=(9(1'((5$6086'(6&$57(6&21)(5(17,( 11 & 12 novembre 2009 - Amsterdam
3XEOLHNHVWHXQDDQRQWZLNNHOLQJVODQGHQYDQKXOSWRWVDPHQZHUNLQJ
VERSLAG
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Inhoud
Openingspeech Christian Masset
3
Openingsspeech André Haspels
9
Workshop 1
12
Economie in crisis: consequenties en perspectieven voor ontwikkelingshulp
Workshop 2
15
Mondiale Publieke Goederen: naar een duurzame ontwikkeling
Workshop 3
19
De uitdagingen van lokaal bestuur: veiligheidssystemen, fragiele staten, mensenrechten
Ronde tafel
23
Slotwoord
24
Bijlage 1 : Programma
25
Bijlage 2 : Sprekers
26
Bijlage 3 : Lijst van deelnemers
29
Bijlage 4 : Kort persoverzicht
32
2
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Openingspeech Christian Masset, Directeur-Generaal Mondialisering, Ontwikkeling en Samenwerking van het Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken Geachte aanwezigen, beste collega’s, Het verheugt me om vandaag hier te zijn en deel te nemen aan deze ErasmusDescartes conferentie -een belangrijk ontmoetingsmoment voor de betrekkingen tussen Frankrijk en Nederland. Het thema van de conferentie van dit jaar, ‘publieke steun aan ontwikkelingslanden: van hulp tot samenwerking’ is zeer relevant. Het was zelfs een onvermijdelijk thema, aangezien deze tijd sterk gekenmerkt wordt door een opeenvolging van voedsel-, energie-, financiële, economische en nu zelfs sociale crises en de vele, noodzakelijke discussies die hierdoor zijn aangewakkerd over groei- en ontwikkelingsmodellen. De ernst van de genoemde gebeurtenissen heeft ons ertoe gedwongen om akte te nemen van de radicale herstructurering van de wereldwijde economie, die gepaard ging met de omslag van de groeimotoren, die vanaf heden aangestuwd worden door de grote opkomende landen. Ik wil dit met één recentelijk voorbeeld illustreren: de Wereldbank heeft de groeivooruitzichten voor 2009 en 2010 voor China en de andere landen in Zuidoost-Azië onlangs naar boven bijgesteld. Volgens de nieuwste voorspelling zal het BBP van China in 2009 met 8,4% toenemen en in 2010 met 8,7%. Het feit dat het belangrijkste forum voor internationale samenwerking nu door de G20 wordt gevormd, is een erkenning van deze omslag. Deze crises, of de wereldcrisis, moet ik eigenlijk zeggen, heeft het sterke verband onderstreept tussen de economische, sociale en milieufactoren - de drie welbekende bestanddelen van duurzame ontwikkeling. De nauwe relatie tussen deze elementen komt nu nog sterker naar voren, evenals de noodzaak om ze als een samenhangend geheel te zien. Zo moet het economisch herstel, zoals met name de Franse president Sarkozy onderstreept, dan ook gepaard gaan met een versterking van de principes van de Internationale Arbeidsorganisatie. De nu bevestigde deelname van Frankrijk aan de G20 is in dit kader een sterk signaal. Ook de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen zijn sterk verbonden met economische factoren. Tot slot heeft het faillissement van Lehman Brothers ons op een brute, maar heilzame manier bewust gemaakt van de steeds groter wordende onderlinge afhankelijkheid van de wereldeconomieën. De door Frankrijk voorgezeten vergadering van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 11 november 2008, heeft met betrekking hiertoe bevestigd dat financiële stabiliteit een mondiaal publiek goed is, waarmee de reikwijdte van dit in de jaren 90 geïntroduceerde concept aanzienlijk is uitgebreid. Of het nu om economische, financiële, milieu- of sociale vraagstukken gaat (we moeten niet vergeten hoe gevaarlijk de algemene toename van ongelijkheid is voor de interne en internationale veiligheid, met inbegrip van die van onze welvarende maatschappijen), we kunnen de kwestie van mondiale publieke goederen vandaag de dag niet meer los zien van ontwikkelingskwesties en als we de internationale economie bespreken, moeten we ook ontwikkelingsproblemen in ogenschouw nemen. Met het oog op deze noodzaak is het door mij geleide Direction générale de la mondialisation, du développement et des partenariats (Directoraat-Generaal Mondialisering, Ontwikkeling en Samenwerking) opgericht binnen het Franse ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken. De oprichting is een vertaling van de overtuiging dat voor alle grote vraagstukken van onze tijd een collectieve actie nodig is.
3
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Maar laten we het eerst over de ontwikkelingslanden hebben. De ontwikkelingslanden hebben in de afgelopen 20 jaar, en met name de laatste jaren, een explosieve groei gekend op economisch vlak. Bovendien zijn er grote verschillen ontstaan tussen de verschillende landen van de categorie ‘ontwikkelingslanden’ van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO. We zien dus in hoeverre het ongedifferentieerde begrip ‘ontwikkelingsland’ haar relevantie verloren heeft. Moeten we nog verder gaan en een herziening van de lijst van ontwikkelingslanden van de DAC overwegen? Want hoe kunnen we anders een duidelijker onderscheid maken tussen de categorieën landen die hiertoe behoren op basis van hun fundamentele economische en sociale kenmerken, hun interne problemen en hun wereldwijde impact? Frankrijk heeft onlangs zijn eerste stappen op dit pad gezet. Zo heeft het onlangs een strategie1 voor geografische prioriteiten aangenomen die gebaseerd is op gedifferentieerde samenwerkingsverbanden, die op hun beurt gebaseerd zijn op de 4 categorieën ontwikkelingslanden: arme landen die voorrang krijgen (met name Franstalige Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara), landen met een gemiddeld inkomstenniveau waarmee Frankrijk een nauwe relatie onderhoudt, opkomende landen die een mondiale impact hebben en landen in crisis of die net uit de crisis komen. De keuze van de domeinen en de instrumenten voor hulpverlening is afgestemd op de specifieke kenmerken van deze vier categorieën. Ik wil bij dit punt even stilstaan bij de specifieke situatie van Afrika. We weten allemaal dat dit continent de enige regio is waar onderontwikkeling een algemeen probleem blijft, terwijl het in Latijns-Amerika en Azië steeds meer een uitzondering vormt. Ik denk dan ook dat het debat over ontwikkeling met name op Afrika gericht moet zijn. Voor ons Europeanen is de ontwikkeling van Afrika een absolute noodzaak. Afrika is ons directe buurcontinent en zal binnenkort 3 miljard inwoners tellen. De jeugdigheid van het continent zal de aanzienlijke inkomensverschillen niet lang kunnen compenseren. Met het oog hierop heeft Frankrijk besloten 60% van zijn ontwikkelingshulpbudget aan Afrika te besteden2. Afrika is echter ook een regio waar zich corruptie en smokkelactiviteiten ontwikkelen, die aangewakkerd worden door de economische oorlog – ik durf het woord te bezigen – om de toegang tot grondstoffen voor energie en voeding. Om de enorme risico’s die deze situatie met zich meebrengt onder controle te houden, moeten we nieuwe samenwerkingsmethoden ontwikkelen tussen welvarende, opkomende en Afrikaanse landen. In deze context is het dan ook gegrond om de huidige vormen van publieke steun aan ontwikkelingslanden te herzien. Ik wil allereerst het specifieke karakter en het belang van publieke steun aan ontwikkelingslanden nog eens bevestigen, ondanks het feit dat de definitie van het toepassingsgebied ervan aanleiding geeft tot discussie. Ontwikkelingshulp is nu noodzakelijker dan ooit3. Nederland geeft een uitstekend voorbeeld op het gebied 1
CICID, 5 juni 2009 CICID, 5 juni 2009 President Sarkozy: “la France est et restera profondément engagée auprès des pays en développement, en particulier ceux d’Afrique. Notre effort en matière d’aide publique n'a cessé d'augmenter au cours des deux dernières années, passant de 0,37% du PIB en 2007 à 0,44% en 2009. La France reste ainsi le 2e contributeur au sein du G8 en part relative et le 4e contributeur mondial en valeur absolue. Elle maintient le cap pour atteindre d’ici 2015 l’objectif fixé par les Nations Unies de 0,7%” (“Frankrijk biedt en blijft ontwikkelingslanden, en 2 3
4
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 van publieke steun aan ontwikkelingslanden. Frankrijk is een belangrijke donateur qua volume (het land staat 2e op de ranglijst van de G8 en 4e op de wereldranglijst qua levering van financiële steun) en houdt zich aan zijn belofte om de door de VN geformuleerde doelstelling van 0,7% van het BNI in 2015 te behalen. Ondanks deze bemoedigende cijfers, moet de rol van publieke hulp binnen de ontwikkelingsfinanciering herzien worden. De Consensus van Monterrey blijft met betrekking hiertoe een onontkoombaar kader. Alle lidstaten van de Verenigde Naties hebben de Consensus ondertekend, ondanks het feit dat het aanhoudende beleid van politiek blok van de G77 een optimale invoering ervan verhindert. In de consensus zijn de belangrijkste bronnen voor ontwikkelingsfinanciering vastgelegd: nationale bronnen, directe buitenlandse investeringen, handel, buitenlandse schulden en internationale samenwerking - wat breed opgevat kan worden als publieke steun aan ontwikkelingslanden - maar ook onderlinge samenwerking op het zuidelijk halfrond en innoverende financieringsmethoden. Ook wordt in de consensus benadrukt dat het belangrijk is dat de ontwikkelingslanden vertegenwoordigd zijn bij het internationale economische en financiële beheer. Het internationale debat heeft zich tot nu toe teveel gericht op de publieke steun aan ontwikkelingslanden, zowel qua volume als qua doeltreffendheid. Dit lijkt onterecht, omdat deze steun een steeds kleinere plaats inneemt: volgens de schattingen van de door mij geleide diensten op basis van gegevens van de Wereldbank vertegenwoordigt deze steun op dit moment slechts 1% van het BBP van de ontwikkelingslanden en varieert de situatie aanzienlijk per land: minder dan 1% van het BBP in een derde van de ontwikkelingslanden, tussen 1 en 10% van nog eens een derde van de ontwikkelingslanden en meer dan 10% in het laatste een derde deel van de landen. Ik ben ervan overtuigd dat het noodzakelijk is dat er opnieuw nagedacht wordt over de manier waarop de publieke steun aan ontwikkelingslanden de andere geldstromen beïnvloedt: hoe kan de publieke steun als katalysator werken voor, richting geven aan en een aanvulling vormen op de andere geldstromen? Dit gebeurt al met rentesubsidies, handelssteun, steun aan de overdracht van migranten en steun aan fiscale instellingen. Hierbij wil ik even stilstaan bij het enorme belang van belastinginkomsten voor ontwikkelingslanden, dat door de Doha-verklaring van december 2008 nog eens onderstreept is. De kwestie van belastinginkomsten neemt namelijk een centrale plek in bij de schuldproblematiek, de liberalisering van de wereldhandel en het vermogen van staten om de benodigde bewegingsruimte te vinden in hun begrotingen om de effecten van de wereldwijde crisis te bestrijden en om hun ontwikkelingsbeleid uit te voeren. Wij zijn een van de weinige geldschieters die de Afrikaanse fiscale autoriteiten steunen door de aanstelling van 80 technische assistenten. Frankrijk heeft, zoals u weet, ook aanzienlijk bijgedragen aan het mobiliseren van de G20 in de strijd tegen fiscale rechtbanken die niet tot medewerking bereid zijn en het versterken van de internationale fiscale samenwerking, die zich ook zou moeten uitstrekken naar de ontwikkelingslanden. De geldbedragen die op het spel staan voor deze landen zijn aanzienlijk. Zo wordt alleen de fiscale fraude in de beschikbare ramingen al tussen de 300 en de 500 miljard USD geschat. Deze twee aspecten, nationale hervormingen en internationale fiscale samenwerking, zijn nauw met elkaar verbonden. Hiermee belanden we bij het
met name de ontwikkelingslanden in Afrika, aanzienlijke steun bieden. Onze financiële steun op het gebied van ontwikkelingshulp is in de afgelopen 2 jaar steeds toegenomen en is van 0,37% van het BBP in 2007 gestegen naar 0,44% in 2009. Hiermee blijft Frankrijk van de G8 het land dat het op 1 na grootste budget levert in relatieve termen en wereldwijd het land dat 4e staat op de ranglijst qua absolute waarde. Frankrijk blijft zijn koers bewaren om de door de Verenigde Naties geformuleerde doelstelling van 0,7% te bereiken.”)
