Inhoud
Inleiding VII Ingrid Groenendijk & Jolien Zevalkink 1 Drie basale stellingen van de psychoanalyse: hoe staat het er nu mee? 1 Frans de Jonghe 2 De waarde van de Rorschach binnen het indicatieonderzoek gedemonstreerd aan de hand van de ‘neurotische façade’ 10 Hanke de Haan 3 ‘Het onbewuste’ in een psychoanalyse: slim of stom? 23 Antonie Ladan 4 De ‘oppervlakkige’ patiënt en de persoon van de psychotherapeut 40 Kees Kooiman 5 Omgaan met de ervaring van psychische doodsheid tijdens de behandeling 53 Ingrid Groenendijk 6 Tegenoverdracht in de psychotherapie van een 9-jarige jongen: een dialoog tussen therapeut en supervisor 63 Hidde Kooiker & Froukje Slijper Personalia auteurs 79
VI
Inleiding Ingrid Groenendijk & Jolien Zevalkink
Als iemand in psychoanalytische behandeling gaat is dit een uiterst persoonlijke aangelegenheid. Hij of zij gaat een samenwerkingsrelatie aan met een therapeut en de therapeut geeft vanuit een eigen professionele en persoonlijke invalshoek mede vorm aan deze relatie. Psychodynamische processen spelen een rol tijdens deze ontmoetingen. Ten eerste betreft het processen die gerelateerd zijn aan de persoonlijkheidsproblematiek van de patiënt die de manier van contact maken beïnvloeden. Een persoon met narcistische problematiek zal een behandelaar anders benaderen dan iemand met afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Ten tweede gaat het om processen binnen de behandelaar die te maken hebben met de eigen gevoeligheden en de manier waarop deze met interpersoonlijke processen, zoals overdrachttegenoverdracht, projectieve identificatie en splitsen, heeft leren omgaan. De centrale vraag daarbij is: wat gebeurt er tijdens de interactie met mij als persoon? Ontmoet de patiënt ‘tegenstand’ van mij of ik van de ander? Kan ik met deze persoon aan het werk? Kom ik innerlijk in beweging of juist niet in het contact met deze persoon? Persoonlijkheidsproblematiek is vaak verstopt. Zo komt het voor dat iemand zichzelf als neurotisch presenteert, maar dat daarachter meer kwetsbaarheid en instabiliteit schuil gaat. Bijvoorbeeld een mix van het opblazen van het eigen zelfbeeld (narcisme), het incoherent verbinden van psychologische zaken (‘pseudomentaliseren’), de overmatige behoefte om een intieme relatie met de therapeut aan te gaan afhankelijk of hysterisch, openlijk zelfbeschadigend gedrag in alle stilte (‘borderline’). Psychoanalytisch psychodiagnostisch onderzoek kan deze verschillende verschijningsvormen in kaart brengen. Kinderen zijn nog in ontwikkeling, zodat van een stoornis in de persoonlijkheid niet echt gesproken kan worden. Bij kinderen met problemen rond de persoonlijkheid is de scheiding tussen fantasie en werkelijkheid broos waardoor zij vaak bizarre angstige en agressieve fantasieën kunnen hebben die hen overspoelen. Het is voor deze kinderen vaak moeilijk om in het contact goed af te stemmen, door een tekort aan inlevend vermogen in de ander.
VIII
OP DE PERSOON AF
Verdragen, containen, spiegelen en ontgiften van deze gevoelens is voor de therapeut een hele klus. Het soms oninvoelbare van de gevoelens en gedachten van het kind roept veel tegenoverdrachtgevoelens op. Therapeuten zijn vaak gedreven en geïnteresseerd in de mentale binnenwereld van anderen en verwachten hulp te kunnen bieden bij het vertalen en herordenen van onbegrepen of conflicterende innerlijke ervaringen. Maar wat als de behandelaar samen met de patiënt terecht komt in een niemandsland waar nauwelijks betekenis te vinden is? Wat als de patiënt onbereikbaar lijkt voor de therapeut en zichzelf? Wat doet dat met je als therapeut? Wat kun je met je eigen passie voor kennis over de binnenwereld van de ander als in het contact met een patiënt passiviteit, chaos of leegte domineren? Deze ervaringen vragen van de therapeut zelfreflectie over eigen verwachtingen, eigen onzekerheden, eigen (on)mogelijkheden en in hoeverre hij open wil/ kan staan voor het onbekende. In 2011 ging het op de Dag van de Psychoanalyse dus over twee kanten van de ‘persoonlijkheidsmedaille’, te weten die van de patiënt en die van de behandelaar. Deze bijdrage hebben we op dezelfde wijze geordend. In de eerste drie hoofdstukken gaat het vooral over de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de patiënt zoals beschreven met behulp van psychiatrische en psychoanalytische diagnostiek. Vragen die aan de orde komen zijn bijvoorbeeld: wat leert deze diagnostiek de behandelaar over de manier waarop de patiënt het beste benaderd kan worden in een therapeutische relatie? Frans de Jonghe geeft een diagnostisch overzicht van de verschillende gelaagdheden van het onbewuste, de drie verhalen van de mens en de onderzoekbaarheid van de behandeling. Uit zijn bijdrage valt onder andere op te maken dat persoonlijkheidsproblematiek zijn oorsprong kan vinden in een diepe laag, zoals het primaire onbewuste, en het lange tijd kan duren tijdens de therapie voordat het verhaal over de wordingsgeschiedenis hiermee in één lijn is. Een goede diagnostiek van deze elementen in de persoonlijkheidsgeschiedenis van de patiënt kan daarbij behulpzaam zijn. Hij stelt: Kracht en kwetsbaarheid zijn kenmerken van de persoonlijkheid. In de regel ondermijnt persoonlijkheidsproblematiek de kracht en verhoogt de kwetsbaarheid van het individu.
