1.1. Inleiding van het theoretisch kader. 1.1.1. Inleiding theoretisch kader. Om tot een effectief eindresultaat te komen qua gekozen werkvormen, is het nodig om een gedegen theoretische achtergrond te hebben. Daarom wordt er allereerst gekeken naar de taalverwervingstheorieën. Hierbij wordt ook naar de leeszwakke leerling gekeken en de categorisering van deze leeszwakke leerling. Vervolgens wordt er gekeken naar Engels in het basisonderwijs. Bij dit onderzoek wordt er een programma opgesteld voor de leeszwakke leerlingen bij het vak Engels. Hiervoor eerst wat theoretische achtergrond.
1.2. Taalverwervingstheorieën. 1.2.1. Taalverwervingstheorieën. Taalverwerving loopt bij kinderen tot ongeveer 9 jaar. Dit betekent dat kinderen als zij jong zijn, in een taalgevoelige periode zitten. Dit geldt niet voor alleen de moedertaal, maar ook voor de vreemde taal. Hoe jonger de kinderen beginnen met het leren van de vreemde taal, hoe minder zij worden gehinderd door de taalstructuur die zij al kennen. Zij nemen nog niet de taalstructuur van de moedertaal over, maar nemen de taalstructuur van de vreemde taal meteen op (Huizenga, 2007). Als een leerling een nieuwe taal verwerft is het belangrijk om de woordenschat van de leerling zoveel mogelijk uit te breiden. Een goede manier hiervoor wordt al veel gebruikt bij de kleuters. Bij de kleuters wordt namelijk bij elk voorwerp een kaartje gemaakt met de naam van het voorwerp erop. Dit om de kleuters bekend te maken met het voorwerp, de letters en het begrip lezen. En dit te stimuleren. Bij het verwerven van een vreemde taal heeft dit vrijwel dezelfde functie. Alleen weten de leerlingen over het algemeen de naam van het voorwerp al wel in het Nederlands en wat het doet. Alleen nu hangt er een kaartje bij het voorwerp met de vertaling naar de vreemde taal. Aan de hand van deze methode leren de leerlingen op een snelle en leuke manier woorden in de vreemde taal. Ook is het mogelijk om een thematafel te maken. Op deze manier komen leerlingen op een leuke manier in aanraking met de nieuwe woorden. Deze manier is uitermate geschikt voor leeszwakke leerlingen omdat het woord voor hen visueel wordt waardoor de leerling de betekenis van het woord in de vreemde taal kan afleiden. De input, dit is de informatie die bij kinderen naar binnen komt, moet dan ook zo groot mogelijk blijven. Als kinderen veel input binnenkrijgen, komen kinderen meer in aanraking met de Engelse taal en wordt deze taal voor de kinderen eigen. Kinderen onthouden meer, omdat er ook meer input naar binnenkomt. Belangrijk dus om de input zo groot mogelijk te houden (Oskam, 2008). 1.2.2. Leeszwakke leerlingen. Voor dit onderzoek wordt gekeken vanuit de leeszwakke leerling. Een leeszwakke leerling heeft moeite met het lezen en begrijpen van een tekst. Om te constateren wanneer een leerling leeszwak is, worden er vaak toetsen gebruikt. Voor het technisch lezen kan dit makkelijk worden gecontroleerd met behulp van AVI-toetsen. Op basis van de uitslag van de AVI-toets worden de kinderen ingedeeld in een leesniveau. Kinderen die moeite hebben met lezen zitten dan vaak op het frustratieniveau. Dit niveau houdt in dat het leestempo zo laag is dat de context verloren gaat of dat een leerling te veel fouten leest. De tekst is dan moeilijk te begrijpen door de leerling (Huizenga, 2007). Bij begrijpend lezen is het veel moeilijker om te achterhalen waar en wanneer het probleem is ontstaan. Het hele proces van lezen speelt zich af in de hoofden en kan dus niet duidelijk op papier worden weergegeven. Wel kunnen toetsen al mogelijk aangeven waaruit blijkt dat een leerling moeite heeft met lezen en begrijpen van een tekst.
Er zijn veel verschillende oorzaken die eventueel mee kunnen spelen, maar dat is bij dit onderzoek niet relevant. Hier wordt gekeken naar wat voor hulp er geboden kan worden aan de leeszwakke leerling. Er zijn verschillende maatregelen die er aangeboden kunnen worden. Er zijn drie soorten maatregelen, die worden hieronder uitgelegd. 1. Preventieve maatregelen. Dit zijn maatregelen om de leesproblemen bij voorbaat te voorkomen. Preventieve maatregelen hebben het meest effect en verdienen dus veel aandacht. Een maatregel die er zou kunnen worden toegepast is het praten over teksten. 2. Instructieve maatregelen. Maatregelen zoals pre-teaching, klassikale instructie en extra instructie. Bij pre-teaching wordt er een les vooraf gegeven. De les wordt van te voren besproken, de moeilijke woorden worden besproken of de woorden en begrippen worden gecategoriseerd. Zo komen de leeszwakke leerlingen alvast in aanraking met de teksten, zodat zij tijdens de klassikale instructie vooral veel succeservaringen opdoen. Bij de klassikale instructie is het noodzakelijk dat alle kinderen meedoen. Gebruik verschillende instructieprincipes om zo de verschillende leerstijlen van kinderen aan bod te laten komen. Mochten er na de klassikale instructie nog problemen zijn, kan er nog een extra instructie worden aangeboden. Zo kan de leerling alsnog de goede richting opgaan. De maatregelen die er kunnen worden toegepast zijn: het herhalen van de instructie op aangepast niveau, het kind hardop denkend de opdrachten laten uitvoeren, het kind zijn oplossing achteraf laten verwoorden en kinderen elkaar laten helpen bij de oplossing in vormen van samenwerkend leren (Robbe, 2007). 