16e Montessorischool Gaasperdam Leerjaar 1 en 2 Taal kringgesprekken volgen duidelijk spreken in goed gevormde zinnen spreken een verhaal structureren initiatief tonen lopende spraak goed volgen de strekking vaneen verhaal goed volgen toont initiatief bij groepsspel een gegeven rol spelen zinnen opdelen in woorden rijmen woorden opdelen in lettergrepen woorden opdelen in klanken belangstelling tonen voor boeken zelfstandig een prentenboek “lezen” vertrouwd met de leesrichting in boeken begrijpt de betekenissen van pictogrammen belangstelling tonen voor geschreven taal herkent zijn/haar eigen naam of andere woorden eigen naam schrijven
Technisch lezen en begrijpend lezen herkennen van eigen naam en namen van gezinsleden onderscheiden van klanken binnen een woord (hakken) samenvoegen van klanken tot een woord (plakken) onderscheiden van letters rijmen vergelijken van woordbeelden zoals poes-loes benoemen van letters zelfstandig lezen van prentenboeken zelfstandig beluisteren van een op band opgenomen verhaal
Spelling klankdiscriminatie rijmen opdelen van zin in woorden (hakken) verbinden van woorden tot een zin (plakken) opdelen van woord in lettergrepen (hakken) verbinden van klanken tot woord (plakken) beginklanken herkennen herkenning van eigen naam letters benoemen
Rekenen Sorteren en ordenen ordenen; veel/weinig enz. sorteren benoemen veel/weinig e.d. benoemen eerste/laatste benoemen middelste Getalbegrip tellen tot 5 tellen tot 10 terugtellen vanaf 5 terugtellen vanaf 10 synchroon tellen doortellen tot 10 koppeling getalhoeveelheid Tijdsbesef bewust zijn van biologische, dagelijkse en historische tijd weten dat bepaalde gebeurtenissen in vaste volgorde plaatsvinden ervaren verband tussen tijd en klok oriënteren in de tijd
Leerjaar 3 Taal
Technisch lezen en begrijpend lezen
Spelling
Rekenen
herkennen en onderscheiden (automatiseren) van de letters en klanken herkennen van aangeboden woordjes visuele/auditieve synthese van aangeboden woordjes (plakken) visuele/auditieve analyse van aangeboden woordjes (hakken) herkennen van letterclusters, directe woordherkenning (flitsen van woorden) lezen van eenvoudig aangeboden verhaaltjes beheersen van AVI 1 associëren van zinnen / woorden bij plaatjes zinnen in tekst terugvinden beheersen van AVI 2 voorspellen op woordniveau bij. “de kinderen sp…..” ordening van begrippen in groepen
alle letters (klinkers/medeklinkers) herkennen en schrijven korte/lange klanken tweetekenklanken herkennen/schrijven mk-woorden zoals bijv. mee km-woorden zoals bijv. oom mkm-woorden zoals bijv. kin
bij zelfstandige nw. benoemen of het de – of het – woorden zijn eenvoudige voorzetsels als: op, aan, uit, bij, in telwoorden t/m 10 benoemen en schrijven eenvoudige enkelvoudige woorden omzetten in meervoud woorden verkleinen met –je en – tje van twee klankzuivere woorden een samenstelling maken woorden rubriceren
herkennen cijfers 1-10 getallen schrijven 1-10 herkennen van rekentekens inzicht in optellen tot 10
inzicht in aftrekken tot 10 splitsen tot 10 hanteren van rekentekens uitvoeren + en - tot 10 klokkijken hele + halve uren tellen met sprongen 2, 5, 10 inzicht in getallen tot 20 uitvoeren + en – tot 20 zonder overschrijding tiental uitvoeren + en – tot 20 met overschrijding tiental splitsen tot 20 klokkijken hele + halve uren + kwartieren optellen met tientallen tot 100 benoemen oneven en even getallen
