10 juni 2004 Eindrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 2004AVO015 Bijlage(n)
Eindrapport Beweging in de onderbouw
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Maria J. A. van der Hoeven Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Betreft: Eindrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming Mevrouw de minister, Hierbij bieden we u het eindrapport aan van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming. In september 2002 zijn we van start gegaan met een complexe opdracht. Achteraf kunnen we zien dat de opdracht overeenkomsten vertoont met de basisvorming zelf: elementen van traditie en vernieuwing, en ook enigszins overladen en versnipperd. De opdracht om voorstellen te doen voor nieuwe kerndoelen basisvorming is zo’n traditioneel element. Eigenlijk zijn de meeste van de gevraagde adviezen dat: over de positie van de tweede moderne vreemde taal, van maatschappelijke oriëntatie en van het Fries in de Friese scholen, over de wenselijkheid van leerstandaarden en de relatie met leerlingvolgsystemen. Het vernieuwende zit niet zozeer in de adviesvragen zelf, maar in de aanwijzingen over de manier waarop de adviezen tot stand moeten komen. In de opdracht heeft u aangegeven dat er in de uitvoering een nauwe relatie moest zijn met ontwikkelingen en ervaringen in scholen en dat schoolontwikkeling moest worden gestimuleerd. Ook uit de samenstelling van de Taakgroep, vooral leden die direct afkomstig zijn uit het voortgezet onderwijs, bleek de ambitie om de groep iets anders te laten zijn dan een adviescommissie van deskundigen die nieuwe plannen maken voor het voortgezet onderwijs. De opdracht vertoont ook overladenheid en detaillering: een opsomming van inhoudelijke taken en opdrachten, waarin tussen de regels gelezen zou kunnen worden: ‘En als jullie toch bezig zijn, doe dit er dan ook nog even bij’. Uit eerdere brieven en rapportages en zeker ook uit de eindrapportage kunt u opmaken dat we daar geen moeite mee hadden. Het eindrapport bestrijkt een zelfs nog breder terrein dan de opdracht. De versnippering gaf wel problemen. De aangegeven fasering in de oplevering van deeladviezen bleek te wringen met de geest van het geheel. Zo moesten adviezen en producten gebaseerd zijn op ontwikkelingen in scholen. De eerste deeladviezen werden echter te snel verwacht om daarover nog met de scholen te kunnen communiceren. Maar het was vooral de samenhang tussen de verschillende onderdelen van de opdracht die dwars stond op de opdracht om deeladviezen uit te brengen. Gezien de nadruk op samenhang en schoolontwikkeling was het
1
niet logisch om adviezen en producten in losse onderdelen te ontwikkelen en uit te brengen. Ook in het denken bleken de onderdelen niet van elkaar los te koppelen. In de school komen al die delen immers ook samen. We zijn dan ook blij dat we de gelegenheid kregen om naar een integraal eindrapport toe te werken waarin we de resultaten van alle onderdelen van de opdracht bijeen kunnen brengen. In deze brief willen we op één onderdeel van het eindrapport nader ingaan. In overeenstemming met de opdracht hebben we een brede Adviesraad samengesteld. De raad is drie keer integraal bijeen geweest. In de tussenliggende periodes hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de standpunten en overwegingen van de Adviesraad. Omdat we de raad de gelegenheid wilden geven te reageren op het vrijwel definitieve eindrapport, hebben we de resultaten van die laatste afweging niet meer kunnen verwerken in het hoofdrapport zelf. We hebben de reactie van de raad daarom integraal opgenomen in het bijlagendeel en hieronder zullen we ingaan op de belangrijkste punten eruit. De reactie van de raad bevat waardevolle kanttekeningen, adviezen en ook concrete suggesties. De meeste daarvan kunnen we beschouwen als aanvullend op onze eindrapportage en kunnen we dan ook van harte aanbevelen als aandachtspunten en suggesties voor vervolgactiviteiten. Enkele vereisen wellicht nadere overweging in breder verband, zoals de kanttekening bij de mogelijke rol van de inspectie bij de ontwikkeling van nieuwe vormen van verantwoording. In de teneur van het geheel van de reactie komen twee hoofdpunten van zorg naar voren. Deze betreffen de ijkpunten voor sturing en kwaliteit en de intern ‘schoolse’ oriëntatie. De raad geeft op verschillende plaatsen in zijn reactie aan een normstellend kader voor sturing en kwaliteit te missen. De Adviesraad spreekt van referentiepunten, ijkpunten en een norm of normstellend mechanisme. De raad acht ruimte voor scholen in beginsel een juiste keuze, mits duidelijk is welk eindresultaat van scholen wordt gevraagd. De raad mist die duidelijkheid in het eindrapport van de Taakgroep. Naar het oordeel van de Taakgroep gaat de raad daarmee, voor zover het om de onderwijsinhoud gaat, voorbij aan de kracht van de sturende werking van de examenprogramma´s en het eindexamen in de scholen. Er is wat dat betreft geen enkele onduidelijkheid over wat er van scholen wordt gevraagd: de leerlingen op een uitdagende manier succesvol naar het eindexamen te begeleiden, ten minste op het niveau dat overeenkomt met het advies van de basisschool. De Taakgroep ziet daarin voor de onderbouw een specifieke, funderende en oriënterende, functie waarvoor we dan ook specifieke regelgeving voorstellen. De algemene karakteristiek en de kerndoelen zijn daarin belangrijke inhoudelijke ijkpunten. Maar de onderbouw is geen afsluitende onderwijsfase; er moet een doorlopende lijn zijn van het eerste naar het laatste leerjaar van het voortgezet onderwijs. Ook dat is als belangrijk ijkpunt in onze voorstellen opgenomen. In hoofdstuk 2 van het hoofdrapport onderstrepen we het belang daarvan. Het is daarom niet nodig en zelfs niet gewenst om voor de onderbouw inhoudelijke eisen te formuleren die concreter zijn dan de algemene karakteristiek, de kerndoelen en de overige regelgeving die we hierbij voorstellen.
2
Vanwege de funderende en oriënterende functie in combinatie met de zorg voor een doorlopende leerlijn moeten in de onderbouw moeilijke afwegingen worden gemaakt over breedte en diepte van het onderwijsaanbod. Die afwegingen moeten in belangrijke mate dicht bij de leerling kunnen worden gemaakt. Leerling en school hebben daarvoor ruimte nodig. We zijn daarom huiverig voor meer gedetailleerde regelgeving of pseudo-regelgeving op het gebied van het onderwijsaanbod. Als het gaat om normen voor de ontwikkeling die van scholen wordt verwacht, geldt hetzelfde. In onze voorstellen geldt de algemene karakteristiek als norm en als basis voor verantwoording van keuzes en ontwikkeling. In hoofdstuk 3 van het hoofdrapport lichten we toe waarom dat geen vrijblijvende keuze is. We geven daarin ook aan dat de relaties tussen karakteristiek en schoolontwikkeling niet eenduidig zijn en dat ze dat ook niet horen te zijn. Er moet ruimte zijn voor eigen professionele inzichten en ambities van scholen en leraren. Die vormen immers een belangrijke drijfveer voor ontwikkeling van kwaliteit. Ook moet rekening gehouden kunnen worden met heel verschillende omstandigheden en mogelijkheden van scholen. In het eerste werkdocument voor scholen, Keuzes aan de school, hebben we het beeld neergezet van vier scenario’s van schoolontwikkeling. Dat ontwikkelde zich tot een meerdimensionaal beeld waarin niet alleen ontwikkeling van het ene naar het andere scenario mogelijk is, maar ook de waarde van ontwikkeling binnen een scenario wordt onderkend. We denken dat juist die ruimte voor verschillen het beeld zo krachtig heeft gemaakt dat het nu al gemeengoed is geworden. We pleiten er dan ook voor om garanties voor sturing en kwaliteit niet te zoeken in het aanscherpen en concretiseren van de voorgestelde regelgeving, maar in ondersteunings- en vergelijkingsmogelijkheden voor scholen. Om hun positie en hun streefrichting te bepalen en te verantwoorden, hebben scholen behoefte aan referentiegegevens, aan verschillende voorbeelduitwerkingen voor een curriculum, aan gebruiksvriendelijke leerlingvolgsystemen, aan hanteerbare verantwoordingsmodellen, aan flexibele leermiddelen. Het eindrapport bevat aanzetten en voorstellen tot verdere ontwikkeling van deze condities. Deze voorwaarden leiden in hun samenhang tot voldoende houvast voor sturing en garanties voor kwaliteit. Het andere punt van zorg van de Adviesraad betreft de oriëntatie. De raad geeft aan de voorstellen van de Taakgroep te veel naar binnen gericht te vinden. Hij mist verwijzingen naar de internationale context en acht ook de relatie tussen onderwijs en omgeving onderbelicht. De raad merkt dit terecht op. Beide aspecten worden in het eindrapport weinig uitgewerkt. In de karakteristiek van het vak Engels betrekken we expliciet Europese ontwikkelingen op het gebied van het onderwijs in vreemde talen. De relatie onderwijs en omgeving is een aantal malen in algemene zin aan de orde waar het gaat over maatschappelijke oriëntatie, beroepskolom en oriëntatie op leren en werken. Een meer specifieke uitwerking van de relatie onderwijs en omgeving moet in vervolgactiviteiten zeker aandachtspunt zijn. Binnen de brede opdracht van de Taakgroep was dat nog een brug te ver. Bovendien speelt de voorgeschiedenis van de opdracht een rol: onderwijsbeleid dat te ver van scholen af tot stand kwam. Onze taak was erop gericht onderwijsbeleid en scholen dichter bij elkaar te brengen. Maar het onderwijs is niet het
3
exclusieve eigendom van de scholen. Het blijft zaak om de relatie met andere sectoren van de samenleving en met de directe omgeving van de school niet uit het oog te verliezen. In de aanvang van onze werkzaamheden hebben we ons op de internationale context georiënteerd, met inbreng van interne en externe deskundigen. De samenstelling van de Taakgroep, mensen uit de praktijk, stond garant voor een pragmatische benadering. Oriëntatie leidde mede daardoor al snel tot de conclusie dat de omstandigheden in de verschillende landen zo uiteenlopen dat een vergelijking niet goed mogelijk is en dat op het gebied en de schaal van onze opdracht moeilijk lessen te trekken zijn uit ervaringen elders. We hebben de weg van studie en oriëntatie daarom verlaten en ons gericht op een praktische benadering van zoveel mogelijk scholen in Nederland. Dat daarbij de theoretische achtergronden niet buiten beschouwing zijn gelaten, mag duidelijk worden uit werkdocument 3 over schoolontwikkeling dat deel uitmaakt van het eindrapport. De gehele eindrapportage bestaat uit een hoofdrapport, een bijlagendeel en twaalf afzonderlijke werkdocumenten. Het hoofdrapport bevat de algemene overwegingen en de concrete adviezen. In de bijlagen treft u onderdelen aan die direct samenhangen met de opdracht om bepaalde adviezen uit te brengen, o.a. het voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO en enkele gevraagde specifieke adviezen. Ook het verslag van de Adviesraad en een beschrijving en verantwoording van de werkwijze van de Taakgroep behoren tot de bijlagen. Ten slotte zijn de voorbeelduitwerkingen en aanzetten daartoe en teksten als werkdocumenten toegevoegd, die als achtergrondinformatie hebben gediend bij het uitvoeren van onze opdracht.
Met vriendelijke groet, namens de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming,
Heim Meijerink voorzitter
4
Beweging in de onderbouw Voorstellen voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Beweging in de onderbouw Voorstellen voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs
Hoofdrapport
Inhoud
Voorwoord
Voorwoord 4
De politieke discussie over de basisvorming loopt al een tijd en is beladen met controversen: over gelijke kansen en uitstel van keuze,
Samenvatting 6
over aard en omvang van het gemeenschappelijke programma, over verschillen tussen leerlingen, over inbedding in het schoolsysteem,
1 Een eigen gezicht voor de onderbouw 9
over doorlopende leerlijnen naar examens en beroepen. Dwars door deze discussies lopen verschillende opvattingen over de rol van de
2 Een nieuw wettelijk kader 15
overheid. Wat kunnen wij als Taakgroep daar nog aan toevoegen? Nog meer beroering, beweging in de onderbouw?
3 Variëteit en kwaliteit 29 Onze opdracht had makkelijk kunnen leiden tot het zoveelste rapport 4 Condities voor ontwikkeling 35
met een nader genuanceerde visie op kerndoelen en vakken en voorschriften, zo’n rapport waarvan het hele onderwijs denkt: daar gaan we
5 Perspectief 43
weer. Die kans zat erin. Ons werd namelijk gevraagd de kaasschaaf te hanteren over vakken en kerndoelen, en een aanzet te geven tot de
Verwijzingen 48
volgende landelijke onderwijsinnovatie. Het was bijvoorbeeld de bedoeling dat wij een uitgewerkt voorstel zouden doen voor invoering
Overzicht van het geheel van de eindrapportage 51
van één of twee leergebieden Natuur.
Diezelfde opdracht heeft ons langs deze valkuil geleid. Wij moesten namelijk in goed overleg met de scholen tot onze adviezen komen: praktijk, draagvlak, schoolontwikkeling! Van die voorwaarde hebben wij veel werk gemaakt en we wij stuitten al gauw op een echte beweging in de onderbouw, een overheersende opvatting onder schoolleiders en docenten dat de overheid zich wat bescheidener zou moeten opstellen. Geen gedetailleerde leerplanvoorschriften maar ruimte voor keuzes en maatwerk in de school. Geen leergebieden invoeren maar scholen faciliteren om zelf meer samenhang in het programma te brengen, passend bij de eigen leerlingen en omstandigheden.
De Taakgroep volgt deze voorkeur. In overeenstemming met enkele tussenrapportages en in goed overleg met de Minister hebben wij onze opdracht integraal opgevat: de onderdelen in de opdracht hangen zo nauw samen dat wij hebben afgezien van deeladviezen. In dit eindrapport gaan wij in op alle vragen in hun onderlinge samenhang en besteden wij veel aandacht aan de condities waaronder de school tot eigen beleid en maatwerk kan komen.
4 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
In onze gedachtegang komt de overheid in een iets andere positie ten
Wij hebben de afgelopen twee jaar intensief contact gehad met
opzichte van de scholen dan tot nu toe. De overheid moet een proces
voortgezet onderwijs. Wij zijn in honderden scholen geweest en
op gang brengen en daar de regie over voeren, een proces waarin
hebben met duizenden onderwijsmensen gesproken. Wij hebben via
docenten en schoolleiders zelf een aantal problemen kunnen oplossen.
regionale platforms een omvangrijke raadpleging uitgevoerd onder alle
Regie voeren betekent:
geledingen in de school. Flinke enquêtes, overvolle conferenties. Wij
•
visie en ambitie formuleren voor de onderbouw
vonden het inspirerend en wij weten het zeker: er is veel ambitie en
•
een duidelijk kader vaststellen dat veel ruimte biedt voor eigen
beweging in de onderbouw.
invulling en variëteit •
een samenhangend stimuleringsbeleid voeren.
Namens de gehele Taakgroep,
In dit rapport wenden wij ons tot de overheid, onze opdrachtgever en Heim Meijerink
werken wij deze drie aanbevelingen uit.
Dit hoofdrapport bevat vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 1 beschrijven we het eigen karakter van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. In hoofdstuk 2 geven we een overzicht van de consequenties voor weten regelgeving. Hoofdstuk 3 gaat over autonomie en variëteit in scholen in relatie tot kwaliteit en verantwoording. De belangrijkste condities voor de beoogde schoolontwikkeling beschrijven we in hoofdstuk 4. In het laatste hoofdstuk plaatsen we onze voorstellen in het perspectief van de toekomst. De hoofdstukken 2 tot en met 5 worden afgesloten met concrete adviezen aan de Minister.
De bijlagen bij het rapport hebben we apart gebundeld. Hier vindt u achtereenvolgens de beschikking van de Minister met onze opdracht, het voorstel van de Taakgroep voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO en een beschrijving en verantwoording van onze werkwijze. Voorts een uitwerking van enkele specifieke elementen in onze advisering. Ook het werk en het oordeel van de Adviesraad vindt u in de bijlagen.
Tegelijk met het eindrapport publiceren wij twaalf werkdocumenten, die op ons initiatief door externe deskundigen zijn samengesteld. Ze vormen een onderbouwing én uitwerking van ons rapport. Bij de onderscheiden hoofdstukken verwijzen wij ernaar. De meeste werkdocumenten zijn vooral bedoeld voor de mensen in de school: ze geven een eerste aanzet tot voorbeelden en handreikingen.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 5
Samenvatting Deze eindrapportage van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming is
Om dit mogelijk te maken dient de overheid het wettelijk kader te
tot stand gekomen op basis van anderhalf jaar intensieve communi-
verruimen, op het vlak van de inhoud en de verplichte onderwijstijd. De
catie met leraren en schoolleiders in het voortgezet onderwijs: via
Taakgroep stelt voor om de huidige kerndoelen te vervangen door 58
grote conferenties, kleinschalige raadplegingen, enquêtes, informele
richtinggevende doelen voor een kernprogramma in de onderbouw, dat
en meer formele gesprekken, brieven en e-mails. Daarnaast is uiter-
ten minste tweederde van twee jaar beslaat. Voorts wordt voorgesteld
aard een flink aantal deskundigen en belanghebbenden buiten de
om de onderwijstijd voor leerlingen (nu 1067 klokuren op jaarbasis) vrij
school geconsulteerd.
te laten binnen een bandbreedte tussen 950 en 1150 klokuren en af te zien van nadere voorschriften. De Taakgroep stelt voor dat alleen
De kern van de boodschap in dit advies aan de overheid is: stel scholen
leerlingen die naar verwachting de basisberoepsgerichte leerweg
in staat zelf een eigen gezicht aan de onderbouw te geven. Er is veel
zullen volgen en leerlingen met een indicatie voor leerwegonder-
ambitie om het onderwijs in de eerste twee jaar in te richten als
steuning worden vrijgesteld van de verplichting van een tweede
schakel tussen primair onderwijs en de bovenbouwtrajecten in vmbo
moderne vreemde taal.
en havo/vwo. Dat vraagt om maatwerk, passend bij de kenmerken van de leeftijdsgroep tussen 12 en 14 jaar, bij de grote verschillen tussen
Met het verruimen van de mogelijkheden ontstaat een andere
leerlingen èn bij de specifieke situatie van de school. De overheid moet
bestuurlijke verhouding tussen overheid en scholen. De scholen
daarbij in een algemene karakteristiek duidelijke hoofdlijnen aan-
kunnen zelf ingrijpende keuzes maken voor het ordenen van het
geven: meer samenhang in het programma, een actieve rol van de
programma in vakken, leergebieden of andere vormen, zoals project-
leerling, een doorlopende leerlijn.
onderwijs. Ze kunnen binnen grenzen zelf de pedagogisch-didactische aanpak en de gewenste niveaus voor verschillende doelgroepen leerlingen bepalen. De Taakgroep heeft vier scenario’s in discussie gebracht, met behulp waarvan scholen een eigen koers kunnen kiezen. De verschillen tussen scholen zullen daarmee toenemen. In deze situatie moet de overheid alert zijn op het bewaken van de kwaliteit. De Taakgroep adviseert de overheid in eerste instantie krachtig in te zetten op versterking van de interne kwaliteitszorg en daaraan gekoppeld de externe verantwoording van de school aan direct belanghebbenden. Dit moet een belangrijk punt van toezicht worden.
6 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Het maken van ingrijpende keuzes voor programma, didactiek en zorg
Dit alles heeft de Taakgroep opgenomen en uitgewerkt in een integraal
zal voor vele scholen een flinke omslag betekenen. Maatwerk en meer
advies aan de overheid dat bestaat uit 17 concrete aandachtspunten.
samenhang vraagt om intensieve samenwerking in teamverband
De bijlagen bij dit hoofdrapport bevatten het voorstel voor nieuwe
tussen leraren. Het vraagt in veel gevallen om een anders ingerichte
kerndoelen en de uitwerking van enkele specifieke punten uit de
leeromgeving met een goede infrastructuur voor ict. Het vraagt om
opdracht. Ook de verantwoording, het advies van de Adviesraad en een
leermiddelen die - meer dan nu het geval is - in verschillende situaties
verslag van de raadplegingen zijn als bijlage opgenomen. Samen met
flexibel kunnen worden ingezet. De overheid zou gedurende enkele
deze rapportage verschijnen ook twaalf werkdocumenten van externe
jaren de ontwikkeling van zulke nieuwe typen leermiddelen dienen te
deskundigen waarvan de Taakgroep voor de totstandkoming van dit
stimuleren. De Taakgroep adviseert een verruiming van mogelijkheden
advies dankbaar gebruik heeft gemaakt.
om de inzetbaarheid van leraren te vergroten en de bekwaamheid van de individuele leraar te blijven ontwikkelen. Voor de opleiding van nieuwe leraren bepleit de Taakgroep nieuwe trajecten die scholen onder eigen verantwoordelijkheid vorm kunnen geven. Het belangrijkste is echter tijd voor leraren. De Taakgroep heeft berekend dat hiervoor enkele jaren een bedrag van ongeveer € 192 per leerling in de onderbouw nodig is, dat is ruwweg € 80 miljoen per jaar. Om dit alles in goede banen te leiden stelt de Taakgroep voor dat de overheid een vierjarig Project Onderbouw initieert.
De Taakgroep sluit met deze adviezen zo goed mogelijk aan bij bredere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs. Er moet nu niet van overheidswege een nieuw concept worden ingevoerd, in de scholen moet een duurzame ontwikkeling op gang worden gebracht, gericht op eigen kwaliteit. In de huidige overgangssituatie moet iedereen leren: de school moet wennen aan veel meer beleidsruimte, de overheid moet leren wanneer afstand en wanneer nabijheid nodig is. Op het punt van de kwaliteitsbewaking zal de overheid zeer actief moeten blijven. De Taakgroep adviseert om op dit moment geen leerstandaarden in te voeren, maar wel ontwikkelingen te entameren rond competentiegericht toetsen en alternatieven voor centrale examinering. Ook kan de overheid niet te lang zelf regie blijven voeren: de nieuwe situatie vraagt om een sector- of brancheorganisatie voor het gehele voortgezet onderwijs.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 7
8 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
1
Een eigen gezicht voor de onderbouw Tussen 10 en 14 jaar
De onderbouw van het voortgezet onderwijs verdient een eigen gezicht, meer dan hij nu heeft. De voornaamste reden is dat de leeftijdsgroep 12 - 14 jarigen specifieke kenmerken heeft. De
In dit rapport spreken we over een nieuwe onderbouw in het voortgezet
onderbouw zou een flexibele leerroute moeten bieden tussen de
onderwijs, dus over onderwijs voor jongeren van 12 tot en met 14 jaar.
bovenbouw van het primair onderwijs en de verschillende
Vanuit een ander gezichtspunt, dat van de ontwikkelingspsychologie,
schoolsoorten van het voortgezet onderwijs. Zo’n oriëntatie- en
ligt het misschien meer voor de hand om te spreken over de groep
schakelfunctie vraagt om maatwerk voor leerlingen op schoolniveau.
jongeren tussen 10 en 14 jaar. Juist in deze leeftijdsfase hebben jongeren immers te maken met grote en soms heftige veranderingen: fysiek, emotioneel, cognitief. Die veranderingen lijken gemiddeld op jongere leeftijd op te treden dan voorheen. Jongeren in deze leeftijd maken zich geleidelijk los van hun ouders. Er groeit een besef van de eigen mogelijkheden, van eigen opvattingen over wat goed en slecht is. Rond deze leeftijd stellen zij zich vragen als: wie ben ik, wie wil ik worden, wat wil ik en wat kan ik? Jongeren in deze leeftijd ontwikkelen hun zelfbeeld, vooral door omgang met leeftijdgenoten. Ze schatten zichzelf in ten opzichte van anderen. Het is bij uitstek een periode van experimenteren, van het opzoeken en soms ook verleggen van grenzen, en van het onderzoeken van eigen mogelijkheden en beperkingen. En het is de periode waarin jongeren zich afvragen hoe de wereld in elkaar zit. Dat begint bij de school, als samenleving in het klein, maar hun perspectief verlegt zich in toenemende mate ook daarbuiten. Wat ga ik doen, hoe ziet mijn toekomst eruit? Het onderwijs speelt een cruciale rol bij het begeleiden van de ontwikkeling van jongeren tussen 10 en 14 jaar. Deze fase vraagt om een consistent pedagogisch concept. Belangrijke kenmerken daarvan zijn de persoonlijke aandacht van volwassen begeleiders, een goede mix van individueel ontdekken en leren, en het samenwerken en leren met leeftijdgenoten, van structuur en veiligheid, met daarnaast ruimte om actief te experimenteren. Het vraagt om situaties waarin jongeren de gelegenheid krijgen zich een eigen mening te vormen en tegelijkertijd respect te ontwikkelen voor anderen, waarin zij zich breed kunnen oriënteren op de wereld en ruimte krijgen om voor het ontwikkelen van eigen interesses te kiezen. Daarbij gaat het steeds om een soort dubbele agenda: sturen en loslaten; alleen en in de groep werken; een eigen mening en die van de ander; regels en ruimte; laten zien en zelf ontdekken.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 9
Leren in de onderbouw
Niet minder belangrijk is de manier van leren. De leerling vindt geen antwoorden door alleen te reproduceren en is ook geen vat waarin
In ons onderwijsstelsel zit de groep jongeren tussen 10 en 14 jaar
kennis kan worden gegoten. De essentie van het leren is dat de leerling
echter niet bij elkaar in één school. De meeste leerlingen maken op 12-
het zelf moet doen. Er zijn verschillende opvattingen over hoe dat
jarige leeftijd een overstap van primair naar voortgezet onderwijs en
precies in zijn werk gaat, maar over een aantal grote lijnen is lang-
dat zal voorlopig gewoon zo blijven. Voor leerlingen is die overgang
zamerhand wel overeenstemming. Leren is een actief proces waarin
spannend, voor de meeste is het ook nieuw, aantrekkelijk en
nieuwe dingen worden verbonden met wat een leerling al weet en kan.
opwindend. Soms is het een schok, vaak ook een sprong vooruit. Hun
Dat leren kan op vele verschillende manieren, er zijn immers soorten
wereld wordt letterlijk groter en dat biedt niet alleen bedreiging maar
intelligentie en verschillen in leerstijlen. Leren vraagt om oefening in
ook perspectief. De knip in ons stelsel biedt de kans om juist die eerste
levensechte situaties of contexten. Leren doe je soms individueel, maar
twee leerjaren van het voortgezet onderwijs als een echte oriëntatie-
ook samen met anderen, en kan sterk verdiept worden door zelf na te
periode in te richten.
denken over hoe je leert. Deze kenmerken passen goed bij de onderbouw als oriëntatieperiode.
De essentie van die oriëntatie is dat de drie hoofdvragen - wie ben ik,
Het gaat er immers om dat de leerling zichzelf op de goede plek krijgt:
wat kan ik en wat wil ik? - in een nieuwe situatie op de schoolloopbaan
op het goede niveau, in een sector of profiel dat past bij de eigen
worden toegespitst:
ambities en interesses. De school kan daarbij helpen, maar uiteindelijk
•
moet de leerling het zelf doen.
Welk niveau kan ik aan? Wat vind ik makkelijk en wat kost mij
moeite? •
Welk tempo kan ik aan? Hoe zit het met mijn concentratie? Hoe
leer ik? •
Wat vind ik interessant? Welke onderwerpen spreken mij aan,
welke niet? Op zoek naar antwoorden vergelijkt de leerling zichzelf steeds met leeftijdgenoten dichtbij.
Wat betekent dat voor het leren in de onderbouw? We noemen hier twee belangrijke punten. De Utrechtse pedagoog Stevens stelt in Zin in leren dat kinderen alleen tot leren komen, als aan drie basisbehoeften is voldaan: competentie, autonomie en relatie. Anders gezegd: een kind leert pas als hij het gevoel heeft: ik kan iets, ik ben iemand en ik hoor erbij. De overgang naar het voortgezet onderwijs haalt de leerling uit de vaste, vaak vertrouwde groep, op de nieuwe school moet de leerling opnieuw het gevoel veroveren erbij te horen, iemand te zijn, iets te kunnen. Veel leraren vertelden in gesprekken met de Taakgroep met spijt hoe het enthousiasme van brugklassers na een half jaar verdwenen lijkt. Vaak is er dan op één van die drie fronten iets mis.
10 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Lesgeven in de onderbouw
Onderwijs, op zo’n manier vorm gegeven en georganiseerd, is een mix van inhoud, didactiek en zorg die per leerlingengroep verschillend kan
Wat betekent zo’n periode van oriënteren vanuit het perspectief van de
worden ingevuld. We praten gemakkelijk over ‘omgaan met verschillen’
leraar? Voor een deel ligt het antwoord besloten in het bovenstaande.
en ‘maatwerk’, maar uit gesprekken met de scholen valt op te maken
Er komt nog een dimensie bij: de leraar heeft te maken met groepen
dat dit helemaal niet zo eenvoudig is. Uit de raadplegingen van de
leerlingen die onderling sterk verschillen. De instroom vanuit het
Taakgroep blijkt dat leraren graag ruimte willen hebben om hiermee
primair onderwijs rond 12 jaar is ongelofelijk divers. Er zijn cognitieve
zelf aan de slag te gaan, maar er ook tegen opzien. Velen zijn van
verschillen, maar vaak in samenhang daarmee ook sociale, etnische en
mening dat je hier niet alleen voor moet staan en dus ook ruimte moet
emotionele verschillen. Bij binnenkomst worden de leerlingen
krijgen om dit in teamverband aan te pakken. Ongeveer de helft van de
gesorteerd in groepen en elke school zoekt daarbij een eigen balans
scholen werkt al met verschillende varianten van onderwijsteams.
tussen externe en interne differentiatie. De verschillen tussen scholen zijn groot. Enkele scholen in ons land kiezen principieel voor één heterogene brugklas; de meeste maken drie of vier soorten ‘dakpanklassen’ waarin leerwegen en schoolsoorten elkaar overlappen. Na de onderbouw moeten de meeste leerlingen op twee manieren een passende plek in het systeem hebben gevonden: een prestatieniveau en een sector of profiel.
Dit betekent dat de leraar in principe met zeer verschillende groepen leerlingen moet kunnen omgaan. Steeds meer scholen vormen daartoe lerarenteams die maatwerk voor specifieke groepen kunnen leveren. Op een aantal scholen maken dergelijke teams samen leerlingprofielen met kenmerken van hun groepen. Maatwerk leveren in een onderbouwperiode betekent idealiter dat de leraar: •
de voorgeschiedenis kent van de eigen leerlingen, vooral op het
gebied van leervermogen en sociaal-emotioneel functioneren •
zorg besteedt aan het welbevinden van de leerlingen, als basis-
voorwaarde om te kunnen groeien •
de gelegenheid biedt voor leeractiviteiten waarin leerlingen de
ruimte hebben zelf onderzoekend bezig te zijn •
aandacht vraagt voor normen en waarden in het dagelijks leven op
school en daarbuiten •
via verschillende opdrachten exploreert welk cognitief niveau de
leerlingen aankunnen •
in staat is de leerlingen duidelijk te maken wat en hoe zij hebben
gepresteerd en met hen na te gaan wat dat voor het vervolg betekent. Dat helpt leerlingen antwoorden te vinden op de hierboven genoemde vragen naar niveau, aanpak en interesse.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 11
De voorwaarden voor samenhang
•
Organiseren in grotere gehelen. Er is geen samenhang zonder
samenwerking. De samenhang tussen vijftien vakken is heel wat Uit de evaluatie van de basisvorming in 1999 blijkt vooral dat het
lastiger te organiseren dan tussen een kleiner aantal bredere leer-
programma van de onderbouw voor veel leerlingen overladen is en
gebieden of tussen projectcombinaties van steeds een paar vakken.
door het grote aantal vakken als erg versnipperd wordt ervaren. Een
•
overladen programma betekent dat er te weinig tijd is om eens echt
ervaring met onderwijsteams en kernteams waarin leraren samen
iets te onderzoeken of na te denken over je manier van leren.
enkele jaren werken aan arrangementen voor specifieke groepen
Versnippering betekent hectiek in het dagritme, maar leidt er ook toe
(vooral bij bbl/lwoo of juist vwo-plus). Dergelijke teams maken het ook
dat de grote lijnen uit het zicht verdwijnen. De vragen die voor een
mogelijk veel intensiever te communiceren met de collega’s in groep 7
oriëntatieperiode zo wezenlijk zijn - Wat is hier interessant aan? Wat
en 8 van het primair onderwijs.
Teams organiseren rond groepen leerlingen. Er is inmiddels veel
betekent dit voor mij? - komen dan ook niet meer aan bod. Samenhang is dus niet alleen een leerstofkwestie, het gaat niet in de eerste plaats
Het gaat dus om twee soorten samenhang: binnen de onderbouw zelf
om consistentie in het programma. Samenhang ontstaat als leerlingen
en tussen onderbouw en de verschillende vervolgroutes. Scholen
ruimte krijgen om betekenis te geven aan wat ze leren, dus weten
kunnen een eigen balans zoeken tussen gemeenschappelijkheid en
waarom en waartoe zij leren. We zien het versterken van samenhang
diversiteit. Zo kan de onderbouw van het vmbo desgewenst al iets van
als de kernopgave voor de scholen in de komende vijf jaar.
de kleur van het beroepsonderwijs krijgen, via praktische sectororiëntatie, een praktische didactiek, buitenschools leren en een
Een vergelijkbare redenering is van toepassing op de veelbesproken
ordening van het programma volgens de vier sectoren van de boven-
kwestie van de doorlopende leerlijnen. Natuurlijk is het goed als het
bouw. In havo en vwo kan de school het derde leerjaar voluit benutten
curriculum van onderbouw naar bovenbouw consistent wordt
om de leerlingen voor te bereiden op de tweede fase. In dit jaar kan de
opgebouwd. Het is echter niet voldoende. Het is de leerling die
school anticiperen op de vakordening, de didactiek en wijze van
uiteindelijk lijn brengt in het geleerde, door nieuwe en oude kennis en
toetsing in de bovenbouw. Om deze verschillende inkleuringen
vaardigheden met elkaar te verbinden. En dat gebeurt veel minder
mogelijk te maken heeft de school meer beleidsruimte nodig dan nu
lineair dan de schoolboeken ons willen doen geloven. De leerling leert
wordt geboden.
en niemand anders.
De voorwaarden voor samenhang worden op het niveau van de school georganiseerd en bewaakt. Wat kan de school doen? Ten minste vier dingen: •
Een eigen gezicht geven aan de onderbouw en daarmee een koers
bepalen die richting geeft aan alle medewerkers en leerlingen in de onderbouw. Dat eigen gezicht moet dan wel passen bij het grotere geheel van de school, de bovenbouw vmbo en/of havo/vwo, zodat de leerling ook echt een doorlopende leerlijn ervaart. •
Ruimte maken voor exploratie en metacognitieve activiteiten om
op die manier meer te weten over het eigen leren. Vanuit één schoolvak gedacht lukt dat niet. Leraren met liefde voor hun vak zullen altijd het onderste uit de kan willen halen. De optelsom van al die individuele ambities van leraren werkt precies averechts.
12 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
De rol van de overheid
•
De overheid geeft scholen de ruimte om hun curriculum in grotere
gehelen te organiseren. Om dit op gang te brengen stimuleert zij de De Taakgroep kiest principieel voor het perspectief van de leerling. Het
ontwikkeling van bredere leergebieden, zonder op dit moment concreet
is onze vaste overtuiging dat daar de sleutel ligt. Overladenheid en
voor te schrijven uit welke vakken die moeten worden gevormd. De
versnippering zijn in zekere zin inherent aan ons systeem, een
overheid geeft scholen de ruimte om het lesgeven meer in team-
‘natuurlijk’ bijproduct van de wijze waarop we de onderbouw van ons
verband te organiseren. Daartoe stimuleert zij een bredere inzet-
voortgezet onderwijs tot nu toe inrichten. De sleutel tot een oplossing
baarheid van leraren in de onderbouw.
is opnieuw naar de situatie te kijken vanuit het perspectief van de
•
leerling. De onderbouw is de periode waarin de leerling voor zichzelf
heid. Meer afstand is nodig in de regels voor de inrichting van het
een plaats moet zien te vinden, in de klas, op het juiste niveau, in een
curriculum in de Wet op het Voortgezet Onderwijs, het kerndoelen-
perspectiefrijke richting. De leraar biedt samen met collega’s een
besluit en het inrichtingsbesluit. Meer nabijheid is gewenst bij het
arrangement waarin dat voor meer of minder specifieke groepen leer-
uitdragen van een collectieve ambitie en het stimuleren van nieuwe,
lingen mogelijk wordt. De school schept voorwaarden om samenhang
veelbelovende ontwikkelingen. Dat is wat de scholen vragen, zo is wel
te ervaren, afgestemd op de eigen populatie leerlingen èn leraren. Net
duidelijk geworden uit de vele gesprekken die de leden van de
zoals leerlingen verschillen ook leraren sterk van elkaar. Maatwerk is
Taakgroep met schoolleiders en docenten hebben gevoerd.
De overheid kiest voor een andere balans tussen afstand en nabij-
nodig op elk niveau.
Wat is hierin de rol van de overheid? We vinden dat de overheid op haar beurt moet werken aan voorwaarden waaronder de scholen meer samenhang in de onderbouw kunnen aanbrengen, als een echte brug tussen primair onderwijs en de verschillende vervolgtrajecten. We adviseren de overheid- naar analogie van de school - ten minste vier dingen: •
De overheid draagt de scholen op de onderbouw een eigen gezicht
te geven en zet daarvoor een koers uit in de vorm van een algemene karakteristiek waarin de ambitie van de samenleving duidelijk wordt. De Taakgroep heeft een concreet voorstel voor een dergelijke karakteristiek, die iets zegt over het leren in de onderbouw (actief, zelfstandig, samen met anderen), over de aansluiting met primair onderwijs en bovenbouw van het voortgezet onderwijs (een doorlopende leerlijn), over de leeromgeving (uitdagend en veilig) en over het oriënterende karakter. •
De overheid geeft de scholen de ruimte om te exploreren hoe het
maatwerk voor hun leerlingen vorm kan krijgen. Ze ziet af van gedetailleerde voorschriften rond vakinhoud en lessentabellen. Ook hiervoor heeft de Taakgroep concrete voorstellen die scholen de ruimte bieden om eigen keuzes te maken in de ordening en de organisatie van het onderwijs.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 13
14 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
2
Een nieuw wettelijk kader
De eigen professionele ambities in scholen zijn de afgelopen jaren in
Basisvorming: stap in een ontwikkeling
de knel gekomen door overladen en gedetailleerde regelgeving. Aansluiten bij verschillen tussen leerlingen werd moeilijk. Aanbrengen
De invoering van de basisvorming in 1993 betekende de overgang van
van samenhang werd sluitpost. Het is tijd om meer los te laten en meer
een voorgeschreven (rijks)leerplan met verplichte lessentabellen naar
te verwachten. De drijfveer voor ontwikkeling moet niet meer gezocht
voorgeschreven kerndoelen en een vrijblijvende adviestabel. Scholen
worden in regelgeving maar in professionele inzichten, mogelijkheden
kregen meer ruimte hun eigen leerplan te ontwerpen en hun eigen
en ambities van scholen en leraren. Dat betekent ruimte maken voor
lessentabellen vast te stellen, en zo de route naar het realiseren van de
variëteit in invulling van het onderwijsaanbod volgens een algemene
kerndoelen te bepalen. De basisvorming heeft ook de ontwikkeling van
karakteristiek, formuleren van een globaal geformuleerde set kern-
het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) betrokken in die van het
doelen en bepalen van de ambities voor ontwikkeling: leerling-gerichte
hele voortgezet onderwijs en daardoor de politieke en maat-
dynamiek, versterken van samenhang, zorg voor doorlopende leer-
schappelijke interesse in het beroepsonderwijs vergroot. Zo bezien
lijnen.
heeft de basisvorming geleid tot meer samenhang in het stelsel en modernisering in de relatie tussen de overheid en de scholen: meer ruimte voor scholen om eigen beleid te ontwikkelen. In deze zin is wat de Taakgroep voorstelt dan ook geen breuk met de basisvorming, maar een stap verder in de modernisering van de relatie overheid - scholen.
In theorie en sturingsfilosofie was het doel van de basisvorming misschien wel ruimte bieden voor schoolbeleid, maar in de praktijk pakte het anders uit. Eerst was er de moeite met het echte loslaten. Over stimulansen om het anders te doen werd vooral gedacht in termen van regelgeving: techniek en verzorging werden als afzonderlijke vakken toegevoegd en verplicht gesteld, vakoverstijgende en vakspecifieke vaardigheden werden in gedetailleerde kerndoelen geformuleerd, te toetsen in verplichte en voor alle leerlingen gelijke toetsen, te beoordelen en uitgebreid administratief te verwerken volgens bijgeleverde voorschriften.
Het bleek ook moeilijk om keuzes te maken. De eerste keuze was al met grote moeite tot stand gekomen: één programmastructuur en één set kerndoelen voor alle leerlingen. De volgende opgave, het bepalen van de inhoud van dat gemeenschappelijke aanbod, is grotendeels aan het betrokken middenveld overgelaten. Vakinhoudelijke experts en organisaties en specifieke belangengroepen kregen daardoor grote invloed op beslissingen over het aantal vakken en over de inhoud en de detaillering van de kerndoelen per vak. En de expertise en het belang van de betrokkenen lag (en ligt) nu eenmaal niet in de eerste plaats op het gebied van vakinhoudelijke beperking en vakoverstijgende samenhang. Het resultaat is bekend: een overladen, gedetailleerd en versnipperd programma dat bovendien te weinig tegemoetkomt aan verschillen tussen leerlingen. Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 15
Daarna kwam de implementatie, een voorbeeld van het blauwdruk-
Meer verwachten, meer loslaten
denken van die tijd. De scholen kregen twee jaar voorbereidingstijd en per 1 augustus 1993 werd de basisvorming ingevoerd. Het Project-
De samenleving mag van scholen en leraren verwachten dat ze goed
management Basisvorming (PMB) bracht op het laatste moment nog
onderwijs leveren, dat ze er ook naar streven om daar steeds beter in te
het ‘TVS-instrument’ in stelling waarmee de ambitie werd onderstreept
worden en dat ze zich professioneel continu ontwikkelen. De overheid
van meer toepassing, vaardigheden en samenhang. Maar tegelijkertijd
moet die ambitie namens de samenleving duidelijk uitspreken en
werden scholen door de overheid gewezen op de mogelijkheid van
daarbij onderstrepen dat zo’n ontwikkeling per definitie niet beleids-
‘beleidsarme’ invoering: invoering van de basisvorming zonder
arm kan zijn.
pedagogisch-didactische vernieuwing. De basisvorming werd in veel scholen dan ook gezien als ‘veel regels, weinig ambitie’. Enkele vakken
De overheid is verantwoordelijk voor het stelsel, de kwaliteit en de
kregen minder uren op de tabel om ruimte te maken voor de verplichte
toegankelijkheid van het onderwijs. Veel van de gedetailleerde en
nieuwe vakken. De invoering kwam vaak al snel op het bordje van de
overvloedige regelgeving van de basisvorming komt voort uit deze
afzonderlijke vaksecties te liggen. Die kozen een nieuwe methode en
legitieme zorg voor kwaliteit, in combinatie met een geloof in maak-
daarmee kon de kous voor de school af zijn.
baarheid door middel van regels. De ervaringen met de basisvorming laten zien dat nieuwe regels wel een verandering teweeg kunnen
Zes jaar na de invoering maakte de Inspectie in de evaluatie van de
brengen, maar dat het vuur vervolgens snel verdwijnt als er geen
basisvorming voor iedereen zichtbaar hoe veel scholen er mee zijn
ruimte is voor verschillen tussen leerlingen, voor eigen professionele
omgegaan: als systeem ingevoerd, maar pedagogisch-didactisch niet.
inzichten van leraren en voor eigen schoolbeleid. De motor voor de
De kerndoelen werden op geen enkele school over de volle breedte
ontwikkeling van onderwijskwaliteit hoeft de overheid niet zelf tot in
aangeboden. Overladenheid en versnippering hebben vooral in het
detail te regelen en op te leggen in de vorm van gedetailleerde voor-
vmbo tot problemen geleid. En veel leraren hebben de controle over
schriften. Dat verstikt het gevoel van eigenaarschap in scholen over de
hun onderwijs uit handen gegeven: ze volgen de methode.
ontwikkeling van het onderwijs in de eigen school.
Nu is het tijd om een stap verder te gaan in de relatie tussen overheid
De drijfveer voor een zelf beleefde ontwikkeling is te vinden in de
en scholen: de stap naar minder regels en meer ambitie, naar meer
professionele inzichten, mogelijkheden en ambities van scholen en
loslaten om meer te kunnen verwachten. Een relatie waarin de reële
leraren. Maar de richting van een dergelijke ontwikkeling is niet een-
zorg van de overheid voor toegankelijkheid en kwaliteit van het
dimensionaal te formuleren en te regelen. Het is geen kwestie van
(voortgezet) onderwijs wel degelijk wordt erkend, maar op een nieuwe
vernieuwde kerndoelen en inrichtingsvoorschriften met verplichte
manier tot uiting komt.
nascholing voor de leraren om het af te maken. Juist vanwege de zorg voor kwaliteit van het onderwijs moet de overheid aan scholen ruimte bieden voor variëteit en van scholen verantwoorde variëteit terug verwachten. Voor de invulling van de beleidsruimte kan en moet de overheid een ambitieus beroep doen op de professionele inzichten, mogelijkheden en ambities van scholen en leraren. Zij moet zich dan ook duidelijk uitspreken over de doelen waarop de ontwikkeling in scholen gericht moet zijn en waarbinnen de variëteit binnen en tussen scholen zich kan ontwikkelen.
16 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Ambities
Derde ijkpunt is de zorg voor de doorlopende leerlijn. Met toenemende ruimte voor scholen om zelf het onderwijsaanbod te bepalen en de
Het allereerste ijkpunt voor de ontwikkeling in scholen is een leerling-
schoolstructuur daarbij aan te passen, is de doorlopende leerlijn
gerichte dynamiek, de ontwikkeling van onderwijs dat het leren van de
minder in het stelsel ‘ingebouwd’ en neemt de verantwoordelijkheid
leerling in de onderbouw van het voortgezet onderwijs bevordert.
van scholen toe om op het niveau van het leren van de individuele
Opvattingen over de ontwikkeling van het leren van leerlingen tussen
leerling zorg te dragen voor een doorlopende lijn. Door toenemende
12 en 14 jaar zijn bepalend voor de programmering van de nieuwe
beleidsruimte kan het onderwijsaanbod tussen en binnen scholen
onderbouw. Trefwoorden daarvoor zijn: zelfstandigheid ontwikkelen;
meer gaan verschillen.
sociale vaardigheden oefenen; samenhangen leren zien; oriënteren op
Dat mag geen belemmering worden in het leren van de leerling die
leren en werken; een goede balans vinden tussen uitdaging en veilig-
verandert van school, van schoolsoort of van uitgestippelde leerweg.
heid; lijnen naar de toekomst leren zien. Deze trefwoorden zijn uit-
Meer dan voorheen is de school daarom verantwoordelijk om die
gewerkt in de algemene karakteristiek die als centraal referentiekader
mogelijkheid te realiseren, hetzij in de inrichting van het aanbod, hetzij
voor het programma in het voorstel voor nieuwe kerndoelen is
door individueel maatwerk te leveren als de inrichting voor een
opgenomen.
individuele leerling een belemmering vormt. Het oriënterend karakter van de onderbouw veronderstelt dat een leerling van schoolsoort of
Een tweede ijkpunt is het versterken van de samenhang in het onder-
uitgestippelde leerweg kan veranderen. Maar het is weinig realistisch
wijs in de school. Door de uitbreiding van het aantal vakken over de
om van scholen te verwachten dat ze die mogelijkheid voor alle leer-
hele breedte van het voortgezet onderwijs heeft de basisvorming de
lingen open houden. Wel mag van scholen worden verwacht dat ze, als
versnippering in het programma vergroot. Veel vakken, weinig tijd per
het nodig is, individuele leerlingen maatwerk bieden in de vorm van
vak en veel verschillende leraren per klas leiden er vooral in het vmbo
schakelroutes.
toe dat gezocht wordt naar mogelijkheden om meer samenhang aan te
De combinatie van cursusduurbepalingen en het traditionele jaar-
brengen: vakken tot bredere leergebieden samenvoegen, meer vakken
klassensysteem levert daarbij overigens nog wel eens negatieve
door één leraar laten geven, de samenhang versterken door
effecten op, vooral in het vmbo. Het systeem bevat weinig ruimte voor
competentiegericht onderwijs.
tempodifferentiatie: zittenblijven is de enige optie. Sommige leerlingen
De behoefte aan meer samenhang leeft niet alleen in het vmbo. Ook
hebben bij binnenkomst te weinig bagage om in vier jaar het niveau te
leerlingen in het havo/vwo zijn gebaat bij een meer samenhangend
kunnen halen dat ze potentieel kunnen bereiken. Extra tijd voor een
programma. Maar daar ervaren schoolleiders en docenten de
gericht programma zou daarbij helpen. Hoewel het eigenlijk niet
belemmeringen nu als te groot en het probleem als niet dringend
mogelijk is, zijn verschillende varianten ontstaan van schakeljaren
genoeg om moeite te doen die belemmeringen te overwinnen. In de
tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs: schakelklassen, kop-
eerdere werkdocumenten heeft de Taakgroep de manieren waarop
klassen, tussenklassen. Ook binnen het voortgezet onderwijs zoekt
scholen samenhang in het onderwijs kunnen aanbrengen, uitgewerkt
men de mazen van de wet op om een doorlopende leerlijn te realiseren.
in het beeld van vier families of scenario’s van de manieren waarop
Het onderwijs in het vmbo moet worden ingericht met een cursusduur
scholen zich kunnen ontwikkelen. In de platforms van schoolleiders en
van vier jaar. Een doorlopend programma met een cursusduur van vijf
van leraren bleek de communicatieve functie van deze scenario’s groot.
jaar is niet mogelijk. Scholen die de nadelen van zittenblijven voor de
Ze voorzien in de behoefte, ervaringen en ambities uit te wisselen en
leerling willen voorkomen en werk maken van maatwerk in het
vergelijkbaar te maken. Over de hele linie blijkt de ambitie aanwezig
realiseren van een doorlopende leerlijn doen het toch. Maar de
om werk te maken van meer samenhang, hetzij door te kiezen voor
Inspectie registreert dat als zittenblijven en de school blijft achter met
ontwikkeling binnen één scenario, hetzij door te ontwikkelen naar een
ongunstige rendementsgegevens.
ander scenario waarin samenhang meer de vormgeving van het onderwijs bepaalt.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 17
Van de school wordt maatwerk verwacht voor de leerling. Omgekeerd
In gesprekken met schoolleiders, leraren en decanen bleek het idee
mogen scholen van overheid en Inspectie verwachten dat zij de
van een regelvrij derde leerjaar enthousiasme op te wekken. Het
kwaliteit van dat maatwerk betrekken in de beoordeling van de school.
stimuleert tot creatief nadenken over de mogelijkheden in de eigen school en de keuzes die men zou kunnen en willen maken om voor
Het oriënterend karakter van de onderbouw veronderstelt voor alle
leerlingen het zicht op de tweede fase te verhelderen en de door-
leerlingen uitstel van keuze van sector of profiel. Tot in ieder geval aan
lopende lijn sterker aan te zetten. De vergelijking met praktische
het eind van het tweede leerjaar moeten scholen het onderwijs zo
sectororiëntatie in het vmbo wordt vaak gemaakt. Er is behoefte aan
inrichten dat alle leerlingen binnen hun schoolsoort nog voor alle
handreikingen en voorbeelden, maar vooral ook aan mogelijkheden om
sectoren of profielen kunnen kiezen. In het vmbo kunnen leerlingen
er gezamenlijk over na te denken en de verschillende mogelijkheden
vanaf de derde klas het onderwijs in één van de vier sectoren volgen. In
uit te werken.
het havo en het vwo start het onderwijs in profielen pas in het vierde leerjaar. Dat roept de vraag op naar de positie van het derde leerjaar havo/vwo. Op het eerste gezicht lijkt het immers of het derde leerjaar havo/vwo in de regelgeving is vergeten: de kerndoelen gelden voor de eerste twee jaar van de onderbouw havo/vwo en het startpunt voor de tweede fase ligt aan het begin van het vierde leerjaar. ‘Hoort het derde leerjaar havo/vwo nu bij de onderbouw of bij de bovenbouw?’ vragen veel leraren en schoolleiders zich af. Als het zo scherp wordt gesteld en een onomwonden reactie wordt verwacht, is ons antwoord: bij de onderbouw. Laat het onderwijs in profielen niet eerder dan in het vierde leerjaar beginnen en bescherm het derde leerjaar tegen de dominantie van het eindexamenprogramma; beperk de druk van het eindexamen in havo en vwo nadrukkelijk tot de tweede fase. In havo en vwo wordt niet alleen een bepaalde diepte maar ook een bepaalde breedte van het onderwijs verondersteld. Die breedte zou onder de druk van een examenprogramma al gauw kunnen bezwijken. Zo’n ongenuanceerd antwoord belicht alleen de kant van het onderscheid en negeert de andere kant, de doorlopende lijn. Bewaking van het onderscheid tussen eerste en tweede fase betekent niet dat de scheiding voor de leerling ook scherp en ondoordringbaar moet zijn. Integendeel, een regelvrij derde leerjaar havo/vwo biedt juist mogelijkheden om de lijn naar de tweede fase voor leerlingen meer vloeiend te laten verlopen. Het jaar kan op verschillende manieren ingevuld worden als schakel in de doorlopende leerlijn, oriëntatie bieden op de tweede fase en tegemoetkomen aan verschillen tussen leerlingen, zonder deuren definitief dicht te gooien.
18 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Kerndoelen
Minder en globaler
De behoefte aan variëteit en ruimte roept de fundamentele vraag op of
Om ruimte te maken voor eigen aanbodkeuzes moet het aantal kern-
er eigenlijk nog wel behoefte is aan kerndoelen. Zeker in het
doelen beperkt zijn. Daardoor ontstaat naast het verplichte aanbod van
perspectief van de nauwkeurig omschreven eindexamenprogramma’s
kerndoelen ruimte waarin scholen zelf een deel van het onderwijs-
en het afsluitend centraal examen voor alle leerlingen is het de vraag of
aanbod kunnen bepalen. Met dat doel is in ons voorstel, dat als bijlage
we de kerndoelen voor de onderbouw niet kunnen missen. Op basis
is opgenomen, het aantal kerndoelen beperkt tot 58. Maar ook de
van de gesprekken in de Taakgroep en met de scholen beantwoorden
kerndoelen zelf moeten tegemoetkomen aan verschillen tussen leer-
we die vraag ontkennend. Oriëntatie op examenprogramma’s als enig
lingen en tussen scholen. De Taakgroep stond in principe voor de keuze
richtsnoer biedt te weinig breedte. De kerndoelen zijn nodig als kaders
om de kerndoelen heel specifiek voor de verschillende niveaus te
waarbinnen de twee specifieke functies van de onderbouw worden
formuleren of om ze globaal te formuleren en zo ruimte te laten voor
gewaarborgd:
uitwerking op verschillende niveaus. De eerste keuze leidt in een
•
langdurig en waarschijnlijk moeizaam proces tot gedetailleerde leer-
het leggen van een door de overheid te bepalen basis aan kennis
en vaardigheden die nodig zijn voor het algemeen maatschappelijk
doelen op ten minste drie tot misschien wel vijf of zes verschillende
functioneren
niveaus: één voor elke schoolsoort of leerweg. Dat zou detaillering in
•
landelijke regelgeving opleveren die eerder belemmerend dan
het bieden van een oriëntatie in de breedte die keuzes voor
stimulerend is. Omdat scholen optimaal ruimte moeten krijgen om hun
specifieke sectoren of profielen open laten en mogelijk maken.
leerlingen arrangementen op maat te bieden, hebben we gekozen voor De kerndoelen voor de nieuwe onderbouw moeten in grote lijnen de
één set globaal geformuleerde kerndoelen.
collectieve ambitie van de samenleving weergeven. Het is de vraag in
De school kan daarbinnen verschillende uitwerkingen naar niveau en
hoeverre deze ambitie zich ook uitstrekt tot het praktijkonderwijs.
ordening kiezen. Daarmee maken we een duidelijke keuze in de
Moeten de kerndoelen zo worden geformuleerd dat ze ook voor het
formele functie van de kerndoelen: het gaat niet om een specificatie
praktijkonderwijs gelden? Of zijn specifiek op het praktijkonderwijs
van uniforme leerresultaten, maar om een kader waarbinnen de school
gerichte kerndoelen gewenst? We zijn ervan uitgegaan dat de
echte aanbodkeuzes kan maken.
bestaande situatie wordt gehandhaafd. Op dit moment geldt dat scholen voor praktijkonderwijs moeten proberen hun leerlingen zover
Variëteit in samenhang
mogelijk in de richting van de reguliere kerndoelen basisvorming te brengen. Maar de kerndoelen zijn voor het praktijkonderwijs geen
Ruimte voor variëteit kan ook worden geboden in de ordening en de
verplichte doelen. Deze regeling biedt scholen alle ruimte om aan te
samenhang van de kerndoelen. De opdracht aan de Taakgroep was om
sluiten bij ontwikkelingen in de rest van het voortgezet onderwijs en
samenhangende doelen te formuleren met elementen uit ten minste
hiervan af te wijken waar dat beter aansluit bij de mogelijkheden van
twaalf vakken. Om deze samenhang te benadrukken, presenteren we
individuele leerlingen. De scholen zouden ten opzichte van de nieuwe
het voorstel als één set doorgenummerde kerndoelen. Daarbinnen
kerndoelen dezelfde positie moeten innemen.
hebben we de kerndoelen geordend in zeven grotere vak- of leergebieden: Nederlands, Engels, wiskunde, Mens en natuur, Mens en maatschappij, Kunst en cultuur, Bewegen en sport. Deze ordening is gebaseerd op een inhoudelijke samenhang binnen de gebieden en sluit aan bij het voorstel voor nieuwe kerndoelen voor het basisonderwijs.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 19
Het is niet de enig denkbare of enig wenselijke samenhang. Alleen al
Leerstandaarden
op basis van samenhang in leerinhoud zijn verschillende ordeningen van smal naar breed mogelijk: in traditionele vakken; in een combinatie
De Taakgroep is om advies gevraagd over de wenselijkheid van
van vakken en vakoverstijgende projecten; in leergebieden van
leerstandaarden op het niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg
verschillende breedte. Daarnaast zijn samenhangen aan te brengen die
van het vmbo. Leerstandaarden zijn volgens de Onderwijsraad ‘een
zijn gebaseerd op het leerproces van de leerling: ontwikkelingslijnen
geoperationaliseerde en genormeerde beschrijving van cruciale doelen
van vaardigheden, begripsvorming, competenties, en dergelijke. De
die aan het eind van een bepaalde onderwijsfase beheerst moeten
keuzes hiervoor zijn van belang bij beslissingen hoe scholen het onder-
zijn.’ Ze moeten voor leerlingen de reële toegankelijkheid van vervolg-
wijs aan leerlingen aanbieden. Daarom moet variëteit ook mogelijk zijn
onderwijs garanderen. Maar daarmee worden veel vragen rond leer-
in de manier waarop scholen de kerndoelen in het aanbod aan de
standaarden nog niet beantwoord. Moeten ze als instrument voor
leerlingen ordenen. Zo kan een school ervoor kiezen het domein Mens
kwaliteitsmeting worden opgenomen in regelgeving? Kunnen en
en natuur uit te werken in twee leergebieden Natuur en techniek en
moeten ze ijkpunten zijn op een meetlat voor het beheersingsniveau?
Natuur en gezondheid; een andere kiest voor de vakken natuur- en
Zijn ze de ‘harde’ vulling in een leerlingvolgsysteem? Zijn ze cruciaal
scheikunde en biologie, deels gecombineerd met projecten rond
voor vervolgonderwijs of juist voor algemeen maatschappelijk
techniek en zorg; een derde school kiest voor een brede natuurweten-
functioneren? Wie bepaalt? Wie normeert?
schappelijke oriëntatie rond beroepscontexten of maatschappelijke thema’s. Wat ook wordt gekozen: de school bepaalt en verantwoordt
We hebben voor deze opdracht gesprekken gevoerd met (leden van) de
de keuze.