5
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 probleem van samenhang tussen het ontwikkelingsbeleid van de verschillende landen. Maar daar kom ik nog op terug. Publieke steun aan ontwikkelingslanden betekent ook de mobilisering en de inzet van alle beschikbare financiële instrumenten, met inbegrip van die instrumenten die niet door de DAC zijn vastgelegd voor publieke steun aan ontwikkelingslanden, zoals garanties, deelnemingen en fiscale stimuleringsmaatregelen. Het is van groot belang dat we de economische groei en de werkgelegenheid stimuleren, want als we dit niet doen, zullen de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling nooit bereikt worden. Zo heeft President Sarkozy in 2008 in Kaapstad toegezegd om in vijf jaar tijd tweeënhalf miljard euro vrij te maken om direct dan wel indirect 2000 Afrikaanse ondernemingen te financieren, met de creatie van 3000 banen in het vooruitzicht. De AFD is belast met de uitvoering van dit programma. Van dit bedrag zal 500 miljoen gebruikt worden voor de oprichting van een investeringsfonds (deelnemingen) en een garantiefonds. Naast de publieke steun aan ontwikkelingslanden hebben ook innoverende projecten voor ontwikkelingsfinanciering hun doeltreffendheid bewezen. U weet dat Frankrijk al vijf jaar een leiderschapsrol bekleedt op dit gebied en wereldwijd de grootste bijdrage levert aan UNITAID via de belasting op vliegtickets en tweede staat op de ranglijst van landen die bijdragen leveren aan de IFFIm. Frankrijk heeft tijdens zijn voorzitterschap van de stuurgroep (waaraan 59 landen van het noordelijk en het zuidelijk halfrond, internationale organisaties en NGO’s deelnamen), in mei dit jaar in Parijs een internationale conferentie georganiseerd waar de belangrijkste spelers op het gebied van ontwikkelingshulp samenkwamen. In het laatste rapport van de Verenigde Naties over dit onderwerp is er lovend gesproken over de behaalde resultaten en de internationale mobilisering die op touw gezet is. De G8 van Aquila heeft in zijn slotverklaring zelf het belang van innoverende financieringsmethoden benadrukt. De stabiele en voorspelbare innoverende financieringen bieden ook het voordeel dat er zeer verschillende spelers en landen – al dan niet ontwikkelingslanden – via het individu in relatie gebracht worden met ondernemingen. Ze zijn ook nauw verbonden met de mondiale publieke goederen, die logischerwijs de vraag oproepen van supranationale middelen. Zo heeft Frankrijk onlangs de aanzet gegeven tot de oprichting van een task force over internationale financiële transacties en ontwikkeling. Nederland, dat (nog) geen lid is van deze stuurgroep, heeft de voorbereidingsronde bijgewoond die vooraf ging aan de ministeriële ronde voor de oprichting van deze task force van 22 oktober jl. en we hopen vurig dat Nederland ook lid zal worden. Het is de taak van deze groep om meerdere opties voor ontwikkelingsfinanciering te formuleren op basis van een haalbaarheidsanalyse van een aanpak die gericht is op internationale financiële transacties. Het doel is dat de groep voor mei 2010 een rapport opstelt met concrete werkbare aanbevelingen4. Publieke actie moet hierbij echter als wereldwijde aanpak geformuleerd worden, waarbij verschillende kaders en verschillende benaderingen geïntegreerd moeten worden. De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling zijn zowel essentiële indicatoren als doelstellingen voor ontwikkeling, maar het volume van de geldstromen, de publieke steun aan ontwikkelingslanden en van andere vormen van ontwikkelingshulp, is geen garantie voor goede resultaten. Hiervoor is een aanpak nodig die grotendeels gericht 4
Persconferentie van president Sarkozy van 25 september 2009 in Pittsburgh: “nous (moi et Mme Merkel) avons également décidé de mettre à l’étude dans le cadre des financements innovants une taxation des activités spéculatives ou risquées” (“wij, (mevrouw Merkel en ik) hebben ook besloten om in het kader van innoverende financiering onderzoek te doen naar het belasten van speculatieve of risicovolle activiteiten”).
6
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 is op de mate waarin bevolkingen kunnen bijdragen en de herverdelende rol van staten. Hierbij is het belangrijk dat het beleid en de organen op verschillende niveaus - lokaal, nationaal, regionaal en wereldwijd - versterkt worden en dat deze in een samenhangend kader tot uitdrukking worden gebracht. De aanname van de ‘Whole of country approach’–benadering door de G8 tijdens diens laatste top vertegenwoordigt een ware breuk met het verleden, omdat hierdoor de nadruk wordt gelegd op deze samenhang van publieke steun. Dit biedt een stimulans voor de versterking van de synergieën tussen het beleid van de verschillende landen. De aanname van de nieuwe benadering is voorbereid door de komst van veel en nieuwe publieke en privédonateurs, de ontwikkeling van onderzoek naar innoverende financieringen en naar de overdracht van migranten, de resultaten van studies over fragiele staten - waaraan Frankrijk aanzienlijk heeft bijgedragen - en de introductie van het verband tussen ontwikkeling en veiligheid/stabiliteit die onontkoombaar is gebleken bij de formulering van strategieën om uit de crisis te geraken. Dit alles heeft ertoe geleid dat het kader waarin over ontwikkeling wordt gedacht, breder is geworden. Zoals u weet staat dit streven naar samenhang centraal bij de uitvoering van het Verdrag van Lissabon met betrekking tot alle buitenlandse betrekkingen en met name voor ontwikkeling: het verdrag voorziet in de coördinatie van het beleid van de Europese Unie en dat van de afzonderlijke lidstaten. Met samenhang van het ontwikkelingsbeleid van de verschillende staten erkennen we allereerst dat de acties van de welvarende landen een aanzienlijke impact hebben op de economie van de ontwikkelingslanden. Bovendien kunnen ze eventueel de behaalde resultaten door ontwikkelingshulp opnieuw aan de orde stellen. Hierbij zijn dus alle landen betrokken die van systemisch belang zijn, oftewel, de leden van de G20. Ook is deze samenhang van belang voor de landen voor wie de hulp bestemd is, op het niveau van intergouvernementele coördinatie, en vereist deze samenhang dat de regionale samenwerking verbeterd wordt. Frankrijk stimuleert concrete vooruitgang op dit gebied, bijvoorbeeld door massale investeringen in vredesoperaties, investeringen in onderzoek naar ontwikkeling en de aanzienlijke bijdrage aan de steun voor regionale integratie, zoals de frank-zone, de OHADA, de publieke steun aan ontwikkelingslanden en het geïntegreerde beheer van rivierbekkens, om maar enkele voorbeelden te noemen. De samenhang van publieke steun betekent ten slotte het verbeteren van de voorwaarden, waardoor alle categorieën nationale publieke en private spelers volgens hun eigen doelstellingen en capaciteiten kunnen bijdragen aan ontwikkeling. Dit is een van de hoofdlijnen van de Direction Générale de la Mondialisation, dat tracht het aantal synergieën aanzienlijk te verhogen door samen te werken met een gevarieerd gezelschap van spelers en om gedifferentieerde samenwerkingsverbanden op te zetten. Dit is het inclusiviteitsprincipe waarop op internationaal niveau bijvoorbeeld het Wereldwijd samenwerkingsverband voor voedselzekerheid (Partenariat mondial pour la sécurité alimentaire) berust, waartoe president Sarkozy oproept. Ter conclusie wil ik graag zeggen hoe blij ik ben dat we vandaag onze gedachtewisselingen kunnen verdiepen. Ik hoop dat we een open en eerlijk debat durven aangaan. Bij de economische kant van ontwikkeling, en breder getrokken, bij het ontwikkelingsdebat, horen we steeds vaker stemmen opgaan voor een verandering van de paradigma’s die wereldwijd al
7
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 tien jaar lang het conceptuele ontwikkelingsbeleid vormen.
en
theoretische
fundament
van
het
Ik ben ervan overtuigd dat Frankrijk en Nederland, dankzij hun toewijding aan ontwikkeling en de verscheidenheid van hun ervaringen samen concrete resultaten kunnen bevorderen op het gebied van de manier waarop men denkt over ontwikkeling en deze op een doeltreffende manier kunnen ‘verkopen’ aan hun andere partners. Tot slot wil ik twee laatste balletjes opgooien: en als we, in plaats van een manier te zoeken waarop de ontwikkelinglanden dezelfde levensstandaard kunnen bereiken als de welvarende landen, nu eens onderzoek doen naar methoden om dichter tot elkaar te komen, wat voor onze landen betekent dat we een soberder manier vinden waardoor we onze eisen met betrekking tot ons verbruik van uitputbare hulpbronnen kunnen beperken? en als we ons nu eens afvroegen, naar aanleiding van de onderzoeken met betrekking tot de meting van rijkdom, die door president Sarkozy aangeraden zijn, wat de werkelijke indicatoren zijn van een ontwikkeling die ten dienste staat van de mensheid en die het milieu – die de voorwaarde vormt voor onze overleving vormt ontziet?
