12
HUISPLATTEGRONDEN UIT DE LATEIJZERTIJD EN DE ROMEINSE TIJD IN HET MIDDEN-NEDERLANDSE RIVIERENGEBIED J. van Renswoude en G.L. Boreel
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
1
Inleiding Deze bijdrage behandelt de huisplattegronden uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd (ca. 250 v. Chr. tot 400 n. Chr.), die zijn onderzocht bij archeologische opgravingen in het Nederlandse rivierengebied. De nadruk ligt daarbij voornamelijk op het rivierkleilandschap, dat bekend staat als de archeoregio ‘het Utrechts-Gelderse rivierengebied’(archeoregio 13). Vanwege de typologische overeenkomsten in huisplattegronden, zal echter ook de Brabantse Maaskant in deze studie worden betrokken (archeoregio 4), ondanks het feit dat de Maaskant in het dekzandgebied ligt. De huisplattegronden van de grootschalige opgravingen in het rivierengebied te Wijk bij Duurstede-De Horden, Tiel-Passewaaij en Geldermalsen-Hondsgemet vormen de kern van dit overzicht.1 Bij het onderzoek van Wijk bij Duurstede-De Horden2 en Tiel-Passewaaij3 zijn elk 25 huisplattegronden opgegraven en te Geldermalsen-Hondsgemet4 werden 21 plattegronden onderzocht. Deze groep van 71 plattegronden is aangevuld met de gegevens van enkele kleinere opgravingen, waarvan complete huisplattegronden zijn gepubliceerd. Dit zijn twee plattegronden van Kesteren de Woerd5, twee van Medel-De Rotonde6, één van Houten-Doornkade7, één van Houten-Molenzoom8 en, tenslotte, een plattegrond uit Wijchen-Bijsterhuizen.9 Het aantal huisplattegronden komt hiermee op een totaal van 78.10 Dit is een aanzienlijk aantal, maar onevenredig verdeeld over de bestudeerde periode. Zo stammen slechts vier huisplattegronden uit de Late IJzertijd (ca. 250 v.Chr. tot 15 v.Chr.) en kunnen aan de Laat-Romeinse tijd (Ca. 270- 400 n.Chr.) slechts drie huizen worden toegekend. De overige 71 plattegronden dateren uit de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd (ca. 15 v. Chr. tot 270 n.Chr.); een periode van 285 jaar. De mogelijke redenen van deze ongelijke chronologische verdeling komen in de volgende paragrafen ter sprake. Het gepresenteerde overzicht is de huidige stand van zaken (2012). Er is alleen gebruik gemaakt van gepubliceerde resultaten. Onuitgewerkte opgravingen en twijfelachtige of slecht gepubliceerde plattegronden zijn buiten beschouwing gelaten.11 Uit enkele rurale nederzettingen zijn ook huizen bekend die geheel of gedeeltelijk opgetrokken zijn uit natuursteen. Deze gebouwen zijn niet opgenomen in het overzicht.
2
Geschiedenis van het onderzoek Van twee plaatsen in het rivierengebied wordt het historisch belang al sinds lange tijd erkend.12 Dit zijn Vechten (Fectio) en Wijk bij Duurstede (Dorestad), beide gelegen in het Kromme Rijngebied. Vechten is een Romeins castellum langs de limes, ter hoogte van Bunnik, dat al in de 16e eeuw bekend is als vindplaats van onder meer munten en aardewerk. Ook bij Wijk bij Duurstede werden al vanaf het midden van de 19e eeuw bijzondere vondsten gedaan, vooral objecten die gerelateerd zijn aan de belangrijke vroegmiddeleeuwse handelsplaats Dorestad. Grootschalig archeologisch onderzoek naar de resten van deze handelsplaats zijn uitgevoerd in de periode 1
Een vierde grootschalige opgraving van een rurale nederzeing, waarbij een aanzienlijk aantal plaegronden is opgegraven, is die van Nijmegen-Oosterhout. Omdat dit onderzoek niet is gepubliceerd wordt deze, hoe interessant en aanvullend dit zou kunnen zijn voor onderzoek naar huisplaegronden, achterwege gelaten. 2 Vos 2009, 59-109. 3 Heeren, 2006; Heeren 2009. 4 Van Renswoude & Van Kerckhove 2009. 5 Siemons 2001, 83-110. 6 Heeren 2005. 7 Vos 2009, 118-127. 8 Vos 2009, 174-182. 9 M.D.R Schurmans & J. Oosterbaan, 2012, 124-126. 10 Dit zijn ongetwijfeld niet alle gepubliceerde plaegronden uit de Romeinse tijd. Tijdens het schrijven van dit artikel werden we bijvoorbeeld nog gewezen op andere Romeinse plaegronden. Deze plaegronden dateerden echter allemaal in de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd. Tevens waren het geen afwijkende types. Daarom zijn ze niet aan het bestand toegevoegd. 11 Wanneer in de tekst gesproken wordt over huisplaegronden uit Tiel-Passewaaij of Geldermalsen-Hondsgemet of wanneer ze staan afgebeeld bij de figuren zonder literatuurverwijzing, dan handelt het om plaegronden die zijn gepubliceerd in Heeren 2006 (Tiel-Passewaaij) of Van Renswoude & Van Kerckhove 2009 (GeldermalsenHondsgemet). 12 Van Dockum 1994, 206.
274
3
Landschappelijke inkadering Het fysieke landschap Het Utrechts-Gelders rivierengebied maakt deel uit van de delta van de rivieren Rijn en Maas. Onder invloed van de stijgende zeespiegel, wordt gedurende het Holoceen (ca. 11.700 jaar geleden tot heden) een groot deel van Nederland afgedekt door de zandige en kleiige sedimenten van deze rivieren (binnen deze archeoregio behorend tot de Formatie van Echteld). 21 Dit pakket varieert in dikte van 0 m in het uiterste oosten van de archeoregio, tot meer dan 10 m aan de meest westelijke grens ervan.22 Het westelijke deel van deze regio, bestond in de lager gelegen
13 14 15 16 17 18 19
Van Dockum 1994, 208. Zie Van Es & Verwers 1978; 1985. Vos 2009, 6. Vos 2009, 6. Zie Hessing 1994. Vos 2002; Vos 2009, 65-79. Deze nederzeing was al ontdekt in 1980. Voorheen de Hendrik Brunsting Stichting, gelieerd aan het Archeologisch Instituut van de Vrije Universiteit van Amsterdam. 20 Voor een uitgebreide beschrijving van de geschiedenis van dit onderzoek zie Heeren 2009, 27-32. 21 Het standaardwerk met betrekking tot de landschapsgenese van Nederland gedurende het Holoceen wordt gevormd door Zagwijn 1986. Nieuwe inzichten hebben geleid tot geleid tot aanpassingen aan de lithostratigrafische indeling van de ondiepe ondergrond van Nederland en aan de paleogeografische kaartbeelden. Uitgangspunten voor de eerstgenoemde aanpassingen zijn terug te vinden in Weerts et al. 2000, terwijl Mulder et al. 2003 een goede inleiding vormt op de geologie van Nederland en een beknopte beschrijving gee van de nieuw onderscheiden lithostratigrafische eenheden. In 2011 zijn enkele wijzigingen doorgevoerd en de meest recente versie van de nomenclator is te raadplegen via DINOLoket van TNO (TNO 2011). Voor de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) zijn de paleogografische kaartbeelden van Zagwijn aangepast aan de nieuwste kennis en gepubliceerd in Vos/Kiden 2005. De meest recente inleiding in de geologie en geomorfologie van Nederland, wordt gegeven door Berendsen 2008a. 22 Voor een gedetailleerde zanddiepte-kaart van het Gelders en Overijssels rivierengebied wordt verwezen naar Cohen et al. 2009.
275
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
1967-1977.13 Door dit onderzoek is het centraal gelegen Kromme Rijngebied jarenlang één van de onderzoekszwaartepunten geweest van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen ROB).14 Ook breidde het onderzoek, dat zich eerst vooral concentreerde op Wijk bij Duurstede, zich uit naar een project van regionale omvang. Zo werd ook Houten een belangrijke onderzoekslocatie.15 Voor het onderzoek naar Romeinse gebouwplattegronden is vooral het archeologisch onderzoek van de inheems-Romeinse nederzetting op De Horden, bij Wijk bij Duurstede, van belang. Deze opgravingen werden uitgevoerd in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De bewoningssporen die hier zijn aangetroffen, dateren vooral uit de Late IJzertijd, de Vroeg- en de Midden-Romeinse tijd.16 De plattegronden van deze opgraving zijn gepubliceerd en ingedeeld in een lokale typologie door Wouter Vos, en komen later aan bod.17 Het betreft hier alleen Romeinse plattegronden omdat huizen uit de Late IJzertijd niet zijn ontdekt. In 1992 begon BATO (Beoefenaren Archeologie Tiel en Omstreken) de opgraving van een rurale Romeinse nederzetting te Tiel-Passewaaij, gelegen in de Nederbetuwe.18 Tijdens de aanleg van wegcunetten in de nieuwbouwwijk Passewaaij waren hier archeologische sporen waargenomen. Wat men toen nog niet kon vermoeden was dat dit kleinschalige onderzoek zou uitgroeien tot één van de grootste opgravingen van een inheemse rurale Romeinse nederzettingsareaal, dat bestond uit twee nederzettingsterreinen, in het rivierengebied. Het grootste deel van deze opgravingen werd uiteindelijk uitgevoerd door de VUhbs.19 Bij het onderzoek te Passewaaij werden twee nederzettingen en een groot grafveld onderzocht. De nederzettingen dateren vanaf de Late IJzertijd tot in de Laat-Romeinse tijd. Vooral de vroege en late periode vormen een belangrijke aanvulling op het bestand van de huisplattegronden van Wijk bij Duurstede-De Horden waar plattegronden uit de Late IJzertijd en de Laat-Romeinse tijd ontbraken.20 Het grootschalig onderzoek van nederzettingen uit de Romeinse tijd in het rivierengebied krijgt in 2005 een impuls als een kleine inheems-Romeinse nederzetting te GeldermalsenHondsgemet nagenoeg compleet wordt onderzoch. De VUhbs graaft hier plattegronden op die dateren van de Late IJzertijd tot in de Romeinse tijd.