Het tweede diagnostische hoofdstuk heeft Hanke de Haan geschreven, waarin zij een onderdeel van het psychodiagnostisch onderzoek centraal stelt: de Rorschach. Zij laat zien wat deze test toevoegt aan het in kaart brengen van de specifieke persoonlijkheidsproblematiek van patiënten. Daarbij geeft zij een nieuwe kijk op defensieve ontkenning, oftewel neurotische façade, van
INLEIDING
IX
dieperliggende, meer ‘onbewuste’ problematiek die de symptomatologie van de patiënt in stand houdt. Het hoofdstuk van Antonie Ladan kan omschreven worden als een illustratie van psychodynamische procesdiagnostiek. Met behulp van fraaie casuïstiek leert hij de lezer bijvoorbeeld oog te hebben voor de verschillende impliciete relatiepatronen die vanuit fantasierelaties zijn ontstaan. Hij maakt onderscheid tussen dynamisch onbewuste mentale inhouden en statisch onbewuste inhouden, waarbij het statisch onbewuste vanuit een vanzelfsprekendheid is ontstaan en het liefst met rust gelaten wil worden, in feite zelfs ‘stom’ wil blijven. Hij schrijft: Als fantasierelaties in de gedaante van relatiepatronen terechtkomen in het impliciete geheugen, kan dit de kans sterk doen toenemen dat een analysand de discrepantie tussen de innerlijke relationele wereld en de feitelijke relationele stand van zaken in zijn latere leven als onoverbrugbaar gaat voelen.
In de volgende set van drie hoofdstukken gaat het vooral over de persoonlijkheid en interne processen van de behandelaar die het aangaan van een therapeutische relatie kunnen versnellen of belemmeren. Met onderzoeksresultaten en klinisch inzicht is nagegaan welke concepten van belang blijken om psychoanalytische processen tussen de behandelaar en diens patiënten beter te begrijpen en te faciliteren. Het hoofdstuk van Kees Kooiman geeft een overzicht van de relevante factoren die spelen bij het herkennen van de eigen tegenoverdracht. Een factor die weinig aan de orde komt is de behoefte van de behandelaar om de diepte in te gaan en een patiënt die dit niet kan of niet wil als oppervlakkig te bestempelen. Hij pleit voor meer onderzoek naar de psychotherapeut zelf gezien het feit dat deze het ‘instrument’ is voor de effectiviteit van de behandeling. Ingrid Groenendijk bespreekt de complexiteit van het goed afstemmen van dit psychotherapeutische instrument als in de therapeutische interactie de beleving van betekenisloosheid, matheid en doodsheid lijkt te overheersen. Het bereiken van de afwezige ander vraagt veel reflectie op je zelf en de bereidheid om deze ervaringen zelf ook te willen ondergaan zodat door herkenning ontdooiing kan plaatsvinden. In het laatste hoofdstuk leren we van Hidde Kooiker en Froukje Slijper hoe het proces van de behandelaar als instrument door supervisie beter afgestemd kan raken tijdens de behandeling van een jongen van 9 jaar. Deze gedeelde inzichten over overdracht en tegenoverdracht helpen de behandelaar om adequater in te spelen op diens problematiek. In relatie met kinderen spelen allerlei impliciete relatiepatronen uit de eigen opvoeding mee, waarbij de behandelaar het bijvoorbeeld graag gezellig wil hebben, zichzelf snel als
X
OP DE PERSOON AF
een betere ouder voor het kind wil neerzetten of verleidt wordt tot competitieve reacties. De verschillende invalshoeken en de veelheid aan klinisch materiaal in de zes hoofdstukken versterken elkaar. Zo is het bijvoorbeeld een leerzame route om na het laatste hoofdstuk opnieuw na te lezen hoe Antonie Ladan beschrijft welke procesdiagnostiek tijdens de behandeling van een volwassene herkenbaar is en van nut voor de behandeling van een kind. Meer inzicht in de persoonlijkheid van zowel de patiënt als de behandelaar maken het mogelijk te erkennen dat passie en passiviteit onderdeel van hetzelfde proces blijken te zijn. Dat het binnen een therapeutisch proces toch gaat om het aangedaan willen worden door de ander. Kortom, wij wensen u veel leesplezier en nieuwe inzichten.