NRC Handelsblad Maandag 19 november & Dinsdag 20 november 2012
14 Het Grote Verhaal
NRC Handelsblad Maandag 19 november & Dinsdag 20 november 2012
Mijn taal en ik Groepstaal
15
Op internet
Vijf taalthema’s De Nederlandse taal verandert. NRC Handelsblad en het Belgische dagblad De Standaard
leggen het Nederlands onder de loep, in vijf thema’s, tot en met aanstaande vrijdag.
• Op de website van De Standaard valt deze week elke dag een taaltest te maken. Zie nrc.nl/mijntaalenik
• Speciaal voor het onderwijs staan deze taalpagina’s vanaf vrijdagmiddag a.s. ook op nrc.nl/mijntaalenik
We spreken de taal die ons past alss een uniform Taal is niet alleen een middel om iets te zeggen tegen elkaar. Een andere functie is zeker zo belangrijk: uiting geven aan onze identiteit binnen groepen waartoe wij willen behoren. Over ‘urremurren’ en ‘merci om trager te rijden’.
Door Ludo Permentier
D
e wereld telt ongeveer zesduizend talen. Waarschijnlijk zijn die allemaal geëvolueerd uit één oertaal. Een van de oorzaken van de versnippering is dat het volk dat die eerste taal sprak, zich gesplitst heeft in meer stammen, die zich op andere plaatsen hebben gevestigd en die ook anders zijn gaan leven. Omdat taal onder meer uiting geeft aan een manier van leven, zijn die talen dus veranderd. Maar er speelde nog een fenomeen. Zodra mensen die tot een bepaalde gemeenschap behoren, merken dat er kleine taalverschillen zijn met naburige groepen gaan ze die verschillen cultiveren. Op die manier maken ze duidelijk dat zijzelf tot hun groep behoren, en de anderen niet. Taal als een uniform – het is een kwestie van identiteit zoeken en bevestigen. Een actueel voorbeeld hiervan is het ‘verengelsen’ van de taal, waardoor de slot-r van woorden zal verdwijnen: van moeder via moedej naar moede. Dat is een Nederlands fenomeen. In Vlaanderen is hiervan nog weinig te merken. Taal staat permanent onder spanning. Aan de ene kant is het een communicatiemiddel. In dat opzicht is het een pluspunt als die taal door zo veel mogelijk mensen gebruikt wordt. Aan de andere kant helpt ze ons een sociale en cul-
turele identiteit aan te nemen en versterkt ze het groepsgevoel, wat de verschillen tussen talen accentueert. Elke taal is een compromis tussen deze twee tegenstrijdige eisen. Dat speelt ook binnen een taal als de Nederlandse. Aan de ene kant wint die aan communicatiekracht als we allemaal hetzelfde Nederlands spreken en schrijven. West-Vlamingen kunnen dan moeiteloos in gesprek gaan met Groningers; boeken die in Limburg zijn ge-
De slot-r verdwijnt uit het Nederlands: van moeder via moedej naar moede schreven, worden ook gelezen in Noord-Holland; televisieprogramma’s worden zonder ondertitels uitgewisseld tussen Nederland en Vlaanderen; jongeren uit de stad begrijpen ook ouderen van het platteland – en omgekeerd. Aan de andere kant gaan mensen zich meer identificeren met een taal als die de eigenheid van hun eigen, kleinere gemeenschap uitdrukt. Dat werkt de versnippering in de hand. Elk dorp z’n eigen taal. De standaardtaal leren velen vaak pas op school. Niet iedereen slaagt
erin die standaardtaal ook nog eens te beheersen naast zijn eigen moedertaal. Tot het midden van de vorige eeuw was het beheersen van de standaardtaal een privilege van een beter opgeleide en ook bevoorrechte klasse. Sindsdien is de standaardtaal gedemocratiseerd, wat inhield dat meer mensen deze leerden te gebruiken, maar ook dat de gemiddelde beheersing achteruitging. Daarenboven wil niet iedereen een uniforme taal hanteren waarin zijn persoonlijkheid niet doorklinkt. Soldaten, studenten, ambtenaren, medisch personeel en andere beroepsgroepen ontwikkelen een woordenschat die niet alleen als vakterminologie bestempeld kan worden, maar ook dient als karakteristieke slang voor gebruik onder gelijkgestemden. Sommige groepstalen blijven beperkt tot een kleine kring. Bekend is het verschijnsel thuistaal: mensen bedenken woorden en uitdrukkingen voor gebruik binnen hun eigen gezin. Daar ontstaat idioom, zoals ‘algemeen boodschappelijk werk’ (boodschappen doen), ‘een lichte fietsing’ (ommetje per fiets) en ‘urremurren’ (tegenstribbelen van kleuters). Anderen gaan in chatsessies een babytaaltje imiteren, met verkleinwoordjes en uitspraakfouten: ‘ikke weer thuis gezezzie feesie gehad nu slapie doen’. Ook populair is pseudo-Spaans: met ‘los ballos’, of ‘hasta la pasta’ als afscheidsgroet.
Waar twintig jaar geleden vrijwel alleen schriftelijk gecommuniceerd werd in de standaardtaal zijn groepstalen nu alomtegenwoordig in de sociale media. De druk die dat zet op de standaardtaal wordt nog versterkt door de populariteit van informele variëteiten, zowel in Vlaanderen als in Nederland. In Vlaanderen is tussentaal overal te horen. Niet alleen binnenskamers, maar ook in de openbare ruimte. Overal kom je borden tegen
Verkavelingsvlaams: ‘een taal van een door en door vals Vlaams zelfvertrouwen’ die automobilisten aansporen om vaart te minderen met de slogan ‘Merci om trager te rijden’. Ook het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid doet mee: ‘Gene zever: binnenkort speekseltest tegen drugs in het verkeer.’ Tegenstanders letten scherp op het succes van niet-standaardvariëteiten. Geert van Istendael bedacht de term Verkavelingsvlaams voor tussentaal en schrijft daarover: ‘Het is de taal van een nieuwsoortig, door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit minach-
ting voor de spraak van gewone mensen en uit angst voor Nederlands geboren is. Een wangedrocht is het, die taal van het nieuwe Vlaanderen, dat blaakt van intellectuele luiheid.’ Of het Verkavelingsvlaams een normale stap is, of een hindernis, over één ding zijn voor- en tegenstanders het eens: het ontstaan ervan heeft te maken met sociale en culturele ontwikkelingen – mensen hebben die taal omarmd, omdat ze meenden dat die past bij hun identiteit. Onderzoeker Koen Plevoets spreekt van de ‘opzichtige ontspanning’ die welvarende groepen in de samenleving tentoon kunnen spreiden om te laten zien dat ze sociaal-economisch weinig meer te vrezen hebben. De Nederlandse variant die overeenkomt met de Vlaamse tussentaal is het Poldernederlands. Eerst was dat de nogal plat klinkende uitspraak met bijvoorbeeld maain in plaats van mijn, luik voor leuk en kaaud voor koud. Intussen heeft deze vorm het ABN grotendeels verdrongen in Nederland. Dat deze groepstaal zich zo snel heeft verspreid, heeft volgens Jan Stroop, die het verschijnsel als eerste beschreef en een naam gaf, een economische achtergrond: „Ik waag de stelling dat de mentaliteit die inherent is aan het poldermodel – namelijk die van individualisme, scoren en dat-maak-ikzelf-wel-uit – ook de opkomst van het Poldernederlands bevorderd heeft.”
Interview Acteur Wim Opbrouck
‘Dialect kleurt mijn spreken’ Acteur Wim Opbrouck gebruikt voor zijn rollen graag verschillende dialecten en accenten. Voor zijn West-Vlaamse dialect heeft hij zich nooit geschaamd. ,,Privé ben ik van nature een dialectspreker, mijn moedertaal is plat West-Vlaams. Algemeen Nederlands heb ik geleerd op de toneelschool. Ik heb daar mijn diploma gehaald voor welsprekendheid en spraak, wat betekent dat ik bij machte ben zonder accent te spreken. „Toch kun je altijd, zoals in dit gesprek, nu ik overschakel naar dat andere taalregister, nog die WestVlaamse klanken horen. Het bepaalt de kleur van mijn spreken. Dat kleuren met taal gebruik ik als acteur. Naar gelang het project waar ik instap, een film of een toneelstuk, kies ik voor een bepaalde kleur. ‘Het var-
ken van de madonna’ speelde in West-Vlaanderen, daarin spraken we West-Vlaams. Bij toneelgroep Amsterdam speelde ik in ‘De kinderen van de zon’, in het algemeen Nederlands. In de film ‘Vreemd bloed’ was ik een Zuid-Nederlander uit de buurt van Breda. Die variatie, dat is de rijkdom. Ik hou van al die mogelijkheden van de taal. „Ik heb mij nooit geschaamd voor mijn dialect. Toen ik naar de toneelschool in Antwerpen ging, zei iedereen: ‘ze gaan je uitlachen, dat je de g niet van de h kunt onderscheiden, ze gaan je geilige geest noemen.’ Maar dat is nooit gebeurd. En nu wordt er ook popmuziek gemaakt in het West-Vlaams en er worden films gemaakt in het Gents en Antwerps. Al die kleuren duiken terug op. „De dialecten worden ernstiger genomen, en dat juich ik toe. Maar
Ambtenarees Ambtenaren, zo luidt de communis opinio, schrijven stoffige, saaie teksten. Ze staan vaak bol van naamwoordstijl, dat is: ‘het maken van zelfstandige naamwoorden van werkwoorden’. Ook lijdende vormen zijn bij hen populair: ‘De zinnen die worden geschreven, zijn slaapverwekkend.’ Het maakt ze afstandelijk en zogenaamd neutraal: in hun schrijfsels is niemand verantwoordelijk . Ambtenaren blinken uit in verhullende woorden om gevoeligheden te nuanceren. Ook willen ze ‘juridisch alles dichttimmeren’. Daardoor struikel je bij hen over archaïsche uitdrukkingen. Gerard Reve wist waardoor ambtenaren hun taal zo slecht beheer-
sen: schrijven is een vak, een ambacht. Overigens grossierde hij zelf in archaïsmen. aandachtswijk: achterstandswijk amoveren: slopen discontinueren: stoppen dossier: probleem, onderwerp gekleurd: leugenachtig huuraanpassing: huurverhoging ingreep: vermindering, verlaging inzetten op: iets willen doen aan lagere regeldruk: minder regels onbedoeld gebruik: misbruik pijnpunt: knelpunt realloceren: bezuinigen temporiseren: opschorten uitfaseren: afschaffen uitnutten: benutten uitruilen: compromissen sluiten
hoezeer ik er ook van geniet in mijn dialect te spreken, ik heb er wel voor gewaakt als acteur niet het icoon te worden van de dialectspreker van Vlaanderen, want dan word je alleen nog daarvoor getypecast. En ik ben ook niet de ‘verdediger van’. Vlamingen die zo fier zijn op hun spraak dat ze weigeren een andere taal te spreken, vind ik fundamentalistisch. Dat kan ik niet begrijpen. De wereld is te groot daarvoor. Ik vind ook: dat dialect bestaat omdat er een algemeen Nederlands bestaat. „Slecht taalgebruik ergert mij. Als ik vroeger mijn kinderen naar school bracht en ik hoorde de juf vragen: ‘hoe noem jij?’ in plaats van ‘hoe heet jij?’, dan krulden mijn tenen om. Het is incorrect. Je mag een keuze maken: dialect of algemeen Nederlands, maar het moet wel kloppen.”
Interview Docent Ton van Haperen
‘Ik speel een beetje met hun jargon’ Docent Ton van Haperen schrijft columns, artikelen en boeken over onderwijs. Hij staat ruim 25 jaar voor de klas als leraar economie en hij is lerarenopleider.
Eindredactie: Ludo Permentier en Marlies Hagers/Rik Schutz (bureau Onder Woorden). Illustraties Lectrr
„Als leraar is het mijn angstdroom dat het niet meer lukt les te geven. Je moet de kloof met leerlingen overbruggen en dat moet met taal. Als je begrippen rondstrooit en alleen vaktaal gebruikt, ben je kansloos, want dan gaan ze er niks van snappen. Je vereenvoudigt die begrippen, zelfs als je weet dat het dan niet meer precies klopt, wat je later, als ze meer weten, weer moet goedmaken. „Vandaag nog had ik een leerlinguit de derde met een 1,5 voor zijn
eerste proefwerk. Die bleek geen idee te hebben gehad waar het over ging, hij had niets begrepen van de termen die ik had gebruikt. We hebben dus volledig langs elkaar heen gepraat. Dat moet ik repareren. „Het gaat niet alleen om duidelijk uitleggen. Je moet ook laten merken dat je hun jargon kent en daarmee een beetje kunt spelen. Als je dat niet doet, wordt het lastig contact te maken. De hype is nu bijvoorbeeld New Kids. Die beginnen elke zin met Jonguh! Dat vinden zij heel leuk. Je moet laten merken dat je dat weet en op het juiste moment van spanning iemand kunt aanspreken met Jonguh! Door dat jargon te ridiculiseren, maak je duidelijk: zo doen we
dat hier niet. Dat werkt beter dan dat ik ze het hele referentiekader van waarden en normen ga uitleggen. Ik corrigeer ze ook als ze bijvoorbeeld ‘hun hebben’ zeggen. Dat is steeds weer een act die je opvoert. Leerlingen willen gecorrigeerd worden, ze vinden dat dat hoort. „Ja, ik ben wel eens bang dat ik de aansluiting ga missen. Ik zie het wel gebeuren bij oudere collega’s. In 6-vwo gaat het nog wel, die willen gewoon hun examen halen. Maar je krijgt ook dertig 3-havo’ers die je klas binnenhollen en denken dat ze leuk zijn. Als zij merken: ‘die man begrijpt ons niet’, dan is het over.” Interviews: Marlies Hagers
Marketings Reclame dient maar één doel: een product of dienst verkopen. Zou je denken. Maar het ligt iets genuanceerder: alleen het imago ervan wordt verkocht. Een reclamemaker zegt niet: ‘Koop deze huidcrème.’ Hij probeert je ervan te overtuigen dat het voor je eigen bestwil is die crème te gebruiken. Je gaat je er namelijk goed door voelen. Een jonger uiterlijk maakt je zelfverzekerder, waardoor je langer zult leven. Emotional branding , heet dat in goed Marketings. De reclamemaker is ook dol op de hyperbool, de overdrijving. Alles is optimaal, vernieuwend, innovatief en beter dan goed. Maar de reclamemaker moet op z’n tellen gaan passen, want Genera-
tion M (marketing) is in opkomst. Het is de de generatie die de marketingtrucjes feilloos doorziet. account: klant prospect: potentiële klant direct marketing: prospects rechtstreeks benaderen branden: een merk profileren copywriting: tekst schrijven pitch: verkoopverhaaltje direct dialogue: mensen (op straat) rechtstreeks aanspreken guerrillamarketing: promotie met beperkte middelen lead: potentieel verkoopcontact teaser: lokkertje Teksten: Pyter Wagenaar
NRC Handelsblad Maandag 19 november & Dinsdag 20 november 2012
NRC Handelsblad Maandag 19 november & Dinsdag 20 november 2012
16 Het Grote Verhaal
17
Mijn taal en ik Groepstaal
Afgelopen zaterdag
Vandaag
Morgen
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Freek de Jonge en Wim Helsen over taalgevoeligheden
Groepstalen: waarom we anders zijn op een zelfde manier
Nederlands en Vlaams: zoek de talloze verschillen
Goed of fout, beschaafd en onbeschaafd Nederlands
De verengelsing van de Nederlandse taal: so what?