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
komgebieden uit uitgestrekte veenmoerassen. Het landschap waar de rivieren doorheen stroomden, zag er dan ook heel anders uit dan nu. Voordat men in de Middeleeuwen begon met het volledig vastleggen van de loop van de rivieren, zochten deze zelf hun weg door het landschap. Rivierlopen verplaatsten zich geleidelijk of verlegden zich in het geheel. Zo ontstond een landschap van fossiele en actieve rivieren.23 Afbeelding 12.1 geeft schematisch weer welk soort afzettingen hier voor kunnen komen en uit welk materiaal deze bestaan. De rivierlopen ondergingen in de periode Late IJzertijd - Romeinse tijd belangrijke veranderingen. Al vanaf het Neolithicum vormde het Utrechtse riviersysteem de belangrijkste tak van de Rijn (Afb. 2). Via Wijk bij Duurstede - Utrecht mondde dit systeem bij Katwijk en bij Velsen uit in zee. Belangrijke stroomgordels van dit systeem waren bijvoorbeeld Ressen in het oosten en Werkhoven en Houten/Jutphaas in het huidige Kromme Rijn gebied. De jongste takken van dit systeem waren de Kromme Rijn/Oude Rijn en de Vecht. Als gevolg van het steeds verder opslibben van dit deel van het rivierengebied, in combinatie met het groter worden van de zuidelijke Maasmonding en tektonische invloeden, ontstond een zuidwestelijk gerichte gradiënt. Een sterke toename van het aantal (gedeeltelijke) stroomgordelverleggingen (avulsies) was het gevolg.24 De afvoer van de Rijn verschoof in de richting van de Maasmond bij het huidige Rotterdam. In deze periode ontstond ook de Nederrijn/Lek, terwijl meer centraal in het rivierengebied de Waal (bovenstrooms van Tiel) en de Linge ontstonden. Aan het einde van de Romeinse tijd ontstond ook de Waal benedenstrooms van Tiel. Deze rivier vormt tot op heden de belangrijkste tak van de Rijn.
Afb. 1 Afzettingen van een meanderend riviersysteem met geomorfologische terminologie –kaart en doorsnede (uit Boreel & Zijverden 2009, naar Berendsen & Beukenkamp 1983).
Het archeologisch landschap Niet alleen het fysieke landschap veranderde in deze periode waarin de prehistorie overgaat in historie. Met de inlijving van het rivierengebied in het Romeinse rijk wordt het een onderdeel van een groter politiek systeem. Het is vooral de perceptie van het landschap en de verschillende elementen daarvan, die daarmee in deze periode sterk veranderde.25 Deze perceptie vindt voor het eerst zijn weerslag in geschreven bronnen en kaarten.26
23 Een zeer uitgebreide beschrijving en kartering van de paleogeografische ontwikkeling van de Rijn-Maas delta vormt de publicatie van Berendsen/Stouthamer 2001. 24 Stouthamer 2001. 25 Zie bijvoorbeeld Tilley 1994 over de perceptie van landschap en voor een beschrijving van de landschapsfactoren en hun onderlinge samenhang Zonneveld 1985 en Berendsen 2008b. 26 Eén van de vroegste voorbeelden hiervan vormt Commentarii de bello Gallico van Julius Caesar en de Tabula Peutingeriana vormt een kopie van één van de bekendste voorbeelden van een Romeinse kaart waarin bepaalde aspecten van het landschap worden gekarteerd.
276
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS Afb. 2 Overzicht van stroomgordels in de Romeinse tijd rond 50 na Chr. (naar Vos & Kiden 2005, figuur 13, 24).
Samen met de archeologische gegevens komt daaruit naar voren dat het rivierengebied, waarin de rivieren en stroomruggen in de Late IJzertijd waarschijnlijk ook al grenzen en routes vormden, in de Romeinse tijd zelf één grote grenszone vormde (met de limes, de Rijn/Kromme Rijn/Oude Rijn als uiterste noordgrens). De zichzelf bedruipende nederzettingen werden heringericht naar van hogerhand opgelegde systemen, waarmee een overschot aan landbouwproducten kon worden geproduceerd om onder andere de rijksgrens te onderhouden.27 Na de Gallische oorlogen vestigden zich groepen nieuwkomers, zoals de Bataven, vooral in de dunst bevolkte delen van het landschap. Ondanks een continuïteit in de huizenbouwtraditie, bracht de komst van deze nieuwe bewoners toch ook aanpassingen in de huizenbouw met zich mee. Voorbeeld hiervan zijn de gebouwen waarvan het grondplan deels twee- en deels driebeukig is (zie hieronder). Het rivierengebied – dat in de Romeinse tijd in grote mate overeenkomt met de civitas Batavorum – raakte al snel in grote mate verbonden met het Romeinse leger dankzij de ligging aan de limes. De locatiekeuze voor nederzettingen zal hierdoor zijn beïnvloed. Relatie tussen landschap en menselijke bewoning Een landschap is daarom meer dan slechts een decor, waarin zich ontwikkelingen afspelen, bijvoorbeeld in de traditie van huizenbouw. Er bestaat een wederkerige relatie tussen het landschap en de bewoners ervan. Veranderingen in het rivierenpatroon werden reeds ingezet in de Late IJzertijd, maar het waren vooral de grootschalige Romeinse ontbossingen, in het achterland van Rijn en Maas, die voor hogere piekafvoeren en grotere sedimentlast zorgden en het aantal avulsies deed toenemen.28 Ook op kleinere schaal oefenden mensen echter invloed uit op het landschap. Voor de vindplaatsen Tiel-Passewaaij en Geldermalsen-Hondsgemet werd namelijk aangetoond dat het dumpen van afval in de nabijgelegen restgeulen, gedurende de Late IJzertijd en Romeinse tijd, ervoor zorgde dat het water tijdens piekafvoeren gedwongen werd een andere route te kiezen, waardoor nieuwe geulen ontstonden.29 Een ander voorbeeld komt eveneens uit Geldermalsen-Hondsgemet. Het grootschalige greppelsysteem, dat hier in de Midden-Romeinse tijd werd aangelegd in het kader van de eerder genoemde rationalisering van het landbouwbedrijf, blijkt niet zozeer een starre indeling te zijn, opgedrongen aan het landschap, maar eerder een samengaan van indeling en manipulatie van het landschap.30 De greppels bleken de steeds verder verdrogende nederzetting vanuit de komgronden van water te
27 28 29 30
Roymans & Fokkens 1991; Kooistra 1996; Slofstra 2002. Pons 1957; Kwadijk 1993 en Asselman 1997. Boreel 2006 en Boreel/Zijverden 2009. Boreel/Zijverden 2009.
277
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
voorzien, ten behoeve van vee- en wilgenteelt. Op Wijk bij Duurstede - De Horden daarentegen werden in de loop van de Romeinse tijd greppels aangelegd ten behoeve van drainage, omdat de locatie steeds natter werd.31 Landschappelijk onderzoek aan archeologische vindplaatsen De mens maakt deel uit van het landschap, dat als een dynamisch systeem moet worden gezien. Typologieën van huisplattegronden en patronen in nederzettingslocaties vormen een weerslag van menselijke activiteit in dit landschap en dragen bij aan de interpretatie ervan. Echter, zelfs recente studies beschouwen het fysieke landschap nog steeds als achtergrond waartegen nederzettingen, en patronen daarin, kunnen worden bestudeerd.32 In deze studies worden een aantal grote lijnen geschetst. Zo blijkt bijvoorbeeld steeds weer dat mensen zich vestigden op de hogere stroomruggen en -gordels, routes volgden langs diezelfde verhogingen in het landschap, en landbouw en veeteelt bedreven op respectievelijk de hogere en lagere delen van het landschap. Echter, om kennis en inzicht te vergroten zullen we meer moeten uitgaan van de lokale omstandigheden. Door de fysische geografie en de archeologie in samenhang te bestuderen, wordt vaak een veel genuanceerder beeld verkregen. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat een stroomgordel, ook al is deze fossiel, vaak niet volledig bewoond kon worden. De meandergordel zelf, waarbinnen zich de restgeulen bevonden, blijkt door periodieke heractivering van de restgeulen vaak nog instabiel en gevoelig voor overstromingen. Vooral de flanken van de meandergordel, de oevers, zijn daarentegen wel aantrekkelijk voor vestiging; hierbinnen is de locatiekeuze weer afhankelijk van het gehanteerde agrarische systeem. Ook de waarde of betekenis van grootschaliger landschapselementen kan veranderen. Als een rivier zich verlegt, kunnen de oude komgronden verdrogen en doorgang (routes) en off-site activiteiten mogelijk maken. De patronen die we zien zijn afhankelijk van de schaal waarop we kijken; ze zijn tegelijkertijd afhankelijk van lokale omstandigheden én van regionale invloeden, van het fysieke landschap én van het culturele landschap. Gaafheid en conservering van vindplaatsen in het rivierengebied De gaafheid en conservering van vindplaatsen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd neemt een bijzondere positie in ten opzichte van nederzettingen uit de prehistorie en de Middeleeuwen. Vondsten en sporen uit de prehistorie - vóór de Late IJzertijd - zijn in het rivierengebied vaak goed geconserveerd, maar de vindplaatsen waaruit zij komen zijn regelmatig minder gaaf als gevolg van erosie. De zichtbaarheid ervan is door afdekking ook minder groot. Veel middeleeuwse vindplaatsen bevinden zich op of rond nog steeds bebouwde locaties, waardoor de conservering van vondsten en sporen en de gaafheid van de vindplaatsen vaak minder is. Vindplaatsen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd bevinden zich in het Utrechts - Gelders rivierengebied relatief dicht onder het huidige maaiveld, waardoor de zichtbaarheid hoog is. Vaak zijn ze afgedekt door een dunne laag sediment, die in de Middeleeuwen vóór de bedijking werd afgezet door de nieuw ontstane rivierlopen. Omdat deze rivieren gedurende de Middeleeuwen werden bedijkt en vastgelegd, zijn veel nederzettingsterreinen uit de periode Late IJzertijd - Middeleeuwen gespaard gebleven van erosie. Ondanks het feit dat de cultuurlagen op de meeste nederzettingslocaties zijn opgenomen in de huidige bouwvoor, zijn veel sporen diep genoeg om ook (voor een belangrijk deel) gespaard te blijven van bijvoorbeeld agrarische bodembewerking. Zeer goed geconserveerde, gave en archeologisch belangrijke bodemarchieven vormen de meestal nabij de nederzettingen gelegen restgeulen. In deze restgeulen is wél vaak een volledige stratigrafie bewaard gebleven, tot en met de Middeleeuwen. Daarnaast hebben de natte, zuurstofloze condities er voor gezorgd dat het vaak op grote schaal gedeponeerde materiaal -zowel anorganisch al organisch-, zeer goed is geconserveerd. Als een nederzetting uit deze periode, sámen met deze natte context, als één geheel wordt opgegraven, heeft een dergelijk complex een uitzonderlijke informatiewaarde.