Leerjaar 4 Taal aandachtig luisteren verstaanbaar spreken een beschrijving/omschrijving geven/herkennen vragen stellen n.a.v. de tekst een gebeurtenis kunnen navertellen het verloop van een verhaal voorspellen een verhalende, informatieve, poëtische tekst onthouden een tekst, liedje, gedicht voordragen een mededeling kunnen doen een mondelinge opdracht uitvoeren begrijpelijk uitdrukken in juiste woorden en correcte zinnen een verhaal schrijven een brief schrijven het alfabet opzeggen/opschrijven een alfabetische reeks voortzetten voorzetsels in zinnen plaatsen een lidwoord met een zelfs. nw. combineren een woordveld maken de betekenis van een woord afleiden uit plaatjes en context een lidw., bijv. nw. en zelfst. nw. combineren betekenis van een woord afleiden uit een omschrijving weten dat iedere zin met een hoofdletter begint en eindigt met een punt met gegeven woorden een zin maken lettergrepen samenvoegen tot een woord een woord verdelen in lettergrepen vertelzinnen omzetten in vraagzinnen functie van het vraagteken en deze toepassen woorden in het meervoud en enkelvoud zetten namen van personen met een hoofdletter
Technisch lezen en begrijpend lezen beheersen van AVI 3+4 voorspellen van handelingsverloop op grond van een stukje tekst herkennen van informatieve verhalen, instructieve teksten beheersen van AVI 5+6 voorspellen op zinsniveau bijv. een zin tussenvoegen in de tekst voorspellen op tekstniveau bij. “… hoe zal de tekst verder gaan….” gebruikmaken van verwijswoorden hoofdgedachte in een tekst herkennen conclusies trekken beheersen van het alfabet
Spelling mkmm woorden zoals bijv. warm mmkm-woorden zoals bijv. spin mmkkmm-woorden zoals bijv. staart mmmkm-woorden zoals bijv. strak mmmkkmm-woorden zoals bijv. schaats mkmmm-woorden zoals bijv. gerst mmkmmm-woorden zoals bijv. plenst woorden met –ng zoals bijv. ring woorden met –nk zoals bijv. bank woorden met f zoals bijv. fiets woorden met v zoals bijv. vis woorden met s zoals bijv. slang woorden met z zoals bijv. zaag
Rekenen automatiseren + en – tot 10 inzicht hebben in getalstructuur tot 100 vlot hanteren getallenrij tot 100 getallen tot 100 aflezen en opschrijven optellen tot 100 zonder overschrijding tiental aftrekken tot 100 zonder overschrijding tiental automatiseren tot 20 met en zonder overschrijding tiental automatiseren tafels/deeltafels 1, 2, 3, 5, 10 lijnen meten (cm) met liniaal herkennen/benoemen munten en biljetten optellen tot 100 met overschrijding tiental aftrekken tot 100 met overschrijding tiental stipsommen + en – tot 20 aflezen eenvoudige grafieken automatiseren tafels/deeltafels 4, 8 / 6, 9 en 7 geldrekenen tot 100 eurocent
een plan opstellen en ernaar handelen resultaten van het werk presenteren gerichte vragen stellen aan personen vragen beantwoorden n.a.v. een tekst een tekst samenvatten begrijpelijke antwoorden geven / vragen stellen kunnen hun mening geven zich in de gedachte van een ander verplaatsen een gesprek evalueren verslag kunnen doen eigen standpunt kunnen beargumenteren een telefoongesprekje voeren een verhalende / informatieve / poëtische tekst onthouden in een tekst werken met alinea’s een werkstukje schrijven een gedichtje schrijven in een alfabetische reeks de ontbrekende letter invullen een aantal letters in alfabetische volgorde zetten de volgorde van de zinsdelen in een zin veranderen een zin in het meerv. / enkelv. zetten zinnen inkorten door één of meer zinsdelen weg te laten bij een gegeven antwoord een vraagzin bedenken hanteren van de trappen van vergelijking twee zinnen met elkaar verbinden d.m.v. een voegwoord activiteiten plannen en uitvoere
Leerjaar 5 Taal
Technisch lezen en begrijpend lezen
Spelling
Rekenen
beheersen van AVI 7 herkennen van informatieve verhalen, instructieve teksten tekstsoort voorspellen op basis van titel tekstinhoud voorspellen op basis van titel volgorde aangeven in stukjes tekst vragen en antwoorden combineren beheersen van AVI 8 + 9 gebruik maken van woordenboek, telefoongids, trefwoordenlijst, catalogus opzoeken van informatie oriënteren in tijdschriften, dagbladen, plattegronden, kaarten, tabellen en reisgidsen
