nummer 1
32ste jaargang
D or dre c ht s Mu s e u m
2 Nieuws
3 De nazomer van de Gouden Eeuw
7 Schilderkunst en theater rond 1700
10 Tafels III van Jan Roeland
14 De favoriet
16 Agenda
1/2007
Gerard de Lairesse, Mercurius gelast Calypso om Odysseus te laten vertrekken doek, 132 x 96 cm, Amsterdam, Rijksmuseum
Bulletin
N I E U W S
De kroon in de media De tentoonstelling De kroon op het werk kan de komende maanden niemand ontgaan. Op diverse fronten wordt geadverteerd, daarnaast is ‘free publicity’ ofwel persaandacht van het grootste belang. Op drie zondag- en drie zaterdagochtenden in februari, maart en april wordt de tentoonstelling door Meta de Vries op radio 1 en 2 aangeprezen in haar wekelijkse programma ‘Lekker weg in eigen land’. Een televisiecommercial in het kader van Ster en Cultuur wordt in diezelfde periode in totaal tien keer uitgezonden via Nederland 1, 2 en 3. Ook op grote billboards aan de uitvalswegen rond Dordrecht wordt
geadverteerd, alsmede in kunstbladen en andere tijdschriften. Met vervoerder Arriva is een bijzonder arrangement samengesteld en in het februarinummer van het Rotterdamse cultuurtijdschrift R’Uit zit een speciale bijlage die elke ‘Rijnmonder’ 2 euro korting biedt op een bezoek aan ‘De Kroon’. Frank Peters maakte in opdracht van het museum een documentaire waarin de opbouw van de tentoonstelling op de voet wordt gevolgd, van het schilderen van de wanden tot het uitlichten van de schilderijen. De film draait in de tentoonstelling en wordt daarnaast uitgezonden door RTV Dordrecht.
Verhuisd na 100 jaar In de aanloop naar De kroon op het werk heeft het monumentale, bijna zeven meter brede Gezicht op Dordrecht van Adam Willaerts uit 1629 voor het eerst in meer dan honderd jaar het Dordrechts Museum verlaten.
2
De verhuizing van ‘de Willaerts’ op 12 januari was een spannende operatie. Een gespecialiseerde kunsttransporteur heeft het schilderij overgebracht naar het Stadsdepot. Door de forse afmetingen is het werk
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
moeilijk te vervoeren. Om die reden is het ook binnen het museum niet vaak van plaats veranderd. Willaerts schilderde dit ‘stadsportret’ precies op maat voor de raadszaal van het Dordtse stadhuis. Het is het grootste panorama dat ooit van de stad is gemaakt. Tijdens de grote tentoonstelling De kroon op het werk. Hollandse schilderkunst 1670 – 1750 is er voor de Willaerts en andere topstukken uit de eigen verzameling tijdelijk geen plaats. Ze blijven in het depot tot na de grote verbouwing van het museum, die van 29 mei 2007 tot eind 2008 zal duren. Daarna zal het Gezicht op Dordrecht weer te zien zijn, in een geheel vernieuwde presentatie van de collectie.
De nazomer van de Gouden Eeuw Ideeën over verval en bloei in de schilderkunst rond 1700 Elmer Kolfin
Sinds halverwege de 19de eeuw gold het tijdperk 1670-1750 als een periode van verval. De algemene opvatting was dat de Hollandse kunst toen haar authenticiteit verloor die bestond uit het realistisch en minutieus weergeven van de zichtbare wereld van de 17de-eeuwse burger. Daarvoor in de plaats kwam een, zo meenden velen, oneigen, uit Frankrijk geïmporteerde kunst vol valse idealisering, kunst naar aristocratische maatstaven.
