Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoek 1995-2006 1 Inleiding 2 Archeologische onderzoeksprojecten 1995-2006 3 Evaluatie 1995-2006 per thema en/of landschap 3.1 Nederzettingssysteem Villacomplexen Heuvelland Maasdal Nederzettingen Eiland van Weert Beekdalen Noord-Limburg Midden terras Heuvelland Overige landschappen Wegdorpen en steden 3.2 Grafcultuur Heuvelland Eiland van Weert Beekdalen Noord en midden Limburg Midden terras Maasdal Kenniswinst grafcultuur 3.3 Economie Landbouw en veeteelt Villacomplexen Nederzettingen Wegdorpen en steden: Maastricht Industrie 3.4 Religie/Depot 3.5 Versterkingen 3.6 Infrastructuur Wegen Kruisingen en bruggen De Maas Kenniswinst 4. Overzicht Lijst gebruikte publicaties
-1-
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
1 Inleiding Uitgangspunt voor de evaluatie van de periode 1995-2006 is het globale overzicht over Romeins Limburg dat in 2000 gepubliceerd is en waarin onderzoek tot en met 1996 verwerkt is1. Voor de evaluatie van het archeologisch onderzoek op vindplaatsen waarbij de Romeinse tijd aanwezig was, is alleen gekeken naar rapporten van opgravingen, proefsleuvenonderzoeken en begeleidingen en overzichtspublicaties die gepubliceerd zijn in de periode 1995-2006. In totaal werden 78 publicaties gelezen en op kenniswinst beoordeeld. Voor de periode 1996-2006 meldt Archis II 94 onderzoeken (opgraving, proefsleuven of begeleiding) met vondsten, sporen of structuren uit de Romeinse tijd2.
Na controle op basis van beschrijvingen en rapportages konden 95 op enigerlei wijze gepubliceerde vindplaatsen/onderzoeken met sporen of structuren uit de Romeinse tijd vastgesteld worden (zie excel-bijlage en overzichtskaart). Vindplaatsen met alleen “losse” vondsten zijn hier niet meegenomen. Het betreft: - 8 bureauonderzoeken (waarvan 6 overzichten) - 4 begeleidingen - 52 proefsleuven (waarvan 22 AMR) - 29 opgravingen - 2 overige onderzoeken Inhoudelijke kenniswinst is voornamelijk behaald uit de rapporten van opgravingen en enkele bureauonderzoeken. In zeker 29 rapporten is er sprake van inhoudelijke kenniswinst. Opgravingen
1
Hoevenberg, J. 2000. De Romeinse samenleving: staat, steden en landbouw in Geschiedenis van Limburg deel 1, red. J. Venner (LGOG), p. 46-66. 2 De gegevens uit Archis II tonen een vertekend beeld omdat pas sinds de invoering van de KNA een duidelijk verschil is gemaakt tussen de veldwerkmethodes opgraven, proefsleuven en begeleiding. Dit wordt met name duidelijk in het grote aantal opgravingen voor 1995: het betreft hier ongetwijfeld veel onderzoek dat nu onder proefsleuven of begeleiding ingedeeld wordt.
-2-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Volgens Archis II zijn er in de periode 1995-2006 in Limburg 52 opgravingen (code AOP) uitgevoerd. Onder deze 52 opgravingen bevinden zich zeker 4 onderzoeken die alleen Romeins vondstmateriaal maar geen sporen of structuren hebben opgeleverd. Bovendien is 22 x een foute code gebruikt: AOP (opgraving) zou APP (proefsleuven) moeten zijn3. In totaal zouden dus zeker 26 opgravingen geresulteerd moeten hebben in sporen en/of structuren uit de Romeinse tijd. Van die 26 opgravingen zijn er zeker 20 in een voldoende gedetailleerde en voor kenniswinst bruikbare rapportage verantwoord4. De opgravingsrapporten verschillen onderling in kwaliteit, diepgang en kenniswinst. Niet elke opgraving is tot in detail gepubliceerd. Enkele rapporten bevatten geen plaatsing in een groter regionaal of nationaal kader en/of de synthese ontbreekt. Grootschalige en vlakdekkende opgravingen van nederzettingen en grafvelden uit de Romeinse tijd hebben in Limburg slechts beperkt plaatsgevonden en dan met name in de microregio WeertNederweert (deel van Maas-Demer-Schelde-gebied, landschap Eiland van Weert). Er zijn drie (vrijwel) complete grafvelden opgegraven bij Haelen-Windmolenbos (Beekdalen Midden Limburg), Weert Kampershoek en Nederweert Rosveld (Eiland van Weert) en één compleet villacomplex bij Kerkrade – Holzkuil (Heuvelland). Proefsleuvenonderzoek De resultaten van de meeste proefsleuven laten over het algemeen niet meer toe dan een uitbreiding van de verspreidingskaart en soms de vaststelling van de aard van de aangetroffen vindplaats (meestal nederzetting). Inhoudelijk is de kenniswinst van proefsleuvenonderzoek gering. Volgens Archis II zijn er 38 onderzoeken uitgevoerd, exclusief de al genoemde 22 AMR projecten5. In totaal dus eigenlijk 60. Gezien de middenpositie en de waarderende rol van het proefsleuvenonderzoek in de AMZ–cyclus is het relatief grote aantal onderzoeken en de snelheid van rapportage – zeker sinds de invoering van de KNA in 2001 - begrijpelijk. Begeleiding De begeleiding van werkzaamheden met name in beekdalen heeft resultaten opgeleverd op onderdelen waarvan nog zeer weinig bekend is, namelijk infrastructuur zoals secundaire wegen en bruggen en economische activiteiten zoals productie van aardewerk, baksteen en ijzer en visserij6. Vaak worden deze verschijnselen off-site sporen genoemd7. Bureauonderzoeken De enkele bureauonderzoeken omvatten onder andere globale overzichten over Romeins Maastricht (Panhuysen 1996), Romeins Heerlen (Put 1998), Romeins Gennep (Dinther 1995), Romeins Heel (Hupperetz 2000), Romeins Venlo-Blerick (Schotten 1995) en Romeins Heuvelland (de Grooth 1997). Deze overzichten dateren vooral uit het begin van de nu geëvalueerde periode. Er kan relatief weinig nieuwe informatie aan deze ‘oude’ overzichten toegevoegd worden. Over het algemeen kan gezegd worden dat: - vooronderzoeken leiden tot losse vondsten en waarnemingen - proefsleuvenonderzoek bijdraagt aan thematische verspreidingskaarten - opgravingen leiden tot inhoudelijke kenniswinst
3
Dit betreft 22 proefsleufonderzoeken in het kader van het project Actualisering Monumenten Register (AMR) van de ROB/RACM. 4 Sinds de invoering van de KNA in oktober 2001 moeten opgravingen binnen 2 jaar gerapporteerd worden. Dit houdt in dat uiterlijk eind 2003 de eerste KNA-resultaten hiervan beschikbaar zijn gekomen. 5 Deze 22 proefsleuvenonderzoeken zijn slechts globaal gepubliceerd, De Groot 2006. Uitzonderingen zijn de Villa MeerssenOnderste Herkenberg, De Groot 2005 en de Villa Afferden, Vermeulen-Bekkering 2006 6 In dit kader is het goed op te merken dat de Provincie Limburg heeft besloten dat voor plangebieden met een lage verwachting op de IKAW in principe geen onderzoeksplicht geldt. Vrijwel alle beekdalen hebben op de IKAW een lage verwachting! Hier ligt een aandachtspunt 7 Het belang van deze zogenoemde off-site verschijnselen staat tijdens de selectieprocedure vaak onder grote druk (uit het oogpunt van kostenbesparing). Deze sporen hebben een wijdere verspreiding en onderzoek lijkt daardoor relatief duurder. De vraag is of dit in de praktijk ook echt het geval zou zijn. Met het oog op de landschapsbenadering zouden de off-sitesporen misschien juist meer aandacht moeten krijgen.
-3-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
2. Archeologische onderzoeksprojecten 1995-2006 In de periode 1995-2006 zijn een aantal grotere universitaire, provinciale of nationale projecten uitgevoerd. Deze betreffen in totaal 48 van de 95 vindplaatsen (bijna 50%). De onderzoeksmethoden variëren hierbij van bureauonderzoek tot opgraving.
AMR MDS-gebied A73 – Via Limburg Maaswerken Via Belgica Beekdalen
22 vindplaatsen (proefsleuven) 9 vindplaatsen (opgravingen en/of proefsleuven) 3 vindplaatsen (2x opgraving, 1x proefsleuven) 8 vindplaatsen (proefsleuven) 4 vindplaatsen (bureauonderzoek, geen opgravingen) 2 vindplaatsen (2x begeleiding)
AMR (met name Heuvelland) In het project Actualisering Monumenten Register van de ROB/RACM zijn in Limburg alle 22 beschermde villaterreinen uit de Romeinse tijd met proefsleuven onderzocht8. Deze terreinen waren al voor 1995 bekend. Van de beschermde villaterreinen liggen er 16 in het Heuvelland. Het onderzoek heeft voor de villa complexen in het Heuvelland vooral nieuw licht geworpen op de fysieke kwaliteit van de resten, maar ook voor een de op de inhoudelijk kwaliteit. Er werden enkele nieuwe plattegronden van waarschijnlijk bijgebouwen ontdekt. In sommige gevallen bleek de grens van het beschermde terrein niet samen te vallen met de omvang en spoorverspreiding van het villacomplex. In het Heuvelland vormen agrarisch grondgebruik en regenwatererosie een duidelijke bedreiging voor de conservering van de grondsporen. Maas Demer Schelde gebied met name Eiland van Weert, Beekdalen Midden en Noord Limburg) Dit NWO-project is ontstaan uit de samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Leiden. Het omvat met name het zandgebied tussen de rivieren Maas, Demer en Schelde en is gericht op nederzetting en landschap. Al sinds de jaren 80 vindt in de omgeving van Weert onderzoek plaats. Met name in de jaren 1994-1998 was dit grootschalig bij Weert Kampershoek, - Molenakkerdreef, - Raak, - Nieuw Leuken en in 2001-2003 bij NederweertRosveld. De meeste onderzoeken van nederzettingen en grafvelden zijn tot in detail gepubliceerd, waarbij plaatsing in de regio en synthese sterk onder de aandacht zijn gebracht. De kenniswinst voor bewoning en gebruik tijdens de Romeinse periode van met name het Eiland van Weert is binnen de provincie Limburg onvergelijkbaar groot te noemen. A73 Noord en Zuid / Via Limburg (Maasdal, Terras, Stuwwal en Beekdalen Noord en Beekdalen Midden Limburg) Voorbereidingen voor de aanleg van de Rijksweg 73 Noord in Limburg werden al in 1987 gestart en resulteerden in 1990-1991 in de opgraving van een Romeinse nederzetting bij Venray-Hoogriebroek en in 1993-1994 in de opgraving van een Romeinse grafveld bij Venray-’t Brukske9. De kenniswinst 8 9
De Groot 2006 (BROB), De Groot 2005 (Meerssen Herkenberg), Vermeulen-Bekkering 2006 (Bergen-Afferden) Stoepker 1997 en 2000: de nederzetting is volledig gepubliceerd, het grafveld nog niet.
-4-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
voor de bewoning van Noord Limburg is groot. Tot dan toe waren geen nederzettingen en grafvelden uit deze periode bekend. Op basis van het verkennend onderzoek in het kader van de Rijksweg 73 Zuid (Via Limburg) van 1996 tot 2003 werd door het Project Team Archeologie Via Limburg aan 13% van de bekende/verwachte vindplaatsen een Romeinse datering toegeschreven (19 v/d 151). Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een proefsleuvenonderzoek bij Swalmen-Heide (landschap Terras), waarbij de rand van een Romeinse nederzetting werd vastgesteld10. Maaswerken (Maasdal) In 1996 werd vanuit de ROB het project`Maasdal` gestart dat in 1998 resulteerde in het Project Team Archeologie Maaswerken. Van 1998 tot 2002 vond in dit kader verkennend onderzoek plaats, in 2003/2004 waarderend onderzoek11. Op basis van het verkennend onderzoek werd door het Project Team Archeologie Maaswerken aan 25% van de bekende/verwachte vindplaatsen in het gebied Zandmaas een Romeinse datering toegeschreven (38 v/d 151) en aan 18% in het gebied Grensmaas(10 v/d 57). In totaal betrof het hier dus 48 potentiële vindplaatsen. Na de waarderende fase bleven op 4 locaties 8 vindplaatsen uit de Romeinse tijd over. Op 3 locaties werd proefsleuvenonderzoek uitgevoerd: Grensmaas-Borgharen (villa complex), Zandmaas-Lomm (nederzetting, grafveld en dump/villa/wachtpost?) en Proefproject 2-Cuijk (brug)12. Via Belgica (Heuvelland) In 1999 ontstond bij de gemeente Maastricht het idee om iets met de Romeinse weg van Keulen via Heerlen en Maastricht naar Boulogne te doen. De Provincie Limburg heeft dit initiatief overgenomen onder de fictieve naam ‘Via Belgica’ en onder het motto ”verleden op weg naar de toekomst”. In dit kader is door RAAP in 2003 een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar het grotendeels onbekende tracé van deze weg. Op drie locaties bij Rimburg, Voerendaal en Houthem is veldonderzoek gedaan en kon plaatselijk het tracé vastgesteld en/of uitgebreid worden13. Beekdalen (Beekdalen Noord en Midden Limburg en Rivierduinen) Sinds 2002 wordt door de ACVU en sinds 2003 door de ROB/RACM projectmatig beekdalenonderzoek uitgevoerd14. Deze projecten zij ingegeven door de nieuwe belangstelling voor beekdalen vanuit natuurontwikkeling en waterbeheersing in het kader van herstel van natuur- en landschapswaarden. Inmiddels is duidelijk geworden dat ‘natte gebieden’ een grotere variatie en rijkdom aan materiele resten van menselijke activiteiten bezitten dan altijd door archeologen werd gedacht: depositie (afvaldump, offer), grondstofwinning (ijzer, klei), voedselvoorziening (visserij), infrastructuur (paden en bruggen), watermolens. Voor de Romeinse tijd in Limburg heeft beekdalonderzoek al veelbelovende resultaten opgeleverd bij Bergen-Eckeltsebeek (afvaldump pannenbakkersoven)15 en Weert-Stramproy (vroeg-Romeinse brug)16. 3. Evaluatie 1995-2006 per thema en/of landschap Het aantal vindplaatsen uit de Romeinse tijd voor de periode 1995-2006 verschilt aanzienlijk per landschap. Het meest verstedelijkte landschap – Heuvelland - laat de meeste onderzochte vindplaatsen zien. In grote lijnen sluit het beeld van de kenniswinst aan op het beeld van het aantal vindplaatsen. De schijnbare wanverhouding tussen aantallen vindplaatsen (95) en rapporten met kenniswinst (29) wordt grotendeels beïnvloed door het feit dat meerdere vindplaatsen/onderzoeken in één rapport ondergebracht worden (bijv. Weert, project Via Belgica). Bovendien is een deel van de opgravingen en proefsleuven nog niet gepubliceerd om dat ze of uit de pre-KNA tijd (t/m 2001) dateren of van na 2004 (rapportage binnen 2 jaar) of uitgevoerd zijn in uit steden met een gemeentelijk archeoloog (Heerlen, Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo).
10 11 12 13 14 15 16
Lohof 2002, Bosman 2001 Stoepker 2004 Peeters 2006 in Stoepker 2006 Demey 2003 Gerritsen 2004 Roymans 2006a Roymans 2006b
-5-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Aantal Romeinse vindplaatsen per landschapstype 1
Stuwwal
6
Rivierduinen - Niersdal Maasdal Beekdalen Noord
19
35
Peel Eiland van Weert Beekdalen Midden
5
Terras
0 1
Roerdal
10 13
Heuvelland
5
Aantal rapporten met kenniswinst per landschapstype Stuwwal
0 2
Rivierduinen - Niersdal Maasdal
5
10
Beekdalen Noord Peel Eiland van Weert Beekdalen Midden
3 0
Terras
0 3 2
Roerdal Heuvelland
4
Vaststelling Met het oog op het relatief geringe aantal rapporten dat inhoudelijke kenniswinst geeft (29) is een beschrijving per thema per landschap nauwelijks haalbaar. De kenniswinst is veelal slechts op 1 of 2 rapporten/publicaties gebaseerd waardoor vergelijking of referentie nauwelijks uitvoerbaar is: noch binnen de geëvalueerde periode, noch met ouder onderzoek/rapportages. Meer dan een globale stand van zaken per thema (nederzettingssysteem, grafcultuur, etc) kan meestal niet gegeven worden. Waar evaluatie per landschap mogelijk of zinvol is, is dit uitgewerkt
3.1 Nederzettingssysteem -6-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Villacomplexen Heuvelland Villa complex Kerkrade-Holzkuil In 2002 werd het pas in 2001 ontdekte villacomplex Kerkrade-Holzkuil volledig vlakdekkend opgegraven17. Het is daarmee in elk geval voor Zuid-Limburg de enige compleet opgegraven nederzetting uit de Romeinse tijd met volledig uitgewerkte data. Het is een referentie- en vergelijkingskader voor toekomstig onderzoek naar villacomplexen en nederzettingen. Aan de publicatie wordt daarom uitgebreid aandacht besteed. Het complex lag op een noordelijke uitloper van het plateau van Kerkrade, op de oosthelling richting Wormdal en een verlande beek. Tijdens de opgraving is een kleine hoeveelheid preflavisch en handgemaakt aardewerk gevonden, maar geen bijbehorende sporen. Enkele vroeg Romeinse en uitheemse fibulae lijken er op te wijzen dat de eerste bewoners van elders kwamen. Er zijn weinig aanwijzingen voor overlast door Germaanse invallen. Rond 300 is de villa verlaten, waarbij de roerende goederen meegenomen zijn en het terrein doelgericht lijkt te zijn opgeruimd. Hoewel het niet bewezen kon worden is het wel zeer goed mogelijk dat een aardbeving destijds de aanleiding was voor het verlaten van de villa. Tussen 300 en 325 is het hoofdgebouw door brand verwoest en geplunderd18. De muren en het vondstmateriaal - aardewerk, bot, glas, metaal en ecologisch materiaal - waren over het algemeen slecht geconserveerd omdat het grotendeels in de bouwvoor of de colluviumlaag was opgenomen en door de bodemeigenschappen van de löss zelf. Het best bewaard waren de dieper aangelegde kelder en het badhuis (vanwege de vloerverwarming). Veel vondstmateriaal was door colluvium bovendien verplaatst, zodat nog weinig in situ aangetroffen werd. Er is uiteenlopend specialistisch (materiaal)onderzoek uitgevoerd: fysisch geografisch onderzoek, reconstructies gebouwen, aardewerk, metaal en slak, glas, munten, keramisch bouwmateriaal, natuursteen, beschilderd pleisterwerk, botanie en zoölogie en archeo-seismologisch onderzoek. Landschap Oorspronkelijk was de relatief steile oosthelling waarop het complex lag dichtbeboste. Pas in de IJzertijd of Romeinse tijd werden dergelijke hellingen ontgonnen. IJzertijdsporen ontbraken echter en waarschijnlijk werd het bos op de oostflank van het plateau gekapt voor de bouw van het villacomplex rond 75 na Chr. Het hoofdgebouw werd parallel aan de hoogtelijn van de helling gebouwd met zicht op het lager gelegen beekdal in het oosten en zuidoosten. Binnen het complex bestond een hoogteverschil van enkele meters. Op het terrein heeft tegen de verwachting in geen grootschalige erosie plaatsgevonden, behalve in de droge dalen van de helling. De erosie begon na het verlaten van het villacomplex. Pollenonderzoek wijst erop dat het gebied weer bebost raakte. Na 1000 vond weer grootschalige landbouw plaats in het gebied, dat leidde tot grootschalige erosie en de vorming en afzetting van colluvium. Het colluvium varieert in dikte van enkele decimeters ter hoogte van het hoofdgebouw tot enkele meters in de droogdalen. Bebouwing en inrichting De villa Holzkuil bestaat uit een complex van gebouwen op en rond een erf dat omgeven werd door greppels en een hekwerk. Het omheinde complex was maximaal ca 250 x 160 m groot (= ca 4,2 ha). Locaties en oriëntaties tonen een duidelijke structuur: de gebouwen bevinden zich met name langs drie assen die samen een U vormen. De vierde zuidoostelijke as is minder herkenbaar. Meerdere gebouwen zijn driedimensionaal gereconstrueerd, waaronder het hoofdgebouw. Alle structuren worden besproken en er wordt nader ingegaan op de functies van gebouwen en delen van het complex. Dit leidt uiteindelijk tot de fasering en ordening van het complex. In totaal zijn 29 gebouwen en structuren verdeeld over vijf fases aangetroffen. Acht gebouwen zijn gereconstrueerd op basis van complete plattegronden. Van de overige gebouwen en structuren zijn de plattegronden en coupes afgebeeld. De meeste gebouwen waren van hout, behalve het hoofdgebouw (3 fases) en 5 plattegronden in steen- of steensokkelbouw met steen- of grindfundering. De afmetingen van gebouwen in hout- en steenbouw verschillen onderling nauwelijks, met uitzondering van het hoofdgebouw. Vergelijking van de steen- of steensokkelbouw met andere vindplaatsen is moeilijk, aangezien deze zowel in Nederland als in België en Duitsland wel opgegraven maar niet (in detail) gepubliceerd zijn. Vergelijking van de houten gebouwen met rechthoekige plattegronden binnen Zuid Limburg is niet mogelijk aangezien hier geen grootschalig onderzoek heeft plaatsgevonden, of zoals in het uitzonderingsgeval geval villa Voerendaal niet gepubliceerd is. Dit in tegenstelling tot Zuid Nederland waar met name dankzij grootschalig nederzettingsonderzoek in het Maas-Demer-Schelde 17 18
Tichelman 2005a
Beide gebeurtenissen zullen grote gevolgen hebben gehad voor de aantallen en met name de verspreiding van materiaal en dus voor de verspreidingskaarten. De exacte impact is echter niet te achterhalen. Maar enige voorzichtigheid mbt tot verspreidingskaarten is geboden. Vergelijking met het geplunderde hoofdgebouw van de villa Maasbracht-Steenakker zou interessant kunnen zijn.
