1
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
rnt« Hu o·vrc t, t vXb ohv«k º t vu vKtº v ohr cS v rj t hv ! hu" t cf :hb$B v rnt« &Hu ovrc t uhkº t 22 1 Na deze gebeurtenis stelde God Avraham op de proef en Hij zei tegen hem: „Avraham!” En deze zei: „Hier ben ik. Rasji Na deze gebeurtenissen – [Heb.: vKt v ohr cS v rj t – a ch a r h a d d eva riem h a - éle] Sommigen van onze Geleerden zeggen (Sanh. 89b) [dat dit betekent:] „na deze woorden [dus „devariem” wordt hier vertaald met „woorden”] van Satan, die aanklaagde en zei: „Op geen enkel feest dat Avraham maakte, heeft hij voor U een stier of een ram geofferd!” Hij [God] antwoordde hem: „Hij doet alles alleen maar voor zijn zoon. Maar als Ik tegen hem zou zeggen: ‘Offer hem voor Mij,’ dan zou hij dat niet nalaten.” En sommigen zeggen: „na de woorden van Jisjmaël,” die opschepte tegen Jitschak dat hij was besneden op de leeftijd van dertien jaar, en hij had niet geprotesteerd. Jitschak zei tegen hem, „Met één orgaan wil je mij intimideren? Als de Heilige, gezegend is Hij, tegen me zou zeggen: ‘Offer jezelf voor Mij,’ dan zou ik dat niet nalaten.” – (Ber. Rabba 55:4). Ramban Stelde God Avraham op de proef – Volgens mij moeten we de test als volgt interpreteren: Iemands handelingen zijn volledig onder zijn eigen controle, d.w.z., als hij iets wil doen, kan hij dat doen en als hij dat niet wil, doet hij het niet. Maar als God iemand iets opdraagt, wordt dat een „test” genoemd, gezien vanuit het standpunt van de geteste partij. Maar de Tester, gezegend is Hij, geeft de opdracht [om een bepaalde handeling te verrichten] om zo de zaak van het potentiële te brengen tot de actualiteit, zodat hij de beloning krijgt voor de goede daad die hij gedaan heeft, en niet alleen een beloning voor [het feit] dat hij een goed hart heeft. Weet, dat „Hasjem [alleen] de rechtvaardige test” (Tehilliem 11:5). Wanneer Hij weet dat een rechtvaardig persoon Zijn wil wenst uit te voeren en Hij wil hem belonen, dan geeft Hij hem een of andere moeilijke opdracht als test. Echter, een slecht mens, die toch niet naar Hem luistert, test Hij niet. Dus alle testen die in Tora genoemd worden, komen de geteste partij ten goede. Sforno Stelde Hij Avraham op de proef – Gods bedoeling was dat Avraham zijn liefde en ontzag voor God zou vertalen van een potentiële aanwezigheid naar een actuele daad. Op die manier zou hij zijn als zijn Schepper, Die daadwerkelijk goed is voor deze wereld, want het doel van het bestaan van de mens is dat hij zijn Schepper imiteert, voor zover mogelijk, zoals de Tora getuigt als het zegt: „Laat ons een mens maken naar ons beeld en onze gelijkenis (1:26). Rasji Hier ben ik – Dit is het antwoord van de vromen. Het is een uitdrukking van nederigheid en bereidheid. — [Tan. Wajjera 22]
.r tkt Wº kQ k* u ejº m h,t Tc v* tr J/ t W0 sh j $ h,t W* bC, t t3bje rnt«4 Hu" c :Wh$k t r&n«t rJ/t ohrº v$ v s jt k5 g vkº «gk oJ Uv0kg/ v$ u v·Hr«$ Nv 2
En Hij zei: „Neem alsjeblieft je zoon, je enige, die je liefhebt, Jitschak, en ga naar het land van Moria en breng hem naar boven voor een brandoffer op een van de bergen, die Ik je zal vertellen.” Rasji Neem alsjeblieft – Heb. tbje [kach na] is alleen maar een uitdrukking voor een verzoek. Hij [God] zei tegen hem: „Ik verzoek je of je standvastig bij deze beproeving wilt zijn voor Mij, zodat de mensen niet zullen zeggen dat de vorige beproevingen niet serieus waren” - [Sanh. 89b.] Je zoon – Hij [Avraham] zei tegen Hem: „Ik heb twee zoons.” Hij [God] zei tegen hem: „Je enige.” Hij zei tegen Hem: „Deze is de enige zoon van zijn moeder, en deze is de enige zoon van zijn moeder.” Hij zei tegen hem: „Die je liefhebt.” Hij zei tegen Hem, „Ik heb hen beiden lief.” Hij zei tegen hem, „Jitschak.” Maar waarom vertelde Hij hem dat niet aan het begin? Ten einde hem niet plotseling te verwarren, zodat hij zijn verstand zou verliezen en verbijsterd zou zijn en om het gebod aangenaam te doen maken en hem te belonen voor ieder antwoord. — [Ber. Rabba 39:9, 55:7] Ramban Je enige zoon – [Avraham had twee zonen, dus waarom „je enige zoon”?] Daar Jitschak de zoon van de „Dame des huizes” was [in tegensyelling tot Jisjmaël, die de zoon van een dienstmeid was] en daar hij de enige was die een „nakomeling” van Avraham genoemd kon worden, noemde God hem de „enige zoon.” Deze uitdrukking wordt hier