Onderwijsraad, met schoolleiders en leraren en met deskundigen van Cito en SLO. Om zicht te krijgen op de keuzes waarvoor je in het
Samenvattend: In de tussenrapportage hebben we aangegeven dat het
ontwikkelingsproces van leerstandaarden komt te staan, hebben we
uitgangspunt ‘variëteit’ verder gaat dan het oorspronkelijke ‘omgaan
Cito en SLO verzocht op basis van onze eerste ontwerp-kerndoelen
met verschillen’ in de basisvorming. Niet alleen leerlingen verschillen,
versneld leerstandaarden voor wiskunde en Mens en maatschappij te
ook leraren, scholen en hun omgevingen. Er is ook niet slechts één
ontwikkelen. De opdracht moest leiden tot een procesbeschrijving die
goede manier om met verschillen tussen leerlingen om te gaan of met
zicht biedt op de te maken keuzes, op de consequenties daarvan en op
specifieke kenmerken van de omgeving. Leraren en scholen moeten
voorwaarden voor verdere ontwikkeling. Het werkdocument Leer-
daarin keuzes kunnen maken die aansluiten bij hun professionele
standaarden: een verkenning is het resultaat. Wat leert het ons?
inzichten, mogelijkheden en ambities. Dat is een noodzakelijke voorwaarde voor draagvlak voor en kwaliteit van schoolontwikkeling in de
In de eerste plaats dat voorafgaand aan het ontwikkelingsproces
onderbouw. Daarmee onderstrepen we het belang van meer zeggen-
heldere beslissingen nodig zijn over de gewenste functie(s) van
schap voor scholen over het onderwijsaanbod. In het voorstel voor
leerstandaarden. Niet alle functies zijn te combineren en beslissingen
nieuwe kerndoelen komt dat tot uiting in de beperking van het aantal
over de functie hebben gevolgen voor vorm en inhoud van de te
kerndoelen tot 58, in de globale formulering van de kerndoelen en in
ontwikkelen leerstandaarden. Cruciaal is de vraag of leerstandaarden
het voorstel om scholen zelf te laten bepalen hoe ze de kerndoelen in
vooral een functie moeten hebben op het niveau van de leraar en de
hun onderwijsaanbod ordenen. Dit biedt scholen lucht en lust om aan
leerling, of op school- of landelijk niveau. Dienen ze in de eerste plaats
de slag te gaan.
het leerproces of krijgen ze een verantwoordingsfunctie? Voor het laatste bestaat in ieder geval geen draagvlak. Het begrip leerstandaarden wordt in scholen al snel begrepen als een nieuwe vorm van landelijke toetsing die sterke associaties oproept met de verplichte afsluitende toets basisvorming. De slechte ervaringen met de grote hoeveelheid toetsen en de bewerkelijke administratieve
20 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
afhandeling veroorzaken een sterke afweerreactie. Bovendien vindt
Differentieel deel
men examenprogramma’s en centrale examinering voldoende garantie bieden voor het niveau van het voortgezet onderwijs. Alleen in een
In het denken over de vernieuwing van de basisvorming, de nieuwe
leerlingnabije functie is verdere ontwikkeling dan ook gewenst: leer-
onderbouw, is sprake van een curriculum in twee delen: het voor alle
standaarden als een instrument voor leraren om hun onderwijs vorm te
leerlingen en scholen verplichte kerndeel en het door scholen zelf in te
geven en om hun leerlingen feedback te geven.
vullen differentiële deel. De vraag is hoe de beide delen samenhangen en in welke mate en welke vorm er regels zouden moeten gelden voor
Het werkdocument maakt ook duidelijk dat landelijk genormeerde
het differentiële deel.
leerstandaarden een langdurig, intensief ontwikkelingsproces vereisen. In dat proces moeten beslissingen worden genomen over de
De nieuwe kerndoelen onderbouw VO hebben betrekking op het
vragen welke doelen en inhouden cruciaal zijn, welke beheersings-
kerndeel. De beperking van het aantal kerndoelen maakt het mogelijk
niveaus cruciaal zijn voor de verschillende vervolgopleidingen, welke
het tijdsbeslag van het verplichte kerndeel te beperken tot 2/3 van
toetsvormen geëigend zijn, op welke manier de normering verkregen
twee jaar. Dat is ruim 1400 klokuren aan onderwijstijd, iets meer dan
moet worden, en dergelijke. Uit de verkenning van SLO en Cito blijkt
de helft van de 2500 klokuren die in de ‘oude’ situatie moesten worden
dat dit geen vragen zijn die alleen op basis van deskundigheid tot een
besteed aan de kerndoelen basisvorming. De andere 1100 klokuren
eenduidig antwoord leiden: zonder intensieve betrokkenheid van
blijven uiteraard beschikbaar voor het geven van onderwijs, maar er
leraren en scholen in het hele proces blijven beslissingen hierin
worden geen nieuwe extra regels voor gesteld. Die onderwijstijd valt in
discutabel.
feite toe aan de differentiële ruimte en komt vanaf het derde leerjaar met name in het vmbo ook beschikbaar voor de bovenbouw-
De voorbeelden in het werkdocument laten zien dat nog heel veel
programma’s.
denk- en ontwikkelwerk nodig is om in leerstandaarden tegemoet te
Door alle aandacht voor de kerndoelen en het kerndeel dreigt die
kunnen komen aan de variëteit in scholen in vakspecificiteit van het
differentiële ruimte bij de verschillende vakinhoudelijke experts en
onderwijs. De voorbeelden voor Mens en maatschappij zijn vak-
belangengroepen wel eens uit het zicht te raken. De kerndoelen
specifiek uitgewerkt vanuit de vakken aardrijkskunde en geschiedenis.
worden dan geïnterpreteerd alsof alles wat er niet in staat door geen
In de beperkte tijd voor de opdracht was misschien ook niet anders te
enkele leerling hoeft te worden geleerd. Dat gaat volledig voorbij aan
verwachten. Duidelijk is dat ruimte voor scholen om te verschillen,
de omvang en de betekenis van de differentiële ruimte. Het
veronderstelt dat (leerlingnabije) leerstandaarden bij die verschillen
differentiële deel is nadrukkelijk niet bedoeld als een door scholen
aansluiten. Hier ligt een kans om variëteit in schoolontwikkeling te
volledig vrij in te vullen deel. In grote lijnen zijn drie functies te
stimuleren. Maar dat vereist van de vakdeskundigen wel een om-
onderscheiden: voldoen aan vereisten van verschillende school-
schakeling van sterk vakspecifiek denken en werken naar denken en
soorten, realiseren van maatwerk (remediërend, extra aanbod), en
werken in sterke samenhangen. Ook daarvoor is intensieve betrokken-
profileren van de school. Het voorstel voor nieuwe kerndoelen onder-
heid van leraren en scholen nodig.
bouw VO bevat ook een algemene karakteristiek van de onderbouw. De karakteristiek beschrijft kenmerken van het onderwijs, in relatie tot de eisen die daaraan worden gesteld vanuit de leerling voor wie het onderwijs is bestemd en tot de plaats van de onderbouw VO in het stelsel. Dat betreft dus nadrukkelijk ook het differentiële deel.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 21
Naast de zorg voor doorlopende leerlijnen zijn scholen vrij in het
Maatschappelijke oriëntatie
differentiële deel hun eigen aanbod te bepalen, passend bij hun leerlingen, passend in de karakteristiek van de onderbouw en passend bij
De term ‘maatschappelijke oriëntatie’ is afkomstig uit het Strategisch
het door hen gekozen profiel. In de praktijk zullen het kerndeel en het
Akkoord dat in de zomer van 2002 de basis vormde van het kabinet
differentiële deel in het feitelijke onderwijsaanbod waarschijnlijk
Balkenende-I. Sindsdien is er een veelheid aan belangrijke en degelijke
moeilijk te scheiden zijn. Voor scholen is er immers geen reden een
adviezen, studies, verkenningen en andere producten uitgebracht over
scherpe scheiding aan te brengen. De kerndoelen zelf bieden ruimte
nauw aan onze opdracht verwante beleidsvragen: door de Raad voor de
voor inkleuring met verschillen in inhoud, voor het aanbrengen van
Maatschappelijke Ontwikkeling, de Onderwijsraad, de Wetenschap-
verschillende soorten samenhang en voor aanbod in verschillende
pelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de Landelijke Pedagogische
ordeningen.
Centra.
Juist de mogelijkheid om zelf samenhang en ordening aan te brengen,
Welke taak heeft het onderwijs in de ontwikkeling van actief burger-
zal het vaak onwenselijk en misschien ook onmogelijk maken de grens
schap en het bevorderen van sociale cohesie en integratie, en hoe kan
tussen kern- en differentieel deel scherp te trekken in het onderwijs
of moet het onderwijs die taak uitvoeren? De verschillende analyses en
zoals dat aan leerlingen wordt aangeboden. Eigenlijk is het onder-
adviezen zijn het aardig eens. Het is geen kwestie van onderwijsinhoud
scheid tussen kerndeel en differentieel deel dan ook vooral een denk-
alleen, het gaat ook om het voordoen en laten ervaren van betrokken-
construct in het beleid en een richtsnoer voor het bepalen van de
heid. Dat raakt aan de schoolcultuur, de school als gemeenschap en de
omvang van het verplichte deel. De belangrijkste functie is te voor-
relaties van de school met de omgeving.
komen dat we in dezelfde valkuil terechtkomen die in de aanloop naar
De bevindingen en overwegingen van de Taakgroep komen daarmee
de basisvorming van 1993 tot overladenheid heeft geleid. Met het
overeen. We pleiten er dan ook voor om helder vast te leggen dat
denken in termen van een differentieel deel wordt aangegeven dat er
scholen een taak hebben in de ontwikkeling van actief burgerschap en
ruimte moet zijn om voor eenderde deel van de tijd ook andere doelen
het bevorderen van sociale cohesie en integratie. Maar het is niet nodig
na te streven dan de kerndoelen.
en ook niet gewenst om nieuwe voorschriften te geven voor de uitvoering van die opdracht door de scholen. Bestaande regels bieden
Bijzondere inrichtingsvoorschriften
voldoende aangrijpingspunten. In het voorstel voor nieuwe kerndoelen zijn ze te vinden in de algemene karakteristiek van het onderwijs in de
Scholen moeten in het differentiële deel in ieder geval voldoen aan de
onderbouw en in de karakteristieken en kerndoelen van verschillende
vereisten voor de verschillende schoolsoorten en zorgen voor door-
vak- en leergebieden.
lopende leerlijnen. Op dit moment bevat het inrichtingsbesluit daarvoor een aantal regels: verplicht aanbod van Frans en Duits in de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo en urenbescherming voor de kunstvakken, maatschappijleer en lichamelijke opvoeding. Het is de vraag of dat nog gewenst is. De Taakgroep heeft ook als opdracht meegekregen om advies te geven over de positie van de tweede moderne vreemde taal in het vmbo, die van het Fries in de scholen in Fryslân en die van maatschappelijke oriëntatie in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De vragen worden meer uitgebreid uitgewerkt in bijlage 7. Hieronder geven we de hoofdlijnen van de overwegingen en het advies.
22 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
De tweede moderne vreemde taal
idealiter zijn theorie en praktijk geïntegreerd. Dat het huidige doorsnee moderne-vreemde-talenonderwijs een meer dan gewenste theore-
Een tweede specifieke vraag in de opdracht gaat over de positie van de
tische benadering kent, treft deze leerlingen dus het meest.
tweede moderne vreemde taal in het vmbo. De tweede moderne
Versterking van het praktisch-communicatieve karakter van het onder-
vreemde taal hoort niet tot het voor alle leerlingen verplichte kerndeel.
wijs zou op termijn tot een beter aanbod voor de basisberoepsgerichte
Daarmee vervalt de bestaande verplichting van de tweede moderne
leerweg moeten leiden. Op korte termijn is verplichting van een tweede
vreemde taal in het vmbo. De overwegingen daarachter zijn duidelijk en
moderne vreemde taal voor alle leerlingen niet te verwezenlijken, maar
sterk. Er is een groep leerlingen in het vmbo voor wie een tweede
bij ingrijpende verbetering van het aanbod van Engels in het primair
moderne vreemde taal een te grote belemmering vormt en scholen
onderwijs en van de didactische aanpak in het voortgezet onderwijs
hebben ruimte nodig om bij de mogelijkheden van leerlingen aan te
komt dit op termijn wellicht anders te liggen. Ook voor leerlingen met
sluiten. Maar die ontwikkeling roept vragen op in het licht van
een lwoo-indicatie zien we een generieke verplichting tot het volgen
Europese afspraken om alle leerlingen zo vroeg mogelijk onderwijs te
van een tweede moderne vreemde taal als ongewenst. De onderlinge
bieden in ten minste twee moderne vreemde talen.
verschillen tussen hen zijn daarvoor te groot. Alleen op schoolniveau is
Door middel van een enquête hebben we leraren en schoolleiders
te bepalen in hoeverre een tweede moderne vreemde taal voor een
geraadpleegd over de gewenste positie voor de tweede moderne
lwoo-leerling een te grote belemmering is.
vreemde taal in het vmbo. De uitkomsten van de enquête leiden tot het volgende standpunt: Alle leerlingen in het vmbo krijgen Engels aan-
De positie van Frans en Duits in het curriculum vraagt om verheldering.
geboden. Alle leerlingen in de gemengde en theoretische leerweg
Ons advies over de tweede moderne vreemde taal in het vmbo
volgen verplicht een tweede moderne vreemde taal; leerlingen in de
betekent dat Frans en Duits buiten het kerncurriculum blijven. De
basis- en kaderberoepsgerichte leerweg doen dat alleen als ze daar
tweede moderne vreemde taal is immers niet voor alle leerlingen
zelf voor kiezen.
verplicht. Maar dat wil niet zeggen dat Frans en Duits geen plek in de
Toch komen we tot een meer genuanceerd advies. Daarin betrekken we
onderbouw zullen krijgen. Op grond van het inrichtingsbesluit zijn ze in
de actuele situatie in het onderwijs in de moderne vreemde talen, de
de onderbouw havo en vwo voor alle leerlingen verplicht. Volgens
doorstroomniveaus van de leerwegen vmbo en de internationale
bovenstaand advies zal een grote groep leerlingen in het vmbo naast
afspraken. De kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische
Engels nog een tweede moderne vreemde taal volgen. Bovendien
leerweg zijn verschillende wegen naar hetzelfde doel: een vervolg op
zullen er ook scholen zijn waar vmbo-leerlingen nog een derde
niveau 3 of 4 in het mbo. Daarom is het terecht om in deze drie
moderne vreemde taal aangeboden krijgen.
leerwegen vergelijkbare eisen te stellen.
Dat betekent dat duidelijk moet zijn hoe het minimumprogramma voor
Daarmee komt de basisberoepsgerichte leerweg in een bijzondere
deze vakken eruit ziet. Binnen het kerncurriculum stelt de Taakgroep
positie: alleen voor leerlingen die zich voorbereiden op de basis-
kerndoelen voor het vak Engels voor. Deze sluiten aan bij de kern-
beroepsgerichte leerweg geldt de verplichting van een tweede
doelen Engels voor het primair onderwijs en zijn gebaseerd op de
moderne vreemde taal niet. Maar de algemene argumenten om meer
uitgangspunten van communicatief talenonderwijs en op die van het
moderne vreemde talen te leren, gelden niet minder voor deze dan voor
Europese Referentiekader. Het is vanzelfsprekend dat deze kerndoelen
alle andere leerlingen. Ook in de punten waarvoor Nederland zich de
ook het minimumprogramma vormen van het onderwijs in andere
komende tijd op Europees niveau zal inzetten, waaronder verbeteren
moderne vreemde talen. Het te bereiken niveau zal bij Engels hoger
van de beheersing van de moderne vreemde talen, wordt voor hen geen
zijn dan bij Frans en Duits, maar de vaardigheden en competenties zijn
onderscheid gemaakt.
van dezelfde orde. De Taakgroep formuleert dan ook geen aparte
Leerlingen die zich voorbereiden op de basisberoepsgerichte leerweg
kerndoelen voor Frans en Duits.
zijn, meer dan andere, gebaat bij een vroege start met onderwijs dat voornamelijk praktijkgericht is en zo weinig mogelijk theoretisch;
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 23
Friese taal en cultuur
Tijd
De derde specifieke opdracht is te adviseren over de plaats van het vak
Een nieuw wettelijke kader moet tegemoet komen aan verschillen
Friese taal in het curriculum van de scholen in Fryslân. Fries is de
tussen leerlingen, leraren en scholen, en het ligt dus niet voor de hand
tweede rijkstaal van Nederland. Nederland heeft het Europees Hand-
om regels over tijd in verband met het onderwijsaanbod buiten
vest voor regionale of minderheidstalen onderschreven, waarin ons
beschouwing te laten. De samenhang met karakteristiek, inhoud,
land de verplichting op zich neemt om het gebruik van het Fries als
ordening en organisatie van het onderwijsaanbod maakt het nodig ook
minderheidstaal te bevorderen. In de provincie Fryslân is Fries een
de onderwijstijd te bespreken.
verplicht vak in zowel het basis- als het voortgezet onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs is deze verplichting ondergebracht bij de basis-
De eerste twee leerjaren
vorming . Tot dusver zijn de kerndoelen voor Fries niet verplicht. Het zijn officieel
In de opdracht is aangegeven dat de kerndoelen in tweederde van de
door het ministerie van OCW gepubliceerde handreikingen, afgeleid
onderwijstijd van twee leerjaren te realiseren moeten zijn. Daarmee
van de kerndoelen voor het vak Nederlands. Ze doen daardoor geen
wordt de mogelijkheid open gelaten dat het aanbod van de kerndoelen
recht aan de feitelijke onderwijssituatie in Fryslân. Ze zijn veel te
op scholen gedeeltelijk naar het derde of een hoger leerjaar verplaatst
omvangrijk en hebben te zeer het onderwijs in de moedertaal als
wordt. Daarvoor pleiten op het eerste gezicht belangrijke
uitgangspunt. De handreikingen spelen dan ook geen richtinggevende
overwegingen: scholen hebben zo meer ruimte om de volgorde van het
rol in het onderwijs. In de nieuwe situatie is Fries voor de scholen in
aanbod zelf te bepalen. Uiteindelijk maakt het immers niet uit op welk
Fryslân een verplicht onderdeel van het differentiële deel. Voor deze
moment het kerncurriculum wordt aangeboden, zolang het maar
scholen is het kerncurriculum dus eigenlijk iets uitgebreid. Daarbij
gebeurt voordat de leerlingen hun leerweg afronden.
passen ook verplichte kerndoelen, in overeenstemming met de
Deze argumenten doen echter geen recht aan de uitgangspunten van
bestuursafspraak die Rijk en Provincie hierover gemaakt hebben. De
het voorstel voor kerndoelen: het leren van leerlingen van 12-14 jaar en
kerndoelen moeten dan wel aansluiten op de beginsituatie van de
het daarmee samenhangend specifieke karakter van de onderbouw
leerlingen wat betreft taalvaardigheid en ze moeten recht doen aan de
(fundament en oriëntatie). Dat stelt omgekeerd ook eisen aan de fase
bescheiden positie van het vak in de onderbouw. Het moet gaan om
waarin het geheel van het op de kerndoelen gebaseerde onderwijs
haalbare kerndoelen, die richting geven aan het onderwijs en tegelijk
wordt aangeboden. Het maakt dus wel uit.
ruimte bieden om het vak toe te snijden op de lokale situatie.
Het is dan ook niet logisch en niet gewenst om het aanbod van kerndoelen over de tijd te verspreiden. Het zou tekort doen aan het funderend en oriënterend karakter van de onderbouw. Het is bovendien niet nodig: de globaal geformuleerde kerndoelen en ook de differentiële ruimte bieden alle mogelijkheden voor variëteit in de eerste twee leerjaren, ook om tegemoet te komen aan leerlingen met een zeer praktische instelling.
24 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Verplichte onderwijstijd
klaslokaal samenkomen, zal ook de behoefte aan variatie in onderwijstijd voor leerlingen toenemen.
De wet bepaalt dat scholen in de eerste drie leerjaren van het voort-
Om een minimumaanbod te waarborgen en geen al te grote verschillen
gezet onderwijs voor alle leerlingen een onderwijsprogramma moeten
te laten ontstaan, lijkt een bandbreedte geschikt van minimaal 950 en
verzorgen van jaarlijks ten minste 1280 lesuren van 50 minuten (of het
maximaal 1150 klokuren. De onderwijstijd blijft daarmee ook rond het
equivalent daarvan in klokuren). Dat voorschrift dateert uit de tijd dat
huidige wettelijke voorschrift van 1067 klokuren. De jaarlijkse bege-
de dingen nog eenvoudig leken: rechten en regels moeten voor ieder-
leide onderwijstijd zou voor alle leerlingen binnen die bandbreedte
een gelijk zijn en onderwijs bestaat uit een leraar die, in een school-
moeten vallen en gespreid moeten worden over ten minste 38 school-
lokaal, lesgeeft aan een klas. Dat past niet meer in het hiervoor
weken.
geschetste beeld met ruimte voor variëteit, ruimte om verschil te Lessentabel
maken en ruimte om het onderwijs anders te organiseren. Onderwijstijd voor leerlingen is ook niet meer te definiëren in termen van het aantal uren dat de leraar voor de klas staat. Innovatief onder-
De verdeling van de onderwijstijd over de verschillende onderdelen van
wijs bestaat uit een door leraren ontworpen arrangement van activi-
het onderwijsprogramma werd voor de invoering van de basisvorming
teiten, waarvan luisteren naar een leraar in de klas er één is en waar-
geregeld met verplichte lessentabellen. Met de komst van de basis-
voor gelijktijdige aanwezigheid van leraar en leerling in één ruimte lang
vorming veranderden die in een vrijblijvende adviestabel. In de beleids-
niet altijd nodig en mogelijk is. Leerlingen zullen steeds vaker op-
arme invoering van de basisvorming volgden de meeste scholen zonder
drachten in belangrijke mate zelfstandig uitvoeren, in een stimulerende
meer de adviestabel. Er was ook weinig aanleiding om het anders te
leeromgeving waarin de specifieke mogelijkheden worden benut van
doen: de kerndoelen en andere voorschriften lieten daartoe weinig
ict, bibliotheek en documentatiecentrum en van de eigen fysieke en
echte ruimte. Juist daardoor kon ook een adviestabel worden
sociale omgeving van de leerling. Dat vraagt om een andere definitie
ontworpen.
van onderwijstijd. De beschikbaarheid van begeleiding is daarin
Dat is nu anders. Globaal geformuleerde kerndoelen, ruimte om anders
cruciaal. Daarom is het beter om te spreken van begeleide onderwijs-
te ordenen en ruimte voor een differentieel deel maken het onmogelijk
tijd. De belangrijkste elementen voor een definitie daarvan zouden de
om een adviestabel te maken: er zijn gewoon te veel gelijkwaardige
volgende kunnen zijn:
mogelijkheden, daar past geen uniforme adviestabel bij. Laat de
•
het gaat om leerling-activiteiten binnen een onderwijsprogramma
verdeling van de onderwijstijd over de onderdelen van het onderwijs-
•
de activiteiten vinden plaats onder verantwoordelijkheid van een
aanbod daarom over aan de scholen. De karakteristiek, de kerndoelen
leraar
en de eisen die aan de differentiële ruimte worden gesteld bieden het
•
inhoudelijke kader waarbinnen de scholen keuzes kunnen maken. Dat
er is voor de leerling begeleiding beschikbaar in de vorm van een
leraar, een assistent of een andere deskundige. Dat hoeft niet nood-
inhoudelijke kader moet krachtig worden aangezet en gehandhaafd, en
zakelijkerwijs in dezelfde ruimte te zijn, een begeleider hoeft zelfs niet
een belangrijke plek krijgen in de verantwoording om de garantie te
in de buurt te zijn. De ontwikkeling van informatie- en communicatie-
bieden dat alle domeinen een reële plaats krijgen in het onderwijs op
techniek heeft andere manieren van beschikbaarheid en bereikbaar-
alle scholen.
heid gebracht •
de activiteiten worden normaal gesproken uitgevoerd in schooltijd.
Ruimte voor variëteit impliceert ook dat er variëteit in begeleide onderwijstijd kan zijn. Ook daarin moeten scholen kunnen aansluiten bij de verschillende behoeften van leerlingen. Naarmate meer scholen het onderwijs inrichten op een andere manier dan de traditionele lesuren van 45 tot 50 minuten, waarin een leraar en een klas in een
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 25
Conclusie Er is voldoende aanleiding om nu de rol van de overheid voor de komende jaren opnieuw te definiëren. De overheid kan meer ruimte geven en anderzijds het kader minder vrijblijvend neerzetten. Met het uitgangspunt dat de onderbouw VO vooral een funderende en oriënterende functie heeft, kan het kader voor het onderwijsaanbod in de onderbouw worden aangegeven met de opdracht aan de school om in de eerste twee leerjaren: •
de algemene karakteristiek in het onderwijs te realiseren
•
de kerndoelen samenhangend in het aanbod te verwerken
•
in onderwijsaanbod en begeleiding zorg te dragen voor een
doorlopende leerlijn voor de leerling, vanuit het basisonderwijs via de onderbouw naar de bovenbouw van de verschillende schoolsoorten en leerwegen •
voor leerlingen in het vmbo tot ten minste het eind van het tweede
leerjaar en in het havo/vwo tot het eind van het derde leerjaar de mogelijkheid te behouden om alle sectoren / profielen te kiezen binnen de schoolsoort waarin zij hun leerroute zullen vervolgen •
jaarlijks een in schooltijd verzorgd en begeleid onderwijs-
programma te bieden binnen een bandbreedte van 950 - 1150 klokuren, gespreid over ten minste 38 weken.
26 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Adviezen Advies 1 Een Algemene Karakteristiek
Advies 4 De tweede moderne vreemde taal
Leg in het wettelijk kader de voorgestelde algemene karakteristiek vast
Stel voor de leerlingen die zich voorbereiden op de kaderberoeps-
als richtsnoer voor de kwaliteit van het onderwijs in eerste twee leer-
gerichte, de gemengde en de theoretische leerweg naast Engels ten
jaren van het voortgezet onderwijs.
minste nog een tweede moderne vreemde taal verplicht en laat scholen vrij in de keuze om te bepalen:
Advies 2 Nieuwe kerndoelen
•
uit welke talen de leerlingen naast Engels een keuze kunnen
maken, beperkt tot die talen waarvoor een vmbo-examenprogramma is Stel de hierbij voorgestelde set kerndoelen vast voor de eerste twee
vastgesteld
leerjaren van het voortgezet onderwijs; bepaal het minimum tijds-
•
beslag voor het aanbod, gericht op deze kerndoelen, op tweederde van
beroepsgerichte leerweg, en welke lwoo-geïndiceerde leerlingen, zij
de onderwijstijd van de eerste twee leerjaren.
een tweede moderne vreemde taal aanbieden.
Advies 3 Ordening en organisatie van het onderwijsaanbod
Advies 5 Friese taal en cultuur
welke leerlingen die naar verwachting doorstromen naar de basis-
Stel voor leerlingen in scholen in de provincie Fryslân onderwijs in de Zie in het algemeen af van gedetailleerde voorschriften voor ordening
Friese taal en cultuur in het differentiële deel verplicht en stel in het
en organisatie. Laat scholen vrij in de ordening van de kerndoelen (in
kerndoelenbesluit daarvoor kerndoelen vast volgens het in bijlage 7
vakken, leergebieden, projecten en/of combinaties daarvan) en in de
opgenomen voorstel.
toekenning van tijd voor de verschillende onderdelen. Bepaal dat het
Advies 6 Maatschappelijke oriëntatie
geheel van het onderwijsaanbod zo moet worden ingericht en georganiseerd dat: •
een doorlopende leerlijn voor de leerling mogelijk is en wordt
Leg in overkoepelende regelgeving voor het hele voortgezet onderwijs
gegarandeerd, ook bij doorstroom naar een naastliggende leerweg of
vast dat het onderwijs een opdracht heeft op het gebied van de
schoolsoort
bevordering van actief burgerschap, sociale cohesie en integratie.
•
na de eerste twee leerjaren vmbo alle sectorkeuzes en voor het
havo/vwo na de eerste drie leerjaren alle profielkeuzes nog mogelijk
Advies 7 Onderwijstijd
zijn. Handhaaf een wettelijk minimum voor het tijdsbeslag van het jaarlijkse onderwijsaanbod; formuleer dat op gelijke wijze voor het hele voortgezet onderwijs; bied ruimte voor variëteit door voor de (begeleide) onderwijstijd voor de leerling een bandbreedte vast te leggen van minimaal 950 tot maximaal 1150 klokuren per jaar, te spreiden over ten minste 38 schoolweken.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 27
28 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
3
Variëteit en kwaliteit
Meer autonomie voor scholen brengt de overheid in een principieel
Een andere positie voor de overheid
andere positie, verplicht de scholen om keuzes te maken voor schoolontwikkeling en deze keuzes en de consequenties ervan te verant-
Hanteren van de algemene karakteristiek als richtsnoer blijft niet
woorden. De ambitie is er, voorbeelden van scenario’s voor school-
zonder gevolgen voor het beleid rond de onderbouw van het voortgezet
ontwikkeling en nieuwe vormen van verantwoording zijn voorhanden.
onderwijs en de dagelijkse praktijk. Scholen zullen de individuele
De rol van de Inspectie zal verschuiven van algemeen naar meer
leerling en groepen leerlingen als maat nemen voor de inrichting van
specifiek.
het onderwijs en daarom optimaal rekening houden met de verschillen tussen leerlingen en de wensen van de omgeving. Wie dit serieus neemt, past de dagelijkse lespraktijk zoveel mogelijk aan bij die verschillen. Daardoor ontstaat variëteit tussen en ook binnen scholen. Dat is gemakkelijk gezegd en het klinkt goed, maar het impliceert nogal wat voor de verhouding tussen overheid en scholen. Was voorheen de inrichting (en dus niet de kwaliteit) van het onderwijs in de scholen te toetsen aan algemeen geldende regels, in de toekomst zal dat niet meer het geval zijn. Wanneer het wettelijk kader slechts bestaat uit een richtinggevende algemene karakteristiek en een beperkt aantal globale kerndoelen, zal de verhouding tussen overheid en scholen principieel anders worden. Deze voorstellen zijn daarin een eerste stap: ze betekenen meer dan een revisie, omdat ze wezenlijk anders zijn dan voorstellen uit het verleden. Kon de overheid in het verleden de implementatie van onderwijsveranderingen beheersen, nu komt zij in de positie dat zij volgt en beoordeelt op welke wijze scholen gebruikmaken van de beleidsruimte. In plaats van het schoolbeleid en de schoolpraktijk te toetsen aan de regelgeving zal zij de school vragen hoe zij in haar beleidsontwikkeling de gegeven ruimte binnen de wettelijke kaders benut, wat dit betekent voor de vormgeving van de dagelijkse praktijk en hoe het staat met de kwaliteit en de opbrengst van het geboden onderwijs. Verantwoording wordt daarmee anders én belangrijker. De opvattingen en voorstellen van de Taakgroep passen binnen Koers VO, de weg die de minister van OCW voor de komende jaren wil gaan: beter luisteren naar scholen, interactieve beleidsvorming, minder regels, meer ruimte.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 29
De ruimte in de praktijk
daarbij volledig thematisch en leerlingen hebben zelf een ruime invloed op de inhoud.
Zoals we eerder hebben aangegeven, is een kernopgave voor scholen het aanbrengen van samenhang in het leerstofaanbod, aansluitend bij
Er kan bij het uitzetten van een koers door scholen geen sprake zijn van
de samenhang in de maatschappelijke werkelijkheid. Leerlingen
‘scenario 0’: scholen kunnen niet niet nadenken over het aanbrengen
maken deel uit van die maatschappelijke werkelijkheid; daarom mag
van samenhang. Scholen moeten op basis van de vernieuwde wet-
verwacht worden dat ze van daaruit betekenis kunnen geven aan wat
geving keuzes maken voor de ontwikkeling van hun onderwijs en van
ze leren.
hun school. Om deze ontwikkeling in de praktijk uit te werken kiest de
Vormgeven van samenhang kan op verschillende manieren en met
school een eigen scenario. De vier door de Taakgroep ontwikkelde
verschillende intensiteit. Een school kan ervoor kiezen samenhang te
scenario’s zijn voorbeelden, waarop variaties mogelijk zijn. En wellicht
creëren door de vakken onderling goed op elkaar af te stemmen, men
zijn nog heel andere scenario’s te bedenken. De scenario’s 1 tot en met
kan ook verdergaand samenwerken in projecten of zelfs in leer-
4 lopen op in ambitieniveau, maar de nummering geeft geen op-
gebieden. Nog verder gaat de school die niet (meer) uitgaat van de
lopende kwaliteit aan. Scenario 4 is dus niet beter dan scenario 1: naar
leerstof, maar van de competenties van de leerlingen. Scholen kunnen
de mening van de Taakgroep kan de school in elk scenario zeer goed
meer of minder ambitieus zijn in de manier waarop zij samenhang
presteren. Ieder scenario is uitgewerkt in vier fasen van ontwikkeling,
willen realiseren, maar de overheid heeft in dezen een minimale
aan de hand waarvan scholen ook hun verbeteractiviteiten kunnen
ambitie waaraan iedere school moet voldoen: een samenhangend
plannen.
onderwijsaanbod dat past bij de algemene karakteristiek van het leren van kinderen van 12 tot 14 jaar en gebaseerd is op 58 globale kern-
Waar zit nu concreet de speelruimte van de scholen? Zij kunnen keuzes
doelen die aangeven waaraan iedere leerling in de onderbouw van het
maken op drie hoofdterreinen: het programma, het proces en het
voortgezet onderwijs moet hebben gewerkt. Op basis van de algemene
personeel. Deze keuzes hangen voor een belangrijk deel met elkaar
karakteristiek, de gewenste samenhang en de kerndoelen heeft de
samen. Als het gaat om het programma, kunnen verschillende uit-
Taakgroep vier scenario’s ontwikkeld volgens welke scholen hun
gangspunten gehanteerd worden: de afzonderlijke vakken, het naast
onderwijs zouden kunnen vormgeven.
elkaar aanbieden van vakken en projecten, het integreren van een of meer vakken in leergebieden en thematisch werken. Hoe meer de
In het eerste scenario blijft de school dicht bij het bestaande. De
afzonderlijke vakken worden losgelaten, hoe groter de inbreng van de
vakken, de daarbij behorende docenten en het traditionele rooster
leerling zelf is en hoe vaker sprake zal zijn van buitenschools leren.
blijven bestaan; overlap in de leerstof van verwante vakken wordt bepaald en leraren maken er afspraken over.
Voor de inrichting van het proces kijken scholen naar ruimte, tijd en
Een school die iets verder gaat maakt in het rooster op gezette tijden
hulpmiddelen. De ruimte kan worden ingericht in afzonderlijke lokalen,
ruimte voor projecten: (docenten van) verschillende vakken werken
groepswerkruimten, ruimten van flexibele grootte (bijvoorbeeld met
samen aan een thema (scenario 2).
tussenwanden), enkele grote groepswerkruimten of een studieland-
In scenario 3 wordt inhoud van verschillende vakken geclusterd tot
schap, samenhangend met de (mogelijk variërende) groepsgrootte. Het
leergebieden of deelleergebieden, zoals Mens en maatschappij, Mens
rooster kan enkele blokuren bevatten, maar kan ook projectencorridors
en natuur (deelleergebieden: Mens en gezondheid, Mens en techniek),
laten zien, langere lessen dan tot nu toe gebruikelijk, voor projecten
Kunst en cultuur. Een deel van de tijd in het weekrooster wordt aan de
gereserveerde dagdelen, begeleidingstijd, keuzewerktijd of een
betrokken docenten en leerlingen toegewezen, zij hebben ruime
indeling in periodes. De aansturing van de leerlingen geschiedt door de
zeggenschap over de invulling.
leraar met studiewijzers of opdrachten, of door de leerling die zelf
Scenario 4 gaat niet uit van de leerstofinhoud, maar van de
richting geeft aan de ontwikkeling van zijn portfolio.
competenties die leerlingen moeten ontwikkelen. Het onderwijs is
30 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Ook op het gebied van het personeel zijn veel verschillende keuzes
samenhang besteden. Ook hierin is veel variatie mogelijk en wij stellen
mogelijk. Kiest de ene school voor sterk vaksectie- en mentoren-
voor om scholen daarin vrij te laten.
overleg, een andere school zal kiezen voor een functionele werk-
We bieden de kerndoelen als één set aan, opgedeeld in zeven vak- en
verdeling of het werken in een kernteam met integrale verantwoorde-
leergebieden, om scholen te laten zien waar de samenhang vooral ligt
lijkheid voor een afgebakende groep leerlingen. In de taken kan het
en duidelijk te maken dat leergebieden volgens die samenhang kunnen
accent liggen op het werken in het vakgebied of op de begeleiding van
worden ingericht. Desgewenst kunnen scholen vanuit deze zeven
leerlingen die hun eigen taken kiezen. Dat kan vergaande samen-
gebieden ook ‘gewone’ vakken inrichten. In een van onze werk-
werking vereisen (team teaching, inzet van assistenten) of minder ver
documenten geven we voorbeelden van het onderwijs in leergebieden
gaan (samenwerking op beperkte onderdelen of af en toe in duo’s).
in de verschillende scenario’s, als handreiking voor leraren die graag
Nogmaals: de te maken keuzes hangen met elkaar samen.
die kant op willen.
Naast de te maken keuzes is ook de vraag aan de orde hóe de school
Het kiezen en daadwerkelijk volgen van een route naar de toekomst
de ontwikkeling kan aanpakken. Daarbij is van belang dat de school
vereist samenwerking door professionals die niet meer vrijblijvend is,
vaststelt waar ze nu staat: hoe ambitieus zijn wij? Verkeren we in een
omdat zij onderling afhankelijk van elkaar zijn. Teamwork en daarmee
risicovolle situatie of is onze context stabiel en probleemloos? Hebben
teamontwikkeling zijn een bijna vanzelfsprekend gevolg van school-
we een ondernemend of een afwachtend team? De combinatie van
ontwikkeling. Het inspelen op verschillen tussen leerlingen heeft al op
antwoorden op dit soort vragen, die aan de basis liggen van de
veel scholen geleid tot onderwijskundige verantwoordelijkheid van
Innovatietypologie van Erna Scholtes (zie een van onze werk-
teams van docenten voor een afgebakende groep leerlingen. Dit levert
documenten), leidt tot een aanpak, die door de visie van de school-
tot nu toe goede resultaten op, zowel voor het welbevinden van de
leiding op verandering gekenmerkt wordt. Een selectie uit het scala
leerlingen als voor hun ontwikkeling. Schoolontwikkeling, maar ook
aan mogelijkheden:
teamontwikkeling is dus van groot belang bij het voldoen aan de
•
rationele implementatie van een vastgestelde nieuwe situatie
nieuwe eisen, waarbinnen samenhang essentieel is.
•
nadruk op het creëren van draagvlak en mensen in de organisatie
Schoolontwikkeling is dan zowel gericht op de leerresultaten van de
beschouwen als object en vormgever van verandering
leerlingen als op het vermogen van de school om te veranderen. De
•
nadruk ligt daarbij op de doceer- en leerprocessen binnen de school en
streven naar een optimale combinatie van organisatiedoelen en
mensen •
op de condities die deze processen ondersteunen.
het veranderingsproces beschouwen als een leertraject voor
mensen (met vallen en opstaan)
Uit de raadplegingen van de Taakgroep blijkt een ruime ambitie in het
•
onderwijsveld om beleidsrijk te werken aan een zelfgekozen scenario
verandering zonder sturing van bovenaf.
De eerste en laatste variant komen in het onderwijs weinig voor, het
voor schoolontwikkeling. Zo’n ontwikkelingsproces kost tijd. Een
draagvlakdenken veel, net als het afstemmen van de doelen op elkaar,
aantal scholen heeft uit onvrede met de regelgeving van de basis-
terwijl met name het werkendeweg verbeteren van het onderwijs een in
vorming in de afgelopen jaren al gekozen voor afwijkingen, om meer
onderwijsland veel aangetroffen werkwijze is.
tegemoet te komen aan de verschillen tussen hun leerlingen. Op basis van de voorstellen van de Taakgroep zullen zij hun beleid nu verder
Eén aspect uit bovenstaande beschrijving van keuzes belichten we nog
kunnen uitwerken. Er is inmiddels door de overheid al een overgangs-
even apart: de leergebieden. In de opdracht aan de Taakgroep worden
regime ingesteld. Het is van belang om dit overgangsregime te
deze expliciet genoemd als te onderzoeken terrein. In leergebieden
verlengen totdat de nieuwe wetgeving ingaat, dus van 1 augustus 2004
kunnen verbanden in leerstof gelegd worden, om samenhang aan te
tot 1 augustus 2006, en daarnaast scholen de mogelijkheid te geven op
brengen. Het is echter niet zo dat scholen die hun onderwijs niet in
de invoering van de nieuwe wetgeving vooruit te lopen. Scholen
leergebieden aanbieden, per definitie niet voldoende aandacht aan
kunnen dan zonder wettelijke blokkades en zonder verstoring van de voorziene ontwikkeling op de nieuwe regelgeving overgaan.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 31
Verantwoording
en de resultaten. De Inspectie zal zich in het funderend onderwijs overigens nooit beperken tot meta-evaluatie: op het primaire proces
Met de verandering in de positie van de overheid verandert ook de
zal zij altijd direct onderzoek blijven doen om de uitkomsten van
manier van verantwoorden. Zoals scholen gedifferentieerd gebruik
zelfevaluatie te toetsen.
zullen maken van de geboden beleidsruimte, zo zal ook variatie in de wijze van verantwoorden optreden. Scholen zullen hieraan moeten
Om hun kwaliteitsbeleid te versterken zullen scholen niet zelf het wiel
wennen en ermee willen experimenteren. Ook hierin is het bieden van
opnieuw hoeven uit te vinden. De afgelopen jaren hebben verschil-
ruimte in tijd en methode noodzakelijk. Gezien het verantwoordings-
lende organisaties, waaronder Q5, deels in samenwerking met de
traject zoals beschreven in de Wet op het Voortgezet Onderwijs en de
Inspectie methodieken en instrumenten ontwikkeld voor zelfevaluatie,
Wet op het Onderwijs Toezicht is het niet nodig en ook niet gewenst
met het waarderingskader uit de Wet op het Onderwijs Toezicht als
een speciaal toetsingskader voor het onderwijs in de onderbouw te
geïntegreerd onderdeel. Het is van belang dat deze lijn met steun van
ontwikkelen. Specifieke kaders worden ook niet gesteld voor andere
de overheid wordt doorgezet.
onderdelen van het voortgezet onderwijs. Die zouden leiden tot toenemende regelgeving en daarmee ruimte geven aan de voorkant die
Natuurlijk zal de overheid goed op de hoogte willen blijven van de
aan de achterkant weer dichtgetimmerd wordt. Dat zou de werkdruk
resultaten van het onderwijs. Scholen zullen hierover duidelijke
van de school weer verzwaren. Bovendien is op veel scholen het
gegevens moeten kunnen verstrekken. Deels kan dit op basis van de
kwaliteitsbeleid en daarmee de zelfevaluatie nog niet optimaal
in-, door- en uitstroomgegevens van de Inspectie. Het jaarlijkse over-
ontwikkeld. Toepassing van een nieuw, veel ruimer wettelijk kader met
zicht per school, binnen de scholen ‘hinkelpad’ genoemd, is hiervoor
alle implicaties van dien zou hand in hand kunnen gaan met het
een uniek instrument. Deels kan de school instrumenten op leerling-
versterken en uitbouwen van kwaliteitsbeleid.
niveau inzetten, zoals het (digitale) portfolio.
Grotere autonomie en ontwikkeling van een goed systeem van
‘Waar bemoeit de overheid zich mee?’ is een vraag die we nog wat
kwaliteitszorg zullen elkaar dus kunnen versterken. Samen kunnen ze
nader willen uitwerken. Hierboven gaven we al aan wat de onder-
een goede aanzet zijn tot zelfevaluatie. Niet alleen de overheid wil
werpen van verantwoording zijn: het innovatief proces, het onderwijs-
weten hoe en met welke resultaten de school de grotere autonomie
leerproces, de resultaten. Niet bij al die onderwerpen zijn de gegevens
vormgeeft, ook de ‘klanten’ van de school zullen hier vragen over
even hard. Cijfers spreken voor zich zelf, ook als ze aan cijfers van
stellen en een mening hebben: leerlingen, ouders, leraren, toe-
vergelijkbare instellingen gerelateerd worden. De beoordeling van het
leverende scholen, vervolgonderwijs, bedrijfsleven, sociale omgeving.
innovatief proces en ook van het onderwijsleerproces is een ander
Hoe beter de school van de wensen en meningen van de betrokkenen
verhaal. Een voorbeeld: als een school goede resultaten boekt en de
op de hoogte is, hoe beter zij aan hen over haar beleid verantwoording
betrokkenen tevreden zijn, kan zij dan tevreden zijn met niet-
kan afleggen (‘horizontale verantwoording’). Naarmate zij hiertoe beter
activerend onderwijs of daar zelfs voor (blijven) kiezen? De Taakgroep
in staat is, zal zij zich ook tegenover de overheid gemakkelijker kunnen
meent van niet. De overheid formuleert haar minimale ambitie, waarin
verantwoorden (‘verticale verantwoording’).
niet alleen de minimale leerstofinhoud en resultaten tellen, maar
Hoe hoger de kwaliteit van de horizontale verantwoording, hoe minder
waarin de algemene karakteristiek van het leren van kinderen van 12 -
een breed onderzoek van de Inspectie nodig is. De rol van de Inspectie
14 jaar een principiële plaats heeft. Onderwijs dat niet tegemoetkomt
verschuift naar waardering en beoordeling van de kwaliteit van de
aan deze algemene karakteristiek voldoet dus niet aan de eisen van
zelfevaluatie en het op grond daarvan beoordelen van de kwaliteit van
deugdelijkheid.
de school. Het instrumentarium en daarmee de punten van beoordeling
Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe belangrijk het is dat de verschillende
blijven hetzelfde, maar de intensiteit van het toezicht varieert met de
partijen in het speelveld weten wat zij van elkaar kunnen verwachten.
kwaliteit van de kwaliteitszorg van de school.
De overheid stelt duidelijke kaders en bepaalt daarmee de ruimte.
Het toezicht wordt proportioneel: in plaats van een algemeen onder-
Scholen leggen over het gebruik van de ruimte verantwoording af. Het
zoek voert de Inspectie op een aantal punten specifieker onderzoek uit.
waarderingskader van de Inspectie en andere instrumenten in het
In haar proportioneel toezicht kan de Inspectie naast toezicht op de
kader van verantwoording vormen tussen beide de verbindende
wettelijk voorgeschreven documenten de nadruk leggen op horizontale
schakel.
verantwoording en op de consequenties van de uitkomsten van zelfevaluatie voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs, zowel op het niveau van het innovatief proces als op dat van het onderwijsleerproces
32 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Adviezen Advies 8 Overgangsregeling
Advies 9 Anders verantwoorden
Geef scholen de ruimte en de tijd om hun onderbouw te ontwikkelen.
Laat scholen passende vormen van verantwoording ontwikkelen die
Bied in de overgangsperiode (2004 - 2006) mogelijkheden om af te
aansluiten bij de gemaakte keuzes in aanbod, organisatie en inrichting
wijken van de bestaande regelgeving rond vakken en bevoegdheden,
van het onderwijs. Geef de Inspectie een actieve rol zodat scholen:
vooruitlopend op de nieuwe wetgeving.
•
beleid op het gebied van kwaliteitszorg en zelfevaluatie
ontwikkelen en uitvoeren •
de uitkomsten daarvan betrekken bij de verdere ontwikkeling van
het onderwijs op het gebied van inhoud, proces en rendement •
beleid ontwikkelen om zich tegenover de direct betrokkenen te
verantwoorden.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 33
34 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
4
Condities voor ontwikkeling
Ruimte bieden voor schooleigen keuzes is niet voldoende. Om de
Een grote omslag?
ontwikkeling op grote schaal op gang te helpen zal de overheid een samenhangend stimuleringsbeleid moeten voeren. Speerpunten:
De geschiedenis van tien jaar basisvorming is geschreven door experts.
breed inzetbare leraren, flexibele leermiddelen, aanpassing van de
Vakinhoudelijke deskundigen stelden kerndoelen op, leerplan- en
leeromgeving en tijd om te ontwikkelen.
toetsontwikkelaars werkten ze verder uit, auteurs en uitgevers vertaalden ze naar een geschreven programma in de vorm van leergangen. Leraren maakten een laatste slag en volgden daarbij meestal vrij nauwgezet de lijnen die in de leermiddelen waren uitgezet. Het was in twee cycli van vijf jaar een goed voorbeeld van implementatie via de leerboeken. Het voordeel daarvan kan niet worden ontkend: de kwaliteit van de leermiddelen is ontegenzeggelijk gestegen en dat heeft de kwaliteit van het onderwijsaanbod zeker positief beïnvloed. Het nadeel is ook evident: leraren volgen steeds meer de methode en maken steeds minder eigen inhoudelijke en didactische keuzes om flexibel in te spelen op de ontwikkeling van de leerlingen. Of de kwaliteit van de leerprocessen evenredig is toegenomen is dan ook maar de vraag.
Welk scenario een school ook kiest, de speelruimte voor leraren om eigen keuzes te maken zal moeten worden vergroot. De school moet een nieuwe balans vinden tussen standaardisatie en maatwerk. Dat is voor vele scholen een omslag. Een grote omslag? Het is lastig generaliseren omdat de verschillen tussen de scholen nu al zo groot zijn en ook de ambities sterk uiteenlopen. Uit onze raadplegingen komt een dubbele boodschap naar voren: de scholen hebben relatief hoge ambities, maar zien er tegelijkertijd tegen op. De ervaringen van de 36 scholen in het landelijke netwerk van de VVO leren ook waar de schoen wringt. Veranderen - in welk scenario dan ook - lukt alleen als je een aantal zaken tegelijk regelt: personele, inhoudelijke èn organisatorische kwesties. Het aantal pionierende scholen die dat voor elkaar krijgt, is nog klein.
We denken dat het mogelijk is om de ambities van een grotere groep scholen een kans te geven als de overheid een aantal condities voor zijn rekening neemt. Het is niet voldoende om alleen ruimte te geven. De belangrijkste condities hebben te maken met de leraren en de leermiddelen. In de raadpleging overheerst grote unanimiteit over de gewenste condities: verruiming van de mogelijkheden om leraren in te zetten; flexibele leermiddelen; investeren in gebouwen en voorzieningen; ontwikkeltijd en scholing; inspirerende voorbeelden.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 35
Personeel: het profiel van leraren
elementen van actieonderzoek over inhoudelijke of didactische keuzes. Vanuit het perspectief van de overheid raakt deze kwestie aan de
Het verbeteren van de samenhang in het aanbod kan op vele ver-
verhouding tussen autonome instellingen en de educatieve infra-
schillende manieren, maar het vraagt in alle gevallen een vorm van
structuur. De overheid zou een stevige bijdrage kunnen leveren door te
samenwerking tussen leraren. De klassieke organisatie in scholen voor
stimuleren dat scholen zelf meer verantwoordelijkheid voor dit type
voortgezet onderwijs is daar niet op gericht. Enigszins gechargeerd:
activiteiten nemen. Voor het aspect opleiden in de school zijn
het leraarschap is nu vaak eerder een beroep voor solisten dan voor
initiatieven gaande die verder uitgebouwd zouden kunnen worden.
teamspelers. Uit onderzoek naar het functioneren van vaksecties komt
Voor de aspecten leerplan- en materiaalontwikkeling en onderzoek is
eenzelfde beeld naar voren: veelal beperken de afspraken in de sectie
nog veel te winnen.
zich tot afspraken over de resultaten en de toetsen. De proceskwaliteit van het werk blijft impliciet en sterk persoonsgebonden.
Een tweede kwestie betreft de smalle bevoegdheid van leraren. Het vormen van teams wordt in de onderbouw buitengewoon bemoeilijkt
Op het moment dat de schoolleiding een beleid van maatwerk voor
doordat de bevoegdheid van leraren maar zo’n beperkt gebied
groepen leerlingen wil voeren en daarin dan ook meer samenhang
bestrijkt. Gezien vanuit de leerling verzorgt een leraar maar een klein
tussen de vakken wil realiseren, komt de kwaliteit van de samen-
deel van het hele onderwijsprogramma. Een klas heeft al snel tien tot
werking tussen leraren aan de orde. Samenhang veronderstelt directe,
twaalf leraren nodig. De scholen hebben de Taakgroep heel duidelijk
niet vrijblijvende samenwerking op proceskenmerken. Dat is gevoelig
gemaakt dat dit met name in het vmbo een ongewenste situatie is.
en ingewikkeld. De eigen manier van lesgeven moet zichtbaar en
Waar maatwerk in zowel didactiek als zorg het hardst nodig is, vindt
bespreekbaar worden. We hebben op verschillende scholen gezien dat
men teams van vier tot acht personen per klas de beste maat.
dit zeer de moeite waard is. Waar leraren elkaar in een teamverband
Gevraagd: leraren die een groter deel van het curriculum in de onder-
vinden, ontstaat meer plezier in het werk en rapporteert men grote
bouw voor hun rekening kunnen en mogen nemen. We realiseren ons
leereffecten. Eén belangrijke sleutel is het op gang brengen en houden
dat ook dit een lastige kwestie is. Ons systeem voorziet in een tweede-
van de professionele dialoog over de manier van werken met leer-
graadsopleiding in één vak. Daar zijn ook goede argumenten voor.
lingen.
Vakkennis is een belangrijke basis voor een leraar die ook in 3 havo/ vwo en de bovenbouw vmbo (en het mbo) moet kunnen werken. Vak-
In de huidige situatie is dat niet eenvoudig te organiseren. De belang-
kennis is ook nodig om verantwoorde didactische keuzes te kunnen
rijkste vragen in dit verband die schoolleiders bezighouden zijn de
maken.
volgende. Hoe kan ik mijn teams samenstellen? Hoe organiseer ik tijd voor mijn teams? Welke taken krijgt het team en hoe wordt het werk
Daarmee is het geschetste probleem echter niet weg. De Taakgroep is
aangestuurd? De Taakgroep heeft in een groot aantal interviews de
geen voorstander van een specifieke uniforme bevoegdheid voor de
stand van zaken rond teamvorming in de onderbouw in kaart gebracht.
eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs. Maar we zien wel
Dat levert veel aandachtspunten op voor schoolontwikkeling en een
betere mogelijkheden dan de bestaande om in de eerste twee leerjaren
goed beeld van mogelijkheden en belemmeringen. Bovendien is extern
verantwoord onderwijs in bredere leergebieden te bieden.
advies gevraagd over de initiële opleiding voor leraren.
In de bestaande systematiek kan een leraar een brede bevoegdheid in het algemeen alleen verwerven door voor alle onderliggende vakken
Voor de overheid levert dit onderzoek vier belangrijke kwesties op. De
afzonderlijk een bevoegdheid te halen. Omdat de bevoegdheid van het
eerste betreft het terugbrengen van onderzoek, ontwikkeling en
eerste jaar van de basisberoepsgerichte leerweg tot het hoogste
opleiding in de school. Waar teams van leraren goed functioneren
niveau van het mbo reikt, schieten de specifieke vakinhoudelijke eisen
komen professionalisering, innovatie en schoolontwikkeling dichter bij
hoog over de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs heen.
elkaar. Leraren ontwikkelen niet alleen hun persoonlijke repertoire: het
Ze zijn bovendien juist niet gericht op bekwaamheden om onderwijs te
gaat altijd ook over vernieuwing van de didactiek, materiaal-
geven op basis van samenhang in bredere domeinen. Kortom: de
ontwikkeling en vaak over het opleiden van jonge leraren of zij-
bestaande bevoegdheidsregels stimuleren leraren niet om hun
instromers.
bevoegdheid te verbreden en dragen ook niet bij aan ontwikkeling van
De samenwerking begint dus vaak niet direct in de klas, het primaire
een didactiek van leergebieden. We zien twee aanvullende manieren
proces, maar juist bij de secundaire taken, voor- en nawerk, en de
om hier uit te komen.
tertiaire processen, programmaontwikkeling en teamontwikkeling, die op langere termijn spelen. In vele geslaagde teamprocessen zitten
36 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
De ene loopt via het wetsvoorstel Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO)
Idealiter worden de volgende accenten gelegd. De beginnende leraar in
dat uitgaat van benoembaarheid op basis van (nog vast te stellen)
de onderbouw:
bekwaamheidseisen. Daarin kan onderscheid worden gemaakt naar
•
is vertrouwd met de ontwikkeling van kinderen tussen 10 en 14 jaar
‘samenhangende leerjaren’. De eerste twee leerjaren van het voort-
•
heeft enige kennis over programma en aanpak in de bovenbouw
gezet onderwijs kunnen zeker zo worden beschouwd. Dat maakt het
van het primair onderwijs
dus mogelijk om daarvoor bekwaamheidseisen te ontwikkelen en vast
•
te stellen, die specifiek op samenhang in de breedte gericht zijn.
leeftijdsgroep
Het zou in verschillende opzichten een stap vooruit zijn als het voor
•
regulier bevoegde leraren mogelijk wordt zo’n verbrede bekwaamheid
doelgroep
te verwerven, die specifiek gericht is op de betrokkenheid van het vak
•
in een breder leergebied en op de didactiek van de samenhang met de
geven.
heeft kennis over leerachterstanden die typerend zijn voor de
heeft ervaring met een contextrijke didactiek afgestemd op de
is sterk gericht op samenwerking met collega’s die andere vakken
andere betrokken vakken. De overheid zou daardoor een verbreed bekwaamheidsprofiel als mogelijke loopbaankeuze voor leraren meer
Om te bewerkstelligen dat leraren worden opgeleid die aan deze
aantrekkelijk maken.
beknopte profielschets beantwoorden, is de Taakgroep voorstander van een tweesporenbeleid. Enerzijds kan aangesloten worden op de
De andere richt zich op teamverantwoordelijkheid en teambekwaam-
lopende ontwikkelingen bij de tweedegraadsopleidingen, met
heid. Binnen de school kan de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit
competentiegericht opleiden in duale leeromgevingen als doel.
van het onderwijs in bredere leergebieden door de schoolleiding
Anderzijds zou het mogelijk moeten worden dat scholen zelf bestuur-
worden gelegd bij een groep leraren die tezamen beschikken over alle
lijke verantwoordelijkheid voor de opleiding van leraren nemen. Het
bevoegdheden voor de in het leergebied betrokken vakken. Het
zou een belangrijke impuls zijn als scholen zelf voor een leraren-
onderwijs kan dan onder verantwoordelijkheid van dit lerarenteam
opleiding geaccrediteerd kunnen worden, waarbij delen van de
worden gegeven door bijvoorbeeld een leraar met een bevoegdheid
opleiding kunnen worden uitbesteed aan hogescholen en/of ander
voor een van de betrokken vakken. Op deze manier kan de inhoudelijke
externe ondersteuners. Dat vraagt om flexibilisering van de finan-
kwaliteit van het onderwijs worden gewaarborgd. Bovendien is de
ciering en waarschijnlijk om een zorgvuldige overgangsfase. Het past in
aantrekkelijke kant van de teamgedachte dat diepte en breedte in de
het denken over het terugbrengen van opleiden, onderzoek en
groep gecombineerd kunnen worden. Ook hier is maatwerk het parool:
ontwikkeling naar de school en geeft een krachtige prikkel tot
leraren die zich verdiepen in een vak naast leraren die zich ook toe-
vernieuwing aan de reguliere opleidingen.
leggen op samenhang tussen vakken. Te denken valt ook aan kopstudies voor pabo-gediplomeerden en maatwerk voor zij-instromers
Programma: flexibel inzetbare leermiddelen
met een breed interesseprofiel. Docenten in Nederland volgen het boek. Meer ruimte, variëteit en De derde kwestie ligt in het verlengde hiervan en betreft het werken
maatwerk staat haaks op landelijk ingevoerde, gedetailleerde vak-
met assistenten en verschillende leraarsfuncties. Er is al een
didactische methodiek. Leraren moeten uit een breed en inspirerend
stimuleringsbeleid terzake dat vooral wordt ingegeven door zorg over
aanbod steeds opnieuw hun eigen methode kunnen samenstellen.
tekorten op de arbeidsmarkt. Naast een breedtestrategie waarin taak-
Extra complicatie: leermiddelen worden in Nederland commercieel
en functiedifferentiatie in het algemeen wordt bevorderd, past ook een
geëxploiteerd.
dieptestrategie. Daarin zouden scholen inspirerende voorbeelden kunnen ontwikkelen van onderbouwteams die de taken zo verdeeld
Het beleid voor de basisvorming heeft op twee manieren de leer-
hebben dat de gewenste samenhang wordt gerealiseerd.
middelenmarkt ingrijpend beïnvloed. De kerndoelen leidden tot programmatische harmonisering over de schooltypen heen; de trend
De vierde kwestie betreft de initiële opleiding van nieuwe leraren in de
naar zelfstandig leren leidde tot zelfinstruerende leergangen waar
onderbouw. Hier liggen kansen om in de tweedegraadsopleiding het
leerlingen met minimale hulp doorheen kunnen navigeren. Het
profiel van de beginnende leraar beter dan nu op de specifieke situatie
resultaat was vanuit het perspectief van de uitgevers een droom-
van de onderbouw toe te snijden. Wat is daarin vooral van belang?
scenario: zeer uitgebreide, stap-voor-stap geprogrammeerde leergangen voor 15 vakken, voor grote, stabiele doelgroepen.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 37
Overigens hebben de uitgevers deze opgave met grote onderwijs-
Overigens zullen de bestaande leergangen de komende jaren nog
kundige integriteit opgepakt. De inhoudelijke en didactische kwaliteit
volop in gebruik blijven. De ruimere mogelijkheden op school- en
van de Nederlandse leermiddelen is hoog. Daarmee wordt meteen het
docentniveau vergen flexibiliteit en maatwerk bij het gebruik ervan. De
dilemma zichtbaar: hoe die kwaliteit vast te houden in een fragmen-
uitgevers hebben ons toegezegd dat zij de scholen hierbij de nodige
terende markt? De recente geschiedenis van de leermiddel-
service zullen verlenen. Voor scholen en docenten die de komende
ontwikkeling voor de bovenbouw van het vmbo stemt tot nadenken.
jaren nog ‘dicht bij het bestaande’ willen blijven, is dat een gerust-
Met het maken van goede leermiddelen zijn forse investeringen
stellende gedachte.
gemoeid die in een markt met kleine doelgroepen nauwelijks terug-
Scholen die daarentegen veel werk willen maken van hun ‘eigen’
verdiend kunnen worden. Met de trend naar meer maatwerk lijkt het
programma met hun eigen materiaal, moeten daartoe volop de
tijdperk van de grote, kant-en-klare leergangen ten einde te lopen.
gelegenheid krijgen. Dat is immers wat we willen: meer ontwikkeling in de school. Een prachtig hulpmiddel hierbij kan de Nationale Bronnen-
De Taakgroep heeft in deze context een initiatief genomen voor een
bank zijn, die vanaf 2005 het Nederlandse audiovisuele archief voor het
project ‘experimenten met leermiddelen’. Alle partijen zien een vorm
onderwijs ontsluit, voorbewerkt en toespitst op de onderbouw.
van flexibiliteit als de richting waarin voor het geschetste dilemma een oplossing moet worden gezocht. Als een pakket leermiddelen zo
Wat kan de overheid doen? In de eerste plaats zorgen dat
gearrangeerd kan worden dat het op verschillende manieren en voor
experimenten met flexibele leermiddelen nog enkele jaren worden
verschillende groepen gebruikt kan worden, heeft dat zowel voor de
gecontinueerd. Dit is een mes dat aan twee kanten snijdt. Het helpt
consument als voor de producent voordelen. De vraag is echter wat
scholen zich een beeld te vormen van wat in hun eigen situatie
‘flexibiliteit’ nu precies inhoudt en wat dat voor de hanteerbaarheid van
werkelijk mogelijk is. Het helpt uitgevers bij het ontwikkelen van
leermiddelen betekent. In de eerste fase van het leermiddelenproject
werkbare alternatieven voor de gesloten leergang. Dat is echter niet
zijn acht proefpakketten ontwikkeld die elk op vijf scholen zijn uit-
voldoende. In een beperkt, gesloten experiment is er geen sprake van
getest. We hebben uit deze proef de volgende conclusies getrokken:
een marktsituatie. In een situatie waarin een totaal arrangement
•
Deze proefsituaties leiden er - ondanks wisselend succes - alle toe
commercieel moet worden ondersteund, ligt dat fundamenteel anders.
dat het collegiale gesprek op gang komt over inhoudelijke samenhang
We hebben in onze voorstellen voor de nieuwe onderbouw geen totaal-
en didactische variatie, met andere woorden: het leereffect voor
concept dat op een nader te definiëren tijdstip kan worden ‘ingevoerd’.
docenten is groot.
De uitgever zal op enigerlei wijze moeten meebewegen met de
•
ontwikkeling van verschillende scenario’s in de school. Daarmee staat
Het succes wordt vooral bepaald door de startsituatie en de voor-
bereiding. De schoolleiding moet de randvoorwaarden vooraf goed
de klassieke relatie leverancier - klant ter discussie.
regelen (rooster, infrastructuur ict, voorbereidingstijd); de leraren
Het lijkt ons van belang dat er, naar analogie van de projecten rond
moeten wennen aan het gegeven dat eigen keuzes meer voorbereiding
opleiden in de school, projecten komen waarin een nieuwe rolverdeling
vragen dan een kant-en-klaar pakket.
tussen uitgevers en scholen wordt beproefd.
•
Het valt niet mee om in een relatief nieuwe leerstofordening
Daar zit een inhoudelijke kant aan - wie doet uiteindelijk wat? - maar
(thema’s in een leergebied bijvoorbeeld) het goede prestatieniveau
zeker ook een commercieel aspect. Uitgevers moeten de kans krijgen
vast te stellen; relatief veel opdrachten waren te moeilijk of te
om parallel aan een nieuw uitgeefconcept ook een alternatief business
gemakkelijk.
model te ontwikkelen. We kunnen niet het risico lopen dat de gewenste
•
kwaliteit wel denkbaar, maar niet betaalbaar is.
De goede balans tussen voorstructurering en vrije keuzemogelijk-
heden ligt per school en per pakket weer anders, het concept van
Een derde interventie van de overheid zou zich meer specifiek kunnen
flexibiliteit is zeker nog niet uitgekristalliseerd.
richten op de rol van de ict-infrastructuur in een flexibeler leermiddel-
Over het algemeen was het een waardevol experiment dat niet alleen
voorziening. Dat is nu al het meest kwetsbare gebied gebleken.
de deelnemende scholen een goede impuls gaf, maar ook weer vele
Digitalisering maakt meer flexibiliteit mogelijk, maar vraagt ook om
nuttige vervolgvragen heeft opgeroepen. Een tweede tranche
een technisch voorzieningenniveau dat veelal niet wordt gerealiseerd.
experimenten is in voorbereiding.
