‘:2, r .
s, v
.% ;.,,i ^ r .: j *
,
>W”
1963
,,_
”
: ,-*mx,
lgE JAARGANG
IE dtdad
gewijd
uafl
de NOVEMBER
\t h uW
verwaarloosd aspect van In dit gerichte nummer” over allerlei aspecten van de voorlichting over homofilie moet het de aandachtige geinteresseerde lezer aanstonds opvallen dat alle schrijvers zich uitsluitend het hoofd gebroken hebben over de voorlichting naar ,,buiten”. M.a.w. de taken die de georganiseerde homofiele groep zou hebben ten aanzien van de samenleving om een menselijk leefklimaat te scheppen voor de anders geaarde minderheid van onvrijwillig ongehuwden. Een zakelijke benadering, voorzover het de voorlichtingsaspecten betreft t.a.v. wat wij gemeenljk de buitenwereld’ plegen te noemen, treffen wij aan bij prof. dr. G. Th. Kempe en ons redactielid Louis Castine. Met enige inspanning zou uit beide beschouwingen een werkpatroon terug te vinden zijn op welke wijze die voorlichting vanuit het 0.0.0. met meer of minder gevolg moet worden gehanteerd. Wij zullen — hoe uitermate gewichtig deze 0.0.0.-taak ook is — in deze beschouwing liever onze aandacht richten op een vrijwel verwaarloosd aspect van de voorlichting, nI. die van de homofiele groep zélf. In onze begrijpelijke en daarom ook wel vergeefhjke ijver om onze positie in sociaal opzicht te verstevigen is de voorlichting naar binnen een stiefmoederljk en onderontwikkeld gebied gebleven. Ten dele en mogelijk omdat wij meenden met eigen publicaties, lezingen voor eigen lotgenoten etc. aan deze opgaven te hebben beantwoord maar ook omdat de afstand tussen leden en aanhangers enerzijds en leiders anderzijds een steeds grotere dreigt te worden. Een verschijnsel dat algemeen en in onze huidige samenleving onvermijdelijk schijnt. WIE MOETEN ER VOORGELICHT
WORDEN?
Voorafgaande aan de vraag wat en hoe er moet worden voorgelicht rijst eerst de vraag wie voor de voorlichting
210
in aanmerking komen en waarom. Het interimrapport van de sociaal-culturele werkgroep Kleine Kring” heeft daarover mi. een aantal treffende posities bloot gelegd die ons kunnen helpen tot een duidelijke precisering te geraken. Centraal staat dan, de houding van de homofielgeaarde mens tegenover zichzelf en de sociale gevolgen van die houding. Daarmede hangt de houding samen van zijn gedrag tegenover zijn medemensen en andere homofielen. Nu lijkt het, dunkt mij, vrij overbodig aan de hand van gemakkelijk te vinden voorbeelden duidelijk te maken dat er aan die houding tegenover zichzelf en anderen, ongeacht of die anderen lotgenoten of willekeurige medemensen zijn, tal van gebreken in de sfeer van de onaangepastheid kleven. Het al dan niet bewust beleven v 0n niet erkend te zijn, er buiten te staan, leidt in grote mate tot een zichzelf vogelvrj verklaren. Het lijkt dan wel of alle geschreven en ongeschreven gedragsregels die in de westerse samenleving gerespecteerd worden voor ons niet zouden gelden. Weliswaar ontwikkelen zich dan allerlei andere vage en doorgaans ook onbewuste gedragspatronen waaruit enkele gedragsregels terug te vinden zijn, maar de meeste regels bevestigen juist de desintegratie, de onaangepastheid. In het voornoemde rapport van de Kleine Kring lezen wij om. ,,ln homofiele omgeving, ook binnen het C.O.C. werken destructieve krachten in op de vorming van de intermenselijke relaties. Deze destructieve krachten zijn het gevolg van de Sociale desintegratie — het niet weten waartoe te horen — de uitingsvorm is o.a. promiscuïteit. De jongere homofiel staat niet alleen voor de opgave zijn eigen aard te aanvaarden, maar evenzeer voor de niet minder zware opgave zijn houding te vinden tegenover het cynisme en het sexuele egoïsme in eigen kring.’
homofilie en voorlichting
b.
angelo
de voorlichting aan homofielen WAT MOET ER DAN WORDEN VOORGELICHT? Het rapport komt t.a.v. deze vraag tot vrij duidelijke omschrijvingen, die tot dusverre in het vlak van de voorlichting ongenoemd zijn gebleven. Primair staat dan de zelfaanvaarding. ,,Het durven doordenken van de eigen geaardheid en de persoonlijke en sociale gevolgen daarvan zijn het uitgangspunt voor de erkenning van de eigen waarde en eigen mogelijkheden. Dit doordenken is in de vorm van samen-denken waarschijnlijk het meest effektief. De ontdekking als één van velen voor dezelfde levensproblemen te staan, kan een bevrijding betekenen en het begin zijn voor het aanvatten van deze gezamenlijke opgaven.
Hier ligt een totale nieuwe opgave voor ons Centrum waaraan onvoldoende bewust en deskundig tot dusverre nauwelijks iets is gedaan. Het betekent dat in de praktijk van ons werk ,,naar binnen” struktureel hier en daar eenvoudigweg gesloopt zal moeten worden aan verouderde verenigingsstructuren die deze nieuwe voorlichtingsvorm kunnen belemmeren. Het kan voor de leden en zij die het willen worden een totaal nieuwe waardebetekenis van het C.O.C. worden. Het kan tegelijk een aanzienlijke niveauverbetering betekenen van ons werk onder de homofielen zelf en vandaaruit een sterke impuls zijn in de voorlichting naar ,,buiten”.
Over het gedrag in het sociale verkeer met geljken en
de daarmede samenhangende leefregels melden de rapporteurs: ,,Het C.0.C. dient in de eerste plaats een mogelijkheid te bieden om elkaar als gewone mensen, met alle hebbelijkheden en onhebbeljkheden van dien, te leren kennen. De ervaring met elkaar om te gaan in kameraadschappeljkheid, dat ook in eigen kring eerbied mogelijk is, dat wederzijds vertrouwen gegeven kan worden, is waarschijnlijk de belangrijkste ervaring, die het C.O.C. zijn leden zou moeten kunnen bieden.
En met betrekking tot de leefregels: Tot de normale omgang behoort het aanhouden van elementaire leefregels. De grondslagen van deze regels zijn, zoals reeds gesteld, identiek aan die in onze samenleving in het algemeen. Het ontstaan van leefregels, en het afdwingen van respekt ervoor, is niet van bovenaf te reglementeren. Zij moeten zich in het groepsleven zelf vormen. Het appelleren aan de sterke behoefte van velen in eigen kring aan een duidelijke moraal, het scherp formuleren van hetgeen wij als organisatie willen voorstaan kan een begin zijn.”
Het wil mij voorkomen dat het onlosmakelijke verband tussen voorlichting naar binnen en naar buiten tot dusverre niet duidelijk werd beseft.
De voorlichting naar buiten — op welke wijze ook verricht zoals uit de overige bijdragen van de medewerkers aan dit nummer kan worden afgelezen — zou na verloop van weinig jaren in een sociaal vacuum geraken indien zij niet oorzakeljk wordt gekoppeld aan de opvoedende voorlichtingstaken naar binnen. Als deze gedachten onder de ogen van mijn lezers komen zijn zowel ons bijzonder congres als de studiekon-
ferentie over dit onderwerp voorbij. Moge het zo zijn, dat beide weekends een verwaarloosd aspect van de voorlichting in de actualiteit van onze inspanningen plaatsen.
211
Wat is voorlichting?
homofilie en voorlichting
louis castine
voorlichting en openbare mening 212
Voorlichting is het mededelen van feiten om daarmee een particulier of een algemeen belang te dienen. Een persoon, een groep of een hele gemeenschap kan belang hebben bij het bekend worden van bepaalde feiten. Hun gedrag, houding of gedachten kunnen er een wijziging door ondergaan, waarbij zijzelf en of anderen gebaat zijn. De grens tussen voorlichting, reclame en propaganda is moeilijk scherp te trekken. Het gebruik van het woord propaganda veronderstelt vaak kwade trouw en op zijn minst een sterk gekleurde berichtgeving; zegt men reclame, dan wordt een commercieel belang vermoed; spreekt men van voorlichting, dan wordt als vanzelfsprekend een grote mate van objectiviteit aangenomen. Voorlichting is dus een vorm van dienstverlening, gevraagd of ongevraagd. De A.N.W.B. geeft ons op ons verzoek bepaalde inlichtingen over de wegensituatie in een willekeurig land. Bij deze mededeling van feiten, deze voorlichting, kunnen wij zeer gebaat zijn. Maar ook anderen, de wegenpolitie in het betrokken land bv., kunnen plezier hebben van onze kennis van zaken, van de door de A.N.W.B. gegeven voorlichting dus. In een regerings-radio- of televisie-uitzending wordt op suggestieve wijze begrip gevraagd voor bv. de Ambonnezen in ons land. Daarbij wordt verteld hoe wij deze mensen behulpzaam kunnen zijn bij hun aanpassing. Met deze voorlichting wordt het belang gediend van een groep, de Ambonnezen, maar ook van de hele Nederlandse samenleving. Een mogelijke bron van onrust en wrijving in ons land wordt aangewezen op een rustige manier, gericht op het voorkomen van moeilijkheden. Een gelijktijdige voorlichting speciaal voor de betrokken groep is daarbij een onmisbare aanvulling. Een zakelijk werkende regeringsvoorlichtingsdienst, die aan de Vrije pers de informaties ter beschikking stelt, die deze nodig heeft, is onder de tegenwoordige gecompliceerde omstandigheden een onmisbaar element in het bestuursapparaat van staat en gemeente ter bevordering van een gezonde openbare mening.” (Baschwitz)
WAT IS DE OPENBARE MENING?
Openbare mening noemt men een algemene opvatting over bepaalde gebeurtenissen of toestanden, die in de belangstelling staan. Die belangstelling is wel vereist, willen we van een openbare mening kunnen gaan spreken. Er zijn vaak gebeurtenissen van tamelijk ingrijpende aard nodig om belangstelling te veroorzaken. Rassenrelletjes met brandstichtingen en doden en gewonden in bv. Amerika zijn nodig om bij ons belangstelling te wekken voor, en daarna een openbare mening te doen ontstaan over het rassenonderscheid.
Hoe komt nu die openbare mening tot stand? In een gezonde samenleving door een vrije gedachtenuitwisseing, d.w.z. doordat verschillende meningen geuit en gehoord of gelezen worden. De drukpers, de radio en de televisie, maar ook de openbare vergadering of demonstratie spelen bij die meningsvorming een rol. Meningen, en dus tenslotte de openbare mening, worden gevormd onder invloed van het oordeel van gezagsdragers. Publieke persoonlijkheden, regeringsfunctionarissen, partijleiders, journalisten, geestelijken, enz., beïnvloeden door het geven van hun mening de vorming van wat wij dan tenslotte de openbare mening noemen. ,,De Openbare mening weerspiegelt niet noodzakeljkerwijs de intelligentie en het oordeelsvermogen van de onaanzienljkste leden van een groep of ook maar van de gemiddelde mens. Het is veeleer waarschijnlijk dat hij het gerjpte oordeel van leiders en vakmensen vertegenwoordigt, nadat dit openlijk tot uiting is gekomen.” (Ellwood) In een samenleving waar een vrije uitwisseling van gedachten niet mogelijk is, kan de openbare mening niet op de juiste wijze tot stand komen. Hij zal dan ook meestal niet gezond zijn. Propaganda treedt hier in de plaats van voorlichting. De meningen worden eenzijdig beïnvloed. De dictatoren hechten aan de beïnvloeding van de openbare mening veelal groot belang. Een uitspraak van Napoleon is: ,,Macht is gebaseerd op de openbare mening.” De propaganda-ministeries van de 20e-eeuwse dictatoren zijn uitgegroeid tot instituten, die het hele openbare leven beheersen. De uiterste consequentie van een dergelijke ontwikkeling vinden we in al zijn huiveringwekkende details beschreven in OrwelI’s boeken 1984 en Boerderij der dieren.