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
2
gebruikt [behalve dat zijn naam ook genoemd wordt] om de omvsang van het gebod tot uitdrukking te brengen. Rasji Het land Moria – Jeruzalem, en zo in (II Divrei Hajjamiem 3:1): „Om het Huis van Hasjem te bouwen in Jeruzalem op de Berg Moria.” En onze Geleerden hebben – horaä) uitgaat verklaard dat [het Moria wordt genoemd] omdat vandaar de leer (vt rIv naar Israël. Onkelos vertaalt het [met „het land van de dienst”] zinspelend op de dienst van het reukwerk, dat mirre [‘mor’ in het Hebreeuws, dat lijkt op ‘Moria’], nardus en andere kruiden bevatte. Ramban Als dit zo is [wat Rasji schrijft over de naam Moria], dan is de verklaring ervan: „naar het land dat [in de toekomst] Moria genoemd zal worden.” Of, het werd altijd al zo genoemd, vanwege [wat daar in] de toekomst [zou plaatsvinden]. In Bereisjiet Rabba (55:9) hebben de Geleerden aldus gezegd: „De Rabbijnen zeggen: ‘Ga naar het land van Moria’ betekent ‘naar het land waar reukwerk geofferd zal worden op het altaar van God’, zoals er gezegd is (in Sjier HaSjiriem 4:6): ‘Ik zal gaan naar de berg hamor’ [van mirre].” Maar de interpretatie van Onkelos, die zegt: „het land van de dienst,” lijkt niet de basis te zijn voor de mirre en het reukwerk, zoals Rasji heeft gezegt, want het woord dienst heeft geen betrekking op specifiek één van de kruiden die gebruikt werden bij de Dienst aan God. Bovendien, waarom zei Onkelos niet: „naar het land van de wierook kruiden?” Maar de bedoeling van Onkelos was om te zeggen: „naar het land waar ze God zullen dienen.” Dit komt overeen met wat de Geleerden verklaren in de Midrasj Pirkei Rabbi Eliëzer, waar ze zeggen (in hoofdstuk 31): „De Heilige, geprezen is Hij, toonde onze vader Avraham het altaar met Zijn vinger. Hij zei tegen hem: ‘Dit is het altaar, waarop Adam, de eerste mens, zijn offer bracht, het is het altaar waarop Kajin en Abel hun offers brachten en het is het altaar waarop Noach en zijn zonen offerden.’ Daarom staat er geschreven (in vers 9): ‘Avraham bouwde daar het altaar.’ Er staat niet ‘een altaar’ maar ‘het altaar,’ m.a.w., dit is het altaar waarop de ouden hun offers brachten.” Tot zover de Midrasj. En de naam Moria hebben de Rabbijnen afgeleid van het woord mora (vrees), want daar vreesden de mensen God en dienden Hem. De juiste interpretatie, overeenkomstig de eenvoudige betekenis van wat er geschreven staat, is dat de naam moria hetzelfde is als Har Hamor (de berg van mirre), in het vers „Ik ga naar de berg van mirre en naar de heuvel van wierook” (Sjier HaSjiriem 4:6), want op die berg (Moria) kan men mirre, aloë en kaneel vinden, zoals de Rabbijnen zeggen (in Jeroesjalmi Pea 7:3): „Kaneel groeit in het Land Israël en geiten en herten eten ervan.” Of misschien werd het zo genoemd als lof voor het Land Israël. [Want mirre, aloë en kaneel groeien niet werkelijk op de Berg Moria. Maar de berg werd zo genoemd als lof voor het Land Israël.] Welnu, het land wordt hier het land van Moria genoemd en daar [in het boek Divrei haJamiem (Kronieken) blijkt dat alleen de Tempelberg Moria genoemd wordt. Misschien dat de stad genoemd werd naar die berg en de naam „land van Moria” betekent het land waar de Moria is, maar het was alleen de berg die Moria genoemd werd. Welnu, Avraham kende het land, maar