38 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Proces: tijd en ruimte
Een vergelijkbare redenering geldt voor de beschikbare tijd voor het samen vormgeven van onderwijs. Het klassieke rooster bindt de
Een steeds terugkerend thema in het gesprek met de scholen was de
werktijd van de leraar aan de werktijd van leerlingen, de les is een
leeromgeving. Het klassieke schoolgebouw is - kort door de bocht -
eenheid van tijd, plaats en handeling. Het streven naar wat in het
niet veel meer dan gangen en lokalen. Ongeveer de helft van de
jargon een rond rooster voor leerlingen heet (een werkdag zonder al
scholen heeft vrij recent grote of kleinere verbouwingen gerealiseerd,
teveel gaten) leidt tot de situatie dat de tijd voor de niet-lesgebonden
de andere helft is dat van plan. Werken met leerlingen in duo’s of
taken versnipperd of aan de randen van de dag te vinden is.
groepjes is in het standaardlokaal al relatief lastig, er is gewoon te
Niet zelden moeten teams belangrijke discussies voeren of
weinig ruimte. Veel scholen hebben hun mediatheek opgewaardeerd,
beslissingen nemen nadat de leraren al met zes of zeven groepen
stilteruimtes ingericht, ict-werkplekken ingericht, sommige hebben
leerlingen hebben gewerkt, ergens tussen drie en vijf uur ‘s middags.
zelfs een soort junior studiehuis afgebakend waarin leerlingen bege-
Mensen vrijmaken leidt meteen tot fricties tussen vraag en aanbod van
leid, maar wel zelfstandig aan hun opdrachten of projecten werken.
werk: je kunt de betreffende leraar niet zomaar vervangen, je hebt
Uit onze raadpleging is duidelijk geworden dat leeromgeving en
iemand nodig die specifiek dat vak kan geven. Extra geld in projecten
(ict-)infrastructuur een kritische succesfactor zijn voor het welslagen
wordt vaak ingezet om dergelijke formatieve fricties op te vangen, de
van de beoogde vernieuwing van de onderbouw.
ruimte in de normale formatie kan vaak niet worden gebruikt door de
Als de overheid scholen vraagt om op basis van een algemene
beperkte inzetbaarheid van de tweedegraadsleraar. We zullen niet
karakteristiek echt een eigen gezicht te geven aan het onderwijs in de
uitweiden over de complicaties die de demografische werkelijkheid van
onderbouw, heeft dat ook consequenties voor de leeromgeving. Actief
vandaag met zich meebrengt: de combinatie van oudere leraren met
en zelfstandig leren, samenwerken met anderen, leren in samenhang
BAPO-verlof en jonge leraren met deeltijdbanen. Dergelijke schijnbaar
stellen andere eisen aan de ruimtes waarin leerlingen en leraren
triviale problemen frustreren talloze vernieuwingspogingen.
werken. Leergebieden in het domein Mens en natuur vragen om andere lokalen
Nu zijn er voor al deze problemen creatieve oplossingen bedacht, zowel
dan de huidige gescheiden faciliteiten voor techniek, natuurkunde,
voor de inrichting van de leeromgeving als de organisatie van de werk-
scheikunde, verzorging en biologie. Een vergelijkbare redenering horen
dag. Er zijn ook zeker scholen waar deze kwesties minder spelen. Het
we over het domein Kunst en cultuur. Ten slotte is duidelijk geworden
blijft echter woekeren met de schaarste en op een groot aantal plekken
dat het leveren van maatwerk vrijwel onmogelijk is zonder voldoende
is onderwijsvernieuwing gewoon niet mogelijk. Er is geld nodig om
werkplekken met computers door de hele school. Tegelijkertijd weten
deze wezenlijke knelpunten op te lossen. We hebben hiervoor samen
we dat veranderingen in de leeromgeving een belangrijke stimulans
met terzake deskundige bestuurders en schoolleiders de volgende
vormen voor een meer actieve rol van de leerling en daarbij passende,
berekening gemaakt.
andere rollen voor leraren. De invoering van de werkplekkenstructuur
Uitgangspunt is dat een generieke ophoging van de lump sum niet
in het vmbo is hier een goed voorbeeld van.
gewenst is. Een relatief bescheiden impuls kost al snel veel extra geld
Onze conclusie is dat dit een relatief onderschatte factor is, van groot
en is niet specifiek te relateren aan de ontwikkeling van de onderbouw.
belang voor verdere ontwikkeling in de gewenste richting.
We zijn daarom voorstanders van een impuls die qua systematiek vergelijkbaar is met wat voor de ontwikkeling van het vmbo is ingezet:
Een ander deelthema is werkplekken voor leraren. Een leraar staat
een extra bedrag per leerling gedurende enkele jaren. Als grondslag
ongeveer de helft van zijn werktijd voor de klas, de werkplek voor de
voor een berekening zijn we uitgegaan van het volgende. De overheid
andere helft is zijn studeerkamer thuis. Als we de samenwerking in
vraagt de scholen om de samenhang te versterken en in de onderbouw
teams serieus nemen, is dat een ongewenste situatie. Teams werken
echt maatwerk te gaan leveren. Dat is alleen mogelijk als de leraren in
nu vaak in lege klaslokalen, zonder de faciliteiten die bij een modern
teamverband daadwerkelijk de tijd krijgen om de ontwikkeling in
kantoor horen. Nog maar weinig scholen hebben fatsoenlijke werk-
samenwerking verder vorm te geven. Een algemeen door schoolleiders
ruimte voor leraren ingericht. In de normen voor nieuwbouw van
onderschreven ervaringsgegeven is dat een team de eerste jaren
scholen komen de vierkante meters voor de leraren niet voor, de basis
ongeveer één dagdeel per week nodig heeft om van de grond te komen.
is nog steeds een - inmiddels sterk verouderd - concept van x vierkante
Dat zou neerkomen op een bedrag van € 192 per jaar per leerling in de
meter lokaal per leerling.
onderbouw, totaal € 80 miljoen per jaar, vrij te maken voor teamontwikkeling (het equivalent van drie klokuren per leraar). Daarnaast lijkt het ons gewenst om ongeveer € 8 miljoen per jaar te bestemmen voor het terugbrengen van onderzoek en ontwikkeling in de school via proefprojecten. Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 39
De ondersteuning
Om die gecombineerde ontwikkeling van scholen en van docenten mogelijk te maken, kan een dergelijk project de verschillende partijen
Scholen krijgen in de voorstellen van de Taakgroep ruimte om een
op de onderwijsmarkt tot elkaar brengen, met als uitgangspunt dat ook
eigen gezicht aan hun onderbouw te geven en zelf keuzes te maken in
in deze situatie de leervraag van scholen leidend is voor het aanbod. In
de ordening en organisatie. De scholen geven aan dat ze die ruimte
zeer praktische zin is het project ook de vraagbaak voor de scholen: er
willen en daarbij graag gebruik maken van voorbeelden en
is op dit moment geen ‘loket’ voor inhoudelijke vragen over de eerste
ondersteuning die het realiseren van de eigen keuzes mogelijk maken.
leerjaren van het voortgezet onderwijs.
Daarin valt op dit moment nog niet goed te voorzien: onderwijs-
En tot slot kan het project - zowel door zijn eigen vorm als in de eigen
ondersteuning en nascholing zijn weliswaar zoveel mogelijk
activiteiten - vooruitlopen op een veranderde verhouding tussen
gedecentraliseerd, maar er bestaat nog geen evenwichtige verhouding
overheid en instellingen, bijvoorbeeld door binnen duidelijke kaders
tussen vraag (de scholen) en aanbod (onderwijsondersteuning,
met alle betrokkenen te volgen of de gewenste ontwikkeling ook op
nascholing, uitgevers).
gang komt.
Die onbalans is ook te constateren bij leerlingvolgsystemen. Veel scholen gaven in gesprek met de Taakgroep aan op zoek te zijn naar ondersteunende middelen die de oriëntatie en keuze van de leerling ondersteunen. Daarbij gaat het niet zozeer om registratie van resultaten (een administratief systeem), maar veel meer om een middel dat de ontwikkeling van de leerling op verschillende gebieden zichtbaar maakt. Dat kan de leerling (en de ouders) ondersteunen bij het maken van de juiste keuze en het docententeam helpen bij het geven van een passend advies. Het is wenselijk om ook op dit gebied de soms zeer uiteenlopende vragen van scholen te bundelen om op die manier een aanbod van leerlingvolgsystemen te doen ontwikkelen dat betaalbaar is, dus voor een deel gestandaardiseerd, en dat toch in voldoende mate tegemoet komt aan schoolspecifieke wensen.
De Taakgroep stelt daarom voor een project in te richten dat vooral met en voor de scholen communiceert: het bij elkaar brengen van scholen, zeker ook van leraren, om na te gaan waar de wensen en behoeften van de mensen in de school liggen, en op basis daarvan initiatieven te nemen zodat vooral daarin wordt voorzien. Op die manier kan een dergelijk project scholen aanzetten zich te ontwikkelen en de geboden ruimte te benutten, ten dienste van de ontwikkeling van de leerling. Parallel aan die schoolontwikkeling, misschien wel als onderdeel ervan, draagt het project ertoe bij dat docenten weer ‘meesters’ worden die inhoud en werkwijze in hun lessen baseren op professionele inzichten die zij ook delen met hun directe collega’s in de school.
40 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Adviezen Advies 10 Verdere ontwikkeling van de onderbouw voortgezet onderwijs
–
proefsituaties te initiëren waarin scholen digitale leermiddelen
in een krachtige leer- en werkomgeving integreren •
het overzichtelijker maken en waar nodig meer en beter op elkaar
Initieer een vierjarig project Onderbouw met als belangrijkste functies:
afstemmen van vraag en aanbod op het gebied van ondersteuning van
stimuleren, coördineren, monitoren en zorgen voor gerichte
onderwijsontwikkeling.
communicatie. Dit project heeft een expliciete rol in de kwaliteitszorg rond toekenning, besteding en verantwoording van stimuleringsgelden. Tot gewenste activiteiten voor het project behoren in ieder
Advies 11 Onderwijs verzorgen in bredere leergebieden
geval: •
directe communicatie met scholen en docenten over de toekomst
Maak mogelijk dat leraren op basis van een bevoegdheid voor één vak
van de onderbouw, via bestaande en te ontwikkelen media
onderwijs verzorgen in een breder leergebied, door:
•
•
een monitor die de landelijke stand van zaken in de ontwikkeling
toe te staan dat het onderwijs plaatsvindt onder de verant-
registreert en communiceert
woordelijkheid van een team van leraren van een school, die tezamen
•
beschikken over alle bevoegdheden voor de in het leergebied
het doen ontwikkelen van handreikingen, uitwerkingen en voor-
beelden over onder andere: –
•
betrokken vakken
doorlopende leerlijnen primair onderwijs - onderbouw
•
voortgezet onderwijs - bovenbouw voortgezet onderwijs
bevoegdheid te verbreden door te voldoen aan aanvullende bekwaam-
–
heidseisen voor het geven van onderwijs in bredere leergebieden in de
ordening van kerndoelen in vakken, leergebieden en/of
projecten en toekenning van tijd voor de verschillende onderdelen
eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs.
–
modellen voor school- en teamontwikkeling
Stimuleer nascholings- en begeleidingsactiviteiten die leraren beter
–
bevorderen van burgerschap, sociale cohesie en integratie
toerusten voor het verzorgen van onderwijs in bredere leergebieden.
het opzetten van ‘voorbeeldscholen’ waar met name docenten zich
Advies 12 Het opleiden van leraren
een beeld kunnen vormen van diverse ontwikkelingen •
het voor bevoegde leraren mogelijk te maken hun formele
het verder ontwikkelen van instrumenten die een ononderbroken
schoolloopbaan bevorderen, onder andere door: –
Maak het mogelijk dat (groepen) scholen onder eigen bestuurlijke
experimenten met nieuwe arrangementen voor leerlingen
verantwoordelijkheid een opleiding voor leraren kunnen gaan inrichten
tussen 10 en 14 jaar
en zorg daarbij voor een geflexibiliseerde financieringsstructuur voor
–
het opleiden van leraren en een zorgvuldig overgangsregime.
bundeling van de vraag van scholen en harmonisering met de
mogelijkheden van aanbieders om software te ontwikkelen waarmee scholen snel hun eigen leerlingvolgsysteem kunnen samenstellen –
•
Advies 13 Investeren in ontwikkeling van de onderbouw voortgezet onderwijs
uitwerken van voorbeelden van leerstandaarden voor
verschillende domeinen op verschillende niveaus, gekoppeld aan
Zorg ervoor dat scholen de komende jaren in staat zijn voldoende
vervolgmogelijkheden in de bovenbouw
middelen in te zetten om schoolontwikkeling in de onderbouw een
stimulering van portfolio-ontwikkeling waarin de ontwikkeling
impuls te geven, met name in de vorm van tijd voor leraren om die
vastgelegd kan worden
ontwikkeling in teamverband vorm te geven. Neem daarvoor een
•
het ontwikkelen van flexibele leermiddelen, door:
gemiddelde tijdsinvestering van wekelijks drie klokuur per leraar als
–
richtsnoer. Dat komt neer op een investering van € 80 miljoen per jaar.
proefsituaties te initiëren waarin varianten van een flexibele
leermiddelenvoorziening nader worden uitgewerkt
Reserveer gedurende vier jaar een projectenfonds van € 8 miljoen voor
–
projecten met een hoge transferwaarde.
netwerkvorming van scholen te stimuleren die zelf verant
woordelijkheid nemen voor het ontwikkelen van leermiddelen Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 41
42 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
5
Perspectief
Ons laatste hoofdstuk gaat over de toekomst. Wij gaan ervan uit dat
Basisvorming en onderbouw
onze kerndoelen als overheidskader een houdbaarheidsduur hebben van maximaal acht jaar. Een overgangsperiode. Hoe gaat het dan
De basisvorming was een moeizaam compromis: een flinke set
verder?
inhoudelijke eisen (15 vakken, 250 kerndoelen) die gelden voor alle
Eerst zetten wij onze voorstellen in een ruw historisch perspectief. Dit
leerlingen, in een hechte, verticale structuur van totaal verschillende
leidt tot een inschatting van de verdere ontwikkeling van het wankele
leerroutes (geen stelseldiscussie!). Iedereen kon er zijn eigen doel-
evenwicht tussen overheid en scholen. De nieuwe positie van de
stelling in projecteren: van maatschappelijke emancipatie via
overheid vergt andere wegen om in een grote variëteit toch kwaliteit te
pedagogisch-didactische vernieuwing tot actualisering van de leerstof.
waarborgen. En ten slotte doen wij aanbevelingen om daarbij de samenhang in het beleid te vergroten.
De maatschappelijke doelstellingen vertonen interne spanning. Ook de Onderwijsraad constateert dat. Hoe kan je uitstel van keuze bereiken en het peil van jeugdonderwijs verhogen? Bovendien, wat is dat: het peil van het onderwijs? En: hoe kan je algemene kennis en ontwikkeling combineren met versterking van de beroepsvoorbereiding? In het eerstgenoemde dilemma botsen opvattingen over gelijke kansen. Gaat het nu om gelijke toegang tot de verschillende lagen van de onderwijspiramide, op grond van de eigen, individuele prestaties, of gaat het om de kansen die iedereen moet krijgen om de tekortkomingen van het eigen milieu te ontgroeien? Bij de eerste opvatting hoort een verticaal systeem van duidelijk gemarkeerde leerroutes naar uniforme examinering. Bij de andere opvatting een horizontaal systeem van het vasthouden van leerlingen in gemeenschappelijke trajecten met maatwerk in de begeleiding. De praktijk van de basisvorming laat een soort mix zien.
De spanning tussen de algemene vorming en de beroepsvorming heeft met name aan de kant van voorbereidend beroepsonderwijs tot flinke problemen geleid. De Onderwijsinspectie heeft die breed uitgemeten. In de praktijk bleek het combineren van beide doelstellingen onhaalbaar. In het huidige vmbo zijn de naweeën hiervan nog behoorlijk merkbaar. Veel scholen en vestigingen voor vmbo hebben intussen hun eigen oplossingen ontwikkeld. Mede op basis van de overgangsmaatregelen voor de basisvorming hebben ze een flinke selectie in vakken en kerndoelen gemaakt, hebben ze vakken tot leergebieden gecombineerd, werken ze met kleine kernteams en hebben ze, gestimuleerd door de overheid, in de beroepsgerichte leerwegen steeds meer werk gemaakt van praktische sectororiëntatie. In de onderbouw zie je steeds meer elementen van een beroepsgericht pedagogisch-didactisch concept: het leren in de vorm van werkplekken, van integratie van theorie en praktijk. Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 43
De formulering van de kerndoelen heeft ook de nodige onduidelijkheid
duidelijk (‘de leerling leert’): ze schetsen een kerncurriculum in
opgeleverd. Zo zijn er tussen en binnen de verschillende vakken grote
algemene aanbodtermen dat voor alle leerlingen geldt. De school kan
verschillen in type doelformulering: van globale streefdoelen tot zeer
dit curriculum op heel verschillende manieren uitwerken, organiseren
concrete kennis-output. De oorspronkelijke opzet was wel degelijk het
(de vier scenario’s) én uitbreiden (differentieel deel). Het biedt voor de
verplichte gemeenschappelijke curriculum vast te leggen in termen van
hand liggende mogelijkheden om de samenhang te bevorderen (leer-
resultaat: zie de mislukte poging tot landelijk toetsing van alle leer-
gebieden) en om theorie en praktijk in het leerplan te integreren. En
lingen na de basisvorming!
het dwingt een zekere mobiliteit van leerlingen af: na twee jaar valt er
In de praktijk hebben de kerndoelen niet gewerkt als ‘programma van
nog wat te kiezen.
toetsing en afsluiting’. In de praktijk hebben de educatieve uitgevers ze zo goed mogelijk verwerkt in vakmethodes op ongeveer vier niveaus.
Wij beschouwen onze kerndoelen en karakteristieken als een verant-
En in de uitvoeringspraktijk, zeker in het vmbo, komen flinke stukken
woordelijkheid van de school voor het behalen van maatschappelijke
uit die schoolboeken en de daarin vervatte kerndoelen niet aan bod.
startkwalificaties. Daarin zijn een aantal gemeenschappelijke
De Inspectie heeft dat in 1998 gedetailleerd vastgesteld, overigens op
competenties te benoemen die te zijner tijd waarschijnlijk een nog
de generatie kerndoelen en methodes van 1993, dus niet op de nog
beter overheidskader kunnen bieden, een sterke, gemeenschappelijke
uitgebreide versie van 1998! Sindsdien is het niet bijgehouden, niet op
ondergrond van zeer uiteenlopende kwalificerende leerroutes. Zo’n
landelijk niveau, al helemaal niet op schoolniveau, laat staan op dat
herontwerp is geen landelijke innovatie maar een verantwoordelijkheid
van de klas. De kerndoelen functioneren dus niet echt als kwaliteits-
voor de school, voor de docenten. Veel scholen hebben de eerste stap
standaarden van de overheid.
gelukkig al gezet.
Overladenheid en versnippering zijn de meest gehoorde bezwaren tegen het programma van de basisvorming. De evaluatie van de
Overheid en autonomie
Inspectie, de advisering van de Onderwijsraad en analyses van de laatste jaren wijzen uit dat er in samenhang daarmee nog wel wat meer
Schevenings beraad, schoolplan, lumpsum, de Wet op het Onderwijs
aan de hand is. Saaie lessen, te weinig ruimte voor scholen, te weinig
Toezicht, initiatiefrijke scholen, verantwoording - de autonome school
diversiteit voor leerlingen, geen maatwerk, weinig visie op leren en
vordert gestaag. Jammer dat de mensen in de school dat nog niet zo
leerlingen, slechte aansluiting op vervolgtrajecten, gebrek aan
ervaren.
professionaliteit. Ook in dit opzicht is er sprake van een overgangssituatie. De OnderDe Taakgroep heeft in nauwe samenspraak met het onderwijsveld naar
wijsraad heeft over de centrale positie van de scholen en hun beleids-
oplossingen gezocht. Deze werkwijze leidde al snel tot de tussentijdse
voerend vermogen diverse rapporten uitgebracht. Wij zijn op weg naar
conclusie dat een soort selectie en reparatie van de kerndoelen niet
een educatieve infrastructuur waarvan de scholen de kern vormen.
toereikend is. Een meer principiële beleidsomslag, een meer integrale
Maar van een nieuwe balans tussen overheid en scholen is nog niet
oplossing is geboden.
echt sprake. En van een behoorlijk functionerende vraag- en aanbodsituatie evenmin. Scholen hebben bijvoorbeeld nog moeite met hun
De kern van onze voorstellen is dat scholen de gelegenheid krijgen hun
ruimte, met het formuleren van hun ontwikkelings- en ondersteunings-
eigen onderbouw in te richten. Ons voorstel voor 58 kerndoelen is dus
vraag, Zij ondervinden hinder van versnippering en verkokering binnen
geen poging tot revisie, maar tot een ander soort overheidskader dat
de huidige infrastructuur. De kwaliteit en de samenhang van het
scholen daarbij houvast biedt. Die kerndoelen zijn gebaseerd op een
ondersteuningsaanbod vormen een flink probleem. Autonomie vergt
karakteristiek van het leren in de onderbouw, enerzijds gerelateerd aan
heldere besluitvorming en communicatie, op alle niveaus. Als de
de leerbehoeften van kinderen in die leeftijdsfase, anderzijds aan de
school beleidsrijker gaat opereren, komt het aan op een hechte interne
eisen van doorlopende leerlijnen. De functie van die 58 kerndoelen is
organisatie, een zorgvuldig proces van bespreking en besluitvorming,
44 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
wederzijdse communicatie. Op veel scholen valt hier nog het nodige
Bij toenemende variëteit moet de overheid alert zijn op de kwaliteit. In
aan te ontwikkelen. De voorstellen van de Taakgroep voeren in dit
hoofdstuk 3 hebben we daartoe voorstellen gedaan. De suggestie om
opzicht de druk op.
in dit verband gebruik te maken van door de overheid vastgestelde leerstandaarden, verwerpen wij. In de eerste plaats blijkt uit de
Dat geldt ook voor het landelijke niveau. Autonome instellingen
exercitie die SLO- en Cito-deskundigen op ons verzoek gedaan hebben,
moeten een eigen brancheorganisatie hebben waarin ze hun eigen
dat de constructie van een operationeel systeem van dekkende leer-
ontwikkeling kunnen afwegen en bepalen. In de geschetste overgangs-
standaarden een enorme en zeer tijdrovende (jaren!) onderneming is.
situatie klemt dat des te meer. De overheid moet duidelijk zijn over het
Bovendien zou het toepassen van zo’n systeem als landelijke
speelveld, vervolgens is de sector zelf aan bod. De vereiste regie
kwaliteitstoets in de scholen op onoverkomelijke bezwaren stuiten.
(vraag-aanbod) kan in belangrijke mate beter door de sector zelf
Wel is er draagvlak voor leerstandaarden als instrument voor eigen
worden gevoerd. Extra moeilijkheid in het voortgezet onderwijs: het
kwaliteitszorg of voor remediërende doeleinden, zeker als dat
enorme aantal actoren en belanghebbenden. Die vormen echter ook
gecombineerd kan worden met leerlingvolgsystematiek. Daar zou de
een extra argument.
komende jaren mee geëxperimenteerd kunnen worden. Cruciaal is dat leerstandaarden en leerlingvolgsystemen de variëteit tussen en binnen
Naar ons idee zou de Minister er goed aan doen een VO-raad te
scholen ondersteunen. Dat lukt alleen bij intensieve betrokkenheid van
forceren. Nu er intussen sprake is van een redelijk functionerende
leraren en scholen. Zo wordt variëteit in schoolontwikkeling
werkgeversvereniging en de voormalige VVO zich als Schoolmanagers-
gestimuleerd.
VO op zijn schoolmanagement-identiteit concentreert, lijkt de tijd rijp. Het is zinvol ook de mogelijkheden te verkennen die competenties De overheid is en blijft verantwoordelijk voor het onderwijsstelsel en
bieden bij bewaking van de onderwijskwaliteit. Weliswaar is dat een
voor het waarborgen van de basiskwaliteit. In een andere rolverdeling
flinke klus, bijvoorbeeld omdat er weinig eenduidigheid is over een
kan de overheid zich meer dan nu concentreren op de samenhang in
competentiegerichte benadering in de educatieve sector. De SLO heeft
het stelsel, de maatschappelijke startkwalificaties, de kwaliteits-
op ons verzoek een vingeroefening gedaan die uitwees dat vrijwel al
bewaking, het verder saneren en harmoniseren van wet- en regel-
onze 58 kerndoelen zonder problemen tot competentiegerichte doel-
geving.
formuleringen zijn om te werken. De SLO heeft zich daarbij gebaseerd
In het kader van de twee genoemde rollen van de overheid (stelsel-
op de definitie die de Onderwijsraad als eerste verkenning heeft aan-
verantwoordelijkheid en waarborgen van de kwaliteit) maken we nog
gereikt. Ondanks interessante ontwikkelingen in mbo en vmbo is er
een enkele opmerking over de toekomst van de onderbouw.
naar ons oordeel nog niet sprake van een eenduidige innovatie in de richting van competentiegericht onderwijs. Verdere verkenning en
Het type kerndoelen dat wij voorstellen, maakt het goed mogelijk één
onderzoek zijn gewenst.
set te hanteren voor de totale onderbouw van het voortgezet onderwijs. Zodoende drijven we vmbo en havo/vwo niet verder uit elkaar. Of de theoretische leerweg meer dan thans het geval is een brugfunctie kan vervullen in het stelsel, moet de komende jaren blijken. Met betrekking tot de recente zorgen over het vmbo hopen wij dat onze voorstellen een positieve bijdrage leveren: als leerlingen uitgedaagd worden tot authentiek en participerend leren en tot een wezenlijke oriëntatie op hun eigen toekomst, is er iets minder kans op excessen en uitval. Wij realiseren ons evenwel dat de problemen waarvoor sommige scholen gesteld worden, dieper en meer omvattend zijn.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 45
Samenhang in beleid
Scholen hebben vaak het gevoel gestraft in plaats van beloond te worden voor maatwerk. Met het oog op die autonome school van 2012
Ontwikkeling van de onderbouw van het voortgezet onderwijs zien we
lijkt het ons noodzakelijk de samenhang in de totale regelgeving rond
niet los van de rest van het onderwijs(beleid). Onze opdracht legt al
het VO te verbeteren.
veel nadruk op de doorlopende leerlijnen: met onze aanbevelingen beogen we verbeteringen bij de diverse aansluitingen te bereiken.
Ten slotte nog een enkele opmerking over de examens in het VO. Ons
Voorts hebben wij de opdracht integraal opgevat: scholen kunnen hun
internationaal zo gewaardeerde examensysteem begint wat te knellen.
inhoudelijke ruimte optimaal benutten onder specifieke condities. Ook
Terwijl het Centraal Examen pas recent voor alle leerwegen is inge-
daarover doen wij aanbevelingen. Veel van die aanbevelingen hebben
voerd, neemt de twijfel in de scholen toe en pleit de Onderwijsraad
een tijdelijk karakter: stimuleren, faciliteren, extra aandacht geven,
onomwonden voor een andere doorstroomprocedure. Dat geldt in het
regels versoepelen, experimenteren, enzovoorts.
bijzonder voor het vmbo. Onze visie op de onderbouw kan een zekere spanning opleveren met
Op langere termijn lijkt ons harmonisatie van alle wet- en regelgeving
centrale examinering. De verschuiving in de richting van het school-
voor het voortgezet onderwijs gewenst. Onze aanbevelingen vormen de
examen biedt meer ruimte, als de voorschriften hiervoor tenminste nog
zoveelste reparatie van de Wet op het Voortgezet Onderwijs en het
behoorlijk worden gesaneerd! Maar het verdient aanbeveling, zonder
inrichtingsbesluit. En belangrijker nog: onze aanbevelingen betekenen
direct kind met badwater weg te gooien, de komende jaren te
een volgende stap op weg naar een werkelijk autonome school, een
experimenteren met alternatieve afsluitingen en doorstroommogelijk-
school die de feitelijke verantwoordelijkheid neemt voor een optimaal
heden. Het lijkt ons erg de moeite waard zorgvuldig na te gaan of onze
leerproces én het behalen van verantwoorde kwalificaties van zijn
visie op het leren van de leerling kan worden doorgetrokken tot in de
leerlingen. De nieuwe balans tussen overheid en scholen die zich
eindfase van het voortgezet onderwijs, zodat de school de gelegenheid
begint af te tekenen, vereist nieuwe, samenhangende wetgeving.
heeft ook maatwerk te leveren in de doorstroomkwalificaties van de leerling.
Scholen die echt maatwerk willen leveren, initiatiefrijke scholen, lopen niet alleen aan tegen overladenheid in de regels maar ook tegen versnippering. Voor de onderscheiden beleidsterreinen heeft de regelgeving zich in de loop der jaren afzonderlijk ontwikkeld, zodat er sprake is van overlap, soms een zekere strijdigheid en veel praktische bezwaren. Een school die echt werk maakt van vernieuwing van de onderbouw heeft bijvoorbeeld te maken met: •
de bevoegdheidsregeling
•
het functiebouwwerk
•
stringente algemene arbeidsvoorwaarden
•
taakbeleid als uitwerking van CAO-bepalingen
•
arbeidsomstandigheden (ARBO-wetgeving)
•
de onderwijstijd
•
de bekostiging
•
het kwaliteitsbeleid
•
gebouw en inrichting
•
het examenprogramma.
46 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Adviezen Advies 14 Ontwikkeling van competenties
Advies 16 Een brancheorganisatie van het voortgezet onderwijs
Ontwikkel conceptcompetenties voor leerlingen in de verschillende stadia van hun ontwikkeling in hun schoolloopbaan en voor hun
Neem het initiatief tot instelling van een VO-raad, waarin alle belang-
maatschappelijke startkwalificatie. Experimenteer met deze
hebbenden participeren en die zeggenschap krijgt over alle belangrijke
competenties ten behoeve van professionalisering en bewaking van de
ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs.
onderwijskwaliteit.
Advies 17 Wet- en regelgeving op termijn Advies 15 Examens Onderzoek de mogelijkheden tot harmonisatie van het totaal aan wetExperimenteer de komende jaren met alternatieven voor de huidige
en regelgeving in en rond het voortgezet onderwijs: personeel,
examinering in het voortgezet onderwijs om tegemoet te komen aan
organisatie, bekostiging, inhoud en kwaliteit.
toenemende variëteit en andere vormen van verantwoording.
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 47
Verwijzingen Verwijzingen bij hoofdstuk 1
Verwijzingen bij Hoofdstuk 2
M. Goris en H. Rookmaker, Doorlopende leerlijnen, werkdocument 5 bij
I. Berlet, Competenties van A en Z. Aanzet voor een
het eindrapport Beweging in de onderbouw van de Taakgroep
competentiegerichte vormgeving van het praktijkonderwijs, SLO
Vernieuwing Basisvorming (2004)
(2004)
Inspectie van het onderwijs, Werk aan de basis: Evaluatie van de
Cito/SLO, Leerstandaarden: een verkenning, werkdocument 10 bij het
basisvorming na vijf jaar (1999)
eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004)
L. Stevens, Zin in Leren (2002) Commissie Kerndoelen Basisonderwijs, Verantwoording delen (2002) Taakgroep Vernieuwing Basisvorming: Eerste analyse, opvattingen in de scholen over de toekomst
T. Ekens (red.), Programmalijnen leergebieden, werkdocument 6 bij het
onderbouw voortgezet onderwijs (2003)
eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing
Nadere analyse, opvattingen in de scholen over de toekomst
Basisvorming (2004)
onderbouw voortgezet onderwijs (2003) T. Ekens (red.), Programmalijnen vakgebieden, werkdocument 7 bij het H. Witteman, Naar een kindgerichte onderbouw, werkdocument 2 bij
eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing
het eindrapport Beweging in de onderbouw van de Taakgroep
Basisvorming (2004)
Vernieuwing Basisvorming (2004) M. Goris en H. Rookmaker, Doorlopende leerlijnen, werkdocument 5 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004)
Inspectie van het onderwijs, Werk aan de basis: Evaluatie van de basisvorming na vijf jaar (1999)
KPC Groep: Aan de slag met actief burgerschap. Handreiking voor scholen PO en VO (2002) Scholen voor actief burgerschap. Uitgangspunten (2003) Actief burgerschap (2003)
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen: Ruimte voor kwaliteit in de basisvorming (2000) Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs (2001)
48 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Verwijzingen bij Hoofdstuk 3
Onderwijsraad: Zeker weten, leerstandaarden als basis voor toegankelijkheid (1999) Agenda voor een herijking van de basisvorming (2000)
H. Claessen, K. Horsman,Th. Muntingh, Verantwoording door de
De basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld (2001)
school, werkdocument 12 bij het eindrapport Beweging in de
Competenties: van complicaties tot compromis (2002)
onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004)
Samen leren leven (2003) Diephuis & van Kasteren Onderwijsadviseurs, Scenario’s voor een
Rondom Onderwijs (2003)
herontwerp van de basisvorming (2003) K-J. Polder, SCO-Kohnstamm Instituut, Probleemanalyse van de basisvorming, Werkdocument 1 bij het eindrapport Beweging in de
Inspectie van het onderwijs, Werk aan de basis: Evaluatie van de
onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004)
basisvorming na vijf jaar (1999)
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Geen woorden maar daden
E. Scholtes, Twynstra Gudde, Schoolontwikkeling: noodzaak,
(2002)
voorbeelden en handreikingen, werkdocument 3 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Referentiegroep Praktijkonderwijs in de steigers, Streefdoelen nieuwe
(2004)
stijl in de aangepaste basisvorming praktijkonderwijs. Keuzes aan het Taakgroep Vernieuwing Basisvorming:
praktijkonderwijs (2004)
Eerste analyse, opvattingen in de scholen over de toekomst SLO:
onderbouw voortgezet onderwijs (2003)
Vakdossiers (2001)
Nadere analyse, opvattingen in de scholen over de toekomst
Een proeve van een competentiegerichte formulering van de
onderbouw voortgezet onderwijs (2003)
kerndoelen basisvorming (2004)
Voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO, bijlage 2 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw (2004)
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming: Basisvorming: Keuzes aan de school, een werkdocument voor scholen (2003) Contouren van de nieuwe onderbouw, tussenrapportage van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2003) Beweging in de onderbouw, een werkdocument voor scholen (2004) Opdracht Taakgroep Vernieuwing Basisvorming, bijlage 1 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw (2004) Voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO, bijlage 2 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw (2004) Kerndoelen en praktijkonderwijs, bijlage 3 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw (2004) Specifieke adviezen, bijlage 7 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw (2004)
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Waarden, normen en de last van het gedrag (2003) Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 49
Verwijzingen bij Hoofdstuk 4
Verwijzingen bij Hoofdstuk 5
N. van Dalen, J. Blijenberg, Experimentele leermiddelen, werkdocument
Cito/SLO, Leerstandaarden: een verkenning, werkdocument 10 bij het
9 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep
eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing
Vernieuwing Basisvorming (2004)
Basisvorming (2004)
A. Frik, Docent in de nieuwe onderbouw, werkdocument 8 bij het
R. Diephuis e.a., Voortgangsrapportage ‘De initiatiefrijke school’,
eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing
interne notitie voor OCW (2004)
Basisvorming (2004) Inspectie van het onderwijs, Werk aan de basis: Evaluatie van de H. Leeferink, P. Sleegers, F. Geijsel (ESO, Katholieke Universiteit
basisvorming na vijf jaar (1999)
Nijmegen), Het leren van docenten in de context van de school, de spanning tussen teamontwikkeling en schoolontwikkeling,
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, De school
werkdocument 4 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw,
centraal: Verdere versterking van de school in de educatieve
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004)
infrastructuur (2002)
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming:
Onderwijsraad:
Eerste analyse, opvattingen in de scholen over de toekomst
Ten dienste van de school (2001)
onderbouw voortgezet onderwijs (2003)
De basisvorming: aanpassingen en toekomstbeeld (2001)
Nadere analyse, opvattingen in de scholen over de toekomst
Wat scholen vermogen. Autonomie, beleidsvoerend vermogen en
onderbouw voortgezet onderwijs (2003)
bestuurlijke inrichting in het primair en voortgezet onderwijs (2002)
De raadplegingen, bijlage 9 bij het eindrapport Beweging in de
Competenties: van complicaties tot compromis (2002)
onderbouw (2004)
Examinering in ontwikkeling. Een ontwikkelingsperspectief voor examens in het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en
J. Vreuls, Leerlingvolgsystemen, werkdocument 11 bij het eindrapport
hoger onderwijs (2002)
Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Een nieuwe kwalificatiestructuur voor het onderwijs (2003)
(2004) K-J. Polder, SCO-Kohnstamm Instituut, Probleemanalyse van de basisvorming, werkdocument 1 bij het eindrapport Beweging in de onderbouw, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004)
SLO, Een proeve van een competentiegerichte formulering van de kerndoelen basisvorming (2004)
50 Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Overzicht van het geheel van de eindrapportage Beweging in de onderbouw
Werkdocumenten
Eindrapport van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 1 Hoofdrapport Voorstellen voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs
Voorwoord
Probleemanalyse van de basisvorming, K-J. Polder, SCO-Kohnstamm Instituut
2
Naar een kindgerichte onderbouw, H. Witteman
3
Schoolontwikkeling, E. Scholtes, Twynstra Gudde
4
Het leren van docenten in de context van de school, H. Leeferink, e.a., ESO, KUN
Samenvatting 1
Een eigen gezicht voor de onderbouw
5
Doorlopende leerlijnen, M. Goris, H. Rookmaker
2
Een nieuw wettelijk kader
6
Programmalijnen leergebieden, T. Ekens (red.)
3
Variëteit en kwaliteit
7
Programmalijnen vakgebieden, T. Ekens (red.)
4
Condities voor ontwikkeling
8
De docent in de nieuwe onderbouw (en lerarenopleiding), A. Frik
5
Perspectief
9
Experimentele Leermiddelen, N. van Dalen, J. Blijenberg
Overzicht van het gehele rapport
10 Leerstandaarden: een verkenning, Cito/SLO 11 Leerlingvolgsystemen, J. Vreuls
Bijlagen
12 Verantwoording door de school, H. Claessen, K. Horsman, Th. Muntingh
1
Opdracht van de Minister aan de Taakgroep
2
Voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO
3
Kerndoelen en praktijkonderwijs
4
Samenstelling van de Taakgroep
5
Verantwoording en werkwijze
6
Adviesraad: werkwijze en eindadvies
7
Specifieke adviezen
8
De aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs
9
De raadplegingen
Beweging in de onderbouw / Hoofdrapport Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 51
Colofon Deze uitgave is een onderdeel van het Eindrapport Beweging in de onderbouw van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Vormgeving LS Ontwerpers BNO, Groningen IJsbrand van Leeuwen
Fotografie Dirk E. de Jong (pagina 14) Roel Loots (omslag en overige pagina's)
Druk Koninklijke Van Gorcum, Assen
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming Hanzelaan 276 8017 JJ Zwolle T (038) 46 70 720 F (038) 46 70 842 E
[email protected] W vernieuwingbasisvorming.nl
Beweging in de onderbouw Voorstellen voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs
Bijlagen
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Beweging in de onderbouw Voorstellen voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs
Bijlagen
Inhoud Over deze bijlagen 5
Bijlage 1 Opdracht van de minister van OCW 6
Bijlage 2 Voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO 10
Bijlage 3 Kerndoelen en praktijkonderwijs 24
Bijlage 4 Samenstelling Taakgroep Vernieuwing Basisvorming 27
Bijlage 5 Verantwoording en werkwijze 28
Bijlage 6 Adviesraad: werkwijze en eindadvies 45
Bijlage 7 Specifieke adviezen 52
Bijlage 8 De aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs 64
Bijlage 9 De raadplegingen 69
4 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Over deze bijlagen Bijlagen, aanhangsels bij ambtelijke adviezen, ze zijn wel aardig maar
Dan zijn er nog, niet minder belangrijk, de werkdocumenten van
het kan ook zonder. Zo niet de bijlagen bij dit rapport van de Taakgroep
deskundigen, op onderdelen van het advies die nadere doordenking,
Vernieuwing Basisvorming: die publiceren we afzonderlijk en u moet ze
studie of onderzoek vroegen. De Taakgroep heeft er zijn voordeel mee
zeker met aandacht lezen.
gedaan, nu kunnen ook anderen dat doen. Ze zijn afzonderlijk
Want wie in onderwijsland wil nu niet weten hoeveel kerndoelen het
gebundeld, een lijst met onderwerpen vindt u ook in de inhoudsopgave
zijn geworden, wat ze inhouden en wat je ermee kan doen?
van het hoofdrapport.
En hoe de Taakgroep gewerkt heeft, wat we van de scholen geleerd hebben, waarom er in die scholen zo veel enthousiasme is voor een andere aanpak, en welke lessen politici en andere beleidsmakers daaruit zouden kunnen trekken? Het staat allemaal in de bijlagen. Zij verrijken en verdiepen het advies, geven er smaak aan.
In deze bundel vindt u bijlagen over de volgende onderwerpen:
1
Opdracht van de Minister aan de Taakgroep
2
Voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO
3
Kerndoelen en praktijkonderwijs
4
Samenstelling van de Taakgroep
5
Verantwoording en werkwijze van de Taakgroep
6
Adviesraad: werkwijze en eindadvies
7
Specifieke adviezen
8
De aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs
9
De raadplegingen
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 5
Bijlage 1 Opdracht Taakgroep Vernieuwing Basisvorming De minister van OCW heeft de opdracht aan de Taakgroep vastgelegd
g
in een afzonderlijk schrijven, dat belangrijk genoeg is om het hieronder
van de vakken wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en het leer-
onverkort weer te geven. In de vorm van een instellingsbeschikking is
gebied ‘natuur’ als second opinion adviseren over de wenselijkheid van
het artikelsgewijs opgebouwd en er is een toelichting op de onder-
leerstandaarden op het niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg
werpen aan toegevoegd.
van het vmbo. h
Het aan de hand van uitgewerkte en geconcretiseerde kerndoelen
Het ontwikkelen van handreikingen voor doorlopende leerlijnen
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt, mede
voor leerlingen.
namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
i
de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming in. De Taakgroep werkt onder
tot de onder g. genoemde leerstandaarden.
de verantwoordelijkheid van de minister.
j
De mogelijkheden bezien voor een leerlingvolgsysteem in relatie
Het zorgdragen voor draagvlak voor de adviezen en voorstellen van
de Taakgroep. De Taakgroep heeft de volgende taken:
k
a
van de kerndoelen en doorlopende leerlijnen in de scholen.
Het adviseren over de inhoud van een set van kerndoelen voor het
Het stimuleren van schoolontwikkeling gericht op het realiseren
kerndeel van curriculum van de basisvorming. Uitgaande van de
l
huidige kerndoelen gaat het om het selecteren, actualiseren en
proces kan worden gewaarborgd.
Het adviseren over de wijze waarop de verdere voortgang van het
(her)groeperen daarvan. Het betreft kerndoelen uit de vakken Nederlands, Engels, geschiedenis en staatsinrichting, aardrijkskunde,
Als einddatum voor de taken genoemd onder a, b, c en d geldt de
wiskunde, natuur- en scheikunde, biologie, verzorging, techniek,
streefdatum 1 maart 2003.
informatiekunde, de kunstvakken en lichamelijke opvoeding. De
Als einddatum voor de taak genoemd onder e geldt de streefdatum 1
inhoud en omvang van de set dient zo te zijn dat de samenhang in het
oktober 2003.
onderwijsaanbod wordt bevorderd en dat de kerndoelen zijn te
Als einddatum voor de taak genoemd onder l geldt 1 februari 2004.
realiseren in tweederde van de onderwijstijd van twee leerjaren. Het
Als einddatum voor de overige taken geldt 31 juli 2004.
advies moet kunnen rekenen op voldoende draagvlak in scholen. Bij de
Alleen na overleg met de minister kan van bovengenoemde einddata
totstandkoming van het advies worden daarom nadrukkelijk ervaringen
afgeweken worden.
van scholen betrokken. b
Het adviseren over de plaats en de invulling van maatschappelijke
Samenstelling
oriëntatie in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
1
c
volledig beschikbare leden en maximaal tien leden die gemiddeld één
Het adviseren over de vraag of handhaving van een tweede
De Taakgroep bestaat uit een voorzitter, tevens lid, een drietal
moderne vreemde taal in ten minste een deel van het vmbo in het
dag in de week beschikbaar zullen zijn.
verplichte curriculum gewenst is en over de manier waarop dat zou
2
Aan de Taakgroep worden secretarissen toegevoegd.
kunnen plaatsvinden. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden
3
Tot voorzitter, tevens lid, wordt benoemd de heer H.P. Meijerink.
met de mogelijkheden van de verschillende leerlingengroepen. d
Het adviseren over de plaats van het vak Friese taal in het
Ondersteuning
curriculum van de scholen in de provincie Friesland.
1
De Taakgroep wordt ondersteund door secretariaatsmedewerkers.
e
2
De Taakgroep wordt voor administratie, huisvestingszaken en
Het op basis van ervaringen in scholen ontwikkelen van een
leergebied of leergebieden ‘natuur’; en hiervoor een eerste voorstel
(financieel) beheer ondersteund door de Stichting Ondersteuning
uitwerken.
Projecten in Overheidssectoren (SOPO) te Den Haag.
f
Het op basis van ervaringen in scholen ontwikkelen van leer-
gebieden ‘mens en maatschappij’ en ‘kunst’, dan wel het doen van voorstellen daartoe.
6 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Structuur en werkwijze
Adviesraad
1
De Taakgroep wordt bijgestaan door een Adviesraad, bestaande uit
De Taakgroep verzekert zich langs twee lijnen van externe inbreng
in het ontwikkelingsproces:
maximaal vijftien personen. De Adviesraad wordt zo samengesteld dat
a
reflectie op het werk van de Taakgroep wordt gerealiseerd vanuit de
door het betrekken van (project)scholen die werken aan een
heroriëntatie of herontwerp van de basisvorming in de eigen school en
breedte van het maatschappelijk leven en het bedrijfsleven, en vanuit
van panels van leraren, ouders en leerlingen;
deskundigheid op het gebied van de relatie tussen maatschappelijke
b
trends en onderwijs, de aansluiting en samenhang met het vooraf-
door het betrekken van veldorganisaties en het desgewenst
inschakelen van externe deskundigen; in ieder geval worden betrokken
gaand en volgend onderwijs, schoolontwikkeling en school-
het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs, de
management, curriculumontwikkeling en competentiedenken.
AOC-Raad, de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs tweede
De leden van de Adviesraad worden benoemd door de minister op
graad (inclusief Stoas/APH), AXIS, de educatieve uitgeverijen/het
voorstel van de Taakgroep.
ontwikkelcentrum, relevante actoren uit de sector kunst en cultuur. 2
De Taakgroep stelt voor 1 november 2002 in overleg met de
Financiële aspecten
minister een plan van aanpak op met daarin in ieder geval:
1
a
een voorstel voor de samenstelling van de Adviesraad;
middelen ter beschikking.
b
een structuur voor de advisering door de Adviesraad en de omgang
2
De minister stelt de Taakgroep voor haar werkzaamheden
Het budget voor 1 september 2002 - 31 juli 2003 wordt vastgesteld
van de Taakgroep met de adviezen van de raad;
op basis van een door het SOPO in overeenstemming met de Taakgroep
c
en de minister opgestelde begroting. Over de besteding van dit budget
een structuur voor het betrekken van de (project)scholen en de
panels van leraren, ouders en leerlingen en van de veldorganisaties en
wordt binnen zes maanden na 1 augustus 2003 door het SOPO een
externe deskundigen;
jaarrekening overlegd.
d
3
een activiteitenplan en een begroting voor de jaren 2002 en 2003.
Het budget voor 1 september 2003 - 31 juli 2004 wordt vastgesteld
Het activiteitenplan heeft de vorm van een stappenplan, waarin de
op basis van een door het SOPO in overeenstemming met de Taakgroep
fasering in het gereedkomen van de verschillende producten in de tijd
en de minister opgestelde begroting. Over de besteding van dit budget
wordt aangegeven. Daarbij gelden de in Artikel 3 genoemde einddata
wordt binnen zes maanden na 1 augustus 2004 door het SOPO een
als ijkpunten.
jaarrekening overlegd.
3
4
De externe communicatie over werkzaamheden en tussen- en
De leden ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en
eindproducten wordt verzorgd door de Taakgroep in overleg met de
reis- en verblijfskosten. Daarbij is het Reiskostenbesluit binnenland
minister. Adviezen en andere eindproducten worden door de Taakgroep
van overeenkomstige toepassing tenzij er andere afspraken zijn
aan de minister aangeboden. De minister besluit over de wijze van
gemaakt.
openbaarmaking van deze adviezen en andere eindproducten.
5
De minister kan jaarlijks middelen, anders dan bedoeld in het
eerste lid, ter beschikking stellen voor bijzondere activiteiten van de Werkzaamheden secretariaat
Taakgroep.
De secretarissen dragen zorg voor de reguliere secretariaatswerkzaam-
6
De middelen worden betaalbaar gesteld aan het SOPO.
heden. Daarnaast houdt tenminste één van de secretarissen in nauw overleg of samen met de voorzitter ten minste één keer per zes weken
Verantwoording/rapportage
contact met het ministerie.
De Taakgroep levert volgens een in het activiteitenplan aangegeven tijdpad de verschillende producten op en geeft bij elk product een verantwoording van de manier waarop het tot stand is gekomen en op welke wijze het draagvlak is bevorderd.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 7
Intellectueel eigendom 1
Alle rapporten, notities en verslagen en andere producten welke
Toelichting
door of namens de leden van de Taakgroep in het kader van de onderhavige opdracht ten behoeve van de opdrachtgever worden vervaar-
In overleg met de Tweede Kamer is besloten tot het instellen van een
digd, zijn eigendom van de minister. Indien zulks een nadere over-
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming die een aantal taken zal uit-
dracht van rechten uit intellectueel eigendom vereist, worden deze
voeren op het gebied van de ontwikkeling van de basisvorming. Het
rechten bij voorbaat om niet door de leden van de Taakgroep aan de
overleg betrof de beleidsreactie Variëteit in de basis van het voortgezet
minister overgedragen. Indien en voor zover overdracht bij voorbaat
onderwijs over het advies De basisvorming: aanpassing en toekomst-
van bovenbedoelde rechten niet mogelijk is, verplichten de leden van
beeld van de Onderwijsraad over de basisvorming.
de Taakgroep zich deze rechten onverwijld na het ontstaan op het eerste verzoek van de minister om niet over te dragen aan de minister.
De huidige kerndoelen basisvorming hebben in de praktijk geleid tot
2
een programma in de onderbouw van het voortgezet onderwijs dat
De leden van de Taakgroep verplichten zich ter uitvoering van de
opdracht geen inbreuk te maken op enig recht van intellectueel eigen-
overladen en versnipperd is en te weinig mogelijkheden biedt om
dom en de minister te vrijwaren van alle aanspraken van dien aard van
tegemoet te komen aan de verschillen tussen leerlingen.
derden.
Door de zeggenschap over het aanbod meer bij de scholen te leggen, kan worden bereikt dat er meer samenhang en meer differentiatie in
Beheer stukken
het aanbod komt. Daartoe wordt in de basisvorming ruimte gemaakt
1
door een onderscheid aan te brengen tussen een beperkt, voor alle
Het beheer van het secretariaatsarchief gebeurt met inachtneming
van de ter zake geldende bepalingen van het beheersreglement van het
leerlingen verplicht kerndeel en een door scholen in te vullen
ministerie.
differentieel deel van het curriculum. Om de samenhang te bevorderen
2
met behoud van de breedte van het aanbod, wordt de weg ingeslagen
Na beëindiging van de werkzaamheden van de Taakgroep, of zoveel
eerder als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt het
naar de ontwikkeling van scenario’s waarin scholen kunnen kiezen voor
secretariaatsarchief overgedragen aan het centraal archief van het
bredere leergebieden, te beginnen met ‘natuur’.
ministerie. 3
Een ieder die betrokken is bij de werkzaamheden van de Taakgroep
Inbreng scholen en Adviesraad
en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan zij of hij het
De Taakgroep krijgt de opdracht concrete voorstellen te doen voor de
vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden en voor
inhoud van het kerndeel van het curriculum en de invoering daarvan in
wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter
de scholen. Betrokkenheid van scholen is daarbij van het grootste
zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot
belang. Op veel scholen wordt al dan niet in projecten en mede in het
geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voor-
perspectief van de vernieuwingen in de bovenbouw van het vmbo en
schrift haar of hem tot bekendmaking verplicht of uit haar of zijn taak
het havo/vwo gewerkt aan een heroriëntatie en herontwerp van de
bij deze werkzaamheden de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
basisvorming. Aansluiten bij deze ontwikkelingen is noodzakelijk voor het ontstaan van een realistische set kerndoelen en voor het draagvlak daarvoor in scholen. Niet alleen in het differentieel curriculum van het curriculum, maar ook in het kerndeel moet de invloed van ervaring in scholen merkbaar zijn. Inbreng van scholen is daarom nadrukkelijk opgenomen in de werkwijze van de Taakgroep. Vanwege de grote maatschappelijke betrokkenheid en het brede belang bij de invulling van de basisvorming wordt tevens voorzien in een breed samengestelde Adviesraad.
Taakverdeling leden Er is een taakverdeling tussen de volledig en de ten dele beschikbare leden. De volledig beschikbare leden voeren de eigenlijke ontwikkelen schrijftaak uit die tot de opdracht van de Taakgroep behoort. De overige leden zijn gemiddeld voor één dag per week aan de Taakgroep verbonden. De taak van deze leden richt zich specifiek op de zorg voor
8 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
het draagvlak en de bruikbaarheid van de producten van de Taakgroep
schooltoetsen concreet uitgewerkt op de verschillende, bij de
op de verschillende onderwijsniveaus. Deze leden zijn zoveel mogelijk
schoolsoort passende, niveaus. Als een soort ijkpunt voor de scholen is
afkomstig uit verschillende regio’s en schoolsoorten. Afhankelijk van
daarbij de wenselijkheid uitgesproken de kerndoelen voor de vakken
de ingebrachte kennis en expertise kan de samenstelling van deze
en leergebieden die niet door alle leerlingen worden ‘meegenomen’
groep wisselen.
naar het examen uit te werken als leerstandaarden basisvorming op het niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg. Het gaat om de
Kerndeel van het curriculum
vakken wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde en het leergebied of
Voor de samenstelling van het kerndeel van het curriculum wordt in
de leergebieden ‘natuur’. De Taakgroep gaat aan de hand van
grote lijnen het advies van de Onderwijsraad gevolgd. Het zal bestaan
uitgewerkte voorstellen nog een keer na of deze ontwikkeling
uit kerndoelen uit de vakken Nederlands, Engels, wiskunde, leergebied
wenselijk is.
of leergebieden ‘natuur’, geschiedenis, aardrijkskunde, kunstvakken en lichamelijke opvoeding. Het tijdsbeslag moet worden teruggebracht
Doorlopende leerlijnen
naar ongeveer tweederde van de onderwijstijd van twee leerjaren. Eén
Het onderwijs in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs vormt de
van de eerste opdrachten van de Taakgroep is dan ook om vanuit de
schakel tussen het gemeenschappelijk primair onderwijs en de
bestaande set kerndoelen door selecteren en actualiseren een nieuwe
gedifferentieerde bovenbouw van het vmbo, het havo en het vwo. Dit
set te ontwikkelen.
betekent dat bijzondere aandacht nodig is voor doorlopende leerlijnen voor leerlingen. Met de introductie van een differentieel deel in het
Tweede moderne vreemde taal
curriculum neemt de noodzaak daarvoor nog toe. Het kerndeel moet de
De positie van de tweede moderne vreemde taal in het vmbo behoeft
basis bieden voor doorlopende verticale leerlijnen binnen een
bijzondere aandacht. Het kerncurriculum bevat naast het Engels geen
schoolsoort, maar ook voor de horizontale lijnen tussen schoolsoorten.
tweede moderne vreemde taal. Voor het havo en het vwo bevat het
Het differentieel deel van het curriculum biedt de mogelijkheid te
Inrichtingsbesluit W.V.O. de bepaling dat in de eerste drie jaren ook
differentiëren mede met het oog op de verwachte leerroute van de
onderwijs wordt verzorgd in Frans en Duits. Voor het vmbo bestaat er
leerlingen. Daardoor zullen in het onderwijsaanbod de verticale lijnen
niet zo’n bepaling. De Taakgroep wordt gevraagd tegelijk met het
naar verwachting meer worden aangezet. De mogelijkheden voor
voorstel voor de kerndoelen van het kerndeel van het curriculum te
individuele leerlingen om horizontaal door te stromen mogen daarbij
adviseren over de wenselijkheid van versterking van de positie van de
niet uit het oog worden verloren. Meer beleidsruimte voor scholen in
tweede moderne vreemde taal in ten minste een deel van het vmbo.
het bepalen van het curriculum betekent ook een grotere
Daarbij moeten de mogelijkheden van leerlingen en het streven naar
verantwoordelijkheid in het tot stand komen van horizontaal en
beleidsruimte voor scholen in de overwegingen worden betrokken.
verticaal doorlopende leerlijnen voor leerlingen. Om scholen daarbij te ondersteunen zullen door de Taakgroep handreikingen worden
Leergebieden
ontwikkeld.
Werkend vanuit de nieuwe set kerndoelen ontwikkelt de Taakgroep voorstellen voor verschillende modaliteiten voor een leergebied of
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
leergebieden ‘natuur’. In verband met de ontwikkeling van leermiddelen moet daarover zo spoedig mogelijk helderheid worden
(Maria J.A. van der Hoeven)
geboden. Daarom is prioriteit gelegd bij de ontwikkeling van een leergebied ‘natuur en techniek’ vanuit kerndoelen uit de vakken natuur- en scheikunde en techniek en een leergebied ‘natuur en gezondheid’ vanuit kerndoelen uit de vakken biologie en verzorging. Op de korte termijn is dit het meest realistisch en kansrijk. De ontwikkeling in scholen van andere mogelijkheden voor het leergebied ‘natuur’ wordt hiermee niet afgesloten. De Taakgroep zal deze ervaringen betrekken bij de verdere landelijke ontwikkeling.
Leerstandaarden De kerndoelen basisvorming worden op weg naar het eindexamen van de verschillende schoolsoorten in de context van methodes, lessen en
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 9
Bijlage 2 Voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO Inhoud
Toelichting
Toelichting
De kern van de opdracht van de Minister aan de Taakgroep bestaat eruit een alternatief te bieden voor de huidige kerndoelen basis-
Algemene karakteristiek
vorming. Het bijzondere van de opdracht is dat het advies tot stand moet komen in goede samenspraak met de mensen die op school
Nederlands
werken, leraren en schoolleiders. Dat betekent op zichzelf al een wezenlijke vernieuwing, want de huidige regeling is vooral het product
Engels
van vakdeskundigen en organisaties die diverse deelbelangen vertegenwoordigen. Een tweede keerpunt is dat de voorstellen van de
Wiskunde
Taakgroep ertoe moeten leiden dat scholen meer zeggenschap krijgen over het aanbod. Niet zozeer als doel op zich, maar als middel om meer
Mens en natuur
samenhang en meer differentiatie in het aanbod te krijgen. Samenhang moet bovendien worden bevorderd door de ontwikkeling van scenario’s
Mens en maatschappij
waarin scholen kunnen kiezen voor bredere leergebieden. Inhoudelijk moeten de kerndoelen volgens de opdracht gebaseerd zijn
Kunst en cultuur
op elementen uit de schoolvakken Nederlands, Engels, wiskunde, natuur- en scheikunde, techniek, informatiekunde, biologie,
Bewegen en sport
verzorging, aardrijkskunde, geschiedenis, de kunstvakken en lichamelijke opvoeding. Scholen moeten de kerndoelen kunnen uitwerken tot verschillende onderwijsarrangementen, passend bij verschillende leerlingprofielen, in een programma dat in tweederde van de leertijd van twee leerjaren haalbaar is. De resterende leertijd is een differentieel deel, dat in principe buiten de werking van de kerndoelen valt.
Werkwijze
Starten vanuit de schoolpraktijk levert ook nieuwe benaderingen op. Het gesprek met de scholen gaat niet in de eerste plaats over de inhoud, maar vooral over de werking van een regeling kerndoelen. Welke effecten heeft de regelgeving op het werk van leraren en leerlingen? Wat zijn mogelijkheden voor de scholen om recht te doen aan de verschillen tussen leerlingen? Dat was voor de Taakgroep een belangrijke reden om het voorstel voor nieuwe kerndoelen een onderdeel te maken van een integraal eindadvies over het onderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het denk- en ontwikkelproces bij het formuleren van het voorstel voor nieuwe kerndoelen heeft zich ondertussen wel in alle openheid afgespeeld. In verschillende documenten heeft de Taakgroep inzicht
10 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
gegeven in dit proces: brieven aan de Minister, werkdocumenten voor
In de tussenrapportage hebben we aangegeven dat het uitgangspunt
de scholen, tussenrapportage aan de Minister. Ook op andere
variëteit verder gaat dan het oorspronkelijke ‘omgaan met verschillen’
manieren zijn overwegingen en standpunten uitgewisseld en is het
in de basisvorming. Niet alleen leerlingen verschillen, ook leraren,
gesprek erover gestimuleerd: website, regionale platforms van
scholen en hun omgeving. Er is ook niet slechts één goede manier om
scholen, informeel overleg en consultatie, raadplegingen, school-
met verschillen tussen leerlingen of met specifieke kenmerken van de
bezoeken, landelijke conferenties. De tweede versie van het ontwerp
omgeving om te gaan. Leraren en scholen moeten keuzes kunnen
voor kerndoelen is ook afzonderlijk voor advies voorgelegd aan
maken die aansluiten bij hun professionele inzichten, mogelijkheden
organisaties van belanghebbenden en aan deskundigen. De reacties
en ambities. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om draagvlak voor
zijn zorgvuldig overwogen en zoveel mogelijk in het definitieve voorstel
en kwaliteit van schoolontwikkeling in de onderbouw te bereiken.
verwerkt.
Daarmee onderstrepen we het belang van meer zeggenschap voor scholen over het onderwijsaanbod. In het voorstel voor nieuwe kernd-
Uitgangspunten
oelen komt dat tot uiting in de beperking van het aantal kerndoelen tot 58, in de globale, algemene formulering van de kerndoelen en in het
We hebben drie centrale uitgangspunten geformuleerd als richtsnoer
voorstel om scholen zelf te laten bepalen, hoe ze de kerndoelen in hun
bij de te maken keuzes: een leerling-gerichte dynamiek, variëteit en
onderwijsaanbod ordenen.
een stimulans tot samenhang. In de twee werkdocumenten voor scholen en in de tussenrapportage aan de Minister zijn deze punten
In de opdracht aan de Taakgroep is nadrukkelijk aangegeven dat de
uitgebreid aan de orde geweest. Hier worden ze kort aangeduid en in
nieuwe set kerndoelen de samenhang in het onderwijsaanbod moet
verband gebracht met de gemaakte keuzes in het voorstel voor kern-
bevorderen. We hebben ze daarom tijdens de ontwikkeling vanaf het
doelen.
begin als één geheel gepresenteerd. We hebben de nieuwe kerndoelen ook in verband gebracht met ordening van het programma, samen-
Het allereerste doel is onderwijs dat het leren door de leerling in de
werking in het lesgeven, leren door de leerlingen en organisatie van
onderbouw van het voortgezet onderwijs bevordert. Het onderwijs-
het onderwijs. In het voorstel zelf hebben we het streven naar samen-
aanbod van de nieuwe onderbouw moet daarom vooral worden
hang zichtbaar gemaakt door de kerndoelen door te nummeren en in
bepaald door ideeën over de ontwikkeling van het leren van leerlingen
zeven vak- of leergebieden te groeperen.
tussen 12 en 14 jaar. Dit is uitgewerkt in een algemene karakteristiek, die als centraal referentiekader voor het programma in het voorstel
Kerndoelen
voor kerndoelen is opgenomen. Ook in de formulering van de kerndoelen geven we het belang van een
Ten opzichte van de bestaande situatie is de belangrijkste voorgestelde
leerling-gerichte benadering aan. Alle kerndoelen beginnen met ‘De
verandering de beperking van het aantal nieuwe kerndoelen tot 58, de
leerling leert ..’. Hoewel dat hier en daar wat geforceerde formu-
algemenere formulering en het voorstel om scholen zelf te laten
leringen oplevert, hebben we daar toch consequent voor gekozen. Zo
bepalen, hoe ze de kerndoelen in hun onderwijsaanbod ordenen.
willen we onderstrepen dat het gaat om het actieve leren van de leerling. We sluiten met de formulering ‘de leerling leert’ ook aan bij de
Om ruimte te maken voor eigen aanbodkeuzes moet het aantal
commissie kerndoelen basisonderwijs, de commissie-Wijnen, die in
kerndoelen beperkt zijn. Daardoor krijgen scholen naast het verplichte
haar voorstel voor kerndoelen voor het basisonderwijs steeds het
aanbod ruimte om zelf een deel van het onderwijsaanbod te bepalen.
werkwoord ‘leren’ gebruikt als aanduiding van zowel het proces als het
Daartoe is in het aantal voorgestelde kerndoelen beperkt tot 58. Maar
resultaat.
ook de kerndoelen zelf moeten tegemoetkomen aan verschillen tussen leerlingen en tussen scholen. De Taakgroep stond in principe voor de keuze om de kerndoelen voor de verschillende niveaus heel specifiek
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 11
te formuleren of ze algemeen te formuleren en zo ruimte te laten voor
Met dit uitgangspunt zijn we aan de opdracht begonnen. Dat lukte niet.
uitwerking op verschillende niveaus. De eerste keuze zou in een
Het bleek niet mogelijk om, met de twee genoemde leergebieden als
langdurig en waarschijnlijk moeizaam proces tot gedetailleerde
startpunt, tot een samenhangend geheel te komen waarbinnen ook
leerdoelen leiden op ten minste drie en misschien wel vijf of zes
nog andere ordeningskeuzes mogelijk waren, bijvoorbeeld afzonder-
verschillende niveaus: één voor elke schoolsoort of leerweg. Het zou
lijke vakken, één breed leergebied Mens en natuur of verschillende
ook gedetailleerde landelijke regelgeving opleveren die eerder
combinaties met projecten. We zijn daarom opnieuw begonnen en
belemmerend dan stimulerend is. Vanuit de overweging dat scholen
hebben het geheel van uitgangspunten en kerndoelen genomen als
optimaal ruimte moeten krijgen om hun leerlingen arrangementen op
startpunt voor het denken over de ordening van het onderwijsaanbod.
maat te bieden, hebben we gekozen voor één set globaal
Vanuit het gesprek met de scholen over het werkdocument is
geformuleerde kerndoelen.
vervolgens verder gewerkt met een ordening van de kerndoelen in
De school kan daarbinnen verschillende uitwerkingen naar niveau en
brede leergebieden, gecombineerd met de mogelijkheid voor scholen,
ordening kiezen. Daarmee maken we een duidelijke keuze in de
om in het aanbod zelf een ordening te kiezen. In de ontwikkeling van
formele functie van de kerndoelen: het gaat niet om een specificatie
programmalijnen en voorbeelduitwerkingen voor leergebieden is wel
van uniforme leerresultaten, maar om een kader waarbinnen de school
enige prioriteit gelegd bij de combinaties natuur-/scheikunde/techniek
echte aanbodkeuzes kan maken.