31 Hessing & Steenbeek 1990, 22. 32 Bijvoorbeeld Vos 2009 of Heeren 2009.
278
De plattegronden
4.1
Representativiteit Het archeologisch onderzoek in het rivierengebied heeft tot op heden vooral huisplattegronden opgeleverd uit de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd. Huisplattegronden uit de Late IJzertijd en de Laat-Romeinse tijd zijn relatief schaars. Uit het begin van de Late IJzertijd (250 tot 150 v.Chr.) is zelfs geen enkele plattegrond bekend. Dit is opvallend, omdat wel veel onderzoek is verricht naar nederzettingsterreinen uit de IJzertijd. Vooral in het Kromme Rijngebied zijn nederzettingen uit deze periode onderzocht, die vooral bekend zijn om de zogenaamde ‘paalzwermen’.33 Zo zijn in de microregio van Wijk bij Duurstede, op het terrein van De Geer talloze paalgaten uit de IJzertijd gevonden, waaruit echter geen huizen gereconstrueerd konden worden. Hier konden wel kleine vierkante of rechthoekige gebouwtjes onderscheiden worden waarvan de functie echter niet is bepaald.34 Ook de opgraving van Wijk bij Duurstede-De Horden heeft geen late ijzertijdplattegronden opgeleverd. Dit is opmerkelijk, omdat deze vindplaats al in de Late IJzertijd intensief bewoond zou zijn geweest.35 De oudste hoofdgebouwen worden echter pas gedateerd vanaf het begin van de jaartelling.36 Van enkele plattegronden zou echter, op basis van typologische kenmerken, een vroegere datering kunnen worden vermoed (zie paragraaf 4.2). Het aantal plattegronden grondplanvormen neemt toe vanaf het midden van de 1e eeuw v.Chr. Vooral uit de 1e en 2e eeuw n.Chr. zijn veel plattegronden bekend. Vanaf het begin van de 3e eeuw neemt het aantal bekende hoofdgebouwen weer af. Uit de Laat-Romeinse tijd zijn slechts enkele gebouwen bekend. In hoofdstuk 5 worden de plattegronden per periode besproken.
4.2
Bestaande type-indelingen De meeste onderzoekers die zich bezig hebben gehouden en houden met huisplattegronden uit het rivierengebied, hebben geen lokale of regionale huistypologie gedefinieerd. Er is vooral aansluiting gezocht bij typologieën in andere regio’s. Veelvuldig wordt verwezen naar de typologie van Oss-Ussen, in Zuid-Nederland.37 Zowel Heeren38 voor Tiel-Passewaaij als Van Renswoude39 voor Geldermalsen-Hondsgemet gebruikten de Oss-Ussen huistypologie voor het beschrijven van de structuren uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Dat naar deze typologie verwezen wordt, lijkt vreemd omdat aansluiting gezocht wordt bij het Brabantse dekzandgebied. Dit is echter niet meer dan logisch. Op het moment dat archeologisch onderzoek plaatsvond in Tiel-Passewaaij en Geldermalsen-Hondsgemet, was de typologie van Oss-Ussen al voorhanden. Veel van de aangetroffen huisplattegronden uit de Late IJzertijd en de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd, vertonen overeenkomsten met de typen 4 tot en met 8 van Oss-Ussen en zijn soms zelfs nagenoeg identiek. Dit kan wellicht worden verklaard doordat Oss-Ussen hemelsbreed op korte afstand ligt van het Gelderse Rivierengebied. Dat de Betuwe en de Brabantse Maaskant gescheiden worden door twee grote rivieren, Maas en Waal, lijkt voor de verspreiding van gebouwtypen in de Romeinse tijd geen obstakel te hebben gevormd. Daarbij kan opgemerkt worden dat sommige gebouwplattegronden uit Oss-Ussen beter aansluiten bij het rivierengebied dan bij het dekzandgebied. Pas vanaf de het midden van de 2e eeuw n.Chr. ontstaan huistypen in het rivierengebied die tot op heden niet zijn aangetroffen aan de Brabantse Maaskant. Dit kan mogelijk verklaard worden uit het feit dat in de regio van Oss-Ussen tot op heden vrijwel geen eind 2e- en 3e-eeuwse plattegronden zijn gevonden. Onderzoek in 20062007 te Cuijk-De Nielt heeft aangetoond dat de ontwikkeling van plattegronden uit de 3e eeuw
33 Zie voor de discussie over de paalzwermen in Late IJzertijdnederzeingen in het rivierengebied Willems 1986, 64-68; VerderVan Es 1994, 28;Van Doesburg 2001. 34 Van Es 1994, 28. 35 Bij de inleiding vertelt Vos dat de nederzeing van de Horden intensief bewoond was ondermeer in de Late IJzertijd (Vos 2009, 60). Later ontkracht hij dit weer. Hij schrij namelijk dat “Van Es veronderstelde dat eerder een aanvang van de nederzeing in de Late IJzertijd rond 50v.Chr ligt, maar Taayke hee met zijn onderzoek naar het handgevormde aardewerk aangetoond dat de beginfase om en nabij het begin van de jaartelling moet liggen (Vos 2009, 89). 36 Vos 2009, 66-67. 37 Schinkel 1994, 13-16. 38 Heeren 2009, 47. 39 Van Renswoude 2009, 95 en 97.
279
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
4
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
aan de Brabantse Maaskant mogelijk toch aansluit bij die van het rivierengebied.40 De laatste jaren zijn bij grootschalige opgravingen in het rivierengebied nieuwe huisplattegronden ontdekt, die vaak niet inpasbaar waren in bestaande typologieën.41 Voor het Kromme-Rijngebied heeft Vos een regionale typologie opgesteld die gebaseerd is op de opgraving van Wijk bij Duurstede-De Horden.42 Daarbij heeft hij drie hoofdtypen onderscheiden, namelijk De Horden typen 1-3. Deze onderverdeling is volledig gebaseerd op het aantal beuken dat in een gebouw onderscheiden kan worden.43 Deze drie typen worden vervolgens weer opgedeeld in subtypen, waarvan de onderverdeling is geënt op de aan- of afwezigheid van buitenstijlen, het aantal binnenstijlen en de plaats van de binnenstijlen.44 Bij deze typologie kan een aantal kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste beslaat deze typologie slechts een periode van 200 jaar, vanaf het begin van de jaartelling tot ca. 200 n.Chr. Zowel de Late IJzertijd als een groot deel van de Midden- en Laat-Romeinse tijd zijn hier niet in ondergebracht. Ten tweede is het bestand aan huizen, doordat het slechts één opgegeven vindplaats betreft, beperkt. Verder kan worden gesteld dat het vrijwel niet mogelijk is om op basis van de onderscheiden typen (De Horden 1-3) een chronologische indeling te maken. Alleen het type De Horden 2 kan worden gedateerd, namelijk vanaf de Flavische periode (69 n.Chr-96 n.Chr.). Dit wordt mogelijk veroorzaakt door het feit dat de indeling niet volledig gebaseerd is op belangrijke constructieve verschillen en dat sommige plattegronden niet goed gedateerd lijken. Een voorbeeld van een mogelijk onjuiste datering zijn de huizen H3, H16, H17 en H24, die zijn ondergebracht onder het type 1D.45 Deze plattegronden worden gedateerd in de 1e eeuw n.Chr., en Huis 24 zelfs nog in de 2e eeuw n. Chr. De onregelmatig geplaatste wandstijlen, de soms dubbele wandstijlen, de middenstijlen die op onregelmatig afstand van elkaar zijn geplaatst en de lichte constructie die de gebouwen hebben gehad, zijn eerder kenmerken voor plattegronden uit de Late IJzertijd (zie paragraaf 5.1). Het is mogelijk dat op basis van deze kenmerken deze plattegronden te dateren zijn in de Late IJzertijd of het begin van de Vroeg-Romeinse tijd.46 Als dit zo is dan kan geconcludeerd worden dat de typologie van Vos slechts gedeeltelijk bruikbaar is.
5
De plattegronden- huidige stand van kennis
5.1
Plaegronden per periode Late IJzertijdplattegronden (ca. 250-50 v.Chr.) Eén van de vroegste plattegronden uit de Late IJzertijd is ontdekt tijdens de opgraving in Geldermalsen-Hondsgemet. Het betreft een huis (Huis 13, Afb. 3, A) dat op basis van het begeleidende aardewerk in de 2e eeuw v.Chr. gedateerd wordt.47 Het is een klein, waarschijnlijk tweebeukig gebouw van 8,8 bij 5,5 m dat, hoewel het overeenkomsten heeft met gebouwen uit de Oss-Ussen-typologie (Oss-type 4A en 5)48, mogelijk een type vertegenwoordigt dat vooral in het rivierengebied voorkomt.49
40 Bij het onderzoek van Cuijk-De Nielt (Habermehl & Van Renswoude in voorbereiding) is een gebouwplaegrond (structuur 8027) onderzocht die een directe parallel is voor huis 20 uit Tiel-Passewaaij (Heeren & Van Renswoude 2006, 244-247). Heel bijzonder is dat in beide gebouwen een muntschat is gevonden ,waardoor ze nauwkeurig gedateerd konden worden. 41 Bijvoorbeeld de huisplaegronden 3, 20, 22 en 31 van Tiel-Passewaaij (Heeren 2006, 60-61) en de huisplaegronden 9 en 10 van Geldermalsen-Hondsgemet (Van Renswoude 2009, 491-494). 42 Vos 2002, 15-16; Vos 2009, 65-79. 43 De Horden 1 is tweebeukig, De Horden 2 is deels twee-, deels éénbeukig en De Horden 3 is deels twee-, deels driebeukig (Vos 2009, 66). 44 De Horden 1 is onderverdeeld in vier subtypen (A-D), De Horden 2 en 3 zijn beide in drie subtypen (A-C) onderverdeeld (Vos 2009, 66). 45 Vos 2009, 73, Fig. 3.8. 46 De dateringen van de plaegronden van de Horden zijn gebaseerd op het begeleidende aardewerk. Echter werd de nederzeing eerst gedateerd vanaf ca. 50 v.Chr., maar deze begindatering is later opgeschoven naar het begin van de jaartelling (Vos 2009, 89). De aanvangsdatering van 50 v.Chr. past beter bij sommige plaegrondtypen. 47 Van Renswoude &Van Kerckhove 2009, 498-499. 48 Voor de Oss-typologie zie Schinkel 1994, 3-29. 49 Het gebouw hee zowel kenmerken van het zogenaamde Haps-type (Oss type 4A) als het Oss type 5 (Van Renswoude &Van Kerckhove 2009, 499).