8
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Openingsspeech André Haspels, plaatsvervangend Directeur-Generaal voor Internationale Samenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken
Excellenties, heren Directeuren-Generaal, dames en heren, Ik ben verheugd hier vandaag in het mooie Koninklijk Instituut voor de Tropen aanwezig te zijn om samen met mijn Franse collega de 7e Erasmus-Descartes conferentie te openen. Sinds 2002 vindt dit intellectuele discussieplatform plaats, afwisselend in Parijs en in Amsterdam, onder de ‘paraplu’ van de Nederlands-Franse Samenwerkingsraad. Het idee erachter is dat Frankrijk en Nederland dan met elkaar in debat gaan over een actueel maatschappelijk thema dat in beide landen speelt. Vandaag is dat een thema dat mij nauw aan het hart ligt: ontwikkelingssamenwerking. En actueel is het ook: de huidige financiële crisis mist zijn uitwerking niet, ook op dit onderwerp. We worden zo gedwongen om kritisch naar de hulp en naar de samenwerking te kijken, waarbij duurzame ontwikkeling, het respect voor mensenrechten en publiek-private samenwerking een belangrijke rol spelen. U gaat daarover vandaag met elkaar in debat. Ik wil u ter inspiratie enkele persoonlijke overwegingen meegeven over de modernisering van OS, de noodzaak tot samenwerking tussen donoren en over een hechtere samenwerking met de private sector. Laat mij eerst iets zeggen over de modernisering van OS. Ontwikkelingssamenwerking in haar huidige vorm vindt minder weerklank in de Nederlandse samenleving dan voorheen. Ook in eerdere perioden is het noodzakelijk gebleken om de ontwikkelingssamenwerking dichterbij het voorstellingsvermogen van de Nederlandse burger te brengen. In de jaren ‘70 waren de verse ontwikkelingen over directere democratie de basis om tot OS te komen die is gericht op basisbehoeften en op duidelijk herkenbare doelgroepen. In de jaren ‘80 bevonden westerse economieën zich in een fase van aanpassing en herdefiniëring van de rol van overheden. Dat werd ook Leitmotiv in de ontwikkelingssamenwerking, vorm gegeven in de zgn. Washington consensus. De doorbraak in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie bracht het belang van instituties en goed bestuur naar voren en ontwikkelingssamenwerking volgde. Nu staan we in een omslag naar een 2.0 samenleving met minder hiërarchie, meer aandacht voor interactie, inhoud en kwaliteit. Directe horizontale relaties. De modernisering moet OS relevant maken in dat nieuwe denken. Daarom: openbreken van hulpindustrie, coherentie, effectiviteit, groei en efficiëncy. Partnerschappen zijn daarvan een tekenend voorbeeld. Maar tegelijkertijd hebben ook onze partners behoefte aan nieuwere ontwikkelingssamenwerking. Dat deel van de agenda moet nu worden ingevuld. De Parijs en Accra bijeenkomsten hebben al een weg gewezen, maar het is nodig het oor beter te luister te leggen bij onze partnerlanden. Daar zijn we mee bezig. Ook de noodzaak tot samenwerken met donoren is evident. We hebben internationale afspraken gemaakt, in Rome, Parijs en Accra. Omdat hulp wel erg veel ging kosten. Onze partners - en wij zelf ook - willen efficiëntere hulp, effectiever ook. Meer samenwerking, meer werkverdeling, minder kluitjesvoetbal. Het zijn belangrijke manieren om de hulp eenvoudiger te maken, toegankelijker en daarmee goedkoper. Maar tegelijk is het nodig betere resultaten te laten zien,
9
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 effectiever te worden. Bij steeds inniger samenwerking zijn die resultaten ook steeds meer gezamenlijk. Dus over de hele linie -planning, uitvoering, monitoring, evaluatiezijn we als donoren en partners afhankelijk van elkaar geworden. Dat vergt samenwerking. Maar wel efficiënt. Wel zo dat het niet eindigt in pure bureaucratie. Daarom heeft Nederland de Accra afspraken nu omgezet in een actieplan en zullen al onze ambassades in hun jaarplannen aangeven welke acties zij ondernemen om op de Parijs indicatoren beter te scoren. Zo pakken we op landenniveau concreet door op de afspraken die we internationaal maken. Een laatste punt waar ik het met u over wil hebben is de samenwerking met de private sector. Economische groei, aangedreven door een sterke private sector, is de motor voor armoedebestrijding. Het bedrijfsleven genereert inkomen en creëert werkgelegenheid. Zo kunnen mensen voor zichzelf zorgen en kunnen ook sectoren als onderwijs en gezondheidszorg gefinancierd worden. De ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden is daarom één van de speerpunten van het Nederlandse beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Een slecht ondernemingsklimaat en beperkte toegang tot de wereldmarkt zijn niet goed voor het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Zware of juist gebrekkige wet- en regelgeving, slechte infrastructuur, onvoldoende markttoegang, onvoldoende toegang tot financiële diensten en onvoldoende capaciteit bij bedrijven om zich te ontwikkelen belemmeren ondernemers. Nederland zoekt bij de oplossing van deze knelpunten nadrukkelijk samenwerking met het internationaal opererende bedrijfsleven. Zij hebben immers bij uitstek de kennis en kunde om het ondernemingsklimaat te verbeteren. Zo wordt met de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW samengewerkt in het Dutch Employers Cooperation Programme (DECP), met als doel de positie van werkgeversorganisaties in ontwikkelingslanden te versterken. Die kunnen dan weer pleiten voor de verbetering van essentiële wet- en regelgeving. Daarnaast levert een goed functionerende ondernemingsorganisatie ook in meer algemene zin een bijdrage aan duurzame economische ontwikkeling in de partnerlanden. Ook bij de verbetering van infrastructuur wordt nadrukkelijk de samenwerking met het bedrijfsleven gezocht. Een goede infrastructuur is natuurlijk voor ondernemers essentieel om efficiënt te produceren en handelen. Een goed voorbeeld van het verbeteren van de markttoegang is het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Dit is een multistakeholder initiatief met actieve participatie van overheid, circa 40 bedrijven, 24 NGO’s en vakbonden uit Europa en ontwikkelingslanden dat gezamenlijk sociale en ecologische knelpunten in handelsketens aan wil pakken. Een succesverhaal van samenwerking met het bedrijfsleven ter versterking van de financiële sector in ontwikkelingslanden is het Health Insurance Fund (HIF). Hierin werken private sector (waaronder verzekeraars), wetenschap, NGO, overheid en donoren samen om verzekeringsbedrijven in Afrika te ondersteunen bij het ontwikkelen van ziektekostenverzekeringen voor lage (informele) inkomensgroepen. Dit vergroot de toegang tot verantwoorde algemene gezondheidszorg en HIV/aids-, tuberculose- en malariabehandeling in Afrika voor thans onverzekerde, minder draagkrachtige groepen. In de afgelopen twee jaar hebben dankzij het HIF meer dan 50.000 mensen via hun werkgever toegang gekregen tot een basisgezondheidsverzekering, inclusief HIV/Aids-dekking. Een laatste voorbeeld dat ik wil noemen is het Private Sector Investeringsprogramma (PSI). Bedrijven die met lokale partners in ontwikkelingslanden een samenwerking aangaan kunnen in aanmerking komen voor subsidie door PSI. Het gaat daarbij om investeringen in vernieuwende initiatieven die dusdanig risicovol zijn dat financiering door een bank niet mogelijk is. Met een bijdrage van 50% van de kosten door PSI (de overige 50% is eigen bijdrage van de betrokken ondernemingen zelf) wordt bedrijven de kans geboden om met hun originele idee een geheel nieuwe markt aan te boren, om een kans te grijpen die anders onbenut was gebleven. Jaarlijks investeert PSI zo’n
10
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 70 miljoen euro in de oprichting of versterking van ruim 100 lokale bedrijven, hetgeen ongeveer 7.500 nieuwe, duurzame arbeidsplaatsen en de nodige positieve keteneffecten oplevert. Dat het de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking menens is met de samenwerking met de private sector blijkt ook uit de begrotingscijfers. In 2004 werd er via de zogenoemde bedrijfslevenprogramma’s ruim 200 miljoen euro uitgegeven. In 2009 is dit al meer dan 300 miljoen euro en in de ramingen voor de komende jaren loopt dit nog verder op, ondanks de krimp van het OS-budget als gevolg van de crisis. Excellenties, heren Directeuren-Generaal, dames en heren, ik rond af. Ik hoop van harte dat de uitdagingen die ik net noemde – de modernisering van OS, meer samenwerken met donoren en met het bedrijfsleven – u zullen inspireren tot een levendig debat. Ik wens u allen een vruchtbare conferentie en veel succes toe!
11
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Workshop 1 Economie in crisis: ontwikkelingshulp
consequenties
en
perspectieven
voor
Onderwerp
In het licht van nieuwe wereldwijde uitdagingen is het raadzaam na te denken over de herdefinitie van ontwikkelingshulp, de financiering ervan en over nieuw te ontwikkelen strategieën. De huidige economische crisis heeft de noodzaak verhoogd de ontwikkelingssamenwerking te herzien om het in een algemener ontwikkelingskader te plaatsen. Het draait om een nieuwe samenwerkingsfilosofie die alle actoren op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in aanmerking neemt, en de voorkeur geeft aan innovatieve financieringen opdat de financiële crisis geen crisis in ontwikkelingshulp wordt.
Gespreksleider
Fouad Laroui, econoom en schrijver
Rapporteur
Thomas Beaufils, directeur van de Frans-Nederlanse academie
Sprekers
Mireille Eza, directrice van het Noria programma, Assemblée Parlementaire de la Francophonie De voorwaarden voor een efficiënte samenwerking François Pacquement, projectmedewerker Histoire et Héritage, Agence française de Développement Ontwikkelingshulp en de crisis: terug naar de primaire ambachten Amina Sabeur, Millenium Foundation Innovatieve financiering voor ontwikkeling: het voorbeeld van het MassiveGood programma Arnold van den Broek, Gemeente Amsterdam Internationaal beleid van de Gemeente Amsterdam
Samenvatting
De presentaties en de discussies van workshop 1 waren zeer vruchtbaar en levendig en werden op een effectieve manier geleid door Fouad Laroui. Tijdens de presentaties en de discussies bleek dat de deelnemers het over een groot aantal punten eens waren. Ze gaven er de voorkeur aan om de nadruk te leggen op good practices en nieuwe methoden om ontwikkelingshulp te verbeteren in plaats van uit te weiden over de huidige gevolgen van de crisis, die, zoals we allemaal weten, op economisch en menselijk vlak dramatisch zijn. Zo is de situatie qua gezondheidszorg, voedsel en energie in de armste landen verslechterd, wat zich helaas vertaald heeft in een toename van het sterftecijfer onder kinderen. De crisis heeft er bovendien toe geleid dat er minder krediet verstrekt wordt, dat er minder hulpbronnen beschikbaar zijn en dat er gevreesd wordt dat de grootste geldschieters zich terug zullen trekken. Hoewel we spreken van een wereldwijde crisis, worden niet alle economische spelers in gelijke mate door de crisis geraakt. Zo wees Mireille Eza erop dat Afrika vrij goed stand heeft weten te houden tegen de crisis en dat dat continent, tegen alle verwachtingen in, zich verder ontwikkeld heeft dan we denken. Een aantal gebeurtenissen stemt echter tot pessimisme en de deelnemers uitten veel kritiek op
12