uitleg geven eenvoudige instructie in eigen woorden kunnen navertellen een object beschrijven vragen stellen n.a.v. een tekst eenvoudige boodschappen overbrengen een gebeurtenis navertellen een tekst mondeling samenvatten wendingen in een verhaal herkennen plaatjes op volgorde van een verhaal leggen een verhaal in delen verdelen fragmenten van een verhaal op goede volgorde zetten het slot van een verhaal schrijven vijf woorden met verschillende beginletters in alfabetische volgorde zetten tien woorden met verschillende beginletters in alfabetische volgorde zetten vijftien woorden met verschillende beginletters in alfabetische volgorde zetten het verschil tussen streektaal en standaardtaal aangeven welk woord niet in een reeks hoort tegenstellingen geven van een aantal concrete situaties onregelmatige vormen van de trappen van vergelijking spreekwoorden en uitdrukkingen verklaren gerichte vragen stellen aan een persoon verantwoordelijkheid nemen voor te verrichten taken aanspreekvormen hanteren voor bekenden en onbekenden het verdere verloop van een verhaal voorspellen met juiste intonatie en zinsmelodie spreken een poppenkastspel / rollenspel schrijven
-eer / -oor / -eur-woorden -aa / -ooi / -oei-woorden -uw / -eeuw / -ieuw-woorden -cht(t) woorden woorden eindigend op –d woorden eindigend op –t woorden met –ei / -ij klankzuivere woorden (luistervink) woorden met -au / -ou betekenisvolle klankgroepen zoals bijv. voet-bal niet betekenisvolle klankgroepen zoals bijv. por-tier woorden bestaande uit 2 klankgroepen met een kop- of staartstuk be- / ge- / ver / -e- / -ig / -lijk enz.
vlot hanteren getallenrij tot 1000 tellen met sprongen van 1, 10, 100 klokkijken (analoog) hele klok cijferend optellen zonder overschrijding tiental cijferend aftrekken zonder lenen plaatsen van mm, cm, m, km in context heeft ruimtelijk inzicht optellen en aftrekken met tientallen en honderdtallen geldrekenen tot 10 euro kennen strategie vermenigvuldigen met 10 cijferen optellen tot 100 met overschrijding tiental cijferend aftrekken tot 100 met lenen meten met mm, cm, dm, m, km beheersen tafels/deeltafels 1-10 beheersen redactiesommen groep 5
een logische lijn van een tekst of verhaal zien een verhaal in goede volgorde zetten vindplaats van woorden in een alfabetische lijst vaststellen een aantal woorden waarvan de beginletters hetzelfde zijn in alfabetische volgorde zetten een aantal woorden waarvan de eerste twee letters hetzelfde zijn in alfabetische volgorde zetten een woordenboek, telefoonboek, catalogus hanteren vindplaats van woorden in een woordenboek, telefoonboek, catalogus vlot vaststellen m.b.v. een trefwoord spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes gebruiken tijdsbegrippen toevoegen aan een zin uit een gegeven woord een ander woord halen nieuwe woorden maken door een achtervoegsel toe te voegen
Leerjaar 6 Taal een mondelinge opdracht uitvoeren naar instructies luisteren, deze begrijpen en opvolgen uitleg geven aanspreekvormen hanteren voor bekenden en onbekenden uit een verhaal kernwoorden benoemen met juiste intonatie en zinsmelodie spreken omgaan met informatiemiddelen als telefoon, internet, televisie een werkstuk schrijven een verhaal in delen verdelen in een tekst werken met alinea’s zelfst. nw. onderscheiden en deze benoemen van een gegeven zin een tegengestelde zin maken leren woordbetekenissen aan de hand van synoniemen de volgorde van zinsdelen in een zin veranderen enkele gezegdes gebruiken bij gegeven situaties aardrijkskundige namen met een hoofdletter namen van personen met een hoofdletter gerichte vragen stellen aan personen eenvoudige problemen in tweetallen of een klein groepje bespreken een object beschrijven het weggelaten deel van een verhaal schrijven de logische lijn van een tekst zien fragmenten van een tekst in de goede volgorde zetten een voorzetsel in een zin invullen een woord in lettergrepen verdelen bij afbreking aan het einde van de regel namen van historische gebeurtenissen, tijdperken, volken, nationaliteiten en talen met een hoofdletter vertelzinnen omzetten in
Technisch lezen en begrijpend lezen bepalen in welke alinea een zin hoort op grond van onderwerp samenvatten met behulp van alinea’s tegenstellingen en overeenkomsten vinden herkennen van oorzaak/gevolgverbanden letterlijk begrip hoofdgedachte in een tekst herkennen efficiënt gebruik maken van woordenboeken en encyclopedieën