3. Remediërende maatregelen. Deze maatregelen worden genomen als kinderen nog geen goede beheersing hebben van de leesvaardigheden, nadat er preventieve en instructieve maatregelen zijn toegepast. Bij remediërende hulp zijn enkele zaken van belang. Zo wordt er gekozen voor een aanpak die het best past bij het specifieke kind. Daarnaast is de meest effectieve methode individuele aandacht aan de leerling schenken (Robbe, 2007) 1.2.3. Categorisering leeszwakke leerlingen. Tijdens het interview met de Intern Begeleider van de basisschool is er naar voren gekomen wat de categorisering van de leeszwakke leerlingen op basisschool De Vordering is. Naast Intern Begeleider staat zij ook voor de klas in de combinatiegroep 7/8. Een leerling die leeszwak is, heeft een D of E score gehaald bij het technisch lezen bij het Leerling Onderwijs Volg Systeem (LOVS). De basisschool richt zich op de uitslag van het technisch lezen. Daar komt een AVI score uit, die aangeeft in welke categorie de leerling thuishoort wat betreft technisch lezen. Komt daar een lage score uit, dan kunnen er altijd nog AVI- en DMT-toetsen afgenomen worden. De Vordering past deze manier van categoriseren toe. Deze manier van categoriseren wordt ook aangeboden door het cito zelf (Cito, 2011). Als een leerling een D of E score heeft gehaald tijdens de toets momenten, worden er maatregelen genomen. De kinderen die in groep 3 en 4 zitten gaan in een groepje ‘Connect lezen’. Afhankelijk van het aantal kinderen die een D of E score hebben gehaald worden de groepsgroottes bepaald. Vaak bestaat een groepje uit 4 of 5 kinderen. ‘Connect lezen’ is een interventieprogramma voor kinderen uit groep 3 en 4. Er bestaan drie afzonderlijke delen. Van oktober tot februari wordt er in groep 3 gebruik gemaakt van ‘Connect Klanken en Letters’. Vanaf februari tot juni wordt er ‘Connect woordherkenning’ gebruikt in groep 3. In groep 4 wordt er ‘Connect Vloeiend Lezen’ toegepast. ‘Connect lezen’ is geen vervanging van de leesinstructie in de klas, maar een interveniërend programma voor zwakke lezers (Jongejan, Smits & Wentink, 2005). Voor de kinderen die in groep 5 tot en met 8 zitten, wordt er RALFI lezen gebruikt. RALFI lezen is een programma voor kinderen die langdurig traag blijven lezen. Ze beheersen het lezen wel, maar de snelheid ontbreekt. RALFI is gericht op het verhogen van het leesniveau en het vloeiend lezen (Duim, 2008). RALFI is een afkorting van de uitgangspunten van RALFI lezen. De R staat voor Repeated, herhaald lezen met tussenpozen. De A staat voor Assisted, ondersteund door voorlezen-voorzeggen en bijwijzen. De L staat voor Level, het inzetten op een hoog niveau (leeftijdsadequaat). De F staat
voor Feedback, de directe neutrale feedback bij fouten, maar ook toegespitste positieve feedback. De I staat voor Interactie, enthousiaste interactie over de inhoud (Duim, 2008). Naast de score die uit de toets komt, wordt er ook op basisschool ‘De Vordering’ rekening gehouden met de omgevingsfactoren van de leerling. Als een leerling een lage C haalt, onderneemt de leerkracht soms toch vervolgstappen. Dit wordt per kind afzonderlijk bekeken. Hierbij kunnen andere factoren een rol spelen, zoals de thuissituatie. De toets afname voor technisch lezen wordt maar twee keer per jaar gedaan. Er zijn vanuit het Cito ook geen andere toetsmomenten. Per toets afname staan er bepaalde doelen die de kinderen moeten behalen. Er bestaan geen tussendoelen. Hierdoor kunnen er niet vaker toetsmomenten ingezet worden (Cito, 2011). 1.2.4. Zelfvertrouwen. Omdat er voor dit onderzoek wordt gekeken naar het zelfvertrouwen van de leeszwakke leerling, is het van belang te weten wat zelfvertrouwen inhoudt. Zelfvertrouwen is erg belangrijk voor een leerling. Het bepaalt of een leerling zich prettig voelt bij het geen de leerling doet. Heeft de leerling geen zelfvertrouwen dan zal de leerling onder zijn kunnen presteren. Leerling kunnen problemen krijgen met hun zelfvertrouwen bij het vak Engels. Dit komt doordat het buiten hun eigen kern staat. Immers is de spreektaal van de leerling over het algemeen Nederlands en niet Engels. Leerlingen vinden het dan ook over het algemeen lastig om zich te uiten in het Engels omdat zij zich het Engels nog niet eigen hebben gemaakt. Daarom is het zo belangrijk om voor een veilig klimaat te zorgen bij de Engelse les. Voor de leeszwakke leerlingen kan dit eventueel erger zijn dan bij de andere leerlingen omdat de leerling ook al problemen ervaart bij de eigen spreektaal. Deze onzekerheid kan worden weggenomen door een stukje pre-teaching. Hier oefent de leerling kort de stof die de volgende les wordt behandeld. Door deze aanraking met de stof voor de klassikale les zal de leerling zich zekerder voelen tijdens de klassikale les. Het is echter ook belangrijk om de stof te blijven herhalen zodat de leerling het gevoel heeft echt iets te leren. Daarom wordt iedere week de geleerde stof eenmaal herhaald. Zelfvertrouwen is namelijk als een spier, als je het niet traint dan zwakt het na een tijdje weer af. Blijven oefenen dus zodat het zelfvertrouwen van de leerling groeit (De Moei, 2009). Het zelfvertrouwen bij het vak Engels komt ook terug in de kerndoelen. In 1.3.3. zijn alle kerndoelen vermeld, zo ook het kerndoel die te maken heeft met zelfvertrouwen. Dit kerndoel geeft aan dat kinderen een attitude ontwikkelen waarbij ze zich durven uit te drukken in de taal (SLO, 2011). Alles gaat hierbij om het zelfvertrouwen bij de leerlingen sterker te maken bij het vak Engels. Dit wordt door middel van verschillende oefeningen sterker gemaakt. Om het zelfvertrouwen te kunnen meten van de leerlingen, worden er interviews afgenomen met enkele leeszwakke leerlingen uit de groepen 5 tot en met 8. Uit die interviews kan gekeken worden of leeszwakke leerlingen zich nu zekerder voelen als zij een toets moeten maken.