Taal & hersenen: over taalverwerking en -verwerving
Steeds maar weerr
Coachinees Een coach helpt mensen die iets voor elkaar willen krijgen. Hij stelt zich dienend op: ‘we maken een zoektocht over een weg die we samen bewandelen.’ Vanzelfsprekend geeft hij geen kritiek, hoogstens ‘koppelt hij iets terug’. Daarbij heeft hij natuurlijk veel aandacht voor het effect van zijn woorden: ‘Is de impact van mijn feedback al bij je geland?’ Het gaat erom dat ‘de coachee in zijn kracht staat’. Het vocabulaire van de coach bevat verder allerlei woorden die de gecoachte moeten helpen ‘in contact te komen met zichzelf’: beleven, bewustzijn, ervaren, verbinding maken, voelen. Met woorden als groei, wijsheid, respect, schoonheid en verdieping schetst hij lonkende per-
spectieven. En vrees niet samen met de coach weg te zweven, want hij vindt het ook belangrijk ‘goed te aarden’. authentiek: natuurlijk, dus goed comfortzone: situatie waarin je je prettig en veilig voelt samen iets delen: iets bespreken energie: fut, (geest)kracht ervoor gaan: zich ervoor inzetten focus: accent, aandacht inspiratie: gedrevenheid, elan intuïtie: dat wat je gevoel je ingeeft sparren: discussiëren spiegelen: iemand een spiegel voorhouden het verschil maken: iets bijzonders tot stand brengen even zitten: iets bespreken
Jongerentaal is al tijden een geliefd onderwerp van opvoeders, onderzoekers en media. De bezorgdheid erover raakt aan het debat over integratie. van minderheden. Maar jongerentaal is echt iets heel anders dan onbeholpen Nederlands.
Door Leonie Cornips en Vincent de Rooij
D
e fascinatie voor jongerentaal, met name die van jongeren in de grote steden, heeft te maken met hoe wij denken over ‘afwijkend’ taalgebruik. Dat levert meestal een stereotiep beeld op, zowel van het taalgebruik zelf als van de jongeren die het spreken: ‘Het is de taal van de straat en de sprekers zullen dus ook wel nooit verder komen dan die straat.’ Dat beeld wordt gevoed door stemmen uit het onderwijs en van onderzoekers en beleidsmakers die zich laten leiden door ouderwetse ideeën over wat goed
Wielrens Je praat over jezelf in de tweede persoon enkelvoud, alsof je toeschouwer bent van je eigen verrichtingen. Of het nu voetballers, politici of wielrenners waren die ‘je’ in die betekenis van ‘ik’ hebben grootgemaakt, valt niet goed te achterhalen, maar de pedaleurs vormen hierin wel een kopgroep. De zadelridders blinken vooral uit in metaforen die het heroïsche van hun sport uitdrukken, zoals ‘het snot voor de ogen fietsen’, of die juist hun falen benadrukken, bijvoorbeeld ‘in de bezemwagen’. Niet zelden is hun taal wat plat of ruw (‘zijn kloten afdraaien’ = hard werken’), maar ook wel dichterlijk of romantisch (‘de dans leiden’ = aan kop rijden).
aan de boom schudden: aan kop gaan om te zien wie kan volgen bus: groep coureurs die in een bergetappe is gelost en snel genoeg probeert te fietsen om binnen een tijdslimiet te finishen de deur dichtdoen: in een eindsprint ervoor zorgen dat niemand kan inhalen aan het elastiek hangen: het tempo amper kunnen bijhouden harken: schokkerig rijden, amper vooruitkomen; ook: vierkant rijden klimgeit: wielrenner die goed kan klimmen; ook: berggeit het koffiemolentje: draaien met een licht verzet rijden de grote molen draaien: met een zwaar verzet rijden wegkletsen: demarreren
die jongerentaal
en zuiver Nederlands is. De media nuanceren deze ideeën niet. Ze dragen juist bij aan verdere stereotypering, omdat ze alles zo simpel mogelijk willen vertellen en opschrijven. De wereld van vandaag is dynamischer dan ooit. Producten, ideeën, meningen – alles is voortdurend in beweging. Dat geldt ook voor taal en cultuur. Meertaligheid is in onze samenleving een alledaags verschijnsel geworden. Jongeren raken daarmee van kinds af aan vertrouwd, omdat ze – veel meer en vanzelfsprekender dan ouderen – met al die talen en culturen in contact komen en er dagelijks mee te ‘dealen’ hebben. Zij maken zich woorden en uitdrukkingen uit allerlei talen eigen, vooral
uit het Marokkaans-Arabisch, Berbers, Engels en Sranan (Surinaams). Ze maken er hun eigen jongerenvariant van het Nederlands van. In de ene stad of wijk zus, in de andere zo. Jongerentaal is extreem dynamisch en kent enorm veel variatie. Vooral door het gebruik van de vele ‘vreemde’ woorden heeft bij velen de gedachte postgevat dat deze jongerentaal een gebrekkig soort Nederlands is. Buurtvader Brian (pseudoniem) in Amsterdam geeft voorbeelden van dergelijke woorden: „Die is gek of law, dat zeggen ze hier. ‘Die is grappig’ wordt dan: ‘Nooooh, die kill is echt law’.” Een dergelijke omgang met taal wijkt sterk
af van hoe we vroeger op school vreemde talen leerden. Op school ligt de nadruk op de volledige beheersing en vooral op het uit elkaar houden van twee of meer vreemde talen. Maar buiten, en ook binnen de school, spreken jongeren Nederlands met elementen uit andere talen die ze om zich heen horen om zo duidelijk te maken met wie zij zich wel en niet identificeren. Hun taalkeuzes zijn betekenisvol, net zoals voorkeuren op het gebied van kleding, haardracht, en muziek: het zijn allemaal manieren om te laten zien bij wie je wel en niet wilt horen. Taal is daarvoor uitermate geschikt, omdat het extreem flexibel is: van moment tot moment kunnen sprekers, door het variëren van uitspraak of woordkeus, zichzelf profileren tegenover anderen. Hoewel jongerentaal van alle tijden is, besteedden opvoeders, onderzoekers en journalisten er voor 1990 nauwelijks aandacht aan. Daar kwam vrij plotseling verandering in toen migratie en integratie hete hangijzers werden in het politieke en maatschappelijke debat. Veel politici en beleidsmakers zagen in een veronderstelde slechte beheersing van het Nederlands onder minderheden de belangrijkste oorzaak van lage rapportcijfers, zittenblijven op school en werkloosheid. En omdat jongerentaal vaak gezien wordt als een verloederde en verarmde variant van het Nederlands speelt de taal nu ook een belangrijke rol in dat integratiedebat. Het gebruik van ‘vreemde’ woorden in het Nederlands en afwijkingen in uitspraak en grammatica van het Algemeen Nederlands worden simpelweg gezien als tekenen van het onvermogen die taal te spreken. Dat is een denkfout. Want het gebruik van ‘vreemde’ woorden in het Nederlands, evenals andere zinsbouw en afwijkingen in uitspraak en grammatica, hoeven geen tekenen van een dergelijk onvermogen te zijn. Jongeren beheersen, net als andere taalgebruikers, niet slechts één wijze van spreken: ze kunnen putten uit een groot arsenaal van taalmiddelen, waarvan vaak ook het Algemeen Nederlands deel uitmaakt. Er is nog weinig bekend over hoe jongerentaal zich ontwikkelt, omdat diepgaand onderzoek naar hun dagelijks taalgebruik ontbreekt. Zolang dat onderzoek er nog niet is, zal het beeld van jongerentaal als teken van gebrekkige taalbeheersing en oorzaak van sociale problemen wel omarmd blijven.
Interview Vakbondsman Jos Digneffe
Interview Socioloog Iliass El Hadioui
‘Die Engelse termen enerveren me’
‘Ik schakel moeiteloos tussen talen’
Jos Digneffe (spreek uit: Zjos … ) is oud-voorzitter van de Belgische vakbond ACOD Spoor. Van huis uit spreekt hij het Belgisch Limburgse dialect, in zijn oren is het de mooiste taal die er bestaat. Managerstaal hoort hij noodgedwongen aan.
Iliass El Hadioui is socioloog en doet onderzoek naar straatcultuur en schoolcultuur. Hij spreekt vier talen, elk in een eigen context. Straattaal zit daar niet bij, en dat is een bewuste keuze.
„Ik ben op het spoor als laagste graad bediende begonnen en stap voor stap opgeklommen. Het hele boeltje heb ik doorlopen. Toch heb ik me nooit gehinderd gevoeld door de taal, want de vaktaal is binnen de spoorwegen op elk niveau hetzelfde. De stap van de actieve dienst naar de
vakbond was nog het moeilijkste. „Wat me daar enerveert, is het gebruik van al die Engelse termen. Tot acht jaar geleden had ik altijd een spoormens als baas. Daarna kregen we drie managers die nog net van treinen weten dat ze niet op banden rijden. In het begin, als ik bijvoorbeeld in een vergadering met de directie een slide show te zien kreeg, moest ik een woordenboek Engels meenemen. Cash flow, break even point, worst case scenario: daar zijn toch mooie Nederlandse woorden voor? Ik heb mij dat eigen gemaakt, natuurlijk, ik moest mij aanpassen. Maar ik zie het als een manier waar-
op die mannen iemand als ik proberen te overbluffen. Vooral omdat het over financiën gaat, want daar draait het altijd om. Terwijl ik wil praten over hoe het bedrijf functioneert en of de arbeiders zich er gelukkig in voelen. „Over de spoorwegen durf ik met iedereen de discussie aan. Maar in andere gesprekken meng ik mij niet met deze mensen. Zeker niet met de nieuw-liberalisten. Als ik daar twee minuten mee moet discussiëren, dan clasht het al. Wat ik kan en ken, daar ga ik voor; wat ik niet ken, daar houd ik me in gesprekken verre van.”
„Tussen Nederlands en Berbers schakel ik moeiteloos. Dat zie je bij veel allochtonen onder de 35 jaar. Onderzoek heeft laten zien dat 90 procent tweetalig is en 44 procent zelfs drietalig. Die generatie vindt het geen punt meer dat je met je ouders een andere taal spreekt dan met anderen.
„Berbers spreek ik alleen in familiekring. Dat heeft invloed op mijn vocabulaire. Woorden als ‘lezing’ of ‘argument’ heb ik in die taal niet ter beschikking. Daar heb ik het Arabisch voor nodig. Nederlands gebruik ik over de hele linie, ik kan er emoties in uiten maar ook wetenschappelijke discussies in voeren. „De laatste jaren geef ik colleges in het Engels. Daarin maak ik interessante taaldingen mee. Ik gebruikte laatst het woord amenities. Van Dale geeft als betekenis ‘faciliteiten’, maar daarin zit niet de emotionele lading die het Engelse woord heeft. Het gaat om ‘faciliteiten die het le-
ven veraangenamen’. Een Spaans meisje herkende er het woord ameno in en vertelde dat dit ‘fijn’ betekent. Dan zie je iedereen ‘o ja’ knikken. „Met opzet spreek ik nooit in straattaal tegen scholieren. Als ik dat deed, zou ik de rollen verwarren, dan zouden ze mij niet meer als een autoriteit zien. Maar doordat ik hun taal niet beheers, heb ik wel het probleem dat ik hun woorden niet zo eenvoudig kan vertalen naar een wetenschappelijk niveau. „Rotterdamse jongeren gebruiken vaak het woord ‘haten’, je moet je elke keer afvragen: wat bedoelen ze nou precies?”
Geleerds Hoewel groepstaal zijn doel voorbijschiet in een omgeving waarin niet iedereen tot de groep behoort, en zelfs ergerlijk is wanneer hij wordt gebruikt om te imponeren, te verhullen of buiten te sluiten, kan jargon natuurlijk ook functioneel zijn. Wat zou een psycholoog zijn zonder affect, conversie en deprivatie? Of een fysicus zonder spin, athermaan of meniscus? Met vaktaal kunnen deskundigen zonder omwegen doordringen tot de kern van een onderwerp. Daarmee bereiken zij met een minimaal aantal woorden een maximaal effect (geheel volgens het minimaxprincipe, zou een taalkundige zeggen). Helaas doen de geleerden dat voordeel vaak weer teniet met lan-
ge, ingewikkelde zinnen, omdat zij denken dat die een keurmerk zijn van wetenschappelijke teksten. affect: emotie of gevoel voor een specifieke toestand of gebeurtenis apocope van de sjwa: wegval van de toonloze e (?) aan het eind van een woord (eind?-eind) athermaan: geen warmtestralen doorlatend conversie: verschijnsel dat nietgeuite gevoelens omgezet worden in lichamelijke verschijnselen deprivatie: tekort aan affect, aan bepaalde zintuiglijke ervaringen of aan slaap; het onbevredigd blijven van behoeften die van belang zijn voor iemands ontwikkeling en functioneren
Managementspeak Op scholen, in ziekenhuizen, bij uitgeverijen – je kunt het zo gek niet bedenken of er is een managementlaag gecreëerd. Managers hebben er dan ook een dagtaak aan om te managen. En dat is best lastig als medewerkers toch al doen waarvoor ze zijn ingehuurd. In talloze managementboeken zoekt de manager daarom naar zingeving. De leegte die daarmee pijnlijk duidelijk wordt, vult hij met wollige, nietszeggende taal, die ook zijn onzekerheid weerspiegelt. Alles wordt uit de kast getrokken om te benadrukken hoe onmisbaar hij en zijn werk zijn. Hij doet zich graag interessanter voor dan hij is door te veel woorden te gebruiken en (zogenaamd) Engelse woorden, waar-
mee hij zich een internationale allure probeert aan te meten. En dan zijn er nog de woorden waaraan hij een zelfverzonnen betekenis geeft. aanvliegen: aanpakken adresseren: aanpakken cascaderen: doorschuiven (naar een lager niveau) escaleren: doorschuiven (naar een hoger niveau) doorontwikkelen: ontwikkelen hands-on: praktisch leadership: leiderschap oppakken: aanpakken sturen op: zich richten op suboptimaal: niet goed genoeg wisselen: bespreken uitrollen: invoeren, ontplooien wisselen: bespreken
NRC Handelsblad Woensdag 21 november & Donderdag 22 november 2012
10 Het Grote Verhaal
NRC Handelsblad Woensdag 21 november & Donderdag 22 november 2012
Vijf taalthema’s
Mijn taal en ik Goed & fout
De Nederlandse taal verandert. NRC Handelsblad en het Belgische dagblad De Standaard
leggen het Nederlands onder de loep, in vijf thema’s, tot en met aanstaande vrijdag.
Door Rutger Kiezebrink
Hun zijn groter als u
Echt harde regels voor goede of foute taal bestaan eigenlijk niet, behalve voor spelling. Hoewel taalpuristen anders zouden willen, komt er nooit een einde aan discussies over verandering in de taal.