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 de huidige tekortkomingen van het ontwikkelingshulpbeleid. De homo economicus kreeg het zwaar te verduren tijdens de lezingen. Volgens François Pacquement is het noodzakelijk om etnografisch inzicht te creëren en de verschillende beroepen voor ontwikkelingshulp te groeperen. Dit kan gedaan worden door met name het beroep van geschiedkundige in ere te herstellen om zo onder het dominante economisme uit te komen. We moeten het roer ook niet alleen in handen van ingenieurs laten. Er werd nog eens opgemerkt dat wetenschappelijk onderzoek essentieel is voordat ontwikkelingshulp werkelijk zijn vruchten kan afwerpen. Ook een goede beheersing van de talen die in de landen worden gesproken waar ontwikkelingsmedewerkers werken, zou een prioriteit moeten zijn. De houding van de westerlingen, die een zekere vrijgevigheid wordt verweten, werd ook ruimschoots ter discussie gesteld. Aan de ene kant willen ze helpen, maar aan de andere kant duchten ze de opkomende landen en vrezen ze delocalisering en ‘trouweloze’ concurrentie van een land dat ze helpen. Tegelijkertijd generen ze zich niet om hoge subsidies toe te kennen aan agrariërs in eigen land ten koste van boeren in extreem arme landen en verhinderen ze boeren in arme landen de toegang tot noodzakelijke hulpbronnen, met name op het gebied van volksgezondheid. De westerse publieke opinie is zeer veranderlijk en bovendien moeilijk te volgen: deze opinie is afhankelijk van het land dat geholpen wordt en de redenen achter deze voorkeuren blijven vaak onduidelijk. Ook werd er gewezen op de tekortkomingen van de opkomende landen: moeten we bijvoorbeeld fragiele landen helpen die veel geld uitgeven voor militaire doeleinden? Over dit punt is er tijdens het debat geen consensus bereikt. Tot slot benadrukten alle deelnemers dat er te weinig samenhang en synergie bestaat tussen de vele hulporganisaties ter plekke. Ze beconcurreren elkaar over dezelfde projecten en beweren allemaal de eerste en de beste te zijn, terwijl hun inspanningen elkaar juist zouden moeten aanvullen. Er zijn veel verschillende spelers, die de situatie verschillend inschatten en amper met elkaar overleggen, wat een aanzienlijk obstakel kan zijn voor ontwikkeling. Meerdere deelnemers pleitten ook voor een betere afstemming van publieke en privéfondsen. Al deze constateringen hadden de aanwezigen gemakkelijk pessimistisch kunnen stemmen, maar de deelnemers van deze workshop – die veel vastberadenheid en passie aan de dag legden om verbeteringen te bewerkstelligen – wisten ook een vleug optimisme te wekken door concrete oplossingen te formuleren om de huidige aanpak te wijzigen en de voorwaarden te creëren voor een efficiëntere samenwerking. Iedereen was het erover eens dat de ontwikkelingshulp opnieuw gedefinieerd moet worden en er nieuwe strategieën toegepast moeten worden. In het bijzonder werd er de nadruk op gelegd dat de uitvoering van een project een collectief karakter moet hebben, waarbij alle deelnemende partijen een gelijke inbreng hebben. Het is tijd dat het actieve/passieve samenwerkingsverband doorbroken wordt. Dit omdat mensen niet het geluk van anderen kunnen bepalen, er aansluiting bereikt moet worden, de lokale aard op waarde geschat moet worden en er een omgeving gecreëerd moet worden waarin de mensen die geholpen worden, aan hun eigen ontwikkeling meewerken. Mireille Eza was van mening dat Afrika moet ophouden zich minderwaardig op te stellen. Tegelijkertijd moet er echter aan gewerkt worden om weer wederzijdse waardering te kweken en het Westen zou een minder ambigue houding moeten aannemen door op een meer vrijwillige manier hulp te verlenen aan bedrijven in extreem arme landen voor het exporteren van hun goederen naar Europa. Er werd aan herinnerd dat simpelweg kopiëren en plakken niet voldoende is en dat we ons niet alleen op westerse economische en sociale criteria moeten baseren. Er zou, daarentegen, een meer lokaal afgestemde strategie gevolgd moeten worden, die bescheidener is en afgestemd is op het betreffende gebied. Hierdoor zou het huidige nabootsbeleid doorbroken worden. Islamitische landen organiseren hun financiën bijvoorbeeld op hun eigen specifieke manier en passen andere principes toe. Kennisoverdracht alleen is niet voldoende. De kennis moet afgestemd worden op het specifieke gebied. Dit verlangen naar verandering werd gesteund door concrete voorbeelden van uitgevoerde projecten, wat bewees
13
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 dat de deelnemers niet zomaar loze woorden uitten. Arnold van den Broek gaf een overzicht van de vele vruchtbare samenwerkingsverbanden op het gebied van ontwikkelingshulp tussen Amsterdam en verschillende steden in opkomende landen, waaronder met name landen waar de belangrijkste allochtone gemeenschappen in Amsterdam vandaan komen, zoals Suriname, Marokko, Turkije, de Nederlandse Antillen en Ghana. De stad vormt bovendien een interessant afgebakend gebied voor de opzet van innoverende projecten. Arnold van den Broek droeg tevens aan dat we ook veel kunnen leren van wat er gebeurt in de opkomende landen en dat wat daar gedaan wordt soms beter is dan wat er in Europa gedaan wordt. Amina Sabeur presenteerde een origineel en veelbelovend initiatief. De Millenium Foundation for Innovative Finance for Health (een in 2008 opgerichte non-profitorganisatie) waarover ze tijdens de workshop uitleg gaf, heeft een wereldwijd project ontwikkeld voor het inzamelen van geld onder de naam ‘Massivegood’, waarbij mensen vrijwillig kleine bedragen doneren. In het kader van dit project is het binnenkort mogelijk om bijvoorbeeld bij het online reserveren van een vliegticket met één simpele klik een klein bedrag te doneren – door hiervoor online akkoord te geven – aan organisaties (zoals met name het aan de WGO verbonden UNITAID) die HIV, malaria, tuberculose en kindersterfte bestrijden. Het beschermen van de gezondheid is een voorwaarde voor ontwikkeling en speelt een cruciale rol bij de bestrijding van armoede. Het leitmotiv van de Foundation kan, om de woorden van Amina Sabeur te gebruiken, als volgt worden samengevat: ‘A small effort by many’. Meerdere mensen uit het publiek benadrukten echter dat, hoewel er veel van innoverende financieringsmethoden verwacht kan worden, hier ook niet alles van verwacht kan worden. Eén deelnemende partij aan het debat zette tevens grote vraagtekens bij de kwestie van indicatoren. Hoe kan er bewezen, aangetoond worden dat ze werken? Hoe kan een donatie vertaald worden in een concreet product, zowel voor de donateurs als voor de mensen die geholpen worden? Vaak zien we dat de situatie er ondanks de hulp niet beter op wordt. De werking van een specifiek project is niet duidelijk. Er kan wel een mooie school gebouwd worden, maar dat heeft weinig zin als er geen leraar of lerares betaald kan worden. Met betrekking tot de indicatoren waren de aanwezigen tijdens de debatten in twee kampen verdeeld. Aan de ene kant stonden diegenen die het essentieel vinden om concrete en zichtbare projecten te presenteren aan het publiek. Aan de andere kant stonden diegenen die menen dat dit gevaarlijk is, omdat hierbij de nadruk gelegd wordt op een kortetermijnvisie en dat de projecten beter in hun geheel op lange termijn gepresenteerd kunnen worden. Alle deelnemers waren het er echter wel over eens dat er precieze indicatoren geformuleerd moeten worden. Hiervoor is helaas geen concrete oplossing voorgesteld. Faoud Laroui merkte aan het eind van het debat dat er een gevoel van frustratie onder de aanwezigen was, dat inherent is aan dit soort debatten, omdat het debat afgesloten moest worden zonder dat er op alle vragen antwoord was gegeven. De presentaties en de discussies waren vurig, zeer gevarieerd, soms scherp, en zeer productief. Ter conclusie kunnen we stellen dat, hoewel er vele malen benadrukt is dat het moeilijk is om houdingen en gedragingen te veranderen, nieuwe veelbelovende initiatieven erop wijzen dat er zeker hoop is.
14
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Workshop 2 Mondiale Publieke Goederen: naar een duurzame ontwikkeling
Onderwerp
Het behoud van mondiale publieke goederen (gezondheid, klimaat, voedselzekerheid) lijkt een vanzelfsprekend verlengde van ontwikkelingshulp. De onderlinge verhouding spreekt in sommige gevallen voor zich, zo heeft bijvoorbeeld de strijd tegen armoede een zekere impact op de verspreiding van besmettelijke ziekten of de stabiliteit van het milieu. Het beleid voor behoud van mondiale publieke goederen en ontwikkelingshulp lijken dus op elkaar aan te sluiten en elkaar te versterken. Het belang van de bescherming van deze deze goederen is nu geaccepteerd, maar wat zijn de belangrijkste gebieden, en hoe staat het met de financiering en de besluitvorming in dezen?
Gespreksleider
Angela Dekker, journaliste
Rapporteur
Bertrand van Ruymbeke, attaché voor universitaire en wetenschappelijke samenwerking van de Franse ambassade in Nederland
Sprekers Michiel Keyzer, Hoogleraar economie en Directeur van de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening (SOW-VU) Voedselzekerheid, biobrandstoffen en grondstoffenschaarste: lessen uit de crisis van 2007-2009 Philippe Lacoste, Plaatsvervangend directeur Mondiale Publieke Goederen, Directoraat-Generaal Mondialisering, Ontwikkeling en Samenwerking (Frans Ministerie voor Buitenlandse en Europese Zaken) Is de tragedie van de mondiale publieke goederen onontkoombaar?
Samenvatting
Prof. Michiel Keyzer begint zijn lezing met een constatering in de vorm van een vraag: is voedselzekerheid een publiek goed? Het antwoord is tweeledig: ja voor de rijken, nee voor de armen, die het als een privégoed zien. Professor Keyzer herinnert de aanwezigen vervolgens aan de oorzaken van de voedselcrisis van 2008, analyseert de gevolgen en bespreekt welke lessen we eruit kunnen leren. De oorzaken van de crisis zijn veelvuldig: slechte oogsten op het zuidelijk halfrond (wat nog eens bovenop het probleem van geringe reserves komt), de vraag naar landbouwgrond door de ontwikkeling van biobrandstoffen (bioethanol in de Verenigde Staten en biodiesel in Europa), exportverboden die opgelegd zijn door bepaalde landen en speculaties op de internationale markten. Ondanks de goede oogsten van dit jaar op zowel het noordelijk als het zuidelijk halfrond, de verzadiging van de biobrandstoffenmarkt en de financiële crisis die een einde heeft gemaakt aan de speculaties, is de prijs van voedingsmiddelen ook in 2009 hoog gebleven. Op basis van deze constatering benadrukt professor Keyzer dat de voedselcrisis van 2008 zeker geen op zichzelf staand incident, maar het gevolg van aanhoudende fenomenen was. Allereerst moeten we hierbij denken aan de gevolgen van de klimaatverandering, zoals het feit dat het op het zuidelijk halfrond minder vaak regent en de
15
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 temperatuurschommelingen minder voorspelbaar zijn. Voorts benadrukt professor Keyzer dat verarming van de biodiversiteit die steeds kwetsbaarder wordt voor pesticiden en extreme klimaatomstandigheden. Ook betreurt hij het gebrek aan onderlinge afstemming van het economische en financiële beleid op wereldniveau. Zo heeft de Wereldhandelsorganisatie onvoldoende institutionele middelen om snel, efficiënt en op een gecoördineerde manier te reageren. Tweede constatering: de schaarste wordt groter. De wereldbevolking blijft groeien en zal, ondanks het feit dat de bevolking in Europa en China begint af te nemen, in 2050 van 6,5 tot 9,3 miljard mensen zijn gegroeid. Tegelijkertijd is de wereldwijde vraag naar vlees in de afgelopen dertig jaar verdubbeld door de migratie naar de steden en de verbeterde levensstandaarden. Daar bovenop komt nog eens de voortdurend groeiende behoefte aan biobrandstoffen. Toch is de situatie misschien minder dramatisch dan ze lijkt, omdat dankzij nieuwe voedingspatronen, waarbij er meer fruit en groente wordt gegeten, de consumptie van granen per inwoner weinig gestegen is. Er zijn echter andere factoren die een situatie van schaarste kunnen creëren: de uitputting van de fossiele-brandstoffenreserves, de concentratie CO2 in de atmosfeer, de kwetsbaarheid van de ozonlaag, de uitputting van de reserves essentiële mineralen, zoals fosfor en zink, en een tekort aan drinkwater. Hier bovenop komen nog eens de marktwerking en de impact van politieke beslissingen van landen, die bijvoorbeeld kunnen besluiten om de productie van biobrandstoffen te ondersteunen met subsidies, wat ten koste gaat van de zelfvoorzienende landbouw. Welke lessen kunnen we leren uit de voedselcrisis van 2008? Professor Keyzer benadrukt dat de crisis een onvermijdelijk gevolg was en geen toevallige gebeurtenis. De dreiging van schaarste is zeker aanwezig, zelfs wanneer we de productie van biobrandstoffen buiten beschouwing laten. De crises spelen zich niet langer lokaal af, maar treffen gelijktijdig een groot deel van de wereldbevolking en de onderlinge afhankelijkheid tussen rijken en armen wordt groter. De rijken hebben de armen nodig voor arbeidskrachten en grondstoffen en de armen hebben de rijken nodig voor werk, investeringen en technologie. Professor Keyzer benadrukt in deze context de nutteloosheid van exorbitante defensiebudgetten en van de dreiging van oorlogen voor ideologische redenen of om controle te krijgen over grondstoffen. Niemand weet ten slotte hoe de situatie van zijn of haar land, noch die van zijn of haar familie er in 2050 uit zal zien! Professor Keyzer zegt ter conclusie dat internationale solidariteit en samenwerking de enige levensvatbare strategie blijft voor de toekomst. Of, om met de woorden van de spreker af te sluiten: ‘there is a world to share’. Philippe Lacoste behandelt de kwestie van mondiale publieke goederen in een uit twee delen bestaande lezing. Hierin wil hij antwoord geven op twee fundamentele vragen: wat verstaan we onder mondiale publieke goederen en hoe kunnen we ze beheren? Voordat hij verder gaat met het onderwerp legt de heer Lacoste uit dat hij onderdeel uitmaakt van een nieuw, in maart 2009 gecreëerd directoraat bij het Franse ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken, dat zich bezighoudt met een goed beheer van mondiale publieke goederen door een mondiale en transversale aanpak. Mevrouw Angela Dekker, de gespreksleider, vraagt of er een soortgelijk orgaan bestaat in Nederland. De Nederlandse aanwezigen antwoorden dat dit niet het geval is en uiten hun bewondering voor de originaliteit van een dergelijk directoraat. De heer Lacoste legt uit dat de definitie van een publiek goed op twee fundamentele principes berust: non-rivaliteit (als iemand het goed verbruikt, houdt dit niet in dat iemand anders het niet kan verbruiken) en onuitsluitbaarheid (niemand kan het verbruik van dit goed worden ontzegd). Deze definitie brengt ons terug bij de openingsvraag van professor Keyzer over voedselzekerheid als publiek goed.