hij wist niet waar die berg was. Daarom vertelde God hem naar het land van moria te gaan en daar zou Hij hem een van de bergen tonen, die zo genoemd werd. Hij gebood hem daar zijn zoon te offeren want „dat is de berg die God heeft uitgekozen als zijn woning” (Tehilliem 68:17). En God gebood Avraham Jitschak speciaal op die plaats te offeren omdat dat de berg was „die God voor Zich als woning had verkozen” (Tehilliem 68:17). En Hij wilde dat de verdienste van de Akeida (de binding van Jitschak op het altaar) voor altijd zou gelden, zoals Avraham zelf zei (in vers 14): „Dat Hasjem moge zien.” En voorts, ten einde de verdienste van Avraham te vergroten, verhoogde Hij de moeite die het Avraham zou kosten en daarom wilde Hij dat Avraham dit (deze offering) zou doen na een reis van drie dagen. Want als Avraham dit zo plotseling, in zijn eigen woonplaats zou doen, dan zou dat gebeurd zijn in haast en verwarring. Maar als het gedaan zou worden na een dagenlange reis, dan zou het weloverwogen en doordacht gebeuren. Aldus werd er gezegd in Bereisjiet Rabba (5:6): Rabbi Akiva zegt: God stelde hem op de proef in de letterlijke betekenis, zodat men niet zou zeggen: „Hij bracht hem in de war zodat hij niet helemaal wist wat hij deed.” Rasji Breng hem naar boven – Hij zei niet tegen hem: „Slacht hem,” want de Heilige, gezegend is Hij, wenste niet dat hij geslacht zou worden, maar dat hij hem boven op de berg zou brengen en hem zou voorbereiden als een brandoffer, en zodra hij hem omhoog gebracht had [op de berg], zei Hij tegen hem: „Breng hem naar beneden.” [Ber. Rabba 56:8] Eén van de bergen – De Heilige, gezegend is Hij, laat de rechtvaardigen wachten, en pas naderhand onthult Hij hen Zijn bedoelingen, en dit alles is om hun beloning te vergroten. Zo ook, (hierboven 12:1): „naar het land dat Ik je zal tonen,” en zo ook, tegen Jona (3:2): „en verkondig tegen haar deze uitspraak.” - [Ber. Rabba 55:7]
,tu ITº t uhrgb h0bJ, t j;E H u Ir«º nj/ ,t J«cj/ $H u$ re«!CC ov= rc t oF* J Hu" d
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
3
:oh$v«k tv$ I&krn$ tr J/ t oIe N vk t QkHº u oe Hu vkº «g h mg/ gE c h u I·bC e jm h 3
Avraham stond ’s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam zijn twee jongemannen mee en Jitschak, zijn zoon; hij hakte het offerhout, stond op en ging op weg naar de plaats die God hem gezegd had.
Stond vroeg op – Hij haastte zich om het gebod uit te voeren (Pes. 4a). Hij zadelde zelf – Hijzelf, en hij liet het niet een van zijn bedienden doen want liefde ver- ontachtzaamt de normale regels. — [Ber. Rabba 55:8] Zijn twee jongemannen – Jisjmaël en Eliëzer, want een voornaam persoon mag niet uitgaan op de weg zonder [de begeleiding van] twee mensen, zodat als een van hen zijn behoefte moet doen, de ander bij hem kan blijven. — [Pirkei d’Rabbi Eliëzer, hfd. 31; Ber. Rabba ad loc., Tan. Balak 8] En hij hakte: Heb. gE c h u [wajevaka] De Targoem vertaalt jKm u [wetsalach], [hetgeen dezelfde betekenis heeft] als in (Sjmoeël II 19:18): „en zij spleten (Ujkmu – wetsalchoe) de Jordaan,” een uitdrukking voor splijten, f e n d r e [splijten] in Oud Frans. Ramban Hij hakte het offerhout – Dit illustreert Avrahams ijver om het gebod uit te voeren, want hij dacht dat er daar in die plaats [van de offering] misschien geen hout zou zijn en daarom sjouwde hij dat drie dagen met zich mee. En het is ook mogelijk dat Avraham al het hout afkeurde waarin zich wormen bevonden, zoals de wet van de Tora is [zie Midot 2:5] en dat hij daarom gezond hout van huis mee nam. Vandaar dat er staat geschreven: „Hij hakte hout voor het brandoffer.” Rasji
Sforno
En hij ging naar de plaats – Naar het Land van Moria.
:e«$jr$n oIe N v, t tr& Hu uh?bhg,t o@vrc t t¬ * Hu hJh ! k B v oI HC "s 4
Op de derde dag, sloeg Avraham zijn ogen op en zag hij de plaats van verre.