Eindredactie: Ludo Permentier en Marlies Hagers/ Rik Schutz (bureau Onder Woorden). Illustraties Lectrr
T
11
Op internet
aal ontstaat vanzelf. De taal die wij nu spreken, is anders dan die van vijfhonderd jaar geleden, en ook weer heel anders dan tweeduizend jaar geleden. Toen bestond er nog niet eens iets wat je Nederlands zou kunnen noemen: er was een gemeenschappelijke voorouder van het Nederlands, het Duits, het Engels, het Fries, etc. De varianten van deze Germaanse oertaal hebben zich langzaam maar zeker tot de huidige zelfstandige talen ontwikkeld. Niemand heeft dit van tevoren bedacht. Niemand heeft bepaald welke taal (of welk dialect) waar moest worden gesproken, waaraan die taal allemaal moest voldoen om een taal genoemd te kunnen worden, hoe hij eruit moest zien. Niemand heeft bevolen dat er vanaf een vast moment onderscheid moest worden gemaakt tussen het Duits en het Nederlands. Het is allemaal op een min of meer natuurlijke manier verlopen. Bij dit alles staat centraal dat taal een communicatiemiddel is. Dat communiceren lukt alleen als je elkaar begrijpt, dus als je grotendeels dezelfde woorden en zinsconstructies gebruikt. Hoe meer je met elkaar praat, hoe meer de contouren zichtbaar worden van wat – binnen een taalgebied – wel en niet geaccepteerd wordt. Daardoor zijn onder taalgebruikers opvattingen ontstaan over wat wel en wat niet goed Nederlands is. Bijvoorbeeld ‘de buurman komen morgen op de koffie’ – daarvan vindt iedereen dat het geen goede zin is. Daarom geldt het als een foute zin. Maar bij ‘de buurman of de buurvrouw komen morgen op de koffie’ is die opvatting minder sterk: veel mensen zullen het woord ‘komen’ in die zin fout noemen, maar er zullen ook genoeg mensen zijn die er niets raars aan horen. Die opvattingen van taalgebruikers over wat wel en niet goed is, worden wel ‘de taalnorm’ genoemd. De taalnorm ligt nergens officieel vast (op de spelling na; daarover later meer). Hij ‘waart rond’ onder de sprekers van de taal. Zoals iets pas literatuur is wanneer ‘men’ vindt dat het literatuur is, en iets asociaal gedrag als ‘men’ het asociaal gedrag vindt, zo is er sprake van goed taalgebruik als ‘men’ het goed taalgebruik vindt. Over die norm wordt geschreven in taalboeken en op taalwebsites; de samenstellers daarvan hebben een goed gevoel voor wat er allemaal wel en niet geoorloofd is binnen de grenzen van die taalnorm. Dat beschrijven ze. Vaak nemen ze een genuanceerd standpunt in. Bijvoorbeeld: de ene constructie heeft de voorkeur, maar de andere is niet fout. Of: het ene is gangbaar in Nederland, het andere in België. De taalnorm leren we, als het goed is, ook op school. Maar de lessen op school en de taalboeken ten spijt kunnen de opvattingen van taalgebruikers in de loop van de tijd veranderen. Dat gaat nooit heel snel. In de negentiende eeuw was het gewoon om te zeggen ‘u is een heer’ en ‘jullie hebt me verstaan’. Tegenwoordig is de norm ‘u bent een heer’ en ‘jullie hebben me verstaan’. ‘U is’ en ‘jullie hebt’ zijn nagenoeg uitgestorven.
• Op de website van De Standaard valt deze week elke dag een taaltest te maken. Zie nrc.nl/mijntaalenik
De eerste persoon die ‘hun hebben het gedaan’ zei, zal waarschijnlijk vreemd zijn aangekeken. Maar als steeds minder mensen erover vallen, raakt een afwijkende constructie langzaam maar zeker geaccepteerd. ‘Hun hebben’ bestaat al meer dan honderd jaar – dat weten we omdat in 1911 een taalkundige hieraan al aandacht besteedde. Het moet dus al vóór 1911 ergens in de spreektaal zijn voorgekomen – misschien al wel in de negentiende eeuw. Mag je dan na ruim een eeuw zeggen dat het goed Nederlands is? Nee, je kunt het spreektaal noemen, of volkstaal, of dialect, maar in schriftelijke teksten wordt het – volgens de taalnorm – nog altijd afgekeurd. Met ‘groter dan’ en ‘groter als’ ligt het iets ingewikkelder. Die twee vormen kwamen ook eeuwen geleden al beide voor – niet alleen in volkstaal, maar ook bij bekende schrijvers. Hetzelfde geldt voor ‘een aantal mensen is’ en ‘een aantal mensen zijn’, en voor ‘je kan’ en ‘je kunt’. Al eeuwen proberen taalboeken duidelijkheid te geven over zulke kwesties. Er zijn veel mensen die de ene variant goed vinden, veel die de andere goed vinden, en ook heel veel die het weinig uitmaakt. De taalnorm is in zo’n geval meestal dat het grammaticaal gezien allebei mag, allebei goed is. Alleen zijn er zó veel men-
Wij allen, de sprekers van het Nederlands, bepalen zelf wat correct Nederlands is sen die ‘groter als’ afkeuren dat de taalboeken waarschuwen dat dit beter niet gebruikt kan worden. Maar het is nergens officieel vastgelegd. En dus modderen we voort met – in veel gevallen – twee mogelijkheden. Het enige waar officiële regels voor zijn, is de spelling. Die regels zijn te vinden in bijvoorbeeld het Groene Boekje en de dikke Van Dale (sinds 2005). Bij spelling gaat het om de vraag hoe je een woord schrijft, zoals ‘hondenhok’ of ‘carrousel’. Zaken als ‘groter als/dan’, ‘een aantal is/zijn’, ‘zij/hun/hen’ en ‘je kan/kunt’ vallen niet onder spelling: het zijn grammaticale kwesties. En er zijn nog zoveel meer onderwerpen: de betekenis van woorden, het bijbehorende lidwoord, de mogelijke meervoudsvormen. Voor zover het Groene Boekje en Van Dale daar iets over zeggen, is het gebaseerd op de taalnorm, en niet op officiële regels. Wie daar dus iets over wil weten, kan terecht in taaladviesboeken, of op een goede taaladvieswebsite, zoals die van de Nederlandse Taalunie (taaladvies.net) of Onze Taal (www.onzetaal.nl/taaladvies). De adviezen die daar staan, zijn gebaseerd op wat daarover in (andere) taalboeken geschreven is, op wat in de praktijk voorkomt, op objectieve onderzoekjes onder ervaren schrijvers en sprekers. Dit alles is uiteindelijk een weerspiegeling van de heersende opvattingen onder de taalgebruikers. Dus wie bepaalt wat goed Nederlands is? Wij met z’n allen – de sprekers van het Nederlands.
• Speciaal voor het onderwijs staan deze taalpagina’s vanaf vrijdagmiddag a.s. ook op nrc.nl/mijntaalenik
Een verloren strijd tegen taalfouten? Taalfouten rukken op – en niet alleen in sociale media, waarin schrijftaal steeds meer op spreektaal gaat lijken. Fouten worden ook meer gemaakt in situaties waarin verzorgd taalgebruik wél altijd de norm is geweest. Een d/t-fout op de voorpagina van een landelijke krant, een middelbare school die de ouders meldt hoe zij de leerlingen ‘ondersteund in het leerproces’, of een webwinkel die de klant schrijft: ‘Bedankt voor u bestelling!’ Voor een deel zijn dat onzorgvuldigheden, te verklaren door de snelheid van communiceren, Maar de aard en aantallen fouten wijzen er ook op dat het schrijvers vaak ook ontbreekt aan basiskennis van taal- en spellingregels.
Er gaan stemmen op de strijd tegen taalfouten als verloren te beschouwen. „De klassieke schriftcultuur is passé, dus ook de normen die ze ons oplegt”, stelde docent Hans van Driel onlangs in een column voor het digitale magazine Taalschrift. In de discussie die daarop ontstond, kreeg hij vooral tegengas: ook als normen verschuiven, hebben we nog altijd gemeenschappelijke basisafspraken nodig om elkaar te blijven begrijpen. Jan Renkema, die dit jaar een geactualiseerde druk van zijn Schrijfwijzer uitbracht: „Ik zal nooit adviseren om ‘hun hebben’ te schrijven, omdat er altijd lezers zijn die daardoor minder aandacht hebben voor de inhoud van de tekst.”
Algemeen Onbeschaafd Nederlands Het wemelt van de fouten in sollicitatiebrieven Een welgeplaatste vloek kan soelaas bieden bij pijn en ander ongemak. Elk tijdvak in de geschiedenis brengt z’n eigen ‘lelijke woorden’ voort. Door Pyter Wagenaar
E
en woord is van zichzelf niet vies, beladen of beledigend, maar krijgt die lading door degene die het gebruikt of interpreteert. Wat iemand als onbeschaafd ervaart, verschilt daarom per persoon en situatie, en is ook nog eens verbonden met de tijdgeest.
Dat komt doordat woorden niet alleen een vorm, betekenis en grammaticale functie hebben, maar ook een gebruiksmogelijkheid, en die wordt beïnvloed door wat het woord bij iemand aan emoties en associaties oproept. Lijk, kut, poepen en tetten zijn daarom voor de een plat en voor de ander niet of alleen in sommige situaties. Vaak hangt dat af van persoonlijke voorkeur en sociale achtergrond, maar ook altijd van de omgeving of het gezelschap. Twijfel je of een woord bruikbaar is, dan gaat het meestal om taboewoorden rondom seks, uitwerpselen of de dood, of om beledigingen, scheldwoorden en verwensingen. Kortom: om woorden die een laag sociaal aanzien hebben.
En dat sociale aanzien is geen statisch gegeven. Sommige woorden die vroeger als plat werden ervaren, worden nu algemeen gebruikt. Neem ‘mieters’. Zo’n anderhalve eeuw geleden vond het Woordenboek der Nederlandsche taal het ‘een zeer plat woord’. Halverwege de vorige eeuw gingen ‘rebelse jongeren’ het gebruiken in de betekenis van ‘fantastisch’. Het woord sijpelde vervolgens met die nieuwe betekenis door in het algemeen spraakgebruik, waardoor het gedomesticeerd raakte. De ‘zeer platte’ betekenis werd naar de achtergrond verdrongen en met de nieuwe betekenis ‘fantastisch’ was het woord onschadelijk geworden. Maar modewoorden verouderen snel. Ie-
mand die het nu heeft over ‘een mieterse smartphone’ verraadt direct zijn gevorderde leeftijd; voor mieters hebben jongeren nu ‘vet’ of ‘cool’ nodig. Een ander voorbeeld is ‘meid’: vroeger een dienstbode, losbandige vrouw of hoer, nu een hip woord voor ‘meisje’. Het sociale aanzien van ‘wijf’ heeft zich juist in omgekeerde richting ontwikkeld: van neutraal naar plat. Het is doorgaans ruw en denigrerend om een vrouw wijf te noemen, maar
De adel noemt een wc nog steeds ‘plee’, wat een deftig woord was
dat is niet altijd zo geweest. In de middeleeuwen was wijf het neutrale woord voor elke vrouw die niet tot de adel behoorde. Vanaf de zeventiende eeuw kreeg het echter meer en meer een negatieve bijklank. Dat kon gebeuren doordat wijf werd gebruikt voor iemand aan wie de kenmerken van zo’n ‘volkse vrouw’ werden toegedicht, zonder dat zij per se ook volks was. Dat maakte de weg vrij om wijf als beledigend te ervaren. Ook plee voor ‘wc, toilet’ legde een soortgelijke weg af: van deftig woord (plaît-il) naar plat. Althans, onder het volk. De adel noemt de wc nog steeds plee en lijkt daarmee ruwe taal te bezigen, maar historisch gezien is dat dus niet zo. Tegenwoordig speelt politieke
correctheid een belangrijke rol bij het sociale aanzien van woorden, dat wil zeggen: een woord bewust gebruiken of juist mijden omdat het maatschappelijk gezien gepast of gewenst is dat te doen. Is een woord in ongenade gevallen omdat het aanzien ervan als laag wordt ervaren, dan kent de taalgemeenschap twee reacties: afschaffen, of een eufemisme omarmen. Zo is neger een Afro-Nederlander/-Vlaming geworden en bejaarde een senior. Daardoor ook kon de gastarbeider, via immigrant en allochtoon, een medelander worden. Verspilde moeite natuurlijk, we verzinnen toch altijd weer iets wat de gevoelswaarde van woorden als wijf, meid, of plee vertegenwoordigt.
„Niet iedereen gebruikt een spelling-checker”, zegt Bianca Elshout, recruiter van het Diaconessenziekenhuis in Leiden, met gevoel voor understatement. „Voor sommige mensen die solliciteren naar facilitaire functies is het schrijven van een brief al een uitdaging. Laat staan dat die goed gespeld is.” De ervaring van Elshout staat niet op zichzelf. Iedereen die brieven van werkzoekenden onder ogen krijgt, verbaast zich regelmatig over de blunders. Flagrante d/t-missers. Woorden met drie medeklinkers achter elkaar. De elementairste spellingregels worden regelmatig overtreden. Voor zover wervers het kunnen inschatten, is het niveau alleen maar beroerder geworden.
„In de leeftijd tot 24 jaar is de kwaliteit echt slechter”, meent Rick Kessels, van uitzendbureau Pro Industry in Breda. Mogelijk komt dat door de oprukkende gewoonte om via Twitter op een vacature te reageren, veronderstelt Elshout. „Als je snel reageert, neemt het aantal spelfouten ook snel toe. Zelfs in een kort bericht van 140 tekens.” Het spellingsniveau speelt altijd mee, meent Kessels. „Onze klanten in de technische sector vragen absoluut niet om spellingsvaardigheden. Maar zelf let ik er altijd op, omdat kandidaten ooit een administratieve functie kunnen krijgen. Ik nodig de slechtste briefschrijvers nog uit, maar vaak blijkt dat ze ook mondeling slecht communiceren.”
NRC Handelsblad Woensdag 21 november & Donderdag 22 november 2012
NRC Handelsblad Woensdag 21 november & Donderdag 22 november 2012
12 Het Grote Verhaal
13
Mijn taal en ik Goed & fout
Afgelopen zaterdag
Maandag
Gisteren
Vandaag
Morgen
Vrijdag
Freek de Jonge en Wim Helsen over taalgevoeligheden
Groepstalen: waarom we anders zijn op een zelfde manier
Nederlands en Vlaams: zoek de talloze verschillen
Goed of fout, beschaafd en onbeschaafd Nederlands
De verengelsing van de Nederlandse taal: so what?
Taal & hersenen: over taalverwerking en -verwerving
Wat is het voltooid deelwoord van bladblazen?
De Taaladviesdienst beantwoordt zo’n 1.200 vragen per maand. Meestal van vertalers, correctoren en leraren Nederlands. Soms belt een quizdeelnemer. ‘Het moet wel goed zijn, want het gaat om veel geld.’