16
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 De heer Lacoste vertelt dat het begrip van mondiaal publiek goed in de jaren 50 van de vorige eeuw is geïntroduceerd en nu weer gebruikt wordt als analysemethode en mogelijk antwoord - via internationale samenwerking - voor de grote uitdagingen van onze planeet die niet op lokaal niveau opgelost kunnen worden. Het begrip ‘publiek’ leidt tot heftige discussies en hoewel er geen consensus bestaat over de definitie, is iedereen het erover eens dat deze zich zou moeten uitstrekken tot het wereldwijde milieu, de strijd tegen besmettelijke ziekten, financiële stabiliteit en economische integratie, de verspreiding van kennis en voedselzekerheid. Op initiatief van Frankrijk en Zweden is er in 2003 een internationale werkgroep opgericht. In zijn in 2006 gepubliceerde eindrapport constateert deze groep dat de huidige productie van mondiale publieke goederen te beperkt is en beveelt de groep een vernieuwing van de wereldwijde institutionele architectuur aan voor een beter gecoördineerd, efficiënter en menselijker beheer. In deze benadering worden de mondiale publieke goederen dus gelijk gesteld aan fundamentele mensenrechten, zoals het recht op gezondheidszorg of het recht op schoon drinkwater. De heer Lacoste haalt tijdens zijn lezing het artikel ‘the Tragedy of the Commons’ van Garrett Hardin aan, dat bij zijn publicatie in 1968 in het tijdschrift Science veel stof heeft doen opwaaien. De auteur trekt in zijn artikel een parallel tussen het verloren gaan van gemeenschapsweiden door misbruik van de gebruikers in het moderne Engeland en de onvermijdelijke toekomstige uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Hij beveelt de creatie van een externe autoriteit aan om dit te voorkomen. Voortbouwend op deze vergelijking geeft de heer Lacoste de verschillende mogelijke oplossingen om de mondiale publieke goederen te beheren. Deze zijn: reglementering – dit is moeilijk te coördineren op mondiaal niveau en alleen doeltreffend wanneer de sancties worden toegepast; belastingheffing – een dynamische aanpak, want gebaseerd op marktmechanismen, maar fel bekritiseerd door voorstanders van reglementering; subsidies – een dure oplossing en uiteindelijk weinig stimulerend. Bovendien rijst bij deze aanpak het probleem van rechtvaardigheid; onderwijs – deze methode is relatief goedkoop, maar werpt pas op lange termijn zijn vruchten af; en het wijzigen van eigendomsrechten door privatisering, nationalisering of gemeenschappelijk beheer. Deze laatste oplossing lijkt goede resultaten op te leveren met betrekking tot natuurlijke hulpbronnen (visserij, weilanden, bossen, enz.) op nationaal niveau. Ten slotte benadrukt de heer Lacoste dat deze beheermethoden elkaar niet uitsluiten en gecombineerd kunnen worden. Hij sluit zijn lezing af door te benadrukken dat er voor deze wereldwijde problemen wereldwijde oplossingen nodig zijn. De benadering van mondiale publieke goederen, die zich onderscheidt van, maar ook een aanvulling biedt op die van publieke ontwikkelingshulp, biedt interessante perspectieven, waarvan sommigen tot nieuwe internationale samenwerkingsmethoden hebben geleid, zoals de internationale belasting op vliegtickets. Tijdens de levendige en stimulerende debatten die op de lezingen volgden, werd de nadruk gelegd op drie fundamentele punten: de rol van de burger als consument die grotendeels bepaald wordt door culturele factoren - en het belang van onderwijs om deze te beïnvloeden, het probleem van een doeltreffend en goed gecoördineerd wereldwijd beheer en het probleem van de herverdeling van de wereldwijde belastinginkomsten, zoals die van de vliegtickets. Het publiek benadrukte als één man dat de keuzes die iedereen van ons maakt op het gebeid van voeding, van aanzienlijke invloed is. Welke factoren beïnvloeden onze keuzes als consument? Welke prioriteiten stellen we bij onze uitgaven? Proberen we vooral goedkoop in te kopen of zoeken we naar de beste kwaliteit? Welke invloed hebben reclame en de grote supermarktketens op onze gedragingen? Deze vragen hebben een gedeelte van het debat gedomineerd. Iedereen was het erover eens dat de burger als consument een verantwoordelijk gedrag aan de dag moet leggen, zelfs met betrekking tot de grote wereldwijde vraagstukken. De rol van bijvoorbeeld onderwijs vanaf de kinderjaren moet hierbij niet onderschat worden.
17
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 Alle aanwezigen waren het tevens eens over de noodzaak van een beter wereldwijd beheer. De huidige structuren zijn achterhaald en slecht afgestemd op de uitdagingen van de moderne maatschappij en gaan bovendien gebukt onder het juk van hun originele missies. Naast het feit dat er een grotere efficiëntie nodig is, is er ook een grote behoefte aan innoverende oplossingen. Zelfs het idee van een ‘coalition of the willing’ werd naar voren gebracht, waarbij landen als Mexico, India, China en Brazilië een verantwoordelijkheid hebben die niet zozeer op het verleden, maar op het heden berust. Tot slot werd het probleem van een rechtvaardige herverdeling van de inkomsten van op wereldwijd niveau geheven belastingen, besproken. Wie moeten de begunstigden zijn van deze wereldwijde belasting? Wie moet of kan de opbrengsten beheren? Op dit moment is er geen enkele internationaal orgaan dat bevoegd is om deze delicate taak uit te voeren. Iedereen heeft de workshop verlaten met de sterke indruk dat er belangrijke vragen zijn gesteld en dat er meningen uitgewisseld zijn in een sfeer van interculturaliteit. Bovendien was iedereen ervan overtuigd dat het noodzakelijk en urgent is dat er een oplossing gevonden wordt voor het beheer van mondiale publieke goederen, ongeacht de vraag of voedselzekerheid hiertoe behoort.
18
Workshop 3 De uitdagingen van lokaal bestuur: veiligheidssystemen, fragiele staten, mensenrechten
Onderwerp
De politieke en sociale stabiliteit van ieder land is wezenlijk verbonden met de instelling en de versterking van een rechtmatig en functionerend veiligheidssysteem. Hervormingen van veiligheidssystemen worden ook beschouwd als vectoren van economische ontwikkeling, goed bestuur, naleving van mensenrechten en democratie. Dit verklaart waarom veiligheidsvraagstukken een steeds hogere prioriteit krijgen in samenwerkingsbeleid, met name in de zogenaamde « fragiele » staten. Het gaat erom, ver van ieder dogmatisme, de voornaamste aspecten van goed bestuur te bepalen, en deze toe te passen in het streven naar een optimalisatie van de ontwikkelingshulp.