BEÏNVLOEDING
EN OPINIE-LEIDERS
Mogen we uit deze uitwassen van beïnvloeding van de openbare mening afleiden dat in wezen iedere beïnvloeding een inbreuk op de persoonlijke vrijheid is? Zeker niet. lemands eigen mening is lang niet zo oorspronkelijk en uniek als men wel eens wil doen voorkomen. Hij is niet zonder meer een weerspiegeling van de dingen zoals ze zijn, maar integendeel vaak een verwrongen beeld daarvan. Groepsbelangen en -opvattingen kleuren wat men dan graag als zijn zo geheel ,,eigen” mening p0neert. Invloed trachten uit te oefenen op iemands mening is dus geen ongerechtvaardigde inbreuk op persoonlijke vrijheid. Het is het beïnvloeden van krachten die niet vanuit de persoon werken, maar vanuit groepen waar hij deel van uitmaakt of zou willen uitmaken. De opinie bewerken door middel van voorlichting is dus bepaald niet noodzakelijkerwijs het vervormen van de waarheid. Het kan zijn een corrigeren van een gezichtspunt dat ver van de waarheid afgedwaald is. Voorlichting dient dan ook juist te geschieden met het oogmerk
de openbare mening meer met de werkelijkheid in overeenstemming te brengen. Wie zijn in onze samenleving de opinie-leiders? ,,Het is een 19e-eeuwse typisch duits-burgerlijke gedachte geweest, dat men door het benaderen met voorlichting van zg. invloedrijke personen tegen bestaand vooroordeel iets uit kon richten. Er spreekt een onzakeljk geloof in de officiële autoriteit uit, die wel typisch duits-burgerlijk mag worden genoemd. Het modern wetenschappelijk inzicht heeft deze veronderstelde waarheid achterhaald, in deze zin, dat men is gaan inzien, dat het bezitten van notoire autoriteit op een of ander terrein geenszins inhoudt, dat men tevens opinion-leader inzake moraal en fatsoen is. Hoogstens mag worden verwacht, dat de notoire autoriteit in bepaalde situaties met succes zijn gewicht op de balans der politieke en sociale machtsuitoefening kan werpen. Hiermee is echter aan de publieke opinie, die in de hoofden en harten van gewone mannen en vrouwen leeft, in de grond niets veranderd. Om deze te veranderen moet getracht worden, die personen en groepen te localiseren en beinvloeden, die in de samenleving het in-formele en en-officiële, maar daarom a.h.w. des te meer reële leiderschap inzake moraal en fatsoen uitoefenen. Er zijn sterke aanwijzingen, dat dit in onze cultuur de vrouwen van middelbare leeftijd zijn, uit de burgerklasse vooral, maar ook uit de hogere en lagere klassen. Men kan uit waarnemingen afleiden, dat de jonge vrouw zich
ook min of meer op deze haar toekomstige sociale taak voorbereidt”, getuige een verschijnsel als het succes van de correspondentierubrieken in de door zeker alle jonge vrouwen gelezen damesbladen, waarvan de inhoud zich voor het leeuwendeel typisch rond vragen van moraal en fatsoen beweegt.” (Van Wieringen) Bovenstaand citaat bewijst dat als het er om gaat een eenmaal gevestigde mening over zaken betreffende moraal en fatsoen te hervormen heel andere figuren als opinie-leiders naar voren treden. De meningen zijn hier te diep verankerd en te weinig gebonden aan bepaalde gebeurtenissen, dan dat het oordeel van erkende gezagsdragers een doorslaggevende betekenis heeft.
SOORTEN VAN VOORLICHTING
Afgezien van een onderverdeling naar het gebruikte middel van gedachten-overbrenging (lezing, gesprek, artikel, film, radiopraatje, televisie-documentaire, enz.) kunnen we twee belangrijke onderscheidingen maken. De eerste is die tussen directe en indirecte voorlichting. Directe voorlichting dient zich duidelijk als voorlichting aan en richt zich rechtstreeks tot de groep die men bereiken wil. Indirecte voorlichting zoekt andere en meer subtiele wegen, waardoor men er zich minder gemakkelijk voor afsluiten kan. ,,Meer en meer komt men tot de mening dat zaken, waarover men de mensen aan het denken wil brengen, niet als daverende dingen door een soort publiciteitsbombardement moeten worden ingepaukt, maar dat aanzienlijk beter resultaat bereikt kan
213
worden, wanneer ze als terloops, en zonder bijzondere nadruk, daar ter sprake worden gebracht waar zulks pas geeft, d.w.z. eventueel als nevenaspect bij de behandeling van geheel andere problemen.” (Kempe) De onderscheiding van directe en indirecte voorlichting zal bij een doordachte hantering blijken vrijwel samen te vallen met die van gevraagde en ongevraagde voorlichting. Een goed toegerust voorlichtingsapparaat zal beide mogelijkheden naast elkaar gebruiken, de indirecte voorlichting vaak om belangstelling te wekken voor de directe. De tweede belangrijke splitsing is die in algemene en gerichte voorlichting. Algemene voorlichting is er op uit een zo groot mogelijke groep van mensen aan te spreken. Gerichte voorlichting wendt zich bewust tot een kleinere groep in de samenleving, bv. een bepaalde geestelijke stroming, een bepaalde beroepsklasse, een groep van mensen van een bepaalde leeftijd, enz. Beide methoden hebben hun voor en hun tegen. Het kan op een zeker ogenblik dwingend noodzakelijk zijn een zo groot mogelijke groep te bereiken. Men is dan aangewezen op de algemene voorlichting. Deze heeft het bezwaar dat de er voor gebruikte vorm rioodzakeljkerwijs heel simpel zal moeten zijn en geen beroep kan doen op bij een bepaalde groep levende gedachten, kennis en inzicht. Door gerichte voorlichting zal men zich veel meer direct aangesproken voelen. Wie gerichte voorlichting wil geven, dient echter dan ook nauwkeurig op de hoogte te zijn van wat er leeft in de groep tot welke hij zich richt en van de taal waarin daar wordt gesproken.
DOCUMENTATIE
Ieder voorlichtingswerk is afhankelijk van een systematisch opgezette documentatie. Men gebruikt dikwijls het middel van een gespecialiseerde pers- of nieuwsdienst, die wetenschappelijk documentatie-materiaal verzamelt en aan belanghebbenden verschaft. Voorlichting moet mislukken als zij niet gepaard gaat met een voortdurende inspanning om inlichtingen te verzamelen. Niet alleen inlichtingen over het onderwerp van de voorlichting, maar ook over die sectoren van de openbare mening, die men voor beïnvloeding op het oog heeft. Men moet niet alleen weten waarover men spreekt, maar ook tot wie. Het kiezen van de juiste toon, die nu eenmaal de muziek bepaalt, is hier in hoge mate van afhankelijk. Uit onze 20e-eeuwse samenleving zijn voorlichting, propaganda en reclame nauwelijks nog weg te denken. Zij hebben een grote invloed, direct of langs omwegen, op de openbare mening. De openbare mening heeft in onze westerse democratieën een belangrijke stem. Iedere emancipatie-beweging zal zich daarom zeker moeten bedienen van een voorlichtingsapparaat, dat op deskundige wijze de hervorming van de meningen kan aanpakken. Over de methode is verschil van opvatting mogelijk, over de noodzaak nauwelijks.
214
het
nee
In ons huisorgaan De Schakel van oktober las men al een eerste commentaar op de afwijzing van het verzoek van het 0.0.0. om koninklijke goedkeuring van zijn statuten. Wij verzochten een van onze juridische adviseurs om zijn mening te geven over deze beslissing van de vorige Minister van Justitie. U vindt die mening hieronder, met enkele inleidende en afsluitende opmerkingen onzerzij ds. Een beschouwing als deze past wonderwel in een nummer gewijd aan de voorlichting over homofilie. De beslissing van oud-minister Beerman is voor ons een nieuw bewijs ‘hoezeer deze voorlichting in ons land nog aan de orde is. De strijd van het 0.0.0. is niet in de eerste plaats een strijd om koninklijke goedkeuring van zijn statuten. Het 0.0.0. richt zich tegen bevooroordeeldheid, onbegrip en onaangepast gedrag met betrekking tot de homofilie, waar die zich voordoen, ook onder de homofielen zelf. Erkenning van de homofielen als minderheid (in de zin van Kempe; zie Pastorele Cahiers 3, blz. 50) is ons eerste doel geweest. De wijze waarop wij in 1961 ons 15-jarig bestaan konden vieren (zonder koninklijke goedkeuring), met publicaties in de pers en gelukwensen van vele zijden, hebben wij niet alleen gezien als een erken-
voorlichting en homofilie
woord
van
ning van het 0.0.0. als vereniging, maar van de homofielen als minderheid. De kleine stortvloed van progressieve geschriften over de homofilie sinds 1960 onderstreept naar onze mening deze erkenning duidelijk. Radio en televisie hebben er toe bijgedragen de ,,conspiration du silence” te breken en het gesprek over de homofilie mogelijk te maken. Dat gesprek gaat voort. Ons tweede doel is het tot stand brengen van een harmoriische inpassing van de homofiel in de samenleving. Daartoe zal er in de mentaliteit van velen verandering dienen te komen, ook in die van vele homofielen. Een op de zwakke plekken gerichte voorlichting kan hiertoe bijdragen. Bij de voorlichting speelt het 0.0.0. onvermijdelijk een rol, als enige vereniging tot emancipatie van de homofiel. Het C.O.C. wordt als zodanig, zij het al niet koninklijk”, dan toch wel maatschappelijk erkend, getuige de vele organisaties en personen werkzaam op sociaal terrein die het 0.0.0. als gesprekspartner zoeken en aanvaarden, of met behulp van het 0.0.0. een wetenschappelijk onderzoek verrichten.
justïtïe
AFSCHRIFT MINISTERIE VAN JUSTITIE POSTADRES: PLEIN 2b - ‘S-GRAVENHAGE Hoofdafdeling Privaatrecht Bureau Verenigingen Nr. Ver. 61217. DE MINISTER VAN JUSTITIE, Gezien de op hem vanwege de Koningin verstrekte last, betrekkelijk het verzoekschrift van het bestuur van de vereniging: het Cultuur- en Ontspannings Centrum, gevestigd te Amsterdam. strekkende tot erkenning van die vereniging, door goedkeuring van de daarbij overgelegde statuten; Gelet op de ingewonnen ambtsberichten; Overwegende: 1.
dat tegen de vereniging ernstige bezwaren bestaan, gezien de wijze waarop zij haar standpunt ten aanzien van de homosexualiteit propageert, en gezien de kennelijk op het leggen van homosexuele contacten gerichte strekking van een deel van de inhoud van het door haar uitgegeven orgaan;
2.
dat erkenning als bedoeld in artikel 5 t/m 7 van de Wet van 22 april 1855, Staatsblad 32, van een vereniging waartegen bezwaren van zodanige aard bestaan, moet worden geweigerd op gronden ontleend aan het algemeen belang; Geeft aan adressant te kennen: dat geen termen voor inwilliging van het verzoek aanwezig zijn bevonden; dat onder overlegging van deze beschikking en van het hierbij teruggaand verzoekschrift ten kantore van de betrokken Inspectie der Registratie en Successie om terugbetaling van het gestorte zegelgeld kan worden verzocht,
Wij laten hier nu eerst de tekst van de ministeriële afwijzing volgen, met daarna het commentaar van onze juridische adviseur.