280
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
Afb. 3 Huisplattegronden uit de Late IJzertijd (ca. 250-50 v. Chr.). A huis 13 GeldermalsenHondsgemet (ca. 150-100 v. Chr.); B huis 8 GeldermalsenHondsgemet (ca. 150-50 v.
A
H13 Geldermalsen- Hondsgemet
C
H11 Geldermalsen- Hondsgemet
B
H8 Geldermalsen- Hondsgemet
Chr.); C huis 11 GeldermalsenHondsgemet (ca. 75-25 v.Chr.).
0
4 m
Twee andere plattegronden van deze opgraving (Huis 8 en 11, Afb. 3. B-C ) hebben ook een vroege datering. Deze ligt tussen ca. 150-50/25 v.Chr.50 Deze twee plattegronden zijn eveneens in de Oss-typologie geplaatst.51 Dat deze vroege plattegronden tussen de overige, voornamelijk jongere bewoningssporen, zijn ontdekt is uitzonderlijk. Hoewel de nederzetting van Geldermalsen-Hondsgemet langdurig en intensief bewoond was, zijn de plattegronden nauwelijks verstoord door de latere bewoningsfasen.52 Hierdoor zijn ook de ondiepe en kwetsbare paalsporen bewaard gebleven en waren de genoemde plattegronden nog te herkennen. Dat zo weinig plattegronden uit deze vroege periode gevonden worden, terwijl toch aanzienlijke nederzettingsarealen met late ijzertijdsporen zijn onderzocht, heeft ook andere oorzaken. De plattegronden zijn moeilijk herkenbaar doordat wandgreppels, huisgreppels en erfgreppels in deze periode ontbreken bij de onderzochte nederzettingen. Dit zijn juist voor plattegronden uit de Romeinse tijd in het rivierengebied vaak de kenmerkende elementen, op grond waarvan een plattegrond wordt herkend. Hierdoor zijn voor de Late IJzertijd geen aanwijzingen waar een huis precies gelokaliseerd kan worden, zodat gericht zoeken naar een huisplattegrond tijdens een opgraving lastig is. Een ander aspect is dat geschikte vestigingslocaties in het rivierengebied, gedurende de IJzertijd en Romeinse tijd, schaars waren in verhouding tot de zandgronden, en zijn de nederzettingsterreinen over het algemeen langdurig (soms van de Midden IJzertijd tot in Laat-Romeinse tijd) bewoond geweest.53 Hoewel de nederzettingen plaatsvast waren, gingen gebouwen over het algemeen niet langer dan één generatie mee. Bijgebouwen, zoals spiekers, werden waarschijnlijk nog regelmatiger vernieuwd. Hierdoor werden gebouwen, vaak ongeveer op dezelfde plaats herbouwd, waardoor oudere sporen en structuren verstoord zijn. Een gevolg hiervan zijn de paalzwermen, zoals die zijn aangetroffen in het Kromme Rijngebied. In dergelijke paalzwermen zijn huizen erg moeilijk te herkennen. Overgang Late IJzertijd-Vroeg-Romeinse tijd (ca. 50-15 v.Chr.) Het aantal plattegronden van huizen neemt toe voor de overgang van de Late IJzertijd naar de Vroeg-Romeinse tijd (ca. 50-15 v.Chr.). Zowel bij de opgravingen te Tiel-Passewaaij als Geldermalsen-Hondsgemet zijn meerdere plattegronden uit deze periode gevonden. Dit is de periode
50 Van Renswoude & Van Kerckhove 2009, 490 en 496. 51 Huis 8 hee kenmerken van zogenaamde Haps-type (Oss-type 4A) en Huis 11 is als een Oss-Type 5A geclassificeerd (Van Renswoude & Van Kerckhove 2009, 490 en 496). 52 Opgemerkt moet wel worden dat hoewel drie vroege plaegronden zijn aangetroffen dit slechts een fractie is van het totale aantal huizen dat hier is gebouwd. De hoeveelheid vondsten en spiekers wijst op veel meer erven uit periode tussen 200-50 v.Chr. Alleen bij deze drie gebouwen waren de conserveringsomstandigheden zo optimaal dat de gebouwen herkend zijn. 53 Dit wil niet direct zeggen dat sprake is van continue bewoning, maar meer dat terreinen iedere keer weer opnieuw gebruikt werden voor bewoning.
281
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
waarin de eerste gebouwen opgericht worden met wandgreppels, die zo kenmerkend zijn voor huisplattegronden uit de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd.54 Het voorkomen van deze vroege wandgreppelhuizen is bijvoorbeeld aangetoond te Oss-Ussen.55 Voorbeelden van dergelijke vroege gebouwen met een wandgreppel zijn uit het rivierengebied niet bekend. Algemeen bezien zijn de huizen in het rivierengebied, gedurende deze overgangsperiode, nog overwegend tweebeukig en bestaan de, wanden uit onregelmatig gepositioneerde palen56 Voorbeelden van dit type zijn de huizen 16 en 23 van Tiel-Passewaaij (Afb. 4, A-B). Afb. 4 Plattegronden uit de overgangsperiode van de Late-IJzertijd naar de Vroeg-Romeinse tijd (ca. 50-15 v.Chr.). A huis 16 Tiel-Passewaaij (ca. 50-1 v.Chr.); B huis 23 Tiel-Passewaaij (ca. 25 v. Chr.-10 n.Chr.); C huis 19 Geldermalsen-Hondsgemet (ca. 25 v.Chr.-25 n.Chr.).
A
H16 Tiel-Passewaaij
B
H23 Tiel-Passewaaij
C
H19 Geldermalsen-Hondsgemet
0
4 m
Deze gebouwen zijn gekenmerkt als De Horden-type 1D.57 In Geldermalsen is ook een grondplan van een huis (Huis 19, Afb. 4. C) uit deze periode opgegraven. Voor dit huis is het niet duidelijk of het een geheel driebeukige constructie betreft, of een deels twee- en deels driebeukig gebouw. Vroeg-Romeinse tijd (ca. 15 v.Chr-70 n.Chr.) In deze periode ontstaat een gebouw dat kenmerkend is voor het rivierengebied: het huis waarvan het grondplan deels twee- en deels driebeukig is.58 Het tweebeukige deel wordt over het algemeen geïnterpreteerd als het woongedeelte en het driebeukige deel als de stal. Op de overgang van woongedeelte naar stal bevinden zich meestal in de lange wanden twee tegen-
54 Hiermee worden de Romeinse wandgreppelhuizen bedoeld en niet de prehistorische gebouwen met een wandgreppel zoals bekend zijn uit de Vroege IJzertijd (Oss type 2b) of nog ouder. 55 Schinkel 1998, 185-186. 56 Tot op heden is geen enkel gebouw met een wandgreppel die zijn onderzocht in het rivierengebied in de 1e eeuw v.Chr. gedateerd. 57 Heeren & Van Renswoude 2006, 249. 58 Dit is het Oss type 9 en het De Horden type 3.
282
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
Afb. 5a Selectie van plattegronden uit de Vroeg-Romeinse tijd (ca. 15-50 n.Chr). A: huis 1 Tiel Passewaaij (ca. 1-40 n.Chr.); B: huis 36 Wijchen-Bijsterhuizen (50-75); C: huis 8 Tiel Passewaaij (ca. 1-30); D: huis 23 GeldermalsenHondsgemet (ca. 25-70); A
B
C
D
4
0 m
over elkaar gelegen ingangspartijen. De meeste van deze gebouwen hebben wandgreppels. Het is opvallend dat in deze periode veel van deze samengestelde huizen zeer lang zijn. Twee huizen (Afb. 5 A-B) (Huis 1 uit Tiel Passewaaij en Huis 1 uit Wijchen-Bijsterhuizen), met nagenoeg identieke plattegronden, zijn ca. 38 m lang.59 Bij deze gebouwen zijn meerdere tegenover elkaar liggende ingangspartijen aanwijsbaar en bevindt zich het driebeukige deel in het midden van de plattegrond, ingeklemd tussen de twee tweebeukige delen. Dit soort plattegronden is ook bekend uit Oss-Westerveld, en staat bekend als type Oss 9B.60 Ook Huis 8 (afb.12.5a, C) uit Tiel Passewaaij behoort tot dit Oss type 9B of type 9C.61 Bij dit laatste huis ontbreken echter de buitenstijlen, die kenmerkend zijn voor dit Osstype. Dit is een probleem dat vaker voorkomt. Omdat zowel in de Oss-Ussen typologie als in de Horden typologie de aan- of afwezigheid het van buitenstijlen een typologisch kenmerk is,
59 Heeren & Van Renswoude 2006, 207-209; M.D.R Schurmans & J. Oosterbaan, 2012, 124-126. 60 Wesselingh 2000, 16-18. 61 Heeren & Van Renswoude 2006, 225-226.
283
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
Afb. 5b Selectie van plattegronden uit de Vroeg-Romeinse tijd (ca. 15-50 n.Chr). E: huis 1 Kesteren-De Woerd (ca. 1-50) (afbeelding naar Siemons 2001, 92, Afb. 4.5); F: huis 4 Wijk bij Duurstede-De Horden (ca.
E
1-50); G: huis 1 Wijk bij Duurstede-De Horden (1-50); H: huis 20 Druten-Klepperhei (ca. 50-100).