-7-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
gebied veel kenniswinst is behaald voor de bewoning van het zandgebied in de Romeinse tijd (OssUssen, Bladel-Hoogeloon, Weert-Nederweert, Someren, Breda-West en Lieshout). Vergelijkingen waren verdere in beperkte mate mogelijk met onderzoek in het Nederlandse rivierengebied en de lössgebieden in Noord-Frankrijk, België en Duitsland. De bewoningsgeschiedenis van het complex is in 5 fases ondergebracht: 1e fase = 75-100 in houtbouw, 140x45 tot 140x100m, minstens 2 woongebouwen 2e fase = 100-125 met eerste steenbouw, 180x100 tot 200x100m, 3-4 woongebouwen 3e fase = 125-175, steenbouw met uitbreidingen, ca 225x160m, 3-5 woongebouwen 4e fase = 175-225, bouw badhuis, aanleg vijver en omheining, ca 250x150m, 2-5 woongebouwen 5e fase = 225-300, ca 250x150 m, 3-4 woongebouwen Het hoofdgebouw kent 1 houtbouw- en 3 steenbouwfases. Vergelijking van het hoofdgebouw is eenvoudig: in het verleden ging de belangstelling vrijwel alleen hier naar uit. Het hoofdgebouw wijkt in grote lijnen niet af van het gangbare porticustype. Het hoofdgebouw en het complex zijn driedimensionaal gereconstrueerd19. Ook de overige 25 gebouwen en structuren zijn individueel besproken (constructie, ingangen, binnenindeling, zolders, functie, type), afgebeeld in vlak- en coupetekeningen en in foto en gedateerd. Dit maakt toekomstige vergelijkingen tot in detail mogelijk. Acht van deze gebouwen zijn tevens driedimensionaal gereconstrueerd. Functies en ordening gebouwen en structuren De functies van de gebouwen variëren tussen wonen, werken (reparaties, productie, productverwerking) en opslag (productvoorraad, veestalling, gereedschap/werktuigen). Een samenvallen van functies binnen met name een woonhuis is mogelijk. Binnen het complex zijn in elke fase minimaal 2 woningen aanwezig zijn. Naast het hoofdgebouw voor de eigenaar stonden er dus ook woningen voor villamedewerkers. Deze woningen stonden aan de noordwest- en noordzijde van het complex. De bedrijfsgebouwen liggen met name aan de zuidzijde van het complex. In Zuid-Limburg lijkt de woonstalhuistraditie zoals die bekend is uit het holocene rivierengebied en op de pleistocene zandgronden te ontbreken. Vanaf ca. 50 voor Chr. onderscheiden de grote woonstalhuizen van het Alphen-Ekeren type zich duidelijk van kleinere bijgebouwen zoals schuurtjes en spiekers. Met name in de 1e en 2e eeuw komt het type ook in Zuid Nederland algemeen voor. Het Alphen-Ekeren type komt ook in Zuid-Limburg voor, maar hier zijn de Late IJzertijd huizen klein en lijken zich niet te onderscheiden van bijgebouwen als schuurtjes en spiekers: overeenkomstige gebouwen hebben verschillende functies. Dit lijkt zich in de villacomplexen voort te zetten. Dit houdt in dat niet alle gebouwen van het Alphen-Ekeren type binnen een villacomplex per definitie als woon- of woonstalhuis geïnterpreteerd kunnen worden. Functies van gebouwen kunnen alleen op basis van vondsten of sporen bepaald worden. Helaas zijn voor de villa Holzkuil weinig directe aanwijzingen voor de functies van gebouwen gevonden. Woonfuncties zijn vastgesteld voor het hoofdgebouw en de gebouwen XXII, XVIII en XIX, IIa/IIb, IV en XXIII met name gebaseerd op de aanwezigheid van een haard. De gebouwtjes V, VI, X, XI en XV zullen eerder voor opslag en stalling zijn gebruikt. Het botanische materiaal wijst op activiteiten in verband met landbouwproductie in de westelijke hoek van het complex. De gebouwen I, XXII en XIV hebben hier waarschijnlijk voor opslag en stalling gediend. In de zuidwestelijke hoek heeft smeed- en gietwerk plaatsgevonden, waarbij de gebouwen IX en XIIb zeker betrokken waren. In het centrum van het erf liggen een waterput en twee vijvers. Het schetsen van een sociaal-economische ontwikkeling van het complex op basis van de functies van de gebouwen is moeilijk gebleken. Hiervoor zijn per fase voor elk gebouw bij benadering de hoofdfuncties wonen/werken/opslag op een rij gezet. Op basis hiervan werd een mogelijk aantal woongebouwen per fase berekend. Het herkennen van een bedrijfscomponent was vanwege te veel varianten niet mogelijk. Op basis van enkele aannames kon wel een logische ordening en fasering opgesteld worden, waarbij twee scenario’s zijn gevolgd.. Alle plattegronden van de houten gebouwen behoren tot het Alphen-Ekerentype. Binnen dit type is door Slofstra een chronologie opgesteld: jongere plattegronden zijn groter, dwz langer (>20 m) en breder (ca. 8 m). Oudere plattegronden zijn 6-7 meter breed en 12-20 meter lang en hebben dakstijlen die alleen op de middenas staan en vaak dakstijlen in de korte wanden die wijzen op een zadeldakconstructie. Binnen de “oudere” groep zijn varianten mogelijk: met en zonder wandgreppels, grootteverschil, aantal dakstijlen, verhouding van tussenruimtes. Vanaf de 2e eeuw worden één of meerdere middenstijlen vervangen door één of meerdere paren wandstijlen vervangen, waardoor grotere binnenruimtes ontstaan. Dezelfde varianten als bij het “oude” type blijven bestaan. Een andere technische vernieuwing is het gebruik van grindkuilen als fundament voor een dakstijl20. In Nederland is dit nog nauwelijks gevonden en is mogelijk een 3e eeuwse ontwikkeling. De volgende Alphen-Ekerentypen zijn binnen het villacomplex Holzkuil vastgesteld: - met dakstijlen alleen op middenas (‘oude’ type) 6 XXII, XXIII, XXIV, XIIa, XIIb, XVIII 19 20
Heijden, P. van der 2005 (bijgevoegde CD) Zie bijvoorbeeld Van Hoof 2007 (Landgraaf-Leenhof)
-8-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
- met één paar wandstijlen (‘ontwikkelde’ type) 3 IIa, IV, XVI - met twee paar wandstijlen 1 XX - met meer dan twee paar wandstijlen 1 XIV Vervolgens gebouwen met behulp van grind of steen (vanaf ca. 125 na Chr.): - eenschepig met binnensteun 2 XIX, HB - eenschepig zonder binnensteun 4 HA, IIb, XIII, XVII Aardewerk Doel van het aardewerkonderzoek was de datering van het aardewerk, sporen en structuren en de interpretatie en toewijzing van mogelijk functies aan gebouwen en terreindelen. Hiervoor zijn per aardewerkgroep, per fase en per functiegroep, per fase verspreidingskaarten opgesteld voor het hele villacomplex. Waterputten, vijvers en kuilen zijn individueel bekeken. Opvallend is de grote groep niet nader dateerbaar aardewerk: deze varieert van 0,9% in fase 5 tot 18% in fase 3. Wat betreft de aardewerkgroep tafelwaar doen zich twee concentraties voor: het hoofdgebouw en een tweede woongebouw XVII/XIX ten noordoosten daarvan. Mogelijk was dit de woning van de bedrijfsleider (vilicus). De bijdrage van het aardewerk aan de functiebepaling van gebouwen is verder gering. Voor de terra sigillata is Holzkuil vergeleken met villa’s van de Aldenhovener Platte (Rijnland), villa’s in Lauffen (Zuid Duitsland) en met Hambach 59. De laatste sloot het best aan. Wat betreft dikwandig aardewerk en amforen lijkt er uit vergelijkingen een opvallende relatie te bestaan: veel dolia betekent weinig amforen en vice versa. Ook in Holzkuil is het eerste het geval. De ruwwandige rode baksels zijn vermoedelijk een Zuid-Limburgse productie21. Er is een beperkt onderzoek uitgevoerd naar de herkomst van de geverfde ruwwandige waar met behulp van een neutronenactiveringsanalyse of sporenelementenanalyse. Het resultaat is dat dit type aardewerk uit de productiecentra in de omgeving van Jülich en Trier komt en niet uit Heerlen. Bovendien bleek in het aardewerkspectrum grijs aardewerk en Waaslands blauwgrijs, dat dichter bij de limes gebruikelijk is, te ontbreken. Ook dit lijkt te wijzen op een meer op het zuiden en oosten gerichte oriëntatie. Typisch laat Romeins aardewerk zoals Argonnen sigillata en Mayen aardewerk is nauwelijks aangetroffen. Metaal en slak Metalen voorwerpen zijn in 9 functionele hoofdgroepen onderverdeeld. Er werden geen gereedschappen en landbouwwerktuigen, hoewel het hier een landbouwbedrijf betreft. Het ‘schoon’ achterlaten van de villa speelt hierbij waarschijnlijk een rol. Het meeste metaal werd teruggevonden in in en rond het hoofdgebouw en kan in verband gebracht worden met het plunderen en slopen van de villa in de vierde eeuw. Enkele 4e eeuwse munten wijzen hier op. Slak is aangetroffen in structuur IX en stukken haardwand en een smeltkroes in structuur XIIb. Op basis hiervan kon echter geen smidse aangewezen worden. Keramisch bouwmateriaal Net als bij het meest voorkomende gebruiksaardewerk is er altijd weinig aandacht besteed aan het veel voorkomende keramische bouwmateriaal. Systematisch gebruik van een specifiek determinatiesysteem kan in de toekomst antwoord geven op onderzoeksvragen met betrekking tot productieplaatsen, producenten, producten per productieplaats, standaardisatie van producten en leveranciers22. Bij de dakpannen zijn door macroscopisch onderzoek 5 bakselgroepen, 7 typen randen en 4 typen uitsnijdingen vastgesteld. Voor het bepalen van het herkomstgebied van het materiaal is petrografisch onderzoek noodzakelijk. Dakpannen uit bakselgroep 1 – van tertiaire klei - zijn vooral in het hoofdgebouw gevonden en dakpannen van bakselgroep 3 – van holocene klei – in het tweede woongebouw XIX gevonden. Het materiaal is dus in elk geval van twee verschillende productiecentra betrokken. De verspreidingskaart van het keramisch materiaal laat zien dat waarschijnlijk slechts twee gebouwen een pannendak hebben gehad. Natuursteen Voor de bouw van het villacomplex is de voorkeur uitgegaan naar locale grondstoffen of maximale aanvoer over 200 km: Nievelsteiner zandsteen uit een groeve op 2 kilometer afstand, kolenzandsteen mogelijk locaal of anders afkomstig uit Duitsland en Belgie, kalksteen uit Kunrade of uit het Noord Frankrijk, het Moeselgebied of de Belgische Ardennen, tufsteen uit het Rijnland (Brohltaal), lei uit het Maasgebied (Fumay) en tefriet uit Mayen. De Nivelsteiner zandsteen is ter plaatse bewerkt. Hierin wijkt het beeld volledig af van dat van nederzettingen langs de limes, waar de natuursteen vooral uit het Rijndal afkomstig is. Kerkrade onderhield in de Romeinse tijd dus andere contacten en gebruikte andere handelswegen, waaronder waarschijnlijk de Maas. Vergelijking met andere villacomplexen is 21 22
Langs de limes overheerst het grijze ruwwandige.
Het ADC heeft dit ontwikkeld op basis van gebleken succes in Engeland. Vermeulen-Bekkering 2006 doet een vergelijkbaar systeemvoorstel, dat echter in bakseltypering, randtypering en uitsnedetypering afwijkt van het ADC-systeem. Om toekomstige vergelijkingen mogelijk te maken verdient het aanbeveling één systeem te gebruiken.
-9-
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
helaas niet mogelijk, omdat deze niet gepubliceerd zijn. Pleisterwerk Pleisterwerk is met name teruggevonden in het badgebouw en wel in het koudwater- en het warmwaterbad. De wadschilderingen zijn uitzonderlijk wat betreft thematiek en kleurgebruik. Dit laatste heeft onder andere geleid tot een pigmentonderzoek door ICN. De hoge kwaliteit van de schildering is vergelijkbaar met die van de villa Maasbracht-Steenakker. Het betreft in de villa Holzkuil vanwege de aanwezigheid van naakte personen waarschijnlijk een mythologische scène23. Botanie en zoölogie De geringe hoeveelheid matig geconserveerde biologische resten zowel botanisch als zoologisch laat slechts weinig uitspraken over de voedingsgewoonten van de villabewoners en de agrarische economie toe24. Pollenonderzoek wijst erop dat al in de vroege IJzertijd een overgang in gang is gezet van bos op droge gronden zoals plateaus en hellingen naar een meer open vegetatie met grasland en akkers. De vochtige beekdalen verloren in de IJzertijd hun loofbos en werden vochtige tot natte graslanden met bosschages. De begroeiing in Romeinse tijd was aanvankelijk hetzelfde, maar aan het eind van de 3e eeuw neemt het bos weer toe ten koste van de akkers. Het gebied werd in de 3e en 4e eeuw minder intensief gebruikt. Aan het eind van de 4e eeuw vond een korte opleving plaats. Rond de villa lagen akkers met spelttarwe als het belangrijkste gewas. Hiermee past de villa Holzkuil goed in het beeld van het lössgebied. Hoewel de specialisatie akkerbouw niet vastgesteld kon worden, wijzen de vele akkeronkruiden op akkerbouwactiviteiten in de westhoek van het complex. Helaas was daar geen horreum aanwijsbaar. De resultaten van het zoologisch onderzoek zijn vergelijkbaar met de villa Voerendaal-Ten Hove en de villa Maasbracht-Steenakker25. De dierlijke component van de voedingseconomie was vooral gebaseerd op veeteelt en niet zozeer op jacht26. Rund werd het meest gegeten, maar ook varkensvlees was geliefd. Kippen en ganzen werden gehouden als pluimvee. Daarnaast was er geringe jacht op klein wild zoals gevogelte en haas. Het eten van kip en varken zijn bewijzen voor Romeinse trek. Synthese: Het villacomplex Holzkuil is net als de overige villacomplexen in het Heuvelland niet vergelijkbaar met nederzettingen als Hoogeloon of Oss-Westerveld, hoewel deze laatste wel ‘Romeinse’ trekjes vertonen. Bij de villacomplexen gaat het om een één economische eenheid: een gebouwenordening met verschillende functies die tezamen één erf vormen. Binnen een nederzetting zijn meerdere afzonderlijke erven als aparte eenheden te onderscheiden27. In het Heuvelland zijn net als bij de villa Holzkuil ook (nog) geen aanwijzingen gevonden voor eerdere bewoning villalocaties in de late IJzertijd. De villa Holzkuil vertelt niets over een ontwikkeling vanuit een inheemse nederzetting, maar wel over de ontwikkeling van een nieuwe stichting. Het villacomplex Holzkuil kan vergeleken worden met complexen uit België en Duitsland (Germania Inferior), hoewel ook daar volledige publicaties zeldzaam zijn. Uit de vergelijkingen met andere villacomplexen en nederzettingen wordt duidelijk dat de houten gebouwen overeenkomsten vertonen met die uit de rest van Zuid-Nederland: allen hebben een plattegrond van het type Alphen-Ekeren. Opvallend is dat dit type in het Rijnland juist weinig is aangetroffen, daarentegen in de Belgische Haspengouw frequenter voorkomt. Steen- en steensokkelbouw is algemeen voor de 2e en 3e eeuw. Het hoofdgebouw van villa Holzkuil voldoet aan het typische villahoofdgebouw. De streng symmetrische ordening van gebouwen binnen het complex komt sterk overeen met die van de villa Voerendaal-Ten Hove. De grootte van het hoofdgebouw en het complex plaatsen villa Holzkuil wat betreft de eerste in de middenklasse, net zoals de meeste villa’s in het Heuvelland en wat betreft de tweede in de hoogste klasse (net als de villa Voerendaal). De materiele cultuur is typisch voor een villacomplex. Helaas waren de meeste vondsten slecht geconserveerd en lagen vanwege het doelgericht opruimen van het complex en het latere colluvium vondsten niet meer in situ. Bovendien zijn vanwege de gebrekkige publicatiestand nauwelijks vergelijkingen met ander villacomplexen mogelijk. De villa-economie van Holzkuil blijft onderbelicht, maar de villa Voerendaal geeft hiervoor zeker voor het Heuvelland aanvullende informatie28. De villa
23 24 25 26
De wandschilderingen zijn nog slechts beperkt onderzocht. Voor de villa Voerendaal -Ten Hove en de villa Maasbracht ligt dit anders: zie Kooistra 1996 Kooistra 1996
Opvallend in dit kader zijn juist de jachtattributen uit de rijke graven van Massbracht-Linne Ossenberg en het tumulusgraf Bocholtz. 27 Het villacomplex is in feite een bedrijf met medewerkers, een nederzetting is een dorp met inwoners. 28
Kooistra 1996 en zie ook paragraaf Agrarische economie in dit document.