‘s-Gravenhage, 9 mei 1963. De Minister voornoemd, 5/45 w.g. A. C. BEERMAN
215
Commentaar op de beschikking van de Minister van Justitie d.d. 9 mei 1963, waarin de erkenning van het Cultuur- en Ontspannings Centrum als rechtspersoonljkheid-bezittende vereniging wordt geweigerd.
De Wet van 2 april 1855 op het recht van vereniging en vergadering knoopt het bezitten van rechtspersoonlijkheid vast aan een erkenning van overheidswege, de zgn. Koninklijke Goedkeuring. Dit ‘betekent niet, dat bij het verstrekken van de erkenning de overheid zich zou verenigen met de doelstellingen van de betreffende vereniging, doch alleen dat er geen gronden zijn om die erkenning te weigeren. Artikel 7 van deze wet bepaalt, dat de erkenning alleen geweigerd wordt op gronden ontleend aan het algemeen belang, een vage term die nergens elders in de wet wordt omschreven en waarmee de overheid vele kanten uit kan. Een verklaring voor de weigering om het Cultuur- en Ontspannings Centrum als vereniging te erkennen kan reeds spoedig worden gevonden. Artikel 2 van dezelfde wet bepaalt, dat een vereniging, strijdig met de openbare orde, verboden is. In artikel 3 wordt nader omschreven, welke aktiviteiten met de Openbare orde strijdig worden geacht, namelijk: 1. ongehoorzaamheid aan of overtreding van de wet of een wettelijk voorschrift; 2. aanranding of bederf der goede zeden; 3. stoornis in de uitoefening der rechten, van wie het ook zij. Kortom: de overheid meent, dat een vereniging als het 0.0.0. de goede zeden aantast, dus in strijd komt met de openbare orde, en derhalve geen erkenning verdient. Wij moeten bij dit alles bedenken, dat de overheid in vele gevallen achter de feiten aanhinkt, zeker in gevallen die de publieke moraal betreffen. De wetenschappen (biologie, psychologie, sexuologie, sociologie, enz.) zijn reeds aanzienlijk gevorderd in het onderzoek naar het verschijnsel van de homofilie. De resultaten van deze onderzoekingen hebben reeds geleid tot een herwaardering van de houding tegenover de homofilie in het algemeen en tegenover personen met een homofiele aanleg, niet alleen bij de beoefenaren van de wetenschap en bij hen, voor wie sociale zorg en bekommernis tot
derlandse Vereniging tot Sexuele Hervorming) valt af te leiden, dat men al spoedig geneigd is de aktiviteiten van een vereniging, wier doelstellingen mede op het terrein van de sexualiteit betrekking hebben, af te schilderen als een bederf van de goede zeden. Dit heeft reeds zijn invloed doen gelden op de publieke moraal. Wij kunnen echter niet verwachten, dat deze binnen het tijdsbestek van nog geen twee decennia reeds volledig deze herwaardering in zijn normenstelsel zou hebben verwerkt. De publieke moraal is conservatief en de overheid heeft een heilige angst om op dit punt een vooruitstrevende houding aan te nemen. Hoe vreselijk, indien haar het etiket ,,immoreel” zou worden opgeplakt! Afhankelijk van de gunst der volksvertegenwoordiging en via haar van de gunst der kiezers, zal zij het vermijden enige handeling te verrichten, die de publieke opinie zou kunnen verontrusten en vragen van Kamerleden (bijvoorbeeld van Ir. van Dis) zou kunnen oproepen. Wij kunnen dit wel begrijpen. Doch voor het 0.0.0. dient de afwijzing een aansporing te zijn om haar voorlichtende taak onverdroten voort te zetten en haar contacten met velerlei personen en organisaties uit te breiden, teneinde de herwaardering van de sexuele moraal met betrekking tot de homofiele minderheid ingang te doen vinden in zo breed mogelijke lagen van ons volk en in de maatschappelijke en staatkundige organen, die dit volk vertegenwoordigen. Hiermee dient samen te gaan zowel een doelgerichte aktie tot bestrijding van de heersende discriminatie van de homofiel, als een kritische bezinning omtrent onze eigen inspanningen tot aanpassing aan het maatschappelijke milieu van de meerderheid van de anderen, in wier midden wij moeten leven. Mr. F. A.
Tot zover Mr. F. A.
hun levenstaak behoort, doch ook bij tallozen, die zich
hebben durven openstellen voor de problematiek van mensen met een andere aard. Uit het traditionele erkenningsbeleid (vergelijk de langdurig negatieve houding van de overheid tav. de Ne-
216
Wij willen hieraan nog een enkel woord toevoegen met betrekking tot de ministeriële bezwaren tegen homosexuele contacten. Deze bezwaren zeggen ons weinig zonder een nadere specificatie van de aard van die con-
tacten. Dat deze specificatie achterwege blijft doet ons echter vrezen dat de bezwaren ook gelden tegen die homosexuele contacten die bv. Dr. Trimbos in Gehuwd en ongehuwd zo treffend omschrijft.
,,Sedert we wat meer te weten zijn gekomen over de aard van deze vriendschappen, over de betekenis, die zij hebben voor de betrokkene, vooral ook sedert wij meer werkelijk inzicht gekregen hebben in de homosexuele mens zelf, zijn vele moralisten en zielzorgers minder beducht geworden voor deze vriendschappen. Integendeel zelfs, het inzicht is ontstaan, dat hierdoor vaak een belangrijke mogelijkheid geboden wordt tot een beter, hoogstaander, volwassener, rijper en zedeljk meer verantwoord bestaan. Door de bestaande vooroordelen en door de volstrekte geheimzinnigheid en verborgenheid waarin het homosexuele bestaan zich veelal afspeelde, zijn we pas laat tot de overtuiging gekomen, dat homosexuelen precies zulke mensen zijn als wij zelf. Even menselijk en even onmenseljk, even heldhaftig en even laf, even grootmoedig en even kleinzielig, even rijp en volwassen en even naïef en primitief. Ook zij hebben hun normen en hun verantwoordeljkheidsgevoel, ook zij kennen opoffering en inzet voor een ander, ook zij hebben een zedeljk bewustzijn, dat wel heel ver af pleegt te staan, of liever dat hoog verheven is boven de populaire opvatting, dat homosexuelen goedkope, onzedelijke lustzoekers zijn, die het niet zo nauw nemen met de goddeljke en menselijke wetten. Het is juist de sterke gewetensfunctie, vaak gelouterd in veel leed, die menig homosexuele vriendschap tot een voorbeeld maakt van een goede, hoogstaande en zedeljk volkomen verantwoorde menselijke relatie.” Als het bestaan van het C.O.C. aan het tot stand komen van zulke vriendschappen heeft bijgedragen, is dat iets waarvoor wij slechts dankbaar kunnen zijn. Wat staat ons nu te doen? Van de weigering tot koninklijke goedkeuring is geen hoger beroep mogelijk, aangezien de Kroon, resp. de wetgever, reeds het hoogste gezag in onze staat is. In geval van weigering kan men niet anders doen dan het doel, de grondslagen, de werkkring of die regelen, die tot de weigering aanleiding gaven, wijzigen. In een periode waarin de vereniging zich juist via een bijzonder congres op mogelijke structuurveranderingen bezint, verdient het aanbeveling mede te overwegen of dergelijke veranderingen voldoende ingrijpend zijn om bij te dragen tot het ontstaan van die toestand waarin het verlenen van een koninklijke goedkeuring aan het C.O.C. voor iedere minister even vanzelfsprekend is als thans voor ons reeds het geval is.
homofilie en voorlichting
s.
j.
ridderbos
voorlichting of achterlichtje? De redaktie vraagt me: ,,Hoe is u uw voorlichting over de homofilie bevallen en hoe kwam u er eigenlijk toe?” Mijn antwoord: ,,Ik voel me vaak meer een achterlichtje dan een voorlichter.” Nu nog een korte toelichting en dan hebben we alle lichten gehad en zijn de 600 woorden klaar, die de redaktie wenst. Als predikant heb ik met mensen en met de Bijbel te maken. Uiteraard ook met homosexueel gerichte mensen
217
en toen één van hen een intensief gesprek met me opende, kon ik de vraag niet ontlopen: Zegt de Bijbel over dit onderwerp inderdaad, wat de christelijke traditie er altijd in gelezen heeft? Zo kwam ik er toe in 1959 een artikel te schrijven Bijbel en homosexualiteit.” Ik probeerde dus geen voorlichting te geven over het probleem homofilie”. Maar wel stelde ik opnieuw de vraag aan de orde, wat de Bijbel erover zegt. Zo kwam ik er toe. Daar zijn toen nog een p.aarpubll’katies, enige spreekbeurten en een menigte gesprel~ken op gevolgd. Gelukkig, dat de redaktie niet vraagt hoe ik er uit kwam. Want dat weet ik (nog) niet’. Eerlijk gezegd voel ik me bij dit alles weinig een voorlichter. Meer een achten ichtje. Ik heb nl. de ervaring opgedaan, dat de meeste mensen in een karretje zitten. Tegenwoordig heet dat karretje een volkswagen. Bijna iedereen rijdt in de volkswagen van z’n eigen mening verder zonder zich van z’n weg of stuk te laten afbrengen. Springt er dan een voorlichter” op de weg om bij te lichten, dan is het antwoord, vriendelijk of onvriendelijk: Niet nodig; ik zie het zelf wel; klim maar achterop.” Zo kom ik aan dat achterlichtje-gevoel.
‘-
Dat gevoel heb ik overal in het leven, maar het geldt ook voor een gespi-ekTover~homoeex~fl~liteit. In de regel zit een m&ï~in he r1e(je.~v~n zijn ei~p’n~ttng’ yasl~ of hij nu ~ fromase~u,eeI is. We z~ouden het een s i~idè?ier niet ~Qh vo~s~~genpp ~na te houden: iedereen zit er immers in? We blijven dan ook zitten en achten het beneden onze stand om uit te stappen en de weg eens te onderzoeken. Een ~ndeïe mening kan dan ten hoogste nog als achterIich~jedi~nen van de wagen, die toch verder gaat. Als die ~i~
3ir~g
in de smaak valt, wordt hij rechts en anders links geaj~roefd. ~1aar altijd: achteçaan en achterafl ‘~l~ is~mij~ e~iarir~met dè voorlichtii~i.g(g~’rnakshaIve P~d~f~nè rtïaaç~éan dk ~woo’rd ~fan~ de ï-edaktié)’ want zd~zij~ ~ e’ïar~ieren En Jn di~o~zj~ht is af’, geen scMii ~ heterö~en homose.~uetWri..In ‘die volkswagens zitter~immerszonder meer m e n s e n, die het al zo verschrikkelijk goed weten? Vrijwel. niemancj noch.~,van~hetero- noch van Jtomosexuele zijde, is OPr mijn pqblikatie echt ingegaan,. om met argumenten aan te tonen dat het. licj~itof duister~ois was. Ik neem dat niemand kwalijk,, want .,we hebben 1~et allen druk en moeten ajlemafil verder met on~karretje. Maar dan moet men mijn mening ook’niet a npe xe r..e n om er op te schieten of er om te juichen. Het is niet l~eukom als achterlidhtjè’ gebrtiikt teWbrden, ~niet aan ~Ié liiiker- maar- ooR niet -aâîï de redhterkant.. c’ -
218
Hetero- en homosexuelen hebben mijn mening toegejuicht. Maar het was mijn mening dikwijls niet, wel hun eigen inzicht. Ik was een geannexeerd achterlichtje op een wagen, die gewoon verder ging.