(Natuur en techniek) en biologie/verzorging (Natuur en gezondheid). Maar ontwikkelingen in scholen gaan snel. Scholen willen in de
Ruimte voor variëteit kan ook worden geboden in de ordening en de
ordening van het aanbod verschillende keuzes kunnen maken en
samenhang van de kerndoelen. De opdracht aan de Taakgroep was om
daarin ook een ontwikkeling door kunnen maken. Daarmee komt de
een samenhangende set doelen te formuleren die elementen uit ten
kwestie van passende leermiddelen in een ander licht te staan. Het
minste twaalf vakken omvat. We hebben de kerndoelen binnen de set
gaat niet om ‘elke ordening zijn eigen leermiddel’. Dat is een onbetaal-
geordend in zeven grotere vak- en leergebieden: Nederlands, Engels,
bare en onhaalbare weg. Het gaat om leermiddelen die flexibel in te
wiskunde, Mens en natuur, Mens en maatschappij, Kunst en cultuur,
zetten zijn in verschillende ordeningen. In een experimentele setting
Bewegen en sport. Daarmee kiezen we voor een ordening op basis van
wordt dit idee in een samenwerkingsproject van scholen, educatieve
inhoudelijke samenhang, waar veel (vooral vmbo-)scholen naar
uitgeverijen, SLO en de landelijke pedagogische centra verder uit-
zoeken. De indeling komt in grote lijnen ook overeen met de voor-
gewerkt en ontwikkeld. Beperking tot één mogelijkheid, zoals ordening
stellen voor het basisonderwijs. Alleen zijn daarin de twee leer-
in Natuur en techniek en Natuur en gezondheid, is in dit kader
gebieden Mens en natuur en Mens en maatschappij opgenomen in één
ongewenst: scholen moeten juist keuzes kunnen maken geen nieuwe
breed leergebied Oriëntatie op jezelf en de wereld.
ordening opgelegd krijgen. Een al te sterke nadruk op uitwerking in
De gekozen groepering geeft niet de enig denkbare of enig wenselijke
Natuur en techniek en Natuur en gezondheid zou daarin eerder
samenhang weer. Alleen al op basis van samenhang in leerinhouden
remmend werken dan stimulerend.
zijn verschillende ordeningen van smal naar breed mogelijk: in traditionele vakken; in een combinatie van vakken en vakoverstijgende
In sommige reacties op de versie van het kerndoelenvoorstel die we in
projecten; in leergebieden van verschillende breedte. Daarnaast is
november 2003 hebben verspreid, zijn kanttekeningen geplaatst bij de
samenhang aan te brengen die gebaseerd is op het leerproces van de
manier waarop en de mate waarin de samenhang in het voorstel was
leerling: ontwikkelingslijnen van vaardigheden, begripsvorming,
aangegeven: de indeling te traditioneel, de vakken nog te herkenbaar,
competenties, en dergelijke. Juist die zijn van belang bij beslissingen,
de samenhang tussen de leergebieden te weinig zichtbaar. Waar
hoe het onderwijs aan leerlingen wordt aangeboden. Daarom moet de
mogelijk zijn we aan deze kritiek tegemoet gekomen. Maar we stuitten
mogelijkheid van variëteit zich ook uitstrekken over de manier waarop
ook op beperkingen. Zo werden we gewezen op de mogelijkheid de
de kerndoelen in het aanbod aan de leerlingen worden geordend.
samenhang beter en anders aan te brengen door het aanbod in termen van competenties te formuleren. Op dit moment is het competentie-
Volgens de opdracht wordt de Taakgroep ook geacht op basis van
begrip echter nog onvoldoende ontwikkeld om het verplichte onder-
ervaringen in scholen één of meer leergebieden Natuur te ontwikkelen
wijsaanbod in competenties te kunnen formuleren.
en daarvoor een eerste voorstel uit te werken. In de opdrachtbrief is
We zien wel stimulerende ontwikkelingen naar competentiegericht
toegelicht dat het gaat om verschillende modaliteiten, maar dat
leren, vooral in het meer beroepsgerichte onderwijs. Daarom is het
prioriteit wordt gelegd bij twee smallere leergebieden Natuur en tech-
belangrijk dat nieuwe kerndoelen geen belemmering vormen voor
niek en Natuur en gezondheid. Voor de korte termijn acht men dit het
verdere ontwikkeling in die richting. We zien het voorstel als een stap
meest realistisch en kansrijk, vooral in verband met de ontwikkeling
in een voortgaande ontwikkeling. We willen regelgeving die stimuleert
van leermiddelen. 12 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
om vanuit vakgericht werken stappen te zetten naar meer samenhang.
Ook de acht kerndoelen voor het vakgebied Engels zijn gericht op de
Nieuwe regelgeving moet geen belemmering opwerpen voor wie verder
communicatieve functie. De nadruk ligt op Engels als wereldtaal.
wil en op andere manieren samenhang wil aanbrengen.
Daarom is ook geen kerndoel over land- en volkenkunde opgenomen.
Vingeroefeningen van onder andere de SLO geven aanwijzingen dat het
Kerndoel 11 is een procesdoel: veel luisteren is in deze fase van belang,
voorstel daaraan voldoet. We menen dat het voorstel past in de huidige
zonder dat precies aangegeven kan worden wat daarvan in meetbare
fase van ontwikkeling van het onderwijs en het onderwijsbeleid. Maar
termen het resultaat is. Vooral met de kerndoelen 11, 14, 15, 16 en 17
het is ook niet volmaakt en niet voor de eeuwigheid bedoeld. Naarmate
kan de relatie worden gelegd met het Europees Referentiekader.
schoolontwikkeling voortschrijdt en competentiegericht onderwijs zich
Afhankelijk van de leerlingenpopulatie kan de school zich oriënteren
wellicht verder ontwikkelt, zullen deze kerndoelen minder voldoen.
op de resultaatbeschrijvingen van de cellen in A1, A2 en B1 in het Referentiekader.
Onderdelen In discussies over de kerndoelen voor het vakgebied wiskunde lopen De kerndoelen worden voorafgegaan door een algemene karakteristiek
de vragen over wat de leerling leert en hoe de leerling leert misschien
van het onderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (VO),
wel het meest door elkaar. Gaat het om wiskunde leren en begrijpen
die de algemene kwaliteitskenmerken beschrijft. Daarvoor hebben we
via de context of gaat het om de context begrijpen met wiskunde? We
twee uitgangspunten genomen: de ontwikkelingsfase van de 12-14
hebben met de vakspecifieke karakteristiek en de negen kerndoelen
jarige leerlingen en de positie van de onderbouw VO in het onderwijs-
geprobeerd om ruimte te laten voor verschillende opvattingen en leer-
stelsel. Deze uitgangspunten zijn niet beperkt tot het kerndeel van het
stijlen. Uiteindelijk gaat het in het kerndeel in de eerste plaats om de
curriculum, waarvoor de kerndoelen gelden. De algemene karakter-
gebruiksmogelijkheden van wiskunde buiten en binnen school. In
istiek moet dan ook voor al het onderwijs in de onderbouw VO gelden:
vergelijking met de versie van november 2003 heeft algebra met kern-
de leerling leert actief en zelfstandig, samen met anderen, oriënterend
doel 25 een meer zichtbare plaats gekregen.
en in samenhang, in een doorlopende leerlijn, en in een uitdagende, gezonde en veilige omgeving.
De acht kerndoelen van het leergebied Mens en natuur bestrijken een groot inhoudelijk domein. Ze geven in globale termen aan waar het in
Er zijn ook vak- en leergebiedspecifieke karakteristieken, met een
het leergebied om gaat: een onderzoekende houding ten opzichte van
vergelijkbare functie als de algemene karakteristiek: ze duiden het
de natuur, herkennen van samenhangen en wisselwerkingen, ver-
perspectief aan waarin de kerndoelen moeten worden geplaatst. Ze
binden van theorieën en modellen met praktisch werk en waarneming,
geven het belang en de kern aan van het vak- of leergebied, ze
bevorderen van duurzaamheid. Het begint bij vragen stellen (28, 31) en
beschrijven in algemene termen de inhoud van het vak- of leergebied
gaat via de benadering van sleutelbegrippen (29, 30) naar kerndoelen
en de relatie met het basisonderwijs, ze gaan in op de bijdrage van ict
waarin meer specifieke onderwerpen en vaardigheden worden
en op het belang en de kenmerken van contexten, en ze wijzen op de
genoemd (32 t/m 35).
samenhang met andere vak- en leergebieden. In de twaalf kerndoelen van het leergebied Mens en maatschappij is De kerndoelen vormen een kader voor het nader definiëren van
een enigszins vergelijkbare structuur te herkennen: vragen stellen en
kwaliteit op schoolniveau. Ze geven geen specifiek niveau aan en laten
onderzoek doen (36, 39), verschijnselen in tijd en ruimte plaatsen (37,
de didactische invulling grotendeels open. De school kan op basis van
38), gebruik van bronnen (40, 41, 42) en de inhoudelijke thema’s (42
de 58 doelen een eigen ordening aanbrengen, een eigen arrangement
tot 47) geordend van dichtbij en kleinschalig naar verder weg of groot-
van leeractiviteiten ontwerpen met eigen didactische accenten en op
schalig. De kerndoelen 37 en 38 hebben daarin een instrumentele
verschillende prestatieniveaus.
functie: een historisch kader van tijdvakken en een geografisch beeld van de wereld zijn geen doel maar middel. De thema’s van de kern-
De tien kerndoelen voor het vakgebied Nederlands zijn vooral gericht
doelen 42 tot 47 zijn niet specifiek voor de vakken aardrijkskunde en
op de communicatieve functie van de Nederlandse taal en kennen een
geschiedenis. Ze zijn gekozen op grond van de algemene en de
belangrijke plaats toe aan strategische vaardigheden. Culturele en
leergebiedspecifieke karakteristiek, en de relevantie voor leerlingen.
literaire aspecten hebben een meer bescheiden plek gekregen, in de kerndoelen 2 en 8. Daarmee is niet aangegeven dat ze niet de moeite
Met de vijf kerndoelen voor het leergebied Kunst en cultuur wordt het
waard zijn. Het kerndeel moet die doelen omvatten die voor alle
gemeenschappelijke en het gelijkwaardige van de verschillende kunst-
leerlingen cruciaal zijn. Naar het oordeel van de Taakgroep betreft dat
zinnige disciplines benadrukt. Doel is een brede oriëntatie op kunst en
in de eerste plaats de communicatieve functie. Beweging in de onderbouw / Bijlagen 13
cultuur. De kerndoelen geven ook variatie in activiteiten aan: eigen
Algemene karakteristiek
werk maken en presenteren, andermans werk ervaren en plaatsen, verslag doen van activiteiten, en reflecteren op eigen en andermans
Algemene karakteristiek van het onderwijs in de onderbouw VO
werk. Het onderwijs in de onderbouw maakt deel uit van het funderend In de zes kerndoelen voor het vakgebied Bewegen en sport gaat het
onderwijs (primair en voortgezet onderwijs). In het stelsel als geheel
om een brede oriëntatie op verschillende soorten bewegingsactivitei-
bevindt de onderbouw zich tussen het basisonderwijs en de boven-
ten en daarin het verkennen en uitbreiden van de eigen mogelijkheden
bouw van de verschillende schoolsoorten in het voortgezet onderwijs.
(53 t/m 55). Omdat leren in dit leergebied bij uitstek samenwerking
In de ontwikkelingsfase van leerlingen krijgt dit onderwijs een plaats
vereist, zijn daarvoor afzonderlijke kerndoelen opgenomen (56 en 57).
tussen het 12e en het 14e jaar. De positie op deze twee dimensies
Het laatste kerndoel (58) legt de relatie met gezondheid en welzijn.
bepaalt in belangrijke mate het eigene van deze fase van ontwikkeling.
Ten eerste is daar het perspectief van de leerling, het opgroeiende kind tussen 12 en 14 jaar. Jongeren ontwikkelen zich in deze fase vaak snel en soms ook schoksgewijs. Het is bij uitstek een fase van ontdekken van je talenten en je mogelijkheden voor verdere ontwikkeling. Er is sprake van groei, lichamelijk en zeker ook mentaal en sociaal. Kinderen verbreden hun blik, worden zelfstandiger, kiezen steeds meer hun eigen sociale verbanden en ontwikkelen daarin hun eigen opvattingen, waarden, interesses en voorkeuren. De begrippen ‘afstand’ en ‘verkennen’ zijn centrale en kenmerkende begrippen voor deze ontwikkelingsfase. Kinderen moeten vaak verder van huis, verlaten de basisschool in hun directe omgeving en gaan naar een school voor voortgezet onderwijs in een andere wijk, dorp of stad. Geleidelijk aan komen zij ook figuurlijk meer los van thuis. Vertrouwde opvattingen, waarden, normen en gewoonten stellen zij ter discussie. Ook de relatie tot leerkrachten verandert: er komt een einde aan de situatie waarin de leerling de hele schooldag te maken had met één of twee leerkrachten, ook nog eens in een eigen klaslokaal. In hun nieuwe werkelijkheid wisselen leerlingen een aantal malen per dag van leerkracht, vak en lokaal.
Het tweede perspectief is dat vanuit het stelsel. De onderbouw combineert het funderende karakter van het basisonderwijs met het oriënterende karakter van de eerste fase van het voortgezet onderwijs. Inhoudelijk gaat het om basiskennis en -vaardigheden die de samenleving voor alle leerlingen van belang vindt voor een goed maatschappelijk functioneren, nu en later. Deze inhoud wordt daarom vastgelegd in de kerndoelen voor de onderbouw. Daarnaast is in het stelsel als geheel de onderbouw bij uitstek een periode van oriëntatie en keuze: de laatste periode waarin leerlingen nog mogelijkheden hebben om zonder al te grote problemen over te schakelen naar een ander schooltype of naar een andere leerweg. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs zijn ze bezig met keuzes die van invloed zijn op hun verdere (school)loopbaan. In de verschillende onderwijsactiviteiten oriënteren leerlingen zich daartoe op zichzelf (wie ben ik,
14 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
wat wil ik, wat kan ik?), op hun ontwikkelingsmogelijkheden (hoe zou
De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving
ik willen worden, hoe zou mijn leven er uit kunnen zien, wat wil ik
Uiteraard behoren nieuwe, moderne leermiddelen (waaronder ict) en
leren?) en op de wereld van studie en beroep (welke mogelijkheden
een veilig en schoon gebouw deel uit te maken van de leeromgeving
zijn er voor mij?).
van een leerling. Maar er is meer. Leerlingen van 12 - 14 jaar verkennen mogelijkheden en grenzen van zichzelf en anderen. Ze zoeken daarin
Het onderwijs in de onderbouw wil recht doen aan de ontwikkelings-
ook uitdagingen en risico’s. Hun leeromgeving moet daaraan
fase van kinderen in de leeftijd van 12 tot 14 jaar door hen te helpen
tegemoetkomen en tegelijkertijd voor veiligheid zorgen: een klimaat
hun wereld te begrijpen en uit te breiden, hen te leren omgaan met
dat prikkelt tot leren; contexten die realistisch en herkenbaar zijn; een
verschillen tussen individuen en groepen mensen, en door hen in staat
sfeer waarin fouten gemaakt mogen worden; conflicten die opgelost
te stellen in toenemende mate zelf sturing te geven aan hun leren en
worden door met elkaar te praten en naar elkaar te luisteren, en waarin
zelf verantwoordelijkheid te nemen.
gezond en verantwoordelijk gedrag wordt gestimuleerd.
De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn:
De leerling leert in een doorlopende leerlijn Onderwijs in de onderbouw wordt gekenmerkt door de zorg voor een
De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig
doorlopende leerlijn, over de breuken binnen het stelsel heen: van
Recente inzichten in hoe kinderen leren, maken duidelijk dat actief en
primair naar voortgezet onderwijs en van onderbouw naar bovenbouw.
zelfstandig leren een hoger rendement oplevert dan passief. Daarnaast
Dat hoeft niet altijd te betekenen dat de verschillen zo klein mogelijk
komt het tegemoet aan de behoefte aan zelfstandigheid van kinderen
worden gemaakt. Duidelijke overgangen bieden de leerling ook sterke
in deze ontwikkelingsfase. Om actief en zelfstandig leren mogelijk te
mogelijkheden tot bewust ervaren van groei. Onderwijs en begeleiding
maken, is ‘leren leren’ een wezenlijk onderdeel van het onderwijs.
moeten erop gericht zijn de leerling zo goed mogelijk over de breuklijnen heen te helpen en de groei-ervaring voor elke leerling tot
De leerling leert samen met anderen
een positieve te maken.
Ook hierbij speelt de rendementsgedachte een rol, maar het samen leren en werken biedt ook mogelijkheden tot het ontwikkelen en uitbreiden van sociale en communicatieve vaardigheden. Daarnaast kan het leiden tot reële oefensituaties in het leren erkennen van en leren omgaan met verschillen tussen mensen.
De leerling leert in samenhang Het is voor leerlingen soms moeilijk de samenhang te zien tussen de verschillende vakken in het voortgezet onderwijs. ‘Leren in samenhang’ betekent onder andere dat leerkrachten die relaties tussen de inhoud uit de verschillende vakken en leergebieden aanbrengen, en dat zij leerlingen laten werken vanuit het geheel naar het deel.
De leerling oriënteert zich Het oriënterend karakter van de onderbouw betekent onder andere dat leerlingen zicht krijgen op de mogelijkheden voor hun verdere (school)loopbaan, op de kenmerken van verschillende soorten arbeid en op de samenleving waarin zij leven. Daartoe hoort ook de oriëntatie op waarden, normen en opvattingen in onze maatschappij. Onderwijs met een oriënterend karakter impliceert dat leerlingen leren keuzes te maken tussen de mogelijkheden die zij door hun oriëntatie ontdekken. Zij toetsen deze mogelijkheden aan de eigen interesses en ambities.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 15
Nederlands Karakteristiek
De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit andere leergebieden in het onderwijs in
Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van
de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in het
leerlingen te vergroten. Brede beheersing van de taal maakt het
onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden
leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende
in andere leergebieden is een belangrijk punt van aandacht en maakt
aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst.
deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast is er een
Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven
inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het
van inhoud en vaardigheden in alle leergebieden. In het funderend
leergebied Kunst en cultuur.
onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote betekenis.
Kerndoelen
Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs
1
verlopen als het ware in cirkels: dezelfde inhoud komt in toenemende
drukken.
De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te
complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt
2
deel uit van die concentrisch verlopende ontwikkeling en sluit daarbij
grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van
aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt.
die conventies te zien.
De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en
3
presenteren van informatie en meer algemeen uit het leren
zijn woordenschat.
De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling,
De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van
communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds ook om mengvormen van mondelinge en schriftelijke
4
taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie die wordt
informatie uit gesproken en geschreven teksten.
De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van
ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als bron van informatie, als hulpmiddel en als
5
communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de kern van het
zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en
vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees-
anderen.
De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te
en luisterstrategieën, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook door bewustwording van het belang
6
van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om met taal
een groep.
De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in
te ‘spelen’, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit.
7
De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.
Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het
8
De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te
beheersingsniveau en de leefwereld van de leerling, en breidt deze uit.
lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn
Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een
belevingswereld uitbreiden.
positieve houding ten opzichte van verschillende vormen van taalgebruik. Vanwege het oriënterend karakter van de onderbouw is
9
het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle
lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.
De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en
breedte reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere leergebieden,
10 De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn
vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf.
taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
16 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Engels Karakteristiek
Kerndoelen
Engels neemt als wereldtaal voor ons land een centrale plaats in en is
11 De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het
daarom voor alle leerlingen in het hele voortgezet onderwijs een
Engels door veel te luisteren naar gesproken en gezongen teksten.
verplicht vak. Door beheersing van het Engels vergroten leerlingen wereldwijd hun communicatieve, sociale en maatschappelijke
12 De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van
mogelijkheden.
zijn Engelse woordenschat.
Het onderwijs in het Engels bouwt voort op de eerste kennismaking in
13 De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van
het basisonderwijs. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is
informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.
de kern van het vak in een aantal veel voorkomende communicatieve situaties leren zelfredzaam te worden. Daarin zijn de mogelijkheden
14 De leerling leert in Engelstalige schriftelijke en digitale bronnen
van de computer als hulp- en communicatiemiddel, en met name die
informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor
van het internet, onmisbaar.
hemzelf en anderen.
De verschillende aspecten van taalvaardigheid (luisteren, gesprekken
15 De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn
voeren, spreken, lezen en schrijven) komen zoveel mogelijk in samen-
dagelijks leven.
hang aan bod. Het luisteren naar en begrijpen van Engels staat centraal en in samenhang daarmee het opbouwen van een basiswoordenschat.
16 De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen,
Het principe ‘doeltaal = voertaal’ is daartoe een krachtig middel en
inlichtingen te vragen en om hulp te vragen.
wordt dan ook zoveel mogelijk toegepast. De schrijfdoelen zijn beperkt tot het functionele minimum van een kort en informeel contact in het
17 De leerling leert informeel contact in het Engels te onderhouden
Engels via e-mail, chatten op internet en een brief. Door deze vijf
via e-mail, brief en chatten.
aspecten van taalvaardigheid in de kerndoelen op te nemen, wordt ook een relatie gelegd met het Common European Framework of Reference
18 De leerling leert welke rol het Engels speelt in verschillende
(CEFR) en het taalportfolio dat op basis daarvan is ontwikkeld.
soorten internationale contacten.
De toepassingsgebieden sluiten zoveel mogelijk aan bij de leefwereld van de leerling en breiden deze uit. Daarin past ook dat leerlingen Engelstalig tekstmateriaal bestuderen dat aansluit bij de inhoud van andere leergebieden en daarin ook wordt gebruikt. Mens en maatschappij, Mens en natuur, Kunst en cultuur en Bewegen en sport kunnen dienen als bronnen voor thema’s waarover wordt gesproken en gelezen. Het onderwijs in de Nederlandse taal heeft weer andere raakvlakken: er zijn vaardigheden die in beide vakken gelden (lees- en luisterstrategieën bijvoorbeeld) en de rol van het Engels in het Nederlands kan worden verkend.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 17
Wiskunde Karakteristiek
Kerndoelen
Leerlingen hebben op verschillende manieren wiskunde nodig: buiten
19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het
school in het leven van alledag, op school ter ondersteuning van het
ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de
leren in andere leergebieden en als voorbereiding op mogelijke keuzes
wiskundetaal van anderen te begrijpen.
voor bepaalde vervolgopleidingen. In de eerste jaren van het voortgezet onderwijs verwerven leerlingen inzicht en vaardigheden op
20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in
het gebied van getallen, grootheden, maten, vormen, structuren en de
praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om
daarbij passende relaties, bewerkingen en functies. Aansluitend op het
problemen op te lossen.
basisonderwijs ontwikkelen ze hun vaardigheden in de ‘wiskundetaal’ en worden steeds verder ‘wiskundig geletterd en gecijferd’.
21 De leerling leert een wiskundige argumentatie op te zetten en te onderscheiden van meningen en beweringen, en leert daarbij met
De wiskundetaal bestaat onder andere uit rekenkundige, wiskundige
respect voor ieders denkwijze wiskundige kritiek te geven en te krijgen.
en meetkundige uitdrukkingen, meetkundige tekeningen en schema’s, modellen, formele en informele notaties, schematische voorstellingen,
22 De leerling leert de structuur en de samenhang te doorzien van
tabellen, grafieken en opdrachten voor computer en rekenmachine.
positieve en negatieve getallen, decimale getallen, breuken, procenten
‘Wiskundig geletterd en gecijferd worden’ wil zeggen dat leerlingen het
en verhoudingen, en leert ermee te werken in zinvolle en praktische
vermogen ontwikkelen om in de verschillende situaties van hun huidig
situaties.
en toekomstig leven aan wiskunde gerelateerde informatie te herkennen, te interpreteren en te gebruiken. Daartoe bouwen ze een
23 De leerling leert exact en schattend rekenen en redeneren op basis
repertoire op van parate kennis, inzichten, routines en attitudes.
van inzicht in nauwkeurigheid, orde van grootte en marges die in een
Omgang met rekenapparatuur en computers heeft in het
gegeven situatie passend zijn.
wiskundeonderwijs een belangrijke en veelzijdige plaats: leerlingen leren ze gebruiken als hulpmiddel, toepassingsmogelijkheid,
24 De leerling leert meten, leert structuur en samenhang doorzien van
informatiebron en communicatiemiddel.
het metrieke stelsel, en leert rekenen met maten voor grootheden die gangbaar zijn in relevante toepassingen.
Leerlingen ontwikkelen in de basisvorming hun wiskundige kennis en vaardigheden met onderwerpen van verschillende herkomst. Veel
25 De leerling leert informele notaties, schematische voorstellingen,
leerlingen zullen zich uitgedaagd voelen tot wiskundige activiteit als zij
tabellen, grafieken en formules te gebruiken om greep te krijgen op
in een betekenisvolle context, die past bij hun eigen niveau, aan
verbanden tussen grootheden en variabelen.
wiskundige vraagstukken werken. Anderen ontlenen die uitdaging wellicht aan een meer abstracte, theoretische benadering.
26 De leerling leert te werken met platte en ruimtelijke vormen en
Vanwege het oriënterend karakter van de onderbouw is het in beide
structuren, leert daarvan afbeeldingen te maken en deze te
gevallen belangrijk dat de volle breedte van de toepassingsgebieden
interpreteren, en leert met hun eigenschappen en afmetingen te
van wiskunde aan bod komt: het leven van alledag, andere
rekenen en te redeneren.
leergebieden, vervolgonderwijs, de beroepenwereld en de wiskunde zelf.
27 De leerling leert gegevens systematisch te beschrijven, ordenen en visualiseren, en leert gegevens, representaties en conclusies kritisch te
De relatie met andere vakken en leergebieden is een tweezijdige: gebruik van contexten uit andere leergebieden in het wiskundeonderwijs en bewust werken aan aspecten van wiskunde in het onderwijs in andere leergebieden. De transfer van wiskundevaardigheden in andere leergebieden is een belangrijk punt van aandacht en toepassing maakt deel uit van het beleid voor de hele school.
18 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
beoordelen.
Mens en natuur Karakteristiek
en daarbij de samenhang te gebruiken met andere vakken, met name Nederlands en wiskunde. Dat geldt ook voor de samenhang tussen
In dit brede leergebied is het actief leren van leerlingen te typeren
onderzoek leren doen en leren ontwerpen, vaardigheden die elkaar
vanuit twee verschillende perspectieven. Van kindsbeen af wil de mens
immers kunnen aanvullen en versterken.
zijn omgeving begrijpen en zoekt hij naar verklaringen. Dit element krijgt vorm in de combinatie van onderzoek leren doen met het leren
Kerndoelen
gebruiken en toepassen van achterliggende kennis en informatie. Daarnaast wil de mens de omgeving duurzaam beheersen om nu en in
28 De leerling leert vragen over onderwerpen uit het brede leergebied
de toekomst in de eigen behoeften te voorzien. Dit krijgt vorm in leren
om te zetten in onderzoeksvragen, een dergelijk onderzoek over een
ontwerpen en leren maken van bewuste keuzes.
natuurwetenschappelijk onderwerp uit te voeren en de uitkomsten daarvan te presenteren.
Deze twee drijfveren spelen ook in de onderliggende vakdisciplines van het leergebied een rol. Het leergebied Mens en natuur omvat
29 De leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in
elementen uit de vakken biologie, natuurkunde, scheikunde, techniek
sleutelbegrippen uit het gebied van de levende en niet-levende natuur,
en verzorging. Het sluit in die visie ook aan bij de kerndoelen Oriëntatie
en leert deze sleutelbegrippen te verbinden met situaties in het
op natuur en techniek van het basisonderwijs. Het leergebied biedt
dagelijks leven.
leerlingen een oriëntatie op de levende en niet-levende natuur, techniek en zorg. Sleutelbegrippen uit de verschillende vakken dienen
30 De leerling leert dat mensen, dieren en planten in wisselwerking
ter ondersteuning daarvan. Daarvoor is het nodig, deze op het niveau
staan met elkaar en hun omgeving (milieu), en dat technologische en
van de leerling in concrete situaties toe te passen. Voor de betrokken-
natuurwetenschappelijke toepassingen de duurzame kwaliteit daarvan
heid van leerlingen is het bovendien belangrijk uit te gaan van voor hen
zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden.
relevante maatschappelijke situaties. 31 De leerling leert o.a. door praktisch werk kennis te verwerven over In het leergebied Mens en natuur ontwikkelen leerlingen vaardigheden
en inzicht te verkrijgen in processen uit de levende en niet-levende
om verschijnselen in de levende en niet-levende natuur op een plan-
natuur en hun relatie met omgeving en milieu.
matige manier te onderzoeken. Zoveel mogelijk uitgaande van eigen waarnemingen en verwondering doen leerlingen natuurwetenschappe-
32 De leerling leert te werken met theorieën en modellen door
lijke kennis op en brengen zij die in verband met abstractere theorieën
onderzoek te doen naar natuurkundige en scheikundige verschijnselen
en modellen. Het leergebied is ook gericht op het verwerven van een
als elektriciteit, geluid, licht, beweging, energie en materie.
kritische en onderzoekende houding. Het aspect van het duurzaam beheersen van de omgeving wordt
33 De leerling leert door onderzoek kennis te verwerven over voor
benaderd vanuit techniek, zorg en milieu. Leerlingen maken kennis met
hem relevante technische producten en systemen, leert deze kennis
de methodiek van ontwerpen en passen de geleerde vaardigheden toe
naar waarde te schatten en op planmatige wijze een technisch product
door een technisch product of een programma van eisen te ontwerpen.
te ontwerpen en te maken.
Zij leren daarbij bewuste keuzes te maken met het oog op zorg voor zichzelf, elkaar en de omgeving. Leerlingen leren daarbij inzicht te krij-
34 De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van
gen in de consequenties van keuzes voor de eigen levenswijze. De
het menselijk lichaam, verbanden te leggen met het bevorderen van
computer fungeert in het leergebied als hulpmiddel, middel tot com-
lichamelijke en psychische gezondheid, en daarin een eigen
municatie, bron van informatie en onderwerp van onderzoek en studie.
verantwoordelijkheid te nemen.
In het feitelijke onderwijsaanbod aan leerlingen kan de inhoud van het
35 De leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en
leergebied op verschillende manieren worden geordend: in één leer-
zijn omgeving, en hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in
gebied, in twee leergebieden Natuur en techniek en Natuur en zorg’ in
verschillende leefsituaties (wonen, leren, werken, uitgaan, verkeer)
afzonderlijke vakken, in projecten of in mengvormen. In alle gevallen is
positief kan beïnvloeden.
het nodig de inhoud in samenhang en in relatie tot elkaar aan te bieden
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 19
Mens en maatschappij Karakteristiek
De leerinhoud kan op verschillende manieren aan de orde komen: in één integraal leergebied, in afzonderlijke vakken, in projecten of in
In dit leergebied staat de persoonlijke betrokkenheid van leerlingen
mengvormen daarvan. In alle gevallen is het nodig inhoud uit het
centraal: bij zichzelf en bij ontwikkelingen in de wereld, in het verleden
leergebied in onderlinge samenhang en relatie en met andere vakken
en in de maatschappij om hem heen. Leerlingen moeten immers in de
of leergebieden aan te bieden. Daardoor krijgen leerlingen inzicht in de
toekomst standpunten bepalen en beslissingen nemen over zaken van
samenhang in hun groter wordende leefwereld. Ze leren om binnen
persoonlijk en van algemeen belang. Het gaat daarom niet alleen om
democratische kaders de overeenkomsten en verschillen tussen
het begrijpen van verschijnselen in de actuele maatschappelijke
mensen te waarderen en te respecteren, en dat te uiten in betrokken-
werkelijkheid (hoe zit het?), maar ook om het waarderen en beoordelen
heid op zichzelf, elkaar en de omgeving.
daarvan (wat vind ik ervan?). Leerlingen in de leeftijd van 12-14 jaar breiden hun leefwereld uit, evenals hun persoonlijke betrokkenheid daarbij. Ze doen dat in een wereld die complex is en voortdurend in verandering.
Het leergebied Mens en maatschappij is erop gericht een kader op te bouwen om die wereld beter te begrijpen. Het leergebied sluit daarbij aan bij de kerndoelen Mens en samenleving, Ruimte en Tijd van het leergebied Oriëntatie op jezelf en de wereld, in het basisonderwijs. Het ruimtelijk perspectief biedt een kader door het besef deel uit te maken van gebieden op verschillende schaal: de directe eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld. Het tijdsperspectief helpt de veranderende wereld te begrijpen vanuit een chronologische samenhang. Het maatschappelijk en economisch perspectief doen dat vanuit het gezichtspunt van de burger als producent en consument, en als deelnemer aan de ‘civil society’.
Verwondering over zowel het andere als het eigene is een centrale drijfveer in het leerproces van 12 -14 jarigen. Vragen leren stellen, inlevingsvermogen ontwikkelen en een open, verkennende houding aannemen zijn zowel doel als middel. Het uiteindelijke doel is dat leerlingen gestimuleerd worden op informatie gebaseerde, beargumenteerde beslissingen te leren nemen als burgers van een cultureel diverse, democratische samenleving waarin de onderlinge afhankelijkheden groot zijn. Ze moeten leren standpunten te bepalen en te onderbouwen met behulp van veelzijdige informatie. In het leergebied Mens en maatschappij leren leerlingen dan ook wegwijs te worden in verschillende soorten bronnen en deze gericht te gebruiken. Het internet en andere digitale bronnen verdienen daarbij een belangrijke plaats om hun complexiteit, hun aantrekkelijkheid voor leerlingen en hun toenemende communicatieve invloed. In dit leergebied leren leerlingen ook nadrukkelijk de eigen omgeving te gebruiken als bron en onderzoeksobject.
20 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Kerndoelen
45 De leerling leert de betekenis van Europese samenwerking en de Europese Unie te begrijpen voor zichzelf, Nederland en de wereld.
36 De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd
46 De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over
standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met
de wereld, hij leert de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en
kritiek om te gaan.
het milieu, en relaties te leggen met het (eigen) leven in Nederland.
37 De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om
47 De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te
gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen.
plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de
38 De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving,
betekenis van internationale samenwerking te zien.
Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
39 De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.
40 De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
41 De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en te analyseren om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden op vragen te vinden.
42 De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.
43 De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.
44 De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 21
Kunst en cultuur Karakteristiek
In het feitelijke onderwijsaanbod aan leerlingen kan de leerinhoud van het leergebied op verschillende manieren worden geordend: in één
In het leergebied Kunst en cultuur verdiepen en verbreden leerlingen
samenhangend leergebied, in afzonderlijke vakken, als onderdeel van
hun kennismaking met kunstzinnige en andere culturele uitingen. Zij
projecten of in mengvormen daarvan. In alle varianten is een brede
verkennen en exploreren daarbij hun eigen productieve mogelijkheden.
oriëntatie op kunst en cultuur het doel. Behalve met de vak- en leer-
Ze leren bovendien oog krijgen voor kunstzinnige en culturele
gebieden Nederlands, Engels en Mens en maatschappij zijn daarin ook
diversiteit in de Nederlandse samenleving en de diverse culturen in de
relaties te leggen met elementen uit wiskunde en Mens en natuur.
wereld. Kerndoelen Het leergebied sluit aan op de kerndoelen van het leergebied Kunstzinnige oriëntatie van het basisonderwijs. Dat betekent ook verdere
48 De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de
uitwerking van de aandacht voor literaire expressie en voor het
zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te
cultureel erfgoed en voor de relatie tussen kunstuitingen en het
onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken,
dagelijks bestaan in al zijn culturele diversiteit.
ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen.
In de onderbouw van het voortgezet onderwijs ontleent het leergebied zijn inhoud in de eerste plaats aan de kunstzinnige disciplines: muziek,
49 De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in
dans, drama en de beeldende vakken handenarbeid, tekenen, textiele
een groep, aan derden te presenteren.
werkvormen en audiovisuele vorming. De leerlingen ontwikkelen vaardigheden in het gebruik van verschil-
50 De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken
lende technieken. Ze leren de mogelijkheden van de verschillende
naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en
kunstzinnige disciplines gebruiken. Er worden verschillende functies
luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellingen.
verkend: uitdrukken van eigen gevoelens en ervaringen, vorm geven aan verbeelding en leren communiceren door middel van beeld, geluid
51 De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen
en (lichaams)taal. De leerlingen leren hun kunstzinnig werk op een
verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als
toegankelijke wijze aan anderen te presenteren en over het ontwerp-
toeschouwer en als deelnemer.
proces te communiceren. Daarbij en bij het gebruik van bronnen wordt de computer als hulp- en communicatiemiddel gebruikt.
52 De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen
Behalve zelf vormgeven is kennismaken met de kunstzinnige en
werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
culturele uitingen van anderen van belang. Dat geldt voor het werk van medeleerlingen, maar ook voor dat van professionele kunstenaars. Leerlingen leren op exemplarische wijze kunst te begrijpen en te waarderen. Tot het leergebied hoort daarom ook een in het programma ingebedde kennismaking met verschillende kunstuitingen door bezoeken aan tentoonstellingen en uitvoeringen. Doel is dat alle leerlingen met verschillende soorten professionele uitingen in elk geval kennismaken. Door de bezoeken op school voor te bereiden en de ervaringen te verwerken, worden ze in het perspectief van de doelen van het leergebied geplaatst. Ervaringen met het eigen werk en het werk van anderen kunnen in een kunstdossier worden vastgelegd met behulp van schriftelijke, visuele of auditieve middelen.
22 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Bewegen en sport Karakteristiek
Kerndoelen
Het leergebied is erop gericht alle kinderen te brengen tot blijvende en
53 De leerling leert zich mede met het oog op buitenschoolse
verantwoorde deelname aan bewegen en sport, tot een bewuste keuze
beoefening te oriënteren op veel verschillende bewegingsactiviteiten
voor bewegen in het algemeen en voor specifieke bewegings-
uit gevarieerde gebieden als spel, turnen, atletiek, bewegen op
activiteiten in de vrije tijd. Daarop is dan ook de verschuiving gericht
muziek, zelfverdediging en actuele ontwikkelingen in de
van het leren van de basisvormen van bewegen, waarop in het basis-
bewegingscultuur, en daarin de eigen mogelijkheden te verkennen.
onderwijs de nadruk ligt, naar een brede oriëntatie op actuele bewegingscultuur in het voortgezet onderwijs.
54 De leerling leert door middel van uitdagende bewegingssituaties zijn bewegingsrepertoire uit te breiden.
De leeftijd van 12 tot 14 jaar is een turbulente periode, met een snelle verandering in lichamelijke kenmerken. Tegelijkertijd betekent de
55 De leerling leert de hoofdbeginselen van de bewegingsactiviteiten
overgang naar een andere school een ingrijpende verandering in de
op eigen niveau toe te passen.
sociale omgeving. De leerlingen moeten op zoek naar een nieuwe plek en identiteit in dat geheel. Dat vergt oriëntatie en aanpassing. In deze
56 De leerling leert tijdens bewegingsactiviteiten sportief te zijn,
periode worden leerlingen zich ook meer bewust van hun eigen
rekening te houden met de mogelijkheden en voorkeuren van anderen,
mogelijkheden en onmogelijkheden en die van anderen. Prestaties in
en respect en zorg te hebben voor elkaar.
dit leergebied zijn voor iedereen zichtbaar. Dat maakt leerlingen kwetsbaar. Het is daarom in deze leeftijdsfase belangrijk dat ze kansen
57 De leerling leert eenvoudige regelende taken te vervullen die het
krijgen hun mogelijkheden in een veilige omgeving te verkennen en
mogelijk maken, zelfstandig en samen met andere leerlingen
leren hun zelfvertrouwen op het gebied van hun bewegingsmogelijk-
bewegingsactiviteiten te beoefenen.
heden verder te ontwikkelen en te benutten. Respectvol omgaan met verschillen in belangstelling, begaafdheid en tempo vraagt voort-
58 De leerling leert de waarde van het bewegen voor gezondheid en
durend om flexibiliteit en om uitdagende en aansprekende bewegings-
welzijn kennen en ervaren.
situaties. Aansluiten bij de bewegingservaring uit de basisschoolperiode is daarbij essentieel.
Leren bewegen is bij uitstek een groepsactiviteit. Leerlingen verkennen en ontwikkelen naast hun mogelijkheden in de rol van beweger ook die in de rol van ondersteuner en organisator. Er wordt veelvuldig een beroep gedaan op verschillende sociale en regelvaardigheden. In tal van situaties wordt van leerlingen verwacht dat ze elkaar helpen, onderling rollen en taken verdelen, op veiligheid letten, respectvol met elkaar omgaan, zorgzaam zijn voor elkaar, met elkaar regels afspreken, samenwerken en samen spelen. Leerlingen leren eenvoudige regeltaken vervullen, zoals elkaar hulp verlenen, aanwijzingen geven en coachen, organiseren en rollen als scheidsrechter of jury vervullen. Deze sociale en regeltaken maken het niet alleen mogelijk samen te bewegen, maar bieden leerlingen de mogelijkheid te leren hoe ze die activiteiten met elkaar veilig op gang kunnen brengen en op gang kunnen houden. Ze leren verantwoordelijkheid te dragen voor het eigen bewegen en dat van anderen, ook als de onderlinge verschillen groot zijn. In het leergebied zijn relaties te leggen met de leergebieden Kunst en cultuur, Mens en natuur en Mens en maatschappij.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 23
Bijlage 3 Kerndoelen en praktijkonderwijs Het praktijkonderwijs hoort erbij, bij het voortgezet onderwijs. Maar
kerndoelen bekeken op de bruikbaarheid ervan in het praktijkonder-
het heeft daar wel een bijzondere plaats. Die brengt vragen met zich
wijs. Dat heeft geresulteerd in de notitie Streefdoelen Nieuwe Stijl in
mee in verband met kerndoelen. Zijn de voorgestelde kerndoelen ook
de aangepaste Basisvorming. Keuzes aan het Praktijkonderwijs1.
bruikbaar voor het praktijkonderwijs? Welke rol kunnen de nieuwe
Daaruit blijkt dat de voorgestelde kerndoelen van de Taakgroep goed
kerndoelen hebben in het praktijkonderwijs? En hoe verhouden de
kunnen dienen als kader en inspiratiebron voor het praktijkonderwijs.
kerndoelen zich tot een competentiebenadering die juist voor leer-
De scholen kunnen ook goed uit de voeten met de bestaande regeling,
lingen in het praktijkonderwijs zoveel te bieden heeft? Dat zijn de
dat ze zich in moeten spannen zoveel mogelijk van de kerndoelen te
vragen waar het in deze bijlage over gaat.
bereiken, uitgaande van de mogelijkheden van een individuele leerling. De voorgestelde kerndoelen bieden dus een kader voor een standaard
Praktijkonderwijs en kerndoelen
en de ruimte voor maatwerk. In dezelfde periode publiceerde de SLO de notitie Competentie van A
De Taakgroep stelt een set van in totaal 58 kerndoelen voor, die de
en Z2, waarin een aanzet wordt gegeven voor een competentiegerichte
scholen voor voortgezet onderwijs moeten onderbrengen in een
vormgeving van de praktijkvorming in het praktijkonderwijs.
programma voor de eerste twee leerjaren. Sinds 1998 behoort het
De Taakgroep heeft Eva Voncken van het SCO-Konhstamm Instituut
praktijkonderwijs officieel tot het voortgezet onderwijs. Alleen al
gevraagd na te gaan wat de relatie is tussen beide documenten. Deze
daarom hoort het praktijkonderwijs een plek te krijgen in onze over-
bijlage bevat het resultaat daarvan.
wegingen. Maar er is meer. De ontwikkeling van het praktijkonderwijs en die van het voortgezet onderwijs kennen een aantal gemeen-
Positie praktijkonderwijs
schappelijke thema’s: de leerling centraal, doorlopende leerlijnen, een geleidelijke ontwikkeling van competentiegericht onderwijs. Met
Met de wijziging van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) in
erkenning van de eigenheid van het praktijkonderwijs betekent juist
1998 werd het startsein gegeven voor het praktijkonderwijs. In de
deze gemeenschappelijkheid dat het praktijkonderwijs in onze
eerste fase is veel energie gestoken in het totstandkomen van de
rapportage niet mag ontbreken.
zogenoemde zorgstructuur in het vmbo, met leerwegondersteunend en praktijkonderwijs. In eerste instantie was de inbedding van de MLK-
In verband met onze opdracht is de eerste vraag of scholen voor
scholen en de SVO-LOM scholen aan de orde. De MLK-scholen zijn
praktijkonderwijs met de voorgestelde set nieuwe kerndoelen uit de
omgezet tot zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs. Een minder-
voeten kunnen. Nog concreter: kunnen de scholen voor praktijk-
heid van de scholen fuseerde met een VO-school (met vmbo) tot een
onderwijs voldoen aan de eis van de Wet op het Voortgezet Onderwijs
afdeling praktijkonderwijs.
dat het praktijkonderwijs: ‘...zodanig (wordt) ingericht dat de kerndoelen van de basisvorming zoveel mogelijk kunnen worden bereikt’ ?
De opdracht van het praktijkonderwijs is leerlingen voor te bereiden op een plek in de maatschappij en ze toe te leiden naar een plek op de
Kunnen de kerndoelen uit het voorstel dienen als ‘streefdoelen’ voor
arbeidsmarkt. Praktijkonderwijs is alleen toegankelijk voor jongeren
scholen voor praktijkonderwijs? Anders dan de kerndoelen ‘oude stijl’
die voldoen aan landelijke criteria3. Of dat het geval is, wordt getoetst
geven deze streefdoelen een duidelijke inspanningsverplichting aan,
door de RVC’s waarna een positieve beschikking praktijkonderwijs kan
zonder dat scholen daaraan voor iedere leerling dezelfde inhoud
volgen. Praktijkonderwijs is bestemd voor leerlingen voor wie vaststaat
moeten geven. Juist dit laatste is van belang om recht te doen aan de
dat:
grote verschillen in mogelijkheden en capaciteiten van de leerlingen in
•
het praktijkonderwijs.
geboden en
Op verzoek van de Taakgroep heeft de Referentiegroep Praktijkonder-
•
wijs in de Steigers een eerdere versie van het voorstel voor nieuwe
combinatie met het volgen van leerwegondersteunend onderwijs, niet
overwegend een orthopedagogische en -didactische benadering is
het volgen van onderwijs in een der leerwegen, al dan niet in
leidt tot het behalen van een diploma/getuigschrift van het vmbo. 24 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Verder stelt de WVO dat:
uitgegaan van de Handreikingen voor de Basisvorming in het VSO-MLK
‘Praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theo-
en de lesmaterialen PrOmotie, waarin de inhoudelijke vulling van zeven
retisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale
leergebieden (leerlijnen) is uitgewerkt. De SLO stelt dat het praktijk-
vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling
onderwijs competenties dient te ontwikkelen voor de arbeidsmarkt, de
wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt.
A-competenties, en voor de zelfredzaamheid in het privé-leven, de
Praktijkonderwijs wordt zodanig ingericht dat de kerndoelen van de
Z-competenties. Het onderscheid tussen theorievakken (AVO-vakken)
basisvorming zoveel mogelijk kunnen worden bereikt.
en praktijkvakken moet gaandeweg vervagen. De Referentiegroep stelt
Praktijkonderwijs bereidt de leerling voor op functies binnen de regio-
ook dat de gebieden zoveel mogelijk geïntegreerd moeten worden
nale arbeidsmarkt op een niveau dat ligt onder het niveau van de
aangeboden.
assistentopleiding (...). (...) De leerlingen ontvangen per dag ten hoogste 5.5 klokuren praktijkonderwijs, voor zover het betreft aan-
De Referentiegroep richt zich met zijn notitie vooral op de eerste leer-
gepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aan-
jaren van het praktijkonderwijs, waarin een aangepaste basisvorming
leren van sociale vaardigheden (...).
gestalte krijgt. In de latere jaren gaat dat geleidelijk over in een
In een Wijziging Inrichtingsbesluit wordt verder vermeld:
geïntegreerd competentiegericht onderwijsaanbod, zoals beschreven
‘Praktijkonderwijs omvat tenminste Nederlandse taal, rekenen/wis-
door de SLO, dat is gericht op de periode na de school. De aangepaste
kunde, informatiekunde en l.o., alsmede de vakken waarvan het
basisvorming vindt volgens de Referentiegroep plaats naast, maar
bevoegd gezag na overleg met de gemeente, die daarbij werkgevers
vooral ter ondersteuning van praktische vorming, loopbaanoriëntatie
betrekt die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt, heeft vast-
en arbeidstoeleiding van de leerling.
gesteld dat deze van belang zijn voor het uitoefenen van functies binnen die arbeidsmarkt.’
De SLO en de Referentiegroep zijn het er over eens dat in onderwijsaanbod van het praktijkonderwijs de volgende aspecten aandacht
De WVO stelt dus dat het praktijkonderwijs zich moet richten op
moeten krijgen:
aangepast theoretisch onderwijs, dat aansluit bij de basisvorming en
•
verder op persoonlijkheidsvorming, sociale vaardigheden en voor-
moet vergroot worden
bereiding op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt. Daar-
•
naast biedt de overheid het praktijkonderwijs ruimte voor de verdere
markt in de regio
inhoudelijke invulling.
•
In een vroeg stadium zijn er binnen en voor het praktijkonderwijs
(Individueel Ontwikkelings Plan)
ontwikkelingen gestart die uitgaan van aangepaste basisvorming. In
•
Het accent moet liggen op actief en zelfstandig leren
het praktijkonderwijs staat de leerling meer centraal. Dat sluit
•
Het onderwijsaanbod moet zoveel mogelijk in samenhang gegeven
overigens goed aan bij het belangrijkste richtsnoer van de Taakgroep
worden en er is sprake van een integratie van kennis, inzicht, vaardig-
Vernieuwing Basisvorming.
heden en houdingen
De zelfredzaamheid van de leerling (ook thuis en in de vrije tijd)
Het onderwijs moet gericht zijn op de toeleiding naar de arbeids-
Het onderwijs moet zoveel mogelijk op maat gegeven worden
•
Sociale vaardigheden horen ook tot de te verwerven competenties
Hoewel het officiële uitgangspunt is dat praktijkonderwijs eindonder-
•
Het leren gebeurt in hoofdzaak door werken aan betekenisvolle,
wijs voor de leerling is, blijkt het in toenemende mate banden aan te
realistische taken
gaan met ROC’s. Uit een uitstroomonderzoek van het IVA blijkt dat
•
10 - 20 procent van degenen die het praktijkonderwijs verlieten
van leerlingvolgsystemen en portfolio’s worden de vorderingen van de
vervolgens deelnemen aan een scholings- of toeleidingstraject binnen
leerlingen in kaart gebracht.
Er is geen landelijke vorm van toetsing en afsluiting; door middel
vmbo of ROC. Er zijn ook verschillen tussen de opvattingen van de SLO en de
Leerlijnen en competenties
Referentiegroep, die voortvloeien uit de volgorde en andere accenten in de achtereenvolgende leerjaren.
De SLO-notitie Competenties van A en Z en de notitie Streefdoelen
De Refentiegroep gaat meer uit van een ‘schoolse’ benadering en heeft
Nieuwe Stijl in de aangepaste Basisvorming Praktijkonderwijs van de
13 vakken tot 7 leerlijnen en drie traditionele vakken herleid; de SLO-
Referentiegroep Praktijkonderwijs in de Steigers hebben beide
notitie legt sterker de nadruk op het verwerven van een ‘geïntegreerde
betrekking op de inrichting van het onderwijs in het praktijkonderwijs
set van kennis, vaardigheden en attitudes’.
en zijn vooral gericht op het onderwijsaanbod. De Referentiegroep is
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 25
De SLO legt sterker de nadruk op het verwerven van competenties die
De vernieuwde onderbouw in het reguliere VO vormt een scharnierpunt
in het privé-leven van belang zijn, zoals voor zelfstandig wonen,
tussen basisonderwijs en bovenbouw VO. Zouden streefdoelen ook die
persoonlijke verzorging, reizen, beheer van eigen financiën. Deze
functie moeten hebben in horizontale en verticale afstemming met
competenties moeten niet zoals gebruikelijk alleen in de onderbouw
toeleverend en vervolgonderwijs? Leerlingen in het praktijkonderwijs
aan de orde komen, maar ook in de bovenbouw, omdat deze onder-
komen meestal van een school voor speciaal basisonderwijs (SBAO).
werpen op die leeftijd ook actueler worden.
Maar het SBAO heeft ook leerlingen die bijvoorbeeld naar het LWOO
De SLO legt sterker de nadruk op competenties, het vermogen om in
doorstromen. Gezien de eigenheid van het praktijkonderwijs, waarin
specifieke situaties die kennis, vaardigheden en attitudes aan te
meer dan in andere onderwijsvormen de maat van de leerling centraal
wenden die voor adequaat gedrag noodzakelijk zijn. Het gaat hierbij in
staat, lijkt ruimte om bij de mogelijkheden van de leerling aan te
het onderwijs enerzijds om meer integratie van kennis, vaardigheden
sluiten belangrijker dan voorop stellen van gestandaardiseerde door-
en attitudes in realistische taken, en anderzijds om de inhoudelijke
lopende leerlijnen. Bovendien biedt een competentiegerichte invulling
afstemming van onderwijs en arbeidsmarkt/privé-leven. Dit betekent
van de bovenbouw wel de mogelijkheid van afstemming op en aan-
niet alleen dat de school de inhoud van de onderwijsdoelen ontleent
sluiting bij de nieuwe beroeps-competentieprofielen in het BVE-veld en
aan wat van belang is op de regionale arbeidsmarkt en in het privé-
het arbeidsveld.
leven, maar ook dat de vorm waarin die inhoud wordt geboden, de opdrachten die de leerlingen op school krijgen, zoveel mogelijk
Verantwoording
overeenstemmen met de opdrachten die voorkomen op de arbeidsmarkt en in het privé-leven. Inhoud en vorm schuiven inéén.
Bij de verantwoording, dat de invulling van het onderwijs strookt met de opdracht van het praktijkonderwijs, kan de Inspectie een rol spelen,
Geen kerndoelen, wel streefdoelen
analoog aan de rol in het verleden bij het VSO-MLK: onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs in het licht van de uitgangssituatie van de
Zowel de SLO als de Referentiegroep Praktijkonderwijs wijzen kern-
school. De Referentiegroep is activiteiten gestart op het gebied van
doelen af. De Referentiegroep pleit voor streefdoelen die aansluiten bij
verantwoording/de rol van de Inspectie.
de WVO, met onderwijs in Nederlands, rekenen/wiskunde, informatie-
Aangezien het praktijkonderwijs voor de meeste leerlingen eind-
kunde en lichamelijke opvoeding en een aanbod van praktische
onderwijs is, is het te overwegen om de uitstroom van de leerlingen als
vorming, aangepast aan de regionale arbeidssituatie. De SLO wil het
criterium voor de verantwoording te gebruiken, want: ‘De uitstroom
onderwijsaanbod afstemmen op de eisen van arbeidsmarkt en het
met een arbeidscontract is een effectieve graadmeter voor het succes
privé-leven, maar noemt ook de basisvaardigheden taal en rekenen, die
van de school voor praktijkonderwijs ....’ (notitie Referentiegroep
in de onderbouw aan de orde komen. Er is slechts sprake van een
Praktijkonderwijs, pag.13). Aangeven kan worden hoeveel procent van
accentverschil.
de leerlingen uitstroomt naar sociale werkvoorziening en BVE, en hoeveel procent met een arbeidscontract de school verlaat. In verband
Argumenten tegen kerndoelen die bepalend zijn voor de inrichting van
met mutaties ligt het voor de hand om na bijvoorbeeld twee jaar deze
het onderwijs komen voort uit de mogelijkheden en kenmerken van de
bestandsopname te herhalen. De uitstroom van een school kan
populatie, de grote verschillen binnen de leerlingpopulatie en de
vervolgens vergeleken worden met landelijke gegevens.
functie van praktijkonderwijs als eindonderwijs zonder landelijke examinering. Waarom dan wel streefdoelen? Streefdoelen impliceren een inspanningsverplichting. Zoals omschreven in de notitie van de Referentiegroep en afgeleid van de kerndoelen voor de vernieuwde basisvorming, kunnen ze een functie vervullen bij de inhoudelijke innovaties in het praktijkonderwijs. Ze maken duidelijk welke competenties leerlingen moeten verwerven, zonder dat geëist wordt dat ze
1 Streefdoelen Nieuwe Stijl in de aangepaste Basisvorming. Keuzes aan het Praktijkonderwijs (2004), namens de Referentiegroep Praktijkonderwijs in de Steigers en de werkgroep Streefdoelen Nieuwe Stijl.
aan alle leerlingen moeten worden onderwezen zoals bij kerndoelen het geval is. Verder geven streefdoelen een houvast en kunnen ze de scholen inspireren bij de inrichting van hun onderwijsaanbod. Een
2 I. Berlet, Competentie van A en Z. Aanzet voor een competentiegerichte vormgeving van het praktijkonderwijs, SLO Speciaal Onderwijs. SLO, Enschede (2004).
ander voordeel is dat ze een landelijk kader geven aan het praktijkonderwijs, dat daarmee een herkenbare vorm van onderwijs wordt voor ouders, ander onderwijs en bedrijfsleven.
26 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
3 Jongeren met een IQ van 55/60 tot 80 en een leerachterstand van tenminste drie jaar in twee of meer domeinen.
Bijlage 4 Samenstelling Taakgroep Vernieuwing Basisvorming De opdrachtbrief van de Minister (bijlage 1) geeft richtlijnen voor de
Aan de Taakgroep waren Rob Diephuis en Akke Vos toegevoegd als
samenstelling en omvang van de Taakgroep, de Adviesraad en de
secretaris en Willeke van der Hoeven als office manager. De Taakgroep
ondersteuning. Zo zou de Taakgroep een kleine groep kernleden
werd bijgestaan door Richard Hegeman als voorlichter en Melanie
kennen die volledig beschikbaar is en een grotere groep deeltijdleden.
Sahusilawane als secretaresse. Bureauondersteuning werd verleend
De Adviesraad moest breed worden samengesteld vanuit het maat-
door SOPO – de Stichting Ondersteuning Projecten in Overheids-
schappelijk leven, het bedrijfsleven en deskundigen op het terrein van
sectoren te Den Haag.
onderwijs en wetenschap (zie verder bijlage 6). In de toelichting op de formele aanwijzingen is gesteld dat de leden van de Taakgroep zoveel mogelijk afkomstig moeten zijn uit de verschillende schoolsoorten en regio’s. De Taakgroep is uiteindelijk omvangrijker geweest dan de opdrachtbrief aangaf. Dit was het gevolg van wensen omtrent een goede regionale ‘vertegenwoordiging’ en honorering van de voordracht van onderwijsorganisaties.
De volledige Taakgroep heeft bestaan uit:
Voorzitter Heim Meijerink Voltijd leden Christa Broeren (Inspectie van het onderwijs)1 Jonneke Adolfsen (Inspectie van het onderwijs)2 Mees Hakkenberg (Christelijk College Henegouwen, Rotterdam) Agnes Veldscholten (Bonhoeffercollege, Enschede) Deeltijd (0,2 fte) leden Fred Chevalking (Wellantcollege, Oegstgeest) Jo van Dijck (Rythovius College, Eersel) Jaap Engbers (Rijksscholengemeenschap De Borgen, Leek)3 Vincent de Gast (Platform VVVO, Utrecht) Hans Neven (Chr. Scholengemeenschap Johannes Calvijn, Rotterdam) Hans van der Molen (Reitdiep College, Groningen) Frank Seller (Niels Stensen College, Utrecht) Rick Steur (CVO Zuid-West Fryslân, Sneek) Jan van der Varst (Bisschoppelijk College Broekhin, Swalmen) Kees Visser (Open Schoolgemeenschap Bijlmer, Amsterdam) Gerard Vos (Interconfessionele Sg. Het Westland, Naaldwijk)
1 2 3
tot 31 juli 2003. vanaf 1 augustus 2003. tot 11 september 2004.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 27
Bijlage 5 Verantwoording en werkwijze Inhoud
1
Inleiding
1
Inleiding
De Taakgroep Vernieuwing Basisvorming kreeg de opdracht om voor
2
Fasering
een onderwijsveld met een turbulente beleidshistorie te komen met een advies voor aanpassingen in de wetgeving. Aan de opdracht was 3
4
Fase 0 De opdracht
verbonden de aanwijzing om op een interactieve wijze, dat wil zeggen:
Activiteiten
in interactie met de scholen, tot zijn advies te komen.
Commentaar
Dat is nieuw in onderwijsland.
Fase 1 Verkenning Werkwijze Taakgroep
niet volstaan met een feitelijke opsomming van activiteiten.
Contact met scholen
We hebben ervoor gekozen om de verantwoording van onze werkwijze
Contact met organisaties
vergezeld te laten gaan van een beschouwing over die werkwijze. De
Contact met OCW Extern advies
5
De Taakgroep wil voor de verantwoording van zijn werkwijze daarom
Taakgroep heeft Twynstra Gudde gevraagd de verantwoording te
Communicatie en documenten
schrijven en er tevens observaties aan toe te voegen vanuit de optiek
Commentaar
van interactieve beleidsvorming. We laten hen verder aan het woord.
Fase 2 Dieper de school in
De verantwoording gaat in op de volgende vragen:
Werkwijze Taakgroep Contact met scholen
•
Hoe is de Taakgroep in hoofdlijnen te werk gegaan bij het
Contact met organisaties
realiseren van de opdracht van de Minister?
Contact met OCW
•
Extern advies
de Minister in samenspraak met scholen voor te bereiden?