1.3. Engels in het basisonderwijs. 1.3.1. Visie van basisschool op het vak Engels. Voordat het vak Engels op de basisschool wordt uitgelegd is het belangrijk te weten wat de visie van de desbetreffende basisschool op het vak Engels is. Voordat dit wordt vermeld, komt er eerst een stukje over de algemene visie van de basisschool. Basisschool de Vordering behoort tot het bijzonder onderwijs. Het is een katholieke basisschool die behoort tot de Stichting Katholiek Basisonderwijs Gelderland (SKBG) Onderwijs. Hieronder worden de belangrijke punten van de basisschool beschreven, zodat er een betere kijk op de beginsituatie geschetst kan worden. De school laat leerlingen vanuit samenwerking en communicatie ontwikkelen tot zelfstandige, evenwichtige individuen. Daarbij wordt open en respectvol met elkaar omgegaan. Deze basisschool leert kinderen om kritisch om te gaan met ervaringen, gegevens en begrippen om zo uit te groeien tot zelfstandig, vrije mensen met een positief gevoel van
eigenwaarde. De school biedt een kansrijke en stimulerende omgeving waarbij er belangrijke waarden gehanteerd worden, namelijk vertrouwen, respect, gezamenlijke verantwoordelijkheid en openheid. De omgang met kinderen is open, maar altijd vanuit een opvoedingsperspectief. Er wordt zo een plek gecreëerd waar kinderen zich veilig voelen en graag willen zijn. Als een kind zich veilig voelt, kan het zich namelijk richten op zijn eigen ontwikkeling, zowel inhoudelijk, sociaal-emotioneel als creatief. De veilige leeromgeving wordt op deze desbetreffende basisschool onder andere gecreëerd door rust. In een rustige leeromgeving kan geconcentreerd gewerkt worden, waarbij alle kinderen zich geborgen voelen. Deze basisschool is verdiept in de Kanjertraining, coöperatief leren en adaptief onderwijs. Het doel van de Kanjertraining is dat kinderen zich hierdoor beter kunnen concentreren op school. De Kanjertraining geeft namelijk handvatten aan kinderen in sociale situaties. Kinderen worden geconfronteerd met de gevolgen van hun gedrag. Coöperatief leren is een instrument voor de leerkracht om samenwerkingsvaardigheden aan te leren. Leerlingen leren zo van elkaar kennis en vaardigheden. De leerkracht pakt coöperatief leren gestructureerd aan, waardoor het meer diepgang en kwaliteit krijgt. Coöperatief leren draagt bij aan een goed pedagogisch klimaat. Het adaptief onderwijs is als laatste een verdieping van de Vordering. Er worden gelijke ontwikkelingskansen voor elke leerling gesteld. Kinderen die aan de onderkant en aan de bovenkant uitvallen krijgen extra en ander materiaal zodat zij optimaal kunnen functioneren. Het overslaan van een groep of het jaar over doen van een groep, behoudens uitzonderingen, wordt zoveel mogelijk vermeden. Dit omdat een leerling zo in een groep blijft, met medeleerlingen in dezelfde leeftijdscategorie. Het doel van het vak Engels van deze basisschool is de leerlingen voorbereiden op een samenleving die steeds multicultureler wordt. In het interview met Oosterlaken, docent/studentbegeleider van deze basisschool, is naar voren gekomen dat de basisschool gelooft dat de samenleving steeds makkelijker internationale contacten maakt. Hierbij is een adequate kennis van het vak Engels voorwaarde om op een goede en juiste manier mee te kunnen draaien in de huidige samenleving. De school wil de coöperatieve en adaptieve visie van de basisschool terug laten komen in de ontwikkeling van het vak Engels. Dit omdat zij verbetering van het vak Engels essentieel vinden voor een betere plek in de samenleving en is er gekozen voor deze twee visies om te implanteren vanwege de algemene visie van deze basisschool op het onderwijs. 1.3.2. Engels in het basisonderwijs. Eén van de belangrijkste voorwaarden voor een Engelse les is het zorgen voor een veilig leerklimaat. De leerlingen worden bij het vak Engels uit hun comfortzone gehaald omdat het over het algemeen onbekend en nieuw voor hen is. Het is dus belangrijk om erg positief deze les te begeleiden. Geen enkel antwoord wat de leerlingen geven is fout. En als een leerling verbeterd moet worden doordat hij een woord fout zegt kan dit het beste door de zin te herhalen. Bijvoorbeeld: “Mine mother is in the shop.” Hierna herhaalt u de zin op de juiste manier. “That’s right. My mother is in the shop.” (Oskam, 2008). Voor het geven van Engels zijn meerdere visies. Echter beperkt dit onderzoek zich tot het vier fasen model. Dit omdat de stageschool waarvoor dit wordt ontwikkeld met deze visie werkt. Het vier fasen model werkt aan de hand van de functioneel-notionele methodiek. Dit is een methodiek die gefocusd is op de communicatieve vaardigheden van de leerlingen. Het voordeel van deze methodiek is dat deze in het dagelijks leven toepasbaar is. Dit is tevens één van de kerndoelen bij het vak Engels in het basisonderwijs (Holdinga, 2007). Volgens Oskam (2008) bestaat goed Engels onderwijs uit vier fasen. Namelijk de introduction, input, practice en transfer fase. Het fasenmodel, zo worden de vier fasen ook wel samen genoemd, heeft als voornaamste doelstelling dat kinderen zich redzaam in gesprekssituaties maken. Om deze redzaamheid in gesprekssituaties waar te maken, zijn de vier fasen gemaakt (Bodde-Alderlieste, Sleeboom & Van Toorenburg, 2002). De introductiefase is erg belangrijk bij Engels. Niet alleen is het doel van de introductiefase om de leerlingen bij het onderwerp te betrekken. Het is ook de bedoeling om de voorkennis van de leerlingen te activeren. Denk hierbij aan woorden die ze al kennen of herinner de leerlingen aan