Hetero- en homosexuelen hebben mijn mening afgewezen (schieten was er weinig bij; men was in het algemeen vriendelijk). Het was mijn mening dikwijls niet, alleen een idee dat ze zelf reeds lang in het hoofd hadden. Geen wonder, dat ik me dan weer een geannexeerd achterlichtje voelde. Dit keer wel links, maar de wagen ging door~ ,. , ,, .:• Ingewikkeld, -‘indt ~J~,m’~iet? Dat. schijnt~nu e.enrnaal.mijn foutte~ijn, ~,antTde heer ,~ngeloheeft ook al geschreven: Dr. Ridderbos n~akt~1Ieszo~ingewikkeld,~dat.men door de bomen het b~shaast niet meer ziet. Natuurlijk ben ik het daar niet mee eens, want ik zit ook in mijn eigen wagentje. Nu daar gaat mijn mening dan: ik m a a k niets ingewikkeld maar alles i s ingewik keld ook als het over Bijbel en homosexualiteit gaat En ‘ç~atverder c~ieb,pmen en dat bos betreft Als we nu toch eenmaal rijden lijkt het me verstandiger op dç af zonderljke-bomen dan~ophet helE. bos 4neens te-letten. Anders zien~w.e-straks’ geen, van beide meer!~ . Is ~het dan. niet ‘een enigszins~somber-v~rhaaI’? Jawel; m~af’het :i~Obk:soniber’ als’ we -~ovaak op ons eigen hoütje r’n’&ar doör “kdYre~t’~en’~ ~eén’ at~dère”rfienin’g~laat staan ‘een ander mf~ensbij ons binnen laten Er worden veel monologen weinig gespr~kken~gevoerd ondanks dit ~nodewoord Dat is de diepste eenzaamheid ~beide van~de heterosexuele,.,er~,d~. hornosexuele mens,
•.~.
U ‘v~/ee’t,‘dat è~rï’domine~e nbolt somber eindigt en ik heb ër nd ~bk”aIle~’redé~i vobr om hef”nï’ette doen~ Er zijn nI ook mensen die n o g n i e t of n i e t m e e r in~eeiikarretje zitten Ik heb bij mijn voorlichting ook mensen ontmoet die er ,pog niet of niet meer mee klaar waren-De eersten, omdat ~ ~n6gniet, in de ~geni van de gevestigdeF.opini~w~rer~1 gekropen. .~elaatsten, om~ dat ze er door de: werkelijkheid’ op’ :een’ hardhandige manier waren uitgegooid. Met.zulke.rnenseft,kun, je praten.i)a~.is-.er.ook ineens ~n gesp~ek~ .want~.danzij er, twee1 ~di ,Iuistere~ep wat zeggen. Het w~ord,~ioorIicht,ipg~’kupt ‘udar~ooI~weI.afschaffen. We v~ordendan gewoon weer mensen, die same» ,een,Bijbel hebben.. ‘:.~ -, :
Ik~ieb i»jnn-60Q wodjdep meèr-d~’n~erbruikt.Maar ik, gelpof,- dat ik hiermee,~toch-~ook ~ heb gezegd ovei de Ia~tstevr~ag, -van r~ere~aktie over de voorlichting ‘over homp~iij»~ l~t-aIgern~e~tep over.- de~rol;. d~naar Uw o3ening~het C.O.~C.daarbij~zoukjnnen (of, betei~niet.zou ‘:~
~
~
Deiaa~ste.-ervaring: is’ meer..dan voldoende, om’ verder t~ gaan.’-~HopeIijkniet-.a.lleen- in, mn eigen kèrretjp..lemeer niet, omdat-het -karrptje~~ is, ge~orden, die~,sIechtsasfalt ke~nt.-Qeenzandw~g, rpeer bij -heldere ~
DrI S, J.-.Bidderbos:
~fr-~ r’~ Uv~raagtnaar onze ervaringen met de voorlichting over ldrnofi~e~ in, pasu de publicatie van het ,,Dagboek van
~ichtir~g
~dr~1hdr~i~f1~l~ ~
-
~i~l-;C
,,-~• .
‘~r
.:.~
‘.
‘-~J
2
..
4’ ~Ll
.:~‘
Ofschoon de bedoelde voorlichting geen specifiek programmapunt is van onze redactie, zijn wij graag bereid U daarover iets te schrijven. Toen ons het ,,Dagboek” in 1961 ter publicatie in Te Elfder Ure werd aangeboden, was dit voor de leden der redactie de eerste nadere kennismaking met het vraag-
-.
‘~
‘‘.4’
‘‘
aflevering van september 1962.
stuk der homosexualiteit. Wij waren geschokt door het stuk, en wij achtten het nuttig dat meen mensen er ken-
.
nis van konden nemen. Wij konden het echter wegens
2:
‘J
de grote lengte niet in de aangeboden vorm opnemen, en daar de auteur het gaarne integraal gepubliceerd zag,
-~
3’21~Y
42
,~
‘
4
‘~
.‘
3’~
.-:.
,‘I~’
moesten wij van publicatie afzien. Het stuk bleef echter in onze herinnering, zodat wij in de zomer van 1962 de auteur nogmaals verzochten of wij het mochten inkorten; deze gaf ons toen daarvoor zijn toestemming. Naar onze mening bleef ondanks de verkorte vorm de strekking van het stuk onaangetast; misschien werd deze zelfs duid~Ij r d r het~’ valle va e antal uit~
-4’ ~2
~
‘;!
~
de uitgevers van ons tijdschrift. De reacties van onze ~
rectcictîe te e1fdet~ure •
-
‘
~V ‘32
-,
-~
‘-‘
2
-
,23C
2’
‘2’
•
v~4i~J’~~ehoudwerd gemaakt tegen sommige artikel; weinig echter tegen de publia~~~ri ~nt~t catie op zichzelf. Slechts één lezer een emenitus hoogI~r r rea eerde vols rek egatief. Een homo-
:
‘
~‘
‘‘Jt..
..
6
~‘
het algemeen positief, hoewel ook
~~ii t’-’~fî~ ::t:z°: de auteur; de inhoud van deze brieven is ons onbekend. Uit de gehele gang van zaken bij de publicatie van dit art~k~l’.~-~-aök uit~da osï%r~’(’~ beoordeling in de pers, bijvoorbeeld in de tijdschriftenrubriek van De Volkskrant blijkt naar onze mening dat de publieke opinie in Nederland niet meer zo vreemd staat tegenover het vraagstuk der homofilie als nog enkele jaren geleden. Voor wat onze lezerskning betreft, bespeurt men hier ongetwijfeld de invloed van de desbetreffende publicatie van de Katholieke Centrale Vereniging voor Geestelijke —
2,1’ 66” 6;.
.,3
•;,“9Ç2”46
-
,0-,43J,l~C42’.1’-’ ::2~Oi”’~3 .5
d
,‘3~’,~’~’ 2.:-::
‘ ~
‘6.~’C).
:21
‘3
‘i’i~ ‘3 6
n
:,~‘J.-’;: •~ .10’.
.r26’4.341’r’0’’Y’” 43.14.4
‘t”
‘J5~0’3’
360
0~. 33
02: ‘-0-6”
Volksgezondheid. ~
—
homofilie en voorlichting
Met betrekking tot de voorlichting omtrent het verschijnsel der homofilie laten zich m.i. grofweg 5 verschillende vormen omschrijven. Aangezien ik met alle wel enige (overigens nogal uiteenlopende) ervaring heb opgedaan, lijkt het mij het beste ze achtereenvolgens kort te behandelen.
1 De moral iseren de voorlichting, waarbij, niet zelden op pathetische wijze, de toehoorder gewezen wordt op het onmiskenbare feit, dat homofielen ,,ook mensen” zijn, en dat ze derhalve behoorlijk behandeld” dienen te worden (wat men onder dit laatste dan ook wil verstaan). Wie hierop een beroep doet zal zelden openlijk worden tegengesproken, en een enkele maal zal het zwijgend accepteren van deze zienswijze door het publiek wellicht te maken hebben met een vaag gevoel van eigenlijk doen we het met de homofielen toch fout”. Ik vrees echter dat meestentijds dit zwijgen meer te maken heeft met het cynische antwoord, dat Goebbels eens gaf, toen een partijgenoot, die het te gortig werd, hem toesprak over de ontrechting en mishandeling van de Duitse Joden: ,,Nu ja, tenslotte is een vlo ook een dier..
voorlichting over homofilie prof. dr.”g. th. kempe
2 De ,,shocktherapeutische” voorlichting, waarbij men een niet ingewijd, maar wel nieuwsgierig publiek zg. ,,confronteert met de keiharde feiten”. Als voorbeelden noem ik: de constatering dat volgens (waarschijnlijk) niet overtrokken schattingen het aantal volwassen homofiele mannen en vrouwen in ons land tezamen de bevolking van een behoorlijke stad zou uitmaken; de mededeling, dat vrijwel iedereen, vaak zonder dit te weten, in eigen omgeving wel een of meer homofielen kent; de onthulling” dat ,,de homofielen” zich in steeds groter getale beginnen te verenigen in organisaties; e.d. Allemaal feiten, die op zichzelf onaanvechtbaar zijn, doch die, vooral wanneer ze met meer of minder dramatische nadruk naar voren worden gebracht, bij de meeste heterofiele toehoorders alleen maar gevoelens opwekken van beklemming, en, als reactie daarop, van afkeer en afweer. Deze vorm van voorlichting moet daarom naar mijn mening, evenals de eerstgenoemde, volstrekt worden verworpen.
3 De i n s t r u e r e n d e (belerende”) voorlichting. Hierbij worden op rustige wijze gegevens verstrekt, die
ten doel hebben allerlei b ij z o n d e r e trekken, waardoor de homofiele mens zich zou kenmerken, te verklaren” in hun ontstaan en hun vorming. Ik denk bv. aan kwesties als: wijzen van contact zoeken; esthetische voorkeuren; onderscheiding tussen ,,aangeboren” en
220
,,verworven” homofiele structuren, enz. Gewoonlijk worden zulke uiteenzettingen in meer of minder eerbiedige stilte aangehoord (de mate van eerbied hangt duidelijk
samen met de persoon van de inleider en de wijze waarop hij zijn betoog brengt!), maar omdat voor de niet diep in de materie ingewerkte heterofiele mens het merendeel dezer aspecten eenvoudig onvoorstelbaar is, gaat deze voorlichting het ene oor in, en het andere uit, en worden met name de diepzittende emotionele weerstanden niet eens benaderd, laat staan geraakt. Ook deze voorlichting lijkt mij daarom, hoe goed vaak ook bedoeld, weinig zinvol.
homofilie en voorlichting
Onze maandelijkse knipselrubriek is gerekend over een jaargang een historisch overzicht van ,,het C.O.C. de homofilie en de wereld” als we het op deze wijze mogen samenvatten. De belangrijkste gebeurtenissen,
-
—
— -
die ‘hun neerslag vinden in dag- en weekbladen voor zover zij betrekking hebben op onze problematiek, worden 4
De
z a k e 1 ij k e
voorlichting. Hierbij ontvangen
de bijzondere aspecten van de homofiele bestaanswijze geen speciale aandacht, maar wordt in de eerste plaats naar voren gebracht dat in alle regionen van de samenleving, en in de meest uiteenlopende beroepen, homofielen naast heterofielen, niet zelden in zeer goede samenwerking, voor de gemeenschap nuttig werk verrichten en hun plaats waard zijn. Voorlichting van deze aard heeft mii. stellig zin, doch ze vooronderstelt eigenlijk toehoorders, die ten minste in staat geacht mogen worden zich er met een zekere welwillendheid voor open te stellen, en dat kan lang niet iedereen! Bovendien is, naar ik wel vrezen moet, deze aanpak in een ietwat kwade reuk komen te staan als gevolg van de weinig gelukkige neiging, die bij sommige homofielen bestaat, om luidkeels pochend te wijzen op een grote reeks van coryfeeën op allerlei gebied, die volgens hen homofiel waren of zijn, hetgeen vaak op losse gronden veel te
snel als vaststaand worden aangenomen. Op deze manier krijgt dergelijke voorlichting weer een zé sterk
shocktherapeutisch accent, dat ze vrijwel iedere waarde verliest.
