Oorspronkelijke bijdragen
G.M. Raghoebar
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
110e jaargang NTvT 4 Implantaten in de laatste vijf decennia: van subperiostaal naar trans- en enossaal implantaat
Samenvatting Trefwoorden: • Implantaat • Reconstructieve preprothetische chirurgie • Prothetiek • Orale rehabilitatie
Uit de afdeling Mondziek-
De prothetische rehabilitatie met behulp van implantaten heeft de laatste decennia grote veranderingen ondergaan. In de jaren vijftig van de vorige eeuw werd het subperiostaal frame-implantaat geïntroduceerd, twintig jaar later gevolgd door het transossale implantaat. De introductie van het concept van osseo-integratie, resulterend in de toepassing van enossale implantaten voor zowel edentate als partieel dentate patiënten, heeft de implantologie in een stroomversnelling gebracht. Essentiële uitgangspunten voor de toepassing van enossale implantaten met een voorspelbaar goed resultaat zijn voldoende botvolume en een goede bedekking van de implantaatregio door de orale mucosa. RAGHOEBAR GM. 110e jaargang NTvT 4. Implantaten in de laatste vijf decennia: van subperiostaal naar trans- en enossaal implantaat. Ned Tijdschr Tandheelkd 2003; 110: 422-429.
ten, Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde van het Academisch Zieken-
Inleiding
huis Groningen.
Datum van acceptatie: 11 september 2003.
Adres: Dr. G.M. Raghoebar AZ Groningen Postbus 30.001 9700 RB Groningen
[email protected]
Afb. 1. Een in de onderkaak aangebracht subperiostaal frameimplantaat; orthopantomogram (a) en klinisch beeld (b).
422
Implantaten worden al sinds de oudheid toegepast. De Inca’s en de Egyptenaren experimenteerden met implantaten uit gepolijst steen, schelp en ivoor. Toch heeft het lang geduurd voordat implantaten gemeengoed zijn geworden en frequent voor grote groepen patiënten en met een voorspelbaar goed resultaat worden toegepast. De belangstelling voor en de toepassingsmogelijkheden van tandheelkundige implantaten zijn vooral in een stroomversnelling gekomen sinds de ontdekking van de mogelijkheden van titanium tot osseointegratie (Brånemark et al, 1969). In Nederland intensiveerde de belangstelling voor tandheelkundige implantaten na de Tweede Wereldoorlog. In de jaren vijftig van de vorige eeuw werden de ervaringen met de toepassing van de ‘implantatie-prothese’ uitgebreid in het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde gerapporteerd (Tolmeijer, 1955a; Tolmeijer, 1955b; Hut, 1955; Tempel, 1955). Hierbij werd gebruikgemaakt van het subperiostale frame-implantaat. Tijdens de eerste ingreep werd het mucoperiost afgeschoven en werd het gebied waar later dit implantaat zou worden aangebracht, vrijgelegd en zonodig aangepast. Vervolgens werd een zo nauwkeurig mogelijke afdruk van het botoppervlak gemaakt. Drie weken later vond de tweede ingreep plaats waarbij het implantaat subperiostaal werd aangebracht (afb. 1). Het implantaat was vervaardigd op het uit de afdruk verkregen gipsmodel van het botoppervlak en bestond uit vitallium, een chroom-cobalt-molybdeenlegering. In de edentate a
onderkaak staken meestal vier pijlers voor het dragen van de ‘implantatie-prothese’ door de mucosa: in de beide regio’s van de cuspidaat en de eerste molaar. Ook voor solitaire tandvervanging en kleine brugconstructies werd deze procedure toegepast. Een belangrijk nadeel van subperiostale implantaten is dat een eventuele ontsteking zich via de pijlers onder het gehele implantaat kan verspreiden. Het gevolg is grote destructie van kaakbot (Hut, 1955) (afb. 2). Het gebruik van het subperiostale frame-implantaat is zo goed als volledig verlaten sinds de introductie van de trans- en enossale implantaten. De toepassing van trans- en enossale implantaten in het orofaciale gebied heeft een ongekende vooruitgang teweeggebracht in de behandelingsmogelijkheden van gebits- en gelaatsmutilaties en gebitsprotheseproblemen (Brånemark et al, 1969; Small, 1975; Schroeder et al, 1976; Bosker en Van Dijk, 1983). Het vormt een van de mooiste bladzijden uit de geschiedenis van de orale rehabilitatie. De toepassing van implantaatgesteunde en implantaatgedragen constructies heeft zich ontwikkeld tot een veelomvattend vakgebied. De afgelopen 25 jaar hebben tandheelkundige implantaten, ook in wetenschappelijke zin, hun waarde bewezen als behandeling voor de rehabilitatie van edentate en partieel dentate patiënten (Esposito et al, 1998a; Esposito et al, 1998b). Bovendien blijkt menig patiënt veel over te hebben voor een duurzaam behoud en herstel van het gebit en bereid te zijn ook uitgebreide en geavanceerde behandelingen te ondergaan. In dit artikel zullen de voornaamste ontwikkelingen in de toepassing van implantaten inclusief de eventueel b
Ned Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
a
b
tist (Verhoeven et al, 2001). Dit implantaat heeft als voornaamste indicatie de atrofische edentate onderkaak. Ook over het Staple Bone-implantaat, bestaande uit een basisplaat met twee pijlerschroeven en enige retentieschroeven en -knoppen en vervaardigd uit een titaniumlegering, worden goede resultaten gerapporteerd (Meijer et al, 1998). Door de opkomst van de enossale implantaten, in het bijzonder door de eenvoud hiervan en de toepassingsmogelijkheid in zowel de boven- als de onderkaak, worden de transossale implantaten steeds minder toegepast.
