Van taal naar toal en van toal naar taal Xavier Staelens
bron Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 43). Hasselt 1987
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/stae009vant01_01/colofon.htm
© 2006 dbnl / Xavier Staelens
i.s.m.
1
Van taal naar toal en van toal naar taal. Welke moeilijkheden ondervindt de Limburger bij het overschakelen van de ene taalvorm naar de andere? Ik vertel u niets nieuws als ik zeg dat er tussen dialect en cultuurtaal een correlatie of wisselwerking bestaat die, ik zou haast zeggen, noodzakelijk dubbelzinnig is, waarmee ik bedoel dat die correlatie in twee richtingen verloopt, of, als u wil, dat dialect en standaardtaal terzelfdertijd vrienden en tegenstanders van elkaar zijn. De interferentie bestaat hierin dat de standaardtaal het dialect nodig heeft als voedingsbodem, en er zich toch ook tegen afzet, doordat de standaardtaalspreker zijn dialectresidu poogt te onderdrukken. Vergeten we niet dat elke tweetalige van het type dialect-beschaafd bij het spreken van de cultuurtaal een aantal atavismen, een soort dialectresidu uit zijn gewesttaal overhoudt. Elke dialectspreker zit a.h.w. gevangen in een door spreekgewoonte verworven klanksysteem en vocabularium, waardoor hij zich verraadt als hij de standaardtaal hanteert. Vandaar dat een geoefend oor iemand vrij gemakkelijk kan localiseren, zelfs als hij standaardtaal spreekt. Ik herinner me dat Prof. Pauwels ooit de stelling verdedigde dat hij het beste Nederlands spreekt, van wie men niet kan zeggen uit welke streek hij komt, die dus niet localiseerbaar is. En ik herinner mij ook dat het een tijdje geduurd heeft eer we vernamen dat hij van Aarschot was. Nu, van die boude bewering is men wel teruggekomen en iemand die door zijn spraak zijn plaats van herkomst verraadt loquela tua manifestum te fecit! - wordt niet meer meteen met alle zonden Israëls beladen. Nochtans is de tijd voorbij waarin de Limburger leed onder spreekangst als er cultuurtaal gesproken werd. Uit mijn kinderjaren zijn er me bepaalde zinnen overgebleven van ongeschoolde Hasselaren, die hun dialect gewoon een Nederlands klankje gaven en misschien wel in de waan verkeerden dat alles taalkundig in orde was. Het klonk toch allemaal Nederlands! ‘Medam, ik heb u al dekker gezien, maar ik kan niet op u komen-
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
2 zet u maar daal, mijn ma komt bedemen (meteen), ze is boven steb aan 't vegen duit (duwt) 'ns op het knepke (knopje) - niet op de zel (dorpel) gaan zitten! - ik ben de oudste van een heel ked (kudde, hoop) kenger - steek het maar in uw maal (broekzak) - ziet ge die blaan (merel) daar in de hof? - een koot (gat) in de grond. Sommige van deze voorbeelden zijn nu in deze stad nog mondgemeen als humoristische voorbeelden of zijn dankbaar materiaal in volkse toneelstukken of sketches. U zult het mij ten goede houden dat ik hier van de Hasseltse situatie uitga, omdat ik daar het best mee vertrouwd ben. Maar ook de volgende zin, die ik een leerkracht heb horen uitspreken, is nauwelijks beter, omdat hij de spreker overduidelijk als Hasselaar herkenbaar maakt: ‘Juffrouw, ich heb ter tenach 'ns over nagedach gad, over wa da gij gezeg heb, maar ich geloof toch nie da uwen tekz elemaal juiz is (h)oor!’. De argeloze realisator van deze klanken zou waarschijnlijk verrast hebben opgekeken, als men er hem op gewezen had dat dit hooguit gekuist Hasselts is. Maar terug nu naar een ruimere Limburgse kontekst. Met welke moeilijkheden heeft een Limburger af te rekenen als hij standaardtaal moet spreken, m.a.w. welke fouten maakt hij, of maakt hij vooral? Aangezien zoiets als de Limburger niet bestaat, bestaat er evenmin zoiets als het Limburgs dialect. Limburgers, of Limburgse dialecten als u wil, vertonen verschillende uitspraakeigenaardigheden en dus ook verschillende afwijkingen van de standaardtaal. Dit sluit niet uit dat er enkele gemeenschappelijke afwijkingen van de taalnorm kunnen worden aangestipt. In een eerste rubriek zou ik enkele gevallen i.v.m. de uitspraak willen behandelen; vervolgens zal ik even stilstaan bij enkele grammatikale moeilijkheden (ook i.v.m. de morfologie), om te besluiten met een paar kanttekeningen bij de woordenschat.