F
G
H
0
4 m
vormt het inpassen van gebouwen in beide typologieën regelmatig een probleem.62 Vaak zijn de grondplannen volkomen identiek, maar zijn ze door het ontbreken van buitenstijlen niet onder te brengen in een van beide typologieën. Afgevraagd dient daarom te worden of de aan- of afwezigheid van buitenstijlen wel een belangrijk typologisch kenmerk is. Het overgrote deel van de Vroeg- maar vooral ook Midden-Romeinse huisplattegronden, is als tweebeukig te typeren. In Wijk bij Duurstede-De Horden is ongeveer 60% van de gebouwen tweebeukig. Slechts vier van de in totaal 25 huizen zijn deels twee- en deels driebeukig. Dit geldt ook voor de huizen in Tiel-Passewaaij en Geldermalsen-Hondsgemet. Deze situatie is opmerkelijk, omdat het rivierengebied, maar ook de Brabantse Maaskant, in het overgangsgebied zou liggen van twee huizenbouwtradities.63 Dit overgangsgebied omvat de regio direct ten
62 Ook bij de opgraving van Nistelrode-De Zwarte Molen deed dit probleem zich voor doordat een gebouw zonder buitenstijlen niet in de Oss-typologie paste(Heirbaut & Jansen 2007, 594). 63 Slofstra 1991, 141.
284
Midden Romeinse tijd (ca. 70-270 n.Chr.) Ook het aantal huizen, te dateren tussen het laatste kwart van de 1e eeuw tot in de gehele 2e eeuw n.Chr., is aanzienlijk. Bij vrijwel iedere opgraving in het rivierengebied van inheems-Romeinse nederzettingen, is deze periode vertegenwoordigd. Wat opvalt, is dat, naast de opgravingen van Wijk bij Duurstede-De Horden, Tiel-Passewaaij en Geldermalsen-Hondsgemet, slechts weinig plattegronden van huizen zijn gepubliceerd. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de beperkte schaal van de andere opgravingen die over het algemeen slechts delen van nederzettingsterreinen omvatten. De Midden-Romeinse tijd is gemakshalve onderverdeeld in een periode A en B, die hieronder achtereenvolgens besproken worden.75
64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75
Slofstra 1991, 137-145; Vos 2009, 62-65. Vos 2009, 62. Vos 2009, 62. Vos 2009, 63. Vos 2009, 62. De deels twee- en deels driebeukige gebouwen zijn het Oss type 9 het De Horden type 3. Van Renswoude en Roessingh 2009, 506-505 en 516-519; Siemons 2001, 91-92. Dat deze plaegronden afwijkend zijn wordt mogelijk veroorzaakt doordat de plaegronden deels verstoord waren. Siemons 2001, 91. De plaegrond van dit gebouw vertoont grote gelijkenis met het westelijke deel van de plaegrond van WijchenBijsterhuizen (A. 5 B). Pas in het allerlaatste stadium van het schrijven van dit artikel werd ik gewezen op de doctoraalscriptie van J. Maas (2007) met de huisplaegronden van Druten-Klepperheide. Een aantal van deze plaegronden is te interessant om buiten beschouwing te laten. Ook deze gebouwen zijn ondergebracht in de Oss-Ussen typologie. Dit is omdat wanneer de gehele Midden-Romeinse tijd in één keer behandeld wordt dit 200 jaar beslaat. Deze periode duurt veel te lang in verhouding met de Vroeg- en Laat-Romeinse tijd terwijl uit de Midden-Romeinse tijd de meeste plaegronden stammen.
285
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
zuiden van de Maas maar ook een groot deel van het centrale rivierengebied. Zowel Slofstra als, meer recentelijk, Vos, hebben een beeld geschetst van dit Hauslandschaft.64 Tot in de Late IJzertijd is in het noorden en westen van Nederland het driebeukige huistype algemeen gangbaar.65 Deze gebouwen zijn uitermate geschikt om vee te stallen. Ten zuiden van de grote rivieren kwam vooral het tweebeukige type Haps voor.66 Hoewel het rivierengebied als een overgangszone gekenmerkt wordt maakt het deel uit van het tweebeukige Hauslandschaft.67 Het gebouw dat vanaf het midden van de 1e v.Chr. komt opzetten in het verspreidingsgebied van de tweebeukige gebouwen, is het gebouw dat wordt aangeduid als het type Alphen-Ekeren. In het rivierengebied blijkt, ondanks dat het een overgangszone betreft, op basis van deze inventarisatie, het tweebeukige huis algemeen gangbaar te zijn, zoals Vos al had geconcludeerd.68 De gebouwen die voorkomen vanaf het begin van de Romeinse tijd in het rivierengebied zijn, zoals gezegd, hoofdzakelijk aan twee typen toe te schrijven: tweebeukige huizen van het type Alphen-Ekeren en deels twee- en deels driebeukige gebouwen.69 In dit laatste type komen de invloeden van verschillende bouwtradities samen. Opmerkelijk is dat driebeukige gebouwen volledig lijken te ontbreken in het rivierengebied. De gebouwen die het meest in de richting komen van een driebeukige constructie zijn Huis 23 (Afb. 5a, D) en Huis 19 (Afb. 5a, C) van Geldermalsen-Hondsgemet en Huis 1 (Afb. 5b, E) van Kesteren-De Woerd.70 De eerste twee gebouwen uit Geldermalsen zijn moeilijk onder te brengen in een typologie.71 Het gebouw van Kesteren-De Woerd heeft twee middenstaanders die met een mogelijke nokbalk een driebeukig deel overspannen. Op basis van deze situatie wordt de conclusie getrokken dat het noordoostelijke deel van deze plattegrond driebeukig is en het zuidwestelijke deel deels twee- en deels driebeukig.72 Een zuiver tweebeukig deel ontbreekt echter.73 Deze drie grondplannen tonen mogelijk aan dat voor de Vroeg-Romeinse tijd zich hier nog een kennislacune bevindt. Het is namelijk onduidelijk of driebeukige huizen voorkomen in het rivierengebied. Zoals gezegd bestaat een groot deel van de Vroeg-Romeinse plattegronden uit tweebeukige huizen (Oss type 5 en 8 en De Horden type 1). Hieronder vallen zowel gebouwen zonder wandgreppel, zoals Huis 4 van De Horden (Afb. 5b, F), als met wandgreppel, zoals Huis 1 van De Horden (Afb. 5b, G). In deze periode zijn buitenstijlen slechts sporadisch aanwijsbaar en hebben ze uitsluitend gediend als ondersteuning van de dakvoet. In het rivierengebied zijn, naast de relatief korte huizen van Wijk bij Duurstede-De Horden, met lengtes tussen de 11 en 13 m, lange plattegronden bekend. Zo zijn uit Druten-Klepperheide meerdere tweebeukige huizen (Afb. 5b, H) opgegraven met een lengte tot 36 m.74
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
Afb. 6 Huisplattegronden uit de Midden-Romeinse tijd A (ca. 70-150 n.Chr.). A: huis 7 Geldermalsen-Hondsgemet (ca. 80-120); B: Huis 8 Wijk bij Duurstede-De Horden (ca.
A
100-150 n.Chr.); C: Huis10 Tiel-Passewaaij (ca. 100-160 n. Chr.); D: Huis 3 Tiel-Passewaaij (ca. 90-150 n.Chr.). B
C
D
0
m
4
Midden-Romeinse tijd A (ca. 70-150 n.Chr.) In deze periode komen zowel tweebeukige huizen als de deels twee- deels driebeukige huizen nog voor. Lange plattegronden (tot 36 m) lijken aan het einde van de 1e eeuw niet meer gebouwd te worden. Bij de nederzetting van De Horden merkt Vos vanaf de Flavische periode twee belangrijke veranderingen op in de huizenbouwtraditie. Ten eerste verschijnt in deze periode De Horden type 2 en ten tweede komen vanaf deze periode buitenstijlen voor.76 Het De Horden type 2 is een samengestelde plattegrond die bestaat uit een deels één en deels tweebeukig deel. Ook in de Oss-Ussen typologie komen deze gebouwen voor, namelijk onder het Oss type 7. Plattegronden van dit type zijn moeilijk te onderscheiden van volledige tweebeukige exemplaren. Dit komt doordat sommige van de gebouwen, die aan dit type zijn toegewezen, zoals Huis 7 (Afb. 6, A) van Geldermalsen-Hondsgemet, in wezen tweebeukig zijn. Voorts zijn andere gebouwen, die aan dit type zijn toegewezen, deels twee- en deels driebeukig, zoals Huis 8 (Afb. 6, B) van De Horden. Het lijkt erop dat het deels twee- en deels driebeukige woonstalhuis, maar ook het volledig tweebeukige huis, in de Midden-Romeinse tijd evolueert naar een volledig éénbeukige plattegrond. Deze ontwikkeling loopt door tot ver in de 3e eeuw n.Chr. en laat zich goed volgen in Tiel-Passewaaij. Huis 10 van Tiel-Passewaaij (Afb. 6, C), dat gedateerd wordt tussen ca. 100-160 n.Chr., kent namelijk twee bouwfasen. De oudste fase toont een deels twee- en deels driebeukige plattegrond.77 In een herbouwfase verschuiven de binnenstijlen in ondermeer het stalge-
76 Vos 2009, 66-67 en 237. 77 Door Heeren en Van Renswoude (2006, 229) als een Oss type 9a aangeduid().
286
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
C
A
B
0
4 m
C
Afb. 7 Huisplattegronden met wand- en binnenstijlen uit de Midden-Romeinse tijd B (ca. 150-270 n.Chr.). A: huis 20 Tiel-Passewaaij (ca. 200-250 n.Chr.); B: huis 22 Tiel-Passe-
deelte naar de wand. Het huis zou nu getypeerd kunnen worden als een De Horden type 2A. Uit dezelfde opgraving en periode (ca. 90-150 n.Chr.) dateert Huis 3 (Afb. 6, D).78 Bij dit forse gebouw, van 29 bij 9,75 m, is vooral de breedte opmerkelijk, aangezien tot ver in de 2e eeuw een breedte van de 6 á 7 m gangbaar is. Ook de constructie wijkt af van de tot nu behandelde gebouwen. Huis 3 heeft namelijk drie zeer zware middenstaanders en zware dubbele wandstijlen. Het gebouw is een uitzondering, parallellen voor dit gebouw zijn niet bekend.