- 10 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
ligt binnen een dicht bevolkt villalandschap dat 6 tot 10 villaterreinen omvat 29, waar verder nog weinig onderzoek heeft plaatsgevonden. Over de ontsluiting van dit villalandschap en de aansluiting op de weg van Keulen naar Boulogne en de relatie met de Maas als transportroute is nog weinig bekend.
29
Vergelijkbaar met het villa-landschap waarin de villa Voerendaal-Ten Hove ligt
- 11 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Overige villacomplexen Heuvelland In Archis II staan voor het Heuvelland 63 terreinen aangeduid als villacomplex30. Het meeste onderzoek vond al plaats in de 19e en 20e eeuw en grootschalig onderzoek pas aan het eind van de 20e eeuw. Dit laatste beperkte zich tot 4 complexen. 16 terreinen zijn beschermde monumenten. Het aantal villae op de AMK lijkt redelijk en de samenstelling van de lijst redelijk betrouwbaar. De huidige verspreiding van de monumenten lijkt echter geen afspiegeling van de oorspronkelijke verspreiding te zijn. Binnen het AMR-project (1999-2006) heeft op 14 beschermde villaterreinen proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek was gericht op het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de terreinen. Een aantal nieuwe plattegronden van waarschijnlijk bijgebouwen werden gevonden. In enkele gevallen bleek de monumentgrens niet overeen te komen met de omvang van het villacomplex. Normaal agrarisch landgebruik en regenwatererosie blijken een belangrijke bedreiging voor het behoud van de villae. Het proefsleuvenonderzoek van de villa Meerssen-Onderste Herkenberg is apart gepubliceerd31. Het villacomplex en daarmee het monument is op basis van dit onderzoek vergroot tot ca. 8,4 ha. Daarmee is het meer dan dubbel zo groot als de villacomplexen Voerendaal-Ten Hove en Kerkrade Holzkuil. Er werd een nieuw bijgebouw vastgesteld en een gedeeltelijk greppelsysteem mogelijk uit de late IJzertijd / vroeg Romeinse tijd. Bovendien werd helaas zonder succes een magnetometrisch onderzoek gedaan naar de lager gelegen kalksteengroeves. In de publicatie wordt gesteld dat het aanleggen van lange proefsleuven in een verspringend patroon met een dekking van tenminste 5% de beste strategie is voor waarderend onderzoek op villacomplexen. Booronderzoek lijkt vooralsnog minder geschikt. In het Heuvelland zijn op zeker drie locaties (delen van) plattegronden van gebouwen aangetroffen die waarschijnlijk onderdeel zijn van een villacomplex (bijgebouw): Nuth-Terstraten32, Kerkrade-De Locht33 en Landgraaf-Leenhof34. In alle drie gevallen betreft het steen- of steensokkelbouw dus steen of grindfundering of stiepen met vakwerkbouw. In het geval van Landgraaf-Leenhof is hier een eerdere houtbouwfase aan vooraf gegaan. Het gebouw van Nuth-Terstraten is een ‘jong’ AlphenEkerentype net als gebouw 2 van Landgraaf-Leenhof vergelijkbaar met gebouw XVI van de villa Holzkuil. Dit gebouw heeft waarschijnlijk een ambachtelijke functie gehad. In het Bemelerveld bij Maastricht werd de kelder van vermoedelijk villahoofdgebouw opgegraven35. Deze kelder met houten trap toonde sporen van een onverwachte brand in een niet leeggeruimde kelder. Onder het vele deels verbrande vondstmateriaal bevonden zich militaria in de vorm van bijvoorbeeld schubben van een schubbenpantser en uitrustingsdelen. Militaria in civiele context komen veel voor, maar waarom lagen uitrusting en schild van waarschijnlijk een ruiter in de kelder? Was de ruiter onderdeel van een mobiele eenheid om op te treden tegen Germaanse invallen? Of was de villa-eigenaar een veteraan? Over de omvang en oriëntatie van de bijbehorende villacomplexen kan (nog) niets gezegd worden. Villa complexen in en aan de rand van het Maasdal36 In het Maasdal is bij Borgharen-Pasestraat (Daalderveld) een vroeg-Romeins villacomplex met badgebouw ontdekt37. De villa ligt op de oudste en hoogste grindrug van het Geistingen terras. De locatie steekt zelfs bij hoogwater boven het water uit. Zeer nabij zijn ook een paar totaal verploegde vroeg Romeinse crematiegraven aangetroffen. Het complex lijkt omgeven met een greppel. Er zijn ook sporen van IJzertijdbewoning aanwezig. Binnen het complex lagen enkele vroeg middeleeuwse graven (7e eeuw). Het villacomplex is inmiddels een AMK-terrein met hoge archeologische waarde (nr. 14884). De locatie van dit villacomplex in een binnenbocht van de Maas is goed vergelijkbaar met het villacomplex bij Obbicht-Steenakker (beschermd monument nr. 273). Aangezien beide complexen alleen uit beperkt proefsleuvenonderzoek bekend zijn, is een vergelijking (nog) niet mogelijk. Het belang van beide complexen voor het Maasdal blijkt uit de monumentenstatus. Op de rand van Maasdal en het rivierduinengebied ligt het in 1997 ontdekte villacomplex AfferdenEckeltse Beek/Gening. Dit is inmiddels aangewezen als een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-nr. 15750). In het kader van de AMR heeft in 2001 een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden op38. Het villacomplex ligt op de rand van een dalvlakteterras van de Maas tussen de Eckeltse beek 30 31 32 33 34 35 36
De Groot 2006 De Groot 2005. In de publicatie staat ook een overzichtskaart van het ‘dichte’ villalandschap in de directe omgeving (afb.8) Hiddink 2003 Tichelman 2004 en 2005b Van Hoof 2007 Dijkman 2002 en Van Daele 2002
Bij de ACVU zijn sinds 2006 3 AIO’s aangesteld voor het onderzoek “Roman villa landscapes in the North: economy, culture, life-styles”. Centraal staat de studie van de economische, sociaal-politieke, en culturele veranderingsprocessen op het Romeinse platteland in de regio tussen Keulen en Bavai in Noord-Frankrijk. Vraag is in hoeverre de villacomplexen in Noord-Limburg een rol zullen spelen. 37 Peeters 2006, Van de Graaf 2005, Hulst 2000, Lohof 1998. De eerste vondstmeldingen dateren al uit 1982. 38
Vermeulen-Bekkering 2006
- 12 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
en de Maas zelf. Er zijn aanwijzingen voor bewoning in het Neolithicum, IJzertijd-vroeg Romeinse tijd, midden Romeinse tijd, laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Het villacomplex lijkt vooralsnog in plattegrond weinig af te wijken van bekende omheinde IJzertijdnederzettingen. Er is echter nog weinig bekend over IJzertijdnederzettingen in dit landschap39. De plattegrond en de omvang van het villacomplex werden niet vastgesteld. Het complex is vanwege de ligging op de overgang van verschillende bodemsoorten (nat-droog, weiland-akkerland) niet vergelijkbaar met villacomplexen op de löss of de stuwwal en waarschijnlijk ook niet met de zandgronden. Mogelijk is het wel vergelijkbaar met complexen in het oostelijk rivierengebied, maar hier zijn ze nog niet aangetroffen. Een vergelijking met de villa Maasbracht op de oostelijke terrasrand van het Maasdal waar ook in de IJzertijd en de 4e eeuw bewoning was, dringt zich op. Het onderzoek van dit villahoofdgebouw is nog niet gepubliceerd40. Vergelijking met de twee villacomplexen in het Maasdal lijkt zinvol, maar is nauwelijks mogelijk. De locatie van de villa Afferden-Eckeltse Beek is ook vergelijkbaar met de villa Arcen en Velden - Schandelo. Tijdens het proefsleuvenonderzoek in 200141 aldaar werd echter slechts een kelder van een gebouw, mogelijk een villa aangetroffen. Waarschijnlijk is de rest van dat complex door egalisatie inmiddels al verdwenen en is vergelijking weer niet mogelijk. Naar aanleiding van de vondst van een groot aantal dakpannen bij het villacomplex Afferden-Eckeltse Beek is voor deze materiaalgroep een determinatiesysteem opgesteld. In dit kader zijn de vondsten van kuilen met dakpanfabricageafval, gedaan tijdens de begeleiding van de herinrichting van de Eckeltsebeek, van groot belang42. Het gebruik van een determinatiesysteem is zinvol. Maar helaas wijkt het beschreven systeem af van het systeem dat gebruikt is voor het materiaal van de villa Kerkrade-Holzkuil43. Gezien de vastgestelde bewoningsporen uit de late IJzertijd en de vroege middeleeuwen binnen het villacomplex Bergen-Afferden en de waarschijnlijke relatie met diverse activiteiten aan en in de nabijgelegen Eckeltsebeek uit de Romeinse periode verdient het complex zeker een zeer hoge archeologische waarde, mogelijk zelfs een beschermde status. Kenniswinst villacomplexen De publicatie ‘Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil’44 is een standaardwerk dat bij onderzoek naar villacomplexen en nederzettingen in Limburg als referentiekader gebruikt dient te worden. Het onderzoeken heeft in verband met geconstateerde kennislacunes geleid tot voorstel voor een onderzoeksagenda: - regionaal onderzoek gericht op nederzettingen uit de Late IJzertijd en de vroeg Romeinse tijd. ZuidLimburg vormt als stamgebied van de Sunuci wat betreft archeologische kennis van nederzettingen een duidelijk achterstandsgebied ten opzichte van bijvoorbeeld de Bataven - publicatie van reeds onderzocht villa terreinen (ook alleen hoofdgebouwen) om ’kenmerkende aspecten’ voor Zuid Limburg te herkennen en eventuele verschillen met andere regio’s te kunnen belichten. - materiele cultuur. Door de technische analyse van een deel van aardewerk is het mogelijk gebleken de herkomst(gebieden) en productiecentra te achterhalen en zo inzicht te krijgen in afzetmarkten, verspreidingsgebieden en handelsroutes45. - synthetisch onderzoek naar de wegdorpen of landelijke centra zoals Heerlen en Rimburg (in mindere mate Maastricht) - aandacht voor nederzettingsonderzoek in België en Duitsland. Inmiddels wordt ook hier meer synthetiserend onderzoek gepubliceerd met informatie aangaande identiteit van de bewoners, romanisering, villa-economie en villasysteem. - uitbreiding dateringsmogelijkheden. Romeins aardewerk lijkt goed dateerbaar, maar met name aardewerk uit de 2e-3e eeuw levert nauwelijks exactere dateringen op, waardoor ontwikkelingen moeilijk in beeld kunnen worden gebracht. Voor het Heuvelland is dit met name een probleem omdat dendrochronologische monsters nauwelijks beschikbaar zijn en de C14-methode geen scherpere dateringen verzekert. Gedetailleerde publicatie van gesloten complexen of vondstclusters zoals graven, waterputten, offerkuilen etc. kan een belangrijke bijdrage leveren. - fundamenteler onderzoek naar materiaalgroepen zoals keramisch materiaal, natuursteen en slak. 39
In Bergen Siebengewald-Op de Belt zijn in 2006 tijdens een proefsleuvenonderzoek twee goed geconserveerde IJzertijdvindplaatsen vastgesteld op een relatief kleine geïsoleerd liggende rivierduin (Van Dijk, 2007) 40 Wel Kooistra 1996 voor plattegrond en botanisch materiaal en Hiddink 2005 voor het regionale kader. 41 42 43
AMR-project, geen rapportage Roymans 2006
Tichelman 2005a. Gebaseerd op Archis II lijkt er een tendens te bestaan baksteenmateriaal al gauw aan de Romeinse tijd toe te wijzen zonder dat de vereiste kenmerken daarvoor aanwezig zijn. Gebruik van een standaard registratiesysteem kan hier in de toekomst sturing aan geven. 44 Tichelman 2005 45
De villa lijkt bijvoorbeeld wat betreft de aankoop van aardewerk meer gericht te zijn op Aken en Trier dan op Heerlen. Dit doet niets af aan het feit dat er voor (Zuid-) Limburg in de meer dan 40 pottenbakkersovens, afvalkuilen en kleimonsters uit Heerlen een zeer interessante mogelijkheid ligt voor dergelijk onderzoek.
- 13 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Juist deze groepen hebben de toekomst omdat ze altijd relatief goed geconserveerd zijn. - systematischer gebruik van natuurwetenschappelijke methoden om de herkomst en productie van goederen en materialen te bepalen - veel monumenten zijn zwaar onderhevig aan erosie46. De ontwikkeling van een onderzoeksprogramma is nodig aangezien behoud of bescherming niet het gewenste effect heeft. Nederzettingen Het onderscheid tussen villacomplex en nederzetting is op basis van in omvang beperkt onderzoek zoals proefsleuvenonderzoek niet altijd te maken. Afhankelijk van het landschap lijkt er een voorkeur voor de benaming nederzetting dan wel villacomplex te bestaan: in het Heuvelland wordt al snel gesproken over villa en villacomplex, terwijl in midden en noord Limburg eerder gesproken wordt over een nederzetting. Een belangrijke factor hierbij is bovendien de aan- of afwezigheid van stenen funderingen, keramisch bouwmateriaal en natuursteen. Slechts een vlakdekkende opgraving of een waarderend proefsleuvenonderzoek maakt het mogelijk definitieve uitspraken te doen. Dit houdt in dat voor de meeste landschappen slechts weinig nederzettingen voldoende bekend zijn. Uitzondering hierop is het Eiland van Weert. Nederzettingen op het Eiland van Weert Door een opgravingscampagne van 1994 tot 1998 door de UvA en later de VU is goed inzicht verkregen in de bewoningsgeschiedenis van een oud akkercomplex midden op het lemige zandplateau van Weert-Nederweert47. Dit plateau was tot die tijd wat betreft archeologie een ‘lege vlek’, maar valt inmiddels op door met name de dichtheid van bewoning ook tijdens de late IJzertijd en Romeinse tijd. In Weert werden zeker vier nederzettingen uit de late Ijzertijd tot en met de Romeinse tijd opgegraven, waarvan één compleet. Juist de bewoningscontinuïteit van late Ijzertijd naar Romeinse tijd maakt het onderzoek in deze microregio van groot belang, aangezien deze in de rest van Limburg nog nauwelijks bekend is. In Weert-Molenakker/Laarderweg werd een complete inheems-Romeinse nederzetting, daterend van ca. 50 v. Chr. tot 250 na Chr. opgegraven48. Aangetroffen werden zeker 35 plattegronden van gebouwen (onder andere boerderijen van het Alphen-Ekeren type, schuurtjes en spiekers) en het bijbehorende grafveld Weert-Molenakkerdreef. Er stonden per bewoningsfase gemiddeld 5,3 huizen. De voor circa de helft opgegraven nederzetting Weert-Kampershoek dateert van ca. 100 v. tot – 250 na Chr. en is dus gelijktijdig met Weert-Molenakker/Laarderweg. Hier werden zeker 15 grotere gebouwen, drie waterputten, een veertigtal bijgebouwen, een groep onregelmatige kuilen en het bijbehorende grafveld Weert-Raak opgegraven. De plattegronden van de boerderijen varieerden van enkele drie/vierbeukige uit de vroege fase tot twaalf tweebeukige van het Alphen-Ekerentype uit de late fase. Er is zeker één meerfasig erf uit ca. 100-250 na Chr. geconstateerd. Dit wijst op een zekere plaatsvastheid binnen de nederzetting. Er stonden gemiddeld per bewoningsfase 2,5 huizen. Steenbouw was niet aanwezig. Erfafbakening in de vorm van planken of vlechtwerk in een greppeltje komt voor. De kuilen lijken te wijzen op een ambachtelijke activiteit in relatie tot water. Bij Weert-Raak werd in een deel van een nederzetting daterend van ca. 100 v. tot – 100 na elf boerderijen en twee waterputten opgegraven. Bij Weert-Klein Leuken werd de rand van een nederzetting uit de late Ijzertijd tot en met de 4e eeuw opgegraven. Vermoedelijk is de rest van de nederzetting verloren gegaan bij de aanleg van de ZuidWillemsvaart. Het aardewerk van Weert- Molenakker, Weert-Kampershoek en Weert-Raak is globaal gepubliceerd. Tot het eind van de 1e eeuw overheerste het handgemaakte aardewerk. Na 100 neemt het gebruik van gedraaid aardewerk snel toe: de inwoners van de nederzettingen worden actiever betrokken in het grotere economische systeem waardoor zij makkelijker producten van elders kunnen betrekken. Het aardewerkonderzoek kan enig inzicht geven in het romaniseringsproces dat de plattelandsbevolking sinds de komst van de Romeinen doorloopt. Uit onderlinge vergelijkingen kunnen mogelijke (regionale) verschillen in het proces herkend worden. Uiteraard geld dit ook voor vergelijking van het aardewerk uit nederzettingen met dat uit villacomplexen49. Van 2001 tot en met 2003 werd een grootschalig onderzoek uitgevoerd in Nederweert-Rosveld., waarbij een complete inheems-Romeinse nederzetting. De nederzetting was 2,5 ha groot en dateert
46 47 48 49
Ook de conclusie in het AMR-project: De Groot 2006 Roymans 1995, 1996 en 1999 Hierbij hoort het grafveld Weert- Molenakkerdreef. De nederzetting Weert-Molenakker is al gepubliceerd 1n 1994 (ZAR 1)
Een vergelijking van de aardewerksamenstelling tussen de nederzetting Weert, de nederzetting Venray Hoogriebroek of Venray de Hulst en het villacomplex Kerkrade Holzkuil zou in dit kader interessant zijn. In Roymans 1999 wordt al een globale vergelijking tussen Weert en Venray en Hoogeloon gemaakt.