5
De
,,i n d i r
ec
t e”
voorlichting,
waarbij
men
overal, waar dit spontaan mogelijk is en pas geeft, het homofiele aspect gelijkwaardig mee betrekt in de be-
schouwing van de veelkleurige werkelijkheid van het menselijke tout court (een mi. zeer geslaagd voorbeeld
a.h.w. historisch bijgezet” en vormen naar wij hopen ook op deze wijze een goed logboek van een totale jaarreis. Hoezeer wij ook actuele feiten en publicaties gaarne onverwijld onder de aandacht van onze lezers zouden willen brengen; met een maandblad is dat nu eenmaal niet te doen en wij moeten steeds volstaan met een overzicht van het uit de pers gepuurde tot aan de
dag waarop onze drukker stop” zegt omdat we anders veel te laat zouden verschijnen. Dit willen wij — mogelijk ten overvloede onze lezers gaarne nog eens on-
—
der de aandacht brengen bij wijze van verantwoording. red.
GELEZEN EN GEKNIPT
hiervan vormde de kort geleden in ons land vertoonde film ,,A taste of honey”). Hier staat dus de bedoeling van speciale voorlichting omtrent homofilie n o o i t in het middelpunt, maar naar mijn langzamerhand in de
praktijk gevormde overtuiging kan uitsluitend deze vorm van informatie ertoe leiden, dat de heterofiele wereld, via de gewenning aan het feit, dat de homofiele mede burgers er zijn als deel van de doodgewone dagelijkse
realiteit, uiteindelijk komt tot een aanvaarding hiervan in positieve zin, d.w.z. in een geestelijk klimaat, waarin a 1 s d a n de sub 4 besproken zakelijke voorlichting werkelijk tot haar recht zal kunnen komen.
221
GOED ZO V.P.R.O.
ELSEVIERS.’ HERBEWAPENING.
6,64’.
,-.J
‘.4’
.
«
-
~.‘_‘‘i•_’ ..
2’’’ ‘622
— • — .
‘‘2-,
~‘‘1,’
De kleinst4e, van.- de85 o,rnro~porganisatiesheeft ‘.-hpt~aangeduiifd4 een. actueokpqIitiekp~zaak v~r.de, beeldbuis te brengen: het rumoer rondom~de law,aaierige morele. herbewaponingscampagne4. Qp 17 septemb~rvond deze uitzending.plaats~en gaven de~voQrzitterva~.,deVVD — 2e Kamerfr.aQtie mr. H~,.vanRiel,- -Dr. ,W. -Drees, adj. hfdred~ ~yk&boo,m van ,,Vrjj NedenIand~,~ P,i~of. W.. Banning, aal-~
-
rnoezeniee -4Groene.ndij~-6Mr~-Stempelti,’yan de N.R~C, en mevr.4Dr) 4M Zelçjenr.ust-Noordarius1-hun »ening~o~er de -advertentie-actie4 van -de, M.H. -~oor.-wie.de:tiitzepding heeft.6gevpIg~J--7-ep~d~t zullen -er o~noeçnbaarvele~izijq geweest:— yv~et~ dak. :mr:.- van Riel, ~de ~heer fyk~jJaoqg~ ae4rnioezenier, Groenernidijk ~en-dr.. ~ ook de apv,allen,6o~de-homofielen ~ De ni,eitwsdLenst van de M.H~,re~g ~ r~t, het volgende commentaar: De inzichten, die door verschillende sprekers werden geuit ten aanzien van homo-sexualiteit en overspel, zijn bedenkelijk te noemen. Zij wijken niet alleen af van de moraaL die de grondslag is van ons~i~~ ~rfrr~~ i~~i ~
bovend~~~n ~
v~
. . ~
n slecht lezen, maar ook nog bar slecht luisteren. Want de De heren van de
geuite inzichten over de homoseksualiteit bet~f~nt~~-
sluitend de wijze waarop van M.H. zijde de ~fiel~ als zondebok werden gezien. Morele of etl~~e ~-
zichtspunten van de homofilie zijn in deze ~tI)n~j~ niet geleverd. Overigens hebben de lawaaie~~~1ëP~genwoordigers van de M.H. zich lelijk in de kaart laten
kijken door te weig~ nen in een open gespi
—
Aan de gezindheid van Elseviers Wë~bIad b~ehoéfr~t~ niet meer te twijfelen. Zo goed als de M.H. een vergaarbak is van een handjevol (groot)industniëlen i.c. werkgevers met een kennelijk slecht geweten resp. zonde-
gevoel; Elsevier representeert de ,,voice of the captains of- industry” irï o~dubbe1’niiig’e’matë.Jv1enireaIis’e~è zicF~ deze’ relatie -tus~er~cEIs’evie~ sn3’de.M4Hc~ais-“m1w1Ii2oe~
ken: n.aar:~n~ de stroom; inoallesrw~rdt~ en’Tiadt. ,;eqrc 9d cbnsqoinsatiu ie-99m 3b
-~
rM-4bF, d~’et ne ,~ri’-,sI
Dec ~ wlng;Vormdevh$ifijiiztnn~ge;~Zon~ecibinichret rjuinhierove~n ‘-‘3 4, ‘st 24ssepVemb~eri ~‘e’ijero’ti 1)’. destakaf3’in ‘~oob nr~ re~t~r~sov ~ .ini ~‘osr1 Eri:renIs is nogar (14j?’4F,~ri~ylO~V wal ~ te j doen 9eweest over een ‘adverlent1e, enk’eie ~ d o~éie ~w’~bn1~ ~ V~RGI~e~ft’ oÏjb~’~é~ Wt~rd~~ ~~~Çfld~e‘~~e~ia~ gëst~1dW1jO’~lij’~e’ï0Ïi’d1t~n ~Ié1 k~ë~trIi&S~i’eë&tdô’tYsbèidè llchameir het niet’~eé~i-sskondei~ woi~deh O~er3deWijze ~ran6pO~i Ieiniseren~yoot’ cle) tele~isie V6&.3;~ns4Jigte’eeo~vai1Jste ~kagefl d,i~3d~3~.(PRPsheeft,rgest,e!d:4rioz : ci o’b .3riioiorc soi,l4~uIec ,,,~,veordeeit,-de,,hom Iie~simp~Iweg0~
sto~t,d,e~e~
ting?” bit gaat ons wel te ver, Voor de gelovigen onder ~ons .“J 23’.’ ‘4,0136”) S~2O$ 09 7 ‘36 ‘ 6OEii4i—)fl HIS 30 ne:sw is homofilie odgewoon een zon e; egenen die geen gods~ ~ ~ ~g ‘~fi èiatotond~’i~ang ~ br~ï~&~ ~t~~erd i~~i’~n ~I~&Iziéi~të willèhE’ gaarfle1’aal e’rfiën .d èt1êêit’Ji~tè3~ls’.’Z4Obk tyfus is ongezond. Geen zinnig mens zou propageren.’ldat’)de bestrijding van tyfus een conservatieve zaak is. In zijn arge-
loosheid heeft de VPRO een nieuwe onderscheiding gemaakt tussen conservatief denkenden en meer progressief voelenden. Of deze laatsten nu zo blij zullen zijn met het etiket wagen wij te betwijfelen.”
3C], a ‘~1nsIkale 3
Zelden he~ - ‘‘CC)
‘‘‘/()
Qo~spr4ong m
-. ‘‘
i49,~1,fl,~s ;9\/
Eér5~ôô~néffelijk’e ~
\~194Ci
Ç}’i~
26é~t~idd:Gdb’bt~&~ ~teris~h’dphP Wij Ï’~î~n~Ö.~i. 66’) 1146’)’) tnuqlsbb’n’- JÇ71 11LOV 3S~J hnOs’u!ECflL r1444 0flE.JIJ~614~/0 ‘h”n’lovep .~l’6.~6’)Ç4 ;~AI~ër~’i&eri ~ ~
~
tussen ty~usen de .pest~?. I~Iaszwijgt. Ténslone plotseling ~ ~~er~s Ie~u,n d’-~fgt~-ie’3’~yf~ Ô~~WIj~r h”~QJ~? J~n~a’r~ i~’iijQr~a~ ~ îèl~’3HitFè?~dr&ïI~t ~è~ ra~f~)Fnêlk~J ‘t- bb~k~i’~ ö~I~ë’tJofl’~tjô: i7iui~iî~ê~ï~ej ~~~EdaTt is’) flÔt) de4Sp6stt4 (Amster4 dan~slviIksverhaajtje~ eind r dJea:Iarerf~»dër,flg). sMet rtyfus Ekan i~
een grappenmakeyobjij~ba,~ ~ 4
~
~
~n1~t-
KWAADAARDLGE VAN DIS
noch’ de’ Morele Herbewapening,’ noch de hoofdredactie’ van Elseviers Weekblad het peil haalt van dat Amsterdamse jongetje. Voor hen geldt overigens wel: Twee zielen een (tyfeuze) gedachte —~ op de 21é septembér ‘63. Wat het tweede citaat betreft: De ‘:,,gelovigen onder -ons” hebben lange tijd ziekten als tyfus en de pest beschouwd, zoal niet als zonde dan toch als straf voer de zonde. Zij bestreden die met zogen. geseltochten, het verbranden .van heksen en dergelijke maatregelen. Men moet hiervoor een eindje teruggaan in de geschiedenis van het mensdom, maar dan komt men inderdaad in de buurt van de
Morele Herbewapening met . haar campagne tegen allerlei zondebokken en dan moet een dergelijke therapie thans wél een
,,conservatieve zaak” heten.
-
,,Wij leven dus in een snel veranderende maatschappij — door toedoen mede van de snel groeiende produktiemogelijkheden. En daarmee komt uiteindelijk -alles in beweging. Waarheen? WIJ staan niet alleen voor deze vraag, maar ook voor de noodzaak ons aan te passen voor zover dit onvermijdelijk is en de ontwikkeling in goede banen te leiden, voor zover dit mogelijk is. Het is een opmerkelijk feit dat ook sommige mensen die baanbrekend werk verrichten in de produktie en de techniek, met deze noodzaak, die indirect uit hun bedrijvigheid voortvloeit, niet goed raad weten. Zij blijken dan buiten hun zaken of studie merkwaardig hulpeloos of opvallend conservatief. Wanneer dit type vooraanstaand mens zich de persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid breder bewust wordt, komt hij in een situatie die niet benijdenswaardig is. Angst voor het Waarheen, een gevoel ,van onmaçht en een mentaliteit van frustratie, liggen dan voor de hand. Derhalve ook een neiging tot radicalisme en simplificatie, tot het forceren van een totale verandering — daar hetgeen men industrieel en technisch veranderd heeft, zich niet ongedaan laat maken. Nu moet alles veranderen, zelfs de menselijke ,,natuur” (die per definitie niet te veranderen Is). Maar men heeft voor deze geestelijke en morele revolutie , geen andere werktuigen dan overgeleverde noties en normen — die in een geheel andere wereld tot stand
De agressieve vertegenwoordiger van de staatkundig gereformeerde dwergpartij ir. C. N. van Dis heeft, blijkens de dagbladen van 24 september vragen gericht tot de minister van 0. K. en W. en justitie n.a.v. de V.P.