Spelling tweelettergrepige woorden met open lettergreep zoals bijv. a-pen tweelettergrepige woorden met een gesloten lettergreep bijv. bus-sen begrip werkwoord zoals bijv. werken begrip tijd van nu (=onvoltooid tegenwoordige tijd) begrip tijdwoord (=persoonsvorm) zoals bijv. ik werk begrip woordenboekvorm (=hele werkwoord) begrip onderwerp (enkelvoud/meervoud) zoals bijv. hij werkt / wij werken meerlettergrepige woorden met open / gesloten lettergrepen zoals bijv. be-lo-nen / be- trek-ken tijdwoord (=persoonsvorm)met als onderwerp meer gewone werkwoorden (regelmatig) werkwoorden eindigend op –den bijzondere werkwoorden (onregelmatig)
Rekenen inzicht in getalstructuur tot 100.000 kunnen tellen met sprongen van 10, 100, 1000, en 10.000 eenvoudig cijferend vermenigvuldigen aflezen eenvoudige lijn grafieken en staafdiagrammen oefent hoofdrekenen kent begrippen hoeveelheid gram/kg optellen getallenrij inzicht in begrippen uur, dag, week, maand, jaar benoemen eenvoudige breuken beheersing digitaal klokkijken rekenen met metriek stelsel beheersing deeltafels 1 – 10 met en zonder rest maken van verhoudingstabellen cijferend vermenigvuldigen benoemen en uitrekenen oppervlakte en omtrek berekenen hoe lang iets duurt cijferend delen beheersen redactiesommen groep 6
vraagzinnen uit een gegeven woord een ander woord halen zich op een onderwerp oriënteren een doel formuleren
Leerjaar 7 Taal op adequate wijze een telefonische boodschap aannemen hoofd- en bijzaken onderscheiden een interview afnemen de mening van een ander terugvertellen uit een verhaal kernwoorden benoemen een gesprek evalueren het verdere verloop van een verhaal voorspellen reflecteren op eigen schrijfgedrag een tekst presenteren een recensie schrijven een tekst voor de schoolkrant schrijven inleiding, kern en slot in een tekst ontdekken een tekst indelen in alinea’s een e-mail schrijven onderwerp in enkelvoud veranderen in het meervoud en andersom tegengestelde zinnen maken voorzetsels de functie van de puntkomma en deze toepassen stoffelijke bijv. nw. onderscheiden en benoemen de functie van: hoofdletter, uitroepteken, komma en punt en deze gebruiken vormen van beeldspraak herkennen en herleiden spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes verklaren en gebruiken de functie van de dubbele punt en deze toepassen in een zin van een aantal voorwerpen aangeven van welke stof ze gemaakt zijn een pers.vorm omzetten in een hulpwerkw. en een volt. deelw. taalgebruik aanpassen aan situatie (formeel / informeel) feiten van meningen onderscheiden
Technisch lezen en begrijpend lezen op grond van titel, kopjes en eerste alinea de tekst globaal voorspellen het voorbeeldverband herkennen in teksten belangrijke woorden en zinnen selecteren in een informatieve tekst inferenties maken (tussen de regels denken) conclusies trekken en evalueren herkennen van betogende teksten, meningen en argumenten
Spelling moeilijke meervouden (-f- / -v-) zoals bijv. vergeef / vergeven moeilijke meervouden (-s- / -z-) zoals bijv. verlies / verliezen moeilijke meervouden (-eren) zoals bijv. kind / kinderen tijd van toen (onvoltooid verleden tijd) werkwoorden van twee lettergrepen werkwoorden met en zonder klankverandering zoals bijv. ik was / ik waste /ik lees, ik las voltooid deelwoord op –t of –d zoals bijv. werken – gewerkt / sturen – gestuurd voltooid deelwoord op –en zoals bijv. geven / gegeven moeilijke meervouden (‘s) zoals bijv. auto /auto’s woorden waarbij je –ie- hoort maar –i- schrijft zoals bijv. gitaar twee- en meerlettergrepige werkwoorden tijd van toen werkwoorden eindigend op –ven en –zen zoals bijv. leven / hij leeft / hij leefde / hij heeft geleefd / verhuizen /hij verhuist / hij verhuisde/hij is verhuisd