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
3
I. Uitspraak A. Vokalen 1.a. De palatale ai bij vele West- en Zuidlimburgers: baink, ne laingen daig, slaink, i
b.
2. 3. 4.
5. 6.
i
na cht, ba k. Enkele woorden op -aal, -ale, -aam, -aat worden, onder Franse invloed, met korte a gerealiseerd: de finál (finale), reklám (reclame), bokál, pedál, sandál, benán, tomát, en vooral in het meervoud: bokálle, pedálle, sandálle, benánne, tomátte. De veel te open ę (bij vrijwel alle Limburgers): erg, spek, dialek(t), enz. De uitdrukkelijke i-realisatie in de suffixen -isch en ig (vooral het laatste): logis, prachtig, enz. Dit is niet per se als fout te bestempelen, maar het valt sterk op. De bijtonige o wordt te open als ǫ gerealiseerd (bij vrijwel alle Vlamingen!): konijn, toneel, forel, godin, Romein, telefoneren, sociaal, modern, psychologie, globaal, proces, probleem, politie(k), economie, origineel, positie, revolutie, foto, operatie, locomotief, momemt, enz. Dus: (konnijn, tonneel). Bilzerlanders spreken ie en oe (te) lang uit: gōēd, de dīēf is zīēk. Kempenaars hebben na lange a(a) en o(o) een naslag-e en realiseren lange ə
ə
ə
ā en ō veel te palataal: taa l, aa ndacht, den‿ene z'n doo d is den‿andere ə
7.
8. 9. 10.
ze broo d. In hetzelfde bed zijn ziek inwoners van Zolder en Heusden met een bijzonder onaangename nasale aa. Haspengouwers hebben een onzuivere, naar uu zwemende oe: de koe moet kalven, 't is goed. Eveneens een naar ui zwemende ou/au: 'n vrouw, oud goud, 't is koud. Hasselaars hebben last met de ieu-klank: ne nuwe. Een sterk naar èè neigende aa (cfr. de Haagse) aa(ā)) en een palatale i bij Tongenaren: het vorig jèèr - blijven zietten. Het weglaten van doffe eind-e in Franse woorden: machine
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
4 (ma ʃ ien ), tribune, antenne, visite, controle, vedette, garage, formule, principe, prestige, secretaresse, enz. Dit geldt niet voor Limburgers alleen.