- 14 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
van ca. 25 tot 250 na Chr.50 Er werden 122 structuren uit de Romeinse tijd opgegraven. De 19 huizen zijn allen van het Alphen-Ekerentype. Verder werden onder andere vijf waterputten, vier horrea, vier bijgebouwen, 11 waterkuilen, 29 spiekers en 47 greppels vastgesteld. Opvallend is dat de plattegrond van één van de gebouwen (huis 308) lijkt op de steenbouw van Nuth-Terstraten51. Aanwijzingen voor de functies van de verschillende delen van de huizen zijn er nauwelijks, zoals dat ook het geval is bij andere nederzettingen in Zuid-Nederland. De vraag is of er gesproken kan worden van woonstalhuizen. Drie huizen dateren in de 1e eeuw, zes in eind 1e of begin 2e eeuw, twee in de 1e helft van de 2e eeuw, drie in de 3e eeuw en één in de late 2e of 3e eeuw. Eén van de bijgebouwen mogelijk voor graanopslag - is vergelijkbaar met gebouw R in de nederzetting Venray-Hoogriebroek. Vanwege de vele greppels is een poging gedaan greppelsystemen te reconstrueren. Uiteindelijk konden één compleet systeem van ca 60x70 meter en 7 incomplete systemen vastgesteld worden. Onduidelijk is of ze gediend hebben als erfgrens, nederzettingsgrens of bijvoorbeeld als moestuinafrastering. De mogelijke ontwikkeling van de nederzetting is op basis van een 30 jarige levensduur van een huis in negen fases opgedeeld. Dit levert een gemiddeld aantal huizen van 2,3 per fase op, dus eigenlijk niet meer dan een klein gehucht. Mede op basis van dit voorlopig laatst gepubliceerde onderzoek van het Weerter Eiland, kan gesteld worden dat inheems-Romeinse nederzettingen bij voorkeur gesticht worden op de flanken van hogere koppen52: op de hogere delen liggen de akkers, op de lagere delen de weide- en graslanden. De bevolkingsdichtheid wordt geraamd tussen de 32 personen/km2, gebaseerd op: - de gemiddelde afstand tussen nederzettingen: ca. 870 m, dwz één nederzetting per 0,65 km2 - gemiddeld 3,5 huizen per nederzetting met gemiddeld 6 bewoners: in totaal dus 21 personen. Of dit een hoge of lage dichtheid is, is vanwege gebrek aan vergelijkingsmateriaal niet te zeggen. Kenniswinst nederzettingen Eiland van Weert Bewoning uit de Romeinse tijd op het Eiland van Weert was tot 1995 weinig bekend: slechts 3 nederzettingen en 2 bijbehorende grafvelden. Door het grootschalige onderzoek van 1994 tot 1998 heeft dit geresulteerd in een schets van de bewoningsdynamiek in de regio Weert van 1100 vóór tot 1300 na Chr. Voor de late IJzertijd en de Romeinse tijd heeft het onderzoek geresulteerd in 20 vindplaatsen: 4 nederzettingen, 6 grafvelden en 10 losse vindplaatsen. Daarvan liggen er relatief weinig (14) op het eiland en relatief veel (6) daarbuiten. In deze periode vindt een herordening van het landschap plaats en een verandering in bewoningspatroon53: 1. Concentratie van de bewoning op de meer vruchtbare delen, dus op de wat lager gelegen gronden met een hoger leemgehalte. Later kwamen hier ook de middeleeuwse ontginningen, waardoor de ouder bewoning is verdwenen onder een esdek. 2. Geen zwervende erven meer, maar plaatsvaste erven en kleine nederzettingen van enkele geclusterde erven. Voorbeeld is de nederzetting Weert-Laarderweg (met 5 boerderijen). Het belang van bemesting nam tijdens de Romeinse tijd toe, hetgeen leidde tot meer dieren, meer stallen en grotere woonstalhuizen. Vanaf de 2e eeuw na Chr. verschenen in Maas-Demer-Scheldegebied waaronder het Eiland van Weert ook boerderijen met potstallen zoals bijvoorbeeld in VenrayHoogriebroek. De woeste gronden (heide en bos) werden gebruikt voor het voor grazen van vee, als bron voor plaggen en voor extensieve gewasverbouw. Deze gebieden waren groter dan vroeger en scheidden bewoningskernen. Grafvelden worden opnieuw gemeenschappelijk en worden langdurig gebruikt. De afstand tussen de nederzettingen varieert van 800 tot 1200 m. Het bijbehorende landbouwareaal ofwel de territoria per nederzetting omvatten ca. 1 tot 2 km2. De sterke bevolkingsafname in de 1e helft van de 3e eeuw in de regio Weert sluit aan op bekende gegevens uit Zuid-Nederland. In de periode 250-550 na Chr. zijn er slechts spaarzame aanwijzingen voor bewoning buiten de smalle zone langs de Maas. De reden hiervoor zou de uitputting van de grond en de secundaire podzolisatie kunnen zijn geweest, maar waarschijnlijker zijn externe factoren zoals de politieke en militaire onrust in de nadagen van het Romeinse Rijk, samenvallend met invallen van Overrijnse groepen. Pas vanaf ca. 550 wordt het Maas-Demer-Scheldegebied hernieuwd gekoloniseerd. De microregio Weert-Nederweert is nog steeds te beschouwen als ‘proeftuin’ voor de toetsing en ontwikkeling van ideeën omtrent de bewoningsgeschiedenis van een deel van Zuid Nederland en wel zeker voor de zandgronden54. Door het vele grootschalige onderzoek is diachroon en synchroon onderzoek naar zowel nederzettingen als grafvelden uit de Romeinse tijd mogelijk. Directe relaties tussen nederzetting en grafveld konden vastgesteld worden. Maar ook de continuïteit van bewoning 50 51 52 53 54
Hiddink 2005a en 2006 Hiddink 2003 Hierbij dringt zich de vergelijking met de ligging van de meeste villacomplexen op flanken en hellingen van plateaus op. Roymans 2002 In 2007 wordt opnieuw opgegraven op het Laarveld en op Kampershoek, direct aansluitend op het oude onderzoek.
- 15 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
en begraving van de Late Ijzertijd naar de Romeinse tijd komt in dit landschap in beeld. Het Eiland van Weert bekleedt hiermee wat kenniswinst betreft een uitzonderingspositie in Limburg: een tot 1994 ‘witte vlek’ laat inmiddels dus veel kleuren van de regenboog zien. Zelfs voor het toch veel onderzochte Heuvelland is een degelijk niveau van kenniswinst niet behaald. Nederzettingen in de Beekdalen Noord Limburg In het kader van de aanleg van de A73 is bij Venray Hoogriebroek onder andere 0,7 hectare van een nederzetting uit de Romeinse tijd opgegraven55. De nederzetting ligt op een dekzandrug tussen de beekdalen van de Oostrumsche beek en de Groote Molenbeek en staat op de AMK (nr. 11126). Tijdens de opgraving werden gebouwen en sporen vanaf de Bronstijd tot circa 750 na Chr. aangetroffen. Het lijkt alsof er in de late IJzertijd een breuk in de bewoning is ontstaan. Vanaf circa 200 na Chr. tot 250 staan er op dit deel van de dekzandrug zeker weer twee boerderijen - Q van 200 tot 230 en P van 230 tot 250 - met enkele schuren en een waterput. Waarschijnlijk zijn ze deel van een grotere nederzetting. De plattegronden van de twee gebouwen Q en P behoren tot de jonge fase van het Alphen-Ekerentype en komen dus overeen met die van de Brabantse, Limburgse en Belgische zandgronden. Gebouw P, een woonstalhuis, is ca. 33 meter lang en 9 meter breed. De inrichting van het oudere gebouw Q, dat meer dan 20,5 meter lang is en bijna 9 meter breed, wijkt af vanwege de duidelijk verdiepte potstal in het oostelijke deel. De potstal is qua oppervlak kleiner dan de stal in boerderij P. Potstallen komen op de zandgronden voor sinds de 2e helft van de 2e eeuw. De diverse bijgebouwen zoals de schuur voor graan en hooi, lange schuren voor opslag, spiekers voor opslag en de waterput met een vierkante bekisting van eikenhout hoorden waarschijnlijk bij gebouw P. De boerderijen zijn beide te omschrijven als gemengde bedrijven. De grote staldelen binnen de boerderijen wijzen op het grote belang van veeteelt, dit in tegenstelling tot de villacomplexen in het Heuvelland. De veehouderij was niet eenzijdig gericht op rund (als trekdier en voor vlees, melk, kaas, huid, wol, hoorn, pees en mest), maar ook op kleinvee zoals schaap/geit en varken. Het totaal beschikbare agrarische areaal tussen de beken omvatte ca. 3000 ha en deze was voornamelijk in gebruik voor veehouderij56. De nederzetting is rond 250 verlaten, waarbij de waterput gedempt is. Het landschap raakte ontvolkt totdat vanaf ca. 320 na Chr. Frankische immigranten zich kwamen vestigen. De ontwikkeling van de Romeinse nederzetting Hoogriebroek wordt als volgt geschetst. Gezien de typisch Romeinse vondsten woonde er al vanaf 25-50 na Chr. een inheemse hoofdman of andere aanzienlijke persoon in het gebied. Deze man liet rond 100 een huis in steen bouwen, een soort villa, met daarom heen enkele eenvoudige woonstalhuizen, maar niet in een carré en aan rechthoekig erf zoals bij de villacomplexen op de löss. Resten van bewoning uit de 1e en 2e eeuw worden verwacht ten noorden en ten westen van Hoogriebroek. Er werd namelijk veel dakpan, tufsteen, kalksteen en mergel gevonden. In de wijdere omgeving lagen waarschijnlijk satellietnederzettingen van Hoogriebroek. De agrarische producten bereikten via de hoofdman de legerplaatsen aan de Rijn. De winst kwam deels als belasting retour en werd deels geïnvesteerd in huizen en werktuigen etc. Rond 170 werd de villa verlaten, maar de nederzetting bleef bestaan. Vanwege het verdwijnen van de inheemse elite ontstond er een machtsvacuüm, dat werd opgevuld door militaire commandanten van de troepen aan de Rijn. De nederzetting is nog steeds in bezit van importgoederen, maar wel in mindere mate. De nederzetting lijkt zeker wat betreft aardewerk meer afhankelijk van de locale productie. Het aardewerk komt voor 39% uit de regio, mogelijk langs de Maas in Noord Limburg en 26% komt uit het Rijngebied. Het merendeel van het aardewerk is gebruikt voor opslag en transport, een klein deel voor de keuken en een zeer klein deel voor gebruik op tafel. In hoeverre deze ontwikkelingsschets van de nederzetting Hoogriebroek klopt, moet toekomstig onderzoek nog uitwijzen. Wel is duidelijk dat Hoogriebroek deel uitmaakt van een microregio gelegen aan beide zijden van de Oostrumschebeek57, waar ook de nederzetting Venray–De Hulst deel van uitmaakte. Venray-De Hulst Op een dekzandrug direct ten noorden van de Oostrumsche beek werd bij Venray–De Hulst II een groot deel van een 2e-3e eeuwse Romeinse nederzetting opgegraven58. Bij de opgraving lag de nadruk echter op de late Ijzertijd en is van de Romeinse tijd zeker niet alles opgegraven. De westgrens van de nederzetting kon niet vastgesteld worden. De flank waarop de late Ijzertijdbewoning werd aangetroffen was in de Romeinse tijd in gebruik als akker. Er zijn weinig aanwijzingen voor continue bewoning vanaf de Late Ijzertijd tot in de midden Romeinse tijd: slechts enkele vroeg Romeinse scherven en één mogelijk vroeg Romeins huis (nr. 4). De Romeinse nederzetting omvatte minimaal 10 boerderijen van het Alphen-Ekerentype, vergelijkbaar met Venray-Hoogriebroek en Horst-Hoogveld. De lengte van de boerderijen varieerde van 6 tot 30 55 56 57 58
Stoepker 1997 en 2000 Ter vergelijking: villacomplexen hebben zo’n 200 hectare landbouwgrond in gebruik. Hiddink 2004, met overzichtskaart van microregio Rensink 1998, Van der Velde 2003
- 16 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
meter en ze waren gebouwd met zware middenstaanders en een lichte wandconstructie en later met zware wandpalen. Er waren slechts weinig bijgebouwen in verhouding tot het aantal spiekers. De waterputten lagen aan de aan zuidrand en de nederzetting was niet omgreppeld. Er zijn geen aanwijzingen voor een nabijgelegen villa zoals wel het geval was bij de nederzetting Venray-Hoogriebroek. De inwoners waren minder welvarend of mogelijk minder geromaniseerd dan Hoogriebroek en hadden waarschijnlijk geen hoge status. Tijdens de opgraving werden geen laat Romeinse of vroeg middeleeuwse sporen gevonden. Tijdens een beperkte begeleiding in het beekdal van de Oostrumschebeek werden aanwijzingen voor een beekovergang gevonden, mogelijks zelfs voor een Romeinse weg59. Horst-Hoogveld Op een dekzandplateau tussen de Groote Molenbeek en de Oostrumsche beek bij Horst-Hoogveld is een deel van een 3e eeuwse nederzetting onderzocht60. De twee erven lagen op het hoogste deel van een zw-no verlopende dekzandrug. Beide erven waren ca 50x50 meter groot. Op erf 1 lagen twee zw-no georiënteerde gebouwen in elkaars verlengde met daaromheen enkele mogelijke IJzertijd spiekers. Het hoofdgebouw was 27,7 m x 8m, tweeschepig met 3 zware middenstijlen, een haardplaats en verdeeld in een woon- (17 m) en staldeel. Het tweede gebouw was een schuur van ca 17 x 8 m. Het hoofdgebouw op erf 2 was ook ca 8 meter breed en had net als op erf 1 een staldeel. Bij het hoofdgebouw 2 lagen verder een hutkom, een waterput en een schuur. Greppels of erfafscheidingen werden niet gevonden. Beide hoofdgebouwen zijn van het Alphen-Ekerentype: tweeschepig met zware middenstijlen en wandpalen. Ze hebben geen potstallen, hetgeen er op kan wijzen dat de bodem voldoende lemig en vruchtbaar was of dat de nederzetting niet primair agrarisch was maar mogelijk gericht op ijzerproductie. De hutkom op erf 2 was 3 x 3,5 meter groot, 30 cm diep en had een vlakke bodem en een dakconstructie op negen palen. Bovendien werd een tweede losse hutkom gevonden tussen erf 1 en 2. Deze was 3 x 2,5 meter groot, 35 cm diep en een dakconstructie met 2 zware palen. Aan hutkommen wordt over het algemeen een Germaanse oorsprong toegekend en ze dateren beneden de rivieren meestal uit de 4e of 5e eeuw. Twee typen zijn bekend: 2-palig en 6-palig. Ze komen in Horst-Hoogveld in een vroegere context voor: het vondstmateriaal dateert namelijk van eind 2e tot begin 4e eeuw. De beide hutkommen zijn niet apart als vondstcomplexen uitgewerkt en beschreven. De vergelijking van beide is niet uitgewerkt, terwijl er duidelijke verschillen bestaan in bijvoorbeeld de percentages handgemaakt en gedraaid. Opvallend aan het aardewerk is de verhouding handgemaakt en gedraaid, namelijk 35% en 65%. Algemeen wordt aangenomen dat handgemaakt aardewerk rond 200 na Chr. volledig door gedraaid aardewerk vervangen is61. Een deel van het handgemaakte aardewerk heeft een organische, kalk (bijv. schelpgruis)magering en is veelal versierd. Mogelijk heeft dit een Germaanse oorsprong en wijst dit op de aanwezigheid van vroege Germaanse immigranten als gastarbeiders. Het handgemaakte aardewerk is teruggevonden in de hutkommen en met name bij het hoofdgebouw op erf 1. Een directe vergelijking met het aardewerk uit Venray-Hoogriebroek is niet gemaakt. Kenniswinst nederzettingen Beekdalen Noord Limburg Nieuwe nederzettingen uit de 3e eeuw – een periode waarin na het economisch verval aan het einde van de 2e eeuw in veel nederzettingen de bewoning afbreekt , villa’s verdwijnen en het land ontvolkt – zijn zeldzaam. Het gebied tussen de Grote Moolenbeek en de Oostrumsche beek is uitzonderlijk vanwege de relatief veel 3e eeuwse bewoning. Reden hiervoor zou de nabijheid van de weg Maastricht via Blerick en Cuijk naar Nijmegen kunnen zijn. In het beekdallandschap van NoordLimburg is de kennis wat betreft nederzettingen sterk toegenomen door opgravingen in VenrayHoogriebroek, Venray-De Hulst II en Horst-Hoogveld62. Het betreft hier drie zeker tijdens de 3e eeuw bewoonde nederzettingen en daarmee dringt vergelijking zich op. Tot op zeker niveau konden en zijn deze vergelijkingen gemaakt. De vraag is of de Romeinse nederzetting Hoogriebroek - hoewel slechts deels opgegraven - nog steeds als referentiepunt voor onderzoek op het Noord Limburgse zandgebied kan gelden. Deze rol lijkt inmiddels meer te zijn weggelegd voor de grotere nederzetting Venray-De Hulst. Vooral op de Zuid-Nederlandse en Belgische zand en lössgronden dateren tweeschepige huizen in landelijke nederzettingen, rurale centra en in steden (Tongeren) en dorpen uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Het Alphen-Ekeren type is het meest gangbare: in Limburg worden ze steeds meer aangetroffen. Hoewel de plattegronden van de drie nederzettingen vergelijkbaar zijn, zijn er ook
59 60 61 62
Hiddink 2004 Verhoeven 2002, Polman 1999 op het Eiland van Weert is dit zeker het geval.
In 2005 is een Romeinse nederzetting van na 150 aangetroffen tijdens proefsleuvenonderzoek in Helden-Schrames (Winter 2005). Hier wordt gestreefd naar behoud in situ van deze nederzetting.
- 17 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
opvallende verschillen: de potstallen en de veronderstelde villa bij Venray-Hoogriebroek en de hutkommen in Horst-Hoogveld. Aan het aardewerk van de nederzetting Hoogriebroek is zeer veel aandacht besteed. Het dateert uit een beperkte periode, namelijk 200-250 na Chr. en kan daarmee als typesite beschouwd worden. Het aardewerkspectrum op het Zuid-Nederlands zand wijkt af van dat in het rivierengebied. Helaas is hiernaar nog weinig onderzoek gedaan en bovendien is dat dan meestal gebaseerd op het limesgebied en de steden en niet op nederzettingen. Een gedetailleerde vergelijking van het aardewerk van Hoogriebroek met de nederzettingen Venray-De Hulst en Horst-Hoogveld is niet gemaakt, slechts een globale. Het beperkte beekdalonderzoek heeft geleid tot een serie nieuwe vraagstellingen met betrekking tot het beekdallandschap ook in de Romeinse tijd: – hoe ligt de verhouding tussen akkerland, weiland, grasland en hooiland - zijn beken natuurlijke scheidingen tussen regionale nederzettingslandschappen - zijn beekdoorgangen en oversteken en communicatiepunten voor buurgemeenschappen - dienen beken bij droogte als waterbron - dienen beken als depositieplekken of afvaldump - liggen waterputten vlakbij de beek? In relatie tot nederzettingen en zeker tot nederzettingen aan weerszijden van een beek zoals bijvoorbeeld de microregio Venray-Hoogriebroek, Venray-De Hulst en Venray-Stokven kan beekdalonderzoek van wezenlijk belang zijn. Nederzettingen op het Midden Terras Hoewel op meerdere locaties aanwijzingen voor Romeinse nederzettingen zijn vastgesteld zolas Holtum Noord bij Echt-Susteren en Sittard-Geleen63, in het centrum van Echt64, op Sittard-Hoogveld 65, aan de Sittarderweg in Echt-Susteren66 en bij Swalmen-Heide67 heeft tot nu toe alleen de opgraving Sittard-Nusterweg echt kenniswinst opgeleverd68. De nederzetting Sittard-Nusterweg ligt op een hoger gelegen inmiddels deels afgetopte kop van een lössplateau en wordt omgeven door de Geleenbeek, de Limbrichterbeek en een droogdal. Tussen vele vroege Ijzertijdsporen werden twee Romeinse huisplattegronden opgegraven. Gebouw I is de complete plattegrond van een gebouw van 18 x 7,5 m met rechthoekige paalkuilen en ingangen in de lange zijde. Door greppels werd een areaal van ca 180 x 130 meter omsloten. Het gebouw dateert rond het midden van de 2e eeuw en is de opvolger van gebouw II. Gebouw II betreft de complete plattegrond van een (inheems) gebouw uit het eind van de 1e of het begin van de 2e eeuw. Het is ca 15 x 7 m groot. Beide gebouwen zijn tweeschepig met drie zware middenstijlen en van het AlphenEkeren type. Bijbehorende spiekers en bijgebouwen zijn niet herkend. Met name gebouw I is een uitstekend voorbeeld voor een gebouwen uit de Romeinse tijd, waarin de plaatsvaste bewoning herkenbaar is aan de stevigere huizen met strakke plattegronden en vierkante paalkuilen en vaste erven met greppelsystemen. Bij Swalmen-Heide werden een waterput en een ingegraven dolium gevonden in de randzone van een vermoedelijk 2e eeuwse nederzetting, gelegen op de westflank van een geërodeerde zandkop, ten zuidoosten van een verlande beek- of Maasmeander69. In Holtum Noord (Echt-Susteren en Sittard-Geleen) werd op de hoogste delen van een oud rivierkleilandschap een nederzetting uit de Romeinse tijd/Vroege Middeleeuwen onderzocht. Juist vanwege de overgang van Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen is deze vindplaats van groot belang, ook omdat hierover in Limburg nauwelijks kenniswinst geboekt is. Een definitieve publicatie is nog niet verschenen. Nederzettingen in het Heuvelland In 1997 is in Kerkrade-Winckelen een deel van een waarschijnlijk zuidelijker gelegen en inmiddels verdwenen Romeinse nederzetting of een villacomplex opgegraven70. Aan de noordrand werden nog vier tweeschepige gebouwen, 5 waterputten, een offerkuil en enkele kuilen aangetroffen. De vier gebouwen vertegenwoordigden twee fases van elk twee gebouwen. De bewoning wordt gedateerd op 170 tot 250 maar een vroegere datering is mogelijk. De gebouwen zijn relatief klein voor een woonhuis of boerderij – ca. 4,5 m breed en 8 tot 12 meter lang - en lijken in plattegrond en afmeting op de bijgebouwen X, XI en XXI van de villa Holzkuil. 63 64 65 66 67 68 69 70
Polman 2001, Hoegen 2004, Krist 2002 en 2005. Een rapport van de opgravingen met beperkingen is nog niet beschikbaar. Bougie 2003 (o.a. waterput ) Scholte Lubberink 1998 en Tol 2004 Bink 2004 Bosman 2001 en Lohof 2002 Wetzels 2001 en 2002 Bosman 2001 en Lohof 2002 Dijkstra 1997
- 18 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
De aanwezigheid van dakpanmateriaal lijkt te wijzen op het behoren tot een villacomplex. Deze moet dan zuidelijker langs de Heerlense Steenweg gelegen hebben. Dit gebied is echter al bebouwd. Afwijkend voor een villacomplex zijn echter de vijf diepe waterputten die laag op de helling liggen. Dit is een voor een villacomplex ongebruikelijk hoog aantal. Ook de offerkuil met een beeldje van een beer mogelijk gewijd aan de Keltische berengodin Artio is een tot nu toe onbekend verschijnsel voor villacomplexen in het Heuvelland. Vergelijken van de vindplaats met ander (inheemse) nederzettingen is niet mogelijk omdat deze uit het Heuvelland niet bekend zijn. Mogelijk dat vergelijkbare nederzettingen zijn aangetroffen bij proefsleuvenonderzoeken in Stein-Meeldert71 en bij Wijnandsrade-Biesenweg72. Hierover is echter (nog) te weinig bekend. Nederzettingen in de overige landschappen Binnen de overige landschapen zijn overwegend bij proefsleuvenonderzoek delen van Romeinse nederzettingen aangetroffen, maar hierover is nog te weinig in detail bekend om van kenniswinst te kunnen spreken. Het betreft hier: - (Rivierduinen) sporen van een 1e eeuwse nederzetting op een rivierduin bij Mook (AMK nr.16222), mogelijk een villacomplex73 - (Rivierduinen) waterputten en waterkuilen behorend bij een 1e eeuwse nederzetting op de rand van een rivierduin bij Middelaar (AMK nr. 11183)74 - (Maasdal) sporen van een nederzetting uit de late IJzertijd/vroeg Romeinse tijd op een zandrug bij Well-Aijen (vindplaats 26)75 Wegdorpen en steden Dankzij de Peutingerkaart en het Itinerarium van Antoninus is bekend dat er in de provincie Limburg zeker drie belangrijke wegen hebben gelopen: één oost-west en twee noord-zuid. Op de kaart en in de reisbeschrijving staan de volgende halteplaatsen bij naam genoemd: Coriovallum - Heerlen, Sablones - Venlo?, Blariacum–Blerick, Catualium – Heel en Mederiacum – Melick. Maastricht, waarschijnlijk Trajectum, wordt ondanks de eeuwenlange overgang/brug over de Maas opvallend genoeg niet genoemd. Hoewel over Heerlen76, Maastricht77, Venlo-Blerick78 en Heel79 globale overzichtspublicaties zijn verschenen, is er voor de genoemde wegdorpen of vici nauwelijks kenniswinst te melden. De rol van deze wegdorpen op het gebied van bijvoorbeeld politiek en bestuur, handel en economie maar ook religie is onderbelicht gebleven. Ook over het ontstaan, de ontwikkeling en het einde, de vormgeving en de inrichting en de inwoners van deze nederzettingen is nog veel onbekend.