Communicatie en documenten Commentaar
•
Hoe is gestalte gegeven aan het uitgangspunt om het advies aan
Wat zijn achteraf gezien succesfactoren in de werkwijze van de
Taakgroep? 6
Fase 3 Bijeenbrengen deelresultaten
•
Activiteiten: intern
voor interactieve beleidsontwikkeling in het onderwijs?
Welke handreikingen kunnen aan deze casus ontleend worden
Contact met scholen Contact met organisaties Contact met OCW Extern advies
Deze bevat geen complete reconstructie van de activiteiten van de
Communicatie en documenten
Taakgroep en heeft evenmin de pretentie een analyse te bieden op alle
Commentaar 7
Deze verantwoording is opgesteld in de tweede helft van april 2004.
Fase 4 Opstellen eindadvies
denkbare aspecten. Richtinggevend zijn de contactenpatronen: met wie werd op welke wijze gewerkt? Wij beschrijven de hoofdlijnen van
Werkwijze Taakgroep
werken aan de hand van beeldbepalende activiteiten. Deze beschrij-
Contacten met scholen
ving is aan de Taakgroep voorgelegd, voor een controle op de juistheid.
Contact met organisaties Contact met OCW Extern advies
De beschrijving is voorzien van ons commentaar, dat geheel voor rekening komt van Twynstra Gudde.
Communicatie en documenten Wij hebben ons gebaseerd op een aantal bronnen: 8
Conclusies Basis van het succes Specifieke succesfactoren
•
archief van de Taakgroep
•
gesprekken met de voorzitter en een van de secretarissen: Heim
Meijerink en Akke Vos
28 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
•
gesprek met Frans Wisman, tot 1 april 2003 contactpersoon OCW
•
gesprek met een deeltijdlid van de Taakgroep, Kees Visser.
2
Fasering
Achteraf gezien kunnen in het proces van de Taakgroep vijf fasen worden onderscheiden: •
fase 0: De opdracht, tot september 2002
•
fase 1: Verkenning, september 2002 tot en met januari 2003
•
fase 2: Dieper de school in, februari 2003 tot en met juli 2003
•
fase 3: Bijeenbrengen deelresultaten, september 2003 t/m december 2003
•
fase 4: Opstellen eindadvies, voorbereiding communicatie en publiciteit, januari 2004 tot en met april 2004
Onderstaande tabel geeft chronologisch de belangrijkste gebeurtenissen met betrekking tot de Taakgroep per fase.
Tijd
Gebeurtenis
Fase 0 Maart 2001
Inspectie: Werk aan de basis
Oktober 2001
Onderwijsraad: Basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld
December 2001
Kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs
Januari 2002
Advies Commissie Kerndoelen PO (Wijnen): Verantwoording delen
April 2002
Reactie Onderwijsraad op Verantwoording delen: De kern van het doel
Fase 1 September 2002
Instelling Taakgroep
19 september
Eerste vergadering van de Taakgroep
9 oktober
Formele installatie Taakgroep
Vanaf november
Regionale bijeenkomsten met VVO
12 december
Lancering website: www.vernieuwingbasisvorming.nl
17 en 22 januari
Bijeenkomsten informele panels
Fase 2 Januari 2003
Tender aanbesteding Leermiddelenproject Multiflex
Maart
Oplevering werkdocument Basisvorming: keuzes aan de school Eerste ronde platformbijeenkomsten
April
Ingelaste extra platformbijeenkomsten
Mei
Tweede ronde platformbijeenkomsten Aanbesteding Multiflex
Juni
Start verspreiding digitale nieuwsbrief
Fase 3 September - december 2003
24 uurs-sessies met de Taakgroep
November
Aanbieden tussenrapportage Contouren van de nieuwe onderbouw
November
Conferentie met VVVO
Fase 4 Januari 2004
Publiceren tweede werkdocument Beweging in de onderbouw
Januari
Start experimenten Multiflex
Januari en februari
Conferentie De Nieuwe Onderbouw
Maart
6 regionale bijeenkomsten Schoolontwikkeling
April
Overloopbijeenkomst
April
Uitgave Magazine Onderbouw
Juni
Aanbieden eindadvies
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 29
3
Fase O De opdracht
Opdracht aan de Taakgroep De opdracht aan de Taakgroep is tweeledig; enerzijds moeten binnen vastgelegde termijnen twaalf producten worden opgeleverd, anderzijds
Tijd
Gebeurtenis
Maart 2001
Inspectie: Werk aan de basis
Oktober 2001
Onderwijsraad: Basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld
December 2001
worden eisen gesteld aan het proces volgens welke die producten tot stand komen. De producten die de Taakgroep moet opleveren staan in onderstaande tabel vermeld.
Kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad Variëteit in de basis van
Voor 1 maart 2003:
het voortgezet onderwijs Januari 2002
Advies Commissie Kerndoelen PO (Wijnen): Verantwoording delen
April 2002
Reactie Onderwijsraad op Verantwoording
•
voorstel voor de inhoud van een set van kerndoelen voor het
kerndeel van het curriculum van de basisvorming •
voorstel voor de plaats en de invulling van maatschappelijke
delen: De kern van het doel oriëntatie in de onderbouw van het voortgezet onderwijs • Activiteiten
advies over de vraag of handhaving van de verplichting een
tweede moderne taal aan te bieden in ten minste een deel van het vmbo gewenst is, en over de manier waarop dat zou kunnen plaats-
Aanleiding
vinden
In 1999 constateert de Inspectie van het Onderwijs dat het programma
•
van de basisvorming overladen en versnipperd is, en onvoldoende
van de scholen in de provincie Friesland.
advies over de plaats van het vak Friese taal in het curriculum
recht doet aan verschillen tussen leerlingen. In aansluiting daarop adviseert de Onderwijsraad in zijn advies Basisvorming: aanpassing en
Voor 1 oktober 2003:
toekomstbeeld hoe de gesignaleerde knelpunten aan te pakken. •
uitgewerkt voorstel voor een leergebied of leergebieden Natuur
De Onderwijsraad adviseert om in het curriculum van de basisvorming een onderscheid aan te brengen tussen een voor alle leerlingen
Voor 31 juli 2004:
verplicht kerncurriculum en een differentieel curriculum waarin de school keuzes kan maken. De Onderwijsraad pleit er ook voor meer
•
(voorstel voor) het ontwikkelen van leergebieden Mens en
samenhang in het programma aan te brengen door op korte termijn
maatschappij en Kunst
concrete stappen te zetten in de richting van bredere leergebieden,
•
waarbij met name de invoering van het leergebied ‘science’ wordt
vakken wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en het leergebied
genoemd.
Natuur op het niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg van het
advies over de wenselijkheid van leerstandaarden voor de
vmbo; aan de hand van uitgewerkte en geconcretiseerde kernDit is een advies dat een forse breuk met de huidige regelgeving
doelen
inhoudt. In de kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad,
•
Variëteit in de basis van het voortgezette onderwijs, wordt besloten
volgsysteem in relatie tot de hierboven genoemde leerstandaarden
een Taakgroep in te stellen die zich bezig zal gaan houden met de
•
handreikingen voor doorlopende leerlijnen voor leerlingen
herdefinitie van het voor alle leerlingen in de onderbouw van het VO
•
advies over waarborging van verdere voortgang van het proces
verplichte kerncurriculum.
(van schoolontwikkeling gericht op realisatie van kerndoelen en
De staatssecretaris toont zich gevoelig voor het verwijt vanuit het
doorlopende leerlijnen).
voortgezet onderwijs dat er bij beleidsvoornemens niet naar het scholenveld geluisterd wordt. De werkwijze van de Taakgroep moet daarom gekenmerkt worden door een interactieve aanpak. Het advies moet tot stand komen met grote betrokkenheid van scholen en leraren in de schoolpraktijk.
30 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
beschouwing/advies over de mogelijkheden voor een leerling-
Voor de procesgang worden eisen gesteld aan de wijze waarop deze
De Taakgroep wordt ondersteund door secretariaatsmedewerkers. Voor
producten tot stand komen en de werking van de producten in de
administratie, huisvestingszaken en (financieel) beheer wordt de
scholen zelf. Bij de totstandkoming van de producten dienen de
Taakgroep ondersteund door de Stichting Ondersteuning Projecten in
scholen te worden betrokken; de producten moeten nadrukkelijk
Overheidssectoren (SOPO) te Den Haag.
gebaseerd zijn op praktijkervaringen van scholen en er moet breed draagvlak in de scholen zijn. Als afzonderlijke opdracht wordt mee-
Tevens wordt de Taakgroep bijgestaan door een Adviesraad, bestaande
gegeven dat schoolontwikkeling moet worden gestimuleerd, gericht op
uit 17 personen. De leden van de Adviesraad zijn benoemd door de
het realiseren van de kerndoelen en doorlopende leerlijnen in de
Minister op voorstel van de Taakgroep.
scholen. Daarbij moet ook ruimte zijn voor ontwikkelingen die verder in
De Adviesraad is zo samengesteld dat reflectie op het werk van de
de toekomst reiken dan de nieuwe set kerndoelen. Bij de advisering
Taakgroep wordt gerealiseerd vanuit de breedte van het
krijgt de Taakgroep de opdracht om verdere ontwikkelingen nadruk-
maatschappelijk leven en het bedrijfsleven en vanuit deskundigheid op
kelijk in het oog te houden.
het gebied van de relatie tussen maatschappelijke trends en onderwijs, de aansluiting en samenhang met het voorafgaand en volgend
Vanuit het ministerie van OCW is er aanleiding om te kiezen voor een
onderwijs, schoolontwikkeling en schoolmanagement,
minder conventionele aanpak, omdat de reguliere wijze van advisering
curriculumontwikkeling en competentiedenken. De Adviesraad
te voorspelbaar werkt en te weinig voortgang oplevert.
reflecteert vanaf enige afstand en vanuit een breder perspectief op de concepten van de Taakgroep.
Samenstelling van de Taakgroep De Taakgroep wordt samengesteld uit een voorzitter, tevens lid, een
De Taakgroep wordt gehuisvest in Zwolle, waardoor de Taakgroep ook
drietal volledig beschikbare leden en tien leden die gemiddeld één dag
fysiek op afstand van Zoetermeer wordt geplaatst.
in de week beschikbaar zijn. Aan de Taakgroep worden secretarissen toegevoegd. Binnen de Taakgroep wordt een kerngroep onderscheiden,
Commentaar
bestaande uit de voorzitter, de drie voltijd leden en de twee secretarissen.
In de opdracht zijn elementen van traditionele beleidsontwikkeling te vinden, zoals de oriëntatie op de inhoud (kerndoelen, leergebieden),
Voor de Taakgroep is gezocht naar:
gericht op aanpassingen in de regelgeving. Het instellen van een
•
een voorzitter met gezicht en gewicht in het scholenveld
Adviesraad past eveneens in het gebruikelijke patroon.
•
een secretaris afkomstig van OCW om een open communicatie met
de Taakgroep en de politiek-ambtelijke gevoeligheid te waarborgen
Relatief nieuwe elementen zijn de nadruk op het inzetten van scholen
•
bij de voorbereiding van het advies en de nadruk op de schoolnabijheid
een secretaris met veel kennis van het scholenveld en de inhoud.
bij de samenstelling van de Taakgroep. Dat onderwijsorganisaties Voor de keuze van de leden van de Taakgroep is aan de
kandidaten mochten voordragen, is een vertrouwd patroon. Dat er zo
onderwijsorganisaties gevraagd voordrachten te doen. Dat leidt tot 30
goed gekeken kon worden naar de teamrollen en ‘chemie’ door de
namen. In samenspraak tussen OCW en de voorzitter is de Taakgroep
voorzitter, was ongebruikelijk.
definitief samengesteld. Het belangrijkste selectiecriterium is ‘schoolnabijheid’; de geselecteerden zijn bijna allemaal schoolleiders. Voorgedragen beleidsmedewerkers vallen om die reden buiten de boot. De Taakgroep moet het gehele scholenveld vertegenwoordigen, met een goede spreiding over vmbo en havo/vwo, spreiding over regio’s en denominaties, alsmede stad en platteland.
Steeds wordt door de voorzitter gelet op de bijdrage aan een vruchtbare samenwerking: streven naar een evenwichtige mix van competenties en karakters.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 31
4
Fase 1 Verkenning
Om de omvangrijke opdracht werkbaar te maken wordt ervoor gekozen om te gaan werken met deelprojecten, in de wandelgangen ‘klussen’ genoemd. Deze klussen zijn deels rechtstreeks overgenomen uit de
Tijd
Gebeurtenis
September 2002
Instelling Taakgroep
19 september 2002
Eerste vergadering van de Taakgroep
9 oktober 2002
Formele installatie Taakgroep
November 2002
Regionale bijeenkomsten met VVO
opdrachtformulering en deels door de Taakgroep afgeleid uit de opdrachtformulering. De volgende klussen c.q. werkgroepen zijn geformuleerd: •
voorstel kerndoelen
•
advies maatschappelijke oriëntatie
•
advies tweede moderne vreemde taal in het vmbo
Lancering website
•
advies Friese taal in het leerplan van scholen in Friesland
www.vernieuwingbasisvorming.nl
•
ontwikkeling leergebied(en) natuur
Bijeenkomsten informele panels
•
leergebied mens en maatschappij
•
leergebied kunst
•
leerstandaarden en leerlingvolgsysteem
•
aansluiting PO-VO
In september 2002 start de Taakgroep incompleet. Het secretariaat
•
scenario’s differentieel deel
bestaat pas uit één medewerker en er is bijvoorbeeld nog geen
•
aansluiting bij beroepskolom
communicatiemedewerker. De eerste vijf maanden richt de Taakgroep
•
aansluiting bij tweede fase havo/vwo
zich met name op het interpreteren van de opdracht. De Taakgroep
•
stimuleren schoolontwikkeling
komt tweewekelijks bijeen en werkt dan zowel plenair als in werk-
•
communicatie.
- februari 2003 12 december 2002
17 en 22 januari 2003
Werkwijze Taakgroep
groepjes. De cursief gedrukte klussen zijn door de Taakgroep toegevoegd. De eerste periode staat in het teken van het zoeken naar de inter-
Het element ‘schoolontwikkeling’ verdient in de ogen van de Taakgroep
pretatie van de opdracht. Deze vindt uiteindelijk zijn weerslag in het
een prominente plaats. Het volstaat niet om de regelgeving aan te
plan van aanpak dat voor de opdrachtgever wordt opgesteld. Het plan
passen. Er kan evenmin sprake zijn van ‘invoeren’. De school vernieuwt
weerspiegelt de traditionele volgorde van beleidsontwikkeling:
zichzelf en moet behalve ruimte voor inhoudelijke keuzen, voor het
1
visie ontwikkelen, op basis van raadplegen van scholen
‘wat’, ook ruimte krijgen voor zijn eigen schoolontwikkeling, voor het
2
adviseren, op basis van de raadpleging
‘hoe’.
3
beweging krijgen in het onderwijsveld, na formaliseren advies.
De opdrachtformulering biedt wel openingen voor een ruimere interpretatie. Deze opvatting leidt niet tot weerstand vanuit OCW.
De klussen worden verdeeld over de verschillende leden, waarbij de fulltime leden de klussen trekken en uitvoeringstaken soms worden verricht door externen.
De centrale deelopdracht, ook wel ‘klus 1’ genoemd, bestaat uit het doen van een voorstel voor de kerndoelen. Om te komen tot vernieuwde kerndoelen heeft de Taakgroep zich bezonnen over een aantal uitgangspunten. Deze zijn heel schoolnabij gekozen: •
starten bij het leren van de leerling, vanwege herkenning bij docenten
•
formuleren in procestermen, om docenten in hun professie aan te spreken
•
niveauloos, omdat er ruimte is voor differentiatie in de school
•
globaal, omdat scholen zelf kunnen kiezen voor accenten en groepering van kerndoelen in vakken of leergebieden.
32 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
In een tweedaagse bijeenkomst buigt de voltallige Taakgroep zich over
De Taakgroep realiseert zich dat de kerndoelen op het niveau van de
de formulering van de kerndoelen. Aansluiting wordt gezocht bij de
klas niet veel betekenen. Docenten oriënteren zich op lesmateriaal en
commissie-Wijnen: het formuleren in procestermen, de keuze van de
methoden.
zeven leergebieden. Er wordt gewerkt aan het eerste deeladvies over kerndoelen.
Met de uitgevers wordt gesproken, zowel met de GEU als met drie
Inhoudelijk deskundigen worden vervolgens betrokken bij het op-
grote uitgevers vindt overleg plaats in november. Deze contacten zijn
stellen van een eerste ruwe versie van de kerndoelen. Bespreking
gericht op het tijdig inzetten van de expertise van uitgevers bij
hiervan vindt plaats in januari 2003, waarin zowel individueel als met
wijzigingen in de basisvorming, die op schoolniveau ingrijpend kunnen
panels (17 en 22 januari) gesprekken worden gehouden.
verschillen. De gesprekken maken duidelijk dat zonder overheids-
Er ontstaat twijfel bij de Taakgroep over de vraag of het een goede
stimulering geen sprake zal zijn van tijdig beschikbaar komen van
gang van zaken is om te werken aan een deeladvies kerndoelen.
aangepaste methoden. Het idee voor het leermiddelenproject Multiflex wordt geboren.
Contact met scholen Contact met OCW Vanaf dag één is de Taakgroep gericht op het leggen van contacten met scholen. De informele netwerken van leden van de Taakgroep worden
In november 2002 levert de Taakgroep zijn plan van aanpak op bij het
geïnventariseerd. Via de regiobijeenkomsten van de VVO doet zich de
ministerie van OCW. Daarnaast wordt in november een protocol
mogelijkheid voor dat de Taakgroep optreedt in vijf verschillende
opgesteld met daarin beschreven de afspraken tussen de Taakgroep en
bijeenkomsten in november 2002, waar meer dan 300 scholen aan
OCW. Afgesproken wordt dat de Taakgroep maandelijks zal overleggen
deelnemen met hun schoolleider en/of coördinator basisvorming.
met het ministerie en tenminste twee maal per jaar met de Minister. Onderdeel van het protocol zijn ook afspraken over publiciteit en het
In het netwerk van de Taakgroepleden houdt de Taakgroep snelle
openbaar maken van publicaties. Die komen er op neer dat OCW beslist
proefpeilingen. Die leren de Taakgroep dat, om veel scholen te kunnen
over de vraag of en zo ja wanneer de Taakgroep in de publiciteit treedt.
consulteren, er platformbijeenkomsten ingezet moeten worden. Ook
In de praktijk is dat meestal anders gelopen: de Taakgroep nam zelf de
wordt duidelijk dat de Taakgroep niet blanco de scholen in zou kunnen
beslissingen voor publicatie. Vanuit OCW werd deze lijn ondersteund,
gaan om te vragen naar hun wensen. Daarom wordt gedacht over een
omdat er alle vertrouwen bestond in de competenties van de Taakgroep
werkdocument, dat aan de scholen zal worden voorgelegd.
op dit punt.
Via de website www.vernieuwingbasisvorming.nl die vanaf december in
De Taakgroep doet het voorstel voor Multiflex. Een dergelijke activiteit
de lucht is, kunnen scholen informatie over de Taakgroep vinden en via
is niet voorzien in de opdracht; leermiddelenontwikkeling zou volgens
e-mail hun vragen en opmerkingen rechtstreeks tot de Taakgroep
de koninklijke weg starten na het beleidsstandpunt van de Minister bij
richten.
het advies. OCW ziet de noodzaak ervan en geeft toestemming, onder de voorwaarden dat via een tenderprocedure wordt aanbesteed en dat
De Taakgroep en zijn werkzaamheden krijgen sneller bekendheid dan
de SLO als projectbeheerder fungeert.
vooraf gedacht. Met name de schoolleiding is snel bekend met de Taakgroep. Daarnaast is de timing van de Taakgroep goed; een aantal
Extern advies
scholen is reeds bezig met een andere aanpak. Ook de visie op leren die de Taakgroep formuleert slaat goed aan.
In de aanloop naar de Taakgroep zijn door OCW al opdrachten gegeven aan de SLO voor de ontwikkeling van vakdossiers.
Contact met organisaties
In de eerste fase zijn inhoudelijke deskundigen betrokken bij het werk van de Taakgroep voor het opstellen van de eerste versie van de kern-
De Taakgroep wordt in de eerste fase al snel benaderd door belangen-
doelen. Vanuit SLOA-gelden kan door de Taakgroep een beroep gedaan
groepen op verschillende terreinen, waaronder AXIS, verkeersveilig-
worden op experts van SLO en LPC. De vakdossiers basisvorming
heid, gezondheid, cultureel erfgoed, verzorging, informatiekunde,
worden bestudeerd door de Taakgroep. Op grond van de gehouden
derde kamer, etc. De Taakgroep stelt zich open op voor alle partijen,
panels en analyses wordt de eerste versie van de kerndoelen herzien.
maar houdt tegelijkertijd de contacten bewust enigszins af. Met de Onderwijsraad vindt een informeel overleg plaats en in Friesland wordt gesproken over de positie van de Friese taal in het onderwijs. Beweging in de onderbouw / Bijlagen 33
Communicatie en documenten
5
Fase 2 Dieper de school in
Bij de opdracht past het om veel en bewust gebruik te maken van de inzet van communicatie, zowel om het oor te luisteren te leggen, als om voorstellen in discussie te brengen.
Tijd
Gebeurtenis
Januari 2003
Tender aanbesteding Leermiddelenproject
De Taakgroep geeft zich een gezicht door communicatie zoveel als mogelijk persoonlijk te maken. Alle leden van de Taakgroep treden als
Multiflex Maart 2003
zodanig naar buiten. Ze worden gekend en herkend.
Oplevering werkdocument Basisvorming: keuzes aan de school
Het opgestelde communicatieplan bevat een keur aan activiteiten,
Eerste ronde platformbijeenkomsten
gericht op het in contact komen met scholen. De Taakgroep wordt
April 2003
Ingelaste extra platformbijeenkomsten
uitgebreid met een communicatiemedewerker.
Mei 2003
Tweede ronde platformbijeenkomsten Aanbesteding Multiflex
In de eerste fase worden de volgende producten opgesteld: •
Plan van Aanpak
•
Protocol relatie OCW - Taakgroep
•
Website.
Juni 2003
Start verspreiding digitale nieuwsbrief Electronische enquête MVT in vmbo
Werkwijze Taakgroep Commentaar In de tweede fase worden sommige ‘klussen’ afgesloten omdat ze bij De Taakgroep zag zich geconfronteerd met een spanningsveld. Aan de ene kant is hij een adviesorgaan van de Minister, aan de andere kant
nader inzien minder vruchtbaar blijken. Andere worden gecontinueerd. De Taakgroep komt tweewekelijks een dag bijeen; ‘s morgens als
moet hij daadwerkelijk de wensen van het onderwijsveld vertalen in
gehele Taakgroep om gemeenschappelijke bespreekpunten te
praktisch bruikbare adviezen. De Taakgroep gaf hier invulling aan door
behandelen, ‘s middags met de themawerkgroepen. Deze werkwijze
zich niet te positioneren als adviescollege van de Minister, maar als een groep die oprecht geïnteresseerd was in wat er leeft bij scholen.
past goed bij de aanpak van het eerste jaar: oriënteren, verkennen en inzoomen op deelthema’s. Bij de Taakgroep ontstaat naar aanleiding van de eerste twee
Deze keuze is op een aantal punten consequent, en zichtbaar voor OCW, doorgetrokken: •
de thema’s die de Taakgroep in de opdracht meegekregen had,
waren vooral gericht op aanpassingen in de wetgeving. De aanvullingen wortelen in de praktijk van de school: de diverse aansluitingen
concepten over kerndoelen een ongemakkelijk gevoel omdat de scholen nog nauwelijks gehoord zijn en omdat de overtuiging postvat dat er zoveel samenhang is met andere zaken dat een integraal advies op zijn plaats is. Een deeladvies kerndoelen zou dus misplaatst zijn. Toen is het idee ontstaan om een werkdocument voor scholen te
en relaties, het proces van schoolontwikkeling. De uitgangspunten
maken, in plaats van een advies aan de Minister. En om de Minister te
voor de kerndoelen leiden ertoe dat docenten zich in hun professie
wijzen op de noodzaak van integraliteit.
aangesproken voelen: starten bij het leren van het kind. •
het initiatief om Multiflex aan te kaarten onderschrijft de wens om
het docenten zelf mogelijk te maken hun eigen vernieuwing in te voeren: faciliteren van het dagelijkse werk. •
de keuze om de communicatie persoonlijk te maken, is een heel
effectieve geweest: de leden zijn immers allemaal actief in het onderwijs en personaliseren de wens om het veld echt te betrekken. Wij
Alle informatie uit de scholen die tijdens de platformbijeenkomsten in maart 2003 wordt opgedaan, sterkt de Taakgroep in de opvatting dat hij moet komen met een integraal advies, een advies dat zowel uitspraken doet over het curriculum als over schoolontwikkeling. Aan de opdracht om vóór 1 maart 2003 te rapporteren over kerndoelen, moderne vreemde talen in het vmbo, maatschappelijke oriëntatie en
verwachten dat de Taakgroep in de ogen van de scholen niet zo snel de
Fries, wil de Taakgroep dan ook niet voldoen. In plaats daarvan
geschiedenis in zal gaan als ‘de commissie Meijerink’.
ontvangt de Minister de publicatie Basisvorming: keuzes aan de school, waarin de scenario’s zijn beschreven en waarin een ‘proeve van kerndoelen’ als bijlage is opgenomen.
34 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
De werkzaamheden raken meer en meer gericht op schoolontwikkeling
raadplegingen zijn tien werkvormen beschikbaar: voor vijf geledingen
en minder op vragen rond het curriculum.
(leraren, ouders, schoolleiders, mentoren/decanen, leerlingen) zijn er
Het plan wordt opgevat om een film te maken, een ‘edu-soap’ met inter-
twee uitwerkingen: gesprek en enquête. Scholen worden uitgenodigd
actieve elementen over het wel en wee van een school met zijn basis-
tenminste twee geledingen te raadplegen, naar keuze aan de hand van
vorming. Deze film wordt vertoond tijdens de landelijke conferentie,
een enquête of een gesprek. De representativiteit van de antwoorden
die de Minister voorstelt.
wordt geborgd door na te gaan welke spreiding er in de respons is. Daar waar deze niet groot genoeg is, benadert de Taakgroep scholen
Contact met scholen
om de representativiteit te verbeteren.
Het veld wordt systematisch geraadpleegd, waarbij een aantal
De tweede serie platformbijeenkomsten vindt plaats in mei. De
activiteiten van groot belang is voor de resultaten van de Taakgroep.
betrokken scholen hebben inmiddels geledingen geraadpleegd en de
Eén van die activiteiten is de reeks zogeheten regionale
resultaten daarvan zijn vastgelegd in een eerste analyse. Op basis
platformbijeenkomsten.
daarvan vindt overleg in de tweede platformbijeenkomst plaats.
Het aantal aanmeldingen voor de platforms is veel groter (450) dan
Voor de ruim 300 scholen waarvoor geen plaats is in de platforms,
werkbaar (120). Er vindt daarom een selectie plaats op basis van
worden bijeenkomsten georganiseerd met een aangepast, beperkter
spreiding (geografisch-denominatie-schoolsoort), waaronder de 36
programma. Deze zogenaamde ‘bezembijeenkomsten’ (gehouden in de
scholen van een VVO-project. Deze doen sowieso mee omdat zij
scholen van de leden van de Taakgroep) leveren voor de Taakgroep
systematisch bezig zijn met hun herontwerp voor de basisvorming.
inhoudelijk weinig nieuws op. Communicatief is het echter een goede
Voor de scholen die niet deel kunnen nemen aan de
actie; de scholen hebben het gevoel dat de Taakgroep bereikbaar is en
platformbijeenkomsten worden extra (andersoortige) bijeenkomsten
dat ze gehoord worden.
georganiseerd, de ‘bezembijeenkomsten’. In totaal worden 16 van deze
In totaal heeft de Taakgroep in deze fase met meer dan de helft van alle
bijeenkomsten georganiseerd.
scholen (= vestigingen) contact.
In maart 2003 ontmoet de Taakgroep 127 scholen tijdens de eerste
Op basis van de enquêtes en panelgesprekken en discussies tijdens de
platformbijeenkomst. Aanwezig zijn twee vertegenwoordigers per
platforms, zijn een primaire en een secundaire analyse gemaakt en
school zoals vestigingsleiders, directeuren onderbouw coördinatoren
vastgelegd in verschillende documenten. Deze analyses worden begin
basisvorming.
mei 2003 verstuurd naar de 127 deelnemende scholen, de
Het gaat de Taakgroep niet enkel om het brengen van ideeën, maar
Taakgroepleden, de Adviesraad, OCW, Besturenorganisaties / VVO/
(juist!) om het halen daarvan. Het werkdocument dat ter voorbereiding
LPC / SLO / Cito, bestuur en leden van de GEU. Met de verschillende
aan de deelnemers van de platformbijeenkomsten wordt gestuurd,
instanties worden gesprekken gevoerd. De reacties zijn overwegend
biedt een gespreksagenda en richtvragen die een school kunnen
positief.
helpen om positie te bepalen over de toekomst van de onderbouw. Het werkdocument is duidelijk geschreven vanuit het standpunt dat de
De uitkomsten van de enquêtes en panels leren de Taakgroep dat
Taakgroep slechts mogelijkheden schetst en geen kant-en-klare
schoolleiders over het algemeen positiever zijn dan docenten wat
recepten biedt. De scenario’s worden geïntroduceerd.
betreft de plaatsing van hun school in een van de scenario’s. Bovendien zijn ze ambitieuzer dan docenten als het gaat om het streefbeeld.
De deelnemers aan de platformbijeenkomst wordt gevraagd om tussen half maart en begin mei een of enkele geleding(en) binnen hun school
Deze constateringen brengen de Taakgroep tot de conclusie dat hij de
te raadplegen over de voorstellen van de Taakgroep en daarover te
interactie met docenten moet organiseren. Wat zijn hun opvattingen,
rapporteren op de tweede platformbijeenkomst (vanaf half mei).
wensen, mogelijkheden en ambities? En: hoe zit het met hun veranderingsbereidheid? Wat beweegt de leraar?
Eén van de problemen waar de Taakgroep zich mee geconfronteerd ziet, is dat de scholen slechts zes weken hebben om de consultatie van
Voor het subthema Moderne vreemde talen in het vmbo wordt via de
de geledingen uit te voeren. Daarom wordt er voor gekozen de scholen
website en e-mail een elektronische enquête verspreid. Daarop komen
vrij te laten om de geledingen te kiezen, evenals een passende
zo’n 2000 reacties binnen.
werkvorm, die kant en klaar door de Taakgroep wordt geboden. Voor de
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 35
Contact met organisaties
De selectiecommissie Multiflex, bestaande uit de voorzitter van de Taakgroep en twee externe leden, selecteert in het kader van een
In de tweede fase vindt de eerste bijeenkomst van de Adviesraad
openbare aanbesteding voor het leermiddelenproject uit verschillende
plaats. De leden van de Adviesraad schrijven zich in voor geselecteerde
voorstellen. In juni starten de uitgevers met de ontwikkeling van zeven
thema’s en door de Taakgroep geschreven teksten worden door de
pakketten voor verschillende leergebieden en vakken.
themagroepsleden van de Adviesraad van commentaar voorzien. Dit
Aan een aantal wetenschappers en adviseurs wordt gevraagd een
wordt vervolgens door de Taakgroep herzien.
(literatuur)studie op te stellen rond thema’s zoals het nieuwe leren, functioneren van teams in scholen, leerlingvolgsystemen en door-
In april vindt een bijeenkomst plaats met enkele leden en medewerkers
lopende leerlijnen.
van de Onderwijsraad over innovatiestrategie en over leerstandaarden. Het werkdocument wordt voorgelegd aan verschillende organisaties
Communicatie en documenten
(besturen, VVO, onderwijsbonden, ouders, leerlingen) en informeel met hen besproken. Veel van de reacties getuigen van een bereidheid
Vanaf juni 2003 worden digitale nieuwsbrieven verspreid, met als doel
om mee te denken. De Taakgroep ontmoet steun voor de gekozen lijn.
het intensiveren van contacten met huidige relaties en het aantrekken van nieuwe relaties. In fase 2 verschuift de functie van de website van
Contact met OCW
documentatie richting actualiteit.
Het samenwerken met OCW verloopt soepel. Er wordt onder meer over-
Op bestuurlijk niveau brengen noch de lijn van de scenario’s, noch de
legd over het wetgevingstraject. Volgens de opdracht moet een deel-
kerndoelen zelf veel te weeg. Des te groter is de beweging die ontstaat
advies worden opgeleverd, maar de Taakgroep richt zich tot de scholen
bij de scholen: het scenariodenken doet in korte tijd opgeld. Dat effect
met een werkdocument. De Taakgroep geeft aan dat hij zijn opdracht
wordt mede veroorzaakt door het verschijnen in juni 2003 van de
integraal opvat; alle onderdelen van het advies hangen zodanig samen
publicatie Scenario’s voor een herontwerp van de basisvorming. Dit
dat de Taakgroep de voorkeur heeft in één eindadvies te adviseren.
boekje bevat de resultaten van het VVO-project Herziening basis-
De Taakgroep schrijft de Minister in maart 2003:
vorming. Het bevat een concretere uitwerking van de scenario’s 1-4 uit
‘Een vernieuwde basisvorming kan niet slechts door verandering van
het werkdocument van de Taakgroep. Eén van de auteurs is tevens
regelgeving worden ‘ingevoerd’. De sturingsmogelijkheden van regel-
secretaris van de Taakgroep, dus de inhoudelijke afstemming is
geving zijn immers pas effectief bruikbaar gebleken in een situatie
gewaarborgd. De publicatie wordt een bestseller. Het gedachtegoed
waarin de beoogde vernieuwing levensvatbaar is. Dat vereist een nauw
van de Taakgroep vindt snelle verspreiding.
en subtiel samenspel van de processen van schoolontwikkeling en
Dat het denken in scenario’s zo aanslaat bevestigt in de ogen van de
regelgeving.’
Taakgroep zijn uitgangspunt om zowel de inhoudelijke keuzen als die voor de aanpak aan de scholen over te laten.
De Minister stuurt het werkdocument door naar de Tweede Kamer met een begeleidende brief waarin zij de gekozen lijn onderschrijft. De
In de tweede fase worden de volgende producten opgeleverd:
Taakgroep verspreidt het naar de onderwijsorganisaties en de scholen.
•
Er ontstaat weinig deining. Er vindt geen algemeen overleg over plaats in de Kamer.
Basisvorming: keuzes aan de school •
digitale nieuwsbrief
•
analyse van de raadplegingen: meningen van leerlingen, ouders,
De Minister oppert het idee van een grote landelijke conferentie over de basisvorming. Die zal begin 2004 plaatsvinden.
Extern advies
In de tweede fase wordt nog altijd niet veel gebruik gemaakt van extern advies. Verschillende deskundigen worden ingeschakeld om (mee) te schijven aan de werkdocumenten en interne notities, bijvoorbeeld SLO en LPC.
36 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
in plaats van het deeladvies aan de overheid: het werkdocument
docenten en schoolleiders •
tender leermiddelen.
Commentaar
Het project Herontwerp basisvorming van de VVO en de Taakgroep zijn bijna gelijktijdig gestart, beide met steun van OCW. Een lichte poging
Het is een goede zaak dat de Taakgroep niet krampachtig bleef bij de
om deze alsnog samen te brengen, is snel gestopt.
gestelde opdracht, maar zelf het initiatief nam voor een integrale
Wij zijn geneigd dat als zeer positief te beoordelen. Nu was het zo dat
aanpak.
het werkdocument en de publicatie Herontwerp elkaar versterkten. Onderbrengen in één kader zou ongetwijfeld geleid hebben tot het na
De Taakgroep heeft zich in deze fase zowel naar de opdrachtgever als
elkaar schakelen van de activiteiten: eerst bedenken wat en hoe, en
naar scholen duidelijk gemanifesteerd.
dan pas scholen laten experimenteren. Nu lagen de concrete
Dat deed hij richting OCW door, anders dan in de opdracht stond, niet
voorbeelden voor het grijpen, kort nadat het concept van de scenario’s
te komen met een deeladvies. In ‘gewone’ beleidstrajecten zou dat niet
publiek gemaakt was.
snel gebeuren, deze vorm van ‘ambtelijke ongehoorzaamheid’. De
De coördinatiekosten zijn nihil geweest omdat er een natuurlijke
manoeuvre was echter uit oogpunt van effectiviteit zeer goed. Een
linking pin was in de persoon van R. Diephuis.
deeladvies zou haaks staan op de visie die de Taakgroep had ontwikkeld, en zou de geloofwaardigheid naar de scholen
De elektronische enquête voor vreemde talen in vmbo laat zien dat
ondermijnen.
tegen relatief geringe kosten een redelijke respons bereikt kan worden.
Het getuigt van wijsheid dat OCW niet vanwege de nu eenmaal vastgelegde afspraken, weigerde akkoord te gaan met het ontvangen van slechts een werkdocument voor de scholen.
De Taakgroep was voorts zeer zichtbaar voor scholen. Deelname aan alle activiteiten was vrijwillig voor de scholen. Desalniettemin slaagde de Taakgroep er in om vele scholen over de vloer te krijgen. De overweldigende aanmelding voor de platforms getuigde daarvan. De scholen voelden zich serieus genomen als gesprekspartner: het programma van de platformbijeenkomsten bracht dat te weeg. Uit oogpunt van interactie was het een sterke actie om de 127 deelnemende scholen zelf te laten kiezen welke groepen zij wilden benaderen en met welke werkvorm. Zo neemt de school de eigen verantwoordelijkheid en voorkom je enorm gemopper over hoeveel er nu weer gevraagd wordt en hoe snel het allemaal moet.
Ook sterk was dat de Taakgroep geen ‘nee’ verkocht. Wij zullen dat in de volgende fasen nog een paar keer zien. Als het aantal geïnteresseerden groter was dan gepland, werden aanvullende kansen geschapen om hen aan het woord te laten. Uit oogpunt van informatie ‘halen’ was dat inefficiënt: de nieuwswaarde neemt immers af. Maar voor de scholen is het enorm belangrijk dat zij hun verhaal kunnen ‘brengen’ en dat er naar hen geluisterd wordt. Het was dus zeer effectief in de beleidsvorming.
Tegen deze achtergrond wekt het minder verbazing dat de Taakgroep zo snel bekendheid verwierf. Hiermee was al snel een bevestiging bereikt van het feit dat hij in procesmatig opzicht op de goede weg was. Dit leidde tot goodwill bij OCW, waardoor het weer gemakkelijker was om aanvullende wensen gehonoreerd te krijgen, zoals Multiflex en een medewerker communicatie.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 37
6
Fase 3 Bijeenbrengen deelresultaten
Contact met organisaties
Met de Adviesraad vindt een tweede bijeenkomst plaats. De AdviesTijd
Gebeurtenis
September -
24 uurs-sessies met de Taakgroep
raad reageert op adviesteksten van de Taakgroep en door leden van de Adviesraad bewerkte themateksten. Enkele malen spreekt de Taakgroep eveneens met de onderwijs-
december 2003
organisaties (VVO, besturenorganisaties, vakbonden, LAKS en November 2003
Aanbieden tussenrapportage Contouren van de nieuwe onderbouw
ouderorganisaties). Daarbij is ook een vertegenwoordiger van OCW aanwezig. Het betreft informeel overleg; er wordt geen verslag van gemaakt. De Taakgroep informeert de organisaties over zijn werkwijze en voortgang. De organisaties kunnen hun reactie geven en die wordt
Activiteiten: intern
‘meegenomen’, ofwel door de Taakgroep, danwel door OCW. De organisaties zitten in dit proces op de tweede rij: ‘Wij moeten over-
Na september 2003 worden de werkgroepen opgeheven. Ofwel omdat ze hun resultaat bereikt hebben, ofwel omdat anders aan het thema
leggen met het veld, niet met het middenveld’, aldus de Taakgroep. Dat maakt ieders positie duidelijk.
verder moest worden gewerkt. Er wordt in deze fase gewerkt met de totale Taakgroep. Tijdens zes zogenaamde ’24 uurs-bijeenkomsten’
De herziene versie van de kerndoelen wordt verstuurd naar
wordt uitgebreider en intensiever vergaderd over thema’s voor het
organisaties en deskundigen. Tevens vindt de VVVO conferentie plaats,
eindadvies. Bij deze bijeenkomsten zijn de adviseurs, die eerder in het
die door VVVO zelf georganiseerd wordt. Tijdens deze bijeenkomst
traject ook al betrokken zijn, ook aanwezig. Met inzet van effectieve
wordt de novemberversie van de kerndoelen besproken. Leden van de
werkvormen wordt snel voortgang in de meningsvorming bereikt. Er
Taakgroep zijn hierbij aanwezig als een soort ‘werkgroepvoorzitters’.
wordt goed onderscheid gemaakt tussen beleid en advies en de
De voorzitter van de Taakgroep roept de vakverenigingen op zich te
Taakgroep kan zich beter positioneren. Daaropvolgend wordt gestart
bezinnen op hun positie en spoort hen aan zich te richten op het onder-
met het formuleren van de deeladviezen. Er wordt gewerkt aan de
steunen van hun achterban bij de ontwikkelingen die de Taakgroep
kerndoelen. In november 2003 stuurt de Taakgroep de tussen-
voorstaat. Uiteindelijk is van slechts een beperkt aantal van de
rapportage Contouren van de nieuwe onderbouw naar de Minister,
verenigingen een reactie in traditionele zin ontvangen op de kern-
inclusief de eerste overwogen versie van de kerndoelen.
Eind november ontvangt de Minister deze tussenrapportage, die in
doelen.
Contact met OCW
december naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. De Taakgroep is in het najaar van 2003 druk bezig met de inhoudelijke
Met OCW zijn diverse contacten tussendoor en vindt regulier overleg
en logistieke voorbereiding van de landelijke conferentie op 22 januari
plaats. In september wordt met de Minister gesproken. De gesprekken
2004, de ronde langs scholen en de zes regionale platforms Schoolontwikkeling.
zijn voortgangsgesprekken, er wordt onder andere gesproken over de voorbereidingen van de conferentie. Net als in maart 2003 voldoet de Taakgroep in het najaar 2003 niet aan
Contact met scholen
de verplichting krachtens de opdracht om een aantal deeladviezen uit te brengen.
In deze fase biedt de Taakgroep informatie aan scholen via de website. Ook worden ze uitgenodigd voor de conferentie De Nieuwe Onderbouw
In november wordt de tussenrapportage Contouren van de nieuwe
op 22 januari 2004 en voor één van de regionale platforms.
onderbouw opgeleverd en verstuurd naar de Minister, organisaties en
Verder vindt geen rechtstreeks contact plaats, anders dan via de
deskundigen. Het document biedt inzicht in de voortgang op weg naar
informele netwerken van leden van de Taakgroep.
het samenstellen van het integrale advies dat de Taakgroep wil geven. Ook nu wordt de Minister weer gewezen op het keuzekarakter van het advies:
38 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
‘Om inzichtelijk te maken dat de kerndoelen in verschillende
Commentaar
ordeningen en scenario’s en op verschillende niveaus kunnen worden uitgewerkt, ontwikkelen we programmalijnen en voorbeelduit-
Deze fase wordt gedomineerd door het uitbrengen van het tussen-
werkingen. Fragmenten uit de eerste resultaten daarvan zijn in een
rapport. Daarin gebeurden twee dingen die nogal ongebruikelijk zijn in
bijlage toegevoegd’(aanbiedingsbrief Taakgroep aan de Minister, 26
de gewone beleidsvorming, maar heel passend in een procesaanpak.
november 2004).
Wederom heeft de Taakgroep besloten af te wijken van de opdracht en een andersoortig product op te leveren. De legitimatie kon hij enerzijds
Extern advies
ontlenen aan de inhoudelijke opvatting die inmiddels bekend was bij OCW: integrale advisering is noodzakelijk. Anderzijds aan de
In de derde fase is veel gebruik gemaakt van extern advies.
conclusies die ontleend konden worden aan het interactieve proces:
Deskundigen zijn ingeschakeld voor de samenstelling en invulling van
het uitbrengen van allerlei deeladviezen zou niet passen bij de wensen
de werkdocumenten. Dit gebeurt onder andere bij het geven van voor-
van scholen.
beelden van uitwerkingen van leergebieden, het opstellen van hand-
Het is voorts ongebruikelijk om de Minister onvoldragen teksten aan te
reikingen voor doorlopende leerlijnen, het schrijven van een visie op
bieden. Toch is dat wat de Taakgroep deed: ...ontwikkelen we
leren, het beschrijven van processen van schoolontwikkeling en het
programmalijnen en voorbeelduitwerkingen. Fragmenten uit de eerste
beschrijven van het gedrag van leraren.
resultaten daarvan zijn in een bijlage toegevoegd.’[cursivering Twynstra Gudde].
De uitgevers zijn bezig met een race tegen de klok om hun
Deze wijze van werken past bij een procesaanpak.
experimentele lesmateriaal tijdig beschikbaar te krijgen. De Taakgroep werft scholen voor het experiment, dat in januari 2004 zal starten.
Op het ministerie was er voldoende vertrouwen in de Taakgroep om hier niet over te vallen. Daar bleven zowel Minister als ambtenaren in
Communicatie en documenten
de rol die past wanneer beleidsontwikkeling ‘op afstand’ wordt gezet: geïnteresseerd volgen, kritisch bevragen, zo nodig afschermen en
Naar aanleiding van een interview met de Minister komt de Taakgroep
ondersteuning bieden als dat aan de orde is.
in de publiciteit. Uitspraken van de Minister omtrent basisvorming (‘is achterhaald’, ‘wordt afgeschaft’) worden door de Taakgroep genuanceerd en de Taakgroep legt uit wat hij precies doet en waar het streven op gericht is: behoud van verworvenheden van de basisvorming, met meer ruimte voor scholen. Van verschillende kanten in het veld wordt de Taakgroep gesteund. In de derde fase is de tussenrapportage Contouren van de nieuwe onderbouw opgeleverd, inclusief: •
ontwerpversie van nieuwe kerndoelen voor de onderbouw VO
•
eerste analyse van de uitkomsten van de raadplegingen
•
nadere analyse: rapportage enquête leraren
•
nadere analyse: rapportage enquête leerlingen
•
nadere analyse: rapportage enquête ouders
•
voorbeelduitwerkingen van nieuwe kerndoelen.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 39
7
Fase 4 Opstellen eindadvies
Na de vaststelling van het circa 50 pagina’s tellende advies volgt het omvangrijke traject van bureauredactie van de meer dan 600 pagina’s werkdocumenten, vormgeving en productie. De voorbereiding van
Tijd
Gebeurtenis
Januari 2004
Publiceren tweede werkdocument Beweging in de onderbouw
Januari -
communicatie over het advies start.
Contacten met scholen
Landelijke conferenties Landelijke conferenties
februari 2004 Maart 2004
Zes regionale platforms Schoolontwikkeling
De Minister had eerder het idee geopperd om een grote landelijke
April 2004
Overloopbijeenkomst Schoolontwikkeling
conferentie te wijden aan de onderbouw. Vanuit het scholenveld blijkt
Juni
Samenstellen eindadvies
daarvoor veel belangstelling te bestaan: circa 1.250 docenten, coördinatoren en schoolleiders van 500 scholen melden zich aan voor de 22ste januari. Tevens komen ca 150 aanmeldingen vanuit uitgevers,
Werkwijze Taakgroep
ondersteuners etc. Dat zijn er veel meer dan waar locatie en programma op berekend zijn.
In de laatste fase hebben kortere tweewekelijkse bijeenkomsten over de adviezen en teksten voor de eindrapportage plaatsgevonden. De meeste hoofdlijnen van het advies rond het curriculum zijn inmiddels
Daarom wordt een reprise voorzien voor 10 februari. Op beide dagen zal de Minister de conferentie openen. Op beide dagen zijn er 50 workshops en presentaties van scholen en experts.
uitgekristalliseerd. Het accent ligt nu op schoolontwikkeling. Inzet van de landelijke conferentie is niet om de Taakgroep aan het Het valt de Taakgroep op dat de bekendheid met en draagvlak voor de opvattingen in de scholen maar moeilijk verder komen dan de vestigingsleiding en coördinatoren. De communicatie stokt kennelijk op het niveau van het management. De Taakgroep besluit om, anders dan bij aanvang was voorzien, zich daarom rechtstreeks te richten tot docenten. Zij zijn immers de dragers van het onderwijs, zij zijn dus ook
woord te laten. Intentie is om docenten de gelegenheid te bieden kennis te maken met voorbeelden van andere scholen of inzichten van experts die bijgedragen hebben aan de gedachtevorming. Het kost geen moeite om 50 aansprekende verhalen en voorbeelden van scholen te vinden die zich presenteren. Er moet zelfs geselecteerd worden.
degenen die de keuzen voor vernieuwing moeten maken en realiseren. In hun eigen tempo en in een als team gekozen richting.
De bedoeling is dat er per school drie personen komen, waarvan ten minste één leraar. De achterliggende gedachte is dat zij gezamenlijk
Docenten zijn dan ook de doelgroep voor de drie grote activiteiten van de maanden januari tot en met maart 2004: •
landelijke conferenties De nieuwe onderbouw, met 1.500
hun ervaringen kunnen uitwisselen en met elkaar gemakkelijker hun collega’s op sleeptouw kunnen nemen, dan wanneer ze alleen zouden zijn.
bezoekers •
gesprekken op 50 scholen met evenzoveel teams en 80 individuele docenten
•
de regionale platforms Schoolontwikkeling, met 160 deelnemende scholen (440 docenten).
Voorts wordt het idee geboren om een magazine uit te brengen dat zich expliciet richt op leraren en dat naar alle leraren verspreid zal worden.
Tijdens de bijeenkomsten wordt de speciaal voor dit doel gemaakte film vertoond: ‘Het Multatuli gaat het maken’. Deze gaat over vormen van teamontwikkeling in een fictieve school. Op een interactieve wijze worden aan de deelnemers vragen gesteld over de aanpak van teamontwikkeling. Circa 600 bezoekers hebben de film gezien en hun stem uitgebracht in reactie op de gestelde vragen. De film en de scores op de vragen worden later op dvd gezet en verstuurd naar alle
In april is alle aandacht gericht op het opstellen van het advies. De synopsis van het advies en de aanbevelingen worden in maart met de Taakgroep besproken. De leden van de kerngroep vormen het schrijfteam. Alle werkdocumenten en bijlagen worden verzameld. De voltallige Taakgroep bespreekt de concepten van het advies en van enkele inhoudelijke werkdocumenten in een 24-uurs bijeenkomst.
40 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
vestigingen in Nederland (( 1.800 stuks). Alle leden van de Taakgroep zijn aanwezig, houden een inleiding over de situatie op hun school of zijn beschikbaar voor vragen en opmerkingen van de deelnemers.
Scholen worden geïnformeerd over de mogelijkheden om zich op te
Tijdens de platforms worden scholen wederom gewezen op de
geven voor een experiment rond Multiflex. De kosten voor de bege-
mogelijkheid om aan Multiflex mee te doen, maar nu tegen sterk
leiding, alsmede het feit dat die bij met name genoemde organisaties
gereduceerde prijzen en met naar keuze in te schakelen begeleiders.
moet worden betrokken, blijken drempels.
Als blijk van dank voor hun inbreng (na werktijd) krijgen de deelnemers
Uit de reacties blijkt dat de doelstelling van de conferentie, ‘inspiratie
een boekenbon ‘van de Minister’.
opdoen’, goed geslaagd is. De deelnemers ontvangen het tweede werkdocument Beweging in de onderbouw. Dit is daarna ook aan de
In april 2004 wordt een overloopbijeenkomst gehouden met hetzelfde
scholen gestuurd.
programma: voor wie geen plaats is tijdens de eerdere platforms is er een extra gelegenheid.
Diepte-interviews met teams en individuele docenten De Taakgroep vindt het belangrijk om met docenten te praten over hun
Multiflex
werk, hun ambities en om hun visie op de onderbouw en de scenario’s
Circa 50 scholen nemen in januari tot en met maart deel aan het
te horen. Voorts wil de Taakgroep van docenten weten hoe het er aan
experiment met nieuwe leermiddelen in het kader van Multiflex. Hun
toe gaat in teams, of dat nu secties, projectteams of kernteams zijn.
ervaringen worden benut bij het advies en voor het werkdocument
‘Wat beweegt de leraar?’ is de centrale vraag. Deze is aan de orde
Schoolontwikkeling.
geweest tijdens de schoolbezoeken, die steeds afgelegd werden door twee leden van de Taakgroep.
Bereikte aantallen scholen
De docenten zijn met name enthousiast omdat ze nu echt gehoord worden over wat er moet gebeuren. Teamleiders en -leden vertellen
Bijeenkomst
graag hun verhalen over de mooie kanten en perikelen rond
Aanmeldingen platformbijeenkomst van 2003
420
teamontwikkeling.
Uitnodigingen platformbijeenkomst 2003
142
Extra bijeenkomst in april 2003
182
Regionale platformbijeenkomsten over schoolontwikkeling
Conferenties
551
Na de conferenties en de gesprekken op scholen zijn er in maart 2004
Platformbijeenkomst 2004
197
ook zes regionale platformbijeenkomsten gepland, speciaal gericht op
Extra platformbijeenkomst 2004
leraren. De bijeenkomsten vinden plaats op een school en duren van
Totaal aantal verschillende vestigingen
16.00 tot 20.00 uur. Per bijeenkomst is er plaats voor 60 docenten van
dat één of meer bijeenkomsten heeft bezocht
Aantal
30
734
20 scholen. Ook nu weer is er bewust gekozen voor deelname in koppels of trio’s. Deze platforms behandelen met name de mogelijkheden die leraren
Contact met organisaties
zien in hun eigen school: in welk scenario bevindt de school zich? Waar zou u naartoe willen? Hoe denken de collega’s erover? Is er draagvlak
Met externe partijen vindt informeel overleg plaats op basis van de
in de school? Wat heeft u nodig? Wat gaat u morgen doen?
tussenrapportage Contouren van de basisvorming. Met enkele vak-
Docenten luisteren naar een korte inleiding door de Taakgroep en naar
inhoudelijke verenigingen en belangengroepen (VECON, cultureel
twee verhalen van scholen, één door een van de parttime leden
erfgoed, gymnastiekers, moderne vreemde talen, reformatorische
(schoolleiders) van de Taakgroep, en één door een school die op eigen
scholen) vindt op hun verzoek afzonderlijk overleg plaats, veelal van-
kracht met schoolontwikkeling bezig is. Het accent ligt eerst op de
wege de bijzondere positie van vak- of leergebieden in de opdracht van
onderlinge uitwisseling tussen docenten van verschillende scholen; na
de Taakgroep.
de pauze wordt juist gevraagd om per school met elkaar de vragen te beantwoorden. Ook nu weer zijn docenten enthousiast vanwege het hoge praktijkgehalte en omdat ze echt gehoord worden: de uitkomsten van de raadpleging worden ter plekke verwerkt en verteld. In totaal zijn alleen al in deze fase mensen van meer dan 730 verschillende vestigingen fysiek te gast geweest bij de Taakgroep.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 41
Contact met OCW
De Minister verleent cachet aan de landelijke conferenties doordat zij deze beide dagen opent. De gesprekken met het ministerie staan in deze fase in het teken van de eindrapportage en vervolgactiviteiten. De Taakgroep vraagt extra middelen voor het uitbrengen van het Onderbouw Magazine, een activiteit die niet eerder voorzien was. OCW toont zich ook ontvankelijk voor verzoek om financiering van de begeleiding bij Multiflex, zodat de deelnamekosten voor de scholen omlaag kunnen.
Extern advies
In de vierde fase wordt, evenals in fase 3, veel gebruik gemaakt van extern advies. Nu staan de uitgezette vragen vooral in het teken van schoolontwikkeling. Er wordt aangesloten bij een promotieonderzoek naar de veranderingsbereidheid van leraren, er wordt gekeken naar processen van teamvorming.
maand
bezoekers
December 02
409
Januari 03
586
Februari 03
568
Maart 03
822
April 03
902
Mei 03
916
Juni 03
1.047
Juli 03
605
Augustus 03
590
September 03
1.458
Oktober 03
1.272
November 03
1.967
December 03
1.916
Januari 04
2.559
Februari 04
2.516
Maart 04
2.357
April 04
2.310
De Taakgroep geeft opdracht voor het opstellen van werkdocumenten over schoolontwikkeling, over opleiden van leraren, over bekwaam-
Commentaar
heden en over de positie van praktijkonderwijs. Opvallend is dat er in de slotfase van het proces zoveel contacten met Communicatie en documenten
docenten en schoolleiders waren. Dat zal straks als het advies uitgebracht wordt, de attentiewaarde van scholen zeker vergroten.
In april wordt het Onderbouw Magazine op naam naar alle 70.000 leraren in de onderbouw gestuurd. Hierin komen veel docenten met
Natuurlijk waren de hoofdlijnen van het advies toen al uitgekristal-
hun ervaringen, met allerlei pogingen en initiatieven aan het woord.
liseerd wat betreft de kwesties rond het curriculum. Het concept van de
Ook hier is bewust gekozen voor het persoonlijk maken van de
scenario’s en de keuzen aan de school stond eveneens al ‘als een huis’.
verhalen: een gezicht geven aan de leraren die hun verhaal vertellen
In die zin was er geen sprake van een open raadpleging. Het ging om
door hun foto’s op te nemen, naast die van een aantal kinderen uit de
een gerichte raadpleging over schoolontwikkeling, die een slag
onderbouw.
concreter kon zijn en dieper kon gaan dan een jaar eerder mogelijk was, met de enquêtes en gesprekken op scholen.
De website van de Taakgroep mag zich inmiddels verheugen in een
Ook een meer gesloten raadpleging is een sterk interactief instrument.
toenemende belangstelling, zoals onderstaande tabel laat zien. Uit de tabel blijkt dat het bezoek aan de website gestaag is gestegen van in
De Taakgroep zelf gaf terugkijkend aan dat het moeilijk is om een
het begin ongeveer 25 verschillende bezoekers per dag, tot begin 2004
onderscheid te maken tussen welke ideeën nu precies de hare zijn en
meer dan 100 verschillende bezoekers per dag. De aantallen betreffen
welke ideeën van de scholen kwamen. Wellicht hoorde de Taakgroep
unieke bezoekers.
In de vierde fase worden de volgende producten opgeleverd:
vooral wat hij wilde horen, zo vroegen de leden zich af.
Wij denken dat dat niet het geval was. De verbreiding van opvattingen
•
werkdocument voor scholen Beweging in de onderbouw
over het nieuwe leren hing in de lucht. De Taakgroep heeft dat goed
•
Onderbouw Magazine, oplage 72.000
opgevangen en benut. Steeds bleef er oog voor de verschillen in sfeer
•
eindrapportage
en toon. Voor zover de ideeën overeen komen, is dat te danken aan het
•
dvd Het Multatuli gaat het maken, oplage 1.800.
feit dat de Taakgroep de juiste snaar heeft weten te raken, op het juiste moment.
42 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Net als in fase 2 is het een sterk punt dat de Taakgroep wederom geen
Basis van het succes
‘nee’ heeft verkocht: waar nodig zijn extra bijeenkomsten georganiseerd, zelfs een complete extra conferentie.
Alles overziende zijn wij van mening dat de werkzaamheden van de
Het is uiteraard consequent dat het de opdrachtgever meer kost als er
Taakgroep als succesvol mogen worden beschouwd wat betreft het
meer respons is in een proces dat bedoeld is interactief te zijn. OCW
betrekken van het scholenveld en het baseren van het advies op de
was gelukkig zo consequent.
meningen van scholen.
8 Conclusies
Naar onze mening liggen in de kern vier factoren ten grondslag aan het succes van de taak.
De beschrijving in de voorgaande hoofdstukken geeft antwoord op de eerste twee vragen die aan het begin gesteld zijn:
1
•
Hoe is de Taakgroep in hoofdlijnen te werk gegaan bij het
beleidsketen als het ware om te draaien: starten bij het leren van
realiseren van de opdracht van de Minister?
kinderen van 12 - 14 jaar. Wat vergt dat van onderwijs? En dus niet
Hoe is gestalte gegeven aan het uitgangspunt om het advies aan
voorop stellen wat regelgeving vergt en daarnaar toe werken. Vanuit
de Minister in samenspraak met scholen voor te bereiden?
deze opvatting is de beslissing om zich rechtstreeks te verstaan met
•
De keuze om te beginnen bij het hart van het primair proces en de
leraren een consequente. In hoeverre het advies van de Taakgroep straks door de Minister en het parlement zal worden overgenomen, ligt nog in de schoot van de
2
toekomst. In die zin kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de
hanteerde. De Taakgroep wilde volgens zijn communicatieplan (eind
effectiviteit van de eindproducten van de Taakgroep.
2002) communiceren met verschillende groepen om:
Wat wel kan, is een aantal conclusies trekken over de vraag of de
•
aanpak van de Taakgroep effectief was. Tegen die achtergrond kunnen we de twee andere vragen beantwoorden, die betrekking hebben op
•
zich te informeren over opvattingen en ideeën over een (herziene) basisvorming
•
informatie te verstrekken over de aard, de inhoud en de werkwijze van de Taakgroep
een beoordeling van het werk van de Taakgroep: •
De meervoudige opvatting over communicatie die de Taakgroep
Wat zijn achteraf gezien succesfactoren in de werkwijze van de
•
de betrokkenheid bij deze activiteiten te vergroten
Taakgroep?
•
zich te verantwoorden voor de keuzes, o.a. door de wenselijkheid en/of de haalbaarheid daarvan toe te lichten
Welke handreikingen kunnen aan deze casus ontleend worden voor interactieve beleidsontwikkeling in het onderwijs?
•
gericht te vragen naar respons op zijn voorstellen.
Deze mix van doelen is ook gestalte gegeven. Het was een combinatie van halen en brengen. De Taakgroep was waarachtig in zijn nieuwsgierigheid naar de mening van scholen.
3
Het feit dat de Taakgroep werkte in de combinatie van een vastom-
lijnde visie op karakteristieken van het eindadvies, met een flexibele aanpak waarin gaandeweg elementen veranderden of konden worden toegevoegd.
4
Het feit dat de opdrachtgever ‘rolvast’ gedrag vertoonde dat past
bij het soort avontuur dat interactieve beleidsvorming nu eenmaal is.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 43
Specifieke succesfactoren
Inhoud •
Hiervan afgeleid noemen wij een aantal specifieke succesfactoren van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming, waaruit handreikingen voor
een blauwdruk •
interactieve beleidsvorming kunnen worden afgeleid. Uiteraard steeds toegesneden op de betreffende situatie.
van meet af aan duidelijk maken dat de Taakgroep niet streeft naar
van meet af aan duidelijk maken dat de Taakgroep streeft naar keuze en verantwoordelijkheid bij de scholen
•
de ontwikkeling van scenario’s die daadwerkelijk uit de scholen afkomstig zijn (inductief ): de herkenbaarheid is groot en dat
Taakgroep
bevordert de acceptatie; het beeld van scenario’s is sterk en dat
•
bevordert communicatie.
bemensing van de Taakgroep: de leden van de kerngroep zijn mensen uit de scholen, ze hebben een grote gevoeligheid voor de
•
schoolpraktijk, lettend op de teamrollen en onderlinge chemie •
borgen van de belangrijke relaties via gerespecteerde ‘linking
het sterke beeld en de herkenbaarheid bieden een basis voor een gemeenschappelijke taal en daarmee voor communicatie
•
pins’: de ene secretaris vanuit OCW, de andere betrokken bij het
het al op gang komen van de herziening tijdens het proces door het aanslaan van de scenario’s.
project van de VVO •
investeren in het groeien naar een productief team
Context
•
inhoudelijke oriëntatie, niet gericht op macht of posities
•
•
goed gevoel voor communicatie.
een gunstig klimaat voor het concept ‘het nieuwe leren’: de Taakgroep heeft dit enerzijds benut, anderzijds gevoed door het concreet te maken
Contacten met scholen •
•
alom geaccepteerde visie van ruimte aan de school: ook hier geldt
persoonlijke communicatie met scholen door alle leden van de
dat de Taakgroep op deze golf is meegegaan en er tevens heel
Taakgroep
duidelijk vorm aan heeft gegeven via de scenario’s.