B. Consonanten 1. Het storende en slordige weglaten van de eind-t vooral na s, k, en g/ch: kuns(t), gemaak(t), nach(t), gezeg(d), gevraag(d), en vooral in da(t), wa(t), nie(t). 2. Het uitstoten van intervokalische -d-, zodat een j-klank ontstaat! nen dooie (dode), oplaje (opladen): j neemt eindpositie in vóór toonloze e in b.v. twee dooi (twee doden), de laaj (lade), enz. 3. In het Demerlands in bepaalde gevallen het verharden van d tot t in b.v.: ne blonte (een blonde), ve stonte (stonden). 4. Verkeerde sandhi: nagenoeg alle Limburgers maken de stemloze occlusieven p, t, k stemhebbend tot b, d, G (Franse g). a.In de Auslaut vóór klinker: p > b: obete (opeten), de trab‿af (de trap af), ob‿en af. t > d: de pud‿in (de put in). k > G: de hoeG‿om (de hoek om). b. Idem in de verleden tijd van zwakke werkwoorden, dus -de i.pl.v. -te: hij labde (lapte), ledde (lette), maakde (maakte). Stemloze fricatieven f, ch, s ondergaan hetzelfde lot voor -te en worden dus stemhebbend gerealiseerd: hij blavde (blafte), lagde (lachte), danzde (danste). In omgekeerde richting verloopt de sandhi echter in de t+d en p+d-combinaties; hier hoort men t i.pl.v. d: dattie man (dat die man), doottoen (dooddoen), op te boerderij (op de). Ook na eind-s laat de Limburger meestal een t horen i.pl.v. d: hij is taar (daar), wad‿is tat? (wat is dat?). 5. Waar Noordlimburgers de sandhiregel verkeerd toepassen
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
5
6.
7.
8.
9.
10.
11.
in b.v. op te deur (i.pl.v. op de), laten Zuidlimburgers zich wel eens verleiden tot assimilaties uit slordigheid in de aard van: obbe deur (-pd- > -bd- > -bb-). Wat de realisatie van de h betreft, zit het in het noorden en het oosten van onze provincie wel goed: Demerlanders en Haspengouwers laten ze meestal weg, zowel in de Anlaut als in het midden van een woord, en vooral na n: den (h)ond, gaan (h)alen, zeven(h)onderd, wan(h)oop, her(h)alen, schoon(h)eid, gouwe (gehouden), enz. Vooral Hasselaren vallen hier op. Tegen de bekende zachte g uit Limburg kan men geen bezwaar hebben, behalve als ze in de plaats treedt van ch (vooral vóór -t). Het klassiek voorbeeld is tageetig. Om agd‿uur (Noorden en Maaskant). Vrijwel algemeen Limburgs is ook de svarabhakti (ə) in verbindingen met l en m: l+m, l+k, l+f, l+g, en r+m, r+k, r+f, r+g: fillem, mellek, hallef, vollege en arrem, werrek, derref, erreg. Het slordige weglaten van de eind-n in de woorden geen en een vóór onzijdige substantieven in het enkelvoud: gee geld, gee weer, gee kind, gee leed; ik heb maar éé broer, maar éé zuster (het bewijs dat in bepaalde Limburgse dialecten broer en zuster als onzijdig worden aangevoeld). Ook in: kleigeld (pasmunt) en schoo weer, e schoo paard. De sterk gutturale r in het Noordoosten van de provincie:: boerderij, brouwerij. Het weglaten van de r (door Demerlanders en Haspengouwers in ma (‘maar’ als tegenstelling) vóór medeklinker: ma gij nie, ma nie hier, ma buiten wel, enz. In het Lonerlands de ‘vette’ l vóór e! Welle, de tweede helft van de melk om elf uren.
C. Inzake klemtoon heeft de Limburger niet meer problemen dan de andere Vlamingen. Het zullen wel dezelfde vreemde woorden zijn als in de andere provincies, die hem parten spelen: dýnamo, lávabo, pýama, carnavál, cáoutchou, serié, tunnél en vooral in het Nederlandse bijna (bená). Door de toenemende vernederlandsing komt hier geleidelijk verbetering in.
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
6
D. Last but not least mogen we de beruchte Limburgse sleep-of zangtoon niet onvermeld laten. Limburgers zijn zich, niet zonder een gevoel van trots, bewust van de grammaticale en semantische functies die hun geliefde sleeptoon vervult, maar daar heeft de standaardtaal geen boodschap aan. De sleeptoon neemt geleidelijk af naarmate men zich in westelijke richting begeeft. Mijn indruk is dat vooral Maaslanders, Demerlanders en het gebied rond Tongeren door sleeptoon opvallen. Na korte vokaal komt hij vooral vóór liquiden en nasalen voor: fi.lm, ka.lm, ho.nd, a.nder, enz.