R.O. televisieuitzending over de M.H. De heer van Dis toont zich in die vragen een zeer verbolgen heer over
de commentaren die op de M.H. zijn geleverd. Wij lazen: Hij stelt de vraag of in deze uitzending niet denigrerende, kwetsende of beledigende uitlatingen zijn gedaan over de aanhangers of voorstanders van de Morele Herbewapening. Verder vraagt hij of in deze uitzending in feite niet het pleit bezorgd werck ~orn’ d~be.drijvers van homofilie De heer van Dis wil weten of de re~e~fng bereid is het openbaar ministerie te
instrueren over eeii strafvervolging en om doeltreffende maat regelen te’nenien ‘opdat de zendinrichtingen van radio en TV niet langer gébrutkt Worden voor uitzendingen van een ,,godslasterljk of voor onderscheideno bevolkingsgroepen stuitend, kwetsend of beledigend karakter.”
Het antwoord van de betrokken ministers is ons — als — nog met 4~ekend maar onze vereni ging heeft in deze vraagsteIt~ig van dit kamerlid aan leidi~iggevondeh zich te wenden tot alle kamerleden en ministers met een protestbrief *) tegen die vraagstelling en ~ op~en~are beledigingen van de M.H. Het 0.0.0. zond de tekst van deze brief tevens aan de landelijke dag en weekbladen en aan radio en televisie Reacties en/of con’lfnentaren zullen wij t z t vanzelfsprekend in deze ‘rubri~kmemoreren. wij d~tschrijven
kwamen en werkten, Daarom blijft er slechts één uitweg: het absolute
—
dat abso-
luut onmenselijk is. Zo zien wij de merkwaardige ambivalente houding die enerzijds ijvert voor de status quo; anderzijds de absolute (morele) verandering eist.
*)
Elders in dit nummer afgedrukt.
En tenslotte: ,,Maar zij is een kwalijk symptoom, het teken van een crisis (zo men wil: van een soort veranderingsziekte) waaraan onze wereld ten prooi is. En dat is dan de pest.”
223
homofilie en voorlichting
Negen en een half jaar was ik predikant geweest en ik begon me te verbeelden, dat ik al aardig wat wist. Totdat een aantal kerken mij vroeg voor het pastoraat onder radio-luisteraars. Vanaf dat moment ontmoette ik mede-
mensen op een andere manier. Vaak mensen zoals ik ze vroeger bezocht, maar ook mensen die ik tevoren nooit ontmoette. In de wereld van de publiciteit kom je nl. anders ‘bij de mensen thuis. Mensen kunnen dan met je doen wat ze willen. Ze kunnen je ,,omdraaien” (radio of TV), ze kunnen je op de grond smijten of overslaan (dag- en weekbladen). Tegelijk is de ontmoeting direkt
en eerlijk, wanneer de ander laat merken dat hij of zij wil luisteren. ‘t Is niet meer in de eerste plaats de vertegenwoordiger van de kerk die bij de mensen komt, maar je wordt een man naar wie men wel of niet wil
luisteren op grond van wat hij beweert en niet op grond van zijn vertegenwoordiging. Is dat de reden dat er werelden voor mij opengingen toen ik juli 1959 met het radiopastoraat begon? Zo nu en dan vraag ik mij af hoe het mogelijk is geweest
om aan zoveel voorbij te leven. Wat een mensen, wat een muren.
WAT WETEN WE WEINIG a. kiamer
Ik heb het gedicht opgezocht, dat Willem Brandt in japanse gevangenschap schreef. Daarin staat o.a.: Het is hier nog wel uit te houden wij slapen althans op een bed, maar wie heeft in Godsnaam die muren overal neergezet? Dit gebouw heeft alleen maar muren; overal waar wij gaan lopen wij tegen de muren de krjtwitte muren aan. Wanneer dit alles ooit afloopt wanneer ik hier ooit aan ontkom, dan trekken wij eerst die muren, en muurtjes en schuttingen om.
Een verlangen dat ieder kent. U toch ook? Maar nu is het vreemd, dat we vaak niet eens weten waar die muren precies staan. We kunnen blijkbaar muurblind worden. Ja werkelijk. We bouwen zelfs muren, die we geen muren noemen en die het toch zijn. Daarom trof me wat ik in het laatste nummer van Plein las: Voor
ik een muur ging bouwen zou ik willen weten Wat ik daarmee binnen en wat buiten sloot ‘En wie ik er aanstoot door kon geven.
(Robert Frost)
De laatste jaren heb ik o.a. wat de vragen betreffende de homofilie aangaat, gemerkt hoe muurblind we zijn. Hoe is het mogelijk bijna 10 jaar predikant te zijn en niets te weten van hen die ,,anders” zijn. Niets? Nou
ja, een paar onnozele colleges tijdens een reeks over sexuele ethiek. Een paar onnozele gesprekken.
224
Uw redaktie vroeg me om
U
te vertellen over mijn er-
varingen betreffende de voorlichting over homofilie in de wereld van de publiciteit.
God graag inpassen in onze schema’s van fatsoen en onfatsoen, goed en kwaad. Wat de homofilie betreft willen mensen graag medelijden en begrip tonen, maar
daarna moet de gewenste verandering intreden. Er wordt veel gewaarschuwd tegen publiciteit. Toch wortelen deze waarschuwingen vaak in onkunde en hoog-
An-
ders” betekent dan: zoals wij willen dat die ander behoort te zijn.
moed. Dankzij de media van radio en pers hebben ve-
len van U mijn muren omgehaald. Blijkbaar vielen de muren van het kerkelijke ambt en herkenden ze in mij
allereerst de ander. Omgekeerd maakten ze het mij mogelijk hen ,,gewoon” en in vertrouwen” te ontmoeten. Het bleek dus toch mogelijk om bij elkaar thuis te komen. Muren kunnen vallen. Dat is voor ons werk een enorm winstpunt gebleken. Het gaf ons de moed om niet te geloven in de muur-
blindheid. Wel houd ik er rekening mee. Daarom hecht ik niet veel waarde aan journalistieke impressies over
de homosexualiteit. Hier blijft de publiciteit nI. steken in een eenzijdige voorlichting. En vooral omdat er sprake
is van een enorm vooroordeel, moeten we niet menen dat de muren vallen met wat reportages en wat nuchtere gegevens. Voorlichting in deze vragen betekent dat we alles proberen om te voorkomen dat de ander strandt
op nieuwsgierigheid, medelijden of onnodige ergernis. Wanneer ik erover schrijf of spreek zal ik het steeds zo
doen dat een weerwoord mogelijk is. In een dergelijk artikel bv. noem ik steeds ons adres (Oranjelaan 8, Hilversum, tel. 02950-15555). Het gaat immers niet om een nieuw systeem van bemesting of over oude folkloristische gebruiken. Het gaat om zeer persoonlijke vragen. Juist omdat de mensen bereid zijn om, wanneer één muur valt, razendsnel een andere muur op te richten, moeten we zorgen, dat er volop tijd is wanneer we de muren van hun vooroordeel ondergraven. Zo nu en dan laat ik me overhalen om op een bijeenkomst wat over ons werk te vertellen. Omdat het me onjuist voorkomt van de homofilie een apart onderwerp
Voorlichting is mij een te kil woord als het over homofilie gaat. Het gaat nI. om het veroveren van mede-menseljkheid. Het ‘betekent een ontmaskeren van het vooroordeel. Daarvoor is tijd en vertrouwen nodig. We redden het niet met boeken en artikeltjes. We komen er niet met alleen zakelijke voorlichting. In een bijbels verhaal demonstreerden de joden zeven dagen lang zwijgend hun Godsvertrouwen door rond de muren van jericho te trekken. Toen vielen de muren. Zô zal onze houding moeten zijn. Er zijn kansen, volop, om elkaar deze dienst te bewijzen. Als we maar volhouden. Er wordt nogal eens smalend over damesbladen gesproken. Ik meen ten onrechte. Toen Mary Dresselhuys, Viruly, pater Jeisma en ik begonnen met onze medewerking aan het blad ,,Margriet” leefden we in de veronderstelling dat we wat neutralig ‘over allerlei ongevaarljke onderwerpen moesten schrijven. Het tegendeel bleek. We werden en worden aangespoord om alles te zeggen, wat we willen. Tot op heden was er geen enkele censuur. Het is Uw knipseldienst ontgaan, maar het vorige jaar was het ook in dat blad mogelijk openlijk in een artikel te laten merken hoe ik over het vooroordeel tegen de homofilie dacht. Natuurlijk is er tegenwerking en verdachtmaking. Nog groter is de aarzeling. Daarom geloof ik, vooral wat de laatste houding betreft, in de herhaling, in het volhouden.
te maken, noem ik deze als één van de facetten van onze onderlinge ontmoetingen. Tijdens de nabespreking komen er altijd dezelfde momenten voor. Zo gebeurt het
bijna altijd dat de voorzitter het nodig vindt om handenwrjvend te gaan staan. Ik voorvoel dan al dat hij gaat
zeggen:
ik meen dat we nu lang genoeg over dit on-
derwerp hebben gesproken. Mag ik U voorstellen nu iets anders uit de inleiding van ds. Klamer te bespreken”. Dat voorstel negeren we dan.
Wim Kan constateert graag, dat er altijd wel een intellectueel in de zaal is. Zo blijkt er tijdens een avond waarop de vragen over de homofilie gesteld worden, altijd wel een super-stichteljke figuur in de zaal te zijn. Na allerlei informatieve vragen van anderen staat deze op om te vragen: ,,gelooft U ook niet dat een homosexueel anders wordt wanneer hij in God gelooft?”. Ja”, is dan mijn antwoord. ,,Maar dat geldt ook de hetero”. ,,U begrijpt me blijkbaar verkeerd” zegt de ander. Ik bedoel het anders: niet-meer-homosexueel”. Dan is het moment gekomen om te vertellen dat wij mensen
Dankzij de radio geniet ik het voorrecht bij allerlei mensen thuis” te komen. Toen ik voor de eerste maal tijdens een radiodienst bad voor hen, die homosexueel zijn, heb ik me verbaasd over de telefoons na afloop en de correspondentie. ‘Dat ene regeltje verwekte een opschudding, waaraan ik helemaal niet had gedacht. In 1961 heb ik twee maal in onze pastorale rubriek met luisteraars gepraat over de homofilie. Vanaf die tijd gaat er geen dag in de radiopastorie voorbij, of we hebben ermee te maken. En vroeger nooit. Begrijpt U nu, waarom ik anders over die muren ben gaan denken. Er is geen enkele reden om te juichen. De aarzeling blijft groot. Deze aarzeling constateer ik heus niet alleen bij de hetero’s. Muren bestaan er ook onder de homofielen. Ook daardoor kan de ontmoeting belemmerd worden. Toch ben ik dankbaar dat het mogelijk blijkt in de wereld van de publiciteit dit ernstige, hoopvolle spel te
spelen. Blijf het meespelen.