waaij (ca.150-200/250 n.Chr.); C: huis 27 Cuijk-De Nielt (ca. 200-260 n.Chr.);
Midden-Romeinse tijd B (ca. 150-270 n.Chr.) Na ca. 150 n.Chr. komen, naast de reeds behandelde huisplattegronden uit fase A van de Midden-Romeinse tijd, nieuwe typen voor in het rivierengebied. Deze plattegronden laten zich niet inpassen in de typologieën. Als eerste kan een gebouwplattegrond genoemd worden die bestaat uit wandstijlen en binnenstijlen. Deze binnenstijlen zijn dicht tegen de wand geplaatst, en middenstijlen ontbreken. Voorbeelden van dit type gebouwplattegronden zijn de huizen 20 en 22 (Afb. 7, A-B) uit Tiel-Passewaaij en Huis 27 (Afb. 7, C) uit Cuijk-De Nielt.79 Ook Huis 3 (Afb. 6, D) van Tiel-Passewaaij komt deels met dit beeld overeen, ware het niet dat dit gebouw forse middenstijlen heeft. De gebouwen zijn groot; de lengte varieert tussen 21 en 24,6 m en de breedte tussen 8,4 en 11,6 m. De ontwikkeling van deze gebouwen laat zien dat er grote veranderingen in de constructie plaatsvinden, waarbij de daklast niet meer wordt gedragen door middenstaanders maar door zware binnenstijlen. De regelmaat waarmee de binnenstijlparen zijn gegroepeerd suggereert dat hierbij mogelijk al gebruik werd gemaakt van een constructie met gebinten. Dit huistype kan globaal gedateerd worden tussen 150-270 n.Chr. Vanaf ca. 200 n.Chr. worden er huizen opgericht die volledig éénbeukig zijn en geen binnenstijlen hebben. Een voorbeeld van een dergelijke constructie is Huis 10 (Afb. 8, A) uit GeldermalsenHondsgemet.80 De plattegrond van dit huis bestaat uit niet meer dan twee rijen parallel geplaatste palen, zodat een constructie met gebinten niet uitgesloten is. Dit type lijkt door te lopen tot in de Laat-Romeinse tijd. Huis 9 uit Geldermalsen-Hondsgemet (Afb. 8, B) is een voorbeeld van dit type. Het huis is de directe opvolger van Huis 10 en wordt gedateerd na 270 n.Chr. Een andere voorbeeld
78 Heeren & Van Renswoude 2006, 212-6. 79 Heeren & Van Renswoude 2006, 244-249; Habermehl en Van Renswoude in voorbereiding; Verder hee huis 31 uit Tiel-Passewaaij een zelfde plaegrond (Heeren & Van Renswoude 2006, 254-255). 80 Renswoude &Van Kerckhove 2009, 490-494.
287
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
Afb. 8 Eénbeukige huisplattegronden uit de Midden-Romeinse tijd B (ca. 150-270. n.Chr.). A: Huis 10 Geldermalsen-Hondsgemet (ca. 180-270 n.Chr.); B: Huis 9 Geldermalsen-Hondsgemet
A
(ca. 270-350 n.Chr.); C: Huis 15 Tiel-Passewaaij (ca. 240-270 n. Chr.); D: Huis 19 Tiel-Passewaaij (ca. 150-250 n.Chr.).
B
C
D
0
4 m
is mogelijk Huis 1 van Houten-Molenzoom.81 Verder zijn twee éénbeukige gebouwen, huizen 15 en 19 (Afb. 8, C-D), bekend uit Tiel-Passewaaij.82 Deze huizen hebben, in tegenstelling tot de huizen uit Geldermalsen-Hondsgemet, staanders in de wand, die geplaatst waren in een wandgreppel.83 Een laatste punt voor de Midden-Romeinse tijd dat nog niet besproken is, betreft de door Vos beschreven zogenaamde porticusboerderij.84 De porticus, een zuilengalerij, is een Romeins architectonisch element, dat de inheemse bewoners nabootsten bij de bouw van hun huizen. De porticus is een toevoeging aan de bestaande woonstalhuizen in de vorm van zware buitenstijlen, op een aanzienlijk afstand van de wand. Zowel geheel tweebeukige gebouwen als deels twee- en deels driebeukige gebouwen, zouden een porticus kunnen hebben. Een duidelijk onderscheid tussen stijlen die de dakvoet ondersteunen en stijlen van een porticus, is echter niet te maken. Deze zogenaamde porticusgebouwen lijken een kortstondige ontwikkeling te representeren, want we komen ze alleen in de tweede helft van de 2e eeuw tegen. Opgemerkt
81
Onduidelijk is wat de datering is van dit éénbeukige gebouw van ca. 8 bij 14 m. Het gebouw is niet afgebeeld. Het is als oudste gebouw aangemerkt op een nederzeing met hoofdzakelijk steenbouw. Een datering van na 100 n.Chr. is aannemelijk (Vos 2009, 176-177). 82 Heeren & Van Renswoude 2006, 237-239 en 242-243. 83 Bij huis 19 van Tiel-Passewaaij moet enige voorzichtigheid in acht genomen worden, omdat de sporen van deze plaegrond niet allemaal zijn gecoupeerd. Een stijl in het midden zou kunnen wijzen op middenstijlen, maar deze is niet tot de constructie gerekend (Heeren & Van Renswoude 2006, 243-244). 84 Vos 2009, 237-251.
288
B
0
4 m
Afb. 9 De huisplattegronden uit de Laat-Romeinse tijd (ca.
moet worden dat huizen met een veranda aan één van de kopse kanten al eerder voorkomen: vanaf 70 n.Chr., maar vooral op de overgang van de 1e naar de 2e eeuw.85
270-350. n.Chr.). Schaal 1:400. A Huis 2 Tiel-Passewaaij (ca. 270-350 n.Chr.) ;B Huis 12 Tiel-Passewaaij (ca. 270350 n.Chr.).
Laat-Romeinse tijd (ca. 270-350/400 n.Chr.) Voor de periode na ca. 200 n.Chr. zijn in het rivierengebied weer minder plattegronden voorhanden. De plattegronden uit de periode tussen 200 en 270 n.Chr. zijn al besproken. Het is echter vooral de Laat-Romeinse tijd die problematisch is. Hoewel van steeds meer vindplaatsen en bewoningsplekken vondsten uit de Laat-Romeinse tijd bekend zijn, worden huisplattegronden, maar ook andere nederzettingssporen, zoals kuilen, waterputten of greppels, vrijwel niet aangetroffen.86 Deze lacune wordt meestal verklaard uit een teruggang in bewoning in de 3e eeuw n.Chr.87 Vanaf deze tijd is het Romeinse rijk instabiel en worden de grensstreken, waartoe ook het rivierengebied behoorde, gekenmerkt door invallen van Germaanse stammen. Aangezien in de periode na ca. 250/270 n.Chr. veel nederzettingsterreinen niet meer bewoond zijn, lijkt het erop dat grote delen in deze periode ontvolkt zijn. Tijdens de opgravingen van Tiel-Passewaaij werden echter twee plattegronden (Huis 2 en Huis 12, Afb. 9, A-B), ontdekt die juist uit deze periode dateren (270-350 n.Chr.). Beide gebouwen zijn éénbeukig en klein. Ze meten respectievelijk 10,2 bij 5,4 m en 15 bij 7 m. Van de wanden resteerden dicht op elkaar liggende palen van wandstijlen. Dakdragende palen stonden in de wand of dicht er tegenaan. Deze huisplattegronden laten echter wel een breuk zien met de traditionele inheems-Romeinse bouwwijze. Zo hebben de huizen 2 en 12 directe parallellen ten noorden van de Romeinse rijksgrens (limes), in respectievelijk Wijster (Drenthe) en Ede-Bennekom (Gelderland).88 Niet alleen de huisplattegronden, maar ook de materiële cultuur -in het bijzonder het aardewerk-, is afwijkend met die van de inheems-Romeinse nederzettingen uit de Midden-Romeinse tijd. Uit analyse blijkt dat het Tielse handgevormde aardewerk overeenkomt met het materiaal uit Wijster.89 Geconcludeerd kan worden dat te Tiel-Passewaaij, in de genoemde periode, een Germaanse groep neerstrijkt, met een eigen bouwtraditie en materiële cultuur. Ook in Geldermalsen-Hondsgemet zijn Laat-Romeinse sporen en vondsten aangetroffen uit de periode tussen 270-350 n.Chr. Het karakter van de bewoning is echter anders. De materiële cultuur (aardewerk en metaal) wijst eveneens op migranten die afkomstig zijn van buiten het Romeinse rijk, wederom uit het noordoosten van Nederland.90 De inheemsRomeinse nederzetting is in dit geval echter intact gebleven, en de bewoners richten een huis op in de bestaande traditie (zie hierboven bij Midden-Romeinse tijd, Huis 9 uit GeldermalsenHondsgemet (Afb. 8, B).