Avraham sloeg zijn ogen op en zag de plaats – De plaats voor de offering op de Berg Moria. Rasji Op de derde dag – Waarom toonde Hij het hem niet onmiddellijk? Zodat de mensen niet zouden zeggen dat Hij hem verward en onverwachts overrompeld had, en als hij tijd zou hebben gehad om erover na te denken, had hij het niet gedaan. — [Ber. Rabba 55:6] En zag de plaats – Hij zag een wolk verbonden aan de berg] Ramban En hij zag de plaats van verre – Hij zag een wolk gekleefd aan de berg en zo werd de Goddelijke belofte vervuld „die Ik je zal vertellen” (v. 2 hierboven). Het is mogelijk, volgende de eenvoudige betekenis van wat er geschreven staat dat het vers „hij zag de plaats van veraf” betekent dat hij het land moria zag, want hij kende het hele land [hoewel hij deze speciale berg niet kende]. Sforno Van verre – Dankzij de wil van God was hem de mogelijkheid gegeven om reeds van veraf helder de zien, zoals we lezen bij Mosjé: „Hajsem toonde hem hele het land” (Devariem 34:1). Hij begreep daaruit dat deze speciale plaats de plaats was voor het offer. Sforno
vfk$ b rgBº v u h bt/ u$ rIn/ º jvo$ $ g v«P o&fk Uc$ J uhr !gb kt ov= rc t rnt«* Hu" v :o$f hkt/ vcUJ & bu vuj/ T$ J$ b u v«·Fsg 5
Avraham zei tegen zijn jongemannen: „Blijven jullie hier zitten, bij de ezel, dan ga ik en de jongen daarheen, dan zullen wij bidden en dan zullen wij naar jullie terugkomen.”
Sforno Rasji
Blijven jullie hier zitten – Zodat jullie niet zullen proberen te verhinderen dat hij zichzelf zal offeren. Daarheen – Lett.: „Tot daar,” d.w.z., het is maar een korte weg naar de plaats die voor ons ligt. En de Midrasj interpreteert (Tan. ad loc.): Ik zal zien wat er terecht komt van de belofte van de Heilige, gezegend is Hij, Die tegen mij zei (hierboven 15:5): „Zo (v«F) zullen je nakomelingen zijn.” En terugkeren – Hij profeteerde dat zij beiden zouden terugkeren. — [Ber. Rabba 56, d.w.z., Avraham profeteerde zonder dat hij dat besefte.]
Jtv, t Is º hC j EHu IºbC e jm hkg oG* H u vk! «gv$ h mg/ ,t ov= rc t jE* H u" u
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
4
:uS$j h ovhbJ U&fk$ H u ,k·ft/ N$ $ v, tu 6
Avraham nam het offerhout op en legde dat op Jitschak, zijn zoon, en zelf nam hij het vuur en het mes mee, en zo gingen zij samen op weg.
Rasji
Het mes – [Heb. ,kf t/ N$ v – hamaächèlet – Lett.: dat wat doet eten] Het wordt zo genoemd omdat het het vlees opeet (,kf «ut o ch èlet) , zoals er staat geschreven (Dev. 32:42): „en Mijn zwaart zal het vlees verslinden (kfIT – tocheel),” en omdat het vlees geschikt maak voor comsumptie (vkhf t – achila). Een andere verklaring: Dit [mes] werd ,kf t/ N [ ma ä ch èlet] geno emd omdat het volk Israël nog steeds de beloning ervan „eet” (ohk f« ut). — [Ber. Rabba 56:3] En zij gingen samen op weg – Avraham, die wist dat hij zijn zoon ging slachten, ging vrijwillig en even opgewekt als Jitschak, die niet op de hoogte was van de zaak.
Jt v v0Bv rnt«! Hu h·bc hB Bv rnt« Hu hcº t rnt« Hu uhc t o0vrc tk t ej= m h rnt«* Hu" z :v$k «gk v¬v v&Ht u ohm º g vu 7
Toen sprak Jitschak tegen Avraham, zijn vader, en zei: „Vader!”, en deze zei: „Hier ben ik, mijn zoon” en hij zei: „Hier is het vuur en het hout, maar waar is het offerlam?”
:uS$j h ovhbJ U&fk$ H u h·bC vk«gk v?¬v I&Kvtr h ohv«k F t ovº rc t rnt«* Hu" j 8
En Avraham antwoordde: „God zal Zichzelf van een offerlam voorzien, mijn zoon!” En zij vervolgden samen hun weg.
Rasji
[God] zal Zichzelf van een offerlam voorzien – D.w.z., Hij zal wel zien en Zelf het lam uitkie- zen (Targoem Jonatan), en als er geen lam is hbC vk«gk voor een brandoffer dan [zal] mijn zoon [dat zijn]. En hoewel Jitschak begreep dat hij geslacht zou worden, „vervolgden ze samen hun weg” (lett.: met hetzelfde hart). - [Ber. Rabba 56:4]
j Cº z N v, t ov rc t o0J icH* u oh ¸ v«k tv$ I krn$ t r J/t oJ IeN vk t Ut«!cHu" y kgNn j Cº z N vk g I,«t oG0 Hu IºbC e jm h,t s«eg/ $H u$ oh·mgv, $ t Q«r/ g$H u$ :oh$m g$k 9
Zij kwamen bij de plaats die God hem gezegd had en Avraham bouwde daar het altaar en rangschikte het hout en bond Jitschak, zijn zoon, vast en legde hem op het altaar, bovenop het hout.