•
geen ‘nee’ verkopen aan de scholen
•
scholen zelf keuzemogelijkheden bieden bij arbeidsintensieve
Relatie met de opdrachtgever
raadplegingen
•
•
waarachtige interesse in wat leeft bij docenten, schoolleiders,
beschikbaarheid van financiële middelen om activiteiten te bekostigen
ouders en leerlingen
•
ruimte laten in het proces:
•
•
geen energie steken in ‘alles met alles in verband brengen’:
regelmatige uitingen, met een mix van halen en brengen.
kiezen voor losse afstemming met VVO Contacten met organisaties
•
durven afwijken van aanvankelijk gemaakte afspraken
•
heel expliciet maken van de rol en positie die organisaties van
•
laten afwijken van aanvankelijk verstrekte opdrachten
belanghebbenden innemen in het proces: wanneer zijn zij
•
open staan voor kansen en kwesties die zich tijdens de rit
betrokken, met welke status (informant, geen participant) •
voordoen.
aanspreken van de organisaties in een andere rol, leidt tot een andersoortige respons
Twynstra Gudde
•
informatie bieden op verzoek
drs. Erna Scholtes MMC
•
voeren van informeel overleg.
drs.ing. Bas Vlemminx
44 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Bijlage 6 Adviesraad: werkwijze en eindadvies 1
Inleiding
De opbouw van dit advies is als volgt. In paragraaf 2 wordt de hoofdlijn van de reactie van de Adviesraad op de voorstellen van de Taakgroep
Het maatschappelijk belang van en de maatschappelijke betrokken-
beschreven. In paragraaf 3 volgt de reactie van de Adviesraad op de in
heid bij de vernieuwing van de onderbouw in het voortgezet onderwijs
totaal zeventien adviezen van de Taakgroep in het hoofdrapport; het
zijn groot. Om die reden is de Taakgroep op grond van de instellings-
betreft daarbij preciseringen van de reactie op hoofdlijnen. In de
beschikking bij de werkzaamheden bijgestaan door een Adviesraad. De
bijlage zijn tenslotte de eerder in het proces verwoorde standpunten
leden van de Adviesraad zijn zo gekozen dat reflectie op de voorstellen
van de Adviesraad beschreven die via het werken in de subgroepen op
van de Taakgroep mogelijk is vanuit de breedte van het maatschappe-
een aantal thema’s zijn geformuleerd.
lijk en bedrijfsmatig leven.
2
Reactie op hoofdlijnen
De leden van de Adviesraad zijn op voordracht van de Taakgroep benoemd door de minister. De Kamer is over de samenstelling van de
2.1 Procesmatig
Adviesraad ingelicht (brief 2 april 2003, VO/BOB/2003/13747). De
De Adviesraad heeft waardering voor de wijze waarop de Taakgroep te
namen van de leden van de Adviesraad staan vermeld in de bijlage bij
werk is gegaan. Ruimte voor de professionaliteit van het onderwijsveld
dit advies.
heeft bij die werkwijze voorop gestaan. Dit heeft de waarde van de voorstellen van de Taakgroep vergroot. Te meer daar het vernieuwen
De Adviesraad heeft als belangrijkste functie gehad om vanaf enige
van de onderbouw ook een zoektocht is naar een nieuwe balans tussen
afstand en vanuit een breder perspectief te reflecteren op concepten
de verantwoordelijkheden van de overheid en het scholenveld. Het
van belangrijke tussen- en eindproducten van de Taakgroep. Om die
proces en de werkwijze die door de Taakgroep zijn gevolgd passen daar
reden zijn de leden van de Adviesraad bewust niet te nauw betrokken
volgens de Adviesraad goed bij.
geweest bij het werk van de Taakgroep.
Mede ten gevolge van deze procesmatige werkwijze is een hoofdrapport gerealiseerd dat inspirerend van aard is en aanzet tot leren en
De Adviesraad is driemaal plenair bijeen gekomen. De eerste plenaire
schoolontwikkeling. Het document is toegankelijk van stijl en toon-
bijeenkomst van de Adviesraad in april 2003 heeft in het teken gestaan
zetting, hetgeen de acceptatie ervan in het onderwijs zal bevorderen.
van onderlinge kennismaking en het maken van afspraken over rol en werkwijze van de Adviesraad. Aansluitend is in algemene zin en
2.2 Inhoudelijk
beschouwend stilgestaan bij het eerste Werkdocument voor scholen
De Adviesraad constateert dat aan het geheel aan voorstellen van de
van de Taakgroep ‘Basisvorming: keuzes aan de school’.
Taakgroep – in het geval deze generiek invoering vinden – ook een
Daarop volgend zijn in overleg met de Taakgroep een aantal thema’s en
aantal risico’s is verbonden. Het betreft daarbij punten die liggen in de
specifieke onderwerpen benoemd waarop de Adviesraad zich nader
sfeer van condities en randvoorwaarden; gerichte aandacht daarvoor is
heeft geconcentreerd. De leden van de Adviesraad hebben zich over
volgens de leden van de Adviesraad nodig om de voorstellen daad-
deze onderwerpen gebogen en hierop conceptvoorstellen gefor-
werkelijk ingang te doen vinden in de scholen. Het zijn er vier, die
muleerd die tijdens de tweede plenaire bijeenkomst, in oktober 2003
hieronder kort zijn toegelicht:
gezamenlijk en in aanwezigheid van leden van de Taakgroep zijn doorgesproken.
•
In mei 2004 is de Adviesraad voor de derde maal plenair bijeen
Onderwijs dient een maatschappelijk doel. De Adviesraad deelt de
gekomen. Daarbij hebben de leden van de Adviesraad zich uit-
opvatting dat de leerling centraal dient te staan, maar vindt ook dat de
gesproken over het geheel van voorstellen van de Taakgroep. Het
samenleving eisen mag stellen aan de vorm en inhoud van de onder-
bijgaande advies van de Adviesraad aan de Taakgroep vormt daarvan
bouw van het voortgezet onderwijs.
regie en sturing
de neerslag. De Adviesraad is bij het formuleren van het eindadvies ondersteund door een onafhankelijk secretaris. Beweging in de onderbouw / Bijlagen 45
Ruimte geven aan de scholen voor hun eigen ontwikkeling is in begin-
•
sel een juiste keuze, als ook duidelijk is wat het eindresultaat is dat
Mede in het verlengde van het laatste punt: de voorstellen van de
van de scholen wordt gevraagd, zowel ten aanzien van het niveau van
Taakgroep zijn soms te ‘schools’ van karakter, in de zin van sterk
de leerlingprestaties als ten aanzien van de gewenste ontwikkelings-
onderwijsgeoriënteerd.
richting van de scholen. In deze zin mist de Adviesraad in de voor-
De Adviesraad mist ten eerste verwijzingen naar de internationale
stellen van de Taakgroep een normstellend kader, een collectieve
context. Daarbij gaat het om de wijze hoe onze onderbouw in het voort-
ambitie die relatief sturend als opdracht aan de scholen wordt
gezet onderwijs zich verhoudt tot die elders in Europa, zeker ook gelet
geformuleerd.
op de doelstelling van het kabinet om de positie van Nederland als
het schoolse karakter
kenniseconomie te versterken (Lissabon-doelstelling). Ook relevant is •
de zorg voor kwaliteit
dat in de internationale wetenschappelijke gemeenschap een debat
In samenhang met het voorgaande punt tekent de Adviesraad aan dat
gaande is over schoolontwikkeling, kennis die door de Taakgroep kan
de voorstellen van de Taakgroep sterker worden als deze op het punt
worden benut.
van de zorg voor kwaliteit nader worden uitgewerkt.
Ten tweede blijft de aandacht voor de relatie tussen onderwijs en
Ten eerste is volgens de Adviesraad nog niet helder hoe, gerelateerd
omgeving in de Taakgroep-voorstellen onderbelicht. Die relatie is met
aan de voorstellen van de Taakgroep, een overheid kan garanderen dat
name van belang gezien de maatschappelijk noodzakelijke aandacht
‘variëteit’ ook leidt tot een minimale basis aan kwaliteit in de scholen.
voor het terugdringen van schooluitval. Tevens is deze van belang
Om dit vast te stellen is een referentiepunt nodig, een norm of een
omdat in de maatschappelijke omgeving van de school kennis en
normstellend mechanisme. Ten tweede veronderstelt toetsen op
faciliteiten beschikbaar zijn die sterk kunnen bijdragen aan de
kwaliteit – een logisch gevolg van de ook door de Adviesraad gewenste
realisatie van de doelstelling van de school.
toenemende verantwoordelijkheid voor scholen – het helder formuleren van ijkpunten en borgingsmechanismen; alleen zo kan in de
3
Reactie op onderdelen
scholen een continu proces van kwaliteitsverbetering ontstaan. In de derde plaats merkt de Adviesraad op dat er een risico ontstaat van toe-
De reactie van de Adviesraad op de zeventien adviezen uit hoofd-
nemende bureaucratie voor de scholen bij het relatief zwaarder in-
rapport van de Taakgroep luidt als volgt.
zetten van het instrumentarium van kwaliteitszorg en verantwoording. De Adviesraad vraagt dan ook dat de scholen tijdens het invoerings-
Advies 1 – Een algemene karakteristiek
traject hiertegen worden beschermd.
Hiervoor heeft de Adviesraad aangegeven dat een normstellend kader, een richtinggevende invalshoek wordt gemist. Dat geldt vooral op dit
•
organisatie en management
punt. De intenties die ten grondslag liggen aan de algemene karakteri-
De Adviesraad onderstreept dat met de voorstellen van de Taakgroep
stiek worden door de Adviesraad onderschreven. Maar de Adviesraad is
een groot beroep wordt gedaan op de kwaliteit van het management,
ook van mening dat deze intenties niet op deze wijze kunnen worden
het vermogen tot organisatie en de kwaliteit van de leraren in de
geformuleerd in een wet. Daarvoor zou deze formulering – conform die
scholen voor voortgezet onderwijs. Lang niet alle scholen zijn echter op
intenties – meer richtinggevend van aard moeten zijn.
dit moment in staat of bereid om over te gaan tot de gewenste schoolontwikkeling. Het vermogen daartoe is in een aantal scholen nog
Advies 2 – Nieuwe kerndoelen
onvoldoende ontwikkeld. Dat heeft te maken met schoolleiderschap en
Ten aanzien van de voorgestelde set kerndoelen geeft de Adviesraad
management, maar ook met het vermogen en de bereidheid van
aan dat ook aan scholen moet worden meegegeven dat deze in de
docenten om (in teamverband) aan schoolontwikkelingsprocessen een
praktijk door hen geconcretiseerd dienen te worden en dat zij daarbij
bijdrage te leveren. De Adviesraad constateert dat het laatste met
zelf een standaard, een referentiepunt aangeven. Gebeurt dit niet, dan
name in Havo/Vwo-scholen een punt van aandacht kan zijn.
ontstaan naar het beeld van de Adviesraad de risico’s ten aanzien van
Randvoorwaarden voor de scholen om het traject wel in te zetten zijn
de zorg voor kwaliteit zoals in paragraaf 2 genoemd. De scholen
gelegen in het investeren in netwerk- en ketenontwikkeling in en
kunnen bij die concretisering en keuze van een standaard worden
rondom scholen, in processen van kennisdeling en samenwerking in en
gestimuleerd als de overheid hen een collectieve ambitie meegeeft,
met organisaties die ook deel uitmaken van de educatieve
bijvoorbeeld een ambitie die ook gerelateerd is aan het streven van het
infrastructuur.
kabinet de positie van Nederland als kenniseconomie in Europa te versterken.
46 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
De Adviesraad heeft geen oordeel over de specifieke inhoud van de
Advies 9 – Anders verantwoorden
afzonderlijke 58 kerndoelen zoals deze worden voorgesteld.
De Adviesraad is het eens met het advies dat scholen passende vormen van verantwoording ontwikkelen die aansluiten bij de gemaakte keuzes
Advies 3 – Ordening en organisatie van het onderwijsaanbod
in aanbod, organisatie en inrichting van het onderwijs in de onder-
De Adviesraad onderschrijft de keuze van de Taakgroep om meer
bouw. De Adviesraad adviseert daarbij om in dit verband wel van te
ruimte neer te leggen bij de scholen voor de ordening en organisatie
voren af te spreken met de scholen welke indicatoren worden gebruikt,
van het onderwijsaanbod, zeker ook in relatie tot doorlopende leer-
waaronder: rendementscijfers, klanttevredenheid (ouders, leerlingen),
lijnen. Dat in dit advies vervolgens ook wordt voorgesteld om juist niet
voldoende innovatie en de equipering van de organisatie. De Inspectie
toe te staan in de loop van het derde leerjaar van de onderbouw Havo
kan toezicht houden op de weg waarlangs deze afspraken over
en Vwo al te starten met (onderdelen van) de profielen, is volgens de
indicatoren worden gemaakt.
Adviesraad niet consistent. De raad verwacht dan ook dat dit tweede
Naast de verantwoordings- en toezichtssystematiek die al functioneert
punt van dit advies vooral door een aantal Havo-scholen niet positief
in het voortgezet onderwijs ziet de Adviesraad geen nadere actieve rol
zal worden ontvangen.
voor de Inspectie weggelegd zoals in dit advies wordt geformuleerd door de Taakgroep.
Advies 4 – De tweede moderne vreemde taal In beginsel kan de Adviesraad zich vinden in het advies van de Taak-
Advies 10 – Verdere ontwikkeling van de onderbouw voortgezet
groep. Wel zou er meer ruimte mogen komen voor scholen om een deel
onderwijs
van hun leerlingen, in het kader van doorlopende leerlijnen, gedurende
De Adviesraad onderschrijft de noodzaak en wenselijkheid van dit
de onderbouw van het voortgezet onderwijs geen tweede moderne
voorstel, zeker gelet ook op datgene wat in paragraaf 2 over
vreemde taal aan te bieden. Het gaat dan vooral om leerlingen die in
organisatie en management is opgemerkt. De Adviesraad plaatst
die leeftijd (nog) geen behoefte hebben aan het volgen van zo’n
hierbij drie aanvullende opmerkingen:
tweede moderne vreemde taal. Dat zouden ook leerlingen kunnen zijn
•
die naar verwachting niet richting basisberoepsgerichte leerweg gaan
‘op zichzelf staand’, geïsoleerd project is maar dat samenhang wordt
of geen Lwoo-indicatie hebben. Het voorstel van de Taakgroep is
nagestreefd met de schoolontwikkeling die in de scholen zelf wordt
volgens de Adviesraad dan ook te stringent geformuleerd.
voorgestaan •
hanteer een terminologie die tot uitdrukking brengt dat dit niet een
breng in dit traject een steviger relatie aan met lerarenopleidingen,
Advies 5 – Friese taal en cultuur
onderzoeks- en ondersteuningsinstellingen, omdat scholen de
Het voorstel van de Taakgroep wordt onderschreven.
beoogde ontwikkeling naar de mening van de Adviesraad niet enkel alleen kunnen inzetten, maar dit beter ook samen met in dit opzicht
Advies 6 – Maatschappelijke oriëntatie
relevante partners zouden moeten kunnen doen; de Adviesraad pleit
De voorstellen van de Taakgroep ten aanzien van maatschappelijke
op dit punt van een zwaarder accent op netwerk- en ketenontwikkeling
oriëntatie worden door de Adviesraad onderschreven. In het verlengde
van scholen met andere bij dit proces relevante (kennis-)partners,
van datgene wat daarover eerder is opgemerkt, tekent de Adviesraad
bijvoorbeeld via de door de Onderwijsraad aanbevolen kennisgemeen-
aan het perspectief van de leerling en diens leer- en leefomgeving bij
schappen.
dit te missen.
•
de Adviesraad adviseert om de samenhang tussen advies 8 en
advies 10 nader te verduidelijken voor wat betreft het gevolgde tijdsAdvies 7 – Onderwijstijd
pad (welke periode bestrijken respectievelijk de overgangsregeling en
De Adviesraad vindt de terminologie van (begeleide) onderwijstijd
het ontwikkeltraject).
vatbaar voor uiteenlopende interpretaties en discussies. Duidelijker zou zijn geweest: een bandbreedte van tussen de 950 minimaal en
Advies 11 – Onderwijs verzorgen in bredere leergebieden
1150 klokuren maximaal aan jaarlijks onderwijsaanbod.
De teneur van dit advies is volgens de Adviesraad in tegenstelling met de algemene toonzetting van het geheel van voorstellen van de
Advies 8 – Overgangsregeling
Taakgroep (ruimte bieden aan de scholen, eigen verantwoordelijkheid
De wenselijkheid van de overgangsregeling en -periode wordt door de
en keuzes maken). Tevens merkt de Adviesraad op dat het in dat
Adviesraad onderschreven.
verband ook gepaster zou zijn geweest te spreken over competenties van docenten, een en ander in overeenstemming met datgene wat daarover in het kader van de Wet Beroepen in het Onderwijs wordt gesteld. Beweging in de onderbouw / Bijlagen 47
De Adviesraad onderschrijft overigens wel het pleidooi van de Taak-
Addendum 1 Reactie op overige thema’s
groep bredere bekwaamheidsontwikkeling door docenten mogelijk te maken alsook voor het opvoeren van de teamcontext waarbinnen dit
Voorafgaand aan de reactie van de Adviesraad op het Hoofdrapport van
plaats kan vinden.
de Taakgroep hebben de leden zich bij hun eerdere bijeenkomsten ook uitgesproken over een aantal thema’s en meer specifieke onderwerpen.
Advies 12 – Het opleiden van leraren
Deze worden in het onderstaande beschreven, voor zover zij niet reeds
De Adviesraad is voor het beginsel van het vergroten van de mede-
in het voorgaande aan bod zijn geweest.
verantwoordelijkheid van scholen voor het opleiden van leraren. De formulering van het Taakgroepvoorstel wordt echter niet onder-
•
Niveaus
schreven omdat daarin het risico schuilt dat scholen nog sterker
De aanpak waarbij de scholen vanuit de domeinen zelf inhoudelijke
georiënteerd raken op hun eigen school en sector. Om dit tegen te
keuzes kunnen maken vindt de Adviesraad een goede invulling om
gaan zou het opleiden van nieuwe leraren juist ook sterker gekoppeld
tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen. Wel is de Advies-
moeten worden aan processen van kennis- en schoolontwikkeling in
raad van mening dat vanwege de globale formulering de kerndoelen
scholen, zoals die plaatsvinden in het kader van bredere educatieve
nader geconcretiseerd moeten worden.
netwerken en kennisgemeenschappen. De Adviesraad pleit er dan ook
De concretisering kan vorm krijgen in een aantal varianten, die recht
voor dit onderwerp duidelijker in te brengen in het ontwikkeltraject
doen aan de grote verschillen tussen leerlingen van de verschillende
zoals dat bij advies 10 wordt voorgesteld door de Taakgroep.
niveaus. De verschillende varianten bieden de scholen een keuzemogelijkheid aan, waardoor de school houvast heeft om het onderwijs-
Advies 13 – Investeren in ontwikkeling van de onderbouw voortgezet
programma in te vullen. Over de gemaakte keuze legt de school verant-
onderwijs
woording af.
De Adviesraad is het met de Taakgroep eens dat extra investeringen
Tegen deze achtergrond vindt de Adviesraad het niet nodig leerstand-
nodig zijn om de plannen te realiseren. Niet helder is echter of met het
aarden te laten ontwikkelen en verplicht te stellen. Het zou voor leer-
genoemde bedrag wel tegemoetgekomen kan worden aan kritische
lingen en scholen kunnen leiden tot een onvermijdelijke, ongewenste
succesfactoren gelegen in de sfeer van met name ICT-ontwikkeling.
fixatie op deze standaarden, die ook op gespannen voet staan met het
Ook wordt opgemerkt dat huisvesting en leeromgeving cruciale slaag-
vastgestelde eigen karakter van deze leer- en levensfase, waarbij ook
factoren zijn bij het beoogde ontwikkelproces en dat de bedragen die
het begrip oriëntatie nog een belangrijke rol mag vervullen. De
de Taakgroep voorstelt hierop geen betrekking hebben.
exameneisen zijn in de ogen van de Adviesraad voldoende richting-
De Adviesraad gaat er van uit dat het bedrag dat wordt genoemd ten
gevend.
behoeve van een projectenfonds overeenkomt met het de ontwik-
In de visie van de Adviesraad maakt de school straks eerst zijn in-
kelingsvoorstellen uit advies 10 en advies 8 en dat hiermee geen
houdelijke keuzes. Deze worden vervolgens geconcretiseerd, eventueel
separate projectenlijn wordt geïnitieerd.
met behulp van de hiervoor genoemde varianten. Aansluitend kan een leerlingvolgsysteem (LVS) de school helpen bij de implementatie. Een
Adviezen 14 tot en met 17
portfoliobenadering kan hierbij versterkend werken. Maar het kan
De adviezen die de Taakgroep hierbij formuleert, gaan verder dan de
evenzeer leiden tot een belastende papierwinkel, die in termen van
oorspronkelijke opdrachtstelling; de Taakgroep geeft dit zelf aan in het
borging gemist kan worden bij een goed LVS en een goede onderwijs-
rapport en verantwoordt ook die keuze. Voor de Adviesraad betekent
methode. De Adviesraad zet daarom een vraagteken bij een ver-
dit echter dat deze adviezen een andere status hebben dan de voor-
plichting tot inzet van het portfolio-instrument.
gaande en derhalve ook anders worden gewogen. De Adviesraad onderschrijft de visie van de Taakgroep dat met het
•
geheel aan voorstellen ook de aanzet ontstaat tot een discussie over
De kerndoelen zoals de Taakgroep die voorstelt bevatten volgens de
het stelsel van het voortgezet onderwijs. De Adviesraad vindt ook dat
Adviesraad tal van aangrijpingspunten om in de toekomst tot een
dat debat gevoerd moet worden als de onderbouw wordt aangepast.
competentiegerichte onderbouw te komen. Een ontwikkeling in die
Immers: innovatie van de onderbouw is nu eenmaal niet zonder
richting is wenselijk. De overgang zou bij voorkeur vloeiend en ‘van
consequenties voor de bovenbouw en vice versa. Er ontstaat dan de
onderop’ moeten verlopen, omdat aan grootschalige, revolutionaire
druk om het aanpalend onderwijs ook te innoveren. Thema’s als de
breekpunten in de ontwikkeling van het onderwijs weinig tot geen
onderwijsloopbaan van de leerling, competentiegericht onderwijs, de
behoefte is.
centrale examinering moeten dan wel aan de orde komen.
48 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Competenties
Bij competenties staat de integrale toepassing van kennis, vaardig-
Daarbij tekent de Adviesraad echter aan dat de professionaliteit van de
heden en strategieën centraal. De ervaringen die hiermee in het
leraar een complex onderwerp betreft. Zo is het om te beginnen niet
bedrijfsleven zijn opgedaan, zouden volgens de Adviesraad meer benut
altijd duidelijk wat we begripsmatig onder ‘professionaliteit’ moeten
kunnen worden door de scholen, vooral ook in het Vmbo. De compe-
verstaan. Ook de Taakgroep geeft van het begrip geen heldere definitie.
tenties die in de onderbouw van het voortgezet onderwijs van belang
In het verlengde daarvan verschillen de beelden over professionaliteit
zijn, overschrijden idealiter de grenzen van de school en reiken verder
ook vaak tussen leraren en zijn er verschillen aan te wijzen in (de
dan de eerstvolgende fase in de ontwikkeling van de leerlingen.
beleving van) professioneel leraarschap naar de levensfase van individuele docenten.
•
Buitenschools leren
Professionaliteit moet voorts worden gefaciliteerd in de vorm van in
Zoals eerder gesteld vindt de Adviesraad dat de voorstellen van de
ieder geval leeromgeving en leermiddelen. Als dergelijke rand-
Taakgroep een enigszins ‘schoolse’ benadering en sfeer uitstralen. Er
voorwaarden de realisatie van keuzes van de leraren in de weg staan,
worden relatief weinig expliciete verwijzingen gedaan naar buiten-
wordt de uitoefening van hun professionaliteit belemmerd. De Advies-
schools leren, naar de buitenschoolse (leef-) omstandigheden die
raad is dan ook met de Taakgroep van mening dat de leermiddelen
relevant zijn voor de jeugd anno nu, zoals media, jongerencultuur,
waarmee wordt gewerkt in de onderbouw, flexibeler inzetbaar zouden
recreatie en kunst, enzovoorts.
moeten zijn.
Volgens de Adviesraad is het van groot belang dat scholen aandacht
Tevens merkt de Adviesraad op dat het didactisch en pedagogisch
hebben voor de aansluiting tussen het binnenschools leren en de
repertoire waaruit het onderwijspersoneel moet putten, soms beperkt
buitenschoolse leer- en leefwereld van hun leerlingen. Zoals ook
is. Dat geldt vooral die leraren die op zoek zijn naar passende werk-
aangegeven in de ‘Algemene karakteristiek’ gaat het immers over het
wijzen voor het lesgeven aan leerlingen met specifieke cognitieve en
perspectief van de leerling, het opgroeiende kind tussen de 12 en 14
gedragsproblemen in het Vmbo. Mede in de grote steden staan leraren
jaar. Kinderen verbreden in die leeftijd hun blik, worden zelfstandiger,
dag in, dag uit voor het vraagstuk hoe deze jongeren blijvend te
kiezen steeds meer hun eigen sociale verbanden en ontwikkelen daarin
motiveren voor het onderwijs, zonder dat hun onderwijsdeelname door
eigen opvattingen, waarden en interesses. Dat alles speelt zich niet
hun gedrag als een te storende factor wordt ervaren. De Adviesraad
alleen binnen de schoolmuren af, maar ook daarbuiten.
benadrukt dat voor deze leraren een breder professioneel repertoire
De Adviesraad komt met een aantal suggesties om deze aansluiting te
beschikbaar zou moeten komen.
verbeteren:
Om de professionaliteit van de leraren te bevorderen stelt de Advies-
–
raad voor de elementen van onderzoek en ontwikkeling – nu veelal
het onderwijspersoneel beschikt over de competenties die nodig
zijn om deze werelden op een effectieve wijze aan elkaar te verbinden
buiten de school gesitueerd – weer terug te brengen naar de kerntaken
–
van de leraren. Daarnaast is het zaak dat de initiële lerarenopleidingen
de scholen zetten het portfolio-instrument in om het leren – breed
opgevat – voor de leerling en diens omgeving in beeld te brengen
het belang van professionaliteit en professionele ontwikkeling
–
verweven en verankeren in hun opleidingen. Ook zal het school-
de ‘leertijd’ die buitenschools wordt meegemaakt – bijvoorbeeld
bij de sportclub – wordt per domein opgeteld bij de onderwijstijd
management de nodige voorwaarden moeten scheppen voor
–
professionaliteit van de leraren, zoals het neerzetten van een visie op
het zou mogelijk moeten zijn om onder schooltijd (in tussenuren)
gebruik te maken van faciliteiten buiten de school op het gebied van
leren en lesgeven in de school, het scheppen van mogelijkheden in
bijvoorbeeld sport en cultuur
termen van tijd (taakbeleid) en ruimte (werkkamers), en het stimuleren
–
van professionele ontwikkeling via de beloningssystematiek.
de scholen besteden aandacht aan media-educatie, waarbij ze een
voortrekkersrol bij de leerlingen zelf neerleggen –
de scholen stellen praktijkcoaches en leertraject-begeleiders aan.
•
Doorlopende leerlijnen
De leerling en diens leerproces staan centraal. De leerlijn van de leer•
Professionaliteit leraren
ling draagt zo veel als mogelijk is een doorlopend karakter. Stelsels en
Meer beleidsruimte voor de scholen betekent ook dat de ruimte voor
structuren zijn daaraan in feite ondergeschikt. Dat zijn ook de uitgangs-
de leraren om hun eigen keuzes te maken zal toenemen. Dat vraagt om
punten van de Adviesraad. De Adviesraad geeft tegelijkertijd aan dat
leraren nodig die dat kunnen en willen: keuzes maken om in hun eigen
scholen om dit te realiseren meer naar buiten, over de schutting van de
lokale context het best mogelijke onderwijs te bieden aan hun leer-
eigen onderwijssector moeten (kunnen) kijken. In het verlengde daar-
lingen. De Taakgroep geeft naar de mening van de Adviesraad dan ook
van geeft de Adviesraad een aantal suggesties.
terecht aan dat de professionaliteit van de leraar een factor van groot belang is bij de vernieuwing van de onderbouw.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 49
Aansluiting PO - VO –
Maak netwerken van leraren tussen PO- en VO-scholen om
informatie uit te wisselen, elkaar te coachen en om over en weer gastlessen te verzorgen. –
Creëer meer tijd en aandacht in de scholen voor de onderwijs-
inhoudelijke aansluiting. –
Wijs op elke PO-school een docent aan die zich met name
oriënteert op, specialiseert in een van de leergebieden; laat de VOscholen vervolgens netwerken organiseren van deze PO-docenten per leergebied. –
Kom samen met de PO-scholen tot projecten in de laatste fase van
groep 8, die leerlingen helpen bij de oriëntatie op de domeinen in de onderbouw VO. –
Speel in op de behoefte aan maatwerk ten behoeve van de
verschillende leerlinggroepen, hun verschillende achtergronden, capaciteiten en ontwikkelingsfasen.
Aansluiting op het derde leerjaar havo/vwo De scholen kunnen zelf keuzes maken in welke richting het derde leerjaar van Havo en Vwo wordt ingezet. De AdviesAdviesraad staat positief ten aanzien van die mogelijkheid en geeft aan dat hierbij vier perspectieven – eventueel in onderlinge samenhang – een rol kunnen spelen: –
De toenemende verantwoordelijkheid voor het leren: gebruik het
derde leerjaar als fase waarin de leerling meer en meer zelf verantwoordelijkheid gaat dragen voor het leerproces. –
Het derde leerjaar als bezinningsjaar: het leerjaar wordt benut om
het onderwijs optimaal toe te snijden op de leerlijn van de leerling: dat betekent soms het herhalen van leerstof, soms het vooruitlopen op leerstof uit het vierde jaar. –
De visie van de school centraal: de school programmeert het derde
jaar in het verlengde van de onderwijskundige visie. –
De profielkeuze van de leerling centraal: de inrichting van het
derde jaar wordt in het teken geplaatst van de keuze van het profiel.
Aansluiting op het Vmbo De Adviesraad geeft aan dat voor de leerlingen die zich in de onderbouw voorbereiden op latere diplomering in het Vmbo, de aansluiting bij het pedagogisch klimaat van het primair onderwijs van groot belang is. Het accent voor juist deze leerlingen wordt gelegd op beter ‘leren leren’, communiceren en samenwerken. Tijdens de onderbouw kan bovendien het denken in termen van competenties een plek krijgen. De leerlingen krijgen daar immers straks mee te maken in de Vmbo-leerwegen, in het Mbo en later in het bedrijfsleven.
50 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
De Adviesraad benadrukt dat het van belang is dat de school over een adequaat opgeleid team van leraren beschikt die vooral ook pedagogisch verstandig met deze groep leerlingen kunnen omgaan. Het zou goed zijn als de school daarbij tevens over een netwerk van relevante externe (zorg-)contacten kan beschikken en – ook tijdens de periode van de onderbouw – een gericht beleid voert gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Dat beleid zou samen met het Mbo vormgegeven en uitgevoerd kunnen worden.
Addendum 2 De leden van de Adviesraad Drs. H.M. (Ria) Bronneman-Helmers is hoofd van de onderzoeksgroep
Dhr. A. (André) van der Leest is beleidssecretaris onderwijszaken bij de
onderwijs en minderheden bij het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau).
werkgeversorganisatie voor het industriële MKB, de Koninklijke
Ze was lid van de Commissie Wijnen (herziening van de kerndoelen
Metaalunie. Hij is onderwijskundige en orthopedagoog en heeft veel
basisonderwijs) en vanuit SCP verantwoordelijk voor de publicatie ‘VO
ervaring met de promotie van het beroepsonderwijs.
in de jaren 90’.
Dhr. H.H.M. (Henk) van der Linden is zelfstandig adviseur. Hij heeft
Mw. R. (Ria) Derks is zelfstandig bedrijfsadviseur. Ze was eerder
vanuit verschillende posities ervaring in het voortgezet onderwijs: als
uitgever bij educatieve uitgeverijen (Thieme) en heeft veel ervaring met
leraar, schoolleider, projectleider, KPC-onderwijsondersteuner en als
curriculumontwikkeling in relatie tot leermiddelenontwikkeling. Ze is
secretaris van de GEU (Groep Educatieve Uitgeverijen).
voorzitter geweest van de GEU (Groep Educatieve Uitgeverijen).
Prof. dr. J.M.M. (Johan) van der Sanden is werkzaam bij Fontys hoge-
Prof. dr. H.M.C. (Harrie) Eijkelhof is onderwijsdirecteur van de faculteit
school en de Technische Universiteit Eindhoven, onder meer bij de
Natuur- en Sterrenkunde van de Universiteit Utrecht en tevens werk-
lerarenopleidingen. Hij is expert op het gebied van de didactiek van het
zaam bij het Centrum voor Bèta-didactiek van deze universiteit. Hij is
beroepsonderwijs en geïntegreerde leeromgevingen en als zodanig
onder meer via de Stichting AXIS betrokken bij projecten waarin
betrokken geweest bij beleidsontwikkelingen (Vmbo).
samenhang wordt nagestreefd in het voortgezet onderwijs met
Prof. dr. P. (Peter) Sleegers is als hoogleraar onderwijskunde
betrekking tot de exacte vakken.
verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Tevens werkt hij part-
Mw. R. (Ria) Holsheimer-Wezeman is zelfstandig adviseur. Haar
time als senioradviseur bij BMC te Leusden. Zijn bijzondere aandacht
deskundigheid ligt op het gebied van ICT-toepassingen en
gaat uit naar schoolontwikkeling, vooral bezien vanuit het perspectief
competentiemanagement. Zij was daarvoor gedeputeerde van de
van leraren.
provincie Overijsel met de portefeuille strategie, middelen en
Mw. C. (Cathy) Spierenburg is netcoördinator Z@ppelin bij de NOS. Ze
communicatie.
was eerder betrokken bij programma’s van Teleac / NOT voor voort-
Dhr. F. (Frans) Hulzink is werkzaam bij de stichting onderwijs-
gezet onderwijs en basisonderwijs. Haar deskundigheid ligt op het
begeleiding Midden-Brabant en was lid van de Commissie Wijnen
terrein van de complexe wereld van kinderen. De scheidslijn tussen de
(herziening van de kerndoelen basisonderwijs). Hij heeft veel ervaring
wereld binnen en buiten de school vervaagt; hierbij spelen nieuwe
in de kwesties van aansluiting PO - VO en met speciaal onderwijs (m.n.
media een belangrijke rol.
praktijkonderwijs).
Mw. I. (Ineke) Stam is plaatsvervangend voorzitter van het College van
Ir. G.T. (Gerard) Jacobs is werkzaam bij Philips HRN (Human Resources
bestuur van het LSOP (Politie Onderwijs- en Kenniscentrum). Zij was
Nederland). Hij heeft ruime bestuurservaring op diverse scholen (basis-
architect van de nieuwe politieopleidingen. Daarvoor speelde haar
onderwijs en beroepsonderwijs). Hij is betrokken bij het project
loopbaan zich af in het Hoger Beroepsonderwijs.
Horizon waarin medewerkers uit het bedrijfsleven worden ingezet als
Dr. R. (Roger) Standaert is directeur van de directie onderwijs-
docent in het onderwijs en bij JetNet, gericht op de promotie van exacte
ontwikkeling voor de Vlaamse Gemeenschap en als zodanig betrokken
vakken.
bij onderwijsvernieuwingen en verantwoordelijk voor zaken als eind-
Drs. S. (Siem) Jansen is lid van het college van bestuur van het ROC
termen. Hij is deeltijdhoogleraar aan de Universiteit van Gent.
Friese Poort. Eerder was hij gedeputeerde voor de provincie Fryslân,
Drs. O. (Oeds) Westerhof was tot voor kort werkzaam als directeur van
met portefeuille onderwijs.
Keunstwurk, ondersteuningsinstelling voor kunst en cultuur in Fryslân
Prof. Dr. J. (Josine) Junger-Tas is als criminologe verbonden aan de
en voorzitter van De Kunstconnectie, branchevereniging voor kunst-
Universiteit Utrecht. Ze heeft voor het Ministerie van Justitie werkzaam-
educatie. Hij werkt nu als senioradviseur/interim manager bij BMC
heden verricht gericht op de maatschappelijke functie van het onder-
Leusden in het werkgebied Cultuur.
wijs (m.n. risicojongeren). Mw. A. (Anja) Latenstein van Voorst-Woldringh is burgemeester van de gemeente Albrandswaard in Rotterdam / Rijnmond. Ze heeft 12 jaar lang als raadslid en wethouder onderwijs in Zoetermeer veel te maken gehad met voortgezet onderwijs. Ze was tot voor kort bestuurslid van het ROC Mondriaan.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 51
Bijlage 7 Specifieke adviezen Niet alles laat zich plaatsen en schikken binnen een geheel. Al voor de
I. Het Akkoord verwoordt de breed gevoelde zorg om (verval van)
Taakgroep aan de slag ging, bleken sommige inhoudelijke vragen een
normen en waarden, sociale cohesie en integratie. Daarom moet in het
bijzondere positie in te nemen. In de opdracht te adviseren over de
voortgezet onderwijs aandacht worden besteed aan ‘maatschappelijke
kaders voor de onderbouw nemen drie onderwerpen een bijzondere
oriëntatie, waarbij de verschillende levensbeschouwingen aan de orde
positie in, omdat daarvoor aan de Taakgroep specifieke adviezen zijn
komen.’ Aandacht voor ‘de verschillende levensbeschouwingen’ zou
gevraagd:
dus in ieder geval tot de inhoud van maatschappelijke oriëntatie
•
plaats en inhoud van maatschappelijke oriëntatie
moeten behoren. Maar vooral wordt duidelijk dat maatschappelijke
•
een tweede moderne vreemde taal in het vmbo
oriëntatie erop gericht moet zijn de sociale cohesie en integratie van de
•
het vak Fries.
verschillende groepen in de samenleving te bevorderen.
De Taakgroep heeft zich in deze onderwerpen verdiept, onder meer door brede consultatie van betrokkenen in het veld. Deze bijlage is
Met het bovenstaande als uitgangspunt heeft de Taakgroep zich op het
daarvan het resultaat. We beschrijven per onderwerp de gevolgde
onderwerp georiënteerd. Het ging daarbij om een inhoudelijke
werkwijze en de aangetroffen zienswijzen, en formuleren op grond
verkenning (wat is het?) en om een eerste inventarisatie van de praktijk
daarvan onze adviezen.
in scholen (wat gebeurt er op dit gebied al?), van al bestaande regelgeving (wat moet al?) en van lopend beleid (waar is al een begin mee
Plaats en inhoud van maatschappelijke oriëntatie
gemaakt?). De interpretaties van ‘maatschappelijke oriëntatie’ waaieren uit over een bijzonder breed terrein. De betrokkenheid en het enthousiasme
Bij maatschappelijke oriëntatie hangen plaats in het curriculum en
waarmee op vele scholen al wordt gewerkt is groot. Er is een veelheid
inhoud nauw met elkaar samen. Bij de plaats gaat het er vooral om, of
aan belangrijke en degelijke adviezen, adviesvragen, opdrachten en
het in het kerndeel of in het differentiële deel thuishoort. Als dat
producten in verband met gerelateerde beleidsinitiatieven: adviezen
laatste het geval is, bepaalt de school en niet de overheid de inhoud.
van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling; studies,
Omgekeerd hangen overwegingen over de plaats af van de inhoud.
verkenningen en adviezen van de Onderwijsraad; een advies van de
Daarom moeten we eerst nagaan over welke mogelijke inhoud we het
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid; opdracht aan en
hier hebben.
producten van de Landelijke Pedagogische Centra.
De opdrachtbrief noemt alleen de term ‘maatschappelijke oriëntatie’ en
In de verschillende regionale bijeenkomsten en andere contacten met
geeft geen verdere aanwijzingen over de inhoud. Met maatschappelijke
het scholenveld kwam een impliciete interpretatie van de inhoud van
oriëntatie kan veel worden bedoeld. Het onderwerp, de maatschappij,
maatschappelijke oriëntatie naar voren, waarvan wij hier zijn
heeft veel invalshoeken en ook het begrip ‘oriëntatie’ wijst op breedte.
uitgegaan: het gaat primair om sociale cohesie en integratie. Bij het
Het kan dus een brede range van onderwerpen en thema’s inhouden:
bereiken daarvan spelen kennis van en begrip voor de verschillende
van maatschappijleer tot lessen in leefstijl, van levensbeschouwing tot
levensovertuigingen een rol, maar ze bepalen slechts een deel van de
beroepenoriëntatie, van omgangskunde tot staatsinrichting. Ook over
inhoud. Bovendien bleek het in het onderwijsveld naast de inhoud ook
de vorm laat de opdracht zich niet uit. Gaat het om een nieuw vak of
te gaan om het onderwijsproces, de organisatie van de school en de
over vakoverstijgende inhouden en activiteiten? Gaat het over kennis
contacten met de wereld daarbuiten.
en vaardigheden of ook over ervaringen en waardeoordelen? De inhoud betreft kennis, vaardigheden en attitudes op het gebied van De vraag aan de Taakgroep hangt direct samen met een zinsnede in het
waarden en normen, verschillende levensbeschouwingen, demo-
Strategisch Akkoord dat de basis vormde voor het kabinet Balkenende-
cratisch en actief burgerschap, persoonlijke verantwoordelijkheid,
52 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
sociale vaardigheden, leefregels/leefstijl. Dit houdt niet op bij kennis-
overheid voor plaats en inhoud van maatschappelijke oriëntatie in de
overdracht: juist ook waardering, beoordeling en reflectie daarop zijn
onderbouw. Voor scholen is het vanzelfsprekend dat dit de verantwoor-
wezenlijk. Bovendien heeft het alleen behandelen van inhoud onvol-
delijkheid van de school is. Men zoekt naar wat en hoe van maatschap-
doende effect. Maatschappelijke betrokkenheid en individuele verant-
pelijke oriëntatie, maar vindt beslissingen daarover een zaak voor de
woordelijkheid ontstaan en gedijen alleen als de maatschappij omge-
school zelf en niet voor de overheid. In de peiling in de informele Taak-
keerd ook betrokkenheid bij en zorg voor het individu toont, en als het
groepnetwerken wordt dat bevestigd. Vrijwel niemand (5 procent) gaf
individu ertoe doet. Anders blijft het bij een ‘machteloos moreel appèl’
aan dat de overheid de inhoud volledig aan de scholen zou moeten
zoals de RMO zegt in het advies Geen woorden maar daden.
overlaten. Hetzelfde kleine percentage vindt dat de overheid de inhoud
Maatschappelijke oriëntatie vindt impliciet ook plaats door de aard van
wel moet bepalen. De meest voorkomende opvatting (60 procent) is
het onderwijsproces. Leerlingen ervaren hun relatie met leraren, zowel
dat de overheid moet verplichten dàt scholen er aandacht aan
pedagogisch-didactisch als persoonlijk, als voorbeelden van relaties in
besteden, maar dat scholen zelf vorm en inhoud moeten kunnen
de maatschappij. Ook in de interne organisatie vindt dit ‘voorleven’
bepalen. Ook de iets verdergaande opvatting, dat de overheid daarbij
plaats in de mate waarin scholen leerlingen invloed, identificatie-
kaders of hoofdlijnen aangeeft voor de inhoud, komt voor (30 procent).
mogelijkheden en ervaringen bieden. Ten slotte is ook de relatie met de omgeving van belang: ouders, buurt, wijk, bedrijfsleven, zorg-
In september 2003 heeft de Onderwijsraad het advies Onderwijs en
instellingen, politie/justitie, culturele instellingen.
burgerschap uitgebracht over de mogelijke rol van het onderwijs in het stimuleren van sociale samenhang. De relatie met de vraag naar plaats
Het onderkennen van het belang van het onderwijsproces en de
en inhoud van maatschappelijke oriëntatie is groot. De Raad komt ten
onderwijsorganisatie voor het ontwikkelen van maatschappelijke
aanzien van burgerschapsvorming tot een advies dat in belangrijke
betrokkenheid, sociale vaardigheden en persoonlijke verantwoordelijk-
mate overeenstemt met de bevindingen en opvattingen van de Taak-
heid en daarmee sociale cohesie, leidt tot de conclusie dat het niet
groep over maatschappelijke oriëntatie: de overheid zou wettelijk
zinvol is om maatschappelijke oriëntatie als afzonderlijk leergebied
moeten voorschrijven dat het onderwijs mede gericht is op bevordering
een plek te geven. Dat zou eerder averechts kunnen werken door de
van burgerschap, zonder geheel in te vullen waar die
indruk dat de doelen in afzondering van andere vakken en los van de
burgerschapsbevordering uit zou moeten bestaan. De school zou
rest van de organisatie zouden kunnen worden bereikt. Als er op dit
bovendien in het schoolplan moeten aangeven hoe burgerschap wordt
gebied een uitdrukkelijke taak voor het onderwijs ligt, ligt die er voor
bevorderd en over de uitvoering van dit beleid verantwoording moeten
de school als geheel.
afleggen. Burgerschapsvorming zou niet ondergebracht moeten worden in een apart vak, maar ingebed in het gehele curriculum. Dat
Kerndoelen kunnen slechts een beperkte invloed hebben op het effect
sluit aan bij het denken in de Taakgroep zoals dat al tot uiting kwam in
van maatschappelijke oriëntatie. Dat is niet alleen zo vanwege de
het in april 2003 uitgebrachte werkdocument voor scholen.
vrijheid van onderwijs, waarin het voor een belangrijk deel niet aan de overheid maar aan de scholen om de inhoud van maatschappelijke
Adviezen
oriëntatie te bepalen, maar ook vanwege het belang van het proces en de organisatie waarin die inhoud wordt overgedragen. De constatering
•
dat vastgelegde kerndoelen slechts een beperkte invloed hebben op
schappelijke oriëntatie in de onderbouw tot wat is opgenomen in bij-
het bereiken van de doelen van maatschappelijke oriëntatie doet
gaand voorstel voor een nieuwe set kerndoelen. De elementen van
echter geen recht aan het belang dat er in de samenleving, maar ook in
maatschappelijke oriëntatie zijn daarin te vinden in de algemene
de scholen wordt gehecht aan deze taak van de school. Dat is een
karakteristiek van het onderwijs in de onderbouw en in de karakteris-
reden om doelen van maatschappelijke en sociale betrokkenheid en
tiek en de kerndoelen van verschillende vak- en leergebieden;
vaardigheden op een andere manier toch een plaats te geven.
•
Beperk de directe overheidsbemoeienis met de inhoud van maat-
Leg in overkoepelende regelgeving voor het hele voortgezet
onderwijs vast dat het onderwijs een opdracht heeft op het gebied van De Taakgroep heeft opvattingen in het scholenveld over de rol van de
het bevorderen van actief burgerschap, sociale cohesie en integratie.
overheid in het bepalen van de inhoud van maatschappelijke oriëntatie
•
op verschillende manieren gepeild: op een VVO-bijeenkomst, via een
bieden van praktijkvoorbeelden, externe ondersteuningsmogelijk-
informele peiling en via de website. De algemene conclusie is dat
heden, uitwerkingen van verschillende curriculummogelijkheden.
Stimuleer scholen tot het uitvoeren van deze opdracht door het
scholen zich niet erg bezighouden met de verantwoordelijkheid van de
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 53
Een tweede moderne vreemde taal in het vmbo?
worden collectief vrijgesteld van deze verplichting. De overgangsmaatregelen sinds augustus 2001 maken het mogelijk om af te wijken van de voorschriften voor leerlingen die naar verwachting de basisberoeps-
De Taakgroep is gevraagd een advies te formuleren over de plaats van
gerichte leerweg zullen volgen en voor leerlingen met een LWOO-
de tweede moderne vreemde taal in het vmbo, letterlijk:
indicatie. Hier kan desgewenst dus volstaan worden met het aanbieden
‘... of handhaving van een tweede moderne vreemde taal in ten minste
van Engels.
een deel van het vmbo in het verplichte curriculum gewenst is en over
Bij afwijkende programmering of vrijstelling is in alle gevallen instem-
de manier waarop dat zou kunnen plaatsvinden. Hierbij wordt nadruk-
ming van de ouders van de leerling verplicht. Zij dienen door het
kelijk rekening gehouden met de mogelijkheden van de verschillende
bevoegd gezag van de school op de hoogte gebracht te worden van de
leerlingengroepen.’
gevolgen van de (collectieve) vrijstelling of de (collectieve) afwijking van het programma.
Deze adviesvraag past in het streven om het aantal verplichte vakken in
Voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs in de provincie Fryslân
de onderbouw van het voortgezet onderwijs terug te brengen en om te
geldt dat Fries in het aanbod van de eerste leerjaren opgenomen moet
komen tot een compact, overzichtelijk en voor alle leerlingen haalbaar
worden. Vrijstelling is mogelijk op individuele basis en collectief in
kerncurriculum.
delen van Fryslân waar geen Fries gesproken wordt.
Het voorgestelde programma voor de onderbouw van het voortgezet
Bij de verdeling van de leerstof in een kerndeel en een differentieel
onderwijs zal bestaan uit een kerndeel (het kerncurriculum) en een
deel blijft de mogelijkheid van een verplichting voor schoolsoorten
differentieel deel. In het differentiële deel plaatst de school vakken
(doelgroepen) via het Inrichtingsbesluit bestaan. Zo zal een gym-
waarmee hij zich wil profileren of waarmee specifieke doelgroepen
nasium in de onderbouw de klassieke talen moeten blijven aanbieden
leerlingen bediend worden. In het kerndeel hoort het gehele kern-
en blijven drie moderne vreemde talen in de onderbouw van havo en
curriculum; bij verplichting van een tweede moderne vreemde taal
vwo verplicht.
maakt deze taal dus ook deel uit van het kerncurriculum. Actuele ontwikkelingen Hieronder beschrijven wij de situatie van het vreemdetalenonderwijs in de onderbouw van het Nederlandse voortgezet onderwijs. We
De kerndoelen basisvorming van 1993-1998 en 1998-2003 leggen de
beschrijven de regelgeving, de actuele ontwikkelingen en de praktijk,
nadruk op communicatief talenonderwijs. Meer dan voorheen wordt
die niet probleemloos te noemen is. Vervolgens geven we aan hoe de
gestreefd naar het verwerven van communicatieve vaardigheden en
Taakgroep te werk is gegaan om tot een gefundeerd advies te komen,
communicatieve competenties. Dit is terug te vinden in de gebruikte
waarna we dit advies formuleren.
methodes. Luisteren, spreken en lezen krijgen hierbij meer aandacht dan (foutloos) schrijven. Grammatica wordt zoveel mogelijk in dienst
Regelgeving
gesteld van het verwerven van deze vaardigheden. In het primair onderwijs is Engels al jaren een verplicht vak. Vroegtijdig
In de huidige wet- en regelgeving (WVO en Inrichtingsbesluit) is Engels
aanbod van Engels maakt het voor het jonge kind mogelijk in deze
als moderne vreemde taal voor alle leerlingen verplicht. In de onder-
wereldtaal te communiceren (ook via het internet) en maakt het vroeg
bouw van havo en vwo maken bovendien Frans en Duits als tweede en
vertrouwd met het verwerven van een andere taal dan de moedertaal.
derde moderne vreemde taal deel uit van het verplichte curriculum.
De europeanisering van de EU-landen vraagt om burgers die zich in
Vrijstelling van deze verplichting is niet mogelijk, wel kan bij een
meerdere talen kunnen verstaan met hun Europese medeburgers.
handicap als dyslexie het programma worden aangepast. Een uit-
Economische, wetenschappelijke en toeristische contacten nemen snel
zondering kan ook worden gemaakt voor leerlingen die eerder in het
in aantal toe. Steeds meer zijn ook lager opgeleide burgers actief over
buitenland onderwijs volgden.
de grens (zowel Nederlanders in het buitenland als buitenlanders in
In het vmbo is een tweede moderne vreemde taal verplicht, zodat alle
Nederland). In Europees verband is samenwerking rond de vereiste
leerlingen in de onderbouw Frans of Duits volgen. Ontheffing, bijvoor-
taalvaardigheden op gang gekomen, met als resultaat het Europees
beeld wegens dyslexie, blijft bij overstap van vmbo naar havo geldig.
Referentiekader, een overzicht van te bereiken niveaus in de verschil-
Een bijzondere uitzondering vormen in het vmbo de leerlingen met een
lende deeltaalvaardigheden. Scholen kunnen gebruik maken van het
indicatie voor leerwegondersteuning die voor 20 procent van hun
hierop gebaseerde Taalportfolio, waarin de vorderingen van leerlingen
lestijd een programma praktische sectororiëntatwie (PSO) volgen: zij
met behulp van gestandaardiseerde toetsen worden bijgehouden. Hiermee kan al in het basisonderwijs een begin gemaakt worden.
54 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
De praktijk
De enquête
Regelgeving en ontwikkelingen gaan in het moderne vreemdetalen-
Bij de uitwerking van de opdracht is de Taakgroep uitgegaan van het
onderwijs niet hand in hand. Onderzoek (onder andere door de
principe dat ruimte voor eigen keuzes door de school essentieel is. De
Inspectie van het Onderwijs in de Evaluatie Basisvorming) wijst uit dat
Taakgroep benadrukt dat het belang van leerlingen en ouders voorop
communicatief talenonderwijs voor veel leraren lastig is. Een aanpak
staat. Zij moeten belangrijke keuzes maken voor de toekomst en de
waarbij door leerling en leraar veel in de vreemde taal gesproken
school moet inzichtelijk maken wat men voor individuele leerlingen
wordt, vraagt een eigen didactiek. Nog steeds zien veel leraren het
met hun capaciteiten te bieden heeft.
leren van regels (spelling en grammatica) als voorwaarde om de
In de uitwerking is van belang dat regelgeving transparant is. Het
vreemde taal actief te kunnen gebruiken. Traditioneel vindt dit leren
regelen van uitzonderingen voor allerlei doelgroepen via het In-
van regels plaats door schrijven en lezen in de les, met in de
richtingsbesluit is daarom niet gewenst. Hier ligt ook het eerste
onderbouw veel invuloefeningen in het werkboek.
dilemma: Is een verplichting zinvol als deze niet voor alle leerlingen
Bij leraren die een meer communicatieve didactiek hanteren, wordt in
uitgevoerd kan worden? Het tweede dilemma ligt bij het uitgangspunt
de les zoveel mogelijk de vreemde taal gesproken, wordt (veel) minder
van ruimte voor de school: hoeveel regelgeving past bij het principe
geschreven en worden meer hulpmiddelen gebruikt, zoals geluids-
van zoveel mogelijk beleidsruimte?
apparatuur, cd-rom’s en internet. Tot op heden is het niet gelukt om het
We hebben besloten om de dilemma’s aan schoolleiders en leraren
merendeel van de leraren de omslag naar echt communicatief onder-
voor te leggen in de vorm van een enquête, waarin twee vragen
wijs te doen maken.
centraal staan. De eerste vraag betreft de wenselijkheid van de
In het primair onderwijs doen zich grote verschillen voor in de mate
verplichting van een tweede moderne vreemde taal voor leerlingen in
waarin Engels wordt gegeven en de kwaliteit van dat onderwijs. De
de onderbouw van (de verschillende leerwegen binnen) het vmbo. De
laatste jaren worden de verschillen eerder groter dan kleiner; er zijn
tweede vraag gaat over een onderwerp waar de Minister ons niet om
basisscholen die, in strijd met wet- en regelgeving, helemaal geen
advies had gevraagd, namelijk of de tweede taal Frans of Duits zou
Engels (meer) aanbieden. Voor het voortgezet onderwijs betekent dit
moeten zijn of dat uitbreiding van de keuze met Spaans, Turks,
vrijwel altijd dat de leraren Engels in leerjaar 1 weer vanaf nul
Arabisch en/of andere talen gewenst is.
beginnen.
De enquête is verspreid door de leden van de Taakgroep, die elk over een eigen netwerk beschikken. Hiermee is een behoorlijke spreiding
Brengen we de regelgeving, de actuele ontwikkelingen en de huidige
over het land en over verschillende schoolsoorten gegarandeerd. In
praktijk met elkaar in verband, dan kunnen we concluderen dat er
mei en juni 2003 kon de enquête bovendien via de website worden
sprake is van een probleem rond het aantal verplichte talen voor het
ingevuld.
vmbo. Het is wenselijk dat vmbo-leerlingen zich in tenminste twee vreemde talen in redelijke mate kunnen redden, maar de praktijk van
De uitkomsten
het Nederlandse vreemdetalenonderwijs sluit op dit moment niet aan bij deze wenselijkheid en maakt uitvoering ervan niet haalbaar.
In totaal zijn 1.277 ingevulde formulieren bij de Taakgroep binnengekomen. Een groot aantal respondenten heeft twee of drie formu-
De aanpak van de Taakgroep
lieren ingevuld, voor verschillende leerwegen. We ontvingen 405 formulieren voor de basisberoepsgerichte leerweg, 419 voor de kader-
Hieronder beschrijven we wat de Taakgroep heeft gedaan om tot een
beroepsgerichte leerweg en 453 voor de gemengde / theoretische
onderbouwd advies te komen.
leerweg. Van de 1.277 formulieren zijn 355 door schoolleiders ingevuld,
Uiteraard is daarbij gebruik gemaakt van de binnen de Taakgroep zelf
462 door leraren moderne vreemde talen, 364 door andere leraren en
beschikbare deskundigheid van ex-docenten moderne vreemde talen,
96 door overige functionarissen.
inspecteurs en schoolleiders. Verder zijn externe gesprekken gevoerd met NaB-MVT, leraren, schoolleiders en SLO. Substantieel onderdeel
Op de vraag of een tweede moderne vreemde taal verplicht gesteld
van het werk was een grote enquête onder schoolleiders en leraren.
moet worden is voor wat betreft de basisberoepsgerichte leerweg door de respondenten voornamelijk negatief gereageerd. Binnen alle vier subgroepen van respondenten vindt de (vaak overgrote) meerderheid dat dit niet moet. Alleen binnen de groep leraren moderne vreemde
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 55
talen is een vrij grote minderheid (ongeveer een derde) voorstander.
Conclusies en advies
In de argumentatie ertegen spelen een rol: de capaciteiten van de leerlingen en de wens om de keuze aan de leerling te laten. Van de
De uitkomsten van de enquête, de opvattingen van de geraadpleegde
voorstanders geeft een groep aan dat ook deze leerlingen wel tot het
leraren en schoolleiders,leiden tot het volgende standpunt over de
aanleren van een tweede vreemde taal in staat zijn, mits het onderwijs
positie van de moderne vreemde talen in het vmbo:
op aantrekkelijke wijze verzorgd wordt.
•
alle leerlingen in het vmbo krijgen Engels aangeboden
Voor de kaderberoepsgerichte leerweg vindt een kleine meerderheid
•
alle leerlingen in de gemengde en theoretische leerweg volgen
dat er geen verplichting moet komen. Leraren moderne vreemde talen vinden in meerderheid dat die verplichting wel moet worden opgelegd. Daarbij zou wel vrijstelling mogelijk moeten zijn.
verplicht een tweede moderne vreemde taal •
leerlingen in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg doen dat alleen als ze daar zelf voor kiezen.
Voorstanders wijzen op het belang van het spreken van Duits voor de leerlingen in de grensprovincies (bij werken in de techniek over de
Gegeven de bovengeschetste actuele situatie in het vreemdetalen-
grens bijvoorbeeld). Tegenstanders wijzen onder andere op de
onderwijs achten we termen aanwezig om toch tot een meer genuan-
gewijzigde situatie voor de moderne vreemde talen in de bovenbouw
ceerd advies te komen.
van het vmbo.
Sinds de invoering van het vmbo is steeds meer duidelijk geworden dat
Voor de gemengde en theoretische leerweg reageert een (zeer) grote
het niveauonderscheid tussen basisberoepsgerichte leerweg en kader-
meerderheid van de respondenten in alle subgroepen positief.
beroepsgerichte leerweg groter is dan tussen kaderberoepsgerichte
Argumenten vóór: het is nodig voor doorstroming naar de havo en de
leerweg en gemengde of theoretische leerweg. De laatste drie leer-
noodzaak van een breed aanbod in het algemeen. Tegenargument is
wegen leiden ook toe naar dezelfde niveaus in het mbo, namelijk de
vooral de beleidsvrijheid van de school.
niveaus 3 en 4. Daarom is het ook juist om daarin vergelijkbare eisen te
Voor alle leerwegen geldt dat de meerderheid van degenen die een
stellen.
overheidsverplichting niet gewenst achten, vindt dat de school het
Daarmee wordt de positie van de basisberoepsgerichte leerweg een
aanbod zelf zou moeten bepalen. Zij zijn dus niet van mening dat een
bijzondere. Een van de bij de Evaluatie Basisvorming naar voren
tweede of derde moderne vreemde taal niet zou moeten worden
gekomen problemen betreft het niveau en de aard van het onderwijs in
aangeboden, maar dat het al of niet aanbieden door de school zelf
deze leerweg. Deze leerlingen zijn gebaat bij een vroege start met
bepaald wordt.
onderwijs dat georiënteerd is op het toekomstige beroep. Dergelijk onderwijs is voornamelijk praktijkgericht en zo weinig mogelijk theo-
De tweede vraag betrof de wens tot uitbreiding van de keuze met
retisch; idealiter zijn theorie en praktijk geïntegreerd.
andere talen dan Frans en Duits, waarbij concreet Spaans, Turks en
Dat in het huidige doorsnee moderne vreemdetalenonderwijs meer dan
Arabisch genoemd werden. Beantwoording van deze vraag was
gewenst sprake is van een theoretische benadering, treft deze leer-
uitsluitend relevant als het antwoord op de eerste vraag positief was. Is
lingen dus het meest. Dit zal ongetwijfeld van invloed geweest zijn op
er namelijk geen sprake van een verplichting, dan bepaalt de school
(een aantal van) de reacties in de enquête. Zouden we beter in staat
zelf het aanbod en kan besloten worden om meer talen in het differen-
zijn ons in dat onderwijs te richten op het verwerven van communi-
tiële deel te plaatsen.
catieve competenties, waardoor de taal ook als instrument gehanteerd
De groep van 68 ja-zeggers voor de basisberoepsgerichte leerweg
kan worden bij de activiteiten voor andere, ook beroepsgerichte
bestaat voornamelijk uit leraren moderne vreemde talen en is voor-
vakken, dan zou het oordeel over de haalbaarheid van een tweede taal
stander van een breed aanbod. Ook de 186 ja-zeggers voor de kader-
voor deze leerlingen wellicht anders luiden. De algemene argumenten
beroepsgerichte leerweg voelen veel voor uitbreiding van het aanbod.
om meer dan een moderne vreemde taal te leren, gelden niet minder
Hetzelfde geldt tenslotte voor de ja-zeggers voor de gemengde en
voor deze dan voor alle andere leerlingen. Ook in het beleid van Neder-
theoretische leerweg; hier valt het grote aantal pleiters voor Spaans
land in de komende op Europees niveau (‘verbeteren van de beheer-
op.
sing van de moderne vreemde talen’) wordt voor hen geen onderscheid gemaakt. Versterking van het praktisch-communicatieve karakter van het onderwijs zou op termijn tot een beter aanbod voor de basisberoepsgerichte leerweg moeten leiden. Daarom heeft de Taakgroep in de advisering een onderscheid overwogen tussen de korte en de lange termijn. Op
56 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
korte termijn is verplichting van een tweede moderne vreemde taal
Het vak Fries
voor alle leerlingen niet mogelijk, maar bij ingrijpende verbeteringen in het aanbod van Engels in het primair onderwijs en in de didactische
De Taakgroep heeft ook opdracht gekregen om te adviseren over de
aanpak in het voortgezet onderwijs komt dit op termijn wellicht anders
plaats van het vak Friese taal in het curriculum van de scholen in de
te liggen. Toch lijkt anticiperen hierop nu een stap te ver, maar het is
provincie Fryslân.
echter niet ondenkbaar dat de positie van de talen over een jaar of tien opnieuw bezien zal moeten worden.