Door Friederike de Raat
Een briefwisseling tussen taalkundige Marc van Oostendorp en taaladviseur Ruud Hendrikx. ‘In kledingkeuze zijn we vrij, in taalgebruik niet’ Beste Ruud, Wat ben ik blij dat mode geen schoolvak is: lessen waarbij jonge kinderen krijgen ingeprent dat de stropdas ‘correct’ is en een losse boord ‘incorrect’. Dat iemand die tegelijkertijd een rood en een groen kledingstuk draagt op zijn best dom is en op zijn ergst respectloos tegenover zijn medemens. En dat het geoorloofd is mensen uit te lachen als ze witte sokken dragen. Bij mode zouden de meeste mensen dat niet accepteren. Voor taal doen we dat wel. Er is angst voor
afwijkingen van de norm – een norm die geen enkel nut dient. Begrijpen we elkaar niet meer als we ophouden op elke slak zout te leggen? Kleedt iedereen zich op een absurde manier als er geen kledingvoorschriften zijn? Is het niet veel belangrijker om duidelijk te zijn? En is dat niet al moeilijk genoeg? Moet ons worden aangepraat dat wat een stelletje taaladviseurs verzonnen heeft inderdaad maar beter voor ons is? Hartelijke groet, Marc
Beste Marc, Ik had er nog nooit aan gedacht mezelf als taaladviseur met een modeadviseur te vergelijken. Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat er meer gelijkenissen dan verschillen zijn. En hoe banger ik van modeadviseurs word. Het is je misschien ontgaan, maar de blaadjes staan vol met modeadviezen en zogenaamde kledingmiskleunen. De sterren op de rode loper worden vakkundig met de grond gelijk gemaakt als ze iets dragen wat een of andere mode-
goeroe ‘niet vindt kunnen’. Prints zijn zo out! Of zijn ze nu juist weer in? Hoeveel mensen halen niet hun kast leeg om die te vullen met nieuwe kleren in de juiste kleur? Juist, omdat de een of andere modemaker dat besloten heeft. Jij trekt je niets aan van modeadvies? Ik ook niet. Wie advies wil, vraagt dat en richt zich ernaar. De rest legt het naast zich neer. Zo gaat dat in de mode, zo gaat dat in de taal. Genegen groeten, Ruud
‘Taaladviseurs moeten mensen niet bang maken’ Dag Marc, Vroeger stond er wel eens iemand in de deuropening van mijn kamer op de VRT om taaladvies te vragen, maar voordat hij zijn vraag stelde, zei hij dat hij bang was om met mij te spreken. Bang omdat hij misschien taalfouten zou maken. Taaladviseurs maakten mensen bang. Vooral in Vlaanderen gaven ‘taaltuiniers’ mensen het gevoel dat alles wat ze zeiden fout was. Vandaag maken de taaladviseurs de norm niet meer, ze beschrijven hem. De norm is wat mensen die
bewust hun taal verzorgen, zeggen in de publieke ruimte. Wat de individuele taaladviseur daarvan denkt, doet er niet toe. Hij beschrijft alleen zo goed mogelijk de praktijk. Hij zegt niet hoe het moet, hij zegt hoe het nu is. Taaladviseurs moeten mensen niet bang maken. Ze moeten hun raad geven over de manier waarop hun taal in de praktijk werkt, als ze daarom vragen. Meer niet. Hartelijke groet, Ruud
Beste Ruud, Je hebt gelijk: de taaladviseurs die ik ken zijn zonder uitzondering vriendelijke en behulpzame mensen. Ze zitten heus niet de hele dag nieuwe regels te bedenken. Alleen: jullie houden met jullie beroep wel een fictie in stand. Dat er ergens een objectieve norm is die niet door jullie zelf bedacht is – terwijl alle naslagwerken voor taal door jullie zijn samengesteld en niet op basis van wetenschappelijk onderzoek, maar jullie gevoel. Dat het inderdaad belangrijk is je af en toe tot een deskundige te wenden die
je vriendelijk helpt om ‘taalkritiek’ te voorkomen. Dat in kwesties van taal degene met kritiek dus altijd het laatste woord heeft, dat je je best moet doen die tegen te gaan. Ik gun jullie je beroep, maar waarom hem niet aanwenden voor iets minder benauwds? De mensen leren hoe je helder en levendig kunt schrijven, zonder angst voor een incidentele spelfout of een ‘vergrijp’? Niet hoe de taal ‘nu eenmaal’ werkt, maar hoe hij ook zou kunnen werken! Gegroet, Marc
R
oos de Bruyn vindt het weleens jammer dat een telefoontje naar de Taaladviesdienst tegenwoordig 0,80 euro per minuut kost. Nu krijgt ze van bellers nauwelijks meer leuke verhalen te horen over taalfouten van kleinkinderen of ellenlange klachten over taalverloedering. „Toen mensen nog tegen lokaal tarief konden bellen, bleven ze soms wel een uur hangen. Sinds het duurder is geworden, stellen ze korte, gerichte vragen.” Waar de komma in een zin moet staan. Welk voorzetsel je moet gebruiken in combinatie met een bepaald werkwoord. En of het leeftijdgenoot of leeftijdsgenoot is. „De meeste bellers zijn mensen die professioneel met taal bezig zijn, zoals vertalers, freelance auteurs, docenten Nederlands en correctoren. Maar ook quizprogrammamakers („wat is de juiste spelling van dat woord? Het moet wel goed zijn, want het gaat om veel geld”), reclamebureaus en uitvaartondernemers hangen regelmatig aan de lijn. „Of het ‘onverwacht’ of ‘onverwachts’ is.” De zes taaladviseurs van de Taaladviesdienst, gevestigd in een statig pand aan de Raamweg in Den Haag, hebben bijna altijd een antwoord. „En anders zoeken we het uit”, zegt De Bruyn, een van de adviseurs. „Het probleem is dat er vaak twee antwoorden goed zijn. Dat vinden mensen niet fijn. Ze willen duidelijkheid.” Soms stijgt er aan de andere kant van de lijn gejuich op. „Dan gaat het om een weddenschap. Dan vraagt de beller vaak ‘wilt u uw antwoord even herhalen’ en dan zetten ze de telefoon op de speaker. Of ze reageren teleurgesteld: ‘O, dan ben ik dus een fles wijn kwijt’.” De Taaladviesdienst is onderdeel van het Genootschap Onze Taal, een vereniging van taalliefhebbers die is opgericht in de jaren dertig van de vorige eeuw in de strijd tegen germanismen. Woorden als aanhangwagen (moest zijn: bijwagen), bedlaken (beddelaken) en uitgeprobeerd (beproefd) moesten absoluut vermeden worden, zo waarschuwde het Genootschap in het eerste nummer van z’n tijdschrift. ‘Eert uw schoone Nederlandsche taal!’ Over germanismen maakt het Genootschap zich allang niet meer druk. Het is nu vooral bekend van de uitgave van het tijdschrift Onze
Hoe spel je dat? De website woordenlijst.org bevat alle woorden uit het Groene Boekje. De site is populair; dagelijks wordt gemiddeld 22.000 keer een woord opgezocht. De top 100 van meest opgezochte woorden laat zien over welke woorden de meeste onzekerheid bestaat. Bovenaan staat het woord ‘kopie’ (tot 2012 ruim 20.000 keer opgevraagd, en ruim 5.000 keer als ‘copie’). De opgezochte woorden laten zich gemakkelijk in een paar categorieën indelen. De voorbeelden hieronder staan alle in de top 50 van meest gebruikte zoekwoorden; ze zijn correct gespeld. • c of k: kopie, locatie, product, factuur, akkoord, bacterie
Taal en zijn bemoeienis met de spellingwijzer Het Witte Boekje. De in 1985 opgerichte Taaladviesdienst beantwoordt maandelijks zo’n 1.200 vragen over het Nederlands (per telefoon, mail en Twitter), schrijft taalboeken, geeft taaltrainingen, corrigeert teksten, schrijft rubrieken voor Onze Taal en produceert jaarlijks de Taalkalender. Voor scholieren wordt dagelijks, in de rubriek Woordspot op de website, een woord uitgelegd, voor volwassenen zijn er Taalpost en Woordpost. Een telefoontje. Of het woord ‘Achterhoeker’ mag worden gebruikt. Of is het eigenlijk een scheldwoord? De Taaladviesdienst vindt het een keurig woord. „Uit de vragen die we krijgen, halen we veel inspiratie voor onze publicaties, zegt Roos de Bruyn. „Als verschillende mensen vragen hebben over het werkwoord ‘mankeren’ (wat is juist: ouderen die iets mankeren, ouderen wie / die iets mankeert), dan wijden we daar een stukje aan.” De telefoon gaat weer. Wat het voltooid deelwoord van bladblazen is. De taaladviseur raadt aan het te omschrijven: „Ik heb bladeren weggeblazen of verwijderd.” De Bruyn: „Sommige
werkwoorden hebben gewoon geen voltooid deelwoord. Diepzeeduiken bijvoorbeeld.” Subsidie krijgt de Taaladviesdienst niet. „We hebben 31.000 leden die contributie betalen en verder hebben we inkomsten uit correctiewerk, cursussen en de Taalkalender”, aldus De Bruyn. Nog een telefoontje. De beller wil weten hoe je ‘privatebankingklant’ schrijft. „Helemaal aan elkaar”, zegt de taaladviseur. „Neeeeee, dat staat heel lelijk”, vindt de beller. „Kan ik private niet los schrijven en de rest aan elkaar?” De taaladviseur herhaalt dat het echt één woord is, maar dat een koppelteken wel mag. „Privatebankingklant?”, vraagt de beller? „Nee, dat is helemaaaaaal lelijk.” Los of aan elkaar blijkt een van de moeilijkste taalkwesties, aldus De Bruyn, die volgende maand in de jury van het Groot Katholiek Dictee zit. „Daar gaan de meeste vragen over.” Wat Roos de Bruyn de leukste vragen vindt? „Ik hou erg van vragen over uitdrukkingen en
gezegden. Hoewel je vaak verhaspelde uitdrukkingen hoort, is die rubriek op onze website wel erg goed bezocht.” Fouten in uitdrukkingen zijn overigens van alle tijden, volgens de Taaladviesdienst. Neem de uitdrukking ‘iemand kennen van haver tot gort’. Die uitdrukking heeft oorspronkelijk niets met graanproducten te maken. De oerversie is van avere tot avere, wat betekent: van vader op zoon. Toen het woord avere in ongebruik raakte en niemand de uitdrukking meer begreep, veranderde avere in haver en later in van haver tot gort (gepelde gerst). Iemand van haver tot gort kennen, ontstond kennelijk dankzij de bijgedachte ‘iemand kennen zoals een granenexpert alles over granen weet, van haver tot gort’. Hetzelfde zie je in onze tijd gebeuren, vertelt De Bruyn. „Mensen passen onbewust uitdrukkingen aan aan hun eigen tijd, situatie en kennis. „Vraag schoolkinderen bijvoorbeeld wat ‘vetarm’ betekent en velen zullen zeggen: heel arm.” Vragen per telefoon: 0900 345 45 85 (ma-vr 10.00-12.30/14.00-15.30 u, 80 cpm); per mailformulier (voor leden van Genootschap Onze Taal).
Meestgestelde vragen aan de Taaladviesdienst
Grappige vragen: ‘Hoe schrijf je vochtieler?’
• Los, aan elkaar, of met koppelteken?: vroegboekkortingsactie, livestream, begrijpendlezenprobleem. Los of aan elkaar met ‘er’: erop wijzen, ervan uitgaan, erbovenop zitten, ervanaf willen zijn. • Werkwoordspelling: Word lid! Meld u aan/meldt u zichzelf aan. Dat wordt je later
• Kun je tegen iemand ‘Gecondoleerd met het verlies van je schildpad’ zeggen als die of een ander huisdier) is doodgegaan? • Wat betekent ‘afgetopt’ met betrekking tot personen? (Bedoeld werd: afgetobd.) • Kun je echt zeggen: ‘Ik zal er geen boer minder om laten’? (Hier bleken twee uitdruk-
nog verteld. Yoga houdt je fit! • Interpunctie: komma’s, dubbele punt, puntkomma, interpunctie bij citaten. • Tussen-s: vervoersbewijs/vervoerbewijs, geluidshinder/geluidhinder Zie ook: onzetaal.nl/taaladvies/populair
kingen door elkaar gehaald: ‘Ik zal er geen traan om laten’ en ‘Ik eet er geen boterham minder om’.) • Hoe schrijf je ‘vochtieler’? (Bleek een misverstand: de taaladviseur van dienst verstond de Limburgse vraagsteller niet goed; het bleek om de spelling van ‘Ford-dealer’ te gaan.)
• vervoeging van werkwoorden ontleend aan het Engels: updaten, deleten, uploaden, faxen • leenwoorden: bureau, cadeau, niveau, sowieso, diner, barbecue • streepje of niet: email, e-mail • meervoud of verkleinvorm: idee, café, idee, baby, gemeente, hobby, agenda, auto, foto • trema: creëren • hoofdletters: middeleeuwen, kerst • afkortingen: gsm, btw, sms • aaneen of los: gebruikmaken, online, plaatsvinden, ervan • paddenstoel, pannenkoek. Woorden van dit type zijn de laatste jaren uit de top 20 verdwenen. De tussen-n-regel die in 1995 is ingevoerd, went blijkbaar.
De ‘witte spelling’ verliest terrein In 2005 introduceerde de Nederlandse Taalunie een nieuwe versie van de officiële woordenlijst van het Nederlands, het Groene Boekje. Volgens de Taalunie ging het om details. Maar een storm van mediaprotest stak op. Van het verdwenen accent in appèl tot de toegevoegde n in paardenbloem – de wijzigingen riepen felle reacties op. Drie dagbladen, enkele opiniebladen en de NOS besloten in 2006 een alternatieve woordenlijst te volgen: het Witte Boekje van het Genootschap Onze Taal. Dit gedoogde de officiële spellingen, maar stelde ook alternatieven voor. Wie wilde, mocht appèl blijven schrijven en paardebloem. Ook bij andere spellingkwesties koos ‘wit’ voor eigen regels. Waar ‘groen’ kerkenraad verplicht stelde, koos ‘wit’
voor kerkeraad. Inmiddels is de mediadiscussie geluwd. Kiezen de media nog altijd voor de witte spelling? Een steekproef in de krantenarchieven wekt de indruk dat ze opschuiven naar groen. Een goed voorbeeld is hoe NRC Handelsblad omgaat met het woord kerke(n)raad. De krant gebruikt in 2006/2012 zowel de groene als de witte spelling: 34 keer het groene kerkenraad, en maar 7 keer kerkeraad. Ook bij andere spellingskwesties vertoont de krant voorkeur voor de officiële schrijfwijze: vaker de groene peulenschil (19x) dan de witte peuleschil (10x), veel vaker het groene stedenbouw (164x) dan het witte stedebouw (8 x), ook al is dat de vorm die NRC’s Stijlboek adviseert.
NRC Handelsblad Donderdag 22 november & Vrijdag 23 november 2012
14 Het Grote Verhaal
15 Vijf taal thema's
Mijn taal en ik Verengelsing Door Ludo Permentier
V
olgens het standaardwerk Ethnologue zijn er op dit ogenblik 6.909 talen in de wereld. Ruim 450 daarvan zijn bijna uitgestorven. Hoe komt dat? Mensen kunnen om verschillende redenen met hun kinderen hun tweede taal gaan spreken, schrijven de auteurs. Als de erftaal daardoor niet langer van generatie op generatie wordt doorgegeven, blijft er op den duur geen moedertaalspreker meer over. Hooguit bestaat zo’n slapende of uitgestorven taal dan nog in opnames of in schriftelijke bronnen. Zo ver is het nog lang niet met het Nederlands. De reden waarom ouders hun moedertaal niet meer doorgeven, heeft te maken met de status die zo’n taal heeft. Geloven de ouders bijvoorbeeld nog dat hun kinderen de taal van thuis zullen kunnen gebruiken om vooruit te komen in het leven? Geloven universiteiten nog dat afgestudeerden met de studietaal internationaal aan de bak komen? Denken popzangers dat er een publiek bestaat voor hun liedjes in de taal van hun land? Verlies van status leidt gemakkelijk naar domeinverlies. De taal wordt dan niet meer gebruikt voor bepaalde doeleinden, zoals onderwijs, wetenschap, politiek, media. Dat is dodelijk voor een taal. De neerlandici van de Vrije Universiteit van Berlijn, die met enige afstand naar ons kijken, erkennen de dreiging van het Engels aan de universiteiten. Maar op hun website ‘Structuur en geschiedenis van het Nederlands’ merken ze op ,,dat in de Middeleeuwen het Latijn de taal van de universiteit was. Dat heeft het voortbestaan van het Nederlands niet in de problemen gebracht”. Een grotere bedreiging is volgens hen het Engels in het bedrijfsleven: „Het lijkt alsof titels als senior office manager en account executive meer prestige uitstralen dan het Nederlandse alternatief. Als het Nederlands functies en status verliest in het Nederlandse taalgebied, kan dat op termijn wel een bedreiging betekenen.” Hoe hoog schat de Nederlandstalige zijn moedertaal in? Dat lijkt dus een essentiële vraag. Een antwoord hebben we niet. Er zijn wel enquêtes gehouden, en sommige leveren merkwaardige resultaten op. Een onderzoeksgroep van de universiteit van Nijmegen ondervroeg twaalf jaar geleden 300 Nederlanders,
waarvan een groot deel van huis uit anderstaligen die Nederlands hadden geleerd, naar hun houding tegenover het Nederlands. De onderzoekers hadden verwacht dat de Nederlanders hun eigen taal minder hoog zouden aanslaan dan de in Nederland wonende buitenlanders. Of dat de buitenlanders het niet nuttig zouden vinden om Nederlands te leren, omdat je dan beter meteen Engels leert. Niets van dat alles. Als gepeild werd naar het belang dat Nederlanders hechtten aan hun eigen taal, toonde het onderzoek een score van 4 op 5, maar als men onderzocht hoe spijtig Nederlanders het zouden vinden als ze hun taal moesten opgeven, kwam men op 4,8 op 5. Er werd ook gepoogd om te meten welk economisch belang de ondervraagden hechtten aan het Nederlands en andere talen. En ook daar kwam een verrassend antwoord: de buitenlanders erkenden de hogere marktwaarde van het Engels boven hun eigen moedertaal, maar de Nederlanders schatten hun eigen taal precies even hoog in, namelijk 3,5 op 5. Conclusie: Nederlanders erkennen de hoge status van het Engels, maar willen daarom het Nederlands nog niet opgeven. Hoe komt het dan dat Nederlanders en Vlamingen zo graag Engels spreken? In een enquête over meertaligheid vroeg de Nederlandse Taalunie in 2011 aan duizend Nederlanders en Vlamingen wat ze doen als iemand op straat hun de weg vraagt in gebroken Nederlands met een zwaar Engels accent. Bijna zeven op de tien
Op internet
De Nederlandse taal verandert. NRC Handelsblad en het Belgische dagblad De Standaard leggen het
We laten het Nederlands toch Het Engels heeft in Nederland en Vlaanderen een hoge status onder wetenschappers, managers, popzangers en allen die dromen van een carrière in die sectoren. Heeft het Nederlands daaronder te lijden? Ach…
NRC Handelsblad Donderdag 22 november & Vrijdag 23 november 2012
Nederlands onder de loep. In vijf thema’s, tot en met aanstaande vrijdag.