71
Sier 2001. Dit onderzoekt lijkt te wijzen op een vroeg romeinse nederzetting vanwege het vele handgemaakte aardewerk en kurkurnen. 72 De Groot 2006 73 74 75 76 77 78 79
Geen rapport opgesteld. Oude Rengerink, 1996 Tichelman 2005c Put 1998 Panhuijsen 1996 Schotten 1995 Hupperetz 2000
- 19 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
3.2 Grafcultuur Grafvelden en graven in het Heuvelland In 1997 verscheen de tentoonstellingspublicatie “Een huis voor altijd” met daarin een overzicht en nieuw onderzoek naar de rijke grafcultuur in het Heuvelland80. Sindsdien zijn er op basis van bureaustudies van oud onderzoek en nieuw veldonderzoek aan de ‘rijke’ graven een aantal toe te voegen: een tumulusgraf in Valkenburg-Ravensbosch81, een tumulusgraf in Bocholtz82, een ommuurd graf in Nieuwenhagen-Valderveste83 en een waarschijnlijk ommuurd graf in VoerendaalWinthagen84. Van geen van deze graven is zeker dat ze bij een villacomplex behoren, maar dit wordt wel in alle gevallen vermoed vanwege de relatieve nabijheid daarvan85. Ommuurd grafcomplex Voerendaal Winthagen Tijdens het ploegen werd in Voerendaal-Winthagen aan de noordzijde van een plateau, op het hoogste punt daarvan en met een wijde blik over het lager gelegen Voerendaal en de weg van Keulen naar Boulogne een twee stukken beeldhouwwerk gevonden. Het gaat hier om een antithetisch paar grafleeuwen met prooi, gehouwen uit Nievelsteiner zandsteen86. Vermoedelijk hebben ze deel uit gemaakt van de entree van een ommuurd grafcomplex. Over het bijbehorende grafcomplex zelf is (nog) niets bekend87. Het wordt op basis van de vondst gedateerd in de tweede helft van de 2e eeuw88. Ommuurd grafcomplex Nieuwenhagen-Valderveste Het rijke graf van Nieuwenhagen-Valderveste was al in 1964 geborgen bij de nieuwbouw van een school. Bij de sloop van diezelfde school in 2004 kwam vervolgens de vierkante ommuring van het graf te voorschijn. Bij de publicatie is ook het oude vondstmateriaal opnieuw bekeken. Het betreft 44 voorwerpen, waaronder een ijzeren klapstoel, vijf stuks brons vaatwerk (antiek), vier metalen voorwerpen, 14 stuks glas en 13 stuks aardewerk. Het graf was waarschijnlijk van een vrouw en dateert tussen 150 en 200 na Chr. Mogelijk was zij de bewoonster van de ca. 300 meter zuidoostelijker gelegen villa Koelweg89. Tijdens het veldonderzoek is ook gekeken naar de mogelijke loop van de Romeinse weg (‘Via Belgica”), vermoed ter hoogte van de huidige noordelijker gelegen Herestraat. Hierover kon echter geen uitsluitsel gegeven worden. Het graf lag prominent op de zuidoostrand van het plateau van Nieuwenhagen en moet vanaf de weg en in theorie vanaf de vicus Rimburg in het Wormdal duidelijk te zien zijn geweest. Tumulusgraf Bocholtz Het tumulusgraf van Bocholtz betreft een toevalsvondst gedaan tijdens ploegen. Het lag op de westelijke helling van een min of meer noord-zuid georiënteerd droogdal. Op de oosthelling van ditzelfde droogdal ligt op ca 200 meter afstand de villa Vlengendaal. Van daaraf was het graf prominent zichtbaar. Het graf was niet ommuurd, maar waarschijnlijk voorzien van een relatief lage heuvel. De ondergrondse grafkamer van 240x230x90cm bestond uit een houten constructie, waarin de sarcofaag van Nievelsteiner zandsteen stond met daarom heen het merendeel van de grafgiften. In kamer en sarcofaag samen werden in totaal 52 grafgiften bijgezet: 28 stuks glas, 17 stuks brons, 6 ijzeren voorwerpen en 1 zilveren voorwerp. De grafgiften zijn hebben een gestandaardiseerd karakter en zijn een symbolische weergave van de levensstijl van een villabewoner, zoals de ijzeren vouwstoel, het schrijfgerei, de benodigdheden voor een feestmaal of symposium zoals een glasservies en een handenwasset en badspullen. Afwijkende grafgiften zijn de ruitersporen, het paardentuig, de lans en de dolkschede. Deze verwijzen vermoedelijk naar een liefhebberij van de overleden man, namelijk de jacht. Het graf wordt gedateerd tussen 175-200 na Chr. In totaal is in de sarcofaag 462 gram aan crematieresten aangetroffen90. De rijke man, waarschijnlijk een villa-eigenaar, is tussen de 20 en 34 80 81
de Grooth 1997
Hiddink 2004 en BAAC/den Otter 2007 (in voorbereiding). In Archis II staat de betreffende structuur nog als mogelijke tempel omschreven. 82 De Groot 2006a 83 84 85
Hiddink 2004. De Vries 1999
NB Er is in het verleen slechts summier gekeken naar de samenhang van graf, villa/nederzetting en het omringende landschap, zoals de loop van beken/droogdalen. Relief en hellingen en de mogelijke omvang van het bijbehorend landbouwareaal etc. 86 De Vries 1999 87 88 89
De vondst werd pas in 1997 gemeld, maar is al in 1975 gedaan. Archiswaarnemingen 406579 en 46290
Deze villa is in 1977 door de ROB opgegraven en nog niet gepubliceerd. Hiddink 2004 toont de overzichtssplattegrond (fig. 27) 90 Schutte 2006: Smits meldt hier een gemiddelde van ca. 350 gram (man) en 364 gram (vrouw) per crematie.
- 20 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
jaar oud geworden. Of hij de eigenaar van de tegenover het graf liggende villa Vlengendaal was, blijft de vraag. Hij was zeker niet de bouwer, want de villa was bij zijn dood al zeker 100 jaar oud. Tumulusgraf Valkenburg Ravensbosch De wijziging in complextype in het geval van Valkenburg-Ravensbosch van onzekere tempel naar een tumulusgraf met een ronde ommuring is op basis van bureauonderzoek en voortschrijdend inzicht tot stand gekomen. Deze interpretatie lijkt zeker ook gezien de combinatie met meerdere stenen sarcofagen en het omringende villalandschap passender91. Kenniswinst grafcultuur Heuvelland De kennis over rijke graven in het Heuvelland was al relatief groot en deze is toegenomen. Over de waarschijnlijk minder rijke grafvelden waar de overige villabewoners en – medewerkers en de inwoners van inheems-Romeinse nederzettingen werden begraven was weinig bekend en deze kennis is niet uitgebreid92. Over de grafvelden behorend bij de wegdorpen Heerlen93 en Rimburg is nog slechts summier gepubliceerd zodat vergelijking hiermee niet mogelijk is. Bovendien betreft het hier vrijwel alleen oud onderzoek. Graven en grafvelden op het Eiland van Weert Het grafveld Weert-Kampershoek is samen met het grote incomplete grafveld Weert Molenakkerdreef gepubliceerd en de conclusies zijn in elk geval van toepassing voor grafvelden op het Eiland van Weert94. Het grafveld Weert-Kampershoek omvat 23 graven en dateert van rond 200 na Chr. Een deel van de bijbehorende nederzetting is ook opgegraven95. Het grafveld Weert-Molenakkerdreef omvat 124 graven en dateert van 15 voor tot 225 na Chr. De conclusies van het onderzoek van beide grafvelden zijn: - “het’ grafritueel voor inheems-Romeinse grafvelden bestaat niet. Er is eerder spraken van een locaal grafritueel - er zijn weinig aanwijzingen voor romanisering. Inheemse dodenrituelen vertonen een sterke continuïteit en de uitvoering van graven en bijzettingen wordt niet ingrijpend en slechts zeer langzaam gewijzigd. - er zijn meestal geen randstructuren rond de graven - grafvelden liggen meestal in grenszones of overgangszones: aan de rand van de akkers, aan de rand van een depressie, op de flank van een rug, op een relatief vochtige plek zoals de bij de overgang van een beekdal of de rand van een ven - de locatie van het grafveld versterkt de collectieve identiteit van de locale gemeenschap - de locatie van het grafveld is richting buitenstaanders bedoeld als een claim op bewoond gebied, een zogenoemde ‘territorial marker‘ - bijbehorende nederzettingen liggen meestal verborgen onder middeleeuwse akkercomplexen - zowel respect voor als opzettelijke verstoring van voorgaande grafvelden (urnenvelden) komt voor De onderzoeken hebben in verband met geconstateerde kennislacunes geleid tot een wensenlijst voor toekomstig onderzoek: - (meer) aandacht voor het ensemble van nederzetting, off-site, landschap en milieu - (meer) aandacht voor de chronologie van grafvelden en een eventuele discontinuïteit. Elk grafveld is van belang vanwege het lokale grafritueel om de lokale gemeenschap te kunnen reconstrueren. - onderzoek van botmateriaal en andere vondstcategorieën (waaronder houtskool) uit oud onderzoek aangezien er nog weinig bekend is over het grafritueel - (meer) onderzoek naar de materiele cultuur om daarmee uitspraken te kunnen doen over romanisering, uitwisseling, handel, etc. Gedacht wordt aan onderzoek naar de dateringsmogelijkheden van handgemaakt aardewerk en naar regio- en periodespecifieke aardewerkassemblages. Met name voor het ‘gebruiksaardewerk’ is te weinig aandacht geweest. Deze wensenlijst geldt zeker niet alleen voor het Eiland van Weert. Voor de andere landschappen gelden deze misschien wel in versterkte mate omdat het kennisniveau daar over het algemeen lager ligt. Het derde vrijwel complete grafveld op het Eiland van Weert is Nederweert-Rosveld96. Dit grafveld bestaat uit 52 graven en wordt gedateerde tussen ca 25 – 225 na Chr. Het ligt op een op landtong 91 92
AMK-terreinen 8825 en 8842
De Groot meldt er 3: Gulpen-De Kampborn (archis: 5535), Kerkrade-Rolduc (39125), Eijsden-Gronsveld (38058). Dit zijn alledrie oude meldingen. 93 Langs de vier uitvalwegen van het wegdorp Coriovallum zijn veel graven bekend. Hiervan zijn alleen de rijke graven (met sarcofagen) gepubliceerd. 94 Hiddink 2003, maar ook Roymans 1996 en 1998 95 96
Roymans 1996 en 1998 Hiddink 2006
- 21 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
tussen depressies en zou een voortzetting kunnen zijn van een ca 100 meter zuidwestelijker gelegen grafveld uit de late IJzertijd. De bijbehorende nederzetting is niet opgegraven. Enkele graven zijn omgeven met vierkante randstructuren. In dit laatste wijkt het duidelijk af van Weert-Molenakkerdreef en sluit meer aan bij de enkele randgreppels van Weert-Kampershoek. Daarmee lijkt het het verschijnsel van ‘lokale’ grafrituelen te bevestigen. Een romaniseringsinvloed wordt vrijwel uitgesloten. Kenniswinst graven en grafvelden op het Eiland van Weert Op het Eiland van Weert doet zich de voor Limburg uitzonderlijke mogelijkheid voor de overgang van de (late) IJzertijd naar de (vroeg) Romeinse tijd in beeld te brengen zowel voor de grafcultuur als het nederzettingssysteem. In enkele gevallen is het zelfs mogelijk een directe relatie te leggen tussen grafveld en nederzetting, zoals in het geval van Weert-Kampershoek. In hoeverre de resultaten wat betreft de grafcultuur op het Eiland van Weert vergelijkbaar en toepasbaar zijn voor het overige zandgebied (Beekdalen Midden en Noord Limburg) en voor de overige Limburgse landschappen is nog een vraag. Deze vergelijking kan pas gemaakt worden als ook buiten het Eiland van Weert voldoende onderzoek uitgevoerd en voldoende gedetailleerd gepubliceerd is. Graven en grafvelden in Beekdalen Midden en Noord Limburg Bij Haelen-Windmolenbos (Beekdalen Midden Limburg) is een compleet grafveld van 15 graven opgegraven op de zuidoostflank van een depressie97. De graven dateren uit de 2e tot het begin van de 3e eeuw. De bijbehorende nederzetting is nog onbekend. Aangezien de graven en hun inhoud niet afzonderlijk beschreven zijn, is een vergelijking met andere grafvelden zeer beperkt mogelijk. De dichtstbijzijnde mogelijk vergelijkbare grafvelden van Horn, Heel, Beegden en Buggenum - allen oud onderzoek - zijn ook niet tot in detail gepubliceerd. Bij Beegden zijn in 2001 tijdens een begeleiding zeker twee 3e-eeuwse Romeinse graven en twee waarschijnlijk late IJzertijd-vroeg Romeinse graven aangetroffen98. In de directe nabijheid zijn ook aanwijzingen voor bewoning in de Romeinse tijd (waarschijnlijk een villa) en mogelijk bewoning in de IJzertijd99. Bij Venray-’t Brukske (Beekdalen Noord Limburg) is in 1993-1994 een deel van een grafveld opgegraven op de noordoever van de Oostrumsche beek100. Het betreft hier 26 graven, die allemaal rechthoekig of rond omgreppeld waren. Oorspronkelijk zijn hier waarschijnlijk grafheuvels opgericht over de brandstapelresten heen. De bijzettingen zijn gevarieerd en lijken aan te sluiten bij bekende grafvelden uit Noord-Brabant Limburg en het Rijnland. Er waren net als bij de grafvelden op het Eiland van Weert geen statusverschillen waarneembaar. De graven dateren voornamelijk uit de 3e eeuw, naast enkele uit de 1e en 2e eeuw101. Een gedetailleerde publicatie van het grafveld is nog niet verschenen. In 2003 is op dezelfde noordelijke oever de waarschijnlijk bij het grafveld horende nederzetting opgegraven en gepubliceerd: Venray-De Hulst102. Graven en grafvelden op het Midden-terras Op een landtong op het hooggelegen Maasterras bij Maasbracht–Linne/Ossenberg is tijdens een begeleiding een deel van een al eerder deels blootgelegd grafveld opgegraven103. Bij de uitwerking van de begeleiding zijn ook de onderzoeken van 1945 (opgraving) en 1961 (proefsleuf) opnieuw bekeken. In totaal zijn 42 graven vastgesteld in datering variërend van 25 tot 275 na Chr. Ook zijn er twee graven uit de 4e-5e eeuw. De graven lijken gelijk verdeeld over de periodes en liggen door elkaar heen. De oude graven liggen meer aan de zuidzijde en de jonge graven meer aan de noordzijde, maar er is geen uitgesproken stratigrafie vast te stellen. De graven zijn over het algemeen betrekkelijk arm met veel meeverbrande scherven in het crematiedepot. Twee graven wijzen qua relatief rijke inventaris - jachtattributen en symposiumbenodigdheden - in de richting van villa-eigenaren en zijn qua inventaris ook goed vergelijkbaar met de rijke graven van het Heuvelland. Ca. 750 meter zuidwestelijker ligt de villa Maasbracht-Steenakker, maar een directe relatie is niet te bewijzen. In 1992 is binnen de opgraving van een LBK nederzetting in Sittard-Janskamperveld ook een Romeins grafveld opgegraven104. In totaal werden 104 rechthoekige of vierkante graven blootgelegd, 21 afvalkuilen en een inhumatiegraf. De grenzen van het grafveld zijn opgegraven en op basis daarvan kon gesteld kon worden dat het grafveld oorspronkelijk ca. 150 graven omvat heeft. De exacte datering van het grafveld is nog onbekend. Het grafveld is onderzocht, in een doctoraalscriptie uitgewerkt en ligt op publicatie te wachten. Gezien het feit dat ook nederzettingssporen en graven uit
97 98 99
Schutte 2006 Bosman 2001 Heunks 2000. AMK nrs. 15165 en 15166
100 101 102 103 104
Stoepker 1997 AMK nr. 1127 (beschermd) Publicatie van het grafveld wordt hiermee uiteraard van nog groter belang. Hiddink 2005, AMK nr. 766 (beschermd) en AMK nr. 15570 (HAW) Vromen 1998 en 1999
- 22 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
de IJzertijd aangetroffen zijn, lijkt een voortzetting van het grafveld van IJzertijd naar Romeinse tijd mogelijk. Vergelijking met het grafveld Linne-Ossenberg is dan ook mogelijk. Graven en grafvelden in het Maasdal In het Maasdal zijn op drie locaties enkele Romeinse graven aangetroffen: twee graven bij Lomm105, één verploegd graf bij Well-Aijen106 en enkele zwaar verploegde graven bij BorgharenDaalderveld107. Opvallend aan deze graven is de vroege datering: 1e eeuw na Chr. Bovendien wordt op de locaties Lomm en Well-Aijen op basis van het vondstmateriaal in de directe nabijheid een Romeinse villa vermoed. Bij Borgharen is deze al met zekerheid vastgesteld, waarbij bovendien sporen van IJzertijdbewoning zijn geconstateerd. Dit laatste was ook in Well-Aijen het geval. Er kan hier dus sprake zijn van een voortzetting van begraving en bewoning van de IJzertijd naar de Romeinse tijd. Kenniswinst grafcultuur De publicatie “Het grafritueel in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Schelde gebied (ZAR 11, Hiddink 2003) is een standaardwerk dat bij grafveldonderzoek in Limburg als referentiekader gebruikt dient te worden108. Hierin staat bijvoorbeeld ook de standaard opgravingprocedure voor grafkuilen beschreven. Verder wordt hier een voorzet voor een onderzoeksagenda voor grafvelden gegeven die ook in de NOaA is verwoord. De agendapunten zijn: - grafvelden in het landschap (ensemblewaarde) - grafvelden en de constructie van lokale gemeenschappen (plaatsvastheid en (dis)continuïteit) - grafritueel als proces (romanisering, demografie, niet-materieel karakter) - de materiele cultuur (chronologie, aardewerkassemblages, aardewerkonderzoek ‘gebruiksaardewerk’ Hieraan kunnen toegevoegd worden: - uitwerking en publicatie oud onderzoek (veel grafvelden en graven bekend, maar weinig gepubliceerd. Hernieuwd onderzoek is inmiddels van waarde gebleken.) - uitwerking en publicatie individueel graf als aparte eenheid en niet verdeeld te worden over de diverse materiaalcategorieën (graven en grafvelden gepubliceerd, maar toch niet voor vergelijking bruikbaar) 3.3 Economie: landbouw en veeteelt Sinds eind jaren 80 is palynologisch, botanisch en zoölogisch onderzoek sterk toegenomen. Deze onderzoeken geven met name inzicht in de vegetatiegeschiedenis, het cultuurlandschap, de landbouw- en veeteeltpraktijken en de variatie in consumptie, productie en import van voedsel. De omstandigheden voor dergelijk onderzoek zijn in Limburg zeer variabel en vaak verre van ideaal vanwege de alom aanwezige ontkalkte gronden en de vaak diepe grondwaterspiegel zoals bijvoorbeeld op de löss en de zandgronden. Onderzoek naar zaden en fruit en aan (toevallig) geroosterde, verkoolde of gemineraliseerde resten leveren het meeste resultaat. Agrarische economie villacomplexen De opgravingscampagnes van de villa Voerendaal-Ten Hove van 1985 tot en met 1987 waren vooral gericht op het doen van botanisch (zaden en fruit) en daarnaast op zoologisch onderzoek109. Doel van het onderzoek was het bepalen van de economische basis van het villacomplex en vast te stellen of surplusproductie van graan haalbaar was. Bijgevolg konden ook de functies van verschillende bijgebouwen binnen het villacomplex vastgesteld worden. De villa Voerendaal en het bijbehorende areaal ligt tussen de Geleenbeek, de Hoensbeek en de Retersbeek. De bewoning start tussen 50 voor en 50 na Chr. en het omheinde gebied varieerde in grootte van 90 x 74 m tot 264 x 172 m. Van 50 tot 100 na Chr. wordt het hoofdgebouw in steen gebouwd en de bijgebouwen in hout. Onder de bijgebouwen bevond zich ook een boerderij. Het villacomplex was een gemengd bedrijf met vooral graanproductie en daarnaast werden runderen maar ook schapen/geiten en varkens gehouden. Vanaf de 2e tot de 3e/4e eeuw werd het complex verder uitgebreid tot een oppervlak van 170x214 m (5-6 actus) met veel bijgebouwen zoals een badhuis, een dorsvloer, horrea, een porticus, een smidse, een veekraal, een tempeltje en deels met een stenen muur. Het bedrijf was meer gericht op akkerbouw en dan met name op de productie van spelt een wintertarwe die in juli/augustus geoogst werd/. Het stro bleef achter op het land als veevoer, als bemesting en tegen de erosie. Er werden inmiddels meer varkens dan schapen/geiten gehouden.