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
7
II. Grammaticale moeilijkheiden 1. Genusproblemen a. Een aantal het-woorden behouden in de mond van de Limburger vaak hun genus uit het dialect: d.w.z. mannelijk of vrouwelijk: de boek, de café, de bos, de zand, de venster, de nest, de potlood e.v.a. b. Omgekeerd hebben een aantal de-woorden het lidwoord van het neutrum: het muziek (al dat klassiek muziek!), het fabriek (een oud fabriek), het zuster, het broer (vooral bij jongeren), naar 't school.
2. Werkwoordsvormen a. Presentia: - vaak nog de infinitief na ik: ik doen, ik gaan, ik slaan, ik staan, ik verstaan, ik zien, ik zijn. --inversievormen met -de komen vooral voor in de mond van Kempenaars (uit het noordwesten): hedde gij, zedde gij, kunde gij, daar hoefde niet aan te twijfelen, gade gij mee? enz. b. Preterita: De onvoltooid verleden tijd van sterke werkwoorden wordt nogal eens zwak gemaakt (een proces dat veel sterke verba hebben doorgemaakt): ik leesde (courant bij jongeren), ik blaasde, steelde (op TV gehoord!), ik stootte, ik vaarde, ik hefde (hief), ik houwde (hieuw, sloeg), ik treedde (trad). Merkwaardig is de paragogische of achtergevoegde t in: ik (hij) wont (won). c. Voltooide deelwoorden: Geslaan (naar analogie met gestaan), gekunnen, geten (gegeten), en uit het dialect gezatten (gezet) en gegoven (gegeven) (Hasselt en omstreken). d. Imperatief De imperatief enkelvoud krijgt een -t bij: gaat (gaat
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
8 toor!), doet (doed‿uwe jas uit), staat (staad‿op), haalt, valt niet, enz.
3. Adjektieven Vrijwel algemeen is het weglaten van de eind-e: a. In het vrouwelijk enkelvoud, na bepaalde consonanten: 'n ouw vrouw, een schoon vrouw, een lang straat, een hoog kerk, een heel ontwikkeling, enz. b. In het meervoud (voor de drie geslachten): lang straten, arm mensen, vuil kinderen, enz. c. Vóór het substantief man, met onzijdig genus en derogatieve betekenis: een vuil man, een vies man, een zwaar man, een curieus man.
4. Pronomina a. Persoonlijke: - Het overal in Vlaams-België gehoorde hem als onderwerp, vooral in de inversie: 'em zei dat 'm het al gezien had, en dan gaat 'em, en dan komt 'em, enz. - Na als/dan komen vaak accusatiefvormen voor i.pl.v. de nominatief (als onderwerp): ze heeft meer als mij, hij is rijker als ons, beter als haar. Legio bij studerende jongeren. b. Bezittelijke: - menne in het mannelijk enkelvoud i.pl.v. m'n: menne zoon. - I.pl.v. het pluralis onze komt geregeld ons voor: ons kinderen, waar kunnen wij nog beter zijn dan bij ons beste vrienden? Ook in het enkelvoud vrouwelijk: ons oudste dochter. - Het weglaten van de eind-e in het meervoud van het zelfstandig gebruikt possessivum: Gij hebt uw zorgen en ik de mijn (i.pl.v. de mijne); haar kinderen komen niet overeen met de zijn. c. Aanwijzende: Nog steeds bezigen velen deze i.pl.v. van in: dezen avond
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
9 (vanavond), deze morgen (vanmorgen), deze middag (vanmiddag) deze nacht (vannacht). d. Wederkerige: Storend is het gebruik van zich en ons i.pl.v. elkaar in zinnen als: die twee verstaan zich niet, ze schrijven zich elke week, we zien ons nog.
5. Bijwoorden en voegwoorden Bij velen valt de sjabloon als op: - i.pl.v. toen: Als ik aankwam, was het al donker. Als ik de hoek omdraaide, botste ik tegen hem aan. - I.pl.v. of in ondergeschikte zinnen van het type: Het was voor (om) te vragen als ik niet mocht vertrekken.