Ramban En ze kwamen bij de plaats die God hem gezegd had – Want Hij had zojuist tegen hem gezegd: „Dit is de berg waarover ik je verteld heb.” Rasji En hij bond – s«eg / H u$ [wajjaäkod] Hij bond zijn handen en zijn voeten achter hem. Het vastbinden van de handen en voeten wordt vsh eg/ [akeida] – genoemd (Sjab. 54a). En dat is de betekenis van ohs e/ K g [a k o e d i e m ] (verderop 30:39): [waar de geiten zo genoemd worden] omdat hun enkels wit waren omdat de plaats waar zij vastgebonden waren, herkenbaar was (Bereisjiet Rabba).
:I$bC, t y«jJ k ,k·ft/ N$ $ v, t jEHu Is º h,t ov rc t j0kJ Hu" h 10
Avraham stak zijn hand uit en pakte het mes om zijn zoon te slachten.
:hb$B v rnt« Hu o·vrc t | o vrc t rnt« Hu ohnº B vi n vIv h Q0tk n uhk= t tr*e Hu" th 11
Toen riep een engel van Hasjem hem vanuit de hemel en zei: „Avraham! Avraham!” en hij zei: „Hier ben ik.”
„Avraham! Avraham!” – Het is een teken van genegenheid, dat Hij zijn naam herhaalde. — [Ber. Rabba 56] Ibn Ezra Het is een teken van dringende haast.
Rasji
hT g s ! h v Tg | h F vnU t· n Ik Gg&Tkt u rgBº vk t Ws$ h j0kJ Tk t rnt«! Hu" ch :hBN$ n W sh j $ h,t W& b C, t T f? Gj t&«ku vT tº ohv«k t t0rhh$F
5
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
12
En Hij zei: „Steek je hand niet uit naar de jongen, doe hem niets, want nu weet Ik dat je Godvrezend bent en je jouw zoon, de enige die je hebt, niet voor Mij gespaard hebt.” Steek je hand niet uit – om [hem] te slachten. Hij [Avraham] zei tegen Hem: „In dat geval ben ik hier voor niets gekomen. Ik zal hem een wond toebrengen en wat bloed laten vloeien.” Daarop zei Hij tegen hem: „Doe hem helemaal niets (vnUt n ).” Bezorg hem geen enkele verwonding (oUn)! - [Ber. Rabba 56:7] Want nu weet Ik – Rabbi Abba zei: Avraham zei tegen Hem: „Ik zal mijn klacht aan U voorleggen. Gisteren zei U tegen mij (hierboven 21:12): ‘want je nakomelingen zullen naar Jitschak genoemd worden,’ maar U heeft Uw woorden ingetrokken en gezegd (hieboven vers 2): ‘Neem je zoon.’ En nu zegt U tegen me: ‘Strek je hand niet uit naar de jongen.’” De Heilige, gezegend is Hij, zei tegen hem: „Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, noch zal ik wat over Mijn lippen gekomen is, veranderen (Teh. 89:35).” Toen Ik tegen je zei: ‘Neem [je zoon],’ heb Ik mijn woorden niet veranderd. Ik heb toen niet gezegd: ‘slacht hem,’ maar [Ik zei]: ‘Breng hem naar boven.” Je hebt hem naar boven gebracht. Neem hem nu mee naar beneden. — [Ber. Rabba 56:8] Want nu weet Ik – Van nu af heb Ik een antwoord voor Satan en de volken, die zich afvragen waaruit Mijn liefde voor jou bestaat. Nu heb Ik iets te zeggen (lett.: een opening van de mond), want zij kunnen nu zien dat „jij Godvrezend bent.” Ramban Want nu weet ik dat je Godvrezend bent – Aanvankelijk was Avrahams vrees voor God latent: het was nog niet tot uiting gekomen door middel van zo’n grote daad. Maar nu was het bekend geworden in de actualiteit en zijn verdienste was perfect en „zijn beloning van Hasjem, de God van Israël, zou compleet zijn” (zie Ruth 2:12). Sforno Want nu weet ik – Ik, de engel, weet nu dat God gelijk heeft met u groter te beschouwen dan Zijn engelen, zoals onze Geleerden zeggen: ‘De rechtvaardigen zijn groter dan de dienstdoende engelen’ (Sanhedrin 93a). Voor Mij – [Hebr.: hBN $ n – lett.: dan ik.] Ik weet nu dat u God meer vreest dan ik, een engel, en dus bent u een hogere status waardig dan ik, zoals onze Geleerden zeggen: „De rechtvaardigen zijn groter, etc. U bent daadwerkelijk een Godvrezend mens. De Almachtige had voorkennis van uw potentiëel als een Godvrezend mens, maar een engel kan alleen maar kennis ontlenen aan een daad [en niet aan een potentiëel aanwezige eigenschap]. [Sforno interpreteert dit vers als zijnde de weergave van de woorden van de engel, die uit eigen naam spreekt en niet als boodschapper van God.]