bekende situaties. Erg belangrijk bij de introductie is dat ze zich veilig voelen tijdens de Engelse les. Met veilig voelen wordt bedoelt dat de leerlingen in een veilig klimaat zitten en niet zo zeer bang zijn om fouten te maken. Engels als vak is voor de leerlingen een ‘eng’ vak. Dit komt doordat zij zich in een onbekend iets storten en hierdoor zullen de leerlingen sneller bang zijn om fouten te maken. Het is dus belangrijk om de leerlingen op hun gemak te stellen in de introductie fase. Bij de andere fases moet hier ook aan worden gedacht. Het is echter zaak om bij de introductie fase dit veilige klimaat te creëren. (Oskam, 2008). Enkele oefeningen die tijdens de introductie gebruikt kunnen worden zijn: - Het spel staircase spelling, waarbij er een knijpballetje wordt gegooid en leerlingen Engelse woorden noemen. Het volgende Engelse woord moet dan beginnen met de eindletter van het vorige woord. Een voorbeeld: dog en girl. - Het associatiespel. Hierbij krijgt elke leerling een blad met bovenaan een woord geschreven. De leerling zet er vervolgens onder het eerste woord een woord dat het eerste woord bij hen oproept. Het blad wordt daarna doorgegeven aan de rest van de leerlingen en die schrijven telkens een associatie van het woord daarboven op. - Het raadspel: what’s in my ….(fridge)? Kinderen raden hierbij de inhoud van bijvoorbeeld de ijskast. Hierdoor wordt de voorkennis geactiveerd (Bodde-Alderlieste, Sleeboom & Van Toorenburg, 2002). Na de introductie komt de inputfase. De inputfase kan bestaan uit het verzamelen van de woorden die gebruikt zijn in de introductie of het lezen van een makkelijke tekst. Bij sommige methodes is het zo dat de tekst zowel visueel als auditief wordt aangeboden. Het is belangrijk om dan eerst het auditieve gedeelte te behandelen. Dus het luisteren naar de tekst. En daarna de tekst nogmaals behandelen door de tekst te lezen met de leerlingen. Als de tekst gelezen wordt is het belangrijk dat de tekst wordt ondersteund aan de hand van illustraties. Door gebruik te maken van gesproken teksten worden de leerlingen bekend met dialecten, gebruik van stopwoorden en selectief luisteren. Selectief luisteren houdt in dat de leerling alsnog kan begrijpen waar de tekst over gaat, ook al begrijpt de leerling niet alles wat er wordt gezegd. Dit komt doordat de leerling een gedeelte wel kan verstaan en daardoor een goed idee kan krijgen waar de tekst over gaat. Bij het lezen van een tekst is het belangrijk dat leerlingen goed letten op de illustraties die bij de tekst komen. Hierdoor kunnen zij moeilijke woorden vaak afleiden. Ook is het belangrijk dat leerlingen de context gebruiken bij het achterhalen van de betekenis van woorden die ze niet kennen. Als zij deze stappen gebruiken zullen zij over het algemeen de strekking van een tekst kunnen achterhalen. Nadat de leerlingen de tekst hebben gelezen of hebben gehoord is het belangrijk om te controleren als leerkracht of de leerlingen de tekst hebben begrepen. Dit is belangrijk, als de leerkracht dit namelijk niet doet kunnen er misconcepten ontstaan bij de leerlingen. Hiervoor zijn meerdere mogelijkheden, namelijk: - Plaatjes in de goede volgorde leggen. - Plaatjes bij de juiste woorden leggen. - Waar/nietwaar vragen. - Multiple choice vragen. - Het vragen van simpele ja of nee vragen (doe dit wel in het Engels). - Een spelletje spelen met de gebruikte woorden. - Een liedje zingen waarbij de geleerde woorden worden gebruikt. Omdat kinderen het spelen van spelletjes over het algemeen erg leuk vinden, is het belangrijk om deze vorm zoveel mogelijk te gebruiken. Het spelen van spelletjes is namelijk niet alleen erg leuk maar ook erg leerzaam op de juiste manier. Leerlingen raken namelijk op een leuke manier bekend met nieuwe woorden en de uitspraak van deze woorden. Leerlingen zullen zich ook sneller in het Engels uiten tijdens het spelen van een spelletje omdat dit spelenderwijs gaat. Hierdoor zullen zij zich meer op hun gemak voelen tijdens het spreken van Engels. Wanneer dit wordt bereikt en een leerling zich veilig en fijn voelt terwijl de leerling bezig is met Engels, zal deze in een positieve cirkel terecht komen waardoor de leerling met plezier Engels zal maken (Oskam, 2008). Als de leerlingen de inputfase hebben doorlopen is het tijd voor de practice fase. Na de introduction en inputfase hebben de leerlingen een zekere hoeveelheid kennis van de nieuwe taal
opgedaan. In de practice fase gaan de leerlingen aan de slag met die brokjes nieuwe kennis. Wederom is het aanleren en gebruiken van deze nieuwe kennis op een spelende manier aan te raden. Educatieve spelletjes zijn dan ook zeer aan te raden tijdens de practice fase. Spelletjes kunnen verschillende vormen aan nemen. Daardoor kunnen eigenlijk alle vaardigheden van de Engelse taal worden geoefend. Denk aan het schrijven van Engelse woorden of juist het spreken van Engelse woorden. Dit zijn echter twee voor de hand liggende dingen die geoefend worden. Er zijn er echter nog veel meer. Deze fase leent zich er uitstekend voor om de leerlingen in groepjes te laten oefenen. Niet alleen leren de leerlingen van elkaar omdat niet iedereen hetzelfde al zal beheersen. Ook ervaren de leerlingen groepsopdrachten over het algemeen als prettig. Het is belangrijk dat als een leerling een fout maakt tijdens het oefenen van de Engelse taal, de leerling nooit individueel wordt gecorrigeerd. Zorg er altijd voor dat het hele groepje hierin wordt betrokken of corrigeer de gehele groep aan het eind van de les. Maar let er dan alsnog op dat u geen individuele leerling corrigeert, want mocht dit te vaak gebeuren dan zal de leerling het vak Engels als onprettig beschouwen en zal hij met minder plezier en vrijheid aan het vak Engels werken. Dit kan de ontwikkeling van het vak Engels bij deze leerling ernstig beschadigen. Tijdens de practice fase oefenen de leerlingen ook dialogen. Dit doen ze meestal vanuit een aangeboden tekst die zij oplezen en dan af en toe zelf een woord moeten plaatsen in de zin. Hiermee worden drie dingen vooral getraind. De snelheid waarin de leerling een Engelse tekst kan lezen, de woordenschat van de leerling wordt uitgebreid en als laatste, maar zeker niet onbelangrijk, wordt de uitspraak van de Engelse taal geoefend. Klassikaal Engels praten wordt over het algemeen al veel gedaan tijdens de inputfase, het is echter zeker ook nuttig tijdens de practice fase. Tijdens deze fase kan er klassikaal worden geoefend in de uitspraak van woorden om deze beter te laten klinken en klemtonen in zinnen om de betekenis te verduidelijken. Klassikaal