• Op de website van De Standaard valt deze week elke dag een taaltest te maken. Zie nrc.nl/mijntaalenik.
niet tackelen! ties in bedrijven. Tot 1984 was een manager volgens Van Dale een ‘chef, bestuurder, leider, directeur, administrateur’. In 1192 is daarbij gekomen ‘op allerlei niveaus’. Vandaag zijn er zoveel ‘sales managers’, ‘booking managers’, ‘leisure
schakelt onmiddellijk over op het Engels. Wie praat met buitenlandse studenten die hier Nederlands komen leren, hoort de klacht dikwijls: wij krijgen niet de kans hier onze taalkennis in praktijk te brengen, want iedereen wil per se tonen hoe goed hij het Engels machtig is. Het imago van het Engels heeft daar veel mee te maken. Begin dit jaar liet de Taalunie honderd Nederlandstalige jongeren in groepjes praten over het Nederlands en vroeg wat dat voor hen betekende. Het beeld was bedroe-
vend. Het Nederlands is een suffe taal en ook nog eens moeilijk om te leren. In hun perceptie is het Engels een trendy en hippe taal, die ze ook nog eens vanzelf leren door de media en door hun favoriete muziek. Ook veel volwassenen vinden dat ze hun imago een boost geven door Engelse woorden en uitdrukkingen door hun Nederlands te mixen. Vandaar kreten als ‘be reasonable’, ‘not my cup of tea’, ‘by the way’ en ‘keep in touch’ waar anderen dan weer ‘pissed” van worden. Heel zichtbaar is het imago-Engels in terminologie voor func-
managers’ en ‘catering managers’ dat je wel iets héél laags bent in de hiërarchie van je bedrijf als er geen manager op je naamkaartje staat. Er zijn wel degelijk redenen Engelse woorden te importeren, zoals dat voor alle leenwoorden geldt. Een is dat we dikwijls niet meteen een eigen woord hebben voor een nieuwigheid, en dat de Engelse term achteraf goed bruikbaar blijkt, zeker als je er gemakkelijk een werkwoord van kunt maken. Dan is dat leenwoord een verrijking voor het Nederlands. Zo kwamen veel computer- en internettermen in onze taal, tot en met haast niet te spellen woorden als ‘de gedeletete bestanden’, die velen toch niet zomaar willen inruilen voor ‘de gewiste bestanden’. Soms is een Engels leenwoord korter dan het Nederlandse. Denk aan drugs tegenover verdovende middelen. Soms klinken ze minder hard, zoals sorry tegenover ‘het spijt me’. Of zijn ze preciezer, zoals de loser, die niet zomaar een verliezer is. Dat soort woorden blijft. Maar Marinel Gerritsen en Frank Jansen telden eens voor het blad Onze Taal hoeveel Engelse leenwoorden tussen de jaren zestig en vandaag zijn verdwenen. Ze namen twee verzamelingen met Engelse leenwoorden, een van 1951 en een van 1964. Daarin vonden ze 991 woorden. Die zochten ze op in de dikke Van Dale. Blijkt dat een derde tot de helft van de woorden vanzelf zijn verdwenen. Wat blijft volgens deze onderzoekers? Zelfstandige naamwoorden (dealer, plaid) en werkwoorden (finishen, scoren) meer dan bijvoeglijke naamwoorden (downhearted, classic). Concrete woorden (crew, flat) meer dan abstracte (prim, showy). Woorden die in het Nederlands langer zijn (strapless – zonder bandjes) en goed uitspreekbare woorden (dancing). En opmerkelijk: als er naast het leenwoord een Nederlands woord bestaat dat er sterk op lijkt, dan verdwijnt het leenwoord snel. Daardoor is de hall vervangen door een hal en laten we de trophy vallen voor een trofee.
Vlamingen lenen net zo makkelijk als Nederlanders
Zeven woorden op een heel velletje A4
Vlamingen zijn gewend om bij wijze van spreken elk woord van hun taal te bevechten. Toch is vrachtwagen voor hen camion en fiets vélo.
Onze taal zit vol met Engelse leenwoorden en er komen er elk jaar meer bij. Niet te tellen. Is dat waar? Ze zijn geteld en het valt reuze mee.
Door Marc van Oostendorp Het is een gemeenplaats én een mooi verhaal: Vlamingen zijn resistenter tegen leenwoorden dan Nederlanders. Terwijl men in Amsterdam zonder erg een jus d’orange (of, beter nog, een zjuu) bestelt, geeft men in Antwerpen de voorkeur aan fruitsap. Een aantrekkelijk aspect van het verhaal is dat het zo goed in ons beeld van de geschiedenis lijkt te passen. Waar Nederlanders al eeuwenlang probleemloos in eigen land hun eigen taal kunnen spreken, zijn Vlamingen gewend om bij wijze van spreken ieder woord van hun eigen
taal te bevechten. Hoe mooi het verhaal ook is, uit onderzoek blijkt de werkelijkheid weerbarstiger. In de eerste plaats ontlopen Nederlanders en Vlamingen elkaar niet veel als het gaat om hun waardering van het gebruik van vreemde talen. Ongeveer een derde van de mensen blijkt, in onderzoek dat enkele jaren geleden werd uitgevoerd aan de Universiteit Gent, vooral positieve kanten te zien. Een derde beoordeelt het vooral negatief en nog een derde heeft geen mening. Zijn er dan verschillen in het aantal leenwoorden in beide landen? Ook dat blijkt moeilijk vast te stellen. Het gaat vooral om andere leenwoorden. Behalve van jus hebben sommige Vlamingen ook een afkeer van punaise, dat ze als een dialectvorm beschouwen en liever vervangen door duimspijker. Daar staat dan weer tegenover dat Vlamingen juist in hun dialect veel leenwoorden gebruiken,
zoals camion (vrachtwagen) en vélo (fiets). Misschien is dat dan ook het belangrijkste onderscheid: voor Nederlanders is een Frans leenwoord deftig, voor Vlamingen is het dialect. Ook als het gaat om leenwoorden uit andere talen dan het Frans is het beeld niet eenduidig. Zo zijn organisaties die zich teweer willen stellen tegen het gebruik van leenwoorden zoals de ‘Stichting Nederlands’ en ‘Taalverdediging’ Nederlandse aangelegenheden. Ook in Nederland zijn deze clubjes overigens marginaal. De verschillen tussen de twee landen blijken zo ook weer behoorlijk klein. Paulien Cornelisse: pagina 36
Door Nicoline van der Sijs Een vast topic van ingezonden brieven en internetreacties is de oproep om al die Engelse leenwoorden die het arme Nederlands overspoelen tegen te houden. Deze oproep wordt al minstens een halve eeuw gedaan. Inmiddels moet de stroom Engelse leenwoorden wel zijn uitgegroeid tot een tsunami en is een Nederlandse zin zonder Engelse leenwoorden ondenkbaar. Hm, even factfinden en reality checken dan maar. In 1994 heb ik geteld hoeveel Engelse leenwoorden er in een gemiddeld krantenstuk staan. Het bleek
dat 2,3 procent van de woorden ontleend was aan het Engels. In 2012 heb ik de telling herhaald, en toen was het percentage gestegen tot 3,7. Dus ja: de hoeveelheid Engelse leenwoorden neemt geleidelijk toe. Maar het gaat om betrekkelijk weinig woorden. Bij deze telling werd ieder woord slechts eenmaal meegeteld, ook als dat meer dan eens werd gebruikt. Als we rekening houden met het aantal keren dat een woord in de tekst voorkwam, daalde het aandeel Engelse leenwoorden dramatisch naar 1,5 procent: op een A4’tje met 500 woorden kom je gemiddeld 7 maal een Engels leenwoord tegen. Oké, zult u zeggen: maar dat is de krant – de redactie heeft misschien wel allerlei Engelse leenwoorden geschrapt. Kijk nu eens naar al dat Engels in reclame-uitingen of slogans: ‘Let’s get closer’ van – jaja - Center Parcs, ‘At the heart of the journey’ van TomTom, ‘Design your own life’
van Ikea. Of kijk naar namen van Nederlandse televisieprogramma’s: ‘Hello Goodbye’, ‘That’s the question’, ‘The voice of Holland’. Goed, daar heeft u een punt. Alleen… wie gebruikt in zijn conversatie ooit de zin ‘Design your own life’, om nog maar te zwijgen van ‘Let’s get closer’? En dan is er nog iets: uit onderzoek is gebleken dat de meeste Engelse leenwoorden maar zelden wordt gebruikt en dat een derde tot de helft van de Engelse leenwoorden na verloop van tijd vanzelf uit het Nederlands verdwijnt. Hoort u ooit nog iemand zeggen deadlock of downhearted? Toch zijn deze woorden in het Nederlands ooit gebruikt. Kortom: het valt allemaal heus mee met die Engelse leenwoorden. Die boodschap willen sommige leken echter liever niet horen – ze beseffen niet dat een levende taal een elastisch medium is!
• Speciaal voor het onderwijs staan deze taalpagina’s vanaf vrijdagmiddag a.s. ook op nrc.nl/mijntaalenik
Nieuwe werkwoorden formen In het Nederlands kan uit een zelfstandig naamwoord gemakkelijk een werkwoord worden gevormd door er gewoon -en achter te zetten: fiets en pen hebben op die manier de werkwoorden fietsen en pennen opgeleverd. Ook met recente Engelse leenwoorden – al dan niet gebaseerd op een merknaam – lukt het prima: blackberryen, computeren, iPadden. Meestal levert dat een lastig te vervoe-
gen, overbodige nieuwvorming op waarvoor we al lang een Nederlands woord hadden; browsen en chatten betekenen niets meer of minder dan bladeren en kletsen. Maar de nieuwelingen klinken cooler en een enkele keer krijgen we er een nuttig werkwoord bij. Want hoe zeg je in het Nederlands even beknopt dat je een website geliket hebt? Hieronder wat aanwinsten:
attachen bashen battelen bleachen blenden bodypumpen bouncen browsen buyen cammen cashen chargen chatten cheaten chillen cleanen closen contacten copen met copy-pasten couchsurfen cruisen customizen digesten downdaten downsizen dressen editten ejecten establishen exposen facen forwarden framen gossippen hosten joken launchen
levelen liken listen make-uppen mentionen multitasken nursen optimizen outpacen partyen performen pleasen posten quoten refreshen relocaten reminden replyen rushen skypen soundchecken spenden straighten submitten suen supervisen supplyen survivallen swappen syncen tracen traden triggeren try-outen wasten webvertisen wrappen zoomen
Ander woord voor... Van 119 tot 2007 daagde het tijdschrift Onze Taal in de rubriek ‘Ander woord voor…’ zijn lezers uit om alternatieven voor Engelse woorden voor te stellen. Niet zozeer omdat die per se vervangen moesten worden – als taalgebruikers daar behoefte aan hebben, gebeurt dat vanzelf wel –maar meer om te laten zien dat je met een beetje creativiteit ook wel een Nederlands woord voor een nieuw fenomeen kunt bedenken. Hieronder een selectie: multitasken: simulteren headhunter: talentenjager braindrain: kennisvlucht longlist/shortlist: tiplijst/toplijst podcast(en): webzending/webzenden tabloid: halfformaat(skrant) taskforce: taakploeg
koffiepad: koffierondje sidekick: aangever flashmob: bliksembende outlet: restwinkel running gag: groeigrap content: inhoud exitpoll: stemecho breaking news: voorrangsnieuws backslash: terugstreep primetime: kluistertijd interface: tussenlaag royaltywatcher: koningshuisvolger disclaimer: vrijwaringsclausule catwalk: paradepad personal shopper: koopkoerier browser: webverkenner soundbite: pakzin assessment: geschiktheidstest zero tolerance: geenpardonbeleid website: weblocatie science: natuurleer inlay: inlegvel/cd-boekje airbag: botsballon
NRC Handelsblad Donderdag 22 november & Vrijdag 23 november 2012
NRC Handelsblad Donderdag 22 november & Vrijdag 23 november 2012
16 Het Grote Verhaal
17
Mijn taal en ik Verengelsing
Afgelopen zaterdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Vandaag
Vrijdag
Freek de Jonge en Wim Helsen over taalgevoeligheden
Groepstalen: waarom we anders zijn op een zelfde manier
Nederlands en Vlaams: zoek te talloze verschillen
Goed of fout, beschaafd en onbeschaafd Nederlands
De verengelsing van de Nederlandse taal: so what?
Taal & hersenen: over taalverwerking en -verwerving
Engels in soorten
Sales verkoopt beter Het Nederlandse bedrijfsleven is vergeven van de Engelse termen. Overdreven en onnodig, vinden velen. Vaktaal, meer niet.
Valse vrienden Taalkundigen gebruiken de term ‘valse vrienden’ (of faux amis of false friends) voor woorden in verschillende talen die hetzelfde worden geschreven of sterk op elkaar
lijken, die in min of meer hetzelfde soort tekst gebruikt worden, maar die een wezenlijk verschillende betekenis hebben. Bronnen van misverstanden dus.
Engelse vertaling - Nederlands
Engels - Nederlandse vertaling
accounts/books - administratie trillion (Am.Eng.) - biljoen boss - chef crisps - chips disappointment - deceptie possibly - eventueel leaflet - folder photographer - fotograaf rough/broad/general - globaal (suit of) armour - harnas slipped disc - hernia hat - hoed grain/wheat - koren criticism - kritiek liqueur - likeur folder/file - map opinion - mening short story - novelle common - ordinair section - paragraaf (paint)brush - penseel paraffin (oil) - petroleum strange - raar relationship - relatie pupil/student - scholier silicone - silicone austere/plain - sober remorse - spijt die - sterven chair - stoel department store - warenhuis
administration - regering billion - miljard chef - chef-kok chips - schilfers deception - misleiding eventually - uiteindelijk folder - map photograph - foto global - mondiaal harness - (paarden)tuig hernia - (lies)breuk hood - muts corn - mais critic - criticus liquor - sterkedrank map - kaart meaning - betekenis novel - roman ordinary - gewoon paragraph - alinea pencil - potlood petrol - benzine rare - zeldzaam relation - betrekking scholar - geleerde silicon - silicium sober - nuchter spite - wrok starve - verhongeren stool - kruk warehouse - pakhuis/magazijn
Door Pieter Stroop Dat het Engels aan de top van het bedrijfsleven bijna de voertaal geworden is, is één zaak. Dat het ook diep is binnengedrongen in het Nederlands van de koffiehoek, is een andere. Termen als sales (verkoop), targets (doelstellingen), actuals (werkelijk gerealiseerde omzet), forecast (verwachte omzet), profit (winst), salesfunnel (de pijplijn van offertes) stromen alle kantoren binnen. Ook in de communicatie tussen Nederlandse collega’s worden deze termen gebezigd. En het rare is: verkoop levert net zo goed geld op als sales. Toen ik bij de eeuwwisseling overstapte van de journalistiek naar het bedrijfsleven, ontsnapte ik niet aan die mode. Zie een e-mailtje dat ik toen aan het verkoopteam heb verzonden na een heftige interne discussie: Heren, Hierbij een aantal keiharde afspraken. Pitches die binnenkomen bij sales worden direct doorgestuurd aan de Business Unit. Daarna vindt minimaal binnen twee dagen een meeting plaats van Business Unit en Sales waarbij wordt afgesproken wie wat doet, wat de deliverables zijn. Sales zorgt voor kwalificatie van de pitch. gr., Pieter Merk hier ook de tweede taalveranderingsstap op, namelijk het overnemen van zinsbouw. Sales zorgt voor kwalificatie van de pitch: als daar geen Engelse zinsconstructie op de loer ligt!