105 106 107 108 109
Bosman 2002 Tichelman 2005c Hulst 2000, De Graaf 2005 NB dit het onderzoek beslaat niet alleen het MDS-gebied maar geheel Limburg! Kooistra 1996
- 23 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Vanaf de 3e/4e eeuw is het complex nog slechts deels in gebruik, waarschijnlijk alleen de bijgebouwen in het zuiden en de landbouw werd weer een kleinschalige aangelegenheid. In de 5e eeuw is de productie van spelt geheel verdwenen. Het onderzoek in Voerendaal-Ten Hove heeft de volgende informatie opgeleverd wat betreft de landbouw en de veeteelt in het Bekken van een Heerlen, een ca. 24 km2 groot gebied. - elk villacomplex beschikt over ca. 200 ha akkerland - het landbouwgebied is open gebied met weinig bomen - verbouw van zomer- én wintertarwe ( op löss mogelijk, maar bijvoorbeeld niet in Kromme Rijn gebied aan de limes) - grootschalige verbouw van spelt (op de klei is dat emmer, rogge, haver en gerst) - na de oogst bleef het stro op land (al dan niet verbrand) - als stapelgoederen werden bonen, erwten, linzen en bieten verbouwd - overige producten waren hennep, vlas, lijnzaad, papaver, mogelijk kool en wilde sla - als kruiden werden selderie, dille en koriander verbouwd - als fruit en noten waren beschikbaar: hazelnoot, walnoot, pruimen, kersen in het wild of in boomgaarden. - runderen waren in de Romeinse tijd op hun grootst - rund, schaap/geit en varken werden gehouden. Varkensvlees was na rundvlees het meest geliefde vlees bij de Romeinse bevolking. Varkens werden gehouden in gemengd bos met eik en beuk (komt op löss voor maar bijvoorbeeld niet in Kromme Rijngebied aan de limes) - het paard werd ingezet als rij- en trekdier (of voor het leger) - in de vijvers leefden eenden en ganzen - kippen liepen als pluimvee rond - katten werden ingezet als muizen- en rattenvangers en honden als waak-, jacht- en schoothond Overproductie of surplusproductie van graan was mogelijk maar wel afhankelijk van het potentieel van de omgeving, het werkpotentieel en de opbrengst per ha. Hierbij met men bedenken dat landbouw meer personeel kost dan veeteelt, maar de opbrengst van landbouw per ha is groter. Overproductie/surplus was op de löss makkelijker te behalen dan op andere gronden. De 7 villae in het Bekken van Heerlen, waaronder de villa van Voerendaal-Ten Hove konden minimaal 700 tot 2800 extra mensen voeden. Villa Maasbracht-Steenakker Ook voor villa Maasbracht-Steenakker, gelegen op een terrasrand tussen de Krombeek de Vlootbeek en de Maas en met uitzicht op het terras, werd botanisch en zoologisch onderzoek gedaan110. Hier is in tegenstelling tot Voerendaal-Ten Hove alleen het hoofdgebouw opgegraven en werden in de kelder enkele monsters genomen. De resultaten geven daarmee waarschijnlijk meer inzicht in de consumptie en beschikbaarheid van voedselproducten dan de productie daarvan. De monsters waren zeer arm aan botanisch materiaal maar er werden toch resten gevonden van spelt en andere granen, gerst, tuinboon en enkele wilde planten. Vergelijking met Voerendaal-Ten Hove is nauwelijks mogelijk. Het botmateriaal uit de kelder bleek zeer gevarieerd hetgeen er op wijst dat de eigenaren/bewoners goed in de slappe was zaten. Bij het gedomesticeerde vee bleek het varken het meest te zijn gegeten: dit is een typisch fenomeen voor de Romeinse tijd en bekend uit historische bronnen. Opvallend is dat ook in graven vaak varkensvlees werd meegegeven. Naast gedomesticeerd vee werd ook wild, vis en gevogelte gegeten. Het aandeel vis is gezien de locatie van de villa niet vreemd, wel opvallend is de aanwezigheid van de zoutwatervis makreel die geïmporteerd moet zijn. Tussen het gevogelte bevonden zich ook wilde vogels zoals patrijs en onder het wild bevond zich bijvoorbeeld een haas. Dit wijst er op dat er waarschijnlijk in de vrije tijd gejaagd werd111. Een ander wijst op een nederzetting met een duidelijk Romeins karakter in tegenstelling tot de inheemse nederzettingen waar onder het vee schaap/geit domineren. Villa Holzkuil Tijdens de opgraving van het villacomplex Kerkrade-Holzkuil bleek dat de conserveringsomstandigheden voor pollen, macroresten en bot matig tot slecht waren vanwege het feit dat er geen watervasthoudende lagen meer aanwezig waren zelfs niet in de geul en de vijver112. Zelfs het verkoolde materiaal was weinig tot matig geconserveerd. Dit heeft er toe geleid dat er weinig uitspraken gedaan konden worden over de agrarische economie en de voedingsgewoonten van de villabewoners. Bij de botanische macroresten ging het voornamelijk om nederzettingsruis. Hierin werden de volgende 110 111
Kooistra 1996
In dit kader is een verwijzing naar het grafveld Maasbracht-Linne Ossenberg (Hiddink 2005b) interessant. Één van de rijke graven bevatte waarschijnlijk jachtattributen en wordt voorzichtig toegewezen aan een villa-eigenaar. 112 Tichelman 2005
- 24 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
soorten aangetroffen: stevige graansoorten zoals spelt en veel mindere mate gerst, broodtarwe en emmertarwe. Verder was er haver, hazelnoot, pruim, braam, vlier, vlas en lijnzaad aanwezig. De wilde planten wezen op de aanwezigheid van akkers, erven of moestuinen (open omgewerkte grond). De botanische bewijslast voor akkerbouw was mager, maar er werden wel veel akkeronkruiden van zomer en wintervruchtakkers aangetroffen. De hoeveelheid dierlijk bot was ook te gering om uitspraak te doen over agrarische economie. Het botmateriaal was sterk gefragmenteerd en gemiddeld gering gewicht. Alleen bot uit de nabijheid van de kalkrijkere muren en kalksteen en mortel was bewaard gebleven. Het betreft dan botten van rund, varken en schaap/geit. Het varken was op het complex zelf geslacht. Verder werden botten van haas, paard, hond, kip, gans, ekster en pad gevonden. Het botmateriaal is goed vergelijkbaar met de villacomplexen van Voerendaal-Ten Hove en Maasbracht-Steenakker. De dierlijke component van de voedingseconomie was vooral gebaseerd op veeteelt en in veel mindere mate op jacht113. Het meest gegeten werd rund, direct gevolgd door varken maar ook kip en gans. Er was sprake van enige jacht op klein wild zoals haas en wilde vogels. De consumptie van kip en varken zijn typisch Romeinse trekjes. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat rond de villa akkers lagen en dat spelttarwe - zoals gebruikelijk voor het lössgebied - het belangrijkste gewas was. Een specialisatie in akkerbouw kon niet worden vastgesteld, wel vonden er in het aan akkerbouw gerelateerde activiteiten plaats in de westhoek van het complex. Een mogelijk horreum bevond zich in het oostdeel van het complex. Kenniswinst agrarische economie villacomplexen Het botanisch en zoologisch onderzoek van de villa Voerendaal-Ten Hove kan en wordt als referentiekader voor andere villacomplexen gebruikt. Uit de vergelijkingen blijken met name grote overeenkomsten, zeker voor het Heuvelland (lössgebied). In hoeverre villacomplexen uit de rest van Limburg vergelijkbaar zijn moet uit toekomstig onderzoek blijken. Met name een vergelijking met villa’s in het Maasdal zou interessant zijn, omdat voor deze villa’s een andere - eerder industriële bestaanseconomie wordt vermoed. Opvallend is dat bij de villacomplexen tot nu toe weinig tot geen aanwijzingen voor uitheemse importproducten zoals druiven, dadels, amandelen en olijven zijn aangetroffen. Deze zijn wel bekend uit het limesgebied. Agrarische economie nederzettingen Venray-Hoogriebroek: De inwoners van de nederzetting Venray-Hoogriebroek verbouwden vooral bedekte gerst en in veel mindere mate emmertarwe, pluimgierst en haver. Spelt en broodtarwe ontbreken vrijwel. Verder zijn peterselie en de kroosjespruim gevonden, die beide door de Romeinen geïntroduceerd moeten zijn. In de 64 geanalyseerde monsters uit de Romeinse tijd zaten zeer veel akkeronkruiden, ruderale planten en graslandplanten. De laatste waren vooral afkomstig uit de potstal van de boerderij en wijzen mogelijk op de aanwezigheid van mest of hooi. Het gebruik van de potstal doet zich vanaf het eind van de 2e eeuw op de zandgronden voor. MDS/Weert / Nederweert-Rosveld Binnen het Maas-Demer-Schelde gebied is gerst het belangrijkste landbouwproduct, gevolgd door emmertarwe (wintergraan)114. Spelt is uitzonderlijk, eerder voor rijke lössgebied dan arme zandgebied. Het weinige rogge bijvoorbeeld in Gennep lijkt te wijzen op Germaanse aanwezigheid. Pluimgierst (zomergraan) was ook belangrijk en wel omdat het weinig eisen stelt en daardoor ideaal is voor armere zandgrond. Er weren meerdere gewassen tegelijkertijd verbouwd, maar wel gescheiden en wisselend per zomer of winter. Naast granen zijn als peulvruchten erwten en duivebonen vastgesteld. Vlas werd gebruikt voor olie (uit het zaad), de vezels voor touw en textiel en mogelijk werd het geconsumeerd. Wilde planten als vlierbes, hazelnoot en braam werden ook aangetroffen. Typisch Romeinse introducties zijn broodtarwe, peer, vijg, walnoot, biet en kruiden als koriander, dille, kervel, peterselie, bonenkruid en selderij. Enkele van deze kruiden werden bijvoorbeeld gebruikt voor de productie van de typisch Romeinse garum of vissaus. Kenniswinst agrarische economie op de zandgronden Botanisch onderzoek laat zien dat de overgang van de Late IJzertijd naar de Romeinse tijd op de Zuid-Nederlandse zandgronden waarschijnlijk geleidelijk van aard was. Grote verschillen in de verbouw van gewassen of in landgebruik zijn niet waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden 113
Opvallend in dit kader zijn juist de jachtattributen uit de rijke graven van Massbracht-Linne Ossenberg en het tumulusgraf Bocholtz. 114 Van Beurden 2002 in Roymans 2002 en Hiddink 2005a
- 25 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
voor grootschalige akkerbouwbedrijven zoals de villacomplexen in het Heuvelland. Gerst bleef de hoofdrol spelen en de aanwezigheid van typisch Romeinse producten lijkt te wijzen op directe contact met de bezettende macht. Op de zandgronden was een surplusproductie waarschijnlijk niet mogelijk en speelde daarnaast veeteelt een belangrijke rol om toch in de groeiende vraag naar landbouwproducten te voorzien. Gebleken is ook dat de akkers te lijden hadden onder bodemdegradatie en verrijkt moesten worden door bemesting. Een toenemende vraag naar dierlijke mest blijkt ook uit de aanwezigheid van verdiepte delen of potstallen in de inheemse boerderijen op de zandgronden. De verbouw van rogge begint in de laat-Romeinse tijd en is mogelijk een Germaanse introductie. Akkeronkruiden zijn goede indicatoren voor de verschillende soorten bodems en geven aanwijzingen voor zure of basenrijke zand- en leemgronden. Storings- en tredplanten wijzen op wisselende waterstanden bijvoorbeeld bij drinkpoelen en sloten en op veel betreden plaatsen zoals wegen en paden. Agrarische economie wegdorpen en steden: Maastricht Archeobotanisch onderzoek naar zaden, fruit en granen in monsters uit diverse oude opgravingen in Maastricht heeft met name laten zien welke producten in de Romeinse tijd in Maastricht geconsumeerd werden, locaal of via import beschikbaar waren en werden opgeslagen115. Het betreft hier dus eerder een beeld van de consumptie dan van de productie van voedselproducten. Uit de vroeg Romeinse tijd (15-35 na Chr. ) werd nabij de samenloop van de Jeker en de Maas het volgende gevonden: - voedselgewassen als gerst, emmertarwe, spelt, gierst, rogge (1x), haver, erwt, wortel, hazelnoot, sleepruim, zwarte bes, vlierbes - Romeinse import: koriander en biet - tuin- en gebruiksplant: weld (gele kleurstof, geel) Uit de midden Romeinse tijd werd een onder andere een monster onderzocht dat als een latrinedump bij de thermen beschouwd kan worden. Hierin werd graan, appel, peer, kers, pruim, hazelnoot, papaver en tijm aangetroffen. Dit geeft uiteraard eerder een beeld van de geconsumeerde en beschikbare producten dan van locaal geproduceerde. Fruitbomen en -struiken zoals appel, peer, kers, pruim, mispel, walnoot, kastanje, moerbij waren oorspronkelijk Romeinse importen maar werden ook locaal aangeplant. Een tweede monster wijst op de het gebruik van het kaf van spelt en lijnzaad al verpakkingsmateriaal of veevoer. Een derde monster bevatte geroosterde broodtarwe, spelt en een beetje rogge en onkruid en wijst op de productie van broodmeel, mogelijk in een bakkerij. In de laat-Romeinse tijd (vanaf ca. 333), waarin Maastricht zich tot een versterkte en ommuurde stad heeft ontwikkeld zijn er aanwijzingen voor vooral rogge, maar ook spelt en linzen. In een monster uit een horreum werd gerst, rogge, gierst, broodtarwe, haver, erwt, boon, hazelnoot, sleepruim aangetroffen. Het betreft voedsel voor mens en dier, dat niet in bulk werd opgeslagen maar in aparte zakken of bakken. Deze overvloed aan geroosterd stapelgoed lijkt te wijzen op de functie van dit binnenlandse fort als versterkt voorraaddepot116. Kenniswinst agrarische economie steden/dorpen Het botanisch onderzoek in Maastricht is tot nu toe het enige dat in Limburg binnen een meer stedelijke nederzetting is uitgevoerd. Over het algemeen is het beeld goed vergelijkbaar met gegevens uit ander Romeinse steden zoals Tongeren en met militaire sites. Villacomplexen uit de omgeving kunnen voor de steden en dorpen geproduceerd hebben. Economie: industrie Pottenbakkerij In de vicus Heerlen-Coriovallum werd aan de Van der Maessenstraat opnieuw een pottenbakkersoven opgegraven117. Hoewel de aardewerkvondsten als zodanig niet gepubliceerd zijn, lijkt het er sterk op dat in deze oven dolia (voorraadvaten) werden gebakken. Met name aan de randen van het circa 8,5 ha grote wegdorp zijn inmiddels ruim 40 pottenbakkersovens vastgesteld. Dit aantal suggereert een grote productiecentrum118. Helaas is weinig bekend over de omvang van de productie en het afzetgebied van het aardewerk119.