Gespreksleider
Rudi Wester, voorzitter van het forum van buitenlandse culturele instituten in Parijs
Rapporteur
Marijn Kruk, journalist, Frankrijk-correspondent voor Trouw en De Groene Amsterdammer
Sprekers Laurent Allary, medewerker van de algemeen directeur van Canal France International Samenwerking in de audiovisuele sector Séverine Bellina, algemeen secretaris van het Institut de recherche et débat sur la Gouvernance (Paris) Jan Donner, voorzitter van de raad van bestuur van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) De noodzaak van economische ontwikkeling en duurzame landbouw in alle landen, met name in « fragiele » staten Béatrice Ravanel, adjointe au chef de la Mission de la gouvernance démocratique, Ministère français des Affaires étrangères et européennes Compte rendu
De stabiliteit van een land hangt nauw samen met het vermogen van de staat die veiligheid te garanderen. Versterking van dat vermogen lijkt dan ook de aangewezen manieren waarop Westerse land ontwikkelingshulp kunnen verlenen. Of toch niet? Zet men dan niet immers juist een corrupte machthebber steviger in het zadel? Over dergelijke vragen werd gediscussieerd in de derde werkgroep. Gaandeweg werden ook de verschillen in zienswijze en aanpak op ontwikkelingshulp tussen Nederland en Frankrijk zichtbaar. Afrika is in zekere zin de spiegel waarin het Westen zichzelf ziet, zoals gesprekleider Rudi Wester opmerkte. Eerste spreker was Séverine Bellina, algemeen secretaris van het Institut de recherche et débat sur la Gouvernance. Zij hield een beschouwing over het begrip ‘legitimiteit’, een notie die, zeker waar het ontwikkelingshulp betreft, duidelijkheid behoeft. Waarom? Omdat bij de hulpgevende landen in het Westen te makkelijk van uitgegaan wordt dat legitimiteit berust bij de nationale staat, zoals dat bij hen zelf het geval is. De werkelijkheid is complexer betoogt Bellina. Neem het voorbeeld van Colombia waar “de staat ophoudt waar het asfalt ophoudt”. De macht van de staat is
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 zeer beperkt en soms zijn het daarom burgers die zich organiseren en op eigen houtje onderhandelen met de guerrilla’s, zoals in 1997, toen in het noordelijk gelegen dorpje Mogotes een burgemeester werd ontvoerd en een eigenhandig opgezette soevereine constituerende vergadering in onderhandeling trad met de ontvoerders en de burgemeester vrij kreeg. Volgens Séverine Bellina is het belangrijk steeds het onderscheid te zien tussen ‘legaliteit’ en ‘legitimiteit.’ Zo kan een staat volgens de geschreven letter van de wet de drager zijn van de soevereine macht (‘legaliteit’), dat betekent niet per definitie dat zij in de realiteit als zodanig wordt erkent (‘legitimiteit’). Dat komt omdat de bronnen van deze legitimiteit zich niet beperken tot de wet. Die strekken zich uit van religie, lokale tradities en gebruiken tot de mate waarin een staat erin slaagt zijn gezag te doen laten gelden. Westerse landen zouden zich daarom steeds rekenschap moeten geven van de mogelijke kloof tussen wettelijke legitimiteit en effectieve legitimiteit. Dat omdat dit gevolgen kan hebben voor de effectiviteit van de geboden hulp, zeker als Westerse staten erop staan zaken te doen met hun op het eerste oog meest logische partners, dat wil zeggen, andere staten. Formeel zijn die immers hun gelijke, maar kunnen dat in de praktijk lang niet altijd waarmaken, met alle gevolgen van dien. Uiteraard plaatst dit besef mogelijke hulpgevers voor een dilemma. Moeten zij in zee gaan met actoren die wél een reële macht hebben, maar die formeel geen legitimiteit genieten? Dat maakt hen gevoelig voor het verwijt dat zij zaken te doen met onwettelijke groeperingen en dat is problematisch voor staten en organisaties die zich zelf vaak op principes van legaliteit laten voorstaan. Maar zelfs als dit geen belemmering zou zijn, in hoeverre biedt zo’n ‘asymmetrische aanpak’ garanties dat de hulp op de juiste plek terechtkomt? Dat vraagt Arjan Hamburger, Mensenrechtenambassadeur van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, zich bijvoorbeeld af: het is allemaal leuk en aardig wanneer de lokale tradities gelden als voornaamste bron van legitimiteit, maar wat nu als nepotisme een integraal onderdeel van zo’n traditie uitmaakt? Moet je dat voor lief nemen of je daar tegen teweer stellen? Zo blijkt dat een strikt formele (of ‘legalistische’) opvatting van legitimiteit niet altijd uitkomst biedt, maar ook dat de realiteit, zelfs als je die in acht neemt, vaak weerbarstig is en weer nieuwe dilemma’s met zich meebrengt. Hoe het ook zij: tegenwoordig is het communis opinio dat hulp de afgelopen jaren lang niet altijd terechtkwam op de plaats waar die bedoeld was. Nu na 60 jaar ontwikkelingshulp de rekening wordt opgemaakt blijkt de balans is niet onverdeeld positief. Zo negatief valt die balans volgens sommigen uit dat er sinds een paar jaar een felle discussie woedt over de zin van ontwikkelingshulp. In Nederland gaat die discussie niet onopgemerkt voorbij. In de weken rondom de Erasmus-Descartes conferentie zendt het televisieprogramma Tegenlicht (VPRO) een special uit met Dambisa Moyo, de van oorsprong Zambiaanse econome die met haar boek Dead Aid (2009) de discussie in de Engelstalige wereld aanzwengelde. In de krant NRC Handelsblad verschijnt op 28 november een uitvoerige beschouwing van de publiciste Marcia Luyten waarin zij onderbouwt dat ontwikkelingshulp vaak het tegengestelde bereikt van wat zij beoogt. Nederlandse beleidsmakers zitten niet stil. In januari verschijnt een langverwacht rapport van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (WRR) met daarin een evaluatie van het het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Jan Donner, directeur van het Koninklijk Instituut voor de Tropen en de tweede spreker van werkgroep 3, verwacht veel van dit rapport. “Er staat echt wat te gebeuren”, zegt hij en spreekt in termen van een ‘paradigmawisseling’ en van de ‘nieuwe architectuur van ontwikkelingssamenwerking’. Samen met twee onderzoekers van de denktank Development Policy Review Network liep Donner op het WRR-rapport vooruit en publiceert een nota getiteld ‘De toekomst van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.’ Donner pleit voor A) een bedrijfsmatige aanpak, waarin ‘logical framework’ plaats maakt voor ‘strategie en bedrijfsplan’, waar niet langer ‘geëvalueerd’ wordt, maar nadruk ligt op return on investment;
20
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 waar ‘consultants’ ‘managers’ zullen zijn en de nadruk niet langer ligt op publieke, maar op private financiering. B) Niet langer armoedebestrijding, maar duurzaamheid de ‘belangrijkste parameter van het nieuwe beleid’ is en C) een grondige herschikking van het landschap van ontwikkelingsorganisaties. Volgens Donner is dat nu te gefragmenteerd en zouden organisaties krachten moeten bundelen door samen te werken op projecten. Het betoog van de derde spreker, Beatrice Ravanel, werkzaam op Quai d’Orsay, sluit in zekere zin aan op het eerdere verhaal over legitimiteit. Dat gaat over fragiele staten en over de vraag hoe je ze kunt helpen zich als staat te manifesteren (en zo hun ‘proceslegitimiteit’ te vergroten, i.e. de mate waarin zij erin slagen hun gezag af te dwingen). Frankrijk, zo onderstreept Ravanel, hanteert vijf criteria om te bepalen of er sprake is van een ‘fragiele staat’: er is sprake van een défaillance de l’État de droit (1), een État impuissant (2), een État illegitime ou non-répresentatif (3), een économie défaillante (4) en een société fragilisée (5). De Franse aanpak is gericht om deze punten gericht en lokaal aan te pakken, bijvoorbeeld door het opleiden van opsporingsambtenaren, in het land zelf. Een sterke arm is voor een functionerende staat een onontbeerlijk instrument. Vraag blijft natuurlijk steeds: wiens arm maken hulpgevende landen sterker: die van de rechtsstaat óf die van corrupte machthebbers die zich van die staat meester hebben gemaakt? In het tweede gedeelte van werkgroep 3 komen de verschillen in aanpak en alsmede de achterliggende motivatie achter het verlenen van ontwikkelingshulp in Frankrijk en Nederland aan het bod. Wat de aanpak betreft valt op dat waar de hulp in Nederland gefragmenteerd is (Donner) die in Frankrijk juist centraal georganiseerd is. Quai d’Orsay ontwerpt een strategie en voert die dan consequent uit (Bellina); nogal een verschil met de Nederlandse situatie waar ongeveer een derde van de hulp door particuliere en niet-gouvernementele hulp wordt geleverd. Als er in beide landen nog steeds veel draagvlak is om hulp te bieden, wat zijn dan de verschillende opvattingen over de invulling daarvan, vraagt Jacqueline de Bony (CNRS) zich af. En als die sterk uiteenlopen, hoe kan je effectief zijn? Ariejan Korteweg, correspondent van de Volkskrant in Parijs, vraagt zich af wat de beweegredenen zijn achter het verlenen van hulp in beide landen. Donner meent dat verlicht eigenbelang de voornaamste Nederlandse drijfveer is. Wat Frankrijk betreft wijst Ravanel op twee belangrijke assen: namelijk behoud van invloed en solidarireit, eventueel aangevuld met het bewaken van geopolitieke stabiliteit. Ieme van der Poel, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam onderschrijft dit, maar wijst wat Frankrijk betreft tevens op de zogeheten civiliserende missie. Daarbij past een etatistische benadering omdat je iets wilt omvormen volgens eigen voorbeeld en daar een grote organisatorische kracht voor nodig is. Nederland wil graag handel drijven en richt zich in zijn aanpak op de export van het eigen bedrijfsmodel. Dit verleidt gespreksleider Rudi Wester tot de opmerking dat ‘Afrika’ het Westen op die manier een spiegel voorhoudt. De uiteenlopende visies op en aanpak van de ontwikkelingshulp bevestigen immers de verschillende karakteristieken van de twee naties: Frankrijk etatistisch en cartesiaans; Nederland bedrijfsmatig en uit op handeldrijven. En hoe staat het dan met de mensenrechten? Wester belooft dat die aan bod zullen komen ná de vierde spreker, te weten Laurent Allary (Canal France International). Allary vertelt over de talrijke manieren waarop zijn organisatie probeert de kwaliteit van de media in ontwikkelingslanden te verbeteren. Bijvoorbeeld door technische middelen te leveren, maar ook door journalisten op te leiden en hen te leren over onafhankelijkheid. In veel landen is het immers gebruik dat de journalisten op de loonlijst staan van de overheid en schrijven wat de machthebbers willen. Voornaamste doel is een band scheppen tussen de journalisten en het publiek. Om dat publiek te stichten worden soms ook Franse reportages soms uitgezonden, simpelweg omdat het in de betreffende landen aan gedegen nieuws van eigen makelij ontbreekt. Er valt nog een wereld te winnen aldus Allary, al vraagt De Bony zich af in hoeverre Frankrijk andere landen lessen heeft te leren waar het de
21
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 onafhankelijkheid van de pers aangaat, een opmerking waarmee zij refereert aan de in Frankrijk veelgehoorde kritiek op machtsconcentratie binnen de media en de nauwe banden tussen president Sarkozy en een aantal persbazen. In hoeverre heeft het Westen lessen te geven? Het is ook een vraag die aan de orde komt bij de afsluitende discussie over mensenrechten. Daarbij wijst Hamburger op een toenemend probleem, namelijk dat er vanuit ontwikkelingslanden steeds vaker stemmen klinken die stellen dat het ‘universalisme’ van de mensenrechten een verzinsel is van Westerse landen die zou neer komen op een verkapte vorm van kolonialisme. “Is er echt sprake van een twijfel aan het universele karakter van de mensenrechten of gaat het om een retorische truc om de zittende machthebbers uit de wind te houden?”, vraagt Hamburger zich af. Voorts wijst hij op de Westerse neiging mensenrechten te koppelen aan individuele rechten, terwijl de notie van het individu als zodanig in landen als China veel minder ontwikkeld is. Het gaat daar om het collectief en vanuit die optiek is het legitiem de rechten van het individu te negeren als daarmee de stabiliteit van het collectief ten goede komt. Als Westerse landen anderen de maat willen nemen, zo besluit Hamburger, dan moeten zij zelf exemplarisch zijn, dat wil zeggen: zij moeten er scherp op toezien dat mensenrechten in eigen land scherp worden nageleefd. En daar valt volgens hem nog wel het een en ander te verbeteren, met name waar het aankomt op het bewaken van rechten van vrouwen, homo’s, asielzoekers enzovoorts.
22
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Ronde tafel Publiek-private samenwerking
Onderwerp
De samenwerking tussen de publieke en private sector blijkt een innovatief economisch model dat een antwoord biedt op de nieuwe wereldwijde uitdagingen. Deze samenwerkingen combineren de dynamiek en het kapitaal van de private sector met het bestuur en het risicomanagement van de Staat, en ze gaan de uitdaging aan met de traditionele werking van de private en publieke sectoren die zeer gescheiden zijn en op tegengestelde logica rusten. Kan dit nieuwe samenwerkingsmodel zich werkelijk opwerpen als alternatief voor de gebruikelijke hulpprogramma’s?
Gespreksleider
Pieter van den Blink, onafhankelijk journalist
Deelnemers
Joaquin Muñoz, algemeen directeur Max Havelaar Frankrijk Henri de Reboul, algemeen afgevaardigde van IMS – Entreprendre pour la cité Koos Richelle, directeur-generaal EuropeAid Rob van Tulder, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
23
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Slotwoord e
Het is aan mij de taak het slotwoord van deze 7 editie van de Erasmus-Descartes conferentie uit te spreken.
In de conclusies van de Erasmus-Descartes conferentie van 2008, met als onderwerp de mondialisering van de economie, werd aangegeven dat de onderlinge afhankelijkheid van economieën, hun gevoeligheid voor externe schokken zoals de huidige crisis, en de ongelijkheid in de wereld zouden toenemen. We zijn dan ook tevreden dat het onderwerp van dit jaar, dat van de ontwikkelingssamenwerking, in zekere zin in het verlengde hiervan ligt en tot net zulk relevante discussies heeft geleid. De tijd die wij doormaken en de ernst van de hiermee samenhangende gebeurtenissen heeft ons gedwongen stil te staan bij de transformatie die de wereldeconomie en de daaruit voorvloeiende vormen van ontwikkelingshulp heeft doorgemaakt; parallel dwingen deze veranderingen ons om onze aanpak van economische studies, armoede, ontwikkelingshulp en evaluaties te heroverwegen, en om nieuwe perspectieven en onderzoeken te overwegen en te ontwikkelen.