Daar waar het IT-gerelateerde zaken betreft, is een argeloze lezer nog sneller het spoor bijster. Zie het onderstaande mailtje, verzonden door een van onze klanten: Op basis van een onderzoekje dat wij zijn gestart nav een aantal "time out errors" vanuit links op de HTML newsletter blijkt dat jullie de load direct na uitsturen niet aankunnen. De .cgi scripts werken op
basis van zgn "single thread" wat betekent dat iedereen via 1 draadje verbinding heeft. Dit brengt met zich mee dat als één gebruiker een verstoring heeft iedereen daar last van heeft. Kunnen jullie hier even op reageren? Eh, nee! Maar hoe frequent wordt Engels gebruikt? Kun je dat tellen? Gemiddeld bevat elk e-mailtje wel een En-
Een sweatshirt lijkt Acties tegen onnodig Nederengels zijn tot mislukken gedoemd. Mensen hebben gewoon te veel argumenten om ze te blijven gebruiken. Door Jan Renkema
I
n de building waar ik werk (aan Tilburg University) stap ik na een nauwelijks verstaanbaar fourth floor uit de lift, en ga dan eerst naar de coffee corner. Daar hoor ik een jongere collega vertellen over een dagje uit met de kids, en een PhD praten over zijn nieuwe tablet (Engelse uitspraak). Waarom gebruiken wij woorden uit andere talen, en nu in het bijzonder uit het Engels? Daarvoor zijn zeven algemeen geaccepteerde argumenten: 1 Algemeen gebruik: de secretaresse zal vragen of ik paperclips bedoel als ik
om papierklemmetjes vraag. 2 Onvertaalbaarheid: privacy is iets anders dan beslotenheid. 3 Verschil in betekenis: make-up is geen opmaak; opmaak is lay-out. 4 Verschil in gevoelswaarde: een smile is triomfantelijker dan een lach. 5 Behoefte aan een eufemisme: een sweatshirt lijkt minder te stinken dan een zweethemd. 6 Behoefte aan een kort woord: stalken in plaats van ‘hinderlijk volgen van ex-geliefde of bekend persoon’. 7 Extra zeggingskracht: een controlfreak is iets neurotischer dan een regelneef of pietje-precies. Er zijn ook drie discutabele argumenten: gemakzucht, imponeergedrag en gebrek aan taaltrots (eigentaalbashing). Maar waarom zouden we het onszelf af en toe niet gemakkelijk mogen maken? En soms is imponeergedrag heel effectief. Dat wist de fietsenmaker uit ons dorp vroeger ook al toen hij ‘bicycle home’ op zijn etalage schilderde. En waarom moeten we trots zijn op onze taal? Dat is toch maar een middel om ons uit te drukken. Onze taal kan heel goed andere woorden opnemen; kijk maar naar het verschil tussen tabletten en tablets. Hieronder een paar voorbeelden met een
gels woord. Van de 3.639 berichten in mijn in-postbakje, bevatten er 2.172 het woord sales. Een derde bevat het woord target. Daar waar ik proposal makkelijk te vervangen is door voorstel, vond ik dat 90 keer in mijn post. Maar te zien aan de frequenties in mijn uit-postbakje – en dat is wel een schok – bezondig ik mij er vaker aan dan wie ook.
Onder de andere termen uit het Engels die geregeld voorkomen zijn woorden als account, management, funnel, prospect, loyalty, lead, forecast, outsourcing. Vormt deze stortvloed aan Engelse leenwoorden een bedreiging voor het Nederlands? Ik meen van niet. De leenwoorden waar ik zo royaal gebruik van maak, horen bij mijn vak.
Door Rik Schutz Zoek in de Van Dale-cd-rom naar artikelen waar ‘Eng.’ in voorkomt, en je vindt er 7.728. Daar zit wat ruis tussen, want het zoekprogramma vindt ook alles met een kleine letter en zonder punt (nauw = smal, eng, krap), maar na correctie blijven vele duizenden Nederlandse woorden over die we uit het Engels hebben overgenomen. Die voelen niet allemaal even Engels aan en dat hangt samen met gewenning. Veel oorspronkelijk Engelse woorden klinken in onze oren niet Engels meer, zelfs niet als we ze nog min op meer op zijn Engels uitspreken (cake, race). Dat zijn de ingeburgerde leenwoorden. Aan de andere kant hebben we de, vaak recentere, leenwoorden waarvoor ook een Nederlands woord bestaat dat je net zo goed kunt gebruiken. Laten we dit type overbodig Engels noemen, al riskeer je dat je door jonge Nederlandstaligen voor purist wordt uitgemaakt als je
een game een spel noemt. De grootste tussencategorie is die van het Engels dat Engels klinkt, dat ook inderdaad is, maar waarvoor je niet zo snel een Nederlands alternatief zou kunnen bedenken. En als je dat wel kent, wil je het niet gebruiken omdat het zo gekunsteld of gek klinkt (‘van vlakbij’ voor close-up, ‘afspraakje met een onbekende’ voor blind date. Dat noemen we hier Engels Nederlands. De leukste categorie is die van het nep-Engels dat alleen in het Nederland de betekenis heeft waar we spontaan aan denken. In het Engels betekenen die woorden iets anders. Een bekend broodje-aapverhaal gaat over een Nederlander die in de VS een lezing zou geven en die erop stond dat er voor hem een beamer zou klaarstaan. Hij werd – tot zijn verrassing – van de luchthaven afgehaald in een BMW. Die wordt wel informeel wel Beemer genoemd. De bedoelde projector heet in de VS een projector.
Nep-Engels: beamer = projector light product = diet product box (voor baby’s) = (play)pen (geluids)box = (loud)speaker camping = camp site concept(versie) = draft (version) touringcar = coach stretcher = camp bed Ingeburgerd Engels: blunder caravan clown dashboard flair revolver shit! T-shirt
Engels Nederlands alive and kicking business as usual crowd funding hash tag nerd Nordic walking prime time tweet Overbodig Engels bullshit = gelul, nonsens date = afspraak(je) eighties = jaren tachtig event = evenement issue = kwestie skippen = overslaan tax free = belastingvrij wildcard = joker
Ik gebruik ze tegen collega’s die in dezelfde maalstroom van rapportages zitten. Buiten die kring gedraag ik mij als een normaal mens. Ik ken geen Nederlandse collega, hoe geïnfecteerd ook met Engels bedrijfsjargon, die met zijn Nederlandse vrouw Engels praat, laat staan iemand die zijn kinderen in het Engels zou willen grootbrengen.
minder te stinken combinatie van gemakzucht, imponeergedrag en gebrek aan besef van eigenheid. Iemand zei tegen mij: ,,Wat hij daarmee bedoelt? Ik heb zelfs geen hunch!” Ik vroeg: ,,Waarom hunch?” ,,Ja, sorry, ik lees heel veel Engels en wist zo gauw het Nederlandse woord niet.” Zo jammer. Wij hebben twee mooie uitdrukkingen daarvoor: Ik heb echt geen idee. Ik heb geen flauw vermoeden. Ik hoorde iemand in een discussie over geweld op schoolpleinen zeggen dat dat wat overdreven is, en dat het gaat om harassment. Ik vroeg: ,,Waarom harassment? Bedoelt u het Engelse juridische begrip?” Nee, hij bedoelde eigenlijk gewoon intimidatie, maar wilde aangeven dat er onderzoek naar is gedaan. Er zijn prachtige initiatieven geweest tegen dit onnodige Nederengels: ‘Liever Nederlands’, MOE (Meldpunt Onnodig Engels), de rubriek ‘Ander woord voor …’ in het tijdschrift Onze Taal. In het begin van dit jaar berichtte N RC over een actie van twee Nederlandse Tweede Kamerleden, Jack Biskop en Ton Elias, voor het behoud van het Nederlands. Maar deze Kamerleden kregen nauwelijks steun van hun
collega’s. En toch: waarom dit onnodige Engels? Ik denk dat de neiging tot taalvermenging, na het verhaal van de Toren van Babel over de scheiding der talen, een troostgeschenk (een consolation present) is uit het oude Egypte, een geschenk van de god van de communicatie, Thot. Taal bevat doorgaans nauwelijks informatie over het karakter of de bedoelingen van de spreker of de schrijver. Maar die informatie kan voor mij als luisteraar of lezer bijzonder nuttig zijn. Wil die ander iets van me? Probeert die ander mij te overdonderen. Waarom vindt die ander het nodig zich te onderscheiden? Als je dan doorvraagt op basis van Nederlandse woorden krijg je vaak meer inzicht in het doel van de communicatie. Vergelijk de volgende zin maar eens met de beginzin: In het gebouw waar ik werk (aan de Universiteit van Tilburg) stap ik na een nauwelijks verstaanbaar ‘vierde verdieping’ uit de lift (nee, geen hijsbak), en ga dan eerst naar het koffiepunt. Daar hoor ik een jongere collega vertellen over een dagje uit met de kinderen, en een promovendus praten over zijn nieuwe tablet (nee, geen schootcomputer).
Classics Veel van de Engelse uitdrukkingen en frases die we onvertaald gebruiken, gaan terug op literair werk of een uitspraak van een bekende Engelsman, Canadees of Amerikaan: an offer you can’t refuse – Mario Puzo/Francis Ford Coppola, The godfather Big Brother is watching you – George Orwell, 1948 business as usual – bekend geworden door Winston Churchill every inch a gentleman – William Thackeray follow the money – All the president’s men, boek/film over het Watergateschandaal global village – Marshall McLuhan, The Gutenberg galaxy: the making of typographic man happy few – Shakespeare, The life of Henry the fifth it’s lonely at the top – Randy Newman, songtitel (it) takes two to tango - Al Hoffman & Dick Manning, songtekst less is more – toegeschreven aan Ludwig Mies van der Rohe no business like show business – Irving Berlin, songtekst struggle for life – bekend door Charles Darwin, The origin of species survival of the fittest – Herbert Spencer, Principles of biology we are not amused – toegeschreven aan koningin Victoria what’s in a name – Shakespeare, Romeo and Juliet
NRC Handelsblad Vrijdag 23 november 2012
NRC Handelsblad Vrijdag 23 november 2012
14 Het Grote Verhaal
15
Mijn taal en ik Taal & hersenen
Over Eskimo’s ging het verhaal dat ze uitzonderlijk veel woorden hebben voor sneeuw. Raadpleging in de jaren negentig van een woordenboek wees uit dat het er maar twee waren. Voor welk van de begrippen baas, baan en ruzie heeft het Nederlands de meeste woorden? (RS) Baan: aanstelling ambt beroep betrekking dienstje dienstverband functie job opdracht positie post roeping sinecure stage taak verantwoordelijkheid wat-ik-doe werk werkkring
Baas: aanvoerder bevelhebber/-voerder broodheer chef commissaris dictator directeur gezagdrager gezagvoerder heer hoofd hoofdman kapitein leider leidinggevende manager meerdere meester meesterknecht opdrachtgever opperhoofd opperman opzichter overste patroon president slavendrijver superieur supervisor voogd voorman vorst werkgever
Ruzie: aanvaring bonje botsing brouille conflict confrontatie deining disharmonie een appeltje te schillen hebben gebakkelei gedoe gedonder geduvel gehakketak geharrewar gekift gekissebis gekrakeel gesodemieter gezeik heibel herrie het aan de stok hebben keet krach krakeel kwestie meningsverschil mot onenigheid onmin onvrede rel rotzooi scène stennis strijd stront strubbelingen trammelant twist woorden
Door Rik Smits
D
Praten vergt een hoop hersenactiviteit. Er komen zo’n honderd spieren en spiertjes aan te pas, die allemaal aangestuurd worden vanuit onze hersenen. Een waanzinnige hoeveelheid rekenwerk maakt dat wij tussen de twee en zeven woorden per seconde uitspreken, gemiddeld 180 per minuut – dat is ruim 10.000 woorden per uur. Die woorden worden vaak als een harmonica in elkaar geduwd. ‘Wat zal ik er eens van zeggen’ komt er dan ongeveer uit als ‘zakkrusfasseggu’ of zelfs ‘sakseggu’. We staan daar allemaal nooit bij
stil, maar iemand die sneller of langzamer praat dan het gemiddelde valt heel erg op. Spelletje: gok hoeveel woorden Matthijs van Nieuwkerk per minuut doet in zijn intro bij De Wereld Draait Door (en time het op Uitzending Gemist) – iets dat ’m vast niet zou lukken als ie niet voorlas trouwens. Lezen kunnen we sowieso sneller dan praten: gemiddeld wel 300 woorden per minuut. We kunnen woorden en zinnen dus veel sneller verwerken dan ze zelf produceren.
Liesbeth Koenen
• Op de website van De Standaard valt deze week elke dag een taaltest te maken. Zie nrc.nl/mijntaalenik. • Speciaal voor het onderwijs staan deze taalpagina’s vanaf vrijdagmiddag a.s. ook op nrc.nl/mijntaalenik
zwaar afgezwakt. Het is een ruw, blind mechanisme. Meestal levert het dan ook nadelige of zelfs niet-levensvatbare resultaten op. Maar de enkele keer dat zo’n mutatie positief uitpakt, heeft de bezitter ervan een bovengemiddelde kans om in leven te blijven en zich voort te planten. Dat geldt qualitate qua ook voor zijn nageslacht, zodat zo’n bijzondere eigenschap zich op den duur over de hele soort zal verspreiden en gewoon wordt. Nu is op soortniveau het evolutionaire voordeel van ons taalvermogen zonneklaar: door taal kunnen mensen kennis met elkaar delen,
voortbouwen op het werk van anderen en verworvenheden doorgeven aan volgende generaties, terwijl ook de intelligentste dieren zonder taal gevangen zitten in het isolement van hun eigen schedel. Een dier leert alleen door directe ervaring. Dankzij het taalvermogen vormen al onze hersenen gezamenlijk een gigantisch superbrein, ongeveer zoals netwerktechniek uit de geïsoleerde, beperkte pc’s van een kwart eeuw geleden het bijna alwetende en almachtige internet smeedde. Het evolutionaire voordeel van taal is zo gigantisch, dat we inmiddels alle andere soorten dreigen te verdringen. Maar natuurlijke selectie begint altijd bij één individu, dat zelf onmiddellijk profijt heeft van zijn bijzondere nieuwe eigenschap. En wat heb je in je eentje aan een taalvermogen? Net zo weinig als Fitzroy in zijn uppie op zee: hij wist dat aanspraak het verschil tussen leven en dood kon betekenen, maar daarvoor had hij Darwin nodig, een goede verstaander die terugpraatte. Een taalvermogen wordt pas echt operationeel als anderen er ook over beschikken, en dat is iets waar Darwins natuurlijke selectie geen raad mee weet. Iets dat uit zoveel, ieder voor zich uiterst complexe onderdelen bestaat als taal, ontstaat bovendien niet in één klap. Dat is net zo ondenkbaar als dat door het leeggooien van een doos lego zomaar een model van de kathedraal van Chartres ontstaat. Het moet stukje bij beetje zijn gegaan, waarbij elke nieuw onderdeeltje zijn eigen onmiddellijke evolutionaire voordeel had – denk bijvoorbeeld aan vaardigheden als zang, ritmegevoel, subtielere mimiek, speciale vormen van geheugen en een snelle rekeneenheid die zich ontwikkeld heeft voor een typisch menselijke vaardigheid als gericht gooien. Pas achteraf, en vermoedelijk veel korter geleden dan vaak wordt aangenomen, moeten die onderdelen zo innig zijn gaan samenwerken, dat onbedoeld iets geheel nieuws ontstond. Het verschijnsel dat wij nu taal noemen.