115 116 117
Bakels 2000 en Kooistra 1996 Bakels 2000
Hoevenberg 1996: de 43e oven. In 2002 is aan de Putgraaf een pottenbakkersafvalkuil met geverfd aardewerk opgegraven en in 2006 is opnieuw een pottenbakkersoven opgegraven aan de Dr. Poelsstraat. 118 Niet alle ovens zijn gedateerd en de productieperiode is niet altijd bekend. De vraag is hoeveel pottenbakkerijen tegelijkertijd gefunctioneerd hebben en hoeveel zij geproduceerd hebben. 119 Tichelman 2005. Bij de uitwerking van het aardewerk van de villa Holzkuil is ook aardewerk uit een Heerlense oven nader bekeken. De villabewoners lijken geen producten uit deze oven te hebben gebruikt.
- 26 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Kalksteenwinning Binnen het AMR-project werd nabij de villa Meerssen-Herkenberg ook aandacht besteed aan de mogelijk kalksteenwinning in ondergrondse groeves nabij de huidige spoorlijn120. Hoewel een relatie met de villa voor de hand ligt, is een Romeinse datering niet zeker. Nader onderzoek is nodig121. Pannenbakkerij Bij de begeleiding van werkzaamheden in het dal van de Eckeltsebeek bij Afferden werden twee vermoedelijke afvaldumps van een pannenbakkersoven aangetroffen122. De oven zelf is niet aangetroffen, maar zal zeker vlakbij in het beekdal hebben gelegen. Mogelijk is deze in verband te brengen met de villa Afferden ten zuiden van de monding van deze beek in de Maas. Een vergelijking tussen het dakpanmateriaal uit deze dumps en het vele dakpanmateriaal van de villa kan hierover uitsluitsel geven123. Bij de villa Afferden werd zoveel dakpan- en tegelmateriaal aangetroffen dat hiervoor een typologie is opgesteld124. IJzerwinning In 2002 zijn tijdens een opgraving bij Maastricht-Oost Maarland aanwijzingen gevonden voor kleinschalige ijzerindustrie. Nabij een Romeinse weg werden onder andere bakovens en waterputten opgegraven. Het onderzoek is nog niet gepubliceerd125. Voor wat betreft de economische activiteiten in de Romeinse periode is deze vindplaats van groot belang. Ook al omdat vaker gesuggereerd wordt dat met name villacomplexen in het Maasdal een rol in de ijzerproductie zouden spelen126. De aanwijzingen hiervoor zijn echter nog indirect. Kenniswinst industrie De kenniswinst op het gebied van economie, industrie en handel in de Romeinse tijd is in de periode 1995-2006 nauwelijks toegenomen. 3.4 Religie / Depot Sinds 1995 zijn door onderzoek geen tempels of andere cultusplaatsen aangetoond. De enige aanwijzing voor de locatie van een tempel vormt de baggervondst van twee omvangrijke zuiltrommels in de Maas bij Hanssumerweerd (Beesel). Deze zouden deel kunnen uitmaken van een tempel op de westoever van de Maas, nabij de monding van een beek (Aabeek) in de Maas127. De situatie is vergelijkbaar met de vindplaats van de wijsteen aan de godin Rura en de vermoedelijke tempel nabij de monding van de Roer in de Maas. In een ven of depressie op de westoever van de Maas nabij Kessel is bij toeval en verspreid over enkele jaren een depot van 10 laat Romeinse gouden munten in combinatie met een vergulde en verzilverde Romeinse officiershelm gevonden128. De depotvondst is te dateren tussen 410-415 na Chr. Qua periode sluit dit aan bij de al bekende solidi-schatvondsten uit Obbicht en Venlo (405-406). Het meest bijzondere van deze helm is de kamversiering met daarop het XP (Chi-Rho) of Christusmonogram. De drager kwam waarschijnlijk uit het oosten van het Rijk en is hier verzeild geraakt tijdens de laatste campagne van keizer Constantinus III (407 na Chr.). De helm (en munten) wijzen op een late militaire aanwezigheid en een vroege aanwezigheid van het Christendom. Onduidelijk blijft of het hier een schatvondst, een offer of oorlogsbuit betreft. Ook blijft de vraag of de eigenaar daadwerkelijk een christen was, of hijzelf of een mogelijke vijand de verberger is en of de verberger het Chi-Rho monogram als zodanig heeft herkend. Ten noordwesten van de huizen van de nederzetting Kerkrade Winckelen werd een ca 2 x 2 meter grote kuil ‘bekist’ met planken opgegraven129. In deze kist/kuil zat een grote hoeveelheid compleet 120 121
De Groot 2005
Bij de villa Voerendaal wordt een relatie gelegd met een steengroeve nabij Craubeek en wordt een exploitatie vanuit de villa mogelijk geacht. Er wordt ook vaak gesproken over het gebruik van Kunrader kalksteen, maar de locaties van de bijbehorende groeves zijn niet daadwerkelijk vastgesteld. 122 Roymans 2006 123 124
Vermeulen-Bekkering 2006
Vermeulen-Bekkering 2006. Romeins dakpanmateriaal is vrij goed herkenbaar. In Archis valt op dat zeer veel baksteenmateriaal als Romeins wordt gedateerd. Het verdient aanbeveling deze datering enkel te geven als meerdere in de typologie aangegeven kenmerken aanwezig zijn zoals opstaande randen, gebogen oppervlak, vingerstreken, ruwe onderkant/gladde bovenkant, kwartsmagering, stempels, oppervlaktekrassen (tubuli). 125 Polman 1999 (alleen IVO). De gemeente Maastricht heeft de opgraving uitgevoerd. 126 127 128 129
Bijv. Vermeulen-Bekkering 2006 (villa Afferden) Stoepker 2006 Prins 2000. De exacte vindplaats en vondstomstandigheden zijn tot nu toe onbekend gebleven. Zie ook deels Aarts 2000. Dijkstra 1997
- 27 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Romeins aardewerk en een terracotta beeldje van een beer. De inhoud is gedateerd tussen ca 170 en 250 na Chr. De functie van deze kuil is onduidelijk: hij wordt offerkuil genoemd en was mogelijk gewijd aan de Keltische berengodin Artio. Een vergelijkbare offerkuil/kist is bekend uit het Belgische Veldwezelt130. Kenniswinst religie/depot De thema’s/complextypen religie en depot lijken elkaar in de Romeinse tijd deels te overlappen en zijn daarom samen behandeld. In de Romeinse tijd zullen officiële heiligdommen en tempels vooral te vinden zijn geweest in steden en dorpen en kleinere versie hiervan binnen villacomplexen zoals in Voerendaal-Ten Hove en mogelijk villa Kerkrade–Holzkuil. Depots uit de Romeinse tijd zijn weinig aangetroffen. Hierbij moet bedacht worden dat deze vooral verwacht worden in nattere omstandigheden zoals beek- en rivierdalen: dit geldt zowel voor rituele depots als voor afvaldumps. Er bestaat dan meestal een relatie met een nabije nederzetting. Als in de toekomst de aandacht voor beek- en rivierdalonderzoek toeneemt zal naar verwachting ook het aantal depots en dumpplaatsen en de bijbehorende kenniswinst toenemen. Dit geldt ook deels voor het thema Infrastructuur, met name voor bruggen en locale wegen. 3.5 Versterkingen In het kader van de AMR en de geplande consolidering en ingebruikname als locatie voor een archeologisch tijdsvenster binnen het project “Via Belgica” is de wachtpost Valkenburg-Goudsberg door proefsleuven opnieuw onderzocht. Hierbij werden zover mogelijk oude opgravingssleuven opengetrokken131. In de 7 meter brede en 4,70 meter diepe gracht werden bovendien pollenmonsters genomen. De monsters van fase 1 en 2 leverden zodanige resultaten op dat een reconstructie van het landschap mogelijk was: de wachtpost werd omgeven door een met kruidenrijk gras begroeide berm en gracht, liggend in landschap met tarwe en gerstakkers. In de eerste fase waren er zeer weinig bomen en struiken (8%), in de tweede fase was dit aantal al sterk toegenomen (24%). Het uitzicht was dus zeker oorspronkelijk vrij. Ook werden oude vondsten opnieuw gedetermineerd en dit leidde tot een datering tussen 310 en 360 na Chr., ten tijde van keizer Constantijn (307-337). Hierdoor kan een relatie gelegd worden met (nieuwe) versterkingen en bruggen bij Maastricht (na 333), Cuijk (brug = 347-349, kade = 320-342), Nijmegen (Valkhof 325-350), maar ook met Keulen-Deutz (D) en Liberchies (B). Een directe relatie met de heerbaan Keulen-Boulogne kon niet vastgesteld worden, hoewel een groot deel van het tracé van hieruit zichtbaar moet zijn geweest. Opmerkelijk is wel dat in dezelfde periode deze weg door keizer Constantijn een onderhoudsbeurt heeft gekregen en werd voorzien van nieuwe mijlpalen132. Tijdens hetzelfde AMR project werd bij Wijnandsrade-Biesenweg in plaats van het verwachte villacomplex binnen een nederzetting waarschijnlijk een ca. 7x7 meter grote stenen toren of wachtpost uit de 1e-2e eeuw aangetroffen. Deze toren ligt zeker niet langs de weg Keulen-Boulogne, maar wel aan de noordkant van een groter villalandschap. De aard en functie zijn niet zeker. Was het nodig de villa’s en hun landbouwareaal te beschermen tegen invallen en de bewoners in dat geval te kunnen waarschuwen? De toren ligt nabij een nederzetting133. Kenniswinst versterkingen Over de functie van wachttorens en torens is nog weinig bekend. Hadden zij een militaire functie in de verdediging van de rijksgrenzen? Vergelijkbaar met de wachtposten langs de Rijn en de Limes134 zou men deze in de laat-Romeinse tijd ook langs de Maas kunnen verwachten. Of waren ze meer bedoeld voor marechausseetaken zoals beveiliging van de wegen en dus handelsroutes? Zo ja, waar kun je dan meer van deze wachtposten langs de wegen verwachten? Zijn hiervoor standaardafstanden of wordt de locatie bepaald door het landschap135? De blikwijdte van de laat-Romeinse wachtpost Valkenburg-Goudsberg kan eenvoudig berekend en in kaart gebracht worden (hoogtelijnenkaart of AHN136. Op basis hiervan zouden mogelijke locatie van andere wachtposten langs de weg geëxtrapoleerd kunnen worden.
130 131 132
Tichelman 2005 Bazelmans 2004
Stukken van twee Constantijnse mijlpalen werden teruggevonden en verwijderd bij de restauratie van de kerk van Eijgelshoven en bevinden zich in het Thermenmuseum te Heerlen. 133 De Groot 2006b 134 135
Bijvoorbeeld bij Valkenburg ZH – Marktveld en Vleuten-De Meern
Ook in Heerlen heeft langs de weg Keulen-Boulogne een wachtpost gestaan en wel op het hoogste punt in de omgeving, net ten noorden van de Scheidtergracht. De locatie lijkt direct vergelijkbaar met die van Valkenburg-Goudsberg, 136 Dit zelfde zou ook voor de mogelijke toren van Wijnandsrade-Biesenweg en Heerlen-Scheidtergracht gedaan kunnen worden.
- 28 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
3.6 Infrastructuur Wegen Het huidige Heuvelland werd in de Romeinse tijd van oost naar west doorkruist door de oorspronkelijk vooral militair belangrijke weg (Rijksweg) van Keulen via Heerlen en Maastricht (Maasbrug) naar Boulogne. De provincie Limburg heeft onder de projectnaam “Via Belgica” plannen voor de visualisering van deze weg. De “Via Belgica” wordt, net als in het verleden, gezien als een ontwikkelingsas waarlangs toeristisch-educatieve en ruimtelijke projecten worden gerealiseerd. Het tracé van deze internationale route (Romeinse Rijksweg) werd in 2003 in opdracht van de provincie Limburg nader onderzocht: 39 oude meldingen en waarnemingen werden gecontroleerd, ankerpunten vastgesteld, nieuw bureauonderzoek onder andere met behulp van het AHN, historische kaarten en luchtfoto’s en op drie locaties werd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd137. Het tracé was het best bekend in de vicus/het wegdorp Heerlen-Coriovallum en in de stad Maastricht. Het onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies: - de weg lijkt niet direct gekoppeld aan één landschapstype - de weg volgt niet uitsluitend hoogten en heeft ook geen voorkeur voor lage delen - de weg volgt een relatief rechte lijn tussen Heerlen, Valkenburg en Maastricht, waarbij de wisseling tussen het volgen van die rechte lijn en het vermijden van moeilijk begaanbare delen zoals moerassige laagtes heeft geleid tot creatieve oplossingen - de weg is nauwelijks of niet bewaard als ter plaatse afdekkende sedimenten ontbreken. De conservering verschilt dus sterk. Gebrek aan onderhoud, de afdekking door colluvium en het hergebruik van grind leiden tot onzichtbaarheid van delen van de weg. - indien de weg niet verdwenen is onder latere afzettingen (bijvoorbeeld colluvium) is continue gebruik mogelijk. Middeleeuwse en postmiddeleeuwse wegstelsel overlappen echter meestal niet. Er is hooguit sprake van locale continuïteit138. Van de in Limburg ca. 40 km lange weg staat inmiddels 7 km tracé vast en met name het gebied tussen Heerlen en Voerendaal is goed in kaart gebracht. Bij het onderzoek op het Hoogveld in Sittard werd in twee proefsleuven het tracé van een oost-west verlopende en zeker 3,5 meter brede Romeinse grindweg aangetroffen139. Mogelijk betreft het hier een secundaire verbindingsweg (provinciale weg) tussen twee noord-zuid verlopende heerbanen langs de Maas: de oostbaan van Xanten (Colonia Ulpia Traiana) via Swalmen, Melick (Mederiacum), Tudderen en Heerlen (Coriovallum) naar Aken (Aquae Granni) en de westbaan van Nijmegen (Ulpia Noviomagus) via de Maasbrug bij Mook-Middelaar/Cuijk (Ceuclum), Blerick (Blariacum), Heel (Catualium), Dilsen (Feresne) naar Tongeren (Atuatuca Tungrorum). De routes van deze twee wegen en de diverse “pleisterplaatsen” daarlangs zijn bekend van de Peutinger kaart en het Itinerarium van Antoninus. De loop van deze wegen en een vermoede derde noord-zuidroute direct ten oosten van de Maas (Sittard-Roermond-Venlo) is nog weinig onderzocht en slechts op gering aantal locaties zijn ankerpunten aan te wijzen. Een belangrijk ankerpunt voor de oostbaan ligt bij Swalmen-Boukoul, waar de weg in 2007 opnieuw is vastgesteld140. De noordzuidroutes zijn bij het Maaswerkenonderzoek niet in beeld gekomen. Voor deze wegen zal de voorkeur waarschijnlijk zijn uitgegaan naar de hoger gelegen terrassen. Kruisingen van wegen en rivieren Het verloop van de wegen is met name bekend op locaties waar een weg een andere weg of een rivier of beek kruist: Maasbruggen bij fort Cuijk/Mook-Middelaar en bij stad Maastricht/Wijck, kruispunt wegdorp Heerlen en brug bij wegdorp Rimburg/Ubach. Brug Cuijk/Mook-Middelaar Bij de beide Maasbruggen is (onderwater)onderzoek uitgevoerd. De stenen pijlers van de laatRomeinse brug bij Cuijk/Mook-Middelaar zijn in kaart gebracht: 4 van de pijlers vallen binnen de provincie Limburg141. Op basis van dendro-onderzoek konden drie bouwfases vastgesteld worden: 347-349, 368/369 winter-voorjaar en 388-398 (393 veldatum)142. Aansluitend op het onderwateronderzoek is een booronderzoek uitgevoerd op de oostoever naar de loop van de weg vanaf de brug naar de aansluiting op een noord-zuidweg richting Nijmegen. Vermoedelijk liep deze 137 138
Demey 2003 en Provincie Limburg 2005
In het aansluitende Duitse deel van de weg is in profielen meermaals geconstateerd dat recente wegen exact hetzelfde tracé volgen als de Romeinse weg. In Limburg wordt dit vooral op basis van oud onderzoek ook vermoed bijvoorbeeld voor het deel tussen Heerlen en Voerendaal (Valkenburgerweg) en een noord-zuidweg van Heerlen naar Aachen (Heerlerbaan). 139 Van Tol 2004 140 141 142
Geraeds 2007 (in voorbereiding) Goudswaard 2001. De ‘Limburgse pijlers’ werden op moment van publicatie niet door erosie bedreigd. Goudswaard 2001 Overzicht over regio Cuijk/Mook-Middelaar in Romeinse tijd en Romeinse bruggenbouw.
- 29 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
laatstgenoemde weg over een rivierduin tussen Gennep en Mook (Bloemenstraat/Elzenstraat). Aannames bij het booronderzoek waren: - voorkeur voor de meest rechte lijn om het overstromingsgevoelige dal te overbruggen - de weg is aangelegd met lokaal bouwmateriaal zoals zand, klei en grind - de weg bestaat deels uit een dam met greppels - de weg is een houten pad in laag en nat gebied en onverhard in droog gebied Hoewel er 257 boringen gezet zijn op een maximale onderlinge afstand van 5 meter heeft het geen opheldering kunnen geven over de loop en opbouw van deze laat-Romeinse verbindingsweg. Brug Maastricht/Wijck Tijdens karterend en waarderend onderwateronderzoek van de resten van een deel van de brug bij Maastricht-Wijck werd duidelijk dat de resten zwaar door erosie waren aangetast en dat maatregelen ter bescherming van het monument noodzakelijk waren143. In tegenstelling tot de brug bij Cuijk/MookMiddelaar zijn de brugpijlers met houten balkenframes gebouwd: er is slechts 1 stenen pijler vastgesteld. Er zijn minimaal 3 fases in bruggenbouw vastgesteld over een tijdspanne van in ieder geval de 1e - 4e eeuw144. Bijzonder is dat zich onder het bouwmateriaal veel spolia uit Romeins Maastricht (grafstenen en beeldhouwwerk) bevinden naast onderdelen van de opbouw van de brug145. Brug Stramproy In het kader van het beekdalenproject is nabij Stramproy een houten brug over de Tungelroysche beek aangetroffen. De houten brug kon gedateerd worden op 27 AD ± 5146. Het houten wegdek was 2 meter breed: genoeg voor eenrichtingsverkeer voor karren147. De route moet van relatief belang zijn geweest want deze was zodanig aangelegd dat de beek bij laag én bij hoog water probleemloos overbrugd kon worden. Van de doorgaande weg zijn geen sporen aangetroffen, hetgeen er op wijst dat deze lokale weg niet verhard was. De brug kan een belangrijke rol spelen in de reconstructie van routes en de inrichting van het landschap en wijzen op nederzettingen nabij op de hogere delen. Deze laatste zijn nu nog onbekend. Rivier Maas als verbindings- en transportweg Over de rol en het belang van de Maas als transport- en handelsader in de Romeinse tijd is nog weinig bekend. Ook de Maaswerkenonderzoeken hebben hierover geen informatie opgeleverd hoewel hier extra aandacht naar uit is gegaan148. Kenniswinst infrastructuur Sinds de start van het provinciale project ‘Via Belgica’ is de aandacht voor Romeinse wegen en dan met name voor de weg van Keulen naar Boulogne sterk toegenomen. In vrijwel elke publicatie sinds 2003 wordt deze route en het belang daarvan in de onderzoeken meegenomen149. Het verdient aanbeveling bij toekomstig onderzoek binnen een bandbreedte van minimaal 100 meter ter weerszijden van (vermoede) Romeinse wegen rekening te houden met aan de weg verwante structuren zoals (onverharde) parallelwegen, afvoergreppels, grafvelden, (ommuurde) grafmonumenten en tumuli, wachtposten of wachttorens en wisselstations (station) of motels (mansio) en eventueel wegdorpen of vici150. Het vaststellen van de aanwezigheid van een door grindpakketten verharde weg door middel van booronderzoek is problematisch gebleken, aangezien natuurlijke grindlagen juist veel voorkomen in de nabijheid van de weg en dus tevens leverancier van de primaire bouwstof zijn. Een combinatie van een bol grindpakket met een breedte van minimaal 4 meter (met zijgreppels) is echter al in een smalle proefsleuf met zekerheid vast te stellen. Over de noordzuidroutes is vrijwel geen kenniswinst geboekt. Ook over locale wegen en verbindingswegen van villa’s en nederzettingen naar de grotere heerbanen is vrijwel niets bekend. Het belang van de wegen in combinatie met rivieren en beken kan niet voldoende benadrukt worden. Zeker ook in de Romeinse tijd bepalen zijn zij een bepalende factor in de inrichting van het landschap. 4. Overzicht
143 144 145 146 147 148 149 150
Vos 2002 en 2004 Vos 2004. Dendrodateringen variëren van veldatum na 56 BC ±5 tot veldatum najaar/winter 362-363 AD Panhuijsen 1996 Roymans 2006. Rooymans 2006: gemiddelde wielbasis is 110 tot 165 cm Peeters 2006, Stoepker 2006 Zie bijvoorbeeld Bazelmans, 2004, Hiddink 2004, De Groot 2005, Van Hoof 2007 Zie voor een overzicht van structuren in verband met de weg ook: Provincie Limburg 2005
- 30 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
In onderstaande tabel is de kenniswinst over de periode 1995/2006 grafisch weergegeven. Deze tabel fungeert als samenvatting.