85 Vos 2009, 250. 86 Bij de opgravingen van Geldermalsen-Rijs en Ooyen en Medel-Rotonde zijn Laat-Romeinse vondsten gedaan, maar ontbreken de plaegronden (Verhelst 2003; Heeren 2006). Ook de opgraving van Wijk bij Duurstede-De Geer hee geen duidelijke Laat-Romeinse plaegronden opgeleverd (Vos 2009, 106). 87 Vos 2009, 259. 88 Heeren & Van Renswoude 2006, 211 en 232. 89 Heeren & Van Renswoude 2006, 212 en 232. 90 Dat in Geldermalsen-Hondsgemet sprake is van migranten van buitenaf valt ook af te leiden uit objecten met een specifieke functie. Zo zijn zilveren lot- of orakelstaaes gevonden die wijzen op Germaanse gebruiken (zie Van Renswoude 2009, 286)
289
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
A
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
6
Kritische evaluatie
6.1
Synthese Uit de inventarisatie van huisplattegronden uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd volgt dat vooral de kennis over huizenbouw in de Late IJzertijd en de Laat-Romeinse tijd nog grote lacunes vertoont. Ook voor de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd is er nog geen compleet beeld voorhanden. Dit komt doordat de diversiteit aan plattegronden groot is en sommige gebouwtypen een snelle ontwikkeling doormaken. In een relatief korte tijd verdwijnen typen en verschijnen nieuwe. Ook zijn sommige gebouwtypen slechts bekend van één of slechts twee onderzochte nederzettingen, zodat het moeilijk is om te bepalen of het een nieuw type betreft. Ofschoon voor het rivierengebied tot op heden geen overkoepelende gebouwtypologie is opgesteld voor de Romeinse tijd en het hierdoor lijkt of er nauwelijks aandacht is geweest voor de karakterisering van het rivierengebied als een gebied met een gebiedseigen bouwwijze moet dit beeld genuanceerd worden. Dit komt doordat voorbijgegaan wordt aan de uitgebreide typologie die is opgesteld op basis van het onderzoek in Oss-Ussen aan de Brabantse Maaskant. Veel huisplattegronden uit het rivierengebied kunnen immers probleemloos in deze typologie worden ondergebracht. Voorts is ook een regionale typologie opgesteld op basis van de opgraving van Wijk bij Duurstede-De Horden. Voor beide typologieën kan echter worden geconstateerd dat zij onvolledig zijn, en dat zij geen mogelijkheden bieden voor het onderbrengen van veel huisplattegronden die na 100 n.Chr. dateren. Een probleem bij het opstellen van een bruikbare typologie is de diversiteit aan huisplattegronden. Eénbeukige plattegronden, tweebeukige plattegronden, samengestelde plattegronden (bestaande uit deels één- en deels tweebeukige delen of deels twee- en deels driebeukige delen) en mogelijk zelfs driebeukige plattegronden, komen voor vanaf de Late IJzertijd tot in de Laat-Romeinse tijd. Daarnaast zijn Romeinse architectonische elementen overgenomen ((porticus) en hebben Germaanse immigranten in de Laat-Romeinse tijd hun eigen huizenbouwtraditie geïntroduceerd. Deze factoren maken het beeld complex. De beste oplossing lijkt om de typologie van Oss-Ussen uit te breiden, of om te bouwen naar een geschikte typologie voor het rivierengebied. De meeste onderzoekers proberen al om de gebouwplattegronden onder te brengen in de typologie van Oss-Ussen. Welke indelingscriteria gebruikt zouden moeten worden voor een aangepaste typologie is echter de vraag. Waarschijnlijk dienen enkele typen of subtypen te vervallen. Het De Hordentype 2, en in mindere mate het Oss-Ussen type 7, zouden beter als subtype ondergebracht kunnen worden bij de tweebeukige of de deels twee- en deels driebeukige plattegronden. Ook zou de aan- of afwezigheid van buitenstijlen minder zwaar moeten wegen bij de typetoekenning. Het voorkomen van buitenstijlen kan namelijk in veel gevallen afhankelijk zijn van de conserveringsomstandigheden van de vindplaats. Het betreffen vaak ondiepe paalkuilen. Het is dan niet vast te stellen bij een plattegrond of deze buitenstijlen oorspronkelijk wel of niet aanwezig waren. De regionale typologie van De Horden is om meerdere redenen minder geschikt als uitgangspunt. De belangrijkste is dat slechts een beperkt aantal plattegronden in deze typologie onder gebracht kan worden. Het tweede argument is dat het de Horden type 2 meer een subtype is. De inventarisatie leert, dat met de huidige stand van onderzoek, en op basis van een kleine tachtig plattegronden, minstens tien hoofdtypen en daarbinnen negentien subtypen te onderscheiden zijn voor de periode Late IJzertijd-Romeinse tijd. Het onderzoek van de afgelopen 15 jaar, leert ons verder dat dit bestand in de toekomst waarschijnlijk nog aangevuld gaat worden met nieuwe huistypen. Het gaat te ver om in dit artikel een volledig nieuwe typologie te introduceren. Wel is duidelijk dat er behoefte bestaat aan een nieuwe typologie, omdat sommige gebouwen niet onder te brengen zijn in de bestaande typologieën. Het is niet zinvol om regionale typologieën te ontwikkelen, die slechts op één nederzetting of een te beperkt bestand van plattengronden gestoeld zijn. Wel kan een voorzet geven worden hoe een typologie voor het rivierengebied er uit zou moeten zien. In afbeelding 12.10 is een voorbeeld gegeven van een objectieve classificatie van huisplattegronden uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd.91 Belangrijkste typering is dakdragende structuur, waarbij het aantal beuken van de plattegrond (kernconstructie) een sleutelrol speelt.92 In de afsluitende paragraaf wordt een aantal van de belangrijkste lacunes benoemd en aanbevelingen voor verder onderzoek gegeven.
91 De opzet is gelijk aan die van Arnoldussen & Theunissen, in druk, 14. 92 Dit is geen uitgeëvolueerd model, maar een indicatie hoe een classificatie er uit zou kunnen zien. 290
A1
stijlparen hoogte wanden
buitenste stijlparen binnen korte wanden
aantal stijlen
A2
samengestelde plaegrond C
B1
B1a
B2
B1b
plaats stijlen
twee-driebeukig C1
twee-drie-tweebeukig C2
plaats stijlen C1a
extra middenstijlen D2 richting wand
drie-twee-driebeukig C3 B4
plaats stijlen D1
C1b
B1c
B3
driebeukig D
plaats stijlen C1c extra paar stijlpaar in korte wand
B1d twee-eenbeukig? C4 wandopties
palen onregelmatig (W1)
palen regelmatig inspringen patroon (W3)
palen regelmatig (W2)
wand met afgeronde hoeken (W4)
palen in wandgreppel (W5)
palen in wandgreppel met dubbele wandstijlen(W7)
gedeelte plaegrond van wandgreppel voorzien (W6)
buitenstijlen
geen buitenstijlen (bs1)
ondersteuning dakvoet (bs2)
poticus (bs3)
porticus lange zijde (bs4)
porticus korte zijde (bs5)
ingangen
ingangspartijen tegenover elkaar (I1)
dubbele ingangspartijen (I2)
ingangspartijen tegenover elkaar en een aan korte zijde (I3)
onregelmatig (L4)
aanvullende kenmerken
bijvoorbeeld extra palen ingangen, wanden etc. scheidingswanden stalboxen indeling gebouwen (woondeel/slaapdeel/staldeel/werkplaats) haardkuil kelderkuilen bouwoffers
Afb. 10 Opzet voor een classificatiesysteem voor huisplattegronden uit de Romeinse tijd in navolging van Arnoldussen & Theunissen (zie Hoofdstuk 7.10).
291
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
tweebeukig B
eenbeukig A
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
6.2
Kennislacunes en aanbevelingen voor verder onderzoek. Op basis van de hierboven beschreven inventarisatie kan worden gesteld dat de kennis over de huisplattegronden uit de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd in het rivierengebied redelijk is. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het huizenbestand geografisch niet gelijkelijk verdeeld is over het rivierengebied. In het verleden is er veel onderzoek verricht in het Kromme Rijngebied, de regio Tiel en de regio Nijmegen. Het grootste aantal plattegronden is afkomstig van drie opgegraven vindplaatsen: Wijk bij Duurstede-De Horden, Tiel-Passewaaij en GeldermalsenHondsgemet. Dit bestand zou nog aangevulde kunnen worden met onderzoeksgegevens van de opgravingen Nijmegen-Oosterhout93 en Druten-Klepperhei.94 Beide opgravingen zijn tot op heden niet integraal uitgewerkt en gepubliceerd. Desalniettemin blijven er witte vlekken bestaan binnen het rivierengebied. In sommige regio’s zijn vrijwel geen plattegronden onderzocht zoals De Bommelerwaard,95 het westelijk deel van de Nederbetuwe en het westelijk deel van het Land van Maas en Waal. Verder kan nog aangegeven worden dat, buiten het Kromme Rijngebied, weinig inheemse nederzettingen zijn onderzocht direct langs de limes. Hierbij moet worden opgemerkt dat door de grootschalige woningbouw te Leidsche Rijn van de laatste tien jaar meerdere Late IJzertijd nederzettingen en inheems-Romeinse nederzettingen zijn onderzocht waarbij huizen zijn ontdekt.96 Grote kennislacunes bestaan er voor de Late IJzertijd en de Laat-Romeinse tijd. Voor de Romeinse tijd geldt dat vanaf de periode na 150 n.Chr. het aantal gebouwplattegronden afneemt. Een betere datering van de plattegronden is eveneens wenselijk. Vaak zijn plattegronden niet of globaal te dateren. Over het algemeen hangt dit samen met de gehanteerde opgravingsmethode. Door een nauwkeurigere ouderdomsbepaling van huizen, zou mogelijk een betere typochronologie opgesteld kunnen worden. Ook dienen huisplattegronden tijdens het veldwerk gedetailleerd gedocumenteerd te worden en moet er naar eventuele ontbrekende gebouwsporen worden gezocht of worden verklaard waarom deze ontbreken. Vragen die daarbij gesteld moeten worden betreffen de aan- of afwezigheid van buitenstijlen en de situering van ingangen, middenstaanders en binnenstijlen. Om zoveel mogelijk kenmerken van een plattegrond te ontrafelen dient daarom het eerste opgravingsvlak direct onder de bouwvoor aangelegd te worden op het niveau dat de sporen leesbaar zijn. Hierdoor kunnen ook ondiep ingegraven grondsporen worden gedocumenteerd. Verder is het raadzaam om op de plek waar een plattegrond is gelokaliseerd, het vlak handmatig te schaven. Op deze wijze worden ook vage grondsporen opgemerkt. Tevens dienen de sporen van een huisplattegrond handmatig gecoupeerd en afgewerkt te worden, waarbij vondstmateriaal systematisch en stratigrafisch wordt verzameld en monsters worden genomen voor het verzamelen van houtskool of verkoolde zaden ten behoeve van 14C-dateringen. Uiteraard speelt metaaldetectie hierbij een belangrijke rol. Veel metalen zoals munten en fibulae zijn uiterst scherp te dateren. Het komt soms voor dat hout van staanders bewaard is. Het is vanzelfsprekend dat dit hout, wanneer het geschikt is voor dendrochronologisch onderzoek, gedateerd wordt. Ook is het van belang inzicht te verkrijgen in de formatieprocessen. Hoewel deze opmerkingen logisch aandoen, blijkt de documentatie en publicatie van huisplattegronden nog te vaak gebrekkig. Vooral in het rivierengebied, waar door de kleiige bodem de sporen slecht leesbaar zijn, zijn genoemde suggesties van belang. Slechts in het geval van goede documentatie is het mogelijk om een gebouw aan een bepaald type of subtype toe te kennen. De biografie van een gebouw kan alleen ontrafeld worden wanneer er tijd en zorg besteed wordt aan het onderzoek van een plattegrond. Juist de tijd die hiervoor nodig is staat in de huidige AMZ-praktijk zwaar onder druk.