Onder toezicht van de CCFN heeft de ontmoeting van de burgermaatschappijen en experts het opnieuw mogelijk gemaakt de dialoog te versterken, een dialoog die soms al bestond want het betreft een onderwerp waaraan ons beider landen een grote waarde hechten. Wij spreken de wens uit dat de dialoog zich voortzet na deze dag dankzij de directe contacten die u hebt opgedaan en dat het de bilaterale samenwerking in het brede veld van de ontwikkelingssamenwerking heeft versterkt.
Ik dank de deelnemers aan de ronde tafel, de moderator en alle gespreksvoorzitters die de debatten in de workshops hebben geleid. Het is nooit eenvoudig een balans te vinden in de spreektijd van specialisten, maar we hebben getuige kunnen zijn van een vruchtbare uitwisseling van verschillende standpunten op een zeer breed onderwerp, die vele werkperspectieven openen.
Staat u mij ook toe de erkentelijkheid van de Ambassade en de Culturele afdeling uit te spreken aan alle experts voor hun voorbereidende werk en hun deelname aan de debatten. Maar ik kan niet afsluiten zonder een algemeen woord van dank te richten tot een ieder die zich heeft ingespannen voor de organisatie en het succes van dit grote debat, in het bijzonder Marine Condette en Marc Das.
Laten we hopen dat de volgende editie van deze ontmoetingen net zo geïnspireerd zal zijn!
Isabelle Mallez Culturele raad van de Franse ambassade Directrice van Maison Descartes / Institut français des Pays-Bas
24
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Bijlage 1 : Programma
8.45
Opening Jan Donner, Voorzitter van het KIT Jean-François Blarel, Ambassadeur van Frankrijk in Nederland André Haspels, plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking (MinBuZa) Christian Masset, Directeur-Generaal Mondialisering, Ontwikkeling en Samenwerking (MAEE)
9.30
Parallelle workshops Workshop 1 Economie in crisis: consequenties en perspectieven voor ontwikkelingshulp Workshop 2 Mondiale Publieke Goederen: naar een duurzame ontwikkeling Workshop 3 De uitdagingen menserechten
van
lokaal
bestuur :
11.00
Pauze
11.30
Vervolg workshops
13.00
Lunch
14.15
Bezoek aan het Tropenmuseum
15.00
Ronde tafel: Publiek-private samenwerking
17.15
Slottoespraak en Cocktail
veiligheidssystemen,
fragiele
staten,
25
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Bijlage 2 : Sprekers Laurent Allary Laurent Allary heeft elf jaar in Japan gewerkt als directeur van het regionaal kantoor van Ubifrance Film International, en vervolgens zes jaar als audiovisueel attaché bij de Franse ambassades in Pretorie (Zuid-Afrika) en Ottowa (Canada). Sinds 2007 is hij projectmedewerker bij Canal France International, een bedrijf dat verantwoordelijk is voor de Franse audiovisuele samenwerking in Zuidelijke landen. www.cfi.fr Séverine Bellina Séverine Bellina is gespecialiseerd in vraagstukken over governance, institutionalisering van de macht en normatief pluralisme in Afrika. In de periode december 2004 tot maart 2008 was ze speciaal afgezant voor vraagstukken met betrekking tot goed democratisch bestuur bij het directoraat voor ontwikkelingsbeleid van het Franse Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken en heeft in die rol actief bijgedragen aan het opstellen van het Franse beleid op het gebied van governance bij de ontwikkelingssamenwerking. Ze is tevens als deskundige lid geweest van de groep Bureau for Development Policy van de United Nations Development Programme (BDP-UNDP) en gestationeerd geweest in Dakar en bij het Oslo Governance Center als medewerkster van de directeur. Ze is hoogleraar aan de faculteit Politieke Wetenschappen in Parijs en algemeen secretaris van het onderzoeksinstituut voor governance. www.institut-gouvernance.org Jan Donner Jan Donner is voorzitter van de raad van bestuur van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Hij is tevens voorzitter van de werkgroep Development Policy Review Network, een Nederlands netwerk waarbij contacten worden gelegd tussen onderzoekers, NGO’s en politieke beslissingsbevoegden die zich bezighouden met ontwikkelingshulp. www.kit.nl / www.dprn.nl Mireille Eza Mireille Eza is sinds februari 2004 directrice van het samenwerkingsprogramma Noria van de Assemblée Parlementaire de la Francophonie (APF). Van 1994 tot 2004 was zij werkzaam in de functie van Coördinator van de Programma’s voor goed bestuur van het Institut Africain pour la Démocratie (IAD) te Dakar. Zij heeft voor de Economisch Commissie voor Afrika van de Verenigde Naties (CEA) een vergelijkende studie uitgevoerd over Goed bestuur (2000-2003) en is auteur van het rapport over Senegal. Mireille Eza heeft eveneens leiding gegeven aan verschillende regionale projecten voor de vergroting van de capaciteiten van nationale en regionale Afrikaanse volksvertegenwoordigers voor instituten van de Verenigde Naties zoals de PNUD, UNESCO en UNIFEM. Bovendien is Mireille Eza, naast haar professionele activiteiten, 10 jaar lang Plaatsvervangen Secretaris-Generaal van de Senegalese Raad voor Vrouwen (COSEF) en is nog altijd actief op dit gebied. www.apf.francophonie.org André Haspels André Haspels is sinds 1 januari 2009 plaatsvervangend Directeur-generaal voor internationale samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarvoor had hij verschillende posten in Nederland en in het buitenland, als ambassadeur van Nederland in Vietnam (Hanoi) en directeur van de afdeling Afrika Sub-Sahara. www.minbuza.nl
26
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Michiel Keyzer Michiel Keyzer is Directeur van het Centre for World Food Studies (SOW) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij sinds 2003 gasthoogleraar bij het Chinese centrum voor landbouwbeleid van de Academie voor de Wetenschappen in China. Keyzer heeft modellen geformuleerd op het terrein van de economie, de landbouw en de voedselvoorziening, die zowel door ontwikkelingslanden kunnen worden toegepast als door China en de Europese Unie. www.sow.vu.nl Philippe Lacoste Philippe Lacoste is adviseur voor buitenlandse betrekkingen en sinds juli 2009 plaatsvervangend Directeur mondiale collectieve goederen bij het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken en Europese Betrekkingen. Van 2002 tot 2005 was hij onderdirecteur voor milieu bij hetzelfde ministerie en bekleedde hij diverse functies bekleed bij Franse ambassades in het buitenland (Senegal, Verenigde Staten). www.diplomatie.gouv.fr Christian Masset Christian Masset is in het bezit van diploma’s van de École supérieure des sciences économiques et commerciales, en van het Institut d’études politiques, en is oud-leerling van de École nationale d'administration. Hij geeft sinds maart 2009 leiding aan het directoraat-generaal van mondialisering, ontwikkeling en samenwerking van het Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken. Hij is onder andere werkzaam geweest als eerste ambassaderaad in Rome (1999-2002) en bij de permanente vertegenwoordiging van Frankrijk bij de Europese Unie in Brussel (2002-2007), en vervolgens als directeur economische en financiële zaken (2007-2009) www.diplomatie.gouv.fr Joaquin Muñoz Joaquin Muñoz begon zijn loopbaan bij de bank als afgestudeerd MBA-er. Hij is bovendien bedrijfsadviseur geweest en directeur van een bedrijf dat gespecialiseerd was in het advies met betrekking tot optimalisering van industriekosten. Naast zijn loopbaan als manager houdt Joaquin Muñoz zich bezig met vraagstukken op het gebied van internationale solidariteit. Vanaf 2002 is hij vrijwilliger en penningmeester van de vereniging ‘Paris équitable’, die tot doel heeft om duurzame handel en het merk Max Havelaar in de regio rond Parijs te promoten. In 2004 werd hij lid van de raad van bestuur van Max Havelaar France. Vanaf die tijd houdt hij zich bezig met de problematiek van toegang tot kredieten, een cruciale voorwaarde in de ontwikkeling voor producenten in het Zuiden. Daarom lanceerde hij in 2005 het project Agrofine. In juni 2007 heeft hij dit project overgedragen om directeur te worden van Max Havelaar France. www.maxhavelaarfrance.org François Pacquement François Pacquement is speciaal afgezant voor geschiedenis en erfgoed bij de Franse ontwikkelingsorganisatie AFD, hij doceert geschiedenis van de ontwikkelingshulp aan de Masteropleiding voor internationale samenwerking, humanitaire acties en ontwikkelingsbeleid van faculteit Politieke Wetenschappen aan de Sorbonne in Parijs. www.afd.fr Henri de Reboul Henri Reboul studeerde af aan de Franse hogeschool voor de handel (HEC) en vervolgde zijn studie met een postdoc in sociologie van organisaties, aan de faculteit Politieke Wetenschappen in Parijs. Zijn professionele interesse gaat uit naar een kruising van bedrijfs- en verenigingsleven, van Cofremca-Sociovision tot de oprichting van twee kantoren, in Europa en in Azië, voor de NGO Enda. Met zijn komst als algemeen
27
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 afgevaardigde in 2002, breidde het IMS – Entreprendre pour la cité – zijn activiteiten uit tot verschillende aspecten van maatschappelijke betrokkenheid van bedrijven. Henri de Reboul stuurt de opleidingsmodule ‘Maatschappelijke betrokkenheid van ondernemingen’ aan van de Master voor Duurzame Ontwikkeling van de Franse hogeschool voor de handel (HEC). Hij was eindredacteur van het Franse boek ‘La Société, une affaire d’entreprise?’ (2006), van de gids ‘Pour un recrutement vraiment diversifié’ (2007, in samenwerking met het MEDEF). Hij is bovendien coauteur van het boek “Et les clients pauvres?” dat verscheen bij uitgeverij Autement (2008). Henri de Reboul is tevens hoofd van het algemeen secretariaat van het Handvest voor de diversiteit, dat sinds 2005 is ondergebracht bij het Franse IMS. www.imsentreprendre.com Béatrice Ravanel Na 10 jaar werkzaam te zijn geweest als ontwikkelingsadviseuse bij private bedrijven, is Béatrice Ravanel in 2000 bij de overheid gaan werken als plaatsvervangen culturele en samenwerkingsraad van de Franse ambassade te Boekarest. Sinds 2003 is zij werkzaam bij het directoraat-generaal van mondialisering, ontwikkeling en samenwerking. Béatrice Ravanel is momenteel plaatsvervangend directeur van de Missie democratische governance binnen het Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken. www.diplomatie.gouv.fr Koos Richelle Koos Richelle is sinds 2004 Directeur-generaal van EuropeAid. Van 2001 tot 2004 was hij hoofd van het Directoraat-Generaal voor ontwikkelingshulp van de Europese Commissie. Van 1985 tot 1995 was hij Directeurgeneraal welzijn bij het Nederlands ministerie voor Volksgezondheid en Welzijn, daarna Directeur-generaal internationale samenwerking bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken (1995-2000). http://ec.europa.eu/europeaid/ Amina Sabeur Amina Sabeur heeft zich in mei 2008 aangesloten bij het project Voluntairy Solidarity Levies als adviseuse van de WGO en maakt momenteel deel uit van het team van de Millenium Foundation waarbinnen zij de functie van Research Officer vervult voor het project MassiveGood. Voorheen heeft zij gewerkt bij het Frans Centrum voor Cultuur en Samenwerking van de Franse Ambassade in Caïro waar zij verantwoordelijk was voor de wetenschappelijke en universitaire samenwerking. Ze is ook onderzoeksmedewerker geweest van de stichting SWP te Berlijn (German Institute for International and Security Affairs) en was belast met de public relations van het Frans Consulaat te Alexandrië. www.millennium-foundation.org Arnold van den Broek Arnold van den Broek is sinds 2008 verantwoordelijk voor internationale projecten van de gemeente Amsterdam. Hij coördineert projecten in Riga, Sint-Maarten en Suriname. In het verleden was hij werkzaam als jurist, mediator en juridisch en politiek adviseur bij de gemeente Amsterdam. www.amsterdam.nl Rob van Tulder Rob van Tulder is hoogleraar International Business aan de business school van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn jongste publicatie: ‘International business-societey management: linking corporate responsibility and globalization.’ Hij is medeoprichter van het Expert Centre on Sustainable Business and Development Cooperation. www.ecsad.nl / www.eur.nl