Rasji
Qk0Hu uh·b r eC QcX C z&jt$b rjF t khtv º Bv u tr Hu uh!b hg,t ov= rc t t¬ * Hu" dh :I$bC ,j& T vk«gk Uv&kg/ $H u khtº v, t j EHu ov rc t 13
Avraham sloeg zijn ogen op en keek, en daar was een ram; daarna raakte die met zijn hoorns verward in het struikgewas. Avraham ging er heen en greep de ram en offerde hem als brandoffer in plaats van zijn zoon.
En daar was een ram – Hij werd daartoe reeds bestemd tijdens de zes Scheppingsdagen — [Tan. Sjelach 14] Daarna – Nadat de engel tegen hem gezegd had: „Strek je hand niet naar hem uit,” zag hij hem [de ram] dat hij verward zat. En dat is waarom de Targoem het vertaalt met: „En Avraham sloeg zijn ogen op na deze [woorden]” [d.w.z., nadat de engel gezegd had: „Strek je hand niet naar hem uit.” Ibn Ezra Daarna – Nadat de ram in het struikgewas was vastgeraakt. In het struikgewas – Heb. QcX C [bassavach] – [in de takken van] een boom. – [Targoem Onkelos] Men zijn hoorns – Want hij rende op Avraham af, maar Satan deed hem verstrengeld raken tussen de bomen om hem tegen te houden. — [Pirkei d’Rabbi Eliëzer hfd. 31] In plaats van zijn zoon – Daar er staat geschreven: „en offerde hem als een brandoffer,” mist er [ogenschijnlijk] niets aan de tekst. Waarom staat er dan: „in plaats van zijn zoon”? [Het antwoord is:] Voor ieder dienst die hij verrichtte, bad hij: „Moge het Uw wil zijn dat dit beschouwd wordt alsof het met mijn zoon gebeurd is, alsof mijn zoon werd geslacht, alsof zijn bloed werd gesprenkeld, alsof mijn zoon werd gestroopt, alsof hij werd verbrand en tot as vergaan.” - [Tan. Shelach 14] Sforno Zie, een ram – Daar hij de ram niet gezien had voordat de engel ingreep, en hij hem pas zag onmiddellijk nadat de ram met zijn horens verward geraakt was in het struikgewas, begreep Avraham dat de ram daar was als resultaat van Gods wil en dat hij dus niet bang Rasji
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
6
hoefde te zijn voor diefstal als hij het dier zou nemen en slachten. In plaats van zijn zoon – Want hij had zich verplicht zijn zoon te offeren, in navolging van wat er staat (in Tehilliem 15:2): „En spreekt de waarheid in zijn hart.”
vIvh r&vC oIºHv r nt$ h rJ/ t v·tr h | v Ivh tUv v oI&eN vo J o?vrc t t@re Hu" sh :v$t r$h 14
En Avraham noemde die plaats: „Hasjem Jirè – Hasjem zal zien”, omdat men tot vandaag zegt: „Op de berg waar Hasjem verschijnt”.
Rasji
Hasjem zal zien – De eenvoudige betekenis hiervan is zoals de Targoem vertaalt: Hasjem zal deze plaats Zelf zien en uitkiezen, om daar Zijn Goddelijke Aanwezigheid te laten rusten en om daar offers te laten brengen. Omdat men tot vandaag zegt – Dat [toekomstige] generaties daarover zullen zeggen: „Op deze berg is de Heilige, gezegend is Hij, verschenen aan Zijn volk.” Tot vandaag – In de toekomst, zoals: „tot op deze dag,” hetgeen overal in Tanach voorkomt, want alle toekomstige generaties die dit vers lezen, zullen met: „tot op deze dag,” de dag bedoelen waarin zij leven. De Midrasj (zie Ber. Rabba 56:9) [verklaart]: Hasjem zal deze binding zien als een aanleiding om Israël ieder jaar te vergeven en om hen te sparen voor straf, opdat er gezegd zal worden: ‘op deze dag’ in alle toekomstige generaties: „Op de berg van Hasjem zal Jitschaks as gezien worden, opgehoopt [alsof hij werkelijk geofferd werd], als een verzoening [voor heel Israël].”
:ohn$ B vi n ,hbJ o·vrc tk t vIvh Q&tk n t?re Hu" uy 15
De engel van Hasjem riep voor een tweede maal vanuit de hemel naar Avraham.
t&«ku vºZ v r cSv, t ,hG * g r0J/t ig5h hF! v·Ivhot K b hT g CJ b h&C rnt«F Hu"zy :Wsh $ j h,t W& b C, t T f Gj 16
En hij zei: „Bij Mijzelf zweer Ik”, zo spreekt Hasjem, „omdat je dit gedaan hebt en je jouw zoon, je enige, niet voor Mij gespaard hebt, Ibn Ezra Bij Mijzelf zweer Ik – Dit duidt op een eed voor altijd. Ramban Omdat je dit gedaan hebt – Aanvankelijk had Hij hem beloofd dat Hij zijn nakomelingen zo talrijk zou maken als de sterren aan de hemel en als het stof van de aarde. Nu gaf Hij hem de extra verzekering dat omdat je deze grote daad gedaan hebt, Hij dat bij Zijn grote Naam zwoor. En Hij voegde eraan toe dat zijn nakomelingen de poorten van hun vijanden zouden veroveren (vers 17). Dus Avraham werd ervan verzekerd dat geen enkele zonde de ondergang van zijn nakomelingen zou veroorzaken, noch dat zij in de handen van hun vijanden zouden vallen en zonder daaruit verlost te sworden. Dus dit is een perfecte belofte voor de verlossing die ons te wachten staat. Sforno Bij Mijzelf zweer Ik – dat Ik je zal zegenen.