spreken geeft de leerkracht daarbij ook de optie om klassikaal te verbeteren wat prettiger is voor de leerling. Immers wordt er niet bestempeld dat een individuele leerling iets fout doet maar de hele klas krijgt informatie aangereikt hoe ze het beter kunnen doen. Dit zorgt voor een veel veiligere leeromgeving. Veel gebruikte werkvormen in de practice fase zijn: - Herhalen van gelezen of gehoorde zinnen. - Uitspraakoefeningen. - Spelletjes, zoals het spel: Who is it? Dit is een spel waarbij kinderen moeten raden welke persoon diegene in zijn of haar hoofd heeft. Het spel kan ook genoemd worden als: I’m thinking of…’. - Liedjes. - Puzzels, zoals ‘the spaghetti match exercise’. Hierbij trekken kinderen lijntjes tussen de zinnen uit de rij aan de linkerkant en zinnen uit de rij aan de rechterkant die bij elkaar passen. - Waar/niet waar opdrachten. - Zoek het woord bij het plaatje. - woord gaten opvullen. - Invul opdrachten. - Spellingsopdrachten. - Gesloten dialogen oefenen. Belangrijk is om nogmaals op te merken dat de meeste van deze werkvormen te combineren zijn met de werkvorm spelletjes. Dit is ook zeker aan te raden om te doen omdat de leerlingen dan veel meer plezier krijgen in de taal Engels (Oskam, 2008). De laatste maar zeker niet onbelangrijke fase is de transferfase. Tijdens de transferfase worden de geleerde regels en woorden in een andere situatie gebruikt. Deze fase is vrij in te vullen. Belangrijk is echter wel dat in deze fase de leerlingen met de regels en woorden oefenen in een zo realistisch mogelijke situatie. Het is daarom belangrijk dat de opdracht zo open mogelijk is zodat leerlingen de activiteit kunnen doen op hun eigen niveau. Omdat dit juist een open situatie is, is het belangrijk om de leerlingen goed voor te bereiden. U kunt hierbij denken aan het kort van te voren bespreken wat de leerlingen allemaal hebben geleerd in de les. Door deze korte terugkoppeling kunnen leerlingen sneller en beter terug kijken naar de opgedane kennis. Als dit op een juiste manier wordt gedaan zult
u merken dat niet alleen de beste leerlingen in het vak Engels zich durven uit te drukken in het Engels, maar ook de leerlingen die wat meer moeite hebben met het vak Engels. En voor hen is het juist zo belangrijk. Differentiatie is in de transfer fase heel erg belangrijk, hierbij moet vooral worden gedacht aan de mate van geboden hulp. Veel gebruikte werkvormen tijdens de transfer fase zijn: - Spelletjes. - Vragen en interviews. - Kleine presentaties in het Engels. - Verkoop praatjes of feestjes. - Een talendorp. - Rollenspellen. - Rondleidingen. Er zijn natuurlijk nog meer werkvormen die te gebruiken zijn bij de transfer periode. Veel van de werkvormen kunnen echter ook een kleine aanpassing hebben, zodat die vervolgens bij een andere fase gebruikt kan worden. Het is echter wel belangrijk om altijd in het achterhoofd te houden dat de leerling zich veilig moet voelen tijdens deze fase anders zal de leerling tot weinig resultaat komen (Oskam, 2008). 1.3.3. Wetgeving. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is om een programma te ontwikkelen waardoor de leeszwakke leerling met meer zelfvertrouwen bezig zijn met het vak Engels. Hoe dit wordt bewerkstelligd wordt verder uitgelegd in paragraaf 1.5.1. De methode die op de basisschool wordt gebruikt waar dit onderzoek voor is opgestart, is de methode ‘Take it easy’. Deze methode gaat ervan uit dat er met Engels wordt begonnen in groep 5. Echter is dit niet verplicht. Het vak wordt pas verplicht aangeboden in de groepen 7 en 8 (Bakker & Mankel, 2009). Omdat er een programma voor de leeszwakke leerling opgesteld wordt, is het belangrijk te weten welke kerndoelen er vastgesteld zijn voor het vak Engels. Omdat die kerndoelen verwerkt worden in de lessen, is het belangrijk dat er geen leerstof wordt geschrapt, maar op een andere manier wordt aangeboden. De leeszwakke leerling krijgt zo de basisstof ook mee. De kerndoelen die moeten worden behaald zijn: - 13: De leerlingen leren informatie verwerven uit eenvoudige gesproken en geschreven Engelse teksten. - 14: De leerlingen leren in het Engels informatie te vragen of te geven over eenvoudige onderwerpen en zij ontwikkelen een attitude waarbij ze zich durven uit te drukken in taal. - 15: De leerlingen leren de schrijfwijze van enkele eenvoudige woorden over alledaagse onderwerpen. - 16: De leerlingen leren om woordbetekenissen en schrijfwijzen van Engelse woorden op te zoeken met behulp van het woordenboek (SLO, 2011). De methode ‘Take it easy’ geeft aan dat door het volgen van de methode aan de kerndoelen wordt voldaan. Om hiervan zeker te zijn bij leeszwakke leerlingen gaan wij hiervoor een programma opzetten dat deze leerlingen volgen. Vanuit de wetgeving zijn er enkele voorstellen voor de periode 2009 tot en met 2019. In het beleidsplan staat dat het vreemdetalenonderwijs uitgebreid moet worden, omdat er onder andere steeds meer internationale contacten plaatsvinden. Door de technologische ontwikkelingen komen wereldwijde migratie en communicatie op gang. Steeds meer Nederlandse burgers moeten hierdoor een andere taal beheersen omdat zij zelf in situaties komen waarbij zij een andere taal moeten spreken. Om die vreemde taal goed te kunnen beheersen, moet er wel goed onderwijs verzorgd en gegeven worden voor die vreemde taal. Anders kunnen zij uiteindelijk niet optimaal in de samenleving functioneren. Eén onderdeel dat daarom vermeld staat in het beleidsplan is dat het vreemdetalenonderwijs in het basisonderwijs eerder moet beginnen, zodat zij voorbereid worden op de moderne samenleving waarbij Engels een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Vooral jonge kinderen zijn gemotiveerd en in staat een vreemde taal aan te leren op de basisschool. Door gebruik te maken van de onderdompelingsmethode hoeft er geen uitbreiding plaats te vinden van het