Werkwijze
We zijn tot onderstaande advisering gekomen omdat we nauw willen
In de voorbereiding van haar advies heeft de Taakgroep met diverse
aansluiten bij de realiteit, die weerbarstig is. We kiezen ook voor
deskundigen en organisaties in Fryslân overleg gevoerd: de school-
maximale vrijheid voor scholen om het eigen beleid te bepalen. Hoewel
begeleidingsdienst GCO Fryslân, de Inspectie van het Onderwijs, de
onze adviezen organisatorische problemen met zich kunnen mee-
onderwijsdeskundigen van de adviesorganen van Rijk en Provincie
brengen, bijvoorbeeld op scholen waar bbl- en KBL-leerlingen in de
inzake het Fries (het Konsultatief Orgaan foar it Frysk en het Berie foar
onderbouw een of twee jaar geclusterd zijn, gaan wij ervan uit dat
it Frysk) en de ambtelijke staf van de provincie. Ook is overlegd met
hiervoor oplossingen gevonden kunnen worden.
een vertegenwoordiging van het auteursteam dat een nieuwe methode voor Fries voorbereidt, het platform Fries (waarin scholen die relatief
Adviezen
veel aan Fries doen samenwerken en de Provincie adviseren), wetenschappers die de positie van het Fries in het voortgezet onderwijs
•
Stel voor de leerlingen die zich voorbereiden op de kaderberoeps-
onderzoeken, het dagelijks bestuur van de onderwijsgroep Fricolore
gerichte, de gemengde en de theoretische leerweg naast Engels een
(netwerkorganisatie van scholen voor bijzonder onderwijs in Fryslân en
tweede moderne vreemde taal verplicht.
de Noordoostpolder) en twee directies van openbare scholen voor
•
Laat scholen zelf bepalen uit welke talen de leerlingen naast
voortgezet onderwijs, die representatief geacht mogen worden voor de
Engels een keuze kunnen maken (beperkt tot die talen waarvoor een
opvattingen van het openbaar VO. Vervolgens is het conceptadvies met
vmbo-examenprogramma is vastgesteld).
de verantwoordelijke gedeputeerde namens het college van
•
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân besproken. Al dit overleg
Laat scholen vrij in de keuze om leerlingen in de aanloop naar de
basisberoepsgerichte leerweg al of niet een tweede moderne vreemde
wijst op breed draagvlak voor de onderstaande voorstellen.
taal aan te bieden. Het conceptadvies van de Taakgroep is op 2 oktober 2003 voor het eerst openbaar gepresenteerd tijdens het congres ‘Fjierder mei Frysk 3’ in Leeuwarden. Daar heeft de Taakgroep over het conceptadvies van gedachten gewisseld met leraren en andere betrokkenen bij het Fries in het voortgezet onderwijs. Daarbij is de samenhang met het eerste werkdocument van de Taakgroep benadrukt. De onderstaande voorstellen zijn niet los te zien van de keuzes van de Taakgroep voor de verdere inrichting van de onderbouw, bijvoorbeeld als het gaat om de globalisering en reductie van het totaal aan kerndoelen. In één opzicht vormt het Fries een uitzondering. Gebaseerd op de tweede bestuursafspraak Friese taal en cultuur (2001) tussen Rijk en Provincie in zijn er voor Fries kerndoelen geformuleerd die voor de scholen in Fryslân verplicht zijn. Voor de overige verplichte onderdelen van het differentiële curriculum zal de Taakgroep geen kerndoelen formuleren. Omdat de kerndoelen Fries geen deel uitmaken van het voor alle leerlingen verplichte kerncurriculum zijn ze niet in het voorstel voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO vermeld, maar in deze bijlage opgenomen.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 57
Onderbouwing van de adviezen
Fries vormt voor de scholen in Fryslân een verplicht onderdeel van het differentiële deel. Voor deze scholen is het kerncurriculum eigenlijk
Fries is de tweede rijkstaal van Nederland. In de provincie Fryslân is
iets vergroot. Daarbij passen ook kerndoelen die verplicht zijn, in
Fries een verplicht vak in zowel het basis- als voortgezet onderwijs.
overeenstemming met de bestuursafspraak die Rijk en Provincie
Voor het voortgezet onderwijs is deze verplichting ondergebracht bij de
hierover gemaakt hebben. Deze kerndoelen moeten dan wel aansluiten
basisvorming (Wet op het Voortgezet Onderwijs, artikel 11a, lid b).
op de talige beginsituatie van de leerlingen en recht doen aan de
Nederland heeft het Europees Handvest voor regionale of minderheids-
bescheiden positie van het vak in de onderbouw. Het moet gaan om
talen onderschreven, waarin ons land de verplichting op zich neemt om
haalbare kerndoelen, die richting geven aan het onderwijs en tegelijk
het gebruik van het Fries als minderheidstaal te bevorderen (Europees
ruimte bieden om het vak toe te snijden op de lokale situatie. De
Handvest, artikel 8).
handreikingen Fries waren veel te omvangrijk en hadden te zeer het moedertaalonderwijs als uitgangspunt.
Tot dusver waren de kerndoelen voor Fries niet verplicht. Het zijn officieel door het Ministerie van OCW gepubliceerde handreikingen, die
In het plan van aanpak van de Provincie voor het Fries in het onderwijs
zijn afgeleid van de kerndoelen voor het vak Nederlands. De hand-
(september 2002) staat letterlijk: ‘sterk inzetten op de attitude van het
reikingen doen geen recht aan de feitelijke onderwijssituatie in Fryslân
Fries en tweetaligheid’. Voor de formulering van de kerndoelen vormde
en spelen geen richtinggevende rol in het onderwijs, zo blijkt uit de
dit een belangrijk uitgangspunt. De Provincie signaleert twee forse
evaluatie door de Inspectie van het Onderwijs (1999). In doorsnee
problemen in het voortgezet onderwijs: grote verschillen bij binnen-
geven scholen één lesuur Fries in de eerste of tweede klas. Er zijn
komst (zowel qua attitude als qua taalbeheersing) en het gebrek aan
tweetalige lespakketten ontwikkeld voor een aantal vakken, die het
doorlopende leerlijnen. De kerndoelen gaan in op het eerste probleem,
mogelijk maken om Fries in de onderbouw ook als voertaal te
omdat differentiatie naar niveau van taalbeheersing uitgangspunt is
gebruiken. Sommige scholen bieden een facultatief vervolg op de
voor onderwijs in het Fries (structurele differentiatie). Het tweede
onderbouw en in een aantal scholen kunnen leerlingen vanaf de
probleem is een algemeen probleem in de overgang van primair naar
gemengde en theoretische leerweg examen doen in het vak Fries.
voortgezet onderwijs en wordt in de advisering van de Taakgroep
Expliciet taalbeleid voor Fries ontbreekt veelal. Scholen kunnen vrij-
breder besproken.
stelling aanvragen voor het vak Fries in de basisvorming, tot nu toe bij de Inspectie, maar op termijn bij de Provincie. In 1998 had een kwart
Verkenning van de mogelijkheden
van de vestigingen vrijstelling. De Taakgroep legt in dit advies een grote verantwoordelijkheid bij de Fries is in Nederland een minderheidstaal en wordt ook in Fryslân lang
scholen zelf. Door middel van schoolontwikkeling zal elke school aan
niet door iedereen gesproken. Ongeveer de helft van de leerlingen in
het onderwijs in de onderbouw een invulling moeten geven die past bij
de onderbouw spreekt thuis Fries en dit is niet gelijkmatig over de
de visie en de lokale situatie van de betreffende school. Dit uitgangs-
provincie verdeeld. Op het platteland wordt veel meer Fries gesproken
punt geldt ook voor het Fries. Scholen in de provincie Fryslân krijgen de
dan in de steden. Overigens gaven de meeste leerlingen in 1998 tijdens
mogelijkheid om zelf inhoud te geven aan de positie van het Fries op
het inspectieonderzoek aan Fries goed te kunnen verstaan. De meeste
hun school. Om de gedachten te bepalen volgen hier een aantal
basisscholen in Fryslân besteden aandacht aan het Fries, maar de mate
mogelijkheden.
waarin en de kwaliteit daarvan lopen zeer uiteen, blijkens een inspectieonderzoek naar Fries op de basisscholen uit 2001.
Elke school voor voortgezet onderwijs in de provincie Fryslân zal Friese taal en cultuur in het leerplan op moeten nemen, tenzij een vrijstelling
Bij het vak Fries in de onderbouw hebben leraren dus met een zeer
is verkregen. Hoe de school ervoor zorgt dat de kerndoelen in de eerste
uiteenlopende instroom van leerlingen te maken. Spreken de leer-
twee jaar aan de orde komen, is aan de school zelf, mits men bereid en
lingen thuis Fries of niet? Wat hebben de leerlingen op de basisschool
in staat is zich over deze gemaakte keuzes te verantwoorden. Scholen
aan Fries gehad? In combinatie met de gebruikelijke niveauverschillen
kunnen ervoor kiezen om een apart vak Fries of Friese taal en cultuur
tussen leerlingen wordt er in dit verband wel eens gesproken van een
aan te bieden, bijvoorbeeld met een lesuur in klas 1 of klas 2. Ook is
driedubbele heterogeniteit waar leraren Fries mee te maken kunnen
het denkbaar dat een school Fries aan de orde stelt in de vorm van een
krijgen. Het kernwoord voor het vak Fries in de onderbouw is dus
project of een combinatie van een apart vak en een project. Een andere
differentiatie.
mogelijkheid is om lessen Fries parallel te roosteren en leerlingen naar
58 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
niveau van taalbeheersing te hergroeperen: bijvoorbeeld Friestalige en
Adviezen
niet-Friestalige leerlingen bij elkaar. Integraal taalonderwijs is ook een mogelijkheid, waarin het aanbod voor Fries verweven wordt met Neder-
De Taakgroep adviseert om:
lands en/of Engels. Verder staat het de school vrij om per specifieke
•
leerlingengroep een andere keuze te maken. Kortom: de kerndoelen
volgens onderstaand voorstel. Deze kerndoelen vallen uiteen in een
zijn verplicht, de vorm van het aanbod is dat niet.
algemeen deel met gemeenschappelijke doelen voor alle leerlingen en
in het kerndoelenbesluit ook kerndoelen voor Fries op te nemen,
een specifiek deel met specifieke doelen voor Friestalige en niet-FriesBieden we Fries in de bovenbouw aan als examenvak of niet? Zowel
talige leerlingen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de kern-
binnen de theoretische en de gemengde leerweg in het vmbo (op dit
doelen voor Nederlands (perspectief van de moedertaal) en Engels
moment nog niet voor de kaderberoepsgerichte en de basisberoeps-
(perspectief van de vreemde taal).
gerichte leerweg) als in havo/vwo zijn er examenprogramma’s voor
•
Fries die de school kan aanbieden. Meestal worstelen scholen in dit
cultuur’, om daarmee de nieuwe inhoud voor dit onderwijsgebied na-
verband met het kleine aantal leerlingen dat examen wil doen in Fries,
drukkelijker te markeren. Met de toevoeging ‘cultuur’ wordt zowel de
hoewel het aantal examenkandidaten in de tweede fase havo/vwo
aandacht voor de Friese cultuur als het tweetalig karakter van de
sterk gestegen is, maar ongelijk verdeeld over de scholen in de
provincie als wezenlijk onderdeel van de Friese cultuur onderstreept.
de benaming voor het vak te vervangen door ‘Friese taal en
provincie. Samenwerking met andere scholen en het systematisch gebruik van een elektronische leeromgeving kunnen hierbij in de
Kerndoelen Friese taal en cultuur
naaste toekomst waarschijnlijk (bedrijfseconomisch) nieuwe mogelijkheden voor scholen bieden, en dus leerlingen. Er zijn op dit moment
Karakteristiek
diverse initiatieven om tot een ‘digitaal vaklokaal’ voor Fries te komen. Alle leerlingen wonen in Fryslân; een tweetalige provincie doordat Een derde keuze die een school kan maken is het ontwikkelen van een
zowel de Nederlandse als de Friese taal een belangrijke positie in-
doorgaande leerlijn voor Fries vanaf de eerste klas tot en met het
nemen. Veel leerlingen spreken Fries, de meeste leerlingen verstaan
examen. Het programma in de basisvorming zal dan worden verbonden
het Fries naar eigen zeggen voldoende tot goed. Ze beleven de twee-
met het examenprogramma in de bovenbouw, door een facultatief
talige cultuur van de provincie dagelijks. Leerlingen worden zich
programma Fries in bijvoorbeeld klas 2 en 3. Een deel van het differen-
bewust van het tweetalige karakter van hun leefomgeving en leren
tiële curriculum kan hiervoor worden bestemd. Op deze manier kunnen
tevens over de verschillen en overeenkomsten met situaties in Neder-
leerlingen – als ze ervoor kiezen – in alle jaren voortgezet onderwijs
land en daarbuiten. De taal staat niet op zich zelf, maar is zeker in
Fries volgen. Ook hier kan een school vanuit bedrijfseconomische over-
Fryslân direct verbonden met de cultuur en de geschiedenis van de
wegingen een minimumaantal leerlingen vereisen; de huidige subsidie-
provincie. Leerlingen krijgen meer zicht op specifieke kenmerken van
mogelijkheden van de Provincie hebben overigens een positieve in-
de Friese taal en cultuur en de achtergronden daarvan, zodat ze daar-
vloed op deze overwegingen.
door beter aan de Friese cultuur kunnen deelnemen.
Van groot belang is ook de doorlopende leerlijn vanuit het primair onderwijs. Een goede overdracht en het gebruik van diagnostische
Veel leerlingen zullen in Fryslân blijven wonen. Voor hen is het zinvol
toetsen kunnen daarbij goede diensten bewijzen.
om het Fries als taal beter te leren beheersen omdat zij daarmee maatschappelijk meer mogelijkheden krijgen. Dit geldt zowel voor hun
De Provincie stimuleert scholen om een taalbeleidsplan te ontwik-
latere werkzame leven als voor het leven van alledag buiten het werk.
kelen. Dit blijkt uit het provinciale ‘Plan fan oanpak Frysk in it
Het vak Fries start bij wat de leerlingen al kunnen en kennen, en zal
underwiis’ van september 2002, geformuleerd naar aanleiding van de
hun Friese taalontwikkeling zoveel mogelijk stimuleren. Het ideaal met
bestuursafspraak met de rijksoverheid. In het taalbeleidsplan kan de
het oog op hun maatschappelijke toekomst is dat de leerlingen Fries
school taalbeleid verantwoorden, uitgaande van de specifieke talige
ten minste passief leren beheersen en zich leren realiseren hoe ze
context van de school. Ook kunnen de keuzes, waarvan er hierboven
tegenover Fries staan (taalhouding, taalgedrag en taalgebruik). Tijdens
een aantal geschetst zijn, nader worden verantwoord. Bij een dergelijk
de lessen is Fries (zoveel mogelijk) de voertaal en wordt het onderwijs
beleidsplan hoort ook een bewuste keuze ten aanzien van Fries als
georganiseerd vanuit communicatieve situaties, waarbij alle aspecten
voertaal bij andere vakken dan Fries of het gebruik van Fries in de
van taal – luisteren, lezen, gesprekken voeren en (voor Friestalige
publicaties van de school. Er is op dit moment reeds voldoende twee-
leerlingen) schrijven – zoveel mogelijk in samenhang aan bod komen.
talig materiaal beschikbaar voor scholen die op dit punt verder willen gaan dan de minimumverplichting. Beweging in de onderbouw / Bijlagen 59
Kerndoelen
It fak Frysk
Deelnemer in een tweetalige cultuur
Foar it fak Frysk hat de Taakgroep de neikommende opdracht krigen: it advisearjen oer it plak fan it fak Fryske taal yn it kurrikulum fan de
1
De leerling leert de betekenis onderkennen van de tweetalige
skoallen yn de provinsje Fryslân.
Friese cultuur voor het dagelijks leven en leert deze te vergelijken met situaties in de rest van Nederland en daarbuiten.
Wurkwize
2
By it tarieden fan syn advys hat de Taakgroep mei ûnderskate saak-
De leerling leert aan de hand van voorbeelden de specifieke ken-
merken van de Friese cultuur begrijpen en deze in verband te brengen
kundigen en organisaasjes yn Fyslân oerlis hân. It giet dan om de
met de historische achtergronden daarvan.
skoallebegeliedingstsjinst GCO fryslân, de Ynspeksje fan it ûnderwiis, de ûnderwiissaakkundigen fan de advysorganen fan ryk en provinsje
3
De leerling leert aan de hand van voorbeelden het belang van
oangeande it Frysk (respektivelik it Konsultatyf Orgaan foar it Frysk en
Friese cultuuruitingen onderkennen (teksten, muziek, toneel, film, TV
it Berie foar it Frysk) en de amtlike stêf fan de provinsje. Der hat ek
en radio) en de betekenis die hij daaraan hecht onder woorden te
oerlis west mei in fertsjintwurdiging fan it auteurstiim dat in nije
brengen.
metoade foar Frysk taret, it Platform Frysk (dêr’t skoallen yn gearwurkje dy’t relatyf in soad oan Frysk dogge en dy’t de provinsje
Voor leerlingen met Fries als tweede taal
advisearje), witten-skippers dy’t de posysje fan it Frysk yn it fuortset ûnderwiis ûndersykje, it deistich bestjoer fan de ûnderwiisgroep
4a De leerling leert om via voor hem zinvolle contexten een Friese
Fricolore (netwurkorganisaasje fan skoallen foar bysûnder ûnderwiis
woordenschat op te bouwen door verschillende strategieën toe te
yn Fryslân en de Noardeastpolder) en twa direksjes fan iepenbiere
passen.
skoallen foar fuortset ûnderwiis (dy’t represintatyf achte wurde meie foar de opfettings fan it iepenbier fuortset ûnderwiis). Dêrnei is it
5a De leerling leert informatie op te zoeken en te ordenen uit
konsept-advys besprutsen mei de ferantwurdlike deputearre út namme
schriftelijke en digitale Friestalige bronnen op basis van vragen over
fan it Kolleezje fan Deputearre Steaten fan de provinsje Fryslân. Al dat
onderwerpen binnen zijn eigen belangstellingssfeer.
oerlis wiist op in breed draachflak foar de neikommende útstellen fan de Taakgroep.
6a De leerling leert een informeel gesprek in het Fries te voeren met leeftijdgenoten over onderwerpen uit zijn dagelijks leven.
It konsept-advys fan de Taakgroep is op 2 oktober 2003 foar it earst iepenbier presintearre, op it kongres ‘Fierder mei Frysk 3’ yn Ljouwert.
Voor leerlingen met Fries als moedertaal
Wilens dy konferinsje hat de Taakgroep oer it konsept-advys diskussiearre mei leararen en oaren dy’t betrutsen binne by it Frysk yn it
4b De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te
fuortset ûnderwiis. Dêrby is de gearhing mei it earste wurkdokumint
drukken en zich te houden aan taalconventies die voor het Fries gelden
fan de Taakgroep beklamme. De neikommende útstellen kinne net los
(spelling, grammaticaal juiste zinnen, woordgebruik).
sjoen wurde fan al itjinge dêr’t de Taakgoep foar kiest oangeande de fierdere ynrjochting fan de ûnderbou (bygelyks as it giet om it globaler
5b De leerling leert het belang van het communiceren volgens
meitsjen en it redusearjen fan it totaal oan kearndoelen). Yn ien op-
gangbare taalregels van het Fries in formele situaties ontdekken
sicht foarmet Frysk in útsûndering. Basearre op de ôfspraak dy’t makke
(werkoverleg, planning, discussie).
is tusken ryk en provinsje yn de tredde Bestjoersôfpraak Fryske taal en kultuer (2001), binne der foar Frysk kearndoelen formulearre dy’t foar
6b De leerling leert Friese verhalen, gedichten en informatieve teksten
de skoallen yn Fryslân ferplichte binne. Foar de oare ferplichte ûnder-
te kiezen en te lezen die tegemoet komen aan zijn belangstelling en
dielen fan it differinsjeel kurrikulum sil de Taakgroep gjin kearndoelen
zijn belevingswereld uitbreiden.
formulearje. Omdat de kearndoelen Frysk gjin diel útmeitsje fan it foar alle learlingen ferplichte kearnkurrikulum, binne se net yn de oanbelangjende bylage (bylage 2) opnommen, mar hjir yn dizze bylage.
60 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Underbouwing fan de advizen
Frysk foarmet foar de skoallen yn Fryslân in ferplichte ûnderdiel fan it differinsjele part. Foar dy skoallen is dus eins it kearnkurrikulum wat
Frysk is de twadde rykstaal fan Nederlân. Yn de provinsje Fryslân is
grutter makke. Dêrby passe dan ek kearndoelen dy’t ferplichte binne,
Frysk in ferplichte fak, sawol yn it basis- as yn it fuortset ûnderwiis.
en dat is yn oerienstimming mei de bestjoersôfspraak dy’t ryk en
Foar it fuortset ûnderwiis is dy ferplichting ûnderbrocht by de basis-
provinsje op dat punt makke hawwe. Dy kearndoelen moatte dan wol
foarming (Wet op het Voortgezet Onderwijs, artikel 11a, lid b). Nederlân
oanslute op de talige begjinsituaasje fan de learlingen en rjocht dwaan
hat it Europeesk Hânfêst foar regionale talen of minderheidstalen
oan de beskieden posysje fan it fak yn de ûnderbou. It moat gean om
ratifisearre; ús lân nimt dêrmei de ferplichting op him om it brûken fan
kearndoelen dy’t te heljen binne, dy’t rjochting jouwe oan it ûnderwiis
it Frysk as minderheidstaal te befoarderjen (Europeesk Hanfêst, artikel
en tagelyk romte biede om it fak fan pas te meitsjen foar de pleatslike
8).
situaasje. De hantrikkings Frysk omfiemen fierstente folle en hiene ek te bot memmetaalûnderwiis as útgongspunt.
Oant no ta wiene de kearndoelen foar Frysk net ferplichte. Offisjeel binne it troch it Ministearje fan OCW publisearre hantrikkings en se
Yn it Plan fan oanpak foar it Frysk yn it ûnderwiis fan de provinsje stiet
binne ôflaat fan de kearndoelen foar it fak Nederlânsk. De hantrikkings
(oerset): ‘sterk ynsette op de hâlding foar it Frysk oer en op twatalich-
dogge gjin rjocht oan de feitlike ûnderwiissituaasje yn Fryslân en spylje
heid’ (septimber 2002). Foar de formulearring fan de kearndoelen
yn it ûnderwiis ek net de rol dat se rjochting oanjouwe; soks docht
foarme dat in wichtich útgongspunt. De provinsje sinjalearret twa
bliken oan de evaluaasje troch de Inspectie van het Onderwijs (1999).
grutte problemen yn it fuortset ûnderwiis: grutte ferskillen by binnen-
Troch de bank jouwe skoallen ien lesoere Frysk yn de earste of twadde
komst (sawol kwa taalhâlding as kwa taalbehearsking) en it ûnt-
klasse. Der binne twatalige lespakketten ûntwikkele foar in tal fakken,
brekken fan trochgeande learlinen. De kearndoelen geane yn op it
dy’t it mooglik meitsje en brûk yn de ûnderbou Frysk ek as fiertaal.
earste probleem, meidat differinsjaasje neffens taalbehearskingsnivo it
Guon skoallen biede in fakultatyf ferfolch op de ûnderbou en der is in
útgongspunt is foar ûnderwiis yn it Frysk (strukturele differinsjaasje). It
tal skoallen dêr’t learlingen eksamen dwaan kinne foar it fak Frysk
twadde probleem is in algemien probleem by de oergong fan primêr nei
(fanôf de mingde en teoretyske learwei). Eksplisyt taalbelied foar Frysk
fuortset ûnderwiis en wurdt yn de advisearring fan de Taakgroep
ûntbrekt meastentiids. Skoallen kinne frijstelling oanfreegje foar it jaan
breder besprutsen.
fan it fak Frysk yn de basisfoarming; oant no ta by de Ynspeksje, mar op termyn by de provinsje. Yn 1998 hie in fjirdepart fan de festigings
Ferkenning fan de mooglikheden
frijstelling. De Taakgroep leit yn dit advys in grutte ferantwurdlikheid by de It Frysk is yn Nederlân in minderheidstaal; yn Fryslân wurdt it ek troch
skoallen sels. Lâns de wei fan skoalleûntwikkeling sille alle skoallen in
lang net elkenien praat. Sawat de helte fan de learlingen yn de ûnder-
ynfolling jaan moatte oan it ûnderwiis yn de ûnderbou, dy’t past by de
bou praat thús Frysk, mar dat is net lykmjittich oer de provinsje spraat.
fisy en de pleatslike situaasje fan de oanbelangjende skoalle. Dat
Op it plattelân wurdt folle mear Frysk praat as yn de stêden. Sa net, de
útgongspunt jildt ek foar it Frysk. Skoallen yn de provinsje Fryslân krije
measte learlingen joegen yn 1998 by it ynspeksjeûndersyk oan dat se it
de mooglikheid om sels ynhâld te jaan oan de posysje fan it Frysk op
Frysk goed ferstean koene. De measte basisskoallen yn Fryslân jouwe
harren skoalle. Om it tinken dêroer wat te stjoeren, folget hjirre in tal
omtinken oan it Frysk, mar hoefolle en hoe goed, dat fariearret in hiele
mooglikheden.
soad, lykas blykt út in ynspeksjeûndersyk fan 2001 nei Frysk op de basisskoallen.
Alle skoallen foar fuortset ûnderwiis yn de provinsje sille Fryske taal en kultuer yn it learplan opnimme moatte (útsein as de skoalle in frij-
By it fak Frysk yn de ûnderbou hawwe leararen dus te krijen mei in bot
stelling krigen hat). Hoe’t de skoalle derfoar soarget dat de kearn-
útienrinnende ynstream fan learlingen. Prate de learlingen thús Frysk
doelen yn de earste twa jier oan ‘e oarder komme, is oan de skoalle
of net? Wat hawwe de learlingen op de basisskoalle oan Frysk hân? Yn
sels, as dy mar ree en by steat is om har te ferantwurdzjen oangeande
kombinaasje mei de wenstige nivoferskillen tusken learlingen wurdt
de kar dy’t makke is. Skoallen kinne derfoar kieze om in apart fak Frysk
dêrom yn dit ramt ek wolris praat fan in trijedûbelde heterogeniteit
of Fryske taal en kultuer oan te bieden, bygelyks mei ien lesoere yn
dêr’t leararen Frysk mei te meitsjen hawwe kinne. It kearnwurd foar it
klasse 1 of klasse 2. Men kin jin ek yntinke dat in skoalle Frysk oan ‘e
fak Frysk yn de ûnderbou is dan dus: differinsjaasje.
oarder stelt yn de foarm fan in projekt of in kombinaasje fan in apart fak en in projekt. In oare mooglikheid is om de lessen Frysk parallel te
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 61
roasterjen en dan learlingen op ‘en nij te groepearjen neffens
publikaasjes fan de skoalle. Der stiet op dit stuit al genôch twatalich
taalbehearskingsnivo, bygelyks Frysktalige en net-Frysktalige lear-
materiaal ta foldwaan foar dy skoallen dy’t op dit punt fierder gean
lingen byinoar. Yntegraal taalûnderwiis is ek in mooglikheid: dêryn
wolle as de minimumferplichting.
wurdt it oanbod foar Frysk ferweefd mei Nederlânsk en / of Ingelsk. Fierder hawwe de skoallen it frij om per foar dit fak spesifike learlinge-
Advizen
groep in oare kar te dwaan. Oars sein: de kearndoelen binne ferplichte, de foarm fan it oanbod is dat net.
De Taakgroep advisearret om foar Frysk: •
yn it kearndoelebeslút ek kearndoelen foar Frysk op te nimmen, en
Biede wy Frysk yn de boppebou oan as eksamenfak of net? Sawol
wol yn de line fan it útstel sa’t dat hjirûnder opnommen is. Dy kearn-
binnen it vmbo (op dit stuit allinnich binnen de teoretyske en mingde
doelen besteane út twa parten: in algemien diel foar alle learlingen en
learwei; foar de kaderberopsrjochte en de basisberopsrjochte learwei
spesifike doelen foar Frysktalige en net-Frysktalige learlingen. Dêrby is
is dy opsje der foarearst noch net) as havo/vwo binne der eksamen-
safolle as koe oansletten by de kearndoelen foar respektivelik Neder-
programma’s foar Frysk dy’t de skoalle oanbiede kin. Meast wrakselje
lânsk (it perspektyf fan de memmetaal) en Ingelsk (it perspektyf fan de
skoallen yn dit ramt mei it lytse tal learlingen dat eksamen dwaan wol
frjemde taal);
yn Frysk, alhoewol’t it tal eksamenkandidaten as ûnderdiel fan de
•
twadde faze havo/vwo fiks omheech gien is (frijwat ûngelikens spraat
(‘Fryske taal en kultuer’), om dêrmei de nije ynhâld foar dit ûnderwiis-
oer de skoallen yn de provinsje). Gearwurking mei oare skoallen en it
mêd mei namste mear klam te markearjen. Mei it taheakjen fan
systematysk brûken fan in elektroanyske learomjouwing kinne dêrby
‘kultuer’ wurdt sawol it omtinken foar de Fryske kultuer as it twatalige
yn de heine takomst nei alle gedachten (bedriuwsekonomyske) nije
karakter fan de provinsje as wêzentlik ûnderdiel fan de Fryske kultuer
mooglikheden oan skoallen biede (en dus oan learlingen). Der binne
ûnderstreke.
op dit stuit ûnderskate inisjativen om te kommen ta in digitaal ‘faklokaal’ foar Frysk.
In tredde kar dy’t in skoalle meitsje kin, is it ûntwikkeljen fan in trochgeande learline foar Frysk, fan klasse 1 ôf oant en mei it eksamen. It programma yn de basisfoarming sil dan ferbûn wurde mei de eksamenprogramma’s yn de boppebou fia Frysk as fakultatyf programma yn bygelyks klasse 2 en 3. In part fan it differinsjele kurrikulum kin dêrfoar ornearre wurde. Op sa’n wize kinne learlingen – as se dêrfoar kieze – yn alle jierren fan it fuortset ûnderwiis Frysk folgje. Ek hjirre jildt dat in skoalle út bedriuwsekonomyske oerwagings in minimumoantal learlingen easkje kin; de subsydzjemooglikheden fan de provinsje dy’t der hjoed de dei binne, hawwe nammers in positive ynfloed op dy oerwagings. Fan grut belang is ek de trochgeande learline út it primêr ûnderwiis wei. In goede oerdracht en it brûken fan diagnostyske toetsen kinne dêr hiele goede tsjinsten by bewize.
De provinsje stimulearret skoallen om in taalbeliedsplan te ûntwikkeljen. Dat docht bliken út it provinsjale Plan fan oanpak Frysk yn it ûnderwiis fan septimber 2002. Dat plan fan oanpak is formulearre nei oanlieding fan de bestjoersôfspraak mei de ryksoerheid. Yn it taalbeliedsplan kin de skoalle taalbelied ferantwurdzje, útgeande fan de spesifike talige kontekst fan de skoalle. De kar út de mooglikheden dêr’t hjirboppe in tal fan oanjûn is, kin dan ek fierder ferantwurde wurde. By sa’n beliedsplan heart ek in bewuste kar oangeande Frysk as fiertaal by oare fakken as Frysk of bygelyks it brûken fan Frysk yn
62 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
de beneaming foar it fak te ferfangen troch ‘Friese taal en cultuur’
Kearndoelen Fryske taal en kultuer Karakteristyk
Alle learlingen wenje yn Fryslân, in twatalige provinsje fanwegen de
Kearndoelen
Dielnimmer yn in twatalige kultuer
wichtige posysje fan sawol de Nederlânske as de Fryske taal. In protte learlingen prate Frysk; de measte learlingen fersteane neffens eigen sizzen it Frysk foldwaande oant goed. Hja belibje de twatalige kultuer fan de provinsje alle dagen. Learlingen meie har bewust wurde fan it
1
De learling leart de betsjutting ûnderkennen fan de twatalige
Fryske kultuer foar it deistich libben en leart dy te ferlykjen mei situaasjes fierder yn en bûten Nederlân.
twatalige karakter fan de mienskip dêr’t se diel fan útmeitsje, en leare dêrmei tagelyk oer de ferskillen en oerienkomsten mei situaasjes yn en
2
bûten Nederlân. De taal stiet net op harsels, mar is benammen yn Frys-
merken fan de Fryske kultuer te begripen en dy yn ferbân te bringen
lân streekrjocht ferbûn mei de kultuer en de skiednis fan de provinsje.
mei de histoaryske eftergrûnen dêrfan.
De learling leart oan de hân fan foarbylden de spesifike skaai-
Learlingen krije mear sicht op de spesifike skaaimerken fan de Fryske taal en kultuer en de eftergrûnen dêrfan, sadat hja dêrtroch better
3
dielnimme kinne oan de Fryske kultuer.
kultueruterings te ûnderkennen (teksten, muzyk, toaniel, film, TV en
De learling leart oan de hân fan foarbylden it belang fan Fryske
radio) en de betsjutting dy’t dy foar him hawwe, ûnder wurden te In soad learlingen sille yn Fryslân wenjen bliuwe. Foar harren hat it
bringen
doel om it Frysk as taal better yn ‘e macht te krijen, omdat hja dêrmei maatskiplik sjoen mear mooglikheden krije. Dat jildt sawol foar harren
Foar learlingen mei Frysk as twadde taal
letter wurklibben as foar harren deistich libben bûten it wurk om. It fak Frysk begjint by wat de learlingen al kenne en kinne, en sil har Fryske taalûntjouwing safolle mooglik stimulearje. It ideaal – mei it each op harren maatskiplike takomst – is dat learlingen it Frysk op syn minst
4a De learling leart om fia konteksten dy’t foar him sinfol binne, in Fryske wurdskat op te bouwen troch tapassing fan ûnderskate strategyen.
passyf behearskjen leare en ek leare om har te realisearjen hoe’t se foar it Frysk oer steane (taalhâlding, taalgedrach en taalgebrûk). By de lessen is Frysk (safolle as ‘t kin) de fiertaal en wurdt it ûnderwiis organisearre út kommunikative situaasjes wei; dêrby komme alle
5a De learling leart ynformaasje op te sykjen en te oarderjen út skriftlike en digitale Frysktalige boarnen op basis fan fragen oer ûnderwerpen dy’t binnen de eigen belangstellingssfear falle.
aspekten fan taal – harkjen, lêzen, mei-inoar praten en foar Frysktalige learlingen ek skriuwen – safolle mooglik yn gearhing oan bod.
6a De learling leart om in ynformeel petear yn it Frysk te hâlden mei oaren fan syn jierren oer ûnderwerpen út syn deistich libben.
Foar learlingen mei Frysk as memmetaal
4b De learling leart om him mûnling en skriftlik begryplik út te drukken en om him te hâlden oan de taalkonvinsjes fan it Frysk (stavering, grammatikaal korrekte sinnen, wurdgebrûk).
5b De learling leart ûntdekken dat it belangryk is om yn formele situaasjes te kommunisearjen neffens de gongbere taalregels fan it Frysk (wurkoerlis, plenning, diskusje).
6b De learling leart om Fryske ferhalen, gedichten en ynformative teksten te kiezen en te lêzen dy’t oan syn niget temjitte komme en syn belibbingswrâld ferbreedzje.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 63
Bijlage 8 De aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs In de opdracht aan de Taakgroep wordt expliciet gevraagd om aan-
Werkwijze en bronnen
dacht voor het vraagstuk van de doorlopende leerlijnen. De onderbouw van het voortgezet onderwijs is immers de overgangs- of schakel-
De Taakgroep heeft het vraagstuk van de aansluiting van primair naar
periode tussen het voor alle leerlingen gemeenschappelijke basis-
voortgezet onderwijs aangepakt door te beginnen met een verkenning
onderwijs en de gedifferentieerde vervolgroutes in de bovenbouw van
in een korte notitie van een kleine werkgroep. Deze is vervolgens uit-
zowel vmbo als havo/vwo. Op initiatief van de Taakgroep is de
gebreid plenair besproken in een werkconferentie van de Taakgroep.
problematiek van de doorlopende leerlijn aangepakt in drie afzonder-
Hoofdvragen waren: Wat is het probleem en wie heeft er last van?
lijke deelprojecten. De aandacht gaat in deze deelprojecten in het
Welke oplossingen zijn mogelijk?
bijzonder uit naar de momenten dat zich een breukvlak manifesteert in de schoolloopbaan van leerlingen: bij de overgang van de basisschool
Daarnaast is via de grote enquêtes van Taakgroep die onder leraren,
(PO) naar het voortgezet onderwijs (VO) en bij de overgang van de
leerlingen en ouders zijn afgenomen een beeld geconstrueerd van de
onderbouw naar de bovenbouw, waarbij nog onderscheid is gemaakt
opvattingen terzake van deze meest direct betrokkenen. Om het
tussen het vmbo enerzijds en havo/vwo anderzijds.
deelprobleem van de aansluiting in de leerstof concreet te maken is
In deze bijlage wordt verslag gedaan van het deelproject PO-VO. De
een verkennend deelonderzoek uitgezet naar methoden voor aardrijks-
twee andere deelprojecten hebben geresulteerd in een handreiking
kunde en rekenen/wiskunde PO en VO. Tenslotte is dankbaar gebruik
voor VO-scholen (zie werkdocument 5).
gemaakt van de Ronde Tafel die begin april 2004 werd georganiseerd over het thema PO-VO door het Coördinatiepunt Leerwegen en Net-
De overgang tussen PO en VO blijkt een complexe, maar vooral nogal
werken (CLN).
diffuse kwestie. Wat is nu eigenlijk het probleem? Gebleken is dat je daar op heel verschillende manieren tegenaan kunt kijken. Voor de
Wat is goede aansluiting?
meeste leerlingen verloopt de overgang naar het voortgezet onderwijs zonder noemenswaardige problemen. Vele scholen voor PO en VO
Er zijn nogal wat verschillende benaderingen van de kwestie van de
investeren al tijd en aandacht in informatie en communicatie over
aansluiting. We sluiten ons hier aan bij de opvatting van het CLN en
elkaars werk, in het directe belang van leerlingen.
citeren hierna een deel van hun verslaglegging. Het is van belang de omschrijving van een goede aansluiting (een doorlopende lijn), op te
Toch zijn er ook knelpunten. Deze zijn echter niet door één of twee
stellen vanuit de (school)loopbaan van de leerling en niet alleen vanuit
soorten actoren op korte termijn op te lossen. Al vrij snel kwam de
bestuurlijk perspectief. Dat vergt een omslag van de tot dusverre
Taakgroep tot de conclusie dat een concrete handreiking aan scholen
gebruikelijke organisatorisch-bestuurlijke benaderingen van de aan-
niet veel effect zou sorteren, misschien zelfs als overbodig zou worden
sluiting (bijvoorbeeld rvc-procedure en het model onderwijskundig
beschouwd. Gekozen is voor een probleemverheldering en knelpunten-
rapport) naar leerlinggerichte oplossingen (bijvoorbeeld in de vorm van
analyse voor alle partijen die bij de aansluiting een rol spelen. Een
individuele kennismakingsgesprekken).
belangrijke opgave lijkt ons het opbouwen van een gemeenschappelijk referentiekader. Daartoe willen we in deze notitie een bijdrage leveren.
Die omslag wordt ook wel aangeduid als: van koude overdracht (feitelijke gegevens over leerlingen, labelling, en dergelijke) naar warme overdracht, die uit twee elementen bestaat: •
enerzijds voldoende kennis van elkaars systemen om de overgang
voor àlle leerlingen zo soepel mogelijk te laten verlopen en leerwinst niet verloren te laten gaan •
en anderzijds, in die gevallen waarin dat relevant is, een overdracht
van individuele leerlingen die koude gegevens combineert met meer handelingsgerichte elementen. 64 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Wat is goede aansluiting? De kwaliteit van de aansluiting PO-VO hangt
In schema gebracht:
de eigenlijke overdracht
▼
de terugkoppeling
▼
ander in primair en voortgezet onderwijs (verschillend) georganiseerd is. PO en VO moeten voldoende van elkaar weten om in hun program-
omgang met schaalverschillen
alle docenten dienen over dit soort kennis te beschikken.
▼
▼
ma’s op elkaar te kunnen inspelen. Daarbij moet benadrukt worden dat deze kennis van elkaar niet tot enkele functionarissen beperkt blijft:
▼
elkaar aansluiten. In dit verband is ook van belang hoe het een en
▼
De mate waarin inhoud, pedagogiek en didactiek van PO resp. VO op
VO-School
▼
Leerprogramma
passende schoolkeuze, zowel qua niveau als klimaat. Hierbij is de
▼
kennis van het PO over het VO essentieel.
de doorlopende lijn: programma, ped. did., ...
▼
De mate waarin de leerling goed begeleid wordt bij het maken van een
de voorwaarden, bijv. ze kennen elkaar
▼
PO-School
▼
Schoolkeuze en -organisatie
▼
af van de kwaliteit van de volgende elementen:
Ketenbeheer in dit kader is een specificatie nodig van de rollen voor:
Kennis van individuele kenmerken en leergeschiedenis van de leerling Voor de meeste leerlingen kan hun docent uitstekend inspelen op de zorg en ondersteuning die ze nodig hebben. Een kleine groep echter heeft specifieke ondersteuning nodig, bijvoorbeeld omdat ze last
•
PO- en VO-scholen
•
gemeenten
•
samenwerkingsverbanden
•
inspectie
•
OCenW
hebben van dyslexie, discalculie, ADHD of een indicatie voor leerwegondersteuning of praktijkonderwijs hebben. Het is zaak dat scholen de
Wanneer leerlingen de overstap naar het voortgezet onderwijs maken,
gedragskenmerken en leergeschiedenis van deze leerlingen in kaart
zijn basisscholen volgens de WPO verplicht om elke leerling een onder-
brengen en doorspelen.
wijskundig rapport mee te geven. Voor het merendeel van de leerlingen, ongeveer 70 procent, is dit ruimschoots voldoende. Voor de
De terugkoppeling
resterende 30 procent is dit instrument van koude overdracht echter
De mate waarin sprake is van een goede terugkoppeling, op basis
niet voldoende. Deze groep is breder dan alleen de leerlingen met een
waarvan zowel het primair als het voortgezet onderwijs hun bestaande
LWOO- of PrO-indicatie. Het gaat hier ook om degenen die met het
praktijk kunnen doorlichten en aanpassen.
regionaal budget opgevangen worden, hoogbegaafden, dyslectici, ADHD-ers, enzovoort.
Ketenbeheer Aansluiting is een tussengebied waarin de verantwoordelijkheden per
Deze groep beperkt zich niet tot het vmbo, maar strekt zich uit over de
definitie diffuus of helemaal niet geregeld zijn. Dat maakt het van
volledige breedte van het voortgezet onderwijs, van vmbo tot en met
belang dat er een vorm van – gezamenlijk – ketenbeheer bestaat. Deels
gymnasium. Het onderwijskundig rapport is voor deze groep lang niet
om ervoor te zorgen dat de verschillende actoren hun verantwoordelijk-
altijd toereikend. Het is veelal gebaseerd op cognitieve aspecten. De
heden nemen. Deels ook om te voorkomen dat de overdracht ver-
overdracht op leerlingenniveau is dan ook schraal te noemen. De
bureaucratiseert en te bewerkstelligen dat de overdrachtsinstrumenten
‘couleur’ van de leerling komt niet of nauwelijks naar voren. Hiervoor
een middel blijven en geen doel op zich zelf worden. Mensen hebben
zijn andere middelen nodig: warme overdracht.
immers de neiging om niet alleen de algemene regel, maar tegelijkertijd ook alle uitzonderingen te willen regelen, waardoor instrumenten al snel verworden tot een bureaucratische moloch, waarbij de aandacht verschuift van de leerling naar het instrument.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 65
Bij de vormgeving van de warme overdracht ten aanzien van individuele
de ander. Echte problemen rond het wennen treden bij een kwart van
leerlingen is het van belang goed in het oog te houden:
de leerlingen op. Met name het vinden van een eigen plek in een
•
De leerlingendossiers moeten de informatie bevatten die ook
nieuwe sociale omgeving is een belangrijk punt voor kinderen. Andere
werkelijk nodig is: ‘need to know’ in plaats van ‘nice to know’. Dit komt
aspecten – lesstof, de benadering van de docent – zijn daaraan onder-
de bruikbaarheid van de dossiers in sterke mate ten goede. Het huidige
geschikt. Voor vrijwel alle leerlingen verdwijnen deze aanloop-
model onderwijskundig rapport is een goed voorbeeld van ‘nice to
problemen in de loop van het eerste jaar overigens.
know’. In een poging om volledig te zijn is het model haar doel volledig voorbijgeschoten, waardoor het onevenredig veel tijd kost om het in te
Uit het onderzoek komen ook nogal wat suggesties naar voren, bijvoor-
vullen, voor wat het de scholen uiteindelijk oplevert.
beeld uit de hoek van de ouders, om de kloof tussen PO en VO niet
•
onnodig groot te laten worden. Zo zouden scholen PO de tijd in groep 8
Overigens is de vraag of dossiers wel altijd het geschiktste
overdrachtsinstrument zijn. Vervlechting van PO en VO (bijvoorbeeld in
na de Cito-toets zinvoller kunnen besteden aan de voorbereiding op
de vorm van kop/voetklassen, 8ste-groepers na de Cito-toets in het
het VO, zowel programmatisch als pedagogisch-didactisch. Dit zou
voorgezet onderwijs laten meelopen enz.) is vaak net zo zinnig als het
kunnen in de vorm van uitwisseling van leraren maar zeker ook van
werken met overdrachtsdossiers.
leerlingen. Verder werd gepleit voor een verbeterde opbouw van de
•
intensiteit waarmee de leerstof in jaar 1 wordt aangeboden.
Afgezien van het voorgaande punt is het de vraag of de overheid
moet vastleggen van welke leerlingen dossiers moeten worden aangelegd. De ervaring leert dat de groepen waarvoor nadere
Gevraagd naar de aansluiting PO - VO is één op de vijf leerkrachten in
informatie nodig is niet één-op-één samenvallen met door de rvc’s
het VO van mening dat het eigen onderwijsaanbod niet goed aansluit
geïndiceerde leerlingen. Deze groepen strekken zich ook uit tot havo,
bij de kennis en de vaardigheden die de leerlingen van de basisschool
vwo en zelfs gymnasium. Het is aan de regio (wellicht via het samen-
meebrengen. De helft van de docenten is van mening dat de aan-
werkingsverband voortgezet onderwijs, maar ook andere organisatie-
sluiting wel goed is. Deels is dit overigens gebaseerd op een gevoels-
vormen zijn denkbaar) om te bepalen naar welke specifieke groepen
matige inschatting omdat een substantieel aantal docenten aangeeft
leerlingen de aandacht uitgaat.
niet goed op de hoogte te zijn, wat leerlingen aan kennis en vaardig-
•
heden meekrijgen. Met name vanuit de hoek van de leerkrachten is dan
Leerlingen moeten de overstap van PO naar VO aankunnen. De
cultuurschok is niet per definitie slecht: leerlingen moeten sommige
ook gepleit voor meer bekendheid over en weer tussen PO en VO met
overgangen gewoon doormaken als onderdeel van hun groeiproces.
elkaars werkwijze, ook hier weer: zowel programmatisch als peda-
Sterker nog, zo’n harde overgang naar een grotere, massalere school,
gogisch-didactisch. De verwachting is dat meer bekendheid en begrip
verder van huis, is aan de meesten zelfs goed besteed en biedt hen de
voor elkaars werkwijze leidt tot een betere aansluiting: in het PO beter
kans om met een schone lei te beginnen. Scholen voor primair onder-
anticiperen op wat in het VO staat te gebeuren, in het VO beter in-
wijs moeten dan ook goed nadenken, wie ze met een aanvullend
spelen op wat de leerlingen in het PO aan kennis, vaardigheden en
dossier doorsturen en wie niet.
houding hebben opgestoken.
Beelden en opvattingen van leraren, leerlingen en ouders
Nu hebben docenten in het VO nog te vaak (één op de drie) een eigen ‘oplossing’ voor de aansluitingsproblematiek: aan het begin van de brugklas in feite maar weer van voren af aan beginnen. Als argument
In de eerste helft van 2003 is door de Taakgroep onderzoek gedaan in
wordt daarbij genoemd dat de verschillen tussen de leerlingen van
de eerste klas VO, onder leraren, leerlingen en ouders. Een belangrijk
verschillende basisscholen groot zijn en dat de gehanteerde les-
doel van de enquêtes was om een beeld te krijgen van de overgang van
methode in de brugklas onvoldoende tegemoet komt aan verschillen in
PO naar VO. Met name in de enquête onder leerlingen en ouders was
voorkennis.
de leerling daarbij de maat der dingen.
Complicerende factor hierbij is dat nieuwe leerlingen van VO-scholen afkomstig zijn uit verschillende, soms wel 70 PO-scholen.
Als algemeen beeld komt uit de enquêtes naar voren dat veel leerlingen aan het eind van de basisschool wel toe zijn aan een overgang
Een andere belemmerende factor is tijdgebrek. Om structureel vorm te
naar het VO, waarbij wel een periode van gewenning moet worden
geven aan de behoefte aan afstemming moet een en ander binnen de
doorgemaakt. De verschillen zijn groot voor de leerlingen: een andere
eigen school verankerd worden in termen van beschikbare ruimte in
omgeving, meer vakken, verschillende leraren, geen eigen klaslokaal
tijd, organisatie en verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen
meer en dergelijke. Bij de ene leerling verloopt dat makkelijker dan bij
PO en VO, zodat daar op een adequate wijze invulling aan kan worden gegeven.
66 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Leerstof en leerlijnen
Knelpunten
Met de uitspraken van de leerkrachten in het voorgaande zijn we
We keren terug naar de beginvraag, waar nu precies het probleem zit.
terechtgekomen op het terrein van de leerstof en de doorlopende leerl-
Het doel is een doorlopende leerlijn voor elke leerling – niet alleen in
ijn. Dat is des te ingewikkelder omdat geen sprake is van het maken
de leerstof, maar ook in de ontwikkeling van leerlingen. ‘Doorlopend’
van een doorlopende leerlijn binnen de school, maar tussen scholen.
betekent dan ook dat de leerling in toenemende mate zelf sturing kan
De Taakgroep heeft in enkele expert meetings verkend in hoeverre hier
geven aan zijn ontwikkeling en dus ook aan zijn leerproces. Het
met behulp van lesmethodes sturing aan kan worden gegeven.
betekent niet dat alles rimpelloos verloopt, groeien gaat schoksgewijs.
Gekozen werd voor een verkenning van de situatie voor aardrijkskunde en rekenen/wiskunde. De conclusie is dat men hier niet te hoge
Dit is een open doelstelling, het kan altijd beter. De inschatting van wat
verwachtingen van moet hebben.
problematisch is, wordt dus sterk gekleurd door verwachtingen, de maat die men aanlegt. Als we afgaan op de enquêtes en de expert
Om te beginnen is de systeemscheiding tussen PO en VO ook onverkort
meetings lukt het de meeste leerlingen vrij goed om een doorlopende
terug te vinden in de methodes. Het komt zelfs voor dat binnen één
leerlijn te realiseren. De schatting van de deelnemers aan de Ronde
uitgeverij de uitgevers voor hetzelfde vakgebied in PO en VO elkaar en
Tafel van het CLN is vrij laag, maar toch altijd nog 70%. De meeste leer-
elkaars werk niet kennen. De methoden aardrijkskunde lijken over het
lingen zeggen dat ze de aanloopproblemen in de loop van het eerste
algemeen niet direct op elkaar aan te sluiten. Vervolgens blijken de
jaar oplossen. Het zijn vooral de leerkrachten die zich zorgen maken.
experts nogal verschillende opvattingen te hebben over de kwaliteit
Men vindt dat de vakinhoudelijke aansluiting en – iets minder nadruk-
van verschillende methoden omdat ze vanuit zeer verschillende
kelijk – de didactische aansluiting beter vorm kan krijgen.
referentiekaders oordelen. Anders ligt het voor het onderwijs in rekenen en wiskunde: op dit vak-
Waar zitten de belangrijkste blokkades voor verbetering van de aan-
gebied is door de direct belanghebbenden al lang – ongeveer 20 jaar! –
sluiting? Als we alle genoemde knelpunten in de diverse bronnen over-
geïnvesteerd in een gemeenschappelijk referentiekader over de
zien kunnen we ze in vijf categorieën groeperen:
grenzen van de schoolsoorten heen. Het bestaan van een landelijke
•
expertisecentrum als het Freudenthal Instituut heeft daar zeker toe
professionele oriëntatie van leraren in respectievelijk PO en VO. Er is
bijgedragen.
geen gemeenschappelijke taal waarin leraren over de grenzen van PO
Dit is echter een uitzonderlijke context. Docenten gaan op verschil-
en VO gemakkelijk met elkaar kunnen communiceren over vakinhoud,
lende manieren met methodes om: de meeste volgen ze nauwgezet en
didactiek en problemen van leerlingen. Leraren in het PO zijn meer
beginnen daarbij gewoon vooraan. Door het grote aantal toeleverende
pedagogisch georiënteerd en hebben over het algemeen al langer
basisscholen loopt het entreeniveau van de leerlingen sterk uiteen.
ervaring met adaptief onderwijs dan hun VO-collega’s.
Docenten VO weten over het algemeen nauwelijks wat er in het PO
•
binnen hun vak gebeurd is. Er is geen beginmeting en er wordt geen
structuur en cultuur tussen scholen voor PO en VO. Wie moet met wie
rekening gehouden met verschillen, met uitzondering van de leerlingen
praten? Waar scholen voor VO met kleine kernteams werken, wordt de
met een speciale indicatie voor bijvoorbeeld specifieke leerachter-
communicatie gemakkelijker. Dat is nog weinig zichtbaar in de praktijk,
standen, dyslexie, dyscalculie.
in veel gevallen is er nu een groep brugklasmentoren die namens hun
De eerste categorie heeft te maken met de verschillen in
De tweede is de organisatorische pendant: grote verschillen in
collega’s met het PO contact heeft. In alle gevallen is er een probleem Conclusie: zelfs al zouden methoden inhoudelijk nauw op elkaar
van tijd en plaats: teveel betrokkenen verspreid over scholen, te weinig
aansluiten, dan nog is het maar de vraag of dit de kwaliteit van de
tijd voor iedereen.
aansluiting sterk positief beïnvloedt. De methoden mikken op een
•
(fictief?) gemiddelde, maar het gaat juist om de leerlingen die daarvan
voor de overdracht. Er wordt gewerkt met omvangrijke dossiers en er is
afwijken. Op macroniveau betekent dit dat men ook niet teveel moet
een tendens naar bureaucratisering.
verwachten van precieze afstemming op papier van kerndoelen PO en
•
VO. Natuurlijk is een zekere consistentie gewenst, zeker voor
het curriculum. Leermiddelen sluiten onvoldoende op elkaar aan. De
vakgebieden waarin een ‘concentrische’ opbouw wordt nagestreefd.
leraar VO kan door de zeer verschillende entreeniveaus inhoudelijk en
Daarnaast is een eigen karakter, afgestemd op de leeftijdsgroep, van
didactisch niet gemakkelijk aansluiten op het PO .
belang.
•
De derde groep knelpunten heeft te maken met de instrumenten
De vierde groep knelpunten heeft te maken met de aansluiting van
De vijfde categorie is naar onze inschatting de belangrijkste:
gebrek aan overzicht en verantwoordelijkheid voor het geheel. We
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 67
hebben hier een ketenprobleem in een zone tussen twee totaal
knelpunten en de sterke kanten? Er dreigt nu wildgroei en veel bureau-
verschillende systemen en er is niemand die het geheel overziet. De
cratie. Het is de moeite waard op dit terrein een poging tot snoeien en
verantwoordelijkheid voor het totale proces van de aansluiting is
wieden te doen.
nergens gelegd. Niemand beheert alle schakels in de keten: oriëntatie en schoolkeuze, informatie en communicatie tussen PO en VO, de
Het vierde is het verbeteren van de aansluiting van curricula. Hier zijn
overdracht zelf, de inhoudelijke en didactische aansluiting, de terug-
onder andere de educatieve uitgeverijen aan zet. Ook hier is een
koppeling van VO naar PO. Iedereen doet een klein stukje en het is
statisch concept van aansluiting een valkuil. Het gaat niet om leer-
maar de vraag of al die stukjes ook bij elkaar passen en een keten
middelen die gewoon doorlopen, alsof de breuklijn er niet was. Het
vormen.
gaat erom dat leraren in het PO kunnen anticiperen op leerinhoud in de brugklas en dat leraren VO in de brugklas kunnen teruggrijpen op
Oplossingsrichtingen
leerinhoud uit groep 7 en 8. Er zou een overlappend gebied moeten worden gecreëerd waarin de leraar maatwerk kan leveren aan de
Als we deze situatie willen verbeteren, waar zitten dan de aangrijpings-
leerlingen die aan hem zijn toevertrouwd.
punten? Het zal duidelijk zijn dat een handreiking aan scholen op zichzelf niet veel oplost. De meeste scholen doen binnen beperkte rand-
Het laatste aangrijpingspunt is het verbeteren van het ketenbeheer.
voorwaarden buitengewoon hun best om de overdracht goed te laten
Hier zouden instanties op gemeentelijk en regionaal niveau het voor-
verlopen. Daarom verloopt de aansluiting voor de meeste leerlingen
touw moeten nemen. De aansluiting is nu niemands verantwoordelijk-
redelijk tot goed. Om de situatie verder te verbeteren kan je denken
heid in het bijzonder. De overheid kan een bijdrage leveren door initia-
aan vijf aangrijpingspunten, aansluitend bij de genoemde groepen
tieven rond beter ketenbeheer te monitoren en zorg te dragen voor
knelpunten.
overdracht van ervaringen tussen verschillende regio’s.
Het eerste is het dichter bij elkaar brengen van PO en VO in de perso-
Tot slot
nele sfeer. Kort gezegd: leraren in de bovenbouw PO en de onderbouw VO zouden qua professionele oriëntatie dichter bij elkaar moeten
De Taakgroep is er zich van bewust dat dit geen uitputtende analyse is
komen. In de kern gaat het niet om een statische aansluiting die met
van het aansluitingsprobleem. Niettemin bieden de onderzoeken, de
procedures verder verbeterd kan worden. Aansluiten op elkaars werk is
expert meetings en de reflectie daarop in de Taakgroep wel een in-
een dynamisch proces dat vraagt om interactie tussen de profes-
schatting van de situatie op dit moment. Dat beeld is niet dramatisch:
sionals. Die moeten daarvoor een redelijk vergelijkbaar repertoire aan
er is veel goeds en veel scholen leveren op dit punt uitstekend werk.
taal, vakkennis, didactische en pedagogische bagage hebben. De kloof
Voor verdere verbetering is niet de individuele instelling aan zet. We
is nu wel erg groot. Dit betekent iets voor het lerarenbeleid en de
zijn van mening dat een succesvolle overstap, ook voor de laatste 20
ruimte die de tweedegraads lerarenopleidingen krijgen om uitstroom-
tot 30 procent leerlingen, alleen kan worden bereikt door meer struc-
profielen gericht op de onderbouw aan te bieden.
turele maatregelen zoals hierboven geschetst.
Het tweede heeft te maken met de onderlinge communicatie en informatie. Het PO en het VO moeten veel meer van elkaar weten, in algemene zin. Dat kan op allerlei manieren en niveaus aangepakt worden, van de directies PO en VO op OCW tot op school- en teamniveau. Het CLN noemt voorbeeldprojecten, een stimulerende rol van de Inspectie, publicaties, kwaliteitscirkels etc. Een opvallend idee is het introduceren in groep 8 van het PO van vormen van praktische oriëntatie op havo/vwo en de sectoren van het vmbo, vergelijkbaar met de wijze waarop in het vmbo nu praktische sectororiëntatie vorm krijgt.