rJ/t kIjF f u ohnº B v h cfI f$ F Wg/ r$ z ,t v0Cr t vC* r v u W! f r$c t/ Q rch$F" zh :uh$c h«$t rg&J ,t W/ º gr$ z J rhu o·Hv , pGk g 17
zal Ik je dubbel zegenen en je nakomelingen zeer vermeerderen, zoals de sterren van de hemel en als het zand op het strand aan de zee, en jouw nageslacht zal de poorten van zijn vijanden erven. Rasji Ik zal je dubbel zegenen – Heb. Wf r ct/ Qrc [lett.: „zegen, ik zal zegenen.] Eén [zegen] voor de vader en één voor de zoon. [Mizrachi verklaart dat één zegen voor de zoon niet genoeg was, daar Avraham nog meer kinderen had, waarvoor hijzelf ook een zegen verdiende. Nachalat Jaäkov vraagt echter: waarom was de zegen voor de vader niet voldoende? Beëer Hasadee antwoordt dat aangezien de zegen als het ware verder zou worden geërfd, ieder kind daar slechts een deel van zou krijgen, terwijl Jitschak de volle zegen verdiende.]
Sforno
En Ik zal je zeer vermeerderen – Heb. vCr t vCr vu [lett.: „vermeerder, Ik zal vermeerderen.] Ik zal je dubbel zegenen – Heb. Wf r ct/ Qrc [lett.: „zegen, ik zal zegenen.] Dit betekent: „Ik zal je zeker zegenen.”
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22
7
:h$k« eC T g nJ r&J/t cegF .r· tv h hID k«F W/ º gr$ z c U fr$/C , v u" jh 18
En alle volkeren van de aarde zullen zich zegenen met jouw nageslacht, omdat jij naar Mijn stem geluisterd hebt.”
Sforno
Alle volkeren zullen zich zegenen met jouw nageslacht – Indien en wanneer jouw nakomelingen tesamen komen om de heilige Naam van Hasjem uit te roepen, dan zullen de volken van de wereld gezegend worden als ze proberen jouw voorbeeld te volgen. Omdat je naar Mijn stem geluisterd hebt – Want de beloning voor een mitswa is een [andere] mitswa (Pirkei Avot 4:2). Daarom zul je de verdienste hebben [door je bereidheid om je zoon te offeren] dat je kinderen ‘een banier zullen zijn voor de volken’, [d.w.z.,] dat zij hen zullen leren hoe zij de Almachtige moeten dienen en dat zal op jouw rekening als een verdienste worden aangerekend.
ovrc t cJ& Hu gc ·J r tCk t uSj h U&fk$ H u Un?K eHu uhr ºgb kt ov rc t cJ0 Hu" yh p :gc J $ r&tc C 19
En Avraham keerde weer terug naar zijn jongemannen, en ze stonden op en gingen gezamelijk naar Beër-Sjeva, en Avraham ging wonen in Beër-Sjeva.