Ook al geven koeien koeienmelk en moeders moedermelk, dat wil nog niet zeggen dat baby’s babymelk geven, of dat je koffie zou kunnen melken voor je koffiemelk. Zo is een verjaardagstaart ter ere van een verjaardag, maar een appeltaart niet ter ere van appels. Omgekeerd zitten er in bruidstaart geen bruiden, maar zit er in chocoladetaart gelukkig wel chocola. Toch is het allemaal melk en allemaal taart. Iedereen die met het Nederlands is opgegroeid, voelt perfect aan dat het eerste woord iets zegt over het laatste. Een conferentietafel is een soort tafel, maar een tafelconferentie een type conferentie, net als een kruimaardappel een soort aardappel is, en aardappelkruim een soort kruim. Met andere woorden: het woord dat achteraan komt, rechts staat dus, bepaalt in samenstellingen waar we het over hebben. Voor Nederlandstaligen lijkt dat volkomen logisch, en bij Duits en Engels gaat het net zo, maar in bijvoorbeeld het Frans doen ze het helemaal omgekeerd. Daar heet leidingwater ‘eau de conduite’ en een waterleiding is een ‘conduite d’eau’. Ze zetten er ook graag het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: Sartre schreef met zijn toneelstuk Les mains sales ‘de handen vuile’ in plaats van ‘de vuile handen’. Maar bij ons is de rechterkant de baas. Die verordonneert ook of er ‘de’ of ‘het’ bij moet: het is de
elk mens vanzelf woordjes vormen en zinnen maken?
Natuurlijk is taal aangeleerd!
Natuurlijk is taal aangeboren!
Door Liesbeth Koenen
Door Liesbeth Koenen
edereen die wel eens naar Spoorloos kijkt, kan het zien. Dat programma zit vol kinderen die hun moeder niet verstaan. Ze zijn als baby of peuter naar Nederland gehaald, en nu is Nederlands hun moedertaal, ook al spreekt hun eigen moeder Spaans, Maleis of Chinees. Je taal erf je niet. Zeg je hallo, hello, ’allo, ola, ciao, aloha, namaste of merhaba? Het betekent allemaal hetzelfde, maar het ligt er maar aan of je iemand wil groeten in het Nederlands, Engels, Frans, Spaans, Italiaans, Hawaiiaans, Hindi of Turks. De Engelsen noemen een kruk ‘stool’, de Russen zeggen ‘stol’ tegen een tafel, het Franse ‘mer’ is geen meer, maar zee, het Duitse ‘See’ geen zee maar meer. Al die willekeurige koppelingen tussen klanken en betekenissen ken je echt niet vanzelf, die moet je leren. Het barst van de subtiele details die je van je omgeving moet leren: de
zachtheid van de g, de neuzigheid van de n, de oe-heid of au-heid van je oo. Welke klanken je hoort, is ook al van je omgeving afhankelijk. Voor Japanners en Chinezen is wat wij duidelijk horen als r en l precies hetzelfde. Japanse en Chinese dreumesen van twee horen het verschil trouwens nog wel. Dit is dus meer afleren dan aanleren, maar het blijft leren. Woorden hebben dikwijls een gevoelswaarde. Na de val van Antwerpen in 1585 vluchtte de Vlaamse crème de la crème naar Holland, en 427 jaar later doen de woorden ‘zenden’, ‘reeds’ en ‘wenen’ die zij meebrachten in wat nu het Standaardnederlands is nog altijd formeler aan dan ‘sturen’, ‘al’ en ‘huilen’. Maar niet
Hoe kun je weten of een woord in bepaalde milieus not done is?
voor veel Vlamingen. Dat verschil in deftigheid tussen Nederland en Vlaanderen zit niet in de woorden en kunnen we daarom niet vanzelf kennen, dat moet je worden bijgebracht. En hoe kun je weten of een woord in bepaalde milieus not done is? Toch alleen maar doordat je het geleerd hebt? Zeg je ijskast of koelkast, broek of pantalon, huis of woning en eet je liever taartjes of gebakjes? En ga je naar het toilet, de wc of de plee? Nou ja, dat laatste hangt deels af van tegen wie je het hebt. Ook het oudgeld-volk dat onderling plee pleegt te zeggen, doet dat niet overal. En ook dat moet je leren: wat je waar kunt zeggen. Vind je het dolletjes, meesterlijk, te gek, onwijs gaaf, vet cool of chill? Dat hangt weer af van hoe oud je bent. Want je leert de modewoorden van je eigen generatie. Die steeds veranderen, dus dat kan al nooit aangeboren zijn. Zolang plaats, tijd en je sociale status bepalen hoe je praat, kan taal niet aangeboren zijn.
K
lets zoveel je wil tegen je konijn en je kat, spreek de tuinkikker en de huismuis dagelijks toe, hou nooit je mond tegen je hond, het maakt niet uit: ze gaan nooit terugpraten. Maar de eerste de beste baby komt na ongeveer een jaar geheid met een eerste woordje – en dan twee, drie, honderd. Dat gebeurt zelfs als je totaal niet reageert op de geluiden. In culturen waar iedereen vindt dat een baby nog niks kan zeggen en dat je dus ook niks tégen de baby hoeft te zeggen, leren kinderen even goed hun moedertaal als elders. De manier waarop is overal ongeveer hetzelfde: eerst gebrabbel, dan de eerste losse woordjes (die, bal), dan gaan peuters twee woorden combineren (sok uit, poes stout), daarna drie (papa boekje lezen), en dan kan niemand het meer bijhouden. Alle kinderen, in alle talen, maken als ze ongeveer drie zijn een woordexplo-
sie door. Allemaal denken ze ook tot hun vijfde of zelfs zesde dat ‘de man wordt door de hond gebeten’ hetzelfde betekent als ‘man bijt hond’. Het ene kind gaat wat sneller dan het andere, maar als ze er nog niet aan toe zijn kun je proberen ze iets te leren zoveel je wil, een kleintje aapt je dan hooguit na, zonder begrip. Fameus is deze dialoog tussen moeder en kind: Kind: mag ik de bord? Moeder: het bord. Kind: mag ik de bord? Moeder: nee, je zegt het bord. Kind: mag ik de bord? Moeder: het bord. Kind: het bord, mag ik nou de bord? Hoe sterk het aangeboren taalvermogen is, zie je heel goed aan degenen die niet kunnen horen wat anderen zeggen. Overal ter wereld zijn
Alle kinderen maken op hun derde een taalexplosie door
waterleiding en het leidingwater omdat het de leiding en het water is. Om diezelfde reden is ’t het administratiekantoor, maar de kantooradministratie. Rechts bepaalt bovendien bijna altijd tot welke soort een woord behoort. Keigaaf, gifgroen, spindun en apestoned mogen dan allemaal beginnen met een zelfstandig naamwoord, zolang een woord eindigt op een bijvoeglijk naamwoord is het hele woord dat ook. Net zoals beeldhouwen, atoomsplijten en thuiswerken werkwoorden zijn, ook al zijn beeld, atoom en thuis dat helemaal niet. Maar links is het vrije gedeelte. Daar kan eigenlijk alles. Natuurlijk, er komt kennis van de wereld bij kijken. Daardoor weten we dat je een tenniselleboog en een voetbalknie krijgt van tennissen en voetballen, maar een wipneus niet van wippen, en een loopoor, hamertenen en schaamlippen ook niet van lopen, hameren en je schamen. Maar met wat fantasie zou dat allemaal best kunnen: al die hollers hebben hele harde muziek op bij hun rondjes door het park. Dat eindigt met een loopoor. Een onhandigerd laat de klauwhamer steeds uit zijn klauwen vallen, op zijn voeten. Bont en blauwe hamertenen zijn het gevolg. Verzin zelf iets over wipneuzen en schaamlippen. Dat is het mooie: we hebben het vermogen steeds nieuwe taaldingen te bouwen. Of oude te herinterpreteren. We kunnen bijvoorbeeld een groenteman verzinnen die net als groentesoep gemaakt is van groenten. De Italiaanse schilder Arcimboldo werd daar in de zestiende eeuw al wereldberoemd mee.
Liesbeth Koenen
Eindredactie: Ludo Permentier en Marlies Hagers/Rik Schutz (bureau Onder Woorden). Illustraties Lectrr
Leren we spreken als niemand het voor doet? Of gaat
I De spraakmitrailleur
staat immers als een paal boven water dat taal een biologische eigenschap is, maar deze meest menselijke van alle kenmerken spot tegelijkertijd met de wetten van de natuurlijke selectie, de hoeksteen van Darwins evolutieleer. Natuurlijke selectie verklaart hoe levensvormen optimaal aan hun leefomgeving aangepast raken, en waarom soorten de strijd om de beschikbare ruimte en middelen winnen of verliezen. De motor van dat proces zijn toevallige veranderingen in het DNA van een individu. Dat vertoont dan een nieuwe eigenschap, of een bestaande wordt heel erg versterkt of juist
De Nederlandse taal verandert. NRC Handelsblad en het Belgische dagblad De Standaard leggen het Nederlands onder de loep. In vijf thema’s, tot en met vandaag.
In het Nederlands heeft de rechterkant van een samenstelling het voor het zeggen, die bepaalt de woordsoort en de betekenis. Een wetmatigheid waar je leuk mee kunt spelen.
Charles Darwin heeft zich nooit gewaagd aan de vraag hoe ons taalvermogen is ontstaan. Dat is maar goed ook want taal lijkt zich aan de wetten van de natuurlijke selectie te onttrekken. at Charles Darwin als jong ‘naturalist’ in 1831 zijn befaamde wereldreis op HMS Beagle ondernam, had alles te maken met de depressieve natuur van de kapitein van het schip. Deze Robert Fitzroy vreesde de eenzaamheid van de eindeloze oceaan – en met reden. Had niet, zoals wel meer kapiteins overkwam, ook zijn voorganger als commandant van de Beagle ver van huis de hand aan zichzelf geslagen? De aristocratische Fitzroy zocht daarom een reisgenoot van stand – scheepsvolk telde uiteraard niet mee – waar hij tegenaan kon praten en die hem kon opmonteren. Het werkte. Ondanks veel onderlinge strubbelingen kwamen beide heren vijf jaar later veilig thuis – Fitzroy met een schat aan hydrografische gegevens, Darwin met de basis van wat zijn levenswerk zou worden. Uiteindelijk zou Fitzroy in 1865 na een glansrijke carrière alsnog zelfmoord plegen, terwijl Darwin zich tot een voorzichtige, ietwat moeizame en door kwalen geplaagde man ontwikkelde, die eindeloos poetste en schaafde voor hij in 1859 officieel met zijn evolutieleer naar buiten durfde komen. Het is maar goed dat hij nooit is toegekomen aan de vraag hoe ons taalvermogen is ontstaan, want dan was het er misschien wel nooit van gekomen. Het
Op internet
Rechts is de baas in het Nederlands
Een evolutionair hoofdpijndossier Hoeveel woorden voor baan, baas en ruzie?
Vijf taal thema's
onder doven gebarentalen ontstaan, die los staan van gesproken talen in de buurt. Het zijn gewone, complete talen, waarin je moppen kunt tappen of over verleden jaar kunt filosoferen . Ze ontstaan nog steeds, en het blijken de kinderen te zijn die uit de contacttaal waarmee het begint een echte complete taal weten te smeden. Naar alle waarschijnlijkheid hebben kinderen op ongeveer dezelfde manier ook de hand gehad in het ontstaan van talen als Sranantongo en Papiaments. Er zijn veel van die zogeheten creolentalen, met een bittere ontstaansgeschiedenis. De slavenhandel dwong mensen met uiteenlopende moedertalen bij elkaar. Dan ontstonden contacttalen. Kinderen pikken taalelementen op en kunnen die dan op andere manieren gaan gebruiken, zodat er een taal ontstaat met een volwaardige grammatica en woordenschat. Dat valt allemaal toch echt alleen te verklaren als taal aangeboren is.
Meer talen, goed voor u? Wie meer dan een taal kent, boft. En niet alleen omdat het handig is en toegang geeft tot meer werelden. Bij meertaligen begint Alzheimer gemiddeld vier jaar later. En het heeft er alles van weg dat je er slimmer van wordt. Want het werkgeheugen van mensen die meer dan één taal spreken kan meer aan, en bij sommige concentratietestjes doen ze het gemiddeld beter dan ééntaligen.
Maar let op. Die fraaie, gunstige effecten zijn gemeten bij mensen die in hun dagelijks leven veelvuldig gebruik maken van die verschillende talen. Het staat dus niet vast dat de extra voordelen ook opgaan voor bijvoorbeeld iedereen die een redelijk mondje Engels spreekt tegen de toeristen in zijn stad, of die ooit voor een vakantieliefde een cursus Spaans deed.
Liesbeth Koenen
NRC Handelsblad Vrijdag 23 november 2012
NRC Handelsblad Vrijdag 23 november 2012
16 Het Grote Verhaal
17
Mijn taal en ik Taal & hersenen
Water aa arm baai baren bassin beek binnenwater binnenzee branding broek bron condens damp dauw deining diep druppel ee fontein gemeentepils giet golf gracht grondwater
haf ijs ijsbloemen inham kanaal kreek kwel lagune lee majem meer miezer mist monding motregen nat nauw nevel oceaan oppervlaktewater plas plomp rak ree regen
rijm rijp rivier singel sloot smeltwater sneeuw sop spa straal straat stroom vaart ven vliet vlok vocht wasem waterval wel wetering wiel zee zeearm zog
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vandaag
Freek de Jonge en Wim Helsen over taalgevoeligheden
Groepstalen: waarom we anders zijn op een zelfde manier
Nederlands en Vlaams: zoek te talloze verschillen
Goed of fout, beschaafd en onbeschaafd Nederlands
De verengelsing van de Nederlandse taal: so what?
Taal & hersenen: over taalverwerking en -verwerving
spreek?
Speelt taal een rol in de manier waarop we naar de wereld kijken? Lange tijd dachten taalkundigen van wel. Totdat Noam Chomsky aannemelijk maakte dat talen niet fundamenteel van elkaar verschillen.