Enossale implantaten
c
Afb. 2. Dehiscentie van de orale mucosa bij een subperiostaal benodigde reconstructieve preprothetische chirurgie implantaat in de onderkaak; orthopantomogram met veel worden beschreven. destructie van kaakbot (a), zichtbaarheid van het subperiostale implantaat onder de bovenprothese (b) en na verwijdering van de bovenprothese het geheel dehiscente subperiostale implanTransossale implantaten taat (c).
Transossale implantaten worden via een extraorale benadering geplaatst in het interforaminale gebied van de edentate onderkaak waarbij de pijlers uitsteken in de mond (afb. 3). In Nederland is het transmandibulaire implantaat ontwikkeld dat, in tegenstelling tot de andere trans- en enossale implantaten, is vervaardigd van een goudlegering (Bosker en Van Dijk, 1983; Bosker et al, 1991). Dit implantaat wordt gekenmerkt door een rigide ‘boxframe’ dat dient ter verankering van een overwegend implantaatgedragen overkappingsprothese. De totale implantaatconstructie bestaat uit een basisplaat, vijf fixatieschroeven, vier transmandibulaire pijlerschroeven en een mesostructuur die de pijlers intraoraal verbindt. Het implantaat wordt meestal in algehele anesthesie via een submentale incisie door de boorgaten in de onderkaak aangebracht. Een voordeel van deze benadering is dat tegelijkertijd een reconstructie van de periorale en (sub)mentale musculatuur kan worden uitgevoerd. Dit geeft een esthetische en functionele verbetering van de vaak kenmerkende prothesefysionomie bij patiënten met een atrofische onderkaak (‘sagging chin’). Er worden wisselende resultaten gerapporteerd (Bosker et al, 1991; Meijer et al, 2001). Oorzaak hiervan kan zijn dat een succesvolle toepassing afhankelijk is van de chirurg en de protheNed Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Nog belangrijker dan de ontwikkeling van de transossale is die van de enossale implantaten geweest. Een enossaal implantaat wordt via de mondholte in het kaakbot geplaatst en steekt door de mucosa heen om een prothetische constructie houvast of retentie te bieden. Het toepassingsgebied is veel ruimer. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd door de onderzoeksgroep van de Zweed Per-Ingvar Brånemark in een dierexperimenteel onderzoek opgemerkt dat bot aangroeide direct tegen het oppervlak van in bot aangebrachte, volledig door de mucosa bedekte, schroefvormige titanium implantaten. Dit fenomeen werd osseo-integratie genoemd. Na een periode van osseo-integratie kon het implantaat worden vrijgelegd en gebruikt als verankering voor een gebitsprothese (Brånemark et al, 1969). Enige jaren later werd aangetoond dat osseo-integratie ook optrad rond titanium implantaten die direct na het plaatsen uitsteken in de mondholte (Schroeder et al, 1976). Sindsdien is experimenteel en klinisch onderzoek verricht naar de verschillende factoren die van invloed zijn op de osseointegratie van implantaten. Aanvankelijk werd dit principe alleen voor edentaten toegepast, maar later bleek dat enossale implantaten ook voor orale rehabilitatie van dentate patiënten kan worden toegepast. Het plaatsen van implantaten kan via een tweefasen- en een éénfasetechniek. Met de tweefasentechniek wordt een implantaat eerst geplaatst en later vrijgelegd. Bij de éénfasetechniek steekt het implantaat bij het plaatsen direct door de mucosa heen (Ten Bruggenkate, 1990). Jarenlang is tijdens congressen en in de literatuur discussie gevoerd welke benadering beter zou zijn. Onderzoek heeft geen verschil kunnen aantonen tussen de twee technieken, in ieder geval niet voor de toepassing van enossale implantaten als verankering voor een overkappingsprothese (Heydenrijk et al, 2002). Gezien het feit dat bij de éénfasetechniek maar Afb. 3. Orthopantomogram van een transmandibulair implantaat met mesostructuur.
423
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
Afb. 4. Twee implantaten volgens de éénfasetechniek, verbonden door een staafconstructie.
dien kunnen met een verruwd oppervlak kortere implantaten worden geplaatst waarvan de prognose goed is.
Botvermeerdering
één chirurgische ingreep noodzakelijk is, levert dat een besparing op in ongemak voor de patiënt, in kosten en in tijd. In de edentate onderkaak geniet deze procedure daarom de voorkeur (Batenburg et al, 1998a) (afb. 4). Als het plaatsen van implantaten direct wordt gecombineerd met augmentatie van het bot en/of de weke delen geniet de tweefasentechniek de voorkeur omdat de wond primair kan worden gesloten. Ook in het esthetisch gebied geniet de tweefasentechniek de voorkeur, omdat er dan meer controle is over de vorm en de plaats van de weke delen. Sinds de introductie van de enossale implantaten is veel aandacht besteed aan zowel de vorm als de oppervlaktestructuur van de implantaten om tot de beste en snelste osseo-integratie te komen. De belangrijkste voorwaarde blijft dat de chirurgische procedure zorgvuldig geschiedt en het implantaat goed past in de geprepareerde botalveole. Dit bevordert de initiële stabiliteit van het implantaat. Inmiddels is gebleken dat van de tot op heden geteste implantaatvormen de schroefvormige de voorkeur genieten vanwege de goede initiële stabiliteit. Deze implantaatvorm beperkt het beste de microbewegingen totdat de osseo-integratie voldoende is gevorderd om de functionele belasting te kunnen weerstaan (Schenk en Buser, 1998). Een tweede voordeel is dat de schroefdraad een belangrijke rol speelt bij de overdracht van krachten van het implantaat op het bot. Ter bevordering van de osseo-integratie kan de gladde titanium oppervlaktestructuur worden verruwd door zandstralen, door etsen met een zuur of door een deklaag op het implantaat aan te brengen. Het is gebleken dat een verruwd oppervlak een betere initiële stabiliteit geeft met een kortere osseo-integratietijd dan een glad oppervlak (Wennerberg et al, 1995). Bovena
Afb. 5. Een extreem atrofische onder- en bovenkaak; orthopantomogram (a); orthopantomogram na reconstructie van de onderkaak met een onlay bottransplantaat uit de crista iliaca anterior en een sinusbodemelevatie in de bovenkaak, gefixeerd met titanium schroeven (b); orthopantomogram drie jaar na vervaardigen van de prothetische constructies (c).
424
Enossale implantaten kunnen niet onder alle omstandigheden worden toegepast. Voor een optimale prothetische rehabilitatie moeten de implantaten immers op een door de te vervaardigen prothetische constructie gedicteerde plaats worden aangebracht. Hierbij komt men nog al eens voor het probleem te staan dat op de gewenste implantaatpositie te weinig bot aanwezig is of geen goede contour van de weke delen kan worden verkregen. In dergelijke gevallen is een preprothetische reconstructie geïndiceerd. Reconstructieve preprothetische chirurgie heeft tot doel het kaakbot en de aangrenzende weke delen zodanig te corrigeren dat deze (weer) geschikt zijn om als basis te dienen voor een goed functionerende, al of niet door implantaten gesteunde vaste of uitneembare prothetische constructie. In het verleden bestond deze chirurgie bij edentate patiënten vooral uit het corrigeren van de weke delen in de vorm van een omslagplooiverdieping, eventueel gecombineerd met een sandwich- of vizierosteotomie. Deze ingrepen hebben de laatste decennia veel terrein verloren door de opkomst van de tandheelkundige implantaten. Ze worden bijna alleen nog uitgevoerd als tegelijkertijd implantaten worden geplaatst, zonodig in een eerder aangebracht en inmiddels ingeheeld bottransplantaat. Prospectief vergelijkend onderzoek heeft namelijk aangetoond dat patiënten met een implantaatgedragen constructie na vijf jaar tevredener zijn dan patiënten met een conventionele gebitsprothese, met of zonder omslagplooiverdieping (Raghoebar et al, 2000; Meijer et al, 2002). Bij een edentate onderkaak is in het symfysegebied bijna steeds voldoende bot van goede kwaliteit aanwezig voor het betrouwbaar plaatsen van implantaten (Batenburg et al, 1998b). Als de botresorptie toch te ver is voortgeschreden, kan de onderkaak worden gereconstrueerd met een bottransplantaat, gevolgd door b
c
Ned Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
a
b
Afb. 6. Zygoma-implantaten; orthopantomogram met links en rechts een zygoma-implantaat en vier implantaten in het anterieure deel van de boven- en onderkaak (a); röntgenopname volgens Waters met zygoma-implantaten, verlopend door de sinus maxillaris (b).
het plaatsen van implantaten (Stoelinga et al, 1986; Verhoeven et al, 1997; Stellingsma et al, 1998) (afb. 5). Een nieuwe behandelmethode is het distraheren van het interforaminale craniale botfragment, waarna de implantaten kunnen worden geplaatst (Raghoebar et al, 2002). Een belangrijk voordeel van distractie is dat niet alleen een toename van het botvolume wordt verkregen, maar dat gelijktijdig de weke delen meegroeien en dat er geen donorbot nodig is. In de edentate bovenkaak is vaak niet voldoende bot aanwezig om betrouwbaar implantaten te kunnen plaatsen (Raghoebar et al, 2001). Dit is een gevolg van de combinatie van vergevorderde resorptie van alveolair bot en sterke pneumatisatie van de sinus maxillaris. Bovendien heeft het bot van de bovenkaak een andere structuur en dichtheid dan het bot van de onderkaak. Het bot van de onderkaak is compact van opbouw met een corticale begrenzing, het bot van de bovenkaak heeft een meer trabeculaire structuur en vaak een dunne corticale begrenzing. Ook is nog de hoogte en breedte van het bot op de gewenste implantatieplaats van belang. Voor een goede initiële stabiliteit en een goede prognose op lange termijn moet een implantaat omgeven zijn met een zone van ten minste 1 mm bot. Het botvolume in de bovenkaak kan worden vergroot met een augmentatietechniek waarbij de bodem van de sinus maxillaris wordt verhoogd (afb. 5). Het effect van deze ingreep op de fysiologie van de sinus maxillaris is tijdelijk en reversibel (Timmenga et al, 2003). Een alternatief voor enossale implantaten in de geresorbeerde posterieure bovenkaak is een zygomaimplantaat. Dit implantaat wordt intraoraal aangebracht, penetreert de sinus maxillaris en vindt zijn apicale verankering in de buitenste corticale laag van het os zygomaticum (Bedrossian et al, 2002). Het is een chirurgische ingreep die met uiterste zorgvuldigheid moet worden uitgevoerd opdat de aangrenzende anatomische structuren niet worden beschadigd (afb. 6). In het anterieure deel van de bovenkaak moet er voldoende botvolume zijn voor minstens twee implantaten. Aangezien dit vaak niet het geval is, is een reconstructie van het botvolume alsnog noodzakelijk. In dat geval is het een overweging om, in plaats van een zygomaNed Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
implantaat, de bodem van de sinus maxillaris te verhogen en conventionele implantaten te plaatsen. Indien de relatie tussen de boven- en de onderkaak ongunstig is en een correctie behoeft, kan dit geschieden door middel van een Le Fort I-osteotomie met verplaatsing van de bovenkaak naar caudaal en ventraal (Slagter et al, 1997). Deze ingreep wordt gecombineerd met het aanbrengen van een bottransplantaat tussen de geosteotomeerde botdelen. De implantaten kunnen direct of in tweede instantie worden geplaatst. a
b
c
d
Afb. 7. Een fenestratie; blootliggend implantaatoppervlak (a); implantaatoppervlak bedekt met autoloog bot en een membraan (b); membraan verwijderd, het implantaat is omgeven door bot (c); vijf jaar na plaatsen van een kroon op het implantaat (d).
425
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
a
b
c
Afb. 8. Direct na extractie implanteren; de te verwijderen radix (a); implantaat aangebracht in de extractiealveole (b); een jaar na het plaatsen van een kroon op het implantaat (c).
Ook bij partieel dentate patiënten moeten het bot en de weke delen vaak worden gecorrigeerd en opgebouwd ten behoeve van het plaatsen van een implantaat op een prothetisch en esthetisch gunstige positie. Men moet zich er te allen tijde van bewust zijn dat de optimale richting voor de implantaten voor het bewerkstellingen van een goede esthetiek en functie niet altijd overeenkomt met de beschikbare botanatomie. In de literatuur zijn verschillende technieken beschreven om dergelijke botdefecten te reconstrueren, zoals het aanbrengen van bottransplantaten en/of -substituten, het splijten van de processus alveolaris, het toepassen van de geleide botregeneratietechniek of een combinatie van deze technieken (Raghoebar et al, 1996; Van den Bergh et al, 1998). De grootte van het defect bepaalt in de meeste gevallen welke techniek wordt toegepast. De keuze tussen het direct plaatsen van een implantaat, het direct plaatsen van een implantaat in combinatie met een bottransplantaat of een -substituut, het eerst aanbrengen van een bottransplantaat gevolgd door het in tweede instantie plaatsen van een implantaat en/of het gebruik van een geleide botregeneratietechniek is afhankelijk van de grootte en de vorm van het botdefect. Immers, het uitgangspunt is dat een implantaat met voldoende initiële stabiliteit wordt geplaatst op een prothetisch optimale positie. Soms kan ondanks een lokaal botdefect toch een implantaat worden geplaatst met voldoende initiële stabiliteit. Het door het botdefect blootliggend implantaatoppervlak, een fenestratie, kan worden bedekt met een klein bottransplantaat, een membraan of een combinatie van beide (afb. 7). In de overige gevallen moet het kaakbot door een chirurgische ingreep, Afb. 9. Een implantaat mediaan in het palatum durum ter afsteuning van orthodontische tractie.
426
bijvoorbeeld het aanbrengen van een groter bottransplantaat, een membraan of een combinatie van beide, worden opgebouwd om in een later stadium te kunnen implanteren.
Toekomstige ontwikkelingen Ook de komende jaren zal de implantologie op een aantal terreinen, in meer of mindere mate, aan ingrijpende veranderingen onderhevig zijn. Gedacht moet worden aan een kortere periode van osseo-integratie (Raghoebar et al, 2003) of het direct belasten van een implantaat (Raghoebar et al, 2002b; Meijer et al, 2003a). Daarnaast is het direct plaatsen van wortelvormige implantaten in een extractiealveole een optie die in de toekomst verder zal worden ontwikkeld (afb. 8). In de huidige implantologie worden implantaten vooral gezien als hulpmiddelen voor de prothetische constructies. De vorm van een implantaat en de oppervlaktestructuur hebben waarschijnlijk nog niet hun optimum bereikt. Recent is bijvoorbeeld het zogenaamde ‘scalloped’ implantaat geïntroduceerd. Dit implantaat volgt meer de anatomische botcontour en draagt daardoor mogelijk zorg voor een fraaiere, anatomische contour van de gingiva rond de kroon op het implantaat. De mesostructuren op de implantaten zijn ook aan veranderingen onderhevig, zoals de keramische opbouwen en de verschillende titanium mesostructuren die met behulp van lasertechnologie worden vervaardigd. Een nieuwe indicatie voor implantatie wordt binnen de orthodontie gevonden, als alternatief voor de klassieke verankeringssystemen (Wehrbein et al, 1996). In voorkomende gevallen kunnen implantaten zelfs een tweeledig doel dienen. Ten eerste het bewerkstelligen van een goede verankering tijdens de orthodontische behandeling en ten tweede het fungeren als basis voor een prothetische constructie. Een bijzondere toepassing is het plaatsen van een speciaal daartoe ontwikkeld implantaat in het palatum durum (afb. 9). Na osseo-integratie kan dit implantaat worden gebruikt als afsteuning voor de orthodontische tractie. Na de orthodontische behandeling wordt het implantaat verwijderd. In volle ontwikkeling zijn de technieken voor botNed Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
a
b
c
d
vermeerdering, bijvoorbeeld de distractieosteogenese, een procedure voor het induceren van botgroei (Raghoebar et al, 2002a). Ook lijkt het mogelijk met tissue engineeringtechnieken in vitro en in vivo de botgroei te bevorderen of te induceren. Dit zal kunnen leiden tot geheel nieuwe therapieën die niet alleen patiëntvriendelijker, maar vooral effectiever zullen zijn (Jansen, 2002). Inmiddels zijn diverse casuïstische mededelingen over deze nieuwe technieken verschenen en zijn enkele pilotstudies gestart (Meijer et al, 2003b).
Tot slot De implantologie heeft een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt en is niet meer weg te denken als hulpmiddel ter ondersteuning of vervanging van conventionele prothetische constructies. In het verleden werden alleen in het uiterste geval implantaten geplaatst (Tempel, 1955). Door het succes van de implantologie is al gesuggereerd om voor een edentate onderkaak een conventionele onderprothese niet langer als eerste optie te kiezen. Voor het herstel van de kauwfunctie en de tevredenheid van de patiënt ligt een implantaatgedragen constructie als eerste optie meer voor de hand (Feine et al, 2002). Het blijkt namelijk dat na het aanbrengen van implantaten de resorptie van het alveolaire bot bijna tot nul wordt gereduceerd. Dit zou een pleidooi kunnen zijn om niet te lang te wachten met het plaatsen van implantaten bij patiënten met klachten over hun prothetische voorziening, ook als die aan alle technische eisen voldoet. Zowel edentate als partieel dentate patiënten zullen in toenemende mate een implantaatgedragen constructie willen. In het bijzonder wordt de laatste tijd een sterke toename gezien van de wens van patiënten om een verloren gegaan gebitselement te vervangen door een implantaatgedragen constructie. De keuze tussen verschillende behandelopties bij solitaire tandvervanging hangt sterk af van de individuele mogelijkheden en de wensen van de patiënt (Cune en Van Waas, Ned Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Afb. 10. Een ameloblastoom in de onderkaak; orthopantomogram met een multiloculaire radiolucentie in de onderkaak links (a); na een continuïteitresectie is de mandibula gereconstructeerd met een bottransplantaat uit de crista iliaca anterior (b); zes jaar na het vervaardigen van een prothetische constructie op drie implantaten (c); tandfilm toont nauwelijks botresorptie rond de implantaten (d).
1999). Hierbij is goede diagnostiek en behandelplanning essentieel gezien het palet aan mogelijke behandelingen, variërend van geavanceerde chirurgie tot complexe prothetiek. Vooral in geval van een afwijkende anatomie, bijvoorbeeld bij schisis, na ablatieve chirurgie of bij een trauma, wordt steeds vaker primair voor een implantaatgedragen constructie gekozen (Kwakman et al, 1997; Reintsema et al, 1998; Jansma et al, 1999) (afb. 10). Het moge duidelijk zijn dat in deze gevallen multidisciplinaire samenwerking noodzakelijk is. De toepassing van extraorale enossale implantaten voor fixatie van gelaatsprothesen heeft inmiddels bewezen een betere behandeling te zijn dan met huidlijm gefixeerde gelaatsprothesen (Schoen et al, 2001) (afb. 11). In tegenstelling tot de toepassing van enossale implantaten in hun algemeenheid, zijn de nieuwe botvermeerderingstechnieken nog lang niet ‘evidence based’, vooral omdat grotere series en in het bijzonder resultaten op lange termijn en vergelijkende onderzoeken nog ontbreken. Er ligt dan ook een grote wetenschapa
Afb. 11. Status na amputatie van de rechter oorschelp; twee implantaten in het mastoïd (a); oorschelpprothese gefixeerd op de implantaten (b).
b
427
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
pelijke uitdaging om deze nieuwe technieken en materialen wetenschappelijk zorgvuldig te evalueren. Eerst daarna zouden dergelijke technieken in de algemene praktijk moeten worden toegepast. Te vaak wordt nog door degenen die zich bezighouden met implantologie ingespeeld op een nieuwe hype, vaak voordat deze nieuwe techniek zich in onderzoek heeft bewezen. Anderzijds is dit ook kenmerkend voor de dynamiek van dit zich snel ontwikkelende vakgebied.
Dankwoord De auteur bedankt dr. H.J.A. Meijer en prof. dr. A. Vissink voor hun kritisch commentaar en structurele bijdrage aan het totstandkomen van dit artikel.
Literatuur • BATENBURG RHK, MEIJER HJA, RAGHOEBAR GM, OORT RP VAN, BOERING G. Mandibular overdentures supported by two Brånemark, IMZ or ITI implants. A prospective, comparative preliminary study: oneyear study. Clin Oral Implants Res 1998a; 9: 374-383. • BATENBURG RHK, MEIJER HJA, RAGHOEBAR GM, VISSINK A. Treatment concept for mandibular overdentures supported by endosseous implants: a literature review. Int J Oral Maxillofac Implants 1998b; 13: 539-545. • BEDROSSIAN E, STUMPEL L 3RD, BECKELY ML, INDRESANO T. The zygomatic implant: preliminary data on treatment of severely resorbed maxillae. A clinical report. Int J Oral Maxillofac Implants 2002; 17: 861-865. • BERGH JPA VAN DEN, BRUGGENKATE CM TEN, TUINZING DB. Preimplant surgery of the bony tissues. J Prosthet Dent 1998; 80: 175-183. • BOSKER H, DIJK L VAN. Het transmandibulaire implantaat. Ned Tijdschr Tandheelkd 1983; 90: 381-389. • BOSKER H, JORDAN RD, SINDET-PEDERSEN S, KOOLE R. The transmandibular implant: a 13-year survey of its use. J Oral Maxillofac Surg 1991; 49: 482-492. • BRÅNEMARK P-I, ADELL R, BREINE U, HANSSON BO, LINDSTRÖM J, OHLSSON Å. Intra-osseous anchorage of dental prostheses. I. Experimental studies. Scand J Plast Reconstruct Surg 1969; 3: 81-100. • BRUGGENKATE CM TEN. Clinical and radiological aspects of oral implants, with special emphasis on the I.T.I. hollow cylinder implant. Amsterdam: Vrije Universiteit, 1990. Academisch proefschrift. • CUNE MS, WAAS MAJ VAN. Overwegingen bij solitaire tandvervanging. De keuze tussen de verschillende behandelopties. Ned Tijdschr Tandheelkd 1999; 106: 203-207. • ESPOSITO M, HIRSCH JM, LEKHOLM U, THOMSEN P. Biological factors contributing to failures of osseointegrated oral implants. (I). Success criteria and epidemiology. Eur J Oral Sci 1998a; 106: 527-551. • ESPOSITO M, HIRSCH JM, LEKHOLM U, THOMSEN P. Biological factors contributing to failures of osseointegrated oral implants. (II). Etiopathogenesis. Eur J Oral Sci 1998b; 106: 721-764. • HEYDENRIJK K, RAGHOEBAR GM, MEIJER HJA, REIJDEN WA VAN DER, WINKELHOFF AJ VAN, STEGENGA B. Two-stage IMZ implants and ITI implants inserted in a single-stage procedure. A prospective comparative study. Clin Oral Implants Res 2002; 13: 371-380. • HUT M. Iets over het probleem van de implantatie protheses met demonstratie van drie patiënten. Ned Tijdschr Tandheelkd 1955; 62: 224-225. • JANSEN JA. Tissue engineering. Ned Tijdschr Tandheelkd 2002; 109: 178-181. • JANSMA J, RAGHOEBAR GM, BATENBURG RHK, STELLINGSMA C, OORT RP VAN. Bone grafting of cleft lip and palate patients for placement of endosseous implants. Cleft Palate Craniofac J 1999; 36: 67-72. • KWAKMAN JM, FREIHOFER HPM, WAAS MAJ VAN. Osseointegrated oral implants in head and neck cancer patients. Laryngoscope 1997; 107: 519-522. • FEINE JS, CARLSSON GE, AWAD A ET AL. The McGill consensus statement on overdentures. Clin Oral Implants Res 2002; 13: 453-454.
428
• MEIJER HJA, OORT RP VAN, RAGHOEBAR GM, SCHOEN PJ. The mandibular staple bone plate: a long-term retrospective evaluation. J Oral Maxillofac Surg 1998; 56: 141-145. • MEIJER HJA, GEERTMAN ME, RAGHOEBAR GM, KWAKMAN JM. Implantretained mandibular overdentures: 6-year results of a multicenter clinical trial on 3 different implant systems. J Oral Maxillofac Surg 2001; 59: 1260-1268. • MEIJER HJA, RAGHOEBAR GM, HOF MA VAN ’T, GEERTMAN ME. Overkappingsprothese op implantaten versus volledige prothese zonder en met mondbodemvestibulumplastiek. Tevredenheid en subjectief kauwvermogen. Ned Tijdschr Tandheelkd 2002; 109: 475-480. • MEIJER HJA, RAGHOEBAR GM, VISSINK A. Directe belasting van implantaatgedragen kronen. Ned Tijdschr Tandheelkd 2003a; 110: 128-131. • MEIJER GJ, DEKKER R, MENDES SC, BRUIJN JD DE, BLITTERSWIJK CA VAN. Kweken van een bottransplantaat (‘bone tissue engineering’). In: Steenberghe D van, Baat C de, Braem MJA, et al (red.). Het Tandheelkundig Jaar 2003. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2003b. • RAGHOEBAR GM, BATENBURG RHK, VISSINK A, REINTSEMA H. Augmentation of localized defects of the anterior maxillary ridge with autogenous bone before insertion of implants. J Oral Maxillofac Surg 1996; 54: 1180-1185. • RAGHOEBAR GM, MEIJER HJA, STEGENGA B, HOF MA VAN ’T, OORT RP VAN, VISSINK A. Effectiveness of three treatment modalities for the edentulous mandible. A five-year randomized clinical trial. Clin Oral Implants Res 2000; 11: 195-201. • RAGHOEBAR GM, TIMMENGA NM, REINTSEMA H, STEGENGA B, VISSINK A. Maxillary bone grafting for insertion of endosseous implants: results after 12-124 months. Clin Oral Implants Res 2001; 12: 279286. • RAGHOEBAR GM, LIEM RSB, VISSINK A. Vertical distraction of the severely resorbed edentulous mandible: a clinical, histological and electron microscopic study of 10 treated cases. Clin Oral Implants Res 2002a; 13: 558-565. • RAGHOEBAR GM, MEIJER HJA, VISSINK A. Directe belasting van implantaten. In: Handboek Orale Implantologie. Steenberghe D van, Naert IE, Raghoebar GM, Slagter AP (red.). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2002b. Bl. 1-15. • RAGHOEBAR GM, FRIBERG B, GRUNERT I, HOBKIRK JA, TEPPER G, WENDELHAG I. 3-year prospective multicenter study on one-stage implant surgery and early loading in the edentulous mandible. Clin Implant Dent Relat Res 2003; 5: 39-46. • REINTSEMA H, OORT RP VAN, SCHOEN P, RAGHOEBAR GM. Implant reconstructive prostheses in the mandible after ablative surgery: a rationale for treatment planning. J Fac Som Prosthet 1998; 129140. • SCHENK RK, BUSER D. Osseointegration: a reality. Periodontol 2000 1998; 17: 22-35. • SCHOEN PJ, RAGHOEBAR GM, OORT RP VAN, ET AL. Treatment outcome of bone-anchored craniofacial prostheses after tumor surgery. Cancer 2001; 92: 3045-3050. • SCHROEDER A, POHLER OM, SUTTER F. Gewebsreaktion auf ein TitanHohlzylinderimplantat mit Titan-Spritzschichtoberfläche. Schweiz Monatsschr Zahnheilkd 1976; 86: 713-727. • SLAGTER AP, STOELINGA PJW, HOPPENREIJS THJM. Chirurgische correctie van de kaakrelatie voor de toepassing van implantaten. Ned Tijdschr Tandheelkd 1997; 104: 264-266. • SMALL IA. Metal implants and the mandibular staple bone plate. J Oral Surg 1975; 33: 571-585. • STELLINGSMA C, RAGHOEBAR GM, MEIJER HJA, BATENBURG RHK. Reconstruction of the extremely resorbed mandible with interposed bone grafts and placement of endosseous implants. A preliminary report on outcome of treatment and patients’ satisfaction. Br J Oral Maxillofac Surg 1998; 36: 290-295. • STOELINGA PJW, BLIJDORP PA, ROSS RR, KOOMEN HA DE, HUYBERTS TJM. Augmentation of the atrophic mandible with interposed bone grafts and particulate hydroxylapatite. J Oral Maxillofac Surg 1986; 44: 353-360. • TEMPEL FJ. Indicatie-stelling implantatie-prothese. Ned Tijdschr Tandheelkd 1955; 62: 226. • TIMMENGA NM, RAGHOEBAR GM, LIEM RSB, WEISSENBRUCH R VAN, MANSON WL, VISSINK A. Effects of maxillary sinus floor elevation surgery on maxillary sinus physiology. Eur J Oral Sci 2003; 111: 189-197. • TOLMEIJER JA. Subperiostale alloplastische implantatie-prothese in de tandheelkunde (I). Ned Tijdschr Tandheelkd 1955a; 62: 103-117. • TOLMEIJER JA. Subperiostale alloplastische implantatie-prothese in de tandheelkunde (II, Slot). Ned Tijdschr Tandheelkd 1955b; 62: Ned Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Raghoebar: Ontwikkelingen in toepassing implantaten
209-221. • VERHOEVEN JW, CUNE MS, TERLOU M, ZOON MA, PUTTER C DE. The combined use of endosteal implants and iliac crest onlay grafts in the severely atrophic mandible: a longitudinal study. Int J Oral Maxillofac Surg 1997; 26: 351-357. • VERHOEVEN JW, CUNE MS, KAMPEN FM VAN, KOOLE R. The use of the transmandibular implant system in extreme atrophy of the mandible; a retrospective study of the results in two different hospital situations. J Oral Rehabil 2001; 28: 497-506. • WEHRBEIN H, MERZ BR, DIEDRICH P, GLATZMAIER J. The use of palatal implants for orthodontic anchorage. Design and clinical application of the orthosystem. Clin Oral Implants Res 1996; 7: 410-416.
• WENNERBERG A, ALBREKTSSON T, ANDERSSON B, KROL JJ. A histomorphometric and removal torque study of screw-shaped titanium implants with three different surface topographies. Clin Oral Implants Res 1995; 6: 24-30.
110th volume of Dutch Journal of Dentistry 4. Application of dental implants during the last five decades: from subperiosteal to transosteal and endosseous implants An overview is presented on the development of the treatment with oral implants in the maxillofacial skeleton during the last five decades. This overview has been divided into three periods: subperiosteal frame implants, transmandibular implants and endosseous implants. The latter period is also marked by significant developments in reconstructive preprosthetic surgery of hard and soft tissues to enable reliable implant placement.
Ned Tijdschr Tandheelkd 110 (2003) november
Summary Key words: • Dental implant • Reconstructive preprosthetic surgery • Prosthetics • Oral rehabilitation
429