6. Dubbele negaties - Met niet: nooit niet meer, niets (niemand) niet meer. Dat weet toch niemand niet (aan het eind van een zin). - Met geen: Ik heb nooit genen tijd, hij heeft nooit geen geld bij.
7. Voorzetsels a. Voor: infinitief i.pl.v. om: Het was voor te vragen wanneer ik.... Voor te zien of 't gaat. Ook vaak in voorwá i.pl.v. waarom: Voorwá doet ge da(t)? b. Te: vooral in te nacht (vannacht): Ik heb te nacht slecht geslapen. Te valt vaak weg in zinnen van het type: Ik weet niet wat doen. c. Over: wordt in temporele zin meestal gebruikt in de betekenis van ‘voor’, verwijzend naar het verleden: Ik heb hem over een paar weken nog gezien (i.pl.v. voor of: een paar weken geleden). d. Het storende bij i.pl.v. met: Bij wie is die getrouwd? Wat zijt ge daarbij? Hoe is 't erbij? Die vrijt daarbij Bij den auto. Daar kan ik niet goed bij (e) weg. Daar ben ik vet bij.
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
10
III. Woordenschat Om te weten hoe de woordenschat van de standaardtaal sprekende Limburger door zijn dialect wordt gekleurd, zou een grondig onderzoek van de bestaande idiotica nodig zijn. Het hoeft geen verder betoog dat de Limburger, naast de invloed van zijn dialectuitspraak, ook die van zijn vocabularium zal voelen. Toch is hij op zijn hoede en zal hij zich niet gauw laten verleiden tot het gebruik van een typisch Limburgs woord met gesprekspartners uit andere provincies: b.v. langen (geven). Ik van mijn kant heb geen bezwaar tegen het gebruik van een Limburgs aandoend woord in een gesprek van Limburgse gesprekspartners, omdat ik weet dat men mij verstaat: b.v. overlaatst (onlangs), pitsen (nijpen). Met mensen uit andere provincies zal ik die evenwel bewust vermijden. Het Nederlands van mijn buren en streekgenoten wemelt van woorden en uitdrukkingen die onmiddellijk hun Limburgse afkomst of woonplaats verraden: zonder een idioticon te raadplegen zou ieder van ons er tientallen kunnen opnoemen. Een typisch voorbeeld is klommel of knommel. Het woord is mannelijk. Hebben we zo dadelijk een pasklaar woord in de standaardtaal? Geknoei? Knoeiboel? ‘Geklungel’ doet zo Hollands aan en klommelen is zo kleurrijk en klankexpressief. Hetzelfde geldt voor het frekwent gebruikte tegoei. Vervangoplossingen zoals behoorlijk, zoals het moet, zoals het hoort, enz. blijken niet bij machte dit ‘te goede’ te verdringen. Zonder echte dialectwoorden te vermelden, kunnen we ons rijtje toch behoorlijk lang maken: overlaatst (onlangs), den diks(t)en tijd (meestal), aantegen (tegemoet), elkeskeer (telkens), voorwát (waarom), wééral (alweer), op 'n ander (elders), bijeen (bij elkaar), bijkans (bijna), daal (neer), dezerech (daarnet), op 't geraak (lukraak), sevves (zo meteen), helegans (helemaal), aaneenaan (voortdurend), hieropaan (hier naar toe, hier heen), gelijk (zoals, als), ik kan geen Frans (Ik ken geen Frans), rats (vlak, helemaal, totaal), terug (weer), da's geen avans (dat helpt niet), de cirk (circus), z'n schoenen blinken (poetsen), z'n tanden wassen (poetsen), stekskes (lucifers), afstrijden (loochenen, ontkennen), bedorven (verwend), versteken (verstoppen,
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
11 verbergen), blaren van een boek (bladen), kom nu door! (voort, verder), potkarren (batavieren?), onnuttig (vuil), allewijl (tegenwoordig, vandaag de dag), enz. Bij weinig geletterden ook: ked (bende, troep), nets, nuts (deuk), zel (dorpel), zui (riool), res (zode), gaar (gulp), koot (gat), ne wind hebben (verkoudheid).