- 31 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Lijst gebruikte publicaties Aarts, J.G., 2000: Coins or money? Exploring the monetization and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower Germany 50 BC-AD 450, Amsterdam (dissertatie Vrije Universiteit) Bakels, C & W. Dijkman. Maastricht in the first millennium AD: the archaeobotanical evidence. Archaeologica Mosana II, Maastricht 2000. Bazelmans, J. C. Bakels en M. Kocken, De Romeinse wachtpost op de Goudsberg, Valkenburg aan de Geul (Limburg): een verslag van de opgraving in 2002, in ‘Historische en Heemkundige studies in en rond het Geuldal, Jaarboek 2004’, Valkenburg aan de Geul 2004 Beurden, L. van, 2002: Botanisch onderzoek in het Maas-Demer-Scheldegebied. De Romeinse en vroegmiddeleeuwse periode, in: H. Fokkens & R. Jansen (eds.), 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied, Leiden, 287-314. Bink, Martijn & Mara Wesdorp. Aanvullend Archeologische Onderzoek in het plangebied NederweertStrateris. Amsterdam, VU, 2002. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten, 9). Bink, M. Susteren-Echt, Sittarderweg / Millenweg, definitief onderzoek, Den Bosch 2004 (BAAC rapport 03.138) Bosman, A.V.A.J., Romeinen te Beegden: waarnemingen in een waterleidingssleuf, in ‘Archeologie in Limburg’ 89, 2001 Bosman, A.V.A.J. Vlammen aan de Maas: Romeinse graven bij Lomm, in ‘Archeologie in Limburg’ 92, 8-13 Bosman, A.V.A.J. Dolia en hun archeologische context: een container uit de Klassieke Wereld te Swalmen, in ‘Archeologie in Limburg’ 87, mei 2001, p. 11-17 Bougie, N. 2003. Romeinse vondsten in waterput te Echt in Echter Landj, 8, 2003, p. 112-120 Daele, B. van. Romeinse militaria in een Romeinse kelder in het Bemelerveld te Maastricht in Archeologie in Limburg, 89, 2002, p. 14-20 Demey, D., De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen. Provincie Limburg. Een archeologisch onderzoek, RAAP-rapport 924, 2003 Demey, D. & J.A.M. Roymans. De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, provincie Limburg: een archeologisch onderzoek in ‘Historische en Heemkundige studies in en rond het Geuldal, Jaarboek 2004’, Valkenburg aan de Geul 2004 Dinter, W. van. Gemeente Gennep Ondersteboven. Archeologische Aantekeningen, Gennep 1995 Dijkman, W. Een Romeinse kelder in het Bemelerveld te Maastricht in Archeologie in Limburg 84, juni 2000, p. 27-29 Dijkstra, J. Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO), vindplaats Kerkrade-Winckelen, verkaveling Maar-West. Amersfoort, ROB, 1997. (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 51). Enckevort, H., T. de Groot, H. Hiddink & W, Vos. De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlandse dekzand en lössgebied (versie 1.0, geaccepteerd maart 2005) in ‘Nederlandse Onderzoeksagenda Archeologie, hoofdstuk 18’ Goudswaard, B., R.A.C. Kroes & H.S.M. van der Beek, The late Roman bridge at Cuijck, Amersfoort 2000-2001 (BROB 44, 439-560) Graaf, W-S. van de, & J. de Kramer, et al., 2005: Archeologisch onderzoek in de Maaswerken, inventariserend veldonderzoek Borgharen-Daalderveld, waarderende fase, Nijmegen (rapport Becker & Van de Graaf). Groot, T. de (met een bijdrage van F.T.S. Brounen). De Romeinse villa Meerssen-Onderste Herkenberg. De resultaten van het waardestellend archeologisch onderzoek in 2003 in relatie tot de - 32 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
onderzoeksgeschiedenis en landschappelijke context van het villacomplex. Amersfoort, ROB, 2005. (Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 125 Groot, T. de. Resultaten van de opgraving van een Romeins tumulusgraf in Bocholtz (gem. Simpelveld). Amersfoort, ROB, 2006a (Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 127) Groot, T de. Roman Villae the Loess Area of the Duch Province of Limburg: an Analysis of their Number, Distribution and Preservation in Berichten ROB 46, 2006b Grooth, M. de & B. Mater e.a. Een huis voor altijd. Bonnefantenmuseum Maastricht, 1997. Hazenberg, T. & W.K. de Vos, 1999. Aanvullend archeologisch onderzoek in Mook en Middelaar, villa Plasmolen (ADC rapport 6), Bunschoten 1999 Heijden, Paul van der & Gerard Tichelman. Romeinen in Kerkrade. Villa Holzkuil. Kerkrade, 2005 Heunks, E. 2000, Project Zandmaas, deelgebied Lateraalkanaal West, een AAI, verkennende fase (RAAP-rapport 526) Hiddink, Henk & Elbrich de Boer. Archeologische opgravingen tussen Schinnen en Bocholtz in het tracé van de 36 inch gastransportleiding van NV Nederlandse Gasunie. Amsterdam, VU, 2003. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 10). Hiddink, Henk (met bijdragen van Martijn Bink, Elbrich de Boer, Gerard Boreel, Jos Deeben, Kirsti Hänninen, Hans Siemons, Martin Schabbink, Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 1. Landschap en bewoning in de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Amsterdam, AIVU, 2005a. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 22). Hiddink, Henk (met bijdragen van Liesbeth Smits & Maaike Groot). Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 2. Graven en grafvelden uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Amsterdam, AIVU, 2006. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 28). Hiddink, Henk. Archeologisch onderzoek bij Echt op de vindplaats van een muntschat uit de Late IJzertijd. Amsterdam, AIVU, 2005. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 24). Hiddink, Henk. Een grafmonument uit de Romeinse tijd in Nieuwenhagen, gemeente Landgraaf. Amsterdam, VU, 2004. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 17) Hiddink, Henk. Een grafveld uit de Romeinse tijd op de Ossenberg te Linne, gemeente Maasbracht. Amsterdam, VU, 2005b. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 25). Hiddink, H. Het grafritueel in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied In het bijzonder van twee grafvelden bij Weert, Amsterdam, VU, 2003 (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 11) Hiddink, H. Waarnemingen in het dal van de Oostrumsche beek bij Venray-De Hulst en enkele problemen bij de archeologie van beekdalen, in “Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg. F. Gerritsen en E. Rensink (ed.), Amersfoort, ROB, 2004 (Nederlandse Archeologische Rapporten 28) Hiddink. H.A. & J.A.M. Roymans, 2002. Transportleiding Linne-Herten, gemeente Maasbracht. Een archeologische begeleiding, Amsterdam (RAAP-rapport 849) Hoegen, R.D. 2004. Evaluatie archeologisch onderzoek tracé N296, Holtum Noord, Archeomedia 2004 Hoevenberg, J. 1996. De opgraving en levensgeschiedenis van een opmerkelijke pottenbakkersoven in Heerlen - Centrum’, in Land van Herle 1996, nr. 4, p. 110-115 Hoevenberg, J. 2000. De Romeinse samenleving: staat, steden en landbouw in Geschiedenis van Limburg deel 1, red. J. Venner (LGOG), p. 46-66 Hulst, R.A. & W. Dijkman e.a., 2000: Archeologie in De Maaswerken, project Grensmaas, Aanvullend Archeologisch Onderzoek Borgharen-Pasestraat (gemeente Maastricht), Maastricht (intern rapport
- 33 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Gemeentelijk Oudheidkundig Bodemonderzoek Maastricht / Projectteam Archeologie De Maaswerken / Via Limburg). Hulst, R.A. & W. Dijkman. De Romeinse Maasoevers in Maastricht, in ‘Archeologie in Limburg’ 80, 1999 (p.27-29) Hupperetz, W, Uitpakken 6. Laat-Romeinse en Vroeg-Middeleeuwse vondsten uit Heel. Archeologie in Limburg 83, 2000, p. 11-13 Jager, D. H. de. Plangebied Backerbosch, gemeente Margraten: een Aanvullende Archeologische Inventarisatie, RAAP-rapport 468, 1999 Kooistra, L.I. Borderland Farming: possibilities and limitations of farming in the Roman period and early Middle Ages between Rhine and Meuse, Amersfoort 1996. Langenveld, R., Obbicht - Romeinse nederzetting blootgelegd, Limburgs Dagblad, 24-02-2000 (villa en weg, AMK 273) Lohof, E. Gemeente Sittard. Plangebied Sittard-Hoogveld: een archeologische kartering, RAAPrapport 270, Amsterdam 1997 Lohof, E. e.a. Archeologie in Via Limburg Rijksweg A73-Zuid: aanvullend archeologisch onderzoek Swalmen – Heide (AAO E10), Amersfoort ROB 2002 (RAM 98) Lohof, E. Project Grensmaas, deelgebied Borgharen; Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI Fase 2) RAAP-raaport ??, 1998 Oude Rengerink, J. A. M. Het Maaskadenproject: archeologisch onderzoek Limburg speciewinlocaties Amersfoort 1996 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 1). (Middelaar) Oude Rengerink, J. A. M., Plangebied de Musschenberg een aanvullende inventarisatie, RAAPrapport 220, 1998 Panhuysen, T.A.S., Romeins Maastricht en zijn beelden. Maastricht 1996. Peeters, J. Bewoning en landgebruik in het Maaswerkengebied in de Romeinse tijd in ‘ Archeologie in de Maaswerken. Synthese en evaluatie van het inventariserend archeologisch onderzoek in de Maaswerken 1998-2005’, Maastricht 2006 Peterse. K. & M. Kocken, 2000, Romeinse villa Sint Jansberg in nieuw perspectief in Archeologie in Limburg, 86 Polman, S.P., 1999: Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht: deelgebieden 1 en 2, gemeenten Maastricht en Eijsden; een AAI, RAAP-rapport 483 Polman, S.P., 2001: Bestemmingsplan N296 / ontsluiting Holtum Noord, gemeente Born en Susteren; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1), RAAP-rapport 645. Prins, J. 2000. The ‘ fortune’ of a late Roman officer: a hoard from the Meuse Valley (Netherlands) with helmet and gold coins, in ‘Bonner Jahrbucher’ 200, 2000 Provincie Limburg. Via Belgica: verleden op weg naar de toekomst, Maastricht 2005 Put, M & M. van Dijk, 1998. 2000 jaar Heerlen: van Romeinse nederzetting tot moderne stad, Heerlen 1998 (p. 9-37) Rensink, E. Gemeente Venray, plangebied De Hulst; een archeologische kartering. RAAP-rapport 324, Amsterdam 1998 Rensink, E. , P. Boekenoogen & J. Deeben, 2003. Degradatie van het archeologisch bodemarchief in Zuid-Limburg. Een verkennend onderzoek voor Mergelland-West, Archeologie In Limburg 94, 13-21
- 34 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Roymans, J. A. M. 2004. Ruilverkavelingsgebied Land van Thorn; een archeologische opgraving in het beekdal van de Haelensche beek (RAAP rapport 996) Roymans, J.A.M. Plangebied dal van de Eckeltse beek, gemeente Bergen: een archeologische begeleiding (RAAP rapport 1280), 2006a Roymans, J.A.M. Herinrichting en sanering Tungelroyse Beek fase 2, Gemeente Weert, Archeologische begeleiding van de werkzaamheden. (RAAP-rapport 1401), 2006b Roymans, J.A.M. 2005a. Archeologische verwachtingskaarten diverse beekherstelprojecten Waterschap Peel en Maasvallei (RAAP-rapport 1137), Amsterdam 2005 Roymans, N. & A. Tol. Opgravingen in Kampershoek en de Molenakker te Weert. Campagne 1995. Amsterdam, IPP 1996 (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 4) Roymans, N. & A. Tol & H. Hiddink (ed.). Opgravingen in Kampershoek en de Molenakker te Weert. Campagne 1996-1998. Amsterdam, IPP, 1998 (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 5). Roymans, N. The sword or the plough. Regional dynamics in the Romanisation of Belgic Gaul and the Rhineland, in N. Roymans (ed) ‘From the sword to the plough. Three studies on the earliest Romanisation of Northerne Gaul (Amsterdam Archaeological Studies, 1), Amsterdam 1996 Roymans, N & F. Gerritsen. Landschap, ecologie en mentalités: het DMS gebied in een lange termijn perspectief In H. Fokkens & R. Jansen (eds.), 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied, Leiden 2002 Scholte Lubberink, H.B.G. Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in de Vinex-locatie SittardHoogveld. Een urnenveld uit de Vroege IJzertijd en een nederzetting uit de Romeinse tijd. Amersfoort, ROB, 1998 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 65). Schotten, J. Tussen Rome en Gelre, een archeologische verkenning van Middeleeuws Venlo en Blerick, Venlo, 1995. Schutte, A.H. e.a. Haelen Windmolenbos, vindplaats 2: 9000 jaar menselijke activiteiten op 0,64 hectare, een archeologische opgraving. Amsterdam, 2006 (ADC rapport 531) Sier, M & E.E.B. Bulten, Stein-Meeldert AAO, ADC-rapport 88, 2001 Smeets, J. H.M. Het geheim van de steenakker: een tentoonstelling over de Romeinse villa van Maasbracht-Beek in Archeologie in Limburg 8, september 2001, p. 2-3 Stassen, P., Rapportage bureau- en veldwerkonderzoek Romeinse Maasbrug bij Cuijk-Middelaar. November 2001, Zandmaas: Proefproject 1 Stoepker, H. (red). De weg terug: archeologische ontdekkingen langs de A73 bij Venray. Abcoude, 1997 Stoepker, H. e.a. Venray-Hoogriebroek en Venray-Loobeek: nederzettingen uit de prehistorie, Romeinse Tijd en late Middeleeuwen, Amersfoort ROB 2000 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 46) Stoepker, H. Behoud en onderzoek van archeologische waarden in het Maasdal in het kader van de Maaswerken en de Via Limburg. Wetenschappelijk beleidsplan, Amersfoort 2002 Stoepker, H., E. Drenth & E. Rensink. Behoud en onderzoek van archeologische waarden in het Maasdal in het kader van de Maaswerken en de Via Limburg; resultaten van het verkennend onderzoek. Wetenschappelijk beleidsplan, Amersfoort 2004 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 111) Stoepker, H. red. Synthese en evaluatie van inventariserend archeologisch onderzoek in de Maaswerken 1998-2005, Archeologie in de Maaswerken, Maastricht 2006
- 35 -
Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoeksperiode 1995-2006
Jacqueline Hoevenberg, 29 april 2007
Tichelman, G. & A. de Boer. Kerkrade, De Locht. Bureauonderzoek en IVO fase 1. Amersfoort, ADC ArcheoProjecten, 2004. (ADC Rapport 229). Tichelman, G. & R. Machiels. Kerkrade, De Locht. Amersfoort, ADC ArcheoProjecten, 2005b. (ADC Rapport 372). Tichelman, G. Kerkrade, De Locht. Archeologische bouwbegeleiding. Amersfoort, ADC ArcheoProjecten, 2004. (ADC Rapport 230). Tichelman, G. e.a. Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil. Amersfoort, ADC ArcheoProjecten, 2005a (ADC Rapport 155) Tichelman G. e.a. Well-Aijen: inventariserend veldonderzoek, waarderende fase. (ADC rapport 404), 2005c Tol, A. & M. Schabbink. Opgravingen op vindplaatsen uit de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Volle Middeleeuwen op het Hoogveld te Sittard. Campagne 1999. Amsterdam, VU, 2004 (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 14). Tol, A. N. Roymans, H. Hiddink, F. Kortlang (red), 2000. Twee urnenvelden in Limburg: een verslag van opgravingen te Roermond en Sittard, 1997-1998 (ZAR 6) Velde, H.M. van der & M. C. Kenemans 2003. Een nederzetting uit de IJzertijd en de Romeinse tijd op De Hulst (Oostrum, gemeente Venray), Bunschoten, ADC-rapport 202 Verhoeven, A.A.A. & A.H. Schutte, et al., 2004: Inventariserend veldonderzoek in het kader van de aanleg van de hoogwatergeul te Lomm (gemeente Arcen en Velden), Amersfoort (ADC-rapport 233). Verhoeven, A.A.A. (met bijdragen van M.C. Kenemans, W.F. Reigersman-van Lidth de Jeude, R.H.A. Machiels en J. de Moor). Archeologisch Onderzoek op het Hoogveld-Oost te Horst (L.). Bunschoten, 2002 (ADC Rapport 122). Vermeulen – Bekkering, A. M. Een Romeinse villa langs de Maas bij Afferden, gemeente Bergen (L). Amersfoort ROB 2006 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 116) Vos, A.D. Resten van Romeinse bruggen in de Maas te Maastricht. Amersfoort, ROB, 2004 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 100). Vos, A.D. Verkenningsrapport Resten van Romeinse bruggen te Maastricht in de Maas, augustus 2002. Vries, J. de. Een uit de Romeinse tijd daterend antithetisch paar grafleeuwen met prooi in ‘Archeologie in Limburg’ 1999 (p. 24-26.) Vromen , H. Een teken van welvaart: een grafveld uit de Romeinse periode in het Janskamperveld te Geleen in “Tijdschrift Heemkundevereniging Geleen”, jrg. 20, 1999-1, p. 3-20 Vromen , H. Het graf van Amandus: een getuigenis uit de Romeinse periode in “Tijdschrift Heemkundevereniging Geleen”, jrg. 19, 1998-1, p. 3-16 Wetzels, E.P.G. e.a. Archeologisch Rapport Opgraving Sittard-Nusterweg [00.SINU.B], Maastricht, 2002 Wetzels, E.P.G., 2001: IJzerhandel versus IJzertijd. Een noodopgraving met bewoningssporen uit de Vroege IJzertijd en de Romeinse tijd te Sittard-Nusterweg, Archeologie in Limburg 88, 16-23. Winter, J. de & E.H. Boshoven, Helden, Schrames. Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven. BAAC-rapport 04.212, 2005
- 36 -