leerplan. Bij onderdompeling leert iemand de taal door deze meteen te gebruiken. Als kinderen vroeg beginnen met het aanleren van een vreemde taal, is het eindniveau van de basisschool uiteindelijk hoger. Het voortgezet onderwijs kan hierop aansluiten. De leerlingen zullen uiteindelijk het Engels beter beheersen. Hierdoor komt er tijd en energie vrij voor andere talen. De Raad van Europa wil er namelijk uiteindelijk naar streven om twee vreemde talen aan te leren naast de moedertaal. Als één vreemde taal, in dit geval Engels, al vroeg wordt aangeboden, is er later tijd en energie voor de tweede vreemde taal (Van der Rest & Van Wieringen, 2008). Toch blijft er altijd veel kritiek op het vroeg aanleren van een vreemde taal. Er wordt door tegenstanders genoemd dat het aanleren van de vreemde taal een belemmering zou zijn voor het aanleren van de Nederlandse taal. Kinderen kunnen de Nederlandse taal dan niet volledig verwerven. Echter, werkt dit positief op het begrip van nieuwe talen in het algemeen. Met name wordt hier de gevoeligheid voor taal bedoeld. De leerlingen zijn beter in staat een vreemde taal zich eigen te maken, als zij dit in een vroeg stadium hebben geleerd. De vreemde taal wordt namelijk ook aangeleerd zoals de moedertaal. Vanuit de onderdompeling. Je leert de taal door een taal te gebruiken. De stimulering van de taal is bij jonge kinderen van belang. Net zoals de moedertaal, kan de vreemde taal aangeleerd worden via diverse mogelijkheden. Zo kan er voorgelezen, gerijmd, gezongen, uitgelegd worden en herhaling van de zinnen plaatsvinden die de kinderen eerst aangeven. Daarnaast is het belangrijk dat de moedertaal en de vreemde taal gescheiden worden. Dit helpt een kind om zo beide talen meer onder de knie te krijgen. Dit kan bijvoorbeeld door een tovergordijn op te hangen en als er door het tovergordijn wordt gelopen er dan in het Engels wordt gesproken en er Engels les wordt gegeven (Van der Rest & Van Wieringen, 2008). Door de onderdompeling toe te passen bij de vreemde taal, hebben dyslectische kinderen minder last van hun taalprobleem. Dit komt onder andere door de mondelinge overdracht bij het onderdompeling principe. Bij onderdompeling staan vooral de communicatie en het luisteren centraal. Hierbij hoeft een dyslectische leerling niet te lezen, waar hij normaliter veel moeite bij heeft. Doordat de screeningsonderzoeken steeds eerder plaatsvinden, kan er als leerkracht meer rekening gehouden worden met de dyslectische leerling en daar hulpmiddelen bij inzetten (Van der Rest & Van Wieringen, 2008). Er werd eerder al gezegd dat de overgang naar het voortgezet onderwijs belangrijk is. Om deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen heeft De Raad van Europa een Europees taalportfolio (ETP) ontwikkeld. Dit taalportfolio wordt ook bij de methode ‘Take it easy’ gebruikt. Een taalportfolio is een hulpmiddel voor het maken van een individueel talendossier waarin de vorderingen vast worden gelegd over de vreemde taal. Dit taalportfolio gaat mee met de leerling. Dit betekent dat het taalportfolio mee gaat naar het voortgezet onderwijs en eventueel naar de potentiële werkgever. Voor het schalen van de niveaus in het taalportfolio wordt gebruik gemaakt van het ‘Common European Framework of Reference (CEFR). Hierdoor wordt het mogelijk om het niveau van de Nederlandse leerlingen te vergelijken met dat van andere leerlingen in Europese landen (BoddeAlderlieste, Sleeboom, & Van Toorenburg). Taalportfolio’s worden op sommige schooltypen al gebruikt, maar nog lang niet op alle scholen.
1.4. Methode ‘Take it easy’. 1.4.1. Beginsituatie op de basisschool van het vak Engels. In dit gedeelte van het theoretisch kader zal er wat licht geschenen worden op de beginsituatie en visie van de basisschool wat betreft het vak Engels. Voordat de methode wordt uitgelegd is de beginsituatie namelijk van groot belang. De school is dit jaar begonnen met een nieuwe methode Engels, namelijk ‘Take it easy’. Deze methode gaat ervan uit dat de leerlingen Engels krijgen in de leerjaren 5, 6, 7 en 8. Dit in tegenstelling van de eerdere Engelse methode van de basisschool. Deze was gebaseerd op de groepen 7 en 8. Dit was de methode ‘Hello world’. Dit zorgt ervoor dat de leerlingen die op dit
moment in groep 7/8 zitten een moeilijke situatie hebben. De methode ‘Take it easy’ gaat er namelijk vanuit dat de leerlingen al enige voorkennis hebben opgedaan over de thema’s en het vak Engels in de groepen 5 en 6. Hierdoor heeft de huidige groep 7/8 eigenlijk een achterstand ten opzichte van de huidige groep 5/6. De school heeft zich dit gerealiseerd bij de aanschaf van de methode maar heeft er toch voor gekozen om dit nu in te voeren. Zij gaven als reden dat het anders te lang zou duren voordat de methode effectief ingevoerd zou zijn. Dit is naar voren gekomen in het interview met de intern begeleider en de begeleider van het schoolontwikkelthema van de basisschool. Dit heeft als concreet gevolg dat groep 5/6 zonder noemenswaardige problemen is gestart met de nieuwe methode Engels. Groep 7/8 vindt de lessen echter tot nu toe lastig en de lessen worden dan ook voor een groot gedeelte klassikaal uitgebreid besproken. Dit om te voorkomen dat de leerlingen te onzeker worden wat betreft het vak Engels. Aan het eind van groep 8 krijgen de leerlingen een taalportfolio mee naar huis. Hierin staat wat de leerlingen al beheersen qua Engels. Het is zeer waarschijnlijk dat de kennis die de huidige groep 8 meeneemt naar het voortgezet onderwijs kleiner zal zijn dan de huidige groep 5 wanneer zij naar het voortgezet onderwijs gaan, simpelweg omdat zij twee jaar extra Engels hebben gehad. Doordat de methode ‘Take it easy’ in groep 5/6 dezelfde thema’s aanbiedt als in groep 7/8 waarbij de thema’s in groep 7/8 verder worden uitgebreid, is het zeer waarschijnlijk dat de leerlingen van groep 7/8 wel qua woordenschat in de buurt zullen komen van het kennisniveau van groep 5/6. Echter zullen de leerlingen van groep 7/8 meer moeite hebben met de regels van de Engelse taal juist toe te passen dan de leerlingen die in groep 5 zijn begonnen met Engels. Ook zal de huidige groep 8 gemiddeld een minder goede uitspraak hebben dan de leerlingen uit de huidige groep 5. 