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
12
Van taal naar toal Als het waar is dat iemand die bijna uitsluitend dialect spreekt, daarvan de stempel zal dragen als hij standaardtaal moet spreken, is het evenzeer waar dat iemand die voor 90% standaardtaal spreekt, moeilijkheden ondervindt als hij terug naar zijn dialect moet. Sedert de jaren '50 heeft Limburg flink meegedaan aan ABN-actie. Mijn generatie heeft haar kinderen in de standaardtaal opgevoed. In weerwil van de hierboven aangehaalde tekortkomingen, heeft het Nederlands in Limburg enorme vooruitgang geboekt. Er blijven evenwel situaties waarin men toch weer naar zijn dialekt moet overschakelen. En wat gebeurt er nu? De Limburger stelt, niet zelden tot zijn ontzetting, vast dat het allemaal zo vlot niet meer verloopt als vroeger, dat hij soms naar een woord moet zoeken. Er hebben zich, door het intensief gebruik van de standaardtaal gedurende enkele decenniën, zoveel zinspatronen en woorden uit de standaardtaal in zijn gehoor en bewustzijn vastgezet, die zich niet zonder meer in het dialect laten omzetten, temeer daar ze soms uit een beroepssfeer of uit de wereld van het abstrakte stammen. Het is precies alsof onze AB-sprekende Limburger een ‘point of no return’ heeft bereikt. Bepaalde dialektwoorden en -klanken, als hij ze nog eens hoort en erbij blijft stilstaan, komen hem bijna onwezenlijk voor, zodat hij denkt: ‘Ach ja, 't is waar ook’. Het beste bewijs voor de teruggang van het dialect is het feit dat de spreker vanuit de standaardtaal begint te vertalen, m.a.w. bewust dialekt begint te spreken, i.pl.v. spontaan, zoals dat in zijn kinder- of vlegeljaren gebeurde. Hij weet dat hij bepaalde grammaticale en klankwetten te eerbiedigen heeft, en heeft schrik er fouten tegen te maken.
Woordenschat a. Voor abstrakte en/of ingewikkelde dingen schiet het dialekt te kort, en anderzijds heeft het dialekt voor dingen die vroeger niet bestonden uiteraard geen woord. Gevolg: men moet zijn toevlucht nemen tot het ABN-woord, dat eventueel lichtjes aan het klanksysteem van het dialekt wordt aangepast: b.v. speeltuin klinkt in het Hasseltse
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
13 spee.ltœ̅ .n, hoewel het woord tuin in het dialect niet bestaat, aangezien heel Limburg hof bezigt. Nederlandse woorden sluipen, gecamoufleerd als dialect (in een theoretische dialectische vorm) het dialect binnen: b.v. iech hèb 'et drèk (Ik heb het druk, i.pl.v. Iech hèb veel werk), 'et weur drèk ènne stad (Het was druk in de stad, i.pl.v. Doa weur veel volk), drèk verkiër (druk verkeer, i.pl.v. veel of groeët verkiër). b. Integrale aanpassing aan het dialekt zou tot gekke gevolgen leiden in bepaalde gevallen: bijv. boekhouder is niet te verhasseltsen tot *bou.kha.ger; dan maar haastig het ABN-woord boekhouder overgenomen (mee onder invloed van het schoolwoord boekhouden), waarbij men zich, te laat, realiseert dat men in feite kontabel had moeten zeggen. Mijn stadsgenoten zouden vreemd opkijken als ik het woord *jâârdgaa.s zou laten vallen: dit woord heeft immers geen traditie in het dialekt (kan die ook niet hebben), en is dus in zijn ABN-vorm aardgas binnengedrongen. Andere