Rekenen inzicht in getalstructuur tot 1.000.000 cijferend optellen van kommagetallen met en zonder overschrijding tiental cijferend aftrekken van kommagetallen met en zonder lenen kennis van inhoudsmaten optellen aftrekken van gelijknamige breuken + vereenvoudigen breuk vermenigvuldigen met heel getal rekenen met metriek stelsel legt relatie procenten / breuken berekenen oppervlakte en omtrek serie kommagetallen in volgorde zetten vlot berekenen van staartdelingen met rest/kommagetal hoofdrekenen x10 / x100 / x1000 en :10 / :100 / :1000 breuken gelijknamig maken ongelijknamige breuken optellen/aftrekken en vereenvoudigen breuken vermenigvuldigen eenvoudige procentsommen afronden van een bedrag op 10den en 100sten een gemiddelde berekenen bedienen van een rekenmachine beheersen van redactiesommen groep 7
Leerjaar 8 Taal een luisterdoel bepalen een discussie leiden zich tijdens een gesprek aansluiten bij de mening van een ander een recensie schrijven zoeken op de computer teksten bewaren en terugzoeken van een gegeven zin een tegengestelde zin maken verschillende afkortingen hun taalgebruik aanpassen aan doel en situatie de functie van een hoofdletter, uitroepteken, vraagteken, komma en punt en deze in een zin gebruiken een bepaling van plaats aangeven in een zin aardrijkskundige namen gebruiken als bijv. nw. de functie van een puntkomma en deze toepassen in een zin de functie van aanhalingstekens en deze toepassen in een zin begrijpelijke vragen stellen en begrijpelijke antwoorden geven in gesprek komen met onbekenden een gedicht schrijven een werkstuk schrijven een handleiding schrijven een brief schrijven het verschil tussen hun moedertaal en een vreemde taal
Technisch lezen en begrijpend lezen het perspectief en de mening van de schrijver herkennen schema’s maken van de inhoud van de tekst teksten vergelijken en kritisch beschouwen interpreteren van informatie uit grafieken en tabellen uitreksels, samenvattingen maken van een tekst eenvoudig verslag maken van een tekst
Begrijpend lezen moeilijke letters (q, x, c, y, th) woorden waarin een trema voorkomt zoals bijv. knieën moeilijke uitgangen (-iaal / eaal / ueel /-ieel zoals bijv. ideaal -isch zoals bijv. elektrisch -tie zoals bijv. politie -teit /-heid zoals bijv. kwaliteit / zekerheid werkwoorden met dubbelvormen (zwakke werkwoorden eindigend op –ten / -den met als onderwerp meer) zoals bijv. wij praten / wij praatten voltooid deelwoord zoals bijv. hij verdeelt / hij heeft verdeeld woorden eindigend op –eum of -ium zoals bijv. museum woorden met –ch die klinken als – sj- zoals bijv. chef woorden met –g- die klinken als –zjzoals bijv. garage woorden met –ou die klinken als – oe- zoals bijv. journaal woorden met –air / -eau zoals bijv. militair / bureau woorden met een accent zoals bijv. café leenwoorden zoals bijv. team woorden met –ch- in het midden die klinkt als –g- zoals bijv. technisch woorden met een –b- die klinkt als een –p- zoals bijv. slab woorden die voorgegaan worden door ’s zoals bijv. ’s middags moeilijke woorden in tegenwoordige tijd / verleden tijd en voltooid deelwoorden meerlettergrepige werkwoorden zoals bijv. verzekeren, ontvangen werkwoorden met –ch- in het midden zoals bijv. lachen, goochelen Engelse werkwoorden zoals bijv. trainen werkwoorden afkomstig van andere leenwoorden zoals bijv. logeren werkwoorden waarin een trema voorkomt zoals bijv. sleeën
Rekenen berekeningen met verhoudingstabellen ruimtelijk rekenen schaal berekenen vergelijking kunnen maken met breuken en kommagetallen cijferend delen tot 3 cijfers achter de komma begrippen uur, etmaal, dag, week, maand, jaar, eeuw kunnen omzetten rekenen met procenten rekenen met gelijknamige/ongelijknamige breuken omzetten van een breuk in kommagetal/procenten rekenen met procenten aflezen diagrammen en grafieken beheersen van gehele metriek stelsel opmeten van hoeken beheersen van redactiesommen groep 8 kwadrateren, machtsverheffen en worteltrekken