28
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Bijlage 3 : Lijst van deelnemers Participants Willy Angenent, Finance for Development (FMO) Bas Berends, Nederlandse Ambassade in Frankrijk en Institut Néerlandais te Parijs Kees Blokland, Agriterra Hedwig Bruggeman, Agri-ProFocus Pierre-Alain Coffinier, Onderdirectoraat West- en Noord-Europa en de Baltische Staten, Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken Marine Condette, Franse Ambassade in Nederland Patrick Créchet, Union des Français de l’Étranger Marc Das, Maison Descartes Diana Dankers – Hagenaars, Universiteit van Amsterdam Jacqueline de Bony, Centre National de la Recherche Scientifique (CNRS) Hélène Degryse, Fondation Le Lion Bleu Thomas de Hoop, Radboud Universiteit Nijmegen Marc Dierikx, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Janine Dortmundt, Fairfood International Anne-Sophie Ducreux, Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken Stephen Ellis, Afrika Studie Centrum Olivier Favry, Franse Ambassade in Nederland Etienne Fougeron, Interallier Matthieu Fragnoud, Frans Cultureel centrum te Groningen Catherine Giboin, Dokters van de Wereld Frankrijk Kees Gootjes, Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) Helen Gorter, Nederlands Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Arjan Hamburger, Mensenrechtenambassadeur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken Anièce Heijnen-Lawniczak, Frans-Nederlandse Academie Hans Hoekzema, Hivos
29
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Jacob Jordaan, Vrije Universiteit Amsterdam Ariejan Korteweg, De Volkskrant Dorien Kouijzer, Institut Néerlandais de Paris Céline L’Hostis, Maison Descartes Juriaan Lahr, Het Nederlandse Rode Kruis Josepha Laroche, Universiteit Paris 1 Yves Le Bars, Groupe de Recherche et d'Échanges Technologiques (GRET) Luc Lefebvre, Français du Monde – ADFE Frédérique Lefèvre, Invest in France Fabienne Leloup, Katholieke Universiteit Mons Catherine Libeaut, Français du Monde – ADFE Isabelle Mallez, Maison Descartes en Franse Ambassade in Nederland Jacques Manlay, Conseil français des Investisseurs en Afrique Philippe Marchesin, Universiteit Paris 1 Jean Martin, Confederation of the food and drink industries of the EU Christian Masset, Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken Constance Motte, Frans Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken Paul Mudde, Partos Joaquin Muñoz, Max Havelaar Frankrijk Marie Oosterlinck, Universiteit Gent Chantal Ostwinkel-Krasnokpolski, Société française de Bienfaisance aux Pays-Bas Lan Phan, Frans Agentschap voor Ontwikkeling (AFD) Sander Piek, Nederlands Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Lidwien Poorthuis, Frans-Nederlandse Academie Marike Radstaake, Aim for human rights Marc Raffinot, Universiteit Paris 9 Corinne Rivollier, Mission Économique - Ubifrance André Rouvière, honorair senator
30
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 Théo Ruyter, XminY Solidariteitsfonds Jean-Marc Sémoulin, Association au Service de l’Action Humanitaire (ASAH) Andrina Sol, Tax Justice NL Rolf Swart, VNG International Gerrie ter Haar, Institute of Social Studies Den Haag Claire Thirriot, Economische dienst, Franse Ambassade in Nederland Stefan Titus, Universiteit van Amsterdam Vincent Toulotte, Atout France Amsterdam Greetje van den Bergh, Nationale UNESCO Commissie Christien van den Brink, Het Parool Ieme van der Poel, Universiteit van Amsterdam Petra van Dijk, Frans-Nederlandse Academie Bram van Overbeeke, Dutch Employers Cooperation Programme (DECP) Bertrand van Ruymbeke, Franse Ambassade in Nederland Jeske van Seters, European Centre for Development Policy Management Erwin van Veen, Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken Christian Weeger, Solidarité l'Investissement (SIDI)
Internationale
pour
le
Développement
et
Daniel Westerink, Franse Ambassade in Nederland Jeanne Wikler, Culturele Raad van de Nederlandse ambassade en Directeur Institut Néerlandais Nicolas Wit, Cités Unies France Tess Wouda-Kuipers, Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
31
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
Bijlage 4 : Kort persoverzicht Français
Centre d’analyse stratégique et CEPII. « Quelle gouvernance mondiale après la crise ? », Les dossiers de la mondialisation, dossier n°13, mai 2009 DE FILIPPIS Vittorio. « Taxe Tobin, le retour... », Libération, 18 septembre 2009 DE TRICORNOT Adrien, FAUJAS Alain et RODIER Anne. « Les principaux points du G20 de Londres analysés : les politiques économiques », Le Monde, 22 septembre 2009 DE TRICORNOT Adrien. « La crise frappe encore plus violemment les pays pauvres. Le Sud aussi a besoin de plans de relance », Le Monde, 28 avril 2009 FAUJAS Alain. « Cinquante-cinq Etats envisagent de taxer les changes pour doper l'aide aux pays pauvres », Le Monde, 29 mai 2009 HARSCH Ernest. « La crise, une chance pour l’Afrique », ONU - Afrique Renouveau, mars 2009 LASHEY Roy. « L’Afrique commence à faire appel aux fonds d’urgence » ONU – Afrique Renouveau, juillet 2009 NIJZINK Laurens. « « Arrêtez d’envoyer de l’argent »: 60 ans de coopération néerlandaise au développement », Radio Nederland Wereldomroep, 5 octobre 2009 PACQUEMENT François. L’aide au développement et la crise : retour sur les métiers fondamentaux, octobre 2009 AFP. « Climat: l'Afrique veut un «dédommagement» du Nord », Libération, 11 octobre 2009 BENKIMOUN Paul. « Les initiatives mondiales contre les grandes maladies ont des effets imprévus sur les systèmes de santé locaux », Le Monde, 23 juin 2009 HUGON Philippe et SEVERINO Jean-Michel (entretien). « À qui appartient la planète ? », Libération, 19 septembre 2008 KOUCHNER Bernard, JOUYET Jean-Pierre, YADE Rama et JOYANDET Alain (tribune). « Faisons face aux émeutes de la faim », Libération, 11 avril 2008 RASHID, Asma. « Le climat change, les épidémies », Courrier International, 30 avril 2009 RICE-OXLEY Mark. « Razzia des pays riches sur les terres arables », Courrier International, 29 octobre 2009 BELLINA Séverine. « La légitimité dans tous ses États : réalités, pluralisme et enracinement des pouvoirs », Chroniques de la gouvernance – Édition 2009, publication à venir CESSOU Sabine. « La Haye réforme son aide au développement », Radio France Internationale, 29 août 2009
32
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009 FALQUE Sandra. « Faut-il plus ou moins d'Etat dans les pays pauvres? », L’Express, 16 juillet 2009 France Coopération. Position de la France sur les États fragiles et les situations de fragilité, septembre 2007 HARSCH Ernest. « La réforme des forces de sécurité africaines », Afrique Renouveau, Vol. 23#1, avril 2009 Ministère français des Affaires Étrangères. Réformes des systèmes de sécurité : approche française, août 2008
Nederlands
BOERSMA Hidde. « Houd Greenpeace en Milieudefensie tegen », NRC Handelsblad, 17 april 2009 BRUINSMA Jet. « Medische hulp is niet altijd welkom », De Volkskrant, 10 november 2008KOCH Han. « Barre tijden voor ontwikkelingshulp », Trouw, 27 februari 2009 KOCH Han. « Hulpsector moet samenwerken », Trouw, 16 april 2009 NIEUWENHUIS Evert. « Hulp tijdens economische crisis stoppen, is doodsteek voor Afrika », De Volkskrant, 07 maart 2009 NIJZINK Laurens. « « Hou op met geld sturen » : 60 jaar Nederlandse ontwikkelingssamenwerking », Radio Nederland Wereldomroep, 3 oktober 2009 SZIRMAI Eddy. « Hulp aan arme landen heeft zo geen zin », NRC Handelsblad, 23 oktober 2008 VAN GENNIP Jos. « Omzien reden om te blijven weldoen », Reformatorisch Dagblad, 02 oktober 2009 DE WAARD Peter. « Westen heeft arme landen nodig voor herstel », De Volkskrant, 21 juni 2009 NOVUM/AP. « Effect medische hulp aan derde wereld onduidelijk », Trouw, 19 juni 2009 WIJFFELS Herman, e.a. « Eerlijke toekomst gaat wat kosten », Trouw, 21 oktober 2009 « Industrielanden zetten in op duurzame energie », NRC Handelsblad, 9 juni 2008 BOS Maaike. « Export van persvrijheid », Trouw, 21 maart 2009 CALLENBACH Sjors en VAN DE GOOR Luc. « Hervorming van de veiligheidssector. Een nederlandse aanpak », Internationale Spectator, februari 2007 Résumé en français Development Policy Review Network (DPRN). De toekomst van de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking / Internationale Samenwerking (OS/IS), voorlopige slotstuk, September 2009 VAN DER LEE Ton. « Kunnen wij Afrika wel helpen? », Heilige Huisjes, 2009
33
Erasmus – Descartes conferentie 11 & 12 november 2009
English
HULSHOF Pim. « Dutch donations pay for commercial healthcare in Africa », NRC Handelsblad, 28 octobre 2008 KEYZER Michiel & MERBIS Max. Beyond the food and financial crisis : shocks, scarcity and market power, publication à venir
MORRIS Harvey. « Financial markets tax could aid world’s poor », Financial Times, 16 april 2008 VERLAAN Jos. « Amsterdam redefines town twinning as aid », NRC Handelsblad, 6 august 2009 ANTEN Louise. Strengthening Governance in Post-Conflict Fragile States, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, June 2009 Development Policy Review Network (DPRN). The future of Dutch International and Development Cooperation (IC/DC), provisional conclusion, November 2009 France Coopération. Fragile states and situations of fragility: France’s policy paper, septembre 2007 French ministry of Foreign Affairs. Security System Reform : France’s approach, août 2008
34
GESCHIEDENIS VAN ERASMUS-DESCARTES CONFERENTIES De Erasmus-Descartes conferenties, die in 2002 door de Franse en de Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken werden ingesteld als intellectueel discussieplatform tussen onze burgermaatschappijen die afwisselend in Parijs en Amsterdam worden gehouden, inspireren jaarlijks vooraanstaande figuren uit de politiek, de economie, de wetenschap en de media om met elkaar in debat te gaan over een maatschappelijk thema dat in beide landen speelt.
Frankrijk en Nederland tegenover de uitdagingen van de globalisering 2008 – Paris
Metropolen, megalopolissen: geschiedenis, stedenbouw en duurzame ontwikkeling 2007 – Amsterdam
Veiligheid en vrijheid. De rechtsstaat bedreigd? 2006 – Paris
Tolerantie, laïciteit en integratie 2005 – Amsterdam
Cultuur als economische uitdaging 2004 – Paris
Overheid, maatschappij en burger 2003 – Amsterdam