225
homofilie en voorlichting
diging maar ook mijn verwondering. De afweer die zich voordoet met betrekking tot de homofilie is slecht invoelbaar voor iemand met mijn samenstelling. Ik leefde
in de overtuiging (a fool’s paradise, zo men wil), dat geen enkel mens die afweer zou kunnen handhaven na enig zelfonderzoek en met voldoende bereidheid zich in het onderwerp te verdiepen. Ik had in zoverre ongelijk dat ik zowel de bereidheid als de mate van zelfonderzoek overschatte. De reacties op mijn roman logen er niet om. Van gereformeerde zijde werd tegen mijn ,,pornografie” gewaarschuwd, een aantal kinderen dat
mijn huis frequenteerde, werd verboden mij nog te be-
peter jaspers
voor en na hel schrijven
een
van
boek
Het verzoek van de redactie een stukje te schrijven
over het ontstaan van en de reacties op mijn roman Het Elfde Gebod, plaatst mij voor meer moeilijkheden dan ik aanvankelijk vermoedde. Het leek mij zeer eenvoudig de reële gebeurtenissen te vermelden die inderdaad aan dit boek ten grondslag liggen, maar daarmee kom ik er niet af, merk ik. Gebeurtenissen zijn hoogstens een aanleiding tot een verhaal, bepalend blijft de innerlijke verwerking van de auteur, zijn gevoeligheid voor wat er om hem heen plaats vindt. Ik zal dus meer met mijzelf op de proppen moeten komen, waar ik geen bezwaar tegen heb, maar wat in dit kcrte bestek minder eenvoudig is. Ik heb niet geaarzeld toen ik het boek ging schrijven omdat ik doodeenvoudig niet inzag dat er iets te aarzelen viel. In een wereld die er prat op gaat een koe een koe te noemen, mag men liefde met liefde betitelen,
dacht ik, en daarbij hoogstens blij zijn dat het verschijn-
zoeken, de verkoop van het boek is niet gestimuleerd en de uitgever wil het best kwijt. Het was een leerzame ervaring, maar niet leerzaam genoeg om mij in de toekomst te doen aarzelen, Ik weet alleen beter wat mij te wachten staat en ik begrijp iets
meer van de menselijke natuur. Zo wordt men opgevoed. Overigens waren er toch meer gunstige dan ongunstige reacties. De dagblad-pers was over het algemeen zeer vriendelijk, verschillende periodieken waren zelfs lovend en
bepaald verheugend vond ik de brieven van lezers die, hoewel niet persoonlijk betrokken bij het onderwerp,
toch zeer geïnteresseerd bleken en hun voldoening uitspraken over het feit dat er nu eens geen waas van geheimzinnigheid
was
opgetrokken,
maar dat
iedere
emotie met name werd genoemd. In verband met de voorlichting over homofilie kan dit misschien nuttig zijn. Mijn eigen ervaring (bij het houden van lezingen bijvoorbeeld) is, dat een te grote terughoudendheid ongeveer even irriterend werkt als een te grote zelfverzekerdheid. Ook familieleden van de homofiel ingestelde
mens zijn na een gewoon, openhartig gesprek meestal aanmerkelijk toegankelijker en milder dan de betrokkene durfde hopen. De volstrekt geborneerde groep die voor iedere benadering onbereikbaar blijft, zal naar mijn mening uiteindelijk een onbetekenende minderheid gaan vormen, Ik geloof dan ook dat het tactvol inlichten van vrienden en familie, desnoods door een onverdacht tussenpersoon, een streefpunt moet worden en van het grootste belang kan zijn bij het doorbreken van een taboe waar niemand bij gebaat is. Levenslang pretenderen lijkt me slopend en bovendien funest voor de karaktervorming van ieder individu. Juist in onze tijd, die een uitgesproken tendens vertoont de schijnheiligheid op ieder gebied aan te randen, moet ook op het gebied van de homofilie een intermenseljke ontspanning mo-
gelijk zijn.
sel zich voordoet. Het artikel is schaars.
Het aandeel van het 0.0.0. hierin kan ik niet beoordelen. Ik ben trouwens te weinig ter zake kundig om iets anders te kunnen doen dan mijn eigen bevindingen
Dat twee van mijn vrienden in die tijd maatschappelijk
weergeven. Misschien hebben zij hoogstens incidenteel
ernstig benadeeld werden door hun, al jaren durende, homosexuele relatie, wekte niet slechts mijn verontwaar-
enige waarde. Ook dan hoop ik deze bijdrage te blijven leveren.
226
homofilie voorlichting Aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te ‘s-Gravenhage
Weledel gestrenge Dames en Heren, De Nederlandse vereniging van homofielen 0.0.0. — opgericht in 1946 — heeft met verontrusting kennis genomen van de wijze waarop Ir. 0. N. van Dis der SGP. vragen heeft gericht tot de Ministers van O.K. en W. en van Justitie. De heer van Dis meent dat denigrerende, kwetsende of beledigende uitlatingen zijn voorgekomen in een televisieuitzending van de VPRO. op 17 september 1.1. over voorstanders resp. aanhangers der Morele Herbewapening en nodigt de regering uit het openbaar ministerie te instrueren een strafvervolging in te stellen. En vervolgens heeft deze afgevaardigde de vraag gesteld of
in de gewraakte uitzending in feite niet een pleit bezorgd werd voor de bedrjvers van homofilie. De uitermate ondeskundige, verwarrende en van voor-
oordeel getuigende advertentieteksten der Morele Herbewapening op het punt der homofilie hebben in vrijwel
alle dag- en weekbladen gezonde afweerreacties teweeg gebracht en in voornoemde televisieuitzending is ook de homofilie voor sommige sprekers een aspect in de kritiek op de M.H. geweest. De Nederlandse vereniging van homofielen 0.0.0. die zich ruim 17 jaren reeds beijvert om voor een getalsterke minderheidsgroepering in de Nederlandse samenleving een menswaardig leefklimaat te scheppen en deswege actief is op een tot duverre verwaarloosd gebied der geestelijke volksgezondheid, protesteert principieel tegen de vragen van bovengenoemd lid der Tweede Kamer die door zijn ontstellend tekort aan kennis van de homofilie gevoelens van haat en vervolging oproept te-
gen een minderheid, waartegen uit zovele geledingen van het Nederlandse volk reeds verzet gerezen is. Homofiel geaarde mannen en vrouwen zijn in de eerste plaats medemensen, begiftigd met verstand en geweten en medemenseljk verantwoordeljkheidsgevoel. Zij vervullen zowel op eenvoudige als op hogere posten in onze samenleving hun plicht als ieder ander. Zij zijn geen ,,bedrjvers van homofilie” omdat zij niet andere gevoelens van genegenheid jegens hun naasten koesteren uit vrije keuze. De Nederlandse vereniging van homofielen 0.0.0. kan van onze volksvertegenwoordiging evenzeer ernstige aandacht verlangen voor haar specifieke problemen op maatschappelijk en geestelijk terrein als heden ten dage terecht aan alle minderheden wordt gewijd. Zij vertrouwt daarbij op het gezonde inzicht van de leden der volksvertegenwoordiging zoals dat mede wordt gerepresenteerd door deskundigen in zowel RK. als Protestants-Christelijke kringen, die zich wijden aan bijzondere aspecten der geestelijke gezondheidszorg. De Nederlandse vereniging van homofielen 0.0.0. beschouwt de vraagvorm van ir. van Dis en de perscampagne van de Morele Herbewapening van een ,,voor onderscheidene bevolkingsgroepen stuitend, kwetsend of beledigend karakter” voor ongeteld vele duizenden
die onvrijwillig tot de homofiele minderheid gerekend moeten worden en aan wier integratie in het belang van de Nederlandse volksgemeenschap ernstig wordt gewerkt.
Het Hoofdbestuur van het 0.0.0.
227
homofilie en voorlichting
,,DE HUT VAN OOM TOM” VAN DE HOMO SEXUALITEIT 228
The Well of loneliness van Radcliffe Hall is in 1928 verschenen. Waarom blijft dit boek toch de bijbel van de lesbische wereld? Is het dan zon meesterwerk? Eerlijk gezegd, neen. En waarom schrijft zij een Well of loneliness”, terwijl zij zelf toch allesbehalve Ionely was. Tenminste als men van het standpunt uitgaat dat iemand, die haar leven lang geborgen is in de vriendschap van een levensgezellin, dan van eenzaamheid gevrijwaard is. De Amerikaan Donald Webster Cory schrijft, naar aanleiding van de biografie die er vorig jaar over haar is verschenen van haar vriendin Una, Lady Troubridge, een aardig artikel in het afgelopen juli-nummer van de Ladder. The Loneliness blijft, maar vriendschap maakt ‘t haar dragelijk. Wij geven hier dit artikel gedeeltelijk, in vertaling, weer.
Voor haar vriendin en in dit hele boek, (de biografie van Una, Lady Troubridge) is Radcliffe Hall bekend als John en zo zal ik haar ook noemen. The Well of Loneliness is het verhaal van John, die in het boek Stephen heet. Het vertelt de levensgeschiedenis van Stephen die overeen stemt met die van John, maar niet helemaal. En men moet zich over de veranderingen, die in deze bijzonder autobiografische roman zijn gemaakt, verbazen, Neem nu de ouders van Stephen en van John. In haar eigen leven scheidden John’s vader en moeder, toen zij nog erg jong was en zij zag haar vader tot zijn dood toe slechts ‘bij zeldzame gelegenheden. Hij speelde geen rol bij haar opvoeding of ontwikkeling, behalve de rol van afwezige vader. Maar de vader van Stephen domineert haar kinderjaren en verdere jeugd. Hij is erg geïnteresseerd in haar. Op zijn sterfbed, na een ongeluk, houdt hij zich maar met één ding bezig: zijn liefde voor zijn dochter en zijn wens haar te beschermen tegen een harde wereld, wanneer zij zich eenmaal bewust zal worden van het feit, dat zij een homosexueel is. Vader en dochter, dochter en vader — hoe sterk is hun liefde,
hoe onvergankeljk hun toewijding. En als zij na zijn dood naar zijn studeerkamer gaat en een boekenkast opentrekt ziet zij daar boeken van auteurs, die haar tot nog toe onbekend waren. Zij slaat een boek, geschreven door een zekere v. Krafft-Ebing, open en ziet aantekeningen in de marge in het handschrift van haar vader en tot haar verbazing vindt zij haar naam bij deze notities. Hoe aangrjpend en ironisch ontwikkelt er zich nu een tragedie voor de lezer van dit levensverhaal.
Hier zien we nu Radcliffe Hall, die haar autobiografische
roman over Homosexualiteit schrijft en de vader van de lesbiënne beschrijft als een man die helemaal begaan is met zijn geliefde dochter: en dat geschreven door een
vrouw, wier vader zich er niet om bekommerde of zij dood was of leefde, een vrouw die dit wist en hier onder vreselijk moet hebben geleden.