Het derde aangrijpingspunt heeft te maken met de instrumenten. Er is behoefte aan een goede inventarisatie van de bestaande onderwijskundige rapporten en leerlingvolgsystemen. Welke instrumenten zijn op dit moment voorhanden en wat zijn van elk de
68 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Bijlage 9 De raadplegingen De Taakgroep heeft, conform de opdracht, van het begin tot het einde
Voorjaar 2003
met het onderwijsveld gecommuniceerd, bijvoorbeeld door platformbijeenkomsten, enquêtes en interviews. Daaruit blijkt dat het
In de raadplegingen in het voorjaar van 2003 wilden we nagaan hoe de
onderwijs toe is aan vernieuwing van de onderbouw en dat leraren
verschillende betrokkenen aankeken tegen de huidige situatie in de
gemotiveerd zijn om zich daarvoor in te zetten.
onderbouw van het voortgezet onderwijs en welke wensen er leefden
Naast dit enthousiasme is er ook scepsis, niet over de inhoud maar wel
rond aanpassing en vernieuwing van de wet- en regelgeving.
rond de facilitering, omdat dat tot op heden een belemmering was voor nieuwe ontwikkelingen. Bevoegde gezagen, schoolleidingen en
Ruimte
overheid moeten voor zodanige condities zorgen, dat de ambities bij
De belangrijkste bevinding van de gehouden raadplegingen is de grote
de overheid en op de scholen kunnen leiden tot goed, leerlinggericht
steun in het Nederlandse onderwijsveld voor beleidsrijke inrichting van
onderwijs, waarin ieder kind de kansen en mogelijkheden krijgt die het
de onderbouw binnen een ruimte biedend overheidskader. Als belang-
verdient. Onder deze condities vallen tijd en geld, maar ook een
rijkste argument wordt genoemd dat meer ruimte betere mogelijk-
doordachte, doelgerichte aansturing door de schoolleiding, waarin
heden biedt om vorm te geven aan doorlopende leerlijnen door middel
optimale communicatie en adequaat overleg centraal staan.
van maatwerk, een verbeterde determinatie en een goede begeleiding. Er bestaat een breed gedragen ambitie om met verschillen tussen leer-
Dit verslag bevat de weergave van de volgende raadplegingen:
lingen om te gaan door passende individuele leerroutes aan te bieden,
•
niet via andere of nieuwe structuren maar door een pedagogische aan-
voorjaar 2003: enquêtes en interviews met leerlingen, ouders,
leraren, mentoren onderbouw, decanen, schoolleiders van 120 scholen •
pak die past bij de leeftijdsgroep.
voorjaar 2003: platformbijeenkomsten voor schoolleiders van
(dezelfde) 120 scholen
Samenhang
•
Een tweede gegeven van belang is dat het streven naar meer samen-
winter 2003 - 2004: ruim 100 interviews met leraren en
(afvaardigingen van) teams van meer dan 40 scholen
hang in het onderwijsaanbod en het terugdringen van de versnippering
•
door een grote meerderheid van de scholen wordt ondersteund. Over
voorjaar 2004: platformbijeenkomsten voor 450 leraren van ruim
160 scholen.
de wijze waarop dit zou moeten gebeuren, bestaan uiteenlopende opvattingen. In Basisvorming: keuzes aan de school, het eerste werk-
De uitkomsten van de raadplegingen in het voorjaar van 2003 worden
document voor scholen, introduceerde de Taakgroep vier scenario’s,
hier alleen kort samengevat omdat de volledige tekst als bijlage in de
waarbij de variëteit in opvattingen en ambities van de scholen goed
tussenrapportage van de Taakgroep is opgenomen. De raadplegingen
aansluit.
in de winter van 2003/2004 staan hier centraal, aangevuld met nieuwe
Er zijn scholen die dicht bij het bestaande willen blijven, maar wel de
inzichten die de platformbijeenkomsten van voorjaar 2004 nog
vakken beter dan nu op elkaar willen afstemmen. Andere scholen
opleverden.
willen meer werk maken van vakkencombinaties. Een derde groep scholen wil de inhoud van verschillende vakken grotendeels integreren in projecten of leergebieden. Met name in het vmbo blijkt een groot draagvlak te bestaan voor brede leergebieden; meer dan de helft van de geraadpleegde leraren en schoolleiders wil die kant graag op. In het algemeen valt overigens bij het analyseren van opvattingen van leraren over leergebieden op, dat tweederde van hen de meerwaarde van leergebieden inziet, maar velen (40 procent) er niet voor voelen om het eigen vak in een leergebied te laten opgaan. De reden daarvoor ligt deels in het vak zelf, dat te weinig aanknopingspunten zou bieden om
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 69
onderdeel uit te maken van een leergebied, en deels in het veronder-
quenties daarvan, een ander rooster, minder vakken, meer samen-
stelde eigen gebrek aan bekwaamheid om in zo’n breed gebied les te
werking, worden door de schoolleiders wel ondersteund maar door de
geven.
leraren minder (één op de drie). Schoolleiders willen zowel de
Leerlingen in de onderbouw zijn volgens de meeste leraren (63 pro-
personele organisatie als het rooster aanpassen; leraren oordelen
cent) gebaat bij minder leraren voor de klas, wat horizontale team-
verdeeld over het werken in teams en over alternatieve roostervormen.
ontwikkeling gewenst maakt. Ambitie en werkelijkheid Kaders
We hebben bij de raadpleging niet alleen gevraagd naar opvattingen en
In het licht van bovenstaande hoofdpunten doemt als vanzelf een derde
ambities, maar ook naar een typering van de huidige situatie. Analyse
punt van belang op. Wanneer de beleidsvrijheid van scholen groter
van de reacties biedt zicht op de eventuele kloof tussen wenselijkheid
wordt en het door de overheid gestelde kader algemener, is het nodig
en haalbaarheid, en leidt globaal tot twee conclusies.
de verhouding tussen vrijheid en gebondenheid heel duidelijk vast te
Er bestaan zeer grote verschillen in de startsituatie van de scholen, in
stellen. De ruimte die een set globale kerndoelen biedt, wordt van
vele onderdelen van hun werkterrein: teamontwikkeling, het anders
harte verwelkomd. Maar een flink deel van de scholen ziet op tegen de
organiseren van het lesgeven, inschattingen van de verandercapaciteit
taak om dit zelf uit te werken in prestatieniveaus en concrete leerstof-
van de school. Vooral het laatste is in het geheel van de vernieuwing
eenheden, waarbij de mogelijkheden zeer gevarieerd zijn, van brede
van de onderbouw van belang: wat kunnen scholen in werkelijkheid
leergebieden tot vakken. Uit de raadplegingen blijkt dan ook veel
eigenlijk aan? Op dit punt zijn schoolleiders optimistischer dan leraren.
behoefte aan goede voorbeelden van deze uitwerking. De uiteen-
Bijna de helft van de middenmanagers geeft echter aan dat er nog veel
lopende reacties op eventueel landelijk door de overheid vast te stellen
moet gebeuren om de school gericht in beweging te krijgen.
leerstandaarden hebben veel te maken met de vrees dat de geboden
Verder is van belang dat weinig scholen echte ervaring hebben met
ruimte door dergelijke standaarden weer teniet gedaan zal worden.
vernieuwing. Interessante projecten krijgen veel aandacht in de media, er is veel ambitie onder schoolleiders en een grote bereidheid om
Accentverschillen
vernieuwing aan te pakken, maar op nog slechts weinig plaatsen is
Natuurlijk zijn er accentverschillen waarneembaar tussen de reacties
onder de gewenste condities ervaring opgedaan.
van de onderscheiden gremia in de school. Zowel leraren als schoolleiders willen de onderbouw graag vernieuwen en zijn in die zin
Condities
ambitieus. Leraren zijn daarnaast vooral kritisch, schoolleiders vooral
Over de condities waaraan voldaan moet zijn om optimaal gebruik te
enthousiast; begeleiders zitten daar ergens tussenin. Binnen de
kunnen maken van de te bieden beleidsruimte zijn de geraadpleegden
geleding leraren is een opvallend verschil zichtbaar tussen de teams
het eens: investeren in gebouwen en voorzieningen, verruiming van de
van klas 1 en de brede groep andere leraren: de geraadpleegde teams
mogelijkheden om leraren in te zetten, flexibele leermiddelen,
willen de onderbouw graag aanpakken, terwijl de anderen veel voor-
ontwikkeltijd en scholing, inspirerende voorbeelden.
zichtiger reageren. Bovendien is er een discrepantie tussen opvattingen over de eigen veranderingsbereidheid en het verwachte draagvlak ervoor in de school: over het laatste zijn leraren minder
2003 - 2004: De ambitie van de individuele docent
optimistisch. Nadere analyse van de opvattingen van leraren wijst op verschillen
Uit de raadplegingen in het voorjaar van 2003 hebben we gecon-
naar onderwijsniveau waarin men lesgeeft, naar het gegeven vak en
cludeerd dat ruimte voor de scholen van groot belang is. Ruimte krijgen
naar het aantal jaren ervaring.
betekent gezamenlijk de koers bepalen; daarvoor moeten keuzes
Ook valt op dat binnen vmbo-scholen een grotere ambitie bestaat om
gemaakt worden. Samenwerking is dan niet meer vrijblijvend: in team-
te gaan werken met leergebieden dan binnen (categorale) havo/vwo-
verband geven leraren vorm aan het onderwijs. School- en team-
scholen. Hierbij is de meeste adhesie zichtbaar voor het leergebied
ontwikkeling zijn onontbeerlijk voor het op koers brengen en houden
Mens en maatschappij; in de opdracht aan de Taakgroep lag juist het
van de school. In vrijwel al onze gesprekken bemerkten wij een groot
accent op Mens en natuur.
enthousiasme onder leraren voor de herinrichting van de onderbouw;
Verder komt uit de raadplegingen een interessant verschil naar voren
we wilden graag weten wat er nodig is om dit enthousiasme te
tussen leraren en schoolleiders op het vlak van de organisatie.
behouden. De raadplegingen van eind 2003 - begin 2004 kregen dan
Inhoudelijk is men het in grote lijnen wel eens: minder versnippering
ook als thema de cruciale vraag mee ‘Wat beweegt de leraar?’
en meer samenhang zijn noodzakelijk. De organisatorische conse-
70 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Tussen november 2003 en maart 2004 spraken leden van de Taakgroep
Aansturing
met ruim 50 individuele docenten op scholen, verspreid door heel
Uit de sterke en zwakke punten die genoemd worden bij aansturing
Nederland. Onderwerp van gesprek was: Wat beweegt de leraar? Welke
valt op dat het belangrijk is dat teams niet te groot zijn en niet te veel
ambities hebben de Nederlandse leraren rond het onderwijs aan
wisselen van samenstelling, dat er sprake is van coaching (waaronder
twaalf- tot veertienjarigen?
begeleiding van jonge docenten) en scholing, dat de school streeft
We stelden vragen over de huidige situatie in de onderbouw van de
naar een professionele cultuur waarin ongelijkheid erkend wordt, dat
school, de persoonlijke ambities van de docenten aan de hand van de
het team een eenduidige pedagogische aanpak nastreeft en dat de
vier scenario’s van schoolontwikkeling, de motivatie van de docent, de
sturing goed is. Veiligheid en een goede chemie tussen de mensen zijn
ervaringen met het werken in teams, de gewenste inbreng en rol van de
eveneens van belang. Als negatief wordt ervaren dat verzuimd is het
leerlingen in het leerproces, de ondersteuningsbehoefte en de sturing.
team zijn verwachtingen te laten uitspreken, dominante tegenwerkers,
Hieronder geven we een beeld van wat de gesprekken ons hebben
dreigende afhakers en de-kantjes-ervan-aflopers in het team (waar de
geleerd. Bij het verzamelen van gegevens hebben we onderscheid
schoolleiding onvoldoende op reageert) en te grote vrijheid van secties
gemaakt tussen leraren uit vmbo- en leraren uit havo/vwo-afdelingen,
en individuen.
maar dat onderscheid blijkt lang niet bij elk onderwerp van belang te zijn; alleen waar dat wel het geval is, maken we er een opmerking over.
Onderwijs Verreweg de meeste opmerkingen in de analyse van de huidige situatie
De huidige situatie
betreffen het onderwijs in de klas. Als sterke punten noemen leraren zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren van leerlingen, goede bege-
Het gesprek bestond uit een verkenning van de sterke en de zwakke
leiding en een goede relatie leerling-leerkracht, goede voorbereiding
punten in de huidige situatie in de onderbouw van de school. Deze zijn
op en aansluiting met de bovenbouw, weinig handen voor de klas
te vangen onder zeven aandachtspunten: innovatie, organisatie, aan-
(alleen genoemd door vmbo-leraren), variatie in werkvormen, onder-
sturing, onderwijs, condities, samenwerking en communicatie.
wijs op maat en kennisoverdracht (alleen genoemd vanuit havo/vwo). Zwakke punten zijn een te groot verschil tussen theorie en praktijk, te
Innovatie
traditioneel en teveel klassikaal onderwijs, gebrek aan samenhang
Aspecten van innovatie worden ongeveer even vaak als sterk of als
tussen de vakken, te weinig aandacht voor de didactiek, gebrek aan
zwak punt aangegeven. Daarbij lijkt de innovatieve kracht in vmbo-
bewaking van de doorlopende leerlijn vanuit het primair onderwijs en
afdelingen iets groter dan in havo/vwo-afdelingen, maar dat verschil is
naar de bovenbouw, een weinig uitdagende leeromgeving, te weinig
minimaal. Onderwijskundige initiatieven, ruime ontwikkelmogelijk-
transfer vanuit geslaagde vernieuwingen zoals projecten, te weinig
heden, drang tot verbetering, uitdaging en een grote bereidheid tot
eenheid van de leraren tegenover de klas en afwezige integratie van de
veranderen zijn de meest voorkomende sterke punten.
zorg in het onderwijs.
Als zwak noemt men dat slechts een deel van het team voor vernieuwing voelt, management dat te hard vooruitloopt, gebrek aan
Condities
bereidheid tot veranderen, te weinig aandacht voor implementatie.
Positieve condities voor het goed functioneren van de onderbouw zijn een goed gebouw (daarbij wordt het open leercentrum genoemd), een
Organisatie
apart brugklasgebouw, een gezamenlijk gedragen identiteit, gemoti-
Leraren in vmbo-afdelingen hebben meer dan havo/vwo-leraren last
veerde leraren, een goede naam en een grote toestroom, warmte, niet
van zwakke punten in de organisatie. Leraren noemen in dat verband
stigmatiseren (genoemd door een vmbo-leraar), een positieve houding
een bij de ontwikkelingen achterblijvende ondersteunende syste-
van leerlingen en het feit dat de locatie net een nieuwe start gemaakt
matiek (zoals een ontbrekend of niet adequaat leerlingvolgsysteem),
heef.
teveel docenten op een vak of voor een klas, leraren die te lang maar
Negatieve condities zijn ongeschikte methodes, niet-adequate in-
één vak geven, gebrek aan structuur en duidelijkheid voor leerlingen,
richting van het gebouw, pendelen tussen gebouwen, een apart brug-
onduidelijke criteria voor de groepering van leerlingen. Als positief
klasgebouw (wordt ook hier genoemd vanwege het ontbreken van
ervaart men een goed rooster, tijd en ruimte in het rooster voor project-
oudere, corrigerende leerlingen), onvoldoende faciliteiten (tijd en geld)
onderwijs, werken in homogene klassen, goede afspraken en duide-
waardoor de werkdruk hoog is, veel roosterwijzigingen, onzekerheid
lijke regels. Het voordeel van een systeem waarin docenten zowel in de
door reorganisatie en een relatief groot aantal jonge docenten (ook dit
onder- als in de bovenbouw lesgeven werd genoemd vanuit het sectie-
punt is juist wel positief genoemd als het gaat om de onderwijskundige
belang en niet vanuit afdelings- of schoolbelang.
ontwikkeling). Door een LWOO-leraar wordt ook de grootte van de school als zwak punt aangemerkt. Beweging in de onderbouw / Bijlagen 71
Samenwerking
ontwikkeling gezien. Wel moeten we daarbij opmerken dat ‘team’ en
De aspecten samenwerking en communicatie lopen in de gesprekken
‘kernteam’ op de ene school iets (heel) anders kunnen betekenen dan
wat door elkaar heen, maar zijn toch wel zo te onderscheiden dat we ze
op de andere.
in deze analyse apart bespreken. Over samenwerking worden alleen
Meestal gaat het om een vrij klein team (10 - 16 personen) dat een
sterke punten genoemd. Het gaat dan vooral om een sterke onderlinge
gezamenlijke integrale verantwoordelijkheid heeft voor een bepaalde
binding in het team, collegialiteit, het feit dat men elkaar kan aan-
groep leerlingen. Over dit soort (kern)teams zijn leraren het meest
spreken op wat men doet, elkaar motiveren, naar elkaar luisteren en
enthousiast. Andere genoemde organisatorische verbeteringen zijn het
elkaar inspireren door gedrevenheid. Waar deze elementen van team-
instellen van een werkgroep onderbouw, inroosteren van begeleidings-
zijn ontbreken, wordt dat vooral veroorzaakt door storingen in de
tijd, opzetten van een zorgteam, werken in verticale units en periodi-
communicatie.
sering. Over condities, communicatie en samenwerking worden geen speciale opmerkingen gemaakt.
Communicatie Op alle niveaus binnen de school is een goede communicatie van groot
Opvallend bij de genomen initiatieven is dat communicatieve aspecten
belang. De schoolleiding gaat in de communicatie met de teams niet
veelvuldig genoemd worden onder de zwakke punten, maar dat geen
altijd ‘handig’ om met de invoering van vernieuwingen. Binnen teams is
van de lopende initiatieven iets met de verbetering van de communi-
vaak te weinig ruimte voor discussie en meningsvorming, het overleg is
catie te maken heeft.
niet altijd voldoende slagvaardig en er is vaak te weinig tijd voor. Aan communicatie tussen verschillende teams binnen één school wordt niet
Ambitie
altijd voldoende aandacht besteed. Als gevaar van de ontwikkeling van kleinere teams binnen een school wordt dan ook het ontstaan van
De Taakgroep heeft vier (families van) scenario’s beschreven voor de
eilandjes genoemd.
wijze waarop scholen vorm kunnen geven aan de vernieuwing van de onderbouw. Elk scenario is gericht op het verbeteren van de samen-
Lopende initiatieven
hang: scenario 1 middels afstemming, scenario 2 middels projecten, scenario 3 door het werken in leergebieden en scenario 4 door uit te
Gevraagd naar initiatieven tot vernieuwing en verbetering die in hun
gaan van de competenties van leerlingen. In scenario 1 blijft men dus
school al genomen zijn, noemen de meeste leraren verbeteringen
dicht bij het oude, in scenario 4 gaat het hele onderwijs op de schop.
binnen het onderwijsleerproces: vakoverstijgend werken, aanbrengen
Het een is niet beter dan het ander; in elk scenario kan een school heel
van samenhang in de leerstof door middel van projecten en, soms,
goed worden.
werken in leergebieden. Dit zien we meer in het vmbo (‘minder handen voor de klas’) dan in het havo/vwo, waar vakgericht werken moeilijker
We vroegen de leraren in welk scenario zij persoonlijk het liefst zouden
wordt losgelaten. Ook heeft activerende didactiek in veel scholen een
werken. Enkele docenten (alleen uit havo/vwo) kiezen voor scenario 1:
plek gevonden als punt van onderwijsontwikkeling, met de docent als
zij willen graag de zaken blijven overzien en vinden dit een prima sys-
coach/begeleider in plaats van instructeur: zelfstandig werken, studie-
teem waarin kinderen veel leren. Ze zijn ook bang om al te snel dingen
wijzers, keuzewerktijd, weektaken. Het wordt veel genoemd door beide
te veranderen. Een klein aantal (ook dit zijn havo/vwo-docenten) kiest
groepen leraren, maar iets meer door leraren in havo/vwo. Scholing
voor 1 met elementen van 2: zij willen de leerling wel iets meer verant-
voor leraren hoort hier nogal eens bij.
woordelijkheid en keuzes geven, en vakoverstijgende afspraken
Andere genoemde initiatieven zijn sociaal-emotionele trainingen van
maken, maar verder dan dat willen ze niet gaan.
leerlingen (bijvoorbeeld in het project Leefstijl), verbetering van de determinatie, meer structuur in de doorlopende leerlijn. Opvallend is
Ongeveer een derde van de ondervraagde leraren kiest voor scenario 2;
de school die zich profileert door zich ‘een eigen gezicht’ te geven: de
onder hen zijn meer havo/vwo- dan vmbo-docenten. Hun motivatie: de
school met de sportklas, de school met de kunst-en-cultuurlijn, de
hokjes van de vakken wat loslaten voor projecten, afstemmen door
school met gymnasium-plus, de school met tweetalig vwo (dat al lang
middel van thema’s. Dat zij niet voor 3 kiezen, heeft er vooral mee te
bestaat, maar zich nog steeds uitbreidt).
maken dat ze graag hun eigen vak willen blijven geven en bang zijn dat
Over het innovatief vermogen van de school merken leraren soms op
leerlingen anders teveel losgelaten worden.
dat theorie en praktijk of organisatie en inhoud te ver uit elkaar liggen. Op het gebied van de organisatie zijn veel scholen bezig met teamontwikkeling en dat wordt door leraren vrijwel altijd als een goede
72 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Een kleine groep (ongeveer een zevende; meer vmbo dan havo/vwo))
Motivatie
voelt ervoor om werkend in scenario 2 elementen van scenario 3 toe te passen: periodisering, projecten, veel aandacht voor teamvorming,
Welke persoonlijke kwaliteiten zetten leraren graag in hun werk in? De
minder versnippering, effectiever gebruik van de leertijd. Dat zij niet
ondervraagde leraren noemen een breed scala, verreweg het meest
helemaal naar scenario 3 willen, heeft er mee te maken dat ze het aan-
(driekwart): goed contact met leerlingen, bij hen betrokken zijn en hen
tal vakken niet ál te drastisch willen terugbrengen, behoefte hebben
goed kunnen coachen, motiveren en stimuleren, werken aan hun mens-
aan een rustig vernieuwingstempo en streven naar realistisch ver-
wording.
nieuwen in kleine stapjes. Ook merkt een enkeling op dat hij niet in
Daarna komt (een derde, meer havo/vwo dan vmbo): organiseren, over-
scenario 3 kan werken omdat hij daarvoor niet is opgeleid: hij is van
zicht hebben, structuur aanbrengen.
mening dat daarover veel te gemakkelijk wordt gedacht en dat de
Op de derde plaats (bijna een kwart, meer havo/vwo dan vmbo) staat:
lerarenopleiding om deze reden meervakkig moet worden.
goed uitleggen, overdragen van vakkennis, samenhang in en maatschappelijke relevantie van het vak laten zien. Ruim een vijfde is goed
Ruim een kwart van de leraren (evenveel vmbo als havo/vwo) kiest
in het uitdenken van en openstaan voor nieuwe dingen, en vaak ook in
voor scenario 3. Zij vinden zelfstandig werken heel belangrijk, willen de
de uitwerking daarvan.
leergebieden laten aansluiten op de profielen, streven naar optimale
Hiernaast worden allerlei persoonlijke kwaliteiten genoemd: prestaties
samenwerking tussen docenten en zijn pedagogisch gericht in plaats
leveren met groepen, analyseren, goed luisteren, oog hebben voor de
van vakgericht. Een LWOO-docent merkt op dat deze manier van leren
kwetsbare én voor de betere leerling (meer vmbo dan havo/vwo),
beter bij zijn type leerling past. De angst voor scenario 4 ligt in het
flexibiliteit, een groot repertoire didactische vaardigheden, werklust,
bieden van onvoldoende structuur.
motiveren van collega’s (vmbo), een positief-kritische instelling, geduld, ervaring, probleemoplossend vermogen, ontwikkelen van
Enkele (vmbo-) docenten aarzelen tussen scenario 3 en 4: zij werken
emotionele intelligentie, visionair zijn..... en een aantal andere, aan de
graag als coach en vinden een optimale samenhang nodig voor leer-
bovenstaande gerelateerde kwaliteiten.
lingen, maar weten met scenario 4 niet goed raad. Ruim een zesde van de leraren tenslotte kiest voor scenario 4: deze
Welke prikkels in het werk zorgen voor bezieling en geven (weer)
werkwijze doet het meest recht aan het kind, dat hierbij het initiatief
energie? In de antwoorden komt het meest voor: het ervaren van
krijgt; er is ruimte voor verschillen tussen leerlingen en natuurlijk leren
erkenning en vertrouwen van leerlingen en een goed contact met hen
krijgt een plek. Ook de docent kan hierbij zijn sterke kanten inzetten.
(tweederde, meer havo/vwo dan vmbo). Ook noemen veel leraren (een kwart) goede resultaten van leerlingen, ‘het lichtje bij hen zien aan-
Wat zijn de belangrijkste belemmeringen bij het realiseren van de
gaan’, leerlingen die met plezier naar school gaan. Ook zorgen een
genoemde ambitie? Angst voor verandering en het bestaande niet
goede sociale omgeving en een goed contact met collega’s (elkaars
durven loslaten, weerstand (soms vanwege ervaringen uit het ver-
sterke en zwakke punten kennen en op elkaar kunnen rekenen, er
leden), de overtuiging dat de organisatie niet op al teveel verandering
samen voor staan) voor energie. Dingen mogen doen waar men goed in
is berekend, gebrek aan kennis over mogelijke vernieuwingen, ondui-
is, nieuwe dingen mogen doen, werken in teamverband, van elkaar
delijkheid, te weinig richting geven door de schoolleiding, inadequate
leren en ‘onderwijskundige voeding’ (het onderwijskundig gesprek)
communicatie. Ook speelt problematische doorstroming naar de
zijn ook belangrijke prikkels voor de motivatie. Opvallend is dat veel
bovenbouw een rol.
opmerkingen in dit verband onder het kopje ‘Relatie’ te vangen zijn en
De belangrijkste belemmeringen zijn gelegen in de condities: de
ook vrij veel onder Onderwijs en Aansturing. Het gaat hier niet vaak om
methodes zijn niet geschikt, gebrek aan faciliteiten (financiën en
condities als tijd en geld.
gebouwen), de politiek is niet betrouwbaar, de schoolcultuur past niet bij een andere werkwijze. Bovenal is de hoge werkdruk een belemmer-
Teamwork
ende factor: te zware taakbelasting, gebrek aan ontwikkeltijd. Bij het onderwerp ‘Teamwork’ hebben we gevraagd naar positieve ervaringen met het werken in teams en naar kenmerken van het ideale lerarenteam. De antwoorden op deze beide vragen kwamen logischerwijs voor een groot deel met elkaar overeen. Bij de positieve ervaringen vallen de meeste opmerkingen onder de kopjes ‘Samenwerking’ en ‘Relatie’. Collegiale steun, werken aan een gezamenlijk doel, een ruime
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 73
mate van uitwisseling van expertise en gezamenlijke scholing zijn vaak
hier dat meerdere docenten juist nadrukkelijk aangeven dat het
gehoorde positieve punten.
ontwikkelen van zelfstandigheid helemaal niet zo belangrijk is in deze
Ook wordt een team geholpen door het hebben van verschillende,
fase, maar dat de sociale vaardigheden veel belangrijker zijn.
elkaar aanvullende competenties en door van elkaar te leren, zodat het
Vervolgens worden van belang gevonden: zelfdiscipline en structuur
geheel meer is dan de som der delen. Andere positieve ervaringen zijn:
(ongeveer een kwart, meer vmbo dan havo/vwo), initiatief (een kwart),
goede opvang van nieuwe docenten, team coaching en collegiale
reflecteren, een mening hebben en deze verwoorden (een zesde, meer
coaching, onorthodoxe oplossingen kunnen en durven toepassen,
vmbo dan havo/vwo), respect hebben voor volwassenen, ieder ander
gedwongen samenwerking, een goede taakverdeling, goede afspraken
en jezelf (een zesde), zicht hebben op jezelf en de ander, emotionele
maken, het delen van ervaringen (succes en teleurstellingen) en het
intelligentie (een zevende), studievaardigheden (een achtste) en verder
ervaren van gelijkwaardigheid.
interesse en motivatie, concentratie, basiskennis.
Bij kenmerken van een ideaal team wordt veel gesproken over punten
Over de rol die leerlingen zouden moeten spelen in het onderwijsleer-
op het gebied van samenwerking en relatie, maar ook vrij veel over
proces zijn de leraren het grosso modo wel eens: zij moeten een met
aansturing. Bij samenwerking gaat het vooral om een open opstelling
de jaren toenemende verantwoordelijkheid krijgen (bijna de helft van
en bereidheid tot samenwerking, goed overleg waarin bruggen
de leraren vindt dit, meer havo/vwo dan vmbo), ze moeten een keuze
gebouwd en heldere besluiten genomen worden (dit wordt vooral
kunnen maken uit diverse mogelijke aanpakken en op deze manier
genoemd door havo/vwo-docenten), en ook diversiteit wordt belangrijk
invloed kunnen uitoefenen op hun eigen leersituatie en daarin variatie
gevonden.
kunnen aanbrengen (een kwart), ze moeten actief leren met de docent
Bij het belang van goede relaties komt, ook weer vooral bij havo/vwo-
als begeleider (ongeveer een kwart), ze moeten samenwerkend leren in
docenten, de bereidheid naar voren om dingen van elkaar aan te
groepswerk en projecten (ook ongeveer een kwart, meer vmbo dan
nemen en je eigen idee eventueel in te leveren; daarnaast zijn een
havo/vwo).
goede sfeer (met elkaar kunnen lachen!), betrokkenheid en de wil om
Verschillende leraren merken ook op dat er een goede wisselwerking
er samen iets van te maken aan de orde.
met de docent moet zijn: sommige dingen moet je nu eenmaal gewoon
Ook het geven van goede, eerlijke feedback is in dit verband genoemd.
leren en daar heb je zelf niet al teveel invloed op. Incidenteel worden
Om deze aspecten te realiseren, is het belangrijk dat het team hierop
nog de volgende rolaspecten genoemd: goed communiceren,
ook wordt aangestuurd. Een goede samenstelling van het team (een
ervaringsgericht leren, de uitdaging aangaan, ontdekkend leren, open
goede mix van vakken, persoonlijkheden, competenties, leeftijden,
zijn, op tijd hulp vragen. Iemand geeft als suggestie om in elke groep
mannen en vrouwen), een goede taak- en rolverdeling, goed ‘onder-
per onderwerp twee leerlingen als expert aan te wijzen, om de onder-
houd’ van het team (functioneringsgesprekken, complimenten, elkaar
linge uitwisseling en de verantwoordelijkheid daarvoor zo groot
aanspreken op dingen die minder goed gaan) en het zorgen voor
mogelijk te maken.
beweeglijkheid in ieders taken vragen in de aansturing de aandacht. Verder moet het team niet te groot zijn en moeten de lijnen kort zijn.
Ondersteuning
Ook bij dit onderwerp noemen de leraren nauwelijks aspecten met betrekking tot tijd en geld.
De hectiek van alledag, gebrek aan tijd en weinig adequate besluitvorming belemmeren leraren nogal eens om veranderingsgericht bezig te
Inbreng van leerlingen
zijn. We bespraken met hen hoeveel tijd en ruimte, en welke andere ondersteuning zij nodig hebben om zich in de gewenste richting te ont-
We hebben de leraren gevraagd welke persoonlijke kwaliteiten leer-
wikkelen. De reacties zijn onder te verdelen in condities op het terrein
lingen in de onderbouw, dus op de leeftijd van 12 tot 14 jaar, vooral
van:
zouden moeten ontwikkelen. Ook vroegen we naar de rol die de
•
tijd
docenten de leerlingen in het onderwijsleerproces bij voorkeur geven.
•
fysieke ruimte
•
organisatie
Grote voorsprong in de rij te ontwikkelen persoonlijke kwaliteiten van
•
communicatie
leerlingen hebben de sociale en communicatieve vaardigheden,
•
aansturing
normen en waarden, samenwerkend leren; deze worden door zes
•
onderwijs
zevende van de docenten genoemd. De daaropvolgende kwaliteit is
•
relaties
zelfstandig en actief leren, genoemd door ruim de helft; opvallend is
•
personele ondersteuning
•
financiële arbeidsvoorwaarden
•
leermiddelen.
74 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
Veruit de meeste opmerkingen werden gemaakt over aansturing, met
goede individuele sturing moet geven door middel van functionerings-
condities voor tijd als goede tweede.
gesprekken en tijdige feedback, de activiteiten moet structureren en
In de aansturing is zorgen voor voldoende scholing en professionali-
kwaliteitseisen moet stellen (meer vmbo dan havo/vwo).
sering belangrijk. Leraren willen graag geschoold worden in een andere
De volgende incidentele opmerkingen zijn nog te noemen: zorgen voor
manier van lesgeven en ze willen graag kijken bij andere scholen.
informatievoorziening, knopen doorhakken, openheid creëren,
Inspirerende onderwijsbijeenkomsten (niet alleen voor de school-
schouderklopje geven, voorbeeld geven, bereikbaar zijn. Opvallend is
leiding!) zijn een wens. Teambegeleiding en persoonlijke begeleiding
de uitspraak van één docent dat de schoolleiding geen visie moet
(coaching, supervisie, intervisie) worden ook nogal eens genoemd.
ontwikkelen, maar de visie die impliciet in het team leeft boven tafel
Verder moet de schoolleiding een visie hebben en willen leraren zich
moet zien te krijgen. Ook merkte iemand op: ‘Het ideale team stuurt
graag gewaardeerd voelen door de schoolleiding en op haar support
zichzelf aan.’
kunnen rekenen. Vrijwel iedereen geeft aan dat voldoende tijd voor ontwikkeling van het
Met het formuleren van een advies aan de schoolleiding over de in-
grootste belang is, ook om goed met elkaar te kunnen communiceren.
vulling van het teamleiderschap hadden veel leraren wel wat moeite.
Ingeroosterde tijd voor (wekelijkse, tweewekelijkse of maandelijkse)
Hun antwoorden waren heel verschillend en deze diversiteit hangt voor
teambesprekingen, regelmatig tijd voor studiemiddagen, dagen op de
een groot deel samen met de ervaringen die zij momenteel hebben met
hei, scholing en bezoek aan andere scholen. Het geeft rust als men op
teamleiders binnen hun school. Daar komt nog bij dat ‘teamleider’ net
deze tijd kan rekenen en die rust haalt de hectiek uit het werk.
zo gedifferentieerd wordt gebruikt als ‘team’ en ‘kernteam’: soms is
Als het gaat om de fysieke ruimte, zijn voldoende werk- en overleg-
het de leider van een vrij klein team, maar ook conrectoren, unitleiders,
ruimtes voor docenten en studieruimtes voor leerlingen belangrijk.
vestigingsmanagers en sectordirecteuren kunnen met deze titel door
Organisatorisch moet gezorgd worden voor rust en structuur, voor
het leven gaan. Hierdoor zijn ook de gegeven adviezen nogal
kleine klassen, een flexibel rooster en een goed leerlingvolgsysteem.
gedifferentieerd. Toch kunnen we wel een aantal taken noemen die
Relationeel is van belang dat leraren graag met elkaar een boom
door velen als belangrijk beschouwd worden. Hierbij maken we onder-
opzetten en dat zij op elkaar betrokken zijn. Personele ondersteuning
scheid tussen aspecten van het werk van de teamleider zelf (uit-
zoeken zij in onderwijsassistenten, onder wie taalassistenten en TOA’s,
voering) en zaken die voor de teamleider goed geregeld moeten zijn
administratieve ondersteuning en hulp bij het werken met de
om zijn werk goed te kunnen doen (conditioneel).
computer. Onder leermiddelen worden genoemd voldoende computers, goed lesmateriaal voor alle scenario’s en voldoende overige hulp-
In de uitvoering moet de teamleider vooral:
middelen. Een enkeling vindt een betere beloning van belang.
•
sturen op inhoud en minder op vorm, ideeën genereren, de koers
bepalen, onderwijskundige keuzes vasthouden, een voorloper zijn en Sturing
de kar trekken •
delegeren waar nodig en mogelijk
Hierboven is verschillende malen de aansturing aan de orde geweest.
•
goed zicht hebben op de competenties van de verschillende team-
In de gesprekken hebben wij dit onderwerp apart aangekaart, omdat
leden en hun inbreng stimuleren, ieder in zijn waarde laten
teamwork tussen professionals vraagt om een goede balans tussen
•
individuele zelfsturing en directe leiding. We vroegen de leraren op
functioneringsgesprekken
welke punten zij sturing zouden verwelkomen en we vroegen hen een
•
durven ingrijpen, daadkracht tonen
advies aan de schoolleiding te formuleren over de invulling van het
•
structuur bieden en duidelijke kaders stellen
teamleiderschap.
•
een goed technisch voorzitter zijn, zorgen voor goed overleg en
Bijna de helft van de leraren geeft aan dat sturing vooral op het onder-
goede communicatie, met onderwijsontwikkeling als vast punt op de
wijskundige vlak moet liggen: een visie ontwikkelen, beleidskaders
agenda
uitzetten, de lijn vasthouden, de docenten wakker houden (zijn we nog
•
weten wat op de werkvloer gaande is
allemaal met dezelfde vernieuwing bezig?). Een vijfde benadrukt dat
•
achter de teamleden staan.
inhoudelijke gesprekken voeren met teamleden, waaronder
dit alleen op hoofdlijnen moet gebeuren, dus: hoe moeten onze leerlingen van school gaan?, maar de schoolleiding moet zich niet vakinhoudelijk met de uitvoering bemoeien (meer havo/vwo dan vmbo). Verder wordt genoemd dat de leiding het team moet enthousiasmeren en stimuleren, ruimte moet geven voor ideeën en visie van teamleden,
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 75
Conditioneel moet voor de teamleider het volgende in orde zijn:
De huidige situatie
•
taken en verantwoordelijkheden moeten duidelijk geregeld zijn
•
de teamleider moet integraal verantwoordelijk zijn voor zijn team
Bij het verkennen van de huidige situatie vroegen we de teams een
•
hij moet zo weinig mogelijk belast zijn met administratieve en
aantal sterke en zwakke punten van het eigen team te noemen. De
organisatorische zaken
genoemde punten zijn te vangen onder acht aandachtspunten:
•
innovatie, organisatie, aansturing, onderwijs, condities, samenwerking,
hij moet scholing krijgen om zijn taak goed te kunnen verrichten.
communicatie en relatie. Een interessant meningsverschil tussen de geïnterviewde leraren betreft de vraag of de teamleider zelf ook moet lesgeven. De ene
Innovatie
docent vindt dat de teamleider voor de helft van zijn tijd met lessen
Over de innovatieve kracht van het team maken de geïnterviewden op-
belast moet zijn om te weten wat er speelt en hoe het onderwijs zich
vallend weinig opmerkingen. Dit zou er mee kunnen samenhangen dat
ontwikkelt, de ander vindt dat hij om optimaal bereikbaar te zijn
over de aansturing juist heel veel gezegd wordt; de leraren leggen de
helemaal geen les moet geven. Velen nemen een standpunt in ergens
verantwoordelijkheid voor de vernieuwing meestal bij de schoolleiding
daar tussenin.
en als die niet of op niet-effectieve wijze stuurt op vernieuwing, zegt dat niet veel over de innovatieve kracht van het team. Enkele teams
2003 - 2004: Het team in de Nederlandse VOschool
geven aan dat ze voortvarend van start zijn gegaan en vernieuwend bezig zijn (vooral vmbo) en dat de veranderbereidheid groot is. Meer teams laten weten dat er (nog) niet veel sprake is van innovatie
Behalve met individuele leraren spraken leden van de Taakgroep in de
doordat het tempo te laag ligt, er teveel wordt voortgeborduurd op de
winter 2003 - 2004 ook met ruim 50 (vertegenwoordigingen van) teams
oude structuur, slechts een deel van de school aan vernieuwing werkt,
van docenten op scholen, verspreid door heel Nederland. Onderwerp
er teveel onduidelijkheid is, men te weinig veranderingsgezind is, er
van gesprek was: wat beweegt de leraar? Hoe kijken lerarenteams aan
onvoldoende onderwijskundig leiderschap aanwezig is of men in-
tegen hun gezamenlijke werk in de (onderbouw van de) school en waar
houdelijk te weinig gemeenschappelijk heeft. Ook deze opmerkingen
willen ze naartoe?
komen vooral uit het vmbo; havo/vwo-teams hebben überhaupt weinig
We stelden vragen over de huidige situatie van het team, de opdracht
gezegd over hun innovatief vermogen, niet negatief en niet positief.
voor het team, kwaliteit van de samenwerking, opvattingen over leerlingen, structuur en organisatie, ondersteuningsbehoefte en sturing.
Aansturing
Hieronder geven we een beeld van de uitkomsten. Bij het verzamelen
Als sterke punten in de aansturing worden vooral zaken genoemd die
van gegevens hebben we onderscheid gemaakt tussen vmbo- en havo/
te maken hebben met vrijheid, eigen verantwoordelijkheid en auto-
vwo-teams, maar dat onderscheid blijkt lang niet bij elk onderwerp van
nomie in het werk, en met een sterke coördinatie en helderheid in de
belang te zijn; alleen waar dat wel het geval is, maken we er een
aansturing. Ook goede scholing en een goede opvang van jonge
opmerking over.
docenten horen daarbij.
Bij de interpretatie van de gegevens is van belang dat de termen ‘team’
Leraren noemen echter veel meer zwakke punten: kwantitatief zijn
en ‘kernteam’ een grote diversiteit aan betekenissen kennen, variërend
deze het belangrijkste deel van de over de huidige situatie gemelde
van een vestigingsteam van 40 mensen via kleinere teams van 12 tot 16
punten. Een aantal teams is nog in ontwikkeling en op zoek naar
personen tot vaksecties en mentorenteams. In veel scholen maakt men
structuur; de agenda bevat nogal eens teveel organisatie en te weinig
een ontwikkeling door naar kernteams, relatief kleine (12 - 16) teams
onderwijs; er is teveel hectiek; beleidskeuzes zijn door de directie
met integrale verantwoordelijkheid voor een bepaalde groep leer-
opgelegd; er is te weinig eenheid in het team en te weinig samenhang
lingen. Hoe duidelijker deze ontwikkeling, hoe gemakkelijker de groep
tussen de teams binnen de school; de schoolleiding geeft onvoldoende
geïnterviewden reageert op vragen over de opdracht van het team en
morele of facilitaire steun; er is te weinig en te weinig gestructureerd
de opvattingen over leerlingen. Ook deze antwoorden zijn dus gegeven
overleg.
vanuit eenzelfde diversiteit. Organisatie Een paar teams geven een heldere taakverdeling aan als sterk punt. Verder wordt het geven van twee vakken aan één klas genoemd (door een sectie!). Vaker worden zwakke punten aangegeven: een te groot team, teveel wisseling in het team, opgelegde teamsamenstelling,
76 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
teveel parttimers, deel uitmaken van meerdere teams die tegelijk
je collega’s moeten voldoende bereikbaar zijn (zeker de leiding-
vergaderen, hoge vergaderlast voor wie lid is van meerdere teams,
gevenden en de mentoren) en de besluitvorming moet goed geregeld
teamvergaderingen die eigenlijk leerlingbesprekingen zijn, een team
zijn. Een lastig aspect in de communicatie is ook nogal eens dat, naast
waarin competenties ontbreken, te grote klassen/groepen.
de kernleden van een team, er docenten zijn die ‘gastlid’ en daardoor te weinig betrokken zijn. Als positief ziet men: frequent, gestructureerd
Onderwijs
overleg, openheid, heldere en korte lijnen, delen van ervaringen, een
Nogal wat teams (ongeveer een derde) melden als belangrijkste sterke
goede rolverdeling.
punt in hun ontwikkeling dat de leerling en zijn leren centraal zijn komen te staan: het onderwijs is leerlinggericht, de begeleiding en de
Relatie
zorgstructuur zijn goed, het pedagogisch klimaat is in orde, de mentor
Elkaar stimuleren (bijvoorbeeld de ouderen door de jongeren), elkaar
is de spil van het proces.
enthousiasmeren, begrip voor elkaar hebben, elkaar vertrouwen, het
Bij de zwakke punten overheersen opmerkingen over gebrek aan af-
werk bespreekbaar maken, positief-kritisch zijn: allemaal elementen
stemming van de leerstof, gebrek aan samenhang en doorlopende
van relaties die leiden tot een goede samenwerking. Wat opvalt is dat
leerlijnen, versnippering; opvallend zijn ook opmerkingen over leer-
het verschijnsel ‘dwarsliggen’ zowel als sterk punt voorkomt als bij de
lingen die wel érg veel nieuwe kansen krijgen en het verschijnsel ‘over-
zwakke punten: positief-kritische dwarsliggers helpen het team en dus
kill’ aan zorg. Andere verbeterpunten zijn discipline / werkhouding,
het onderwijs voor de leerlingen verder, maar de ‘eeuwige dwars-
differentiatie, slaagpercentage.
liggers’ werken juist zeer remmend.
Een punt dat zowel bij de sterke als bij de zwakke punten genoemd wordt, is (gebrek aan) deskundigheid op het gebied van de leerlingen
De geïnterviewde teams zijn veel vaker ontevreden dan tevreden over
in het LWOO en de basisberoepsgerichte leerweg. Blijkbaar weegt deze
de huidige situatie. De aansturing door de schoolleiding speelt hierbij
deskundigheid dus zwaar in een team.
een belangrijke rol. In de analyse door de teams van sterke en zwakke punten in de huidige
Condities
situatie blijkt op verschillende gebieden een verschijnsel zowel een
Uit de analyse van sterke en zwakke punten op het gebied van de con-
positieve als een negatieve kant te hebben. Hierboven is in dit verband
dities blijkt dat de volgende zaken de teamleden vooral bezighouden:
al de ‘dwarsligger’ genoemd. Ook zagen we in een team dat pas nieuw
•
een goed gebouw
gestart was, met mensen die altijd al op de locatie zaten en mensen die
•
goede faciliteiten
van elders gekomen waren, dat voor de eersten een stevige, bestaande
•
harde werkers
basis als sterk punt benoemd werd, terwijl voor de laatsten dit juist als
•
creativiteit
een nadeel voor de ontwikkeling gezien werd: ‘De anderen komen
•
goede administratieve ondersteuning
helemaal niet los van het oude’. Een derde voorbeeld is de constatering
•
goede, maar niet knellende structuur.
dat het feit dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid neemt een sterk punt is, maar dat het naar zwak doorschiet als iedereen zijn eigen weg
Samenwerking
gaat.
Ruim de helft van de teams noemt grote collegialiteit, een goede sfeer, betrokkenheid op elkaar, ergens bij horen (‘houvast hebben’), elkaar
Fase van ontwikkeling
aanvullen, betrouwbaarheid als sterke punten in de samenwerking in het team. Het feit dat alle leden van het team hetzelfde doel en
De fasen van ontwikkeling die teams doormaken zijn:
dezelfde problemen hebben, speelt daarbij een belangrijke rol. Dat
•
voorzichtig aftasten
meningen, ervaringen en deskundigheden complementair zijn, is ook
•
stevige discussie over opvattingen en taken
een factor van belang. Kortom: sámen op een goede manier aan het-
•
verbeteren van structuur en organisatie
zelfde werken maakt een team tot een sterk team.
•
een hechte en soepel draaiende werkgroep zijn.
We kunnen als fase 0 nog de brainstorm toevoegen: wat willen we Communicatie
eigenlijk met teams in onze school?
Communicatie hangt direct samen met samenwerking. Zonder goede communicatie is samenwerking niet mogelijk en juist daar gaat het
Wij vroegen de teams in welke fase van ontwikkeling zij zich op het
(dus) nogal eens fout. Er moet voldoende gelegenheid gecreëerd
moment van het interview bevonden. We moeten opmerken dat de
worden om contact te hebben met elkaar, om met elkaar te overleggen;
antwoorden op deze vraag niet allemaal bruikbaar zijn, wat de uit-
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 77
komsten van deze vraagstelling vertroebelt: verschillende interviewers
een sportklas in met vakkenintegratie, een klein aantal docenten,
hebben deze vraag verward met de scenariovraag aan de individuele
sportgerelateerde inhouden en een uitstraling naar de regio en naar de
docenten (zie in de analyse daarvan het onderwerp ‘Ambitie’).
rest van de school; kom tot implementatie van natuurlijk leren voor
Niettemin is er wel een beeld te geven. Natuurlijk hangt de fase van
minimaal 30 procent van de school in 2007; bereid een kunst- en
ontwikkeling samen met de mate waarin de school bezig is met (kern)-
cultuurlijn voor in al zijn aspecten.
teamontwikkeling. Op scholen waar men die ontwikkeling op zichzelf
Grote verschillen dus. In een derde van de gevallen had het team geen
nog niet veel aandacht geeft, zijn docenten zich minder bewust van de
idee van zijn opdracht. Eén team (een sectie in dit geval) gaf aan dat
fasen die een team doormaakt dan op scholen waar teamontwikkeling
hierover voor het laatst gesproken was in 1993. Gegeven het feit dat
de basis van de onderwijsvernieuwing is.
vaak geen opdracht ervaren wordt, weet men veelal ook niet (of moet
Van de teams die wel een direct antwoord op deze vraag gaven, bevindt
men er lang over nadenken) wie de opdrachtgever is. De schoolleiding,
een tiende zich in fase 0, een vijfde in fase 1 en een vijfde ergens
het middenmanagement en het team zelf worden ongeveer even vaak
tussen 1 en 2. Een kwart zit in fase 2 of ergens tussen 2 en 3, en even-
genoemd. Eén keer wordt de sectie genoemd als opdrachtgever. Voor
eens een kwart in fase 3 of ergens tussen 3 en 4. Dit betekent dat de
teams die werken in scenario 3 of 4 is de opdracht wél duidelijk en
helft van de teams zichzelf beschouwt als voorbij de tijd van aftasten
bestaan duidelijker meningen over de aansturing en de rol van de
en discussiëren, maar bezig met verbeteren of zelfs al functionerend
opdrachtgever.
als een hechte werkgroep zonder noemenswaardige problemen. Verbazingwekkend waren de (incidentele) gevallen van teams die al
Belemmeringen
een fase verder geweest waren dan ze nu waren. Oorzaak: de schoolleiding was opgehouden met sturen en het team voelde zich in de
Teams die aangaven dat er geen sprake was van een heldere taak-
steek gelaten, of de toegezegde faciliteiten lieten zo lang op zich
stelling vroegen we welke omstandigheden de totstandkoming daar-
wachten dat het team de moed opgaf. Zo kan een ontwikkeling zich
van belemmerden. De oorzaken blijken vooral in de (innovatiegerichte)
ook in omgekeerde richting afspelen.
aansturing en de condities te liggen. Te weinig eenheid van denken, onheldere kaders en koers voor de school, een gebrek aan visie en
De opdracht aan het team
onderwijskundig leiderschap en te weinig trekkers van de kar. Is er wel een visie, dan is die soms opgelegd door de directie (teveel top down),
We vroegen de teams of ze een heldere, niet-vrijblijvende opdracht
de directie is te optimistisch, kan de touwtjes niet uit handen geven en
hebben en wie ze als hun opdrachtgever beschouwen. We vroegen ze
de besluitvorming heeft plaats buiten het (kern)team om. Er is sprake
ook de opdracht te noemen of aan te geven wat de totstandkoming van
van onvoldoende organisatorische structuur, evaluatie, feedback,
een heldere taakstelling belemmert.
persoonlijke aandacht en/of ‘de cultuur is er niet naar’. Ook kan de
Net als bij de vraag naar de fase van ontwikkeling hangt ook de beant-
druk van de bovenbouw de onderwijsontwikkeling in de onderbouw
woording van deze vraag af van de mate waarin teamvorming een
tegenhouden.
expliciet element in de aansturing van vernieuwingsactiviteiten is. De
In de conditionele omstandigheden spelen vooral de waan van de dag
reacties zijn dan ook zeer wisselend. Sommige teams zijn zich er niet
en de werkdruk een rol. Ook de fysieke omgeving en de grootte van de
van bewust dat er van een opdracht sprake is / kunnen zijn en formu-
school werken soms belemmerend. Tenslotte is ook hier communicatie
leren voor de vuist weg: het boek moet uit; onderwijs verzorgen; goed
(inadequate overlegstructuur, gebrek aan afspraken) weer een factor
onderwijs en goede begeleiding voor leerlingen; interessant onderwijs
van belang.
maken voor leerlingen; werken aan verbeteringen voor leerlingen. Of meer verbijzonderd: brugklassers die aan de normen voldoen in klas 3
De kwaliteit van de samenwerking
brengen; leerlingen op de juiste plek in de bovenbouw brengen; zorgen dat alle leerlingen voldoendes halen (op een school waar de ouders de
We vroegen naar de samenstelling van de teams: welke kernkwali-
garantie krijgen dat leerlingen niet blijven zitten).
teiten zijn in het team aanwezig en welke mist u? Goede teams zijn
Een andere groep geeft meer voorbeelden rond teamvorming: het team
immers een mix van mensen die verschillende kwaliteiten vervullen.
ontwikkelen tot een kernteam; een goed onderbouwteam worden qua
Over dit onderwerp hebben lang niet alle teams nagedacht. Het blijkt
leerlingbegeleiding; onderwijs (zelfstandigheid) en flexibele leer-
een aspect van samenwerking waarvan men zich in scholen niet altijd
middelen; je als team onderscheiden.
bewust is en dat door de schoolleiding ook niet vaak expliciet
Een derde groep noemt concrete, echt teamgerichte opdrachten: werk
benoemd of als sturingsmiddel gehanteerd wordt. Veel geïnterviewden
met KAG-AL; geef zorg op maat; pas activerende didactiek toe; richt
hadden er moeite mee hun eigen kernkwaliteiten te benoemen, alsof
78 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
dat iets is waar je het eigenlijk niet over hebt. Juist dat punt maakte dit
•
analytisch vermogen
onderdeel van de gesprekken heel boeiend. Het leidde tot een scala
•
empathisch vermogen
van kwaliteiten die men in het eigen team wist te benoemen en ook tot
•
nuchterheid
veel kwaliteiten die men miste. Het zijn in ruime mate communicatieve
•
integriteit
en relationele kwaliteiten, maar ook persoonlijke eigenschappen,
•
humor
deskundigheid en attitude. De uiteindelijke lijst is minder interessant
•
toetser
dan de bewustwording die we tijdens de gesprekken zagen ontstaan,
•
afmaker
maar toch doen we een poging om, zonder volledig te willen zijn, een
•
leider, voorzitter
zinvol overzicht te geven.
•
wijsheid
•
sjouwer, technische expertise.
Communicatie •
goed luisteren
Deskundigheid
•
openheid
•
computerdeskundigheid
•
feedback
•
pedagogisch-didactische deskundigheid
•
zorgen voor zinvol overleg.
•
vakkennis
•
taakgerichtheid
Relatie
•
maken van nieuw materiaal
•
goede contactuele eigenschappen
•
zaken op papier zetten
•
niet op elkaar vitten
•
administratieve ondersteuning.
•
goed in begeleiding (ook stagebegeleiding)
•
wederzijdse waardering (elkaars kwaliteiten kennen en erkennen)
Aansturing
•
wil om samen te werken
•
structureren, overzicht bewaren, grote lijnen bewaken
•
collegialiteit, vertrouwen in elkaar
•
prioriteren
•
kwetsbaar durven zijn
•
zorgen voor een goede mix van ervaren en onervaren
•
zorgzaamheid.
•
regelen van middelen
•
coaching
Attitude
•
spiegel voorhouden
•
positief-kritische instelling
•
durven loslaten
•
genuanceerd denken.
•
evalueren.
Eigenschappen
Wat niet moet
•
initiatiefrijk
•
vasthouden aan stokpaardjes
•
concrete aanpak
•
remmen en ‘maren’
•
betrokkenheid bij en hart voor leerlingen
•
ego-denken
•
goede contactuele eigenschappen
•
onvoldoende belonen
•
doorzettingsvermogen
•
onvoldoende corrigeren
•
energie
•
perfectionisme
•
oog voor aankleding en sfeer
•
arrogantie.
•
doener, werker
•
denker
•
lef hebben
•
voortrekkersrol
Omdat opvattingen over leerlingen in een onderwijsteam een bindend
•
creativiteit
element bij uitstek kunnen zijn, vroegen we de teams naar de mate
•
punctualiteit, zorgvuldigheid
waarin zij onderling opvattingen uitwisselen over rol, inbreng en
•
enthousiasme, gedrevenheid
kwaliteiten van leerlingen, en in hoeverre er over deze zaken binnen
•
praktische gerichtheid
het team overeenstemming bestaat.
•
optimisme
Opvattingen over leerlingen
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 79
Teams blijken weinig over deze zaken te praten. Het gesprek gaat hier
gelegd, kent geen evaluatie. Opvallend is evenwel het aantal mensen
doorgaans (nog) niet over, wel in scholen waar men in een meer
dat dit overleg als vaak zeer efficiënt en effectief aangeeft.
ambitieus scenario is gaan werken met een duidelijke teamopdracht, bijvoorbeeld de opdracht om natuurlijk leren in te voeren. Het is
Ondersteuning
duidelijk dat de samenwerking in het team dan minder vrijblijvend is en men dus meer behoefte heeft aan uitwisseling van standpunten, en
De hectiek van alledag, het gebrek aan tijd en de weinig adequate
aan afspraken over de benadering van de leerlingen en het omgaan
besluitvorming belemmeren nogal eens het veranderingsgericht bezig
met de leerstof.
zijn. We vroegen de teams hoeveel tijd en ruimte, en welke andere
Bij doorvragen naar meer impliciete opvattingen werd duidelijk dat er
ondersteuning zij nodig hebben om zich in de gewenste richting te
veelal wel gesproken wordt over regels waar leerlingen zich aan
ontwikkelen. De reacties bevinden zich voornamelijk op het terrein van
moeten houden, maar niet over hun aandeel in het didactisch proces.
tijd en fysieke ruimte, scholing, assistentie, verbetering van de orga-
Leerlingenbesprekingen en rapportvergaderingen gaan over de sociale
nisatie, de communicatie en de aansturing.
achtergrond, de karaktereigenschappen en de capaciteiten van de leerlingen en over hun resultaten, maar daar blijft het meestal bij. Waar het
Regelmatig moet tijd beschikbaar zijn voor inhoudelijke onderwijs-
gesprek over de rol van de leerling op gang komt, is dat meestal in het
kundige ontwikkeling. Men denkt wisselend over de frequentie van
kader van het invoeren van een meer activerende didactiek.
ingeroosterde teamvergaderingen, variërend van wekelijks tot maan-
De meeste teams kunnen niet aangeven in hoeverre zij het over dit
delijks en zelfs de variant ‘dagelijks’ doet zich in de praktijk voor.
soort zaken, los van de schoolregels, eens zijn. Daarbij komt dat in een
Daarnaast zouden teams regelmatig de beschikking moeten hebben
aantal gevallen ook nog sprake is van een ‘opgelegde overeenstem-
over een middag of een dag om zich te bezinnen op het werk en de
ming’: er is een concept door de schoolleiding voorgeschreven bij de
gewenste ontwikkeling daarin, dit laatste bij voorkeur buiten de
ontwikkeling waarvan de leraren geen inbreng gehad hebben.
school. De klassen zouden kleiner moeten zijn dan nu en zouden elk een eigen
Structuur en organisatie
plek moeten hebben. Meer ruimte, een betere lokalenverdeling, docentenwerkplekken, een eigen afdelings- of teamvleugel worden
Uit de gesprekken met individuele docenten en met teams blijkt
genoemd in het kader van de fysieke ruimte.
veelvuldig dat het functioneren van een team gebaat is bij een goed
Verder hebben de teams grote behoefte aan goede scholing, op maat,
gestructureerd proces van samenwerking. We vroegen de teams naar
waar nodig en mogelijk op de werkplek. Als specifieke vorm van scho-
hun werkplanning, werkroutines en de evaluatie van hun werkzaam-
ling wordt door zeker een derde van de teams het delen van expertise
heden.
genoemd door bij andere scholen en in lessen van collega’s te kijken,
Ook hier zien we een correlatie met de concreetheid van de team-
intervisie, collegiale consultatie.
opdracht. Hoe duidelijker sprake is van een teamopdracht, hoe meer
Personele ondersteuning is nodig op het gebied van ict, administratie,
uitgewerkt de planning, de routines en de evaluatie.
organisatie van de les (les- , onderwijs-, taalassistenten), toezicht. De
In dit opzicht wordt op de meeste scholen nog heel traditioneel
gewenste organisatorische ondersteuning en effectieve elementen in
gewerkt. Er zijn teamvergaderingen (waarin de agenda veelal wordt
de communicatie en de aansturing zijn rechtstreeks af te leiden uit wat
beheerst door organisatorische en begeleidingszaken in plaats van
we in de voorgaande paragrafen over dit punt gezegd hebben.
onderwijskundige zaken), leerlingbesprekingen, rapportvergaderingen, vaksectieoverleg, studie(mid)dagen. Meestal, maar niet altijd, worden
Sturing
daarvan verslagen met besluitenlijstjes gemaakt en wordt op basis van deze overzichten in de volgende vergadering bekeken of de afspraken
Hierboven is verschillende malen de aansturing aan de orde geweest.
zijn nagekomen.
In de gesprekken hebben wij dit onderwerp apart aangekaart, omdat
Planning op de langere termijn komt nog niet op grote schaal voor.
teamwork tussen professionals vraagt om een goede balans tussen
Afdelingsplannen voor een jaar zijn al wat meer aan de orde. Er zijn al
individuele zelfsturing en directe leiding. We vroegen de teams hoe de
wel goede voorbeelden van het werken met draaiboeken en het werken
sturing van het team nu plaatsvindt en welk advies zij de schoolleiding
in een kwaliteitscyclus met steeds terugkerende evaluatie, maar de
zouden willen geven voor de invulling van het teamleiderschap.
gemiddelde school is daar nog niet aan toe. Hier past nog een opmerking over de rol van de wandelgangen. Veel overleg vindt daar plaats. Dat is niet gestructureerd, wordt niet vast-
80 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
De wijze van sturing van het team blijkt zeer wisselend en varieert van
•
durven ingrijpen, daadkracht tonen
zeer traditioneel (rector, conrectoren) tot directe sturing van (kleine)
•
structuur bieden en duidelijke kaders stellen
kernteams door een teamleider. De volgende functies passeren de
•
een goed technisch voorzitter zijn, zorgen voor goed overleg en
revue (de verschillende termen kunnen op verschillende scholen
goede communicatie, met onderwijsontwikkeling als vast punt op de
verschillende betekenissen hebben): rector, voorzitter centrale directie,
agenda
voorzitter managementteam, sectordirecteur, sectorstaf, coördinator,
•
weten wat op de werkvloer gaande is
teamcoördinator, schoolleiding, directie, directeur, adjunct-directeur,
•
goed bereikbaar zijn
teamvoorzitter, teamleider, sectorleider, unitdirecteur, unitleider,
•
zorgen voor goed kwaliteitsbeleid
middenmanager, zorgdirecteur, onderwijskundig directeur, facilitair
•
zorgen voor een goede sfeer
directeur.
•
communicatief vaardig zijn
Op de keper beschouwd zijn al deze mensen teamleider: de organisatie
•
achter de teamleden staan.
steekt overal zo in elkaar dat er sprake is van gelaagdheid. Van belang is waartoe een team bestaat en wie de leden zijn. Steeds meer zien we
Conditioneel moet voor de teamleider het volgende in orde zijn:
dat teams ‘op de werkvloer’ de integrale verantwoordelijkheid hebben
•
taken en verantwoordelijkheden moeten duidelijk geregeld zijn
over een afgebakende groep leerlingen. Waar dit het geval is, lijkt de
•
de kaders waarbinnen het team opereert moeten duidelijk zijn
tevredenheid over de sturing groter dan waar men meer traditioneel is
•
de teamleider moet integraal verantwoordelijk zijn voor zijn team
ingesteld.
•
hij moet zo weinig mogelijk belast zijn met administratieve en
organisatorische zaken Met het formuleren van een advies aan de schoolleiding over de
•
hij moet scholing krijgen om zijn taak goed te kunnen verrichten
invulling van het teamleiderschap hadden veel teams wel wat moeite,
•
waar nodig moet de afstemming met andere teams binnen de
net als de individuele leraren die we ondervroegen (zie de analyse
school goed geregeld zijn.
hierboven). Hun antwoorden waren heel verschillend en deze diversiteit hangt voor een groot deel samen met hun huidige ervaringen met
Een interessant meningsverschil tussen de geïnterviewde leraren
teamleiders binnen hun school.
betreft de vraag of de teamleider zelf ook moet lesgeven. De ene
Daar komt nog bij dat ‘teamleider’ net zo gedifferentieerd wordt
docent vindt dat de teamleider voor de helft van zijn tijd met lessen
gebruikt als ‘team’ en ‘kernteam’: soms is het de leider van een vrij
belast moet zijn om te weten wat er speelt en hoe het onderwijs zich
klein team, maar ook conrectoren, unitleiders, vestigingsmanagers en
ontwikkelt, de ander vindt dat hij om optimaal bereikbaar te zijn
sectordirecteuren kunnen met deze titel door het leven gaan (zie
helemaal geen les moet geven. Velen nemen een standpunt in ergens
boven). Dit maakt dat ook de gegeven adviezen nogal gedifferentieerd
daar tussenin.
zijn. Toch kunnen we wel een aantal taken noemen die door velen als belangrijk beschouwd worden. Hierbij maken we onderscheid tussen aspecten van het werk van de teamleider zelf (uitvoering) en zaken die voor de teamleider goed geregeld moeten zijn opdat hij zijn werk goed kan doen (conditioneel).
In de uitvoering moet de teamleider vooral: •
sturen op inhoud en minder op vorm, ideeën genereren, de koers
bepalen, onderwijskundige keuzes vasthouden, een voorloper zijn (‘bezielend’) en de kar trekken •
uitgaan van een duidelijke teamopdracht
•
waar nodig en mogelijk delegeren (durven loslaten)
•
goed zicht hebben op de competenties van de verschillende
teamleden en hun inbreng stimuleren, ieder in zijn waarde laten •
inhoudelijke gesprekken voeren met teamleden, waaronder
functioneringsgesprekken (lesbezoek wordt hierbij ook genoemd) •
zorgen voor goed ‘onderhoud’ van het team
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 81
Platformbijeenkomsten 2004
Welke ambities leven er?
De uitkomsten van de ruim 100 hierboven samengevatte interviews
We vroegen de leraren in welk scenario zij het liefst over één jaar
vormden het materiaal waarmee we het gesprek met de leraren op de
zouden werken en in welk over drie jaar.
platformbijeenkomsten ingingen. Ook hier werd de vraag besproken
Over één jaar willen verreweg de meeste leraren (ruim 60 procent)
wat de leraar beweegt en welke ambities hij heeft (en scholen hebben)
werken in scenario 2; van hen hoopt een derde in fase 2B te zitten, van
voor het onderwijs in de onderbouw. We stelden de vragen steeds per
de overigen kiezen er iets meer voor C dan voor A. Van de 40 procent
school (meestal waren per school drie leraren aanwezig).
die niet voor 2 kiest, werkt de helft toe naar 1 (voornamelijk C, daarna
Het zal geen verbazing wekken dat de meningen, plannen, ambities,
B) en de helft naar 3 (A, B, C). Drie groepjes leraren streven naar 4 (D).
zorgen en kansen waarover we op de platformbijeenkomsten hoorden
Ook de ambitie voor over drie jaar ligt voornamelijk bij scenario 2 (bijna
in grote lijnen in het verlengde lagen van die uit de interviews. We
60 procent, vooral C en D), maar van de overige 40 procent streven de
zullen in deze paragraaf dan ook alleen die gegevens uitwerken die aan
meeste (ruim 80 procent) leraren naar scenario 3 (veelal D). Voor
de analyse van de interviews een extra dimensie geven of deze in enig
scenario 1 kiest dan nog een kleine 4 procent van het totale aantal
opzicht nuanceren.
leraren en voor scenario 4 ook (ruim) 4 procent. De collectieve ambitie schuift dus met de jaren wat op richting
De huidige situatie
verbetering in scenario 2 en richting scenario 3. Scholen willen zich graag ontwikkelen, maar kiezen voor geleidelijkheid en voorzichtig-
Aan de vraag naar de huidige stand van zaken, gerelateerd aan de vier
heid.
scenario’s, koppelden we vier fasen van ontwikkeling: formeren
Ook aan deze vraag koppelden we de inschatting van de mate waarin
(incidentele, toevallige samenwerking van enkele vakken – fase A),
de ambitie op de eigen school gedeeld werd. De reacties waren heel
concurreren (discussie over