93 De vindplaats Oosterhout bij Nijmegen is een inheems-Romeinse nederzeing die vrijwel volledig is onderzocht en waarbij een twintigtal huizen zijn gevonden, maar nog niet is gepubliceerd. 94 De plaegronden van Druten-Klepperheide zijn inmiddels in een doctoraalscriptie (Maas 2007) gepubliceerd. Hoewel dit geen basisrapportage is, is het goed bruikbaar. Het probleem van doctoraalscripties is dat ze snel in de vergetelheid raken. 95 Bij het grootschalige onderzoek van Zaltbommel-De Wilderman (Veldman & Blom 2010) zijn slechts vijf plaegronden onderzocht. Hiervan kon bij twee plaegronden het type en een datering worden vastgesteld. Deze gebouwen waren tweebeukig en dateerden in de Midden-Romeinse tijd. 96 Bijvoorbeeld De Meern-Oudenrijnseweg is een deels twee- driebeukige plaegrond gevonden uit de VroegRomeinse tijd (Luksen-IJtsma 2009). Bij een onderzoek Vleuterweide-Wilheminalaan zijn twee driebeukige woonstalhuizen uit de Midden en late IJzertijd opgegraven. (Blom & Graafstal 2005).
292
Literatuur Arnoldussen, S & E.M Theunissen 2014; Huisplattegronden uit de late prehistorie in het rivierengebied, in: A.G. Lange et al. (red.), Huisplattegronden in Nederland. Amersfoort. Asselman, N.E.M., 1997: Suspended sediment in the River Rhine. The impact of climate change on erosion, transport and deposition, Utrecht (Nederlandse Geografische Studies 234). Berendsen, H.J.A, 2008a: Vorming van het land, Assen. Berendsen, H.J.A, 2008b: Landschap in delen, Assen. Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001: Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands, Assen. Berendsen, H.J.A. & P.G. Beukenkamp, 1983: Een fysisch-geofysische excursie in de omgeving van Utrecht. Berichten van de universiteit van Utrecht, 15, Utrecht. Blom, E. & E.P. Graafstal 2005: In de schoot van het landschap. Vleuterweide-Wilheminalaan. Een nederzetting uit de midden- en late IJzertijd, Utrecht (Basisrapportage 9). Boreel, G.L. &W. van Zijverden, 2009: Fysische geografie, in Renswoude, J. van&J. Van Kerckhove (red.): Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35), 17-84. Boreel, G.L., 2006: Fysische geografie, in S. Heeren (red.): Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1, De nederzetting aan de PassewaaijseHogeweg, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 29), 13-47. Cohen, K.M., E. Stouthamer,W.Z. Hoek, H.J.A. Berendsen&H.F.J. Kempen, 2009: Zand in banen : zanddieptekaarten van het Rivierengebied en het IJsseldal in de provincies Gelderland en Overijssel, Utrecht. De Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E. Westerhoff & T.E. Wong, 2003: De Ondergrond van Nederland. Geologie van Nederland, deel 7, Utrecht. Dockum, S.G., 1994: De wortels van het Kromme-Rijnproject, in W.A. van Es & W.A.M. Hessing (red.) Romeinen Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Trajectum tot Dorestad (50 v. C. – 900 n. C.), Amersfoort, 206-212. Doesburg, J. van, 2003: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede, Amersfoort (RAM-rapport 97). Es, W.A. van, 1994: Bataven in het Kromme Rijngebied?, in W.A. van Es&W.A.M. Hessing (red.) Romeinen Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Trajectum tot Dorestad (50 v. C. – 900 n. C.), Amersfoort, 22-36. Es, W.A. van & W.A.M. Hessing (red.), 1994: Romeinen Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Trajectum tot Dorestad (50 v. C. – 900 n. C.), Amersfoort.
97 Heeren 2009, 169.
293
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
Als laatste punt kan nog genoemd worden het onderzoek naar de functionele indeling en het gebruik van de huizen. In Tiel-Passwaaij kon, ondanks het ontbreken van resten van stalboxen, de stal vaak wel gelokaliseerd worden. Groene fosfaatvlekken binnen huisplattegronden zijn het gevolg van het jarenlang stallen van vee. Deze fosfaatverkleuringen zijn vooral aangetroffen in de oosthelft van de gebouwen.97 Deze fosfaatvlekken zijn waargenomen in gebouwen uit de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd. Bij de samengestelde plattegronden is vastgesteld dat de stal zich in het driebeukige deel bevond. In het tweebeukige deel moet zijn gewoond en gewerkt. Vaak bevonden zich op de overgang van het woongedeelte naar stal twee tegenover elkaar liggen de ingangen in de lange wand. Slechts weinig indelingen van gebouwen geven inzicht in het wonen of andere activiteiten. Een uitzondering vormt Huis 3 (Afb. 6, D) van Tiel-Passewaaij. Bij dit gebouw was slechts een klein deel van de westelijke helft voorzien van een wandgreppel. Dit was mogelijk het slaapvertrek. Resten van een ruimtelijke indeling in gebouwen zijn over het algemeen schaars. Bij het onderzoek naar de indeling van gebouwen zou hier nog kenniswinst te behalen zijn.
HUISPLATTEGRONDEN IN NEDERLAND
Habermehl, D.S. & J. van Renswoude, in voorbereiding: Wonen op een rivierduin. Opgravingen te Cuijk-De Nielt, sporen van nederzettingsactiviteit tussen het Mesolithicum en de Nieuwe Tijd. Nederlandse Archeologische Rapporten. Amersfoort, Heeren, S., 2005: Een nederzetting uit de Romeinse tijd te Tiel-bedrijvenpark. Medel-Rotonde (vindplaats 6), Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 26). Heeren, S., 2006: Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1. De nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 29). Heeren, S., 2009: Romanisering van rurale gemeenschappen in de civitas Batavorum. De Casus Tiel-Passwaaij, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 36). Heeren, S. & J. van Renswoude, 2006: Catalogus nederzettingsstructuren, in S. Heeren, 205-314. Heirbaut, E & R. Jansen, 2007: Sporen uit de Romeinse tijd, in Jansen (red.) Bewoningsdynamiek op de Maashorst. De bewoningsgeschiedenis van Nistelrode van laat-neolithicum tot volle middeleeuwen, Leiden (Archolrapport 48), 593-650 Kooistra. L.I., 1996: Borderland farming. Possibilities and limitations of farming in the Roman period and Early Middle Ages between the Rhine and Meuse, Amersfoort. Kwadijk, J.C.J., 1993: The impact of climatic change on the discharge of the river Rhine, Utrecht (NederlandseGeografische Studies 171). Luksen-IJtsma, A., 2009: Oudenrijnseweg. Archeologisch onderzoek van een inheems-Romeinse nederzetting uit de eerste eeuw na Chr. en een vlasrootcomplex uit de twaalfde eeuw na Chr. in de Meern, gemeente Utrecht, Utrecht (Basisrapportage 25), 25-27. Maas, J.C., 2007: Druten-KlepperheideRevisited. Een inheems-Romeinse nederzetting in de civitas Batavorum, Amsterdam. Pons, L.J., 1957: De geologie, de bodemvorming en de waterstaatkundige ontwikkeling van het Land van Maas en Waal en een gedeelte van het Rijk van Nijmegen, proefschrift Universiteit Wageningen, Wageningen (Verslagen van Landbouwkundige Onderzoekingen 63.11). Renswoude, J. van, 2009: Sporen en structuren, in J. van Renswoude & J.Van Kerckhove (red.), Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35), 85-115. Renswoude, J. van, 2009: Metaal, in J. van Renswoude& J.Van Kerckhove (red.), Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35), 231-287. Renswoude, J. van & J. Van Kerckhove (red.), 2009: Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35). Roymans, N.&H. Fokkens, 1991: Een overzicht van veertig jaar nederzettingsonderzoek in de Lage Landen, in: H. Fokkens & N. Roymans (red.): Nederzettingen uit de Bronstijd en de Vroege IJzertijd in de Lage Landen, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 13), 1-21 Schinkel, S., 1994: Zwervende erven. Bewoningssporen in Oss-Ussen uit de Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd. Opgravingen 1976—1986, deel II: Catalogus, Leiden. Schinkel, K., 1998: Unsettled settlement: occupation remains from the Bronze Age and the Iron Age at Oss-Ussen. The 1976-1986 excavations, in: H. Fokkens (red.), The Ussen Project: The First decade of excavations at Oss, Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 30), 5-305. Schurmans, M.D.R & J. Oosterbaan, 2012: De Romeinse bewoning in Wijchen-Bijsterhuizen vindplaats 11, in C. Coquelet et all, Signa 2012, 124-126. Siemons, H.-A.R: Sporen en Structuren, in M.M. Sier & C.W. Koot (red.), Archeologie in de Betuweroute Kesteren-De Woerd. Bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 82), 83-110. Slofstra, J., 1991: Changing settlements systems in the Meuse-Demer-Scheldt Area during the Early Roman period, in: N. Roymans& F. Theuws (eds.), Images of the past: studies on ancient societies in Northwestern Europe, Amsterdam (Studies in Prae- en Protohistorie 7), 131-98. Slofstra, J., 2002: Batavians and Romans on the Lower Rhine. The Romanisation of a frontier area, Archaeological Dialogues 9, 16-38. Stouthamer, E., 2001: Holocene avulsions in the Rhine-Meuse delta, Utrecht (Netherlands Geographical Studies 283). Tilley, C., 1994: A Phenomenology of Landscape: Places, Paths and Monuments, Oxford. TNO, 2011: Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond, versie 2011, http://www.dinoloket.nl/nomenclatorShallow/start/start/introduction/index.html.
294
295
ARCHEOLOGISCHE SPOREN VAN HET HUIS
Verhelst, E.M.P., 2003: Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het tracé van de Betuweroute, vindplaats 52 Geldermalsen& Rijs en Ooyen, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 43). Vos, W.K. 2002: De inheems-Romeinse huisplattegronden van de Horden te Wijk bij Duurstede, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 96). Vos, P.&P. Kiden, 2005: De landschapsvorming tijdens de steentijd, in: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.): De steentijd van Nederland, Zutphen (Archeologie 11/12). Vos, W.K., 2009: Bataafs Platteland. Het Romeinse nederzettingslandschap in het Nederlandse Kromme-Rijngebied, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 35). Weerts, H.J.T., P. Cleveringa, J.H.J. Ebbing, F.D. De Lang & W.E. Westerhoff, 2000: De lithostratigrafische indeling van Nederland – Formaties uit het Tertiair en Kwartair, Utrecht (TNO-rapport NITG-00-95-A). Wesselingh, D.A., 2000: Native neighbours. Local settlement system and social structure in the roman periode at Oss (the Netherlands), APL 32. Willems, W.J., 1984: Romans and Batavians: A regional study in the Dutch Eastern River Area, II, BROB 34, 39-331. Zagwijn, W.H., 1986: Nederland in het Holoceen, ’s-Gravenhage. Zonneveld, J.I.S., 1985: Levend land, Utrecht.