Rasji
En Avraham ging wonen in Beër-Sjeva – Dit betekent niet dat hij zich daar permanent vestigde, want hij woonde in Chevron. Twaalfjaar vóór de binding van Jitschak verliet hij Beër-Sjeva en ging hij naar Chevron, zoals er geschreven staat (hierboven 21:34): „En Avraham bleef lange tijd in het land van de Filisjtijnen,” [d.w.z.] langere tijd dan de eerste [jaren dat hij daar gewoond had] in Chevron, hetgeen zesentwintig jaar was, zoals we hierboven hebben uitgelegd. — [Seder Olam]
v&Fk n vs*k$ h vB3v3 r«·ntk ovrc t k s&DHKu vKtº v ohr cS v hr/ jt$ hv ! hu" f [rhypn] :Whj$ t rI&jb k ohbC tu?vod 20
Na deze gebeurtenissen vertelde men aan Avraham het volgende: zie, Milka, ook zij heeft kinderen gebaard aan Nachor, uw broer:
(Maftier)
Na deze gebeurtenissen vertelde men, enz. – Toen hij terugkeerde van de Berg Moria, dacht Avraham na en zei: „Als ik mijn zoon geslacht had, zou hij gestorven zijn zonder kinderen na te laten. Ik had hem moeten laten trouwen met één van de vrouwen van de dochters van Aner, Esjkol, of Mamré. De Heilige, gezegend is Hij, maakte toen aan hem bekend dat Rivka, zijn partner, geboren was, en dat is de betekenis van de woorden: „na deze gebeurtenissen,” d.w.z., nadat hij [Avraham] deze dingen had overdacht, hetgeen plaats vond naar aanleiding van de „binding.” - [Ber. Rabba 57:3] Ook zij – Zij had hetzelfde aantal nakomelingen als Avraham. Net als Avraham de twaalf stammen zou voortbrengen, die uit Ja’akov zouden voortkomen – acht zonen van zijn vrouwen en vier zonen van de slavinnen – deze waren ook acht zonen van de vrouwen en vier zonen van een bijvrouw. — [Ber. Rabba 57:3] Ramban Zie, Milka, ook zij heeft kinderen gebaard – Daar Milka de dochter was van zijn broer Haran, was dit een goed bericht aan Avraham dat zijn oudste broer Nachor [de oudste van zijn twee jongere broers] veel kinderen had gekregen van de dochter van zijn overleden broer Haran. Welnu, uit de tekst van wat er geschreven staat, lijkt het dat Avraham daar niets van af wist tot op die dag. Wanneer zij in hun jeugd die kinderen hadden gekregen, dan zou het onmogelijk zijn geweest dat hij voor deze dag daar niets van gehoord had, want de afstand tussen Aram Naharajiem en Kenaän is niet zo groot. Toen Avraham Charan verliet was hij vijfenzeventig jaar oud en Nachor was toen ook al oud en zijn vrouw was toen ook al niet meer jong. Echter, God deed een wonder voor hen, waardoor hij kinderen kregen op oudere leeftijd. Dit is de betekenis van wat er staat geschreven: „Zie, Milka ook.” In de woorden van onze Rabbijnen is er gezegd (Jalkoet Sjimoni, Bamidbar 746) dat Milka kinderen kreeg, net als haar zuster Sara. [Zie Rasji op 11:29]. Sforno Zie, Milka, ook zij heeft kinderen gebaard – Zie, je weet al dat Milka kindeen heeft gekregen. Ook zij – behalve Nachors bijwijf. Rasji
:or/ $t h&c/t ktUne, tu uh·jt zU C,tu Ir«fC .U&g,t"tf
BEREISJIET/GENESIS – PARASJAT WAJJERA – HOOFDSTUK 22 21
8
Oets, zijn eerstgeborene, en Boez, diens broer en Kemoeël, de vader van Aram.
:k$tU, C ,tu ;·ks h,tu JSk P, tu Iºzj/ ,tu sG F,tu" cf 22
En Kesed en Chazo en Pildasj en Jidlaf, en Betoeël.
:o$v rc t h&j/t rIj bk vFº k n v sk$ h vK t* v&b«nJ v· ec r, t s kh ktU,cU" df 23
En Betoeël bracht Rivka voort; deze acht heeft Milka gebaard voor Nachor, de broer van Avraham. En Betoeël bracht Rivka voort – Al deze familiebetrekkingen werden slechts beschreven ter wille van dit vers. — [Ber. Rabba 57:1,3] Ramban En Betoeël bracht Rivka voort – Het vers noemt Lavan niet, hoewel hij ouder was dan Rivka. De reden hiervoor is dat het vers alleen maar dient om de acht kinderen te noemen die Milka aan Nachor baarde. Maar Rivka wordt genoemd om haar afkomst te vermelden. Sforno En Betoeël bracht Rivka voort – De rapporteur vertelde Avraham dat aan Betoeël, die de zoon was van de vrouw [van Nachor, niet van zijn bijvrouw] Rivka geboren was. Dit bericht vertelde Avraham dat hij in staat zou zijn een vrouw voor zijn zoon te vinden in het huis van zijn vader en dat hij niet door huwelijk verbonden zou hoeven te worden met Kenaän. Rasji
Jj T,tu oj Dº ,tu jc y,t tuvo D sk0Tu v·nUtr V nJU IJ d kh$pU" sf p p p :v$f/ gn,$ $ t u 24
En ook zijn bijvrouw, Reoema was haar naam, kreeg ook kinderen: Tèvach, Gacham, Tachasj en Ma'acha.
Ramban En zijn bijvrouw, Reoema – De hele tijding die aan Avraham werd meegedeeld betreffende de kinderen van zijn broer worden vermeld. Mogelijk werd dit geschreven om de afstamming van Nachor bekend te maken, om vast te stellen dat zij allen waardig waren om de kinderen van Avraham te huwen en het was met verwijzing naar al deze [familieleden] dat Avraham tegen Eliëzer zei: „Ga naar mijn vaders huis en naar mijn familie” (24:38). Sforno En ook zijn bijvrouw kreeg kinderen – De rapporteur vertelde Avraham dan Nachors bijwijf bevallen was van Maächa, die ook waardig was om met Jitshak te trouwen, indien hij niet met Rivka verkoos te trouwen en dat hij dus geen vrouw van Kenaän hoefde te nemen.