Het palet van kleurnamen is een geliefd bolwerk van relativisten. Sommige talen delen het zichtbare spectrum op in maar drie kleuren, andere in wel tien of meer. Het Russisch onderscheidt goloeboj en siniy, wat wij gewoon lichten donkerblauw vinden. Zij stellen dat Russen werkelijk iets anders ervaren dan wij. En Amerikanen onderscheiden taupe, dat wij alleen maar kunnen omschrijven als ‘zo’n beetje grijzig of bruinig’. Merkwaardiger, ook twijfelachtiger, zijn de af en toe opduikende berichten over nieuw ontdekte indianenstammen die geen bijzinnen of geen werkwoordstijden kennen – zulke talen vinden we gek genoeg nooit om de hoek. Die mensen zouden alleen in enkelvoudige gebeurtenissen kunnen denken, respectievelijk zonder besef van tijd leven. De ideeën van Sapir en Whorf werden breed geaccepteerd totdat Noam Chomsky rond 1960 roet in het eten gooide. Chomsky gaf voor het eerst serieuze, toetsbare handen en voeten aan het al vele eeuwen rondzingende idee dat alle mensentalen verschillende uitwerkingen zijn van één onderliggend, aangeboren skelet, een universele grammatica. Maar als, zoals Chomsky meer dan aannemelijk maakte, alle talen in laatste instantie varianten op hetzelfde thema zijn, dan kunnen verschillen tussen talen ook niet fundamenteel van aard zijn. Dat theoretische bezwaar staat nog als een huis. Maar er zijn ook empirische en intuïtieve argumenten. Eén is dat Amerikanen niet nauwkeuriger dan wij kunnen aangeven wat taupe betekent. Dat kan toch moeilijk beteke-
‘I
Eskimo’s blijken niet oneindig veel maar slechts twee woorden voor sneeuw te hebben. Dat kunnen wij Nederlanders wel beter. (RS)
Maandag
Ik denk zoals ik Door Rik Smits
Ontzettend veel woorden voor water
Afgelopen zaterdag
k denk tegenwoordig in het Turks”, zegt een in Nederland geboren meisje van Turkse komaf in de onlangs uitgezonden documentaire Ik zie een verre reis van Fidan Ekiz. Het land van haar voorouders lokt, ze denkt zich daar beter thuis te voelen en bereidt zich voor op emigratie. Denken in het Turks maakt haar voor haar gevoel alvast Turkser. De vraag die dat oproept, is of die andere taal haar ook werkelijk mentaal verandert. Met andere woorden: bepaalt je taal fundamenteel hoe je de wereld ziet en begrijpt? Beperkt je taal je daar misschien zelfs in? Dat laatste geloofden de Amerikaanse taalkundige en etnoloog Edward Sapir (1884-1939) en zijn leerling Benjamin Whorf (1897-1941), een aan het Massachusetts Institute of Technology afgestudeerde brandveiligheidsdeskun-
dige met een geduchte nevencarrière als taalvorser. ,,Het is een complete illusie te menen dat men zich in essentie zonder tussenkomt van taal aan zijn omgeving aanpast en dat taal slechts een toevallig hulpmiddel is om communicatieve en reflectieve opgaven op te lossen. In werkelijkheid wordt de ‘echte wereld’ onbewust grotendeels opgetrokken uit taalgewoontes van de groep. Geen twee talen lijken zo veel op elkaar dat we kunnen zeggen dat ze dezelfde sociale realiteit weergeven”, schreef Sapir. Op het eerste gezicht lijkt dat zogenoemde linguïstisch relativisme hout te snijden. Taal en denken zijn ongetwijfeld nauw met elkaar verbonden, en verschillende taalgemeenschappen hebben verschillende culturen die de wereld op verschillende manieren indelen en bekijken. Maar zijn die taalverschillen fundamenteel? Maken ze mensen zo anders, dat ze elkaar niet werkelijk meer kunnen bereiken?
Hele, halve en kapotte hersenen Door Liesbeth Koenen
I
duurt het ietsje langer, en het lijkt soms een poosje of een kind dingen door elkaar haalt, maar dat gaat allemaal vanzelf over. Tegelijk is ook duidelijk dat zinloos is kinderen een meertalige opvoeding te geven als je er daarna weer mee ophoudt. Ze hebben dan wel een sponsbrein voor talen, maar even snel druipt zo’n taal er weer uit weg als hij niet vaak genoeg meer langskomt. Ze kunnen na een paar maanden al alles kwijt zijn. Voor volwassenen ligt het anders. Dat sponsvermogen neemt langzaam af met de jaren. Begin je op je zevende met een nieuwe taal dan leer je hem al niet meer zo perfect en tot in alle finesses als gebeurt wanneer je er van de wieg af mee opgroeit. Vanaf zo ongeveer je zeventiende ben je in dit opzicht volwassen. Dat wil zeggen dat je veroordeeld bent tot stampwerk, wil je een nieuwe taal goed leren. Accentloos wordt het dan bijna nooit meer. Maar wat je je eigen maakt, blijft meestal wel bewaard, al is van tijd tot tijd oppoetsen en de roest wegborstelen aan te bevelen. Tweetaligheid is niet per definitie een blijvende toestand. Emigranten die helemaal overstappen naar de taal van het nieuwe land, raken soms hun moedertaal langzaam maar zeker weer kwijt. Dan lijkt hoe ze praten deels op kindertaal: ze zeggen weer dingen als ‘slaapte’ voor sliep en ‘vraagde’ voor vroeg.
Liesbeth Koenen
Honderden woorden zijn nog geen taal Zelfs iemand die niet kan zien en horen, blijft enthousiast dingen een naam geven. Geen enkel dier doet dat, zelfs de slimste mensapen niet. Geen behoefte aan. Letterlijk praten kunnen die niet, daar hebben ze de keel niet voor, maar er zijn serieuze pogingen ondernomen ze taal bij te brengen met symbolen of gebaren. Met opmerkelijke resultaten. Dat apen met hard oefenen wel een paar honderd verschillende woorden konden leren ‘zeggen’, laat zien hoe slim ze zijn. Alleen gaat het niet vanzelf, spelenderwijs, zoals bij mensenkinderen. Misschien wel de bekendste aap aan wie mensentaal onderwezen werd, was Nim Chimpsky, een naamgrapje op de taalkundige Noam Chomsky. Alle gebarentaallessen die de kleine Nim kreeg, werden opgenomen op video. Na een paar jaar waren al zijn onderwijzers en de erbij betrokken onderzoekers dolenthousiast: Nim praatte echt. Twee, drie, vier woorden achter elkaar. Nim draaide er zijn hand niet om voor
zinnen te gebruiken. De principes van de zinsbouw zijn de heilige graal van menselijke taal. Als een aap die wist te ontdekken, dan was dat werkelijk revolutionair en sensationeel. Maar daarna bewezen al die opnamen hun nut. Voor het eerst werden de videobanden systematisch bekeken en uitgeschreven. Bij nadere beschouwing bleek hij vooral zijn docenten na te praten. Structuur zat er niet of nauwelijks in zijn gebarenreeksen. Hij gebruikte zijn kennis vooral om iets te krijgen: iets eetbaars. Niet voor een spontane zinvolle conversatie met de mensen waar hij tussen leefde. Dat is wat we eigenlijk zo graag zouden willen. Sprookjes en stripverhalen zitten niet voor niets vol met sprekende beesten. Wat gaat er om in die koppies? Je zou kunnen zeggen dat de taalexperimenten dat voorgoed duidelijk hebben gemaakt: Weinig.
Liesbeth Koenen
Ons vermogen om te spreken en taal te begrijpen hebben we te danken aan cruciale gebieden in de linker hersenhelft. Maar ook de rechterhelft speelt een rol.
Alle kinderen zijn talenwonders Talenwonders kennen tientallen talen. En elke volgende gaat makkelijker, zeggen ze. Waarin hem die talenknobbel zit of waaruit die bestaat, is niet echt duidelijk. Er is in de hele wereld maar één geval bekend van iemand die een heel laag IQ heeft, maar een enorm talent voor talen, de Brit Christopher Taylor. Zijn jas dichtknopen gaat hem boven de pet, maar hij kan even gemakkelijk met Grieks en Turks overweg als met Hindi en Nederlands. Hij heeft al veel met taalkundigen samengewerkt, maar dat heeft nog geen geheel nieuw licht op de zaak geworpen. Wel is glashelder dat er aanzienlijke verschillen in taaltalent zijn tussen kinderen en volwassenen. Kinderen zuigen talen nog op als een spons. Met twee, drie, zelfs vier tegelijk. Dat feit begint een beetje door te dringen. Het aantal kinderen onder de twaalf dat les krijgt in een vreemde taal, groeit zowel in Nederland als in Vlaanderen. Maar pas op. Een taal goed leren doen kinderen pas als ze hem vaak genoeg horen en kunnen gebruiken, én als ze er de zin van inzien. Motivatie is een van de voorwaarden voor succes. Daarvoor kan dan weer belangrijk zijn in hoeverre een taal in aanzien staat in de omgeving van een kind. Zitten die talen elkaar niet in de weg? Heel veel ouders zijn daar bang voor, maar dat is nergens voor nodig. Eigenlijk zijn alle kinderen talenwonders. Misschien
nen dat ze niet weten wat ze zien als ze het over taupe hebben. Serieuzer is het punt dat verschillen in Weltanschauung die in taal worden uitgedrukt, lang niet altijd talig van aard zijn. In sommige Aboriginetalen oriënteert men zich ruimtelijk niet, zoals wij, op de spreker of hoorder, maar staat de geografische wereld centraal: iets staat niet links of rechts naast je, voor je of achter je, maar ten oosten of ten zuiden, en zo voort. In het Aymara, een taal in de Andes, ‘ziet’ men het verleden voor zich – dat kun je immers zien – en de onbekende toekomst ligt achter je, letterlijk uit het zicht. Waar wij tegen de stroom van gebeurtenissen in kijken, kijken de Aymara’s stroomafwaarts mee, maar dat is geen taalkundige notie. Ook al lijkt de wereld vaak gebukt te gaan onder een Babylonische spraakverwarring waarin iedereen tegen dovemansoren praat, toch blijken mensen die op latere leeftijd met andere talen en culturen te maken krijgen, daar heel goed mee te kunnen omgaan. Wij Nederlanders kunnen ons ondanks een gebrek aan een aoristus, passato remoto of brede tijd uitstekend verstaan met Grieken, Italianen en Turken. Nieuw ontdekte ‘wilden’ begrepen na wat aanvankelijke verbazing en misverstanden altijd drommels goed wat schepen, vuurwapens en zelfs vliegtuigen waren, ook al waren die hun wezensvreemd. En ze leerden als ze de kans kregen net zo gemakkelijk lezen en rekenen als ieder ander. Verschil in talige achtergrond maakt mensen dus niet ongelijkwaardig, hoogstens onverstaanbaar.
Eindredactie: Ludo Permentier en Marlies Hagers/Rik Schultz (bureau Onder Woorden). Illustraties Lectrr
n een Zuid-Hollands verpleeghuis woonde jarenlang een oude dame die op alles ‘jammm!’ zei. Luid en langgerekt klonk ze. Net als bij de man die als Monsieur Tan de geschiedenis is ingegaan, was er bijna niets over van haar spraakvermogen. Monsieur Tan zei alleen nog ‘tan’. Hij was een patiënt van Paul Broca, de Franse arts die zijn geval in 1861 beschreef. Het gedeelte van meneer Tans hersenen dat na diens dood stuk bleek te zijn, heet sindsdien het gebied van Broca. Het zit in de linker hersenhelft, ergens tussen slaap en oor. En vlak naast de motorische cortex, een strook hersenschors die de spieren aan het werk zet. Daarom gaan taalproblemen die ontstaan door een hersenbeschadiging vaak samen met verlammingsverschijnselen aan de rechterkant van het lichaam. De linker hersenhelft bestuurt immers de rechterkant van ons lichaam, en omgekeerd. Broca’s gebied is onmisbaar voor het in elkaar zetten en weer uit elkaar halen van taal: het bouwen van woorden en zinnen en andersom het ontleden van de woorden en zin-
nen van een ander. Maar taal is meer . Iets verder naar achteren en wat lager ligt het gebied van Wernicke, ook in de negentiende eeuw ontdekt en voor gewoon taalgebruik al even cruciaal. Het is nodig voor het vinden van de juiste woorden, met de juiste betekenissen. Alle taalproblemen die iemand oploopt doordat zijn hersenen beschadigd raken, vallen onder de verzamelterm afasie. Dat betekent zoiets als niet-spreken. Maar de meeste afasiepatiënten spreken wel degelijk. Sommigen praten moeizaam en hakkelend, maar zijn min of meer goed te begrijpen. Anderen babbelen als de beste, maar spreken in raadselen (‘nieke bekka ikke dieka’). Veel van hen schieten bij het zoeken van woorden geregeld net mis. Ze zeggen ‘woener' tegen ‘schoenen’ of ‘tante’ terwijl ze ‘oom’ bedoelen. Tegelijk wordt wel steeds duidelijker dat ook het denkwerk in je voorhoofd bij normale taal hoort. Allerlei circuits werken samen als je praat of luistert. Dat valt nu goed te scannen of te meten via elektroden. Zo weten we ook dat je hersens een afwijkinkje laten zien in het patroon van hersengolven als ze iets onverwachts horen, zoals ‘hij nam een slokje waterval’, of ‘ze at brood met sokken’. Een echt bizarre afwijking heet Witzelsucht: bij een beschadiging in een gebiedje vóór in je hoofd kun je een niet te stuiten flauwegrappenmaker worden. Onze linker hersenhelft is dus de kletsmajoor. Maar rechts kan ook wel wat taal verwerken. De rol van de rechter hersenhelft is intrigerend. Bij een beschadiging rechts wordt het bijvoorbeeld moeilijk om figuurlijk taalgebruik en beeldspraak te be-
grijpen. De rechter hersenhelft heb je ook nodig om een verhaal samenhangend na te vertellen. Soms moet de balk die de hersenhelften met elkaar verbindt, het corpus callosum, worden doorgesneden, meestal omdat iemand aan een ondraaglijke vorm van epilepsie lijdt. Dat doorsnijden heeft nog een paar opmerkelijke gevolgen. Om te beginnen merkt de patiënt er niets van. Die voelt zich niet gespleten, en doet ook niet gespleten. Pas als je in een laboratorium met testjes in de weer gaat en slimme apparatuur, blijken zulke split-brain-patiënten inderdaad twee losse hersenhelften te hebben, die elkaar geen rechtstreekse informatie meer geven. Wordt de pratende linkerhelft van zo’n patiënt op onwetendheid betrapt, dan gaat hij smoesjes verzinnen. Als iemand uitsluitend via zijn rechter hersenhelft bijvoorbeeld de opdracht te lezen krijgt: sta op en loop weg, dan doet hij dat. Maar als hem dan gevraagd wordt waarom hij nou weggaat, antwoordt hij niet: nou, er stond toch dat dat moest? In plaats daarvan komt er een door de linker hersenhelft bedachte uitvlucht, bijvoorbeeld: ik heb dorst, ik ga even iets te drinken pakken. Wat kun je aan afasie doen? Zo snel mogelijk is beginnen met oefenen is belangrijk. Als niet meteen duidelijk is hoe: probeer het met liedjes, aftelversjes, vaste rijtjes als de dagen van de week, en met voorzeggen en ‘meezeggen’. Het grootste nieuwe inzicht sinds de tijd van Broca is dat hersens helemaal niet voorgoed klaar en onveranderlijk zijn als je de volwassenheid bereikt. Elke hersencel kan talloze vertakkingen hebben, en er een leven lang nieuwe bij maken.
Ik denk als ik spreek? Bestaat denkloos talen? Het lijkt erop, al is het niet zo gemakkelijk voorbeelden te vinden en kun je overal wel van alles bij- en omheendenken. Enkele kandidaten: • Shoedaguvup oshoedadjustiepeeteenbemens. Dat zong Adele niet in 2008, maar heel wat buitenlandse fans zo ongeveer wel. Geen idee hadden ze waarover de diva het had en dat maakte ze ook niets uit. Met liederen zingen we moeiteloos maar wat mee. Dat is taalgebruik dat zich compleet op het niveau van klankvormen lijkt af te spelen. • Should I give up, or should I just keep chasing pavements? Dat zong Adele wel, en horden Engelstalige fans zongen het mee. Bijna geen
van hen bleek de uitdrukking ‘chasing pavements’ te kennen, en dat maakte hun weer niets uit • . (Chasing pavements blijkt zoiets te zijn als een hopeloze onderneming). • Glossolalie, het spreken in tongen. In pinksterkringen populair sinds de eerste Pinksteren. De bevlogene barst uit in een ‘taal’ die hij of zij zelf niet kent. Wat moet je daarbij denken? • Het lied Ooze wiezewooze wiezewalla kristalla gaat nergens over. Dat geldt, ondanks herkenbare woorden, ook voor Toon Hermans’ kraker: Notte belle margarinata, moetjis wattore. Notte belle margarinata, smoesjes d’amore: loena, loena, fietsebel harmonika. Loena, loena, nel koppie thee. (RS)