onmogelijkheden zijn: *kjââ.noa.rlog (kernoorlog), *rè.nklâân (ringlaan, nog zo'n moderne realiteit), *vlej.gtèèg (vliegtuig, hoewel getèè.g (getuig, tuig) en vlej.ge (vliegen) bestaan, *stèpzœ̅.ker (stofzuiger), hoewel stèp (het stof) en zœ̅ .ke (zuigen) bestaan, bos (in de zin van de Beurs te Brussel), bee.rt (beurt i.pl.v. toer), heeland (voor de boekhandel Heideland), wiërdbouk (woordenboek) is helemaal onmogelijk dus maar woardebouk (hoewel het pluralis woarde niet bestaat) i.pl. dieksjonèèr (dictionnaire), bejkwienkel (boekenwinkel) eveneens, dus maar boekewienkel, enz. Ook het woord *vlèchee.vel (vluchtheuvel) lijkt me kunstmatig; hee.vel komt alleen voor in scherrepenee.vel (Scherpenheuvel). Men ziet dat er in vele gevallen een soort blokkeringsproces optreedt, waarbij de dialectspreker zich genoodzaakt ziet het ABN-woord over te nemen, wil hij niet vervallen in het gebruik van zelfgemaakte, artificiële woorden en uitdrukkingen. Zo kwamen in de recente Hasseltse revues uitdrukkingen voor die rechtstreeks uit het Nederlands, en zelfs uit het Noordnederlands waren overgenomen en niet weinig toehoorders met verbijstering hebben geslagen:
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal
14 da kujje ni ma.ke (Dat kun je niet maken, ín de zin van: Dat mag je niet doen), doa kan iech ènkeu.me (Daar kan ik inkomen), As puntsje bè poalke kim (Als puntje bij paaltje komt, i.pl.v. As 't op 't schoap schië.ren ââ.nkim ‘Als het op het schaapscheren aankomt’). Bij het afscheid klinkt althans algemeen ‘Tot zins!’ i.pl.v. het oeroude ‘Had oech!’ (Houd u!) of het Franse ‘Dzjiskes!’ (adieu). Aan de bridgetafel hebben de kaarters het over rœ̅.te (ruiten) i.pl.v. over koeken, dobbele (dubbelen, doubleren) i.pl.v. over kontrére (Fra. contrer). Ikzelf heb er me eens betrapt, toen iemand me bedankte, dat ik zei: ‘Gjâân gedoa.n!’ (Graag gedaan!), waarbij ik dus -bewust of onbewust- uit het Nederlands vertaalde. Uit de aangehaalde voorbeelden moge blijken dat het taalbewustzijn en de taalproduktie van vele dialektsprekers zich eerst en vooral in de standaardtaal manifesteert.
Vormleer Ook in de grammatica van een dialect komen storingen voor. Voor zover ik kan nagaan in mijn eigen streek wordt er vooral gezondigd tegen de umlautsregel. 1. In de diminutiefvorming: hoe komt het dat velen, vooral jongeren, stroatsje zeggen, terwijl ze wellicht goed weten dat het striëtsje moet zijn? Waarom poa.rtsje i.pl.v. pië.rtsje (poortje) en koekske i.pl.v. kiekske (koekje)? Waarschijnlijk is het de bewust of onbewuste werking van de analogie, het voorbeeld van het grondwoord. Het kan ook de wens zijn, door de analogische vorm beter begrepen te worden, of de vrees dat de umlautsformatie onbeschaafd klinkt. Hetzelfde in het Sint-Truidense doeëske (doosje) i.pl.v. duuëske. 2. In de meervoudsvorming: Om dezelfde reden sluipen ‘foutieve’ vormen het dialect binnen als: drèè hœ̅. ze (drie huizen) i.pl.v. drèè hèès (analogie met het enkelvoud), drèè dage (i.pl.v. drèè daag: opheffen van het onderscheid tussen sleeptoon en stoottoon, dat hier een grammaticale functie vervulde). Xavier Staelens
Xavier Staelens, Van taal naar toal en van toal naar taal