1.4.2. Methode ‘Take it easy’. Zoals al is vermeld, wordt er voor het vak Engels op de desbetreffende basisschool gewerkt met de methode ‘Take it easy’. Deze methode is in 2009 ontwikkeld. De methode heeft goed naar de huidige onderwijssituatie gekeken. Uit onderzoek van het cito in 2006 blijkt dat de leerlingen in vergelijking met eenzelfde test in 1996 niet vooruit zijn gegaan. Om te zorgen dat de kinderen wél vooruit gaan, worden de kinderen op verschillende manieren geprikkeld met betrekking tot de Engelse taal. Een ‘native speaking’ digitale leerkracht geeft ondersteuning bij de Engelse les. Via filmpjes en muziekclips komen kinderen in aanraking met spannende, grappige of gevoelige situaties. Deze situaties sluiten goed aan bij de belevingswereld waarin het kind zich op dat moment bevindt (Bakker & Mankel, 2009). De methode heeft diverse uitgangspunten. De uitgangspunten zijn de volgende: - ‘Take it easy’ is de eerste complete digibord methode in het Nederlandse basisonderwijs. Een digitale leerkracht bespreekt de les. De didactiek en de uitspraak worden overgenomen door de computer. De digitale Engelse leerkracht spreekt namelijk alles in. Dan wordt er alleen nog op de pedagogische kwaliteiten van de fysiek aanwezige leerkracht gerekend. Alles is op het digitale schoolbord ingevoerd, waardoor er geen Engelse lesboeken meer nodig zijn. - De methode brengt de ‘native speaker’ in de klas. Twee leerkrachten die als moedertaal Engels hebben de lessen en alles daaromheen ingesproken. In het Engels. Doordat de digitale leerkracht te zien is, kunnen kinderen ook gebruik maken van mimiek, liplezen en gebaren. - De methode is geschikt voor dyslectische leerlingen. Er wordt veel aandacht geschonken aan het luisteren en spreken. Daarnaast worden de opdrachten zowel auditief als visueel aangeboden. Ook de toetsen kunnen auditief aan de leerlingen worden aangeboden. - ‘Take it easy’ gaat ervan uit dat de leerkracht zelf ook classroom language gebruikt. Dit betekent concreet dat de leerkracht zelf ook zoveel mogelijk instructie in het Engels zal moeten geven. - ‘Take it easy’ ziet Engels als een wereldtaal. De lessen van ‘Take it easy’ spelen zich dan ook niet alleen in Engeland af, maar overal ter wereld. Dit laat de methode nog eens extra zien door de leerlingen een taalportfolio aan te bieden. In dit taalportfolio geven de leerlingen aan met welke talen ze in aanraking zijn gekomen op vakantie of thuis. Ook wordt er in dit
taalportfolio genoteerd wat de leerlingen leren. Dit taalportfolio krijgen de leerlingen mee naar huis als zij groep 8 hebben afgesloten zodat zij de docent Engels op het voortgezet onderwijs kunnen laten zien welke kennis zij allemaal beheersen van de Engelse taal. Dit is gedaan om de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs soepel te laten verlopen (Bakker & Mankel, 2009). ‘Take it easy’ maakt gebruik van een concentrische opbouw, dat wil zeggen dat de leerlingen in groep 5 en 6 bij elkaar 12 thema’s aangeboden krijgen. In groep 7 en 8 worden deze zelfde thema’s opnieuw aangeboden. De aangeboden woordenschat is in groep 7 en 8 alleen uitgebreider. De leerlingen krijgen hierdoor meerdere keren met hetzelfde onderwerp te maken waardoor de geleerde stof beter beklijft (Bakker & Mankel, 2009). De methode ‘Take it easy’ maakt veel gebruik van visuele en auditieve ondersteuning. Dit zie je vooral terug in de digibord applicatie. De methode maakt ook veel gebruik van de zogenaamde TPR (Total Physical Response) methode. De leerkracht geeft hier korte simpele opdrachten in het Engels die de leerlingen vervolgens moeten uitvoeren. Doormiddel van deze methode leren de leerlingen veel nieuwe taalregels in een korte tijd. Deze methode is vooral zeer effectief bij NT2 leerlingen en mogelijk dus ook voor leeszwakke leerlingen (Bakker & Mankel, 2009). ‘Take it easy’ biedt op meerdere manieren differentiatie aan. Zo zijn er in de methode plus opdrachten verwerkt aangegeven met het symbool * en **. Deze opdrachten zijn voor de snelle leerlingen en de leerlingen die meer aankunnen. Deze stof gaat verder dan de al aangeboden stof en is dus voor leerlingen die betere scores halen in het vak Engels. Daarnaast zijn er ook een aantal werkvormen die de zwakke leerling bij Engels hulp biedt. Dit wordt voornamelijk aangeboden aan de hand van werkbladen en digitale applicaties. Hieronder worden de verschillende werkvormen die extra hulp bieden uitgelegd. - ‘Take it easy’ biedt woordenschatbladen aan. Op deze bladen staan de woorden die in de volgende unit worden behandeld uitgelegd. Door deze werkvorm hebben de leerlingen al een keer kennis gemaakt met woorden uit de unit en zullen de leerlingen de Engelse les met meer zelfvertrouwen maken. - Herhalingsbladen. Deze bladen worden gebruikt na het afnemen van de toets als de leerling deze onvoldoende heeft gemaakt. Met deze bladen wordt de stof van de getoetste unit nog een keer doorgenomen. - De methode biedt ook meerdere spel- en puzzelvarianten voor de leerlingen die het beste leren op een spelende manier. Deze spellen kunnen alleen of met meerdere personen worden gespeeld. Door deze werkvorm nemen de leerlingen de geleerde woorden en regels spelenderwijs door. - Doordat de methode aan de hand van een digitale juf wordt uitgelegd, kan een leerling die een les nogmaals moet maken of een les gemist heeft deze zelfstandig en zonder hulp van de leerkracht maken (Bakker & Mankel, 2009). Het is niet verplicht om Engels aan te bieden in groep 5 of 6. ‘Take it easy’ doet dit wel. Dit heeft als gevolg dat het waarschijnlijker wordt dat alle leerlingen de kerndoelen behalen. Echter wordt er niet begonnen met de methode in groep 5/6 dan is gebleken uit praktijkvoorbeelden dat de thema’s voor groep 7/8 erg lastig zijn (Janssen & Wagner, 2009). Dit laatste is op dit moment het geval op basisschool de Vordering. De basisschool is dit jaar gestart met de methode ‘Take it easy’ en groep 7/8 heeft nog niet eerder Engels gehad. Hier gaat de methode echter wel van uit. Hierdoor ligt de lat voor groep 7/8 op dit moment erg hoog. Dit probleem zal zich naar alle waarschijnlijkheid alleen dit jaar voordoen omdat de huidige groep 5/6 al wel met de methode is gestart. Tevens zijn specialisten van de methode ‘Take it easy’ op dit moment bezig met het uitbreiden van de methode. De methode wordt ook gemaakt voor de groepen 1, 2, 3 en 4. De school heeft hiervoor gekozen, omdat zij zich realiseerden dat Engels een fundamenteel onderdeel is geworden van de maatschappij. Zij voeren volgend jaar vanaf groep 1 het vak Engels in. Beheerst een leerling Engels niet voldoende dan zal de leerlingen volgens hen moeite hebben om op een goede manier mee te draaien in de maatschappij. Het inzetten van een vreemde taal in de groepen 1, 2, 3 en 4 wordt ook wel Vroeg Vreemde Talenonderwijs (VVTO) genoemd. Het inzetten van een vreemde taal heeft