En het portret van de moederfiguur is ook niet minder een verdraaiing, behalve dat er in werkelijkheid zowel als in fantasie een diepgaande vijandigheid bestond tussen moeder en dochter. Maar mevrouw Gorden, die John in haar verbeelding schiep, was zon koele vrouw, die ons voor de bladzijden van een Engelse roman hebben doen huiveren, terwijl mevrouw Hall, waarbij John zo veel jaren woonde, erg geïnteresseerd was in haar geliefden, minnaars en echtgenoten. Bij het omzetten van herinnering in roman, is de vijandigheid in geen enkel opzicht minder geworden, maar de romanfiguur wordt asexueel, puriteins gemaakt. John heeft duidelijk haar eigen leven in haar roman beschreven, maar het was de jeugd, zoals zij wenste, dat die geweest was.
phen en indien dit het geval was, waarom koos zij in haar roman de lesbiënne die zich geplaatst zag in ,,the
loneliest place in the world”? Maar Stephen, die in haar jeugd en vroege ontwikkeling probeerde zich zelf te begrijpen en die zocht naar begrip, had met de woorden van Radcliffe Hall ,,not yet learned the lessons. She had not learned that the loneliest place in the world is the no-man’s land between the two sexes”. We zien een vrouw (hier John de schrijfster) die een verhouding had gehad, die duurde tot de andere vrouw stierf en nu was verwikkeld in een tweede, die achtentwintig jaar zou duren tot haar eigen dood; een vrouw voor wie vele deuren open stonden, zoals die van Colette en d’Annunzio; een vrouw omringd door mensen,
De Engelse literatuurgeschiedenis zal waarschijnlijk weinig (of helemaal geen) aandacht aan John besteden, maar ,,The Well of Loneliness” zal steeds weer in grote oplagen herdrukt worden, terwijl het boek weinig of geen standing als roman heeft. Als kunstwerk kan het nauwelijks worden vergeleken met romans van veel andere vrouwen: Colette, Rosamund Lehmann, Djuna Barnes, Gale Wilhelm en vele anderen, die aandacht aan de lesbiënne hebben besteed. Maar Johns ‘boek mag niet worden vergeleken met die anderen, het is eerder een sociaal document, een kreet om rechtvaardigheid. Het is de Hut van oom Tom voor
die haar bewonderden en van ‘haar hielden en voor wie
zowel mannelijke als vrouwelijke homosexualiteit. Het is
doordringende eenzaamheid en deze is zowel in de ro-
de stem van hen, die sinds jaren stemloos waren geweest en of het boek nu literaire verdienste of gebrek heeft, John zal niettemin voor altijd hun held zijn zoals zij ook de mijne is. Was er veel moed nodig om ,,The Well of Loneliness” te schrijven? Men zal op Johns leven wijzen en naar voren brengen dat zij rijk was, onafhankelijk, openlijk leefde met haar geliefde, dat zij zich bewoog in een wereld, waar haar homosexualiteit bekend en geaccepteerd was. Waar was dan de moed voor nodig? Het was omdat
er gewoonlijk op homosexualiteit werd neergekeken, niet alleen door de buitenwereld maar zelfs door homosexuelen. En dit boek toonde hen nu niet alleen als
mensen, maar als prachtmensen, knappe, zelfopofferende mensen, die liefhebben en bemind worden, kortom verheerlijkt. Zij werden niet als menselijke wezens uitgebeeld maar als superwezens. En daarin ligt de kracht en
de zwakheid van The Well of Loneliness. Want een figuur als Stephen heeft nooit bestaan, noch als man, noch als vrouw, noch als heterosexueel, noch als homosexueel.
zij geen vals spel van verstoppertje speelde. Waarom beschreef zij Stephen als eenzaam, gefrustreerd en niet in staat haar verlangen naar liefde te vervullen? Waarom schilderde zij Stephens vrienden als miserabel en outcast en tot zelfmoord gedreven? Was dit om sympathie bij de vijandige maatschappij te kweken? Gedeeltelijk wel, want enerzijds tekent John Stephen als on’baatzuchtig en beminnelijk, omdat dit het meest aanvaardbare ‘beeld was, anderzijds als tragisch en onbegrepen, opdat de wereld om ‘haar lot zou huilen. Maar er bestaat in het leven van Stephen een alles man als in haar eigen leven verweven. Het was een eenzaamheid, die maar weinig beïnvloed werd door succes of mislukking bij het zoeken naar liefde. Het is een eenzaamheid, die niet afneemt als je je vriendenkring uitbreidt, meer homofielen uitnodigt of zelfs buitenstaanders er in haalt. Het is de eenzaamheid die groter wordt naarmate er meer mensen zijn; het gevoel van vervreemding, niet van de kluizenaar maar van de man of vrouw in de massa. Dit is de boodschap van het leven van Stephen. Zelfs al was haar liefde beantwoord zoals die
van John en zelfs indien zij zich had kunnen omringen met honderd, ja duizend mannen en vrouwen zoals zijzelf, die haar accepteerden, dan nog zou zij altijd weten, dat zij tegenover de wereld staat. Zij staat en gaat in een maatschappij die haar veracht en zij laat zich door deze houding beïnvloeden; of zij wijst de maatschappij af, of
zij aanvaardt haar oordeel en beschouwt zichzelf als een afwijking. Het doet er niet toe welke gedragslijn zij kiest,
zij is een eenzaam menselijk wezen. Alleen aanvaarding zal de eenzaamheid, waarin zij is gehuld, verlichten.
Maar talrijke mensen voelden dat dit het beeld was dat de wereld verlangde, om de antipathie te verminderen,
om de homosexueel te aanvaarden in de menselijke gemeenschap. Toch kan men de roman en de biografie, het ver~haal
van Stephen en van John, niet lezen zonder zich af te vragen of John nu niet minder ongelukkig was dan Ste-
RECTIFICATIE Onder het verhaal
Mijn eigen zelf” van Anna Blaman
in ons september-nummer is weggevallen de vermelding: Uit: ,,Anna Blaman over zichzelf en anderen”, Meulenhoff-pocket, 1963. Prijs f1,75.
229
voorlichting en homofilie
Dr. C. J. B. J. Trimbos, Gehuwd en ongehuwd, 1961, Dr. F. J. Tolsma, Homosexualiteit en homoërotiek, 1963.
B. Roodnat e.a., Amsterdam is een beetje gek, 1960. B. Roodnat, Zij zijn anders, 1963. P. Jaspers, Het elfde gebod, 1960.
Tijdschrift-artikelen:
Dr. S. J. Ridderbos, Bijbel en homosexualiteit (Bezin-
ning, 14e jaargang no. 3, 1959).
lijst van recente publicaties Hieronder vindt men een keuze uit de naar ons inzicht belangrijke boeken en tijdschrift-artikelen, die de laatste
Ds. A. Klamer, Mensen (teksten radio-gesprekken Oecu-
menisch radiopastoraat) 22-6-61, 6-12-61, 28-3-62. Ds. A. Klamer, Zij die anders zijn (De Open Deur, 274-62). Ds. L. H. Ruitenberg, Bij een jubileum (Tijd en Taak, 14-
10-61). W. Bakker, Homoseksualiteit (Tijdschrift ten behoeve van de Reclasseringsarbeid van het Leger des Heils in
Nederland, juli 1962). G. J. de Nie, Ons geestelijk energieverbruik (Nieuwe Stemmen uit de Vrije Gemeente, januari 1962).
J. A. M. Dorpmans, De zaak Oscar Wilde (De Bazuin, 12-11-60).
jaren bjdroegen tot de voorlichting over homofilie. De
Dagboek van een homofiel (Te Elfder Ure, september
meeste ervan zijn voor geïnteresseerden via ons Centraal Bureau te betrekken of in de 0.0.0.-bibliotheek te
1962).
raadplegen. Buitenlandse publicaties werden in deze lijst niet opgenomen, evenmin als eigen uitgaven van onze vereniging.
B. Roodnat, Gesprek met een homofiel (Vrij Nederland,
16-9-61). N. A. 0.
Dr. P. J. Roscam Abbing e.a., Zielszor’g aan maatschap-
pelj’k getypeerde mensen, 1959. (Hierbij leze men ook R. A. ‘s bespreking van De homosexuele naaste in Woord en Dienst van 12-5-62). A. F. C. Overing e.a., Homosexualiteit (Pastorele Cahiers no. 3), 1961. Prof. Dr. A. L. Janse de Jonge e.a., De homosexuele
Wegener Sleeswijk e.a.,
Homoseksualiteit
(Spreekuur T’huis, novem’ber en december 1962, februari 1963). Dr. H. Musaph e.a., Sexuele hervorming en homosexua-
liteit (Kern, uitg. afdeling Amsterdam N.V.S.H., maart 1961). Mevr. Mr. H. M. de Kat-Presser, Homofilie, de maatschappij en wij (Verstandig Lidmaatschap, uitg. N.V.S.H., 2-4-6 1).
naaste, 1961. Dr. M. Zeegers, Diagnose van het homosexuele gedrag (Ned. Tijdschrift voor Criminologie, augustus 1962 e.v.).
D. West, Homoseksualiteit, 1961,
230
9
NOVEMBER
klaproos dag in de week van 3 tot en met 9 november organiseert het Nederlands Oorlogsgraven Comité weer de JAARLIJKSE
INZAMELING
die in de loop der jaren bekend is geworden als de ,,KLAPROOSCOLLECTE”. Hoogtepunt van de collecteweek is zaterdag 9 november: ,,Klaproosdag”.
Qoud zilver en briljant en alle soorten juwelen en horloges Ook inkoop van juwelen
Bouwmeester & Qerrand
~rï~n he ren kleding
FteiI~geweg12 Anristerdam TeL 36541
kinkerstraat 142b amsterdam telefoon 82521 231
VRIENDSCHAP is het maandblad van het cultuur- en ontspariningscentrumi postbus 542 amsterdam postgiro 570348 t.n.v. penningm. C.O.C. hoofdredacteur: bob angelo redactie: louis castine ton d. arent van santhorst redactie sirene: ank diemense tine e. marya tjiong whisky opmaak: eis k. raad van medewerkers: peter laakeman victor servatius het blad verschijnt als regel in de eerste week van de maand
INHOUD
blz.
Verwaarloosd aspect van de voorlichting aan homofielen Voorlichting en openbare mening Het neewoord van justitie Voorlichting of achterlichtje? Een R.K. mening Voorlichting over homofilie Gelezen en geknipt Wat weten we weinig . Voor en na het schrijven van een boek ,,De hut van Oom Tom” van de homo sexualiteit Lijst van recente publicaties . .
210 212 214 217 219 220
221 224 226
228 230
232
Het C.O.C. werd opgericht in 1946 met het doel: — verbetering van de beoordeling en van het levensklimaat van homofielen, verlening van hulp aan leden bij juridische of sociale problemen, — bevordering van het wetenschappelijk onderzoek der homofilie. Het C.O.C. is een vereniging; telt ongeveer 4000 leden en heeft de volgende organen: — Hoofdbestuur, dat het algemeen beleid bepaalt; — Albrecht-Stichting, voor het financiële beleid; — Afdelingsbesturen, die het beleid van het sociëteits- en ledenwerk bepalen; — Redactie van het maandlbad ,,Vriendschap”; — ,,Kleine Kring”, werkgroep van het H.B. voor advies en het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe ideeën; — Vrouwen-Kern, ter behartiging van de belangen en het bevorderen van het onderling contact der damesleden. Het C.O.C. beschikt over een Centraal-Bureau, — waar de administratie en boekhouding zijn gehuisvest; dat publicaties als het maandblad ,,Vriendschap”, ,,De Schakel” en de C.O.C.-Digest, e.a. uitgaven verzorgt; — van waaruit de ,,public relations” worden onderhouden. Het C.O.C. heeft afdelingen in: — Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Eindhoven en Groningen; inlichtingen omtrent sociëteits- en contactadressen via het Centraal-Bureau. Het C.O.C. lidmaatschap staat open voor: — ieder die de doelstellingen onderschrijft; — ieder die meerderjarig is, zich hiertoe voldoende kan legitimeren en wordt voorgesteld door twee leden. Een discrete behandeling is gewaarborgd. — De contributie bedraagt: Bij een jaarinkomen tot f 4000, — f 24,— per jaar Bij een jaarinkomen van f 4000, — tot f 6000, — f 30,— per jaar Bij een jaarinkomen van f 6000,— tot f 8000, — f 36,— per jaar Bij een jaarinkomen van f 8000,— tot f 10000,— f 42,— per jaar —
—