1] Nicolaas Verkolje Europa en de stier, 1649 paneel, 57,5 x 72,8 cm, Amsterdam, Rijksmuseum
Een stadium van slaperigheid Volgens de vroegere directeur van het Mauritshuis Wilhelm Martin, auteur van een lange tijd gezaghebbend handboek over de Hollandse kunst, ontbrak het deze nieuwe schilders aan frisse kracht en durf. Onze schilderswereld wordt tegen 1700 gelijk een schoolklas zonder een enkele belhamel en zonder een die uitblinkt, schreef hij in 1935. Er waren geen eenzame genieën meer zoals Rembrandt en Frans Hals. Iedereen maakte hetzelfde soort werk naar de Franse academische stijl en er trad een bezadigd soort tevredenheid op: een soort gelukstoestand die het beste valt te vergelijken met een stadium van slaperigheid. Met die woorden vertaalde Martin de beroemde Jansaliegeest naar de schilderkunst van de 18de eeuw. Inmiddels zijn de oorspronkelijk 19de-eeuwse
politieke, sociale en maatschappelijke idealen die aan deze opvattingen ten grondslag lagen wel onderzocht en blootgelegd en daarmee wordt dan vaak ook het idee van verval gerelativeerd. Maar helemaal onhistorisch was dat idee op zichzelf niet. Tijdgenoten hadden wel degelijk een besef van verval, maar dat zag er anders uit, had andere oorzaken en trad anders aan de dag dan men aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw meende. De hoogste trap van de kunst overstegen Al in de eerste decennia van de 18de eeuw werd de kunst uit de tweede helft van de 17de eeuw zo bewonderd, dat ze als maatgevend werd beschouwd. De schilder Nicolaas Verkolje zou zijn Europa en de stier (afb. 1) hebben geschilderd om aan te tonen dat hij net zo goed water kon schilderen als de beroemdste zeeschilder van die tijd, Willem van de Velde, beesten als Paulus Potter en bloemen als Jan van Huysum (die eigenlijk een 18de-eeuwse schilder was). De auteur die dit verhaal optekende, Johan van Gool, vond Verkolje daarom maar een blaaskaak en was het ook niet met diens oordeel eens. De schilder Gerard Hoet ging nog verder. Hij schreef dat er naar eigentijdse schilderkunst helaas geen vraag meer was omdat ze hemelsbreedt in Kunstvermogen van die wakkere Schilderlichten der laatste eeuw verschillen. De vraag naar de schilders was dus gedaald omdat hun kwaliteit was afgenomen. Dat was volgens Van Gool en anderen toch al te pessimistisch. De Dordtse schilder en kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken bijvoorbeeld vond wel dat het aantal schilders terugliep, maar niet dat ze inboetten aan kwaliteit. In 1718-1721 schreef hij dat een aantal
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
3
De nazomer Gouden Eeuw vervolg
2] Gerard de Lairesse De dood van Ananias, ca. 1687-1689 doek, 61,5 x 80 cm Kassel, Museumslandschaft Hessen Kassel, Gemäldegalerie Alte Meister
3] Jan van Huysum Bloemen in een terracotta vaas op een marmeren blad, ca. 1740-1744 koper op paneel, 51 x 42,5 cm Antwerpen, Museum Smidt van Gelder
4] Adriaen van der Werff Liefkozend paar door kinderen bespied, 1694 paneel, 37 x 30 cm Amsterdam, Rijksmuseum
4
genres afnam omdat niemand nog zeestukken, dierenstukken, boerentaferelen en architectuurschilderijen maakte. Maar terwijl er steeds minder schilders kwamen, hebt gy er thans weer die op den hoogsten trap van de konst gestegen, de vorigen overtreffen. Daar was Van Gool, die Houbraken als biograaf van eigentijdse kunstenaars opvolgde, het mee eens. In zijn boek staan vele schilders die hun voorgangers geen stip in kunstwaarde behoeven wijken, en één die al voorby gevlogen heeft. Volgens Houbraken en Van Gool was er met het afnemende aantal schilders dus wel een probleem, maar dat leidde niet automatisch tot slechtere schilders en artistiek verval. Met de schilder die zijn voorgangers zelfs voorbijgestreefd is, doelt Van Gool op de bloemschilder Jan van Huysum (afb. 3). Onder de andere schilders die hij zeer bewonderde waren Gerard de Lairesse (afb. 2), Adriaen van der Werff (afb. 4), Cornelis Troost (zie p. 7 en 8), Gerard Hoet (afb. 5), Jacob de Wit, Jan Weenix (afb. 7), Godfried Schalcken (afb. 8) en Rachel Ruysch: allen schilders die ook op de Dordtse tentoonstelling een belangrijke plaats innemen.
schilders. In het algemeen droegen vooral die schilders zijn goedkeuring weg die in staat waren de moderne verwachtingen over de kunst te verenigen met de zo bewonderde 17de-eeuwse overtuigingskracht en technische vaardigheid. Het waren
Tijdloze kunst Nu is het natuurlijk de vraag wat Johan van Gool, die zich tussen de regels door ook als kunstcriticus opstelde, dan zo goed vond aan deze en andere
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
schilders die conform de eisen van het Franse academisme heel goed het mooiste en edelste uit de natuur wisten te selecteren, dat heel nauwkeurig konden weergeven om het vervolgens met grote creativiteit tot een overtuigend geheel samen te brengen, zodat de directe natuurnavolging overstegen werd. Verder moest hun penseeltoets vooral niet te stijf en glad zijn, maar levendig en krachtig, ook als ze de fijnschilderstijl beoefenen. Mooie voorbeelden van dat ideaal zijn inderdaad de werken van Jan van Huysum of Adriaen van der Werff, die destijds door velen werden beschouwd als de beste Nederlandse schilders ooit. De schilderkunst moest er dus op gericht zijn om een natuurlijk en levensecht beeld te geven van een geïdealiseerde natuur of van de Bijbelse of mythologische godenwereld. Wie, zoals De Lairesse, Van Huysum, Van der Werff erin slaagde uit natuur en geschiedenis het beste te puren en dat met geesteskracht en scherpe observatie overtuigend weer te geven, zou tijdloze kunst scheppen. Iemand als Willem van Mieris kon daarom juist op veel minder waardering van kunstcritici als Van Gool rekenen (afb. 6). Hij zou met zijn al te gladde stijl
5] Gerard Hoet Landschap met Apollo en Daphne, voor 1700? doek, 38,4 x 47,3 cm Londen, The Trustees of Dulwich Picture Gallery
en al te eenzijdig realisme te dicht bij de oude uitgangspunten van de Leidse fijnschilders blijven. Het publiek stoorde zich daar overigens niet aan en betaalde honderden guldens voor zijn werk. Ledige plaatsen in de oeffenschool van Pictura
Naar deze maatstaven was er geen algemeen verval van kwaliteit. Het probleem moet dus elders liggen
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
6] Willem van Mieris Een keukenmeid en een visverkoper in een venster, 1713 paneel, 49,5 x 41 cm Londen, The National Gallery 7] Jan Weenix De witte pauw, 1692 doek, 191 x 166 cm Wenen, Gemäldegalerie der Akademie der bildenden Künste
5
De nazomer Gouden Eeuw vervolg
8] Godfried Schalcken Jonge vrouw die een oorhanger bewondert bij kaarslicht, ca. 1690-1700 doek, 63,5 x 76,8 cm Engeland, particuliere verzameling
Elmer Kolfin is universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam
6
en is eigenlijk al genoemd: de vraag naar moderne kunst nam af. Ofschoon ze het lang niet over alles eens waren, wezen auteurs als Van Gool, Hoet en Houbraken eensgezind op de sinds 1670 veranderde maatschappelijke omstandigheden waardoor de vraag naar eigentijdse schilderkunst daalde. Oorlogen en maatschappelijke onrust leidden de aandacht af van kunst en zorgden voor een brede financiële achteruitgang waardoor minder mensen dan voorheen geld voor kunst hadden. De belangstelling voor de oude meesters van de 17de eeuw verdrong de patronage van jonge kunstenaars. De rijke mensen hadden minder belangstelling voor de schilderkunst en kregen er andere bij, zoals botanie. Ook gingen ze naar Franse mode hun interieurs anders inrichten. Door de grote geschilderde behangsels, wandvullende schilderingen, spiegels en gedecoreerde lambriseringen die in de mode kwamen, nam de wandruimte voor kleine schilderijen sterk af. Omdat de vraag naar eigentijdse schilderijen dus daalde, zo meende men, kwamen er
minder schilders. Daardoor verslechterde het klimaat om grote aantallen goede kunstenaars te kweken: er ontstonden teveel Ledige plaatsen in de oeffenschool van Pictura, om met Arnold Houbraken te spreken. Het beeld dat 18de-eeuwse tijdgenoten van bloei en verval van hun kunst hadden, is dus heel anders dan dat van de 19de-eeuwers en hun directe opvolgers, al werd de oorzaak daarvan ironisch genoeg indirect ook in Frankrijk geplaatst omdat daar sinds 1672 de kunstbedreigende oorlog vandaan kwam en de nieuwe modes van interieurdecoratie. Niet de artistieke kwaliteit nam af omdat schilders teveel van het Franse academisme zouden overnemen, maar het aantal schilders dat de hoogste artistieke standaard kon halen was gedaald. De 18de-eeuwse auteurs vonden dus niet dat er te weinig belhamels in de klas zaten maar dat de klas te leeg was geworden. Degenen die haar bevolkten, waren echter in al hun variatie prima in staat de kroon op het werk te zetten. Oordeel zelf.
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
Schilderkunst en theater rond 1700 Lars van den Bosch Sander Paarlberg
De kroon op het werk geeft een verrassend beeld van de Hollandse schilderkunst rond 1700. De selectie is zeer gevarieerd: van een miniatuurportretje van 10 bij 8 centimeter tot wandvullende behangselschilderingen van bijna 3 meter hoog. Ook de onderwerpen lopen sterk uiteen. Om de voor de periode karakteristieke elementen te benadrukken, is gekozen voor een thematische inrichting. Thema’s die aan bod komen zijn bijvoorbeeld hofschilders, decoratieve schilderkunst en de invloed van het theater. Op dit laatste aspect zal hier verder worden ingegaan.
De relatie tussen theater en schilderkunst bestaat al in de Gouden Eeuw. Schilders als Jan Steen en Jan Miense Molenaer schilderden scènes uit toneelstukken, zoals uit Hoofts populaire Granida of Bredero’s Lucelle. Toch is het pas in de late 17de eeuw en de eerste helft van de 18de eeuw dat er sprake is van een nauwe verwantschap tussen het theater en de schilderkunst. Gerard de Lairesse (1640-1711) paste toneelregels, die uit de klassieke literatuur waren afgeleid, toe op de schilderkunst. Cornelis Troost (1695-1750), de bekendste 18de-eeuwse schilder van toneelscènes, was jarenlang acteur bij de Amsterdamse schouwburg. Beide schilders ontwierpen decors voor deze schouwburg, net als Jacob de Wit (1695-1754). De Lairesse bouwde zijn schilderijen op als decors en plaatste zijn ‘acteurs’ in een ondiepe ruimte, als op een toneel (afb. 1). Troost daarentegen beeldde populaire blijspelen uit en plaatste de hoofdpersonen in interieurs of landschappen die weinig met toneeldecors te maken hebben (afb. 2).
1] Gerard de Lairesse Achilles wordt ontdekt tussen de dochters van Lycomedes, ca. 1675-1680 doek, 81 x 104 cm Braunschweig, Herzog Anton Ulrich-Museum 2] Cornelis Troost, Elegant gezelschap in de tuin van een landgoed (De bruiloft van Kloris en Roosje), 1749 doek, 52 x 71 cm particuliere verzameling (bruikleen via Kunsthandel Hoogsteder & Hoogsteder, Den Haag)
Kluchten van Troost
Op de tentoonstelling zijn schilderijen, tekeningen en prenten van Troost te zien. Bijzonder is het op een zilveren plaatje geschilderde portret van de schrijver Jacob Campo Weyerman (1677-1747) (afb. 3). Troost en Weyerman kunnen elkaar uit de theaterwereld hebben gekend. Weyerman schreef toneelstukken en satires. Zijn bekendste werk is echter De levens-beschryvingen der Nederlandsche Konstschilders en Konst-schilderessen. Daarin roemt hij de kwaliteiten van Troost als portretschilder, waarbij hij
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
7
Schilderkunst en theater vervolg
De Lairesse en de schouwburg
3] Cornelis Troost Portret van Jacob Campo Weyerman, ca. 1724 olieverf op zilver, 9,8 x 7,8 cm (ovaal), particuliere verzameling
zelfs verwijst naar het tentoongestelde portretje, dat als voorbeeld heeft gediend voor de titelprent van het boek. Troost schilderde het portretje in 1724, het jaar waarin hij als acteur afscheid nam van het toneel om zich volledig op zijn schilderscarrière te richten. Troosts Elegant gezelschap in de tuin van een landgoed (afb. 2) is een mooi voorbeeld van zijn geschilderde toneelscènes. De figuren voeren mogelijk een scène op uit De bruiloft van Kloris en Roosje. Dit populaire kluchtspel met zang en dans, dat zijn oorsprong vond in een herdersspel van Buysero uit 1688, werd jaarlijks opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg na afloop van Vondels Gijsbrecht van Aemstel. Troost heeft de klucht herhaaldelijk weergegeven in tekeningen en schilderijen. Op de tentoonstelling geeft een prent een beeld van de bekendste versie (afb. 4).
Gerard de Lairesse’s relatie met het theater was zo mogelijk nog sterker dan die van Troost. De Lairesse was lid van het literaire genootschap Nil Volentibus Arduum (‘Niets is moeilijk voor hen die willen’) dat in 1669 in Amsterdam werd opgericht door Lodewijk Meyer. Doel van deze groep was de hervorming van het Hollandse theater volgens een klassiek model. Twee maal in de week kwam het kunstgenootschap bij elkaar. Vanaf 1676 zelfs bij De Lairesse thuis. Dit resulteerde in publicaties over theater en dichtkunst, zoals Onderwys in de Tooneel Poezy. Dit boek werd gezien als een opzet voor Gebruik en misbruik des Tooneels van Andries Pels (1631-1681) uit 1681. Hierin was bijvoorbeeld te lezen dat het drama zich moest richten op de klassieken en dat de kostuums van de spelers moesten bijdragen aan geloofwaardigheid van hun rol. Nil Volentibus Arduum richtte zich vooral op de Amsterdamse schouwburg. De geschilderde toneelschermen van De Lairesse zijn helaas verloren gegaan tijdens de grote brand van de schouwburg op 11 mei 1772. Een prentenreeks uitgevoerd door de acteur en graveur Jan Punt (1711-1780) en Adriaan van der Laan (ca. 1684-na 1755) geeft echter een goed beeld van de beroemde schermen. Ze werden niet alleen in zwart-wit uitgebracht, zoals gebruikelijk, maar ook in kleur. Een van de gravures toont De Lairesses ‘aloude Hofgallerij’: het interieur van een koninklijk paleis (afb. 5). Het decor bestaat uit acht schuinstaande schermen (vier aan elke kant) en een ‘schutscherm’:
4] Pieter Tanjé naar Cornelis Troost De bruiloft van Kloris en Roosje, 1725-1750 gravure, 297 x 245 mm Dordrecht, simon van gijn – museum aan huis
5] Jan Punt Decorontwerp De aloude Hofgallerij van Gerard de Lairesse, ca. 1742 gravure, 290 x 436,5 mm Dordrecht, simon van gijn – museum aan huis
8
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
een sluitdoek aan het einde van de galerij. Het wekt fraai de suggestie van een diepe, dóórlopende galerij. De afgebeelde personages dragen klassieke kleding en zijn voorin de ruimte geplaatst. Langs de wanden van de hofgalerij staan klassieke beelden in nissen, geschilderd uiteraard. Terwijl in het eerdere toneelontwerp van architect Jacob van Campen het toneel en de zaal één grote ruimte vormden, is in het ontwerp van De Lairesse een scheiding gemaakt. Het toneeldecor heeft als het ware een omlijsting gekregen (waarachter het gordijn hing), zoals ook een schilderij een lijst heeft. De invloed van het theater zien we duidelijk terug in De Lairesse’s Achilles wordt ontdekt tussen de dochters van Lycomedes (afb. 1). De indeling, met op de voorgrond de figuren en in het middengedeelte het portaal met aan weerszijden twee klassieke beelden, doet sterk toneelmatig aan. Er lijkt ook een ‘achterdoek’ te zijn met een doorkijkje naar buiten. Frappant is ook het weggetrokken (toneel)gordijn. De figuren zijn gehuld in klassieke gewaden, geheel volgens het decorum. De interactie tussen de figuren, hun houdingen en gebaren zijn mogelijk ook ontleend aan die van toneelspelers. Tijdens toneelvoorstellingen vonden zogenaamde ‘stomme vertooningen’ plaats, tableau vivants waarin de spelers stilstaand en zonder te spreken een scène uitbeeldden. De overeenkomst met de schilderkunst, waarin eveneens het meest geschikte moment uit een verhaal zo goed mogelijk moest worden weergegeven, is evident.
Ook andere werken op de tentoonstelling, bijvoorbeeld van de schilders Nicolaas Verkolje (zie p. 3), Matthijs Naiveu (afb. 7) en Gerard Hoet, zijn toneelmatig opgebouwd of tonen toneelopvoeringen. In combinatie met decorprenten en zelfs een papieren miniatuurtheater geven deze schilderijen een prachtig beeld van de relatie tussen theater en schilderkunst rond 1700.
6] Isaac de Moucheron Waterpartij met beelden en gebouwen in een park, ca. 1712 doek, 130 x 160 cm Amsterdam, Rijksmuseum
Literatuur Lyckle de Vries, Gerard de Lairesse. An Artist between Stage and Studio. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1998
Theater in de schilderkunst
Een voorbeeld van de overeenkomsten tussen schilderkunst en theater uit een latere periode is het grote schilderij van Isaac de Moucheron (1667-1744) op de tentoonstelling (afb. 6). Zijn Waterpartij met beelden en gebouwen in een park lijkt in meerdere opzichten op een toneeldecor van De Lairesse. Dit komt vooral door de klassieke architectuur, de planmatige indeling, de plaatsing van de figuren in het middenvlak en het gebruik van een centraal lijnperspectief. De architecturale poort met het beeld van Neptunus in het midden van de compositie doet denken aan een ‘schutscherm’.
Dordrechts Museum Bulletin 2007-1
7] Matthijs Naiveu Elegant gezelschap in een interieur, ca. 1695 doek, 54,6 x 64,8 cm Düsseldorf, Gierhards Fine Arts
9