verschillende voordelen bij de lagere groepen. De taalverwerving is het grootst tot het negende levensjaar. Dit betekent dat het aanleren van een vreemde taal makkelijker wordt voor de leerlingen. Naarmate leerlingen ouder worden, wordt het moeilijker om een vreemde taal aan te leren. Zij hebben namelijk de grammaticale regels en structuren verworven van de moedertaal. Als er een vreemde taal wordt aangeleerd, is het voor deze leerlingen moeilijk om los te komen van deze regels en structuren. Jonge kinderen hebben daarentegen de moedertaal nog niet verworven, dus nemen zij de uitspraak en regels makkelijker over (Van der Rest & Van Wieringen, 2008). Daarnaast neemt het inzicht in taal over het algemeen toe, omdat leerlingen de taalstructuren makkelijker aanleren. Ze doorzien de taalstructuur en hun taalgebied wordt in de hersenen meer gestimuleerd. Uiteindelijk leidt dit ertoe dat het aanleren van een nieuwe taal makkelijker wordt (CBS de Tol, 2009). Ook is het zo dat de internationale contacten en samenwerking worden bevorderd. Doordat kinderen al vroeg beginnen met een vreemde taal, komen zij uiteindelijk op een hoger niveau uit in het vak Engels. Zo wordt het ook makkelijker om internationale contacten te leggen (Deelder & Dermout, n.d.) Als laatste is het zo dat jonge kinderen een taal spelenderwijs leren. Door bezig te zijn in die vreemde taal, werken ze ongemerkt aan de taal. In de klas is het dan belangrijk dat er een ‘native speaker’ spreekt. De eerste jaren hebben de kinderen namelijk een groot vermogen om tot een goede uitspraak te komen van die vreemde taal. Doordat er een ‘native speaker’ spreekt, leren de kinderen meteen de juiste uitspraak aan (Bot & Goorhuis-Brouwer, 2005).
1.5. Mogelijkheden tot aanpassingen bij de methode ‘Take it easy’. 1.5.1. Mogelijkheden tot aanpassingen bij de methode ‘Take it easy’. Aan de hand van deze theoretische achtergrond is ervoor gekozen om de volgende werkvormen te ontwikkelen voor de leeszwakke leerlingen: - Labellen van relevante objecten in het klaslokaal met de Engelse schrijfwijze eronder. Hierdoor wordt het visueel en tastbaar gemaakt voor de leerling wat het Engelse woord is voor het object wat ze al kennen. Op deze manier kan de Engelse woordenschat van deze leeszwakke leerlingen in een snel tempo worden vergroot. Een grotere woordenschat zal deze leerlingen helpen bij het lezen en begrijpen van de Engelse lessen (Oskam, 2008). - Kaarten met woorden en regels visueel ondersteund door relevante strip of foto. Doormiddel van deze vorm kunnen de leeszwakke leerlingen vooraf en tijdens de klassikale les controleren wat een woord betekend. Dit geeft de leeszwakke leerling meer zelfvertrouwen en hij zal sneller kunnen lezen doordat hij de woorden al kent (Oskam, 2008). - Thematafel. De methode ‘Take it easy’ werkt met thema’s. Elke unit heeft een bepaald thema. Door bij deze thema’s een thematafel te maken met daarop voorwerpen en foto’s van woorden die in het thema aan bod komen met daaronder het Engelse woord wordt de Engelse woordenschat op een leuke en speelse manier vergroot (Oskam, 2008). - Pre-teaching. Met deze werkvorm zorgt de leerkracht ervoor dat de leeszwakke leerling al met de Engelse woorden en regels die in de volgende klassikale les zal worden behandeld in aanraking komt. Het doel van pre-teaching is niet dat de leeszwakke leerling de kennis die in de volgende klassikale les aan bod komt al beheerst. Het doel van pre-teaching is dat de leeszwakke leerling al een keer in aanraking is geweest met de woorden en al weet wat er wordt behandeld en de beginselen van de regels en betekenis kent. Hierdoor zal de leerling beter kunnen mee komen tijdens de klassikale les. Hiervoor zijn verschillende manieren. Er worden een aantal manieren aangeboden door ‘Take it easy’, onder andere het aanbieden van woordenschatbladen. Deze zijn zowel digitaal als op papier te maken. Bij deze bladen worden de leerlingen al bekend gemaakt met de woorden en regels die in de volgende unit worden behandeld. ‘Take it easy’ biedt ook enkele spellen en puzzels aan bij de methode. Deze zijn geschikt om de leeszwakke leerlingen van tevoren op een speelse manier kennis te laten maken met de woorden en regels voor de volgende les (Bakker & Mankel, 2009).
-
Diverse spelletjes die ingezet worden om de taal Engels beter onder de knie te krijgen. Voorbeelden van spelletjes zijn onder andere al te vinden bij het kopje ‘vier fasenmodel’. Daar zijn per fase diverse oefeningen vermeld. De spelletjes zijn hierbij bedoeld als werkvorm. Bij groep 5/6 worden de geschikte spelletjes uit de methode gehaald en uitgewerkt en aangeboden. Bij groep 7/8 wordt aan de hand van een rollenspel de taalregel die in de unit aan bod komt aangeboden en geoefend door de taalzwakke leerlingen. - Van de twee spelletjes, één spel als pre-teaching. Dit op de computer. Het andere spel als herhaling van de les. Hierbij zoveel mogelijk de spelletjes uit de methode. Het is belangrijk om te beseffen dat niet alleen de leeszwakke leerling baat heeft bij deze methoden maar ook de gemiddelde leerling. Het zou dan ook zeker mogelijk zijn dat als de vormen labellen, kaarten en de thematafel in de klas worden gebruikt het gemiddelde niveau van de klas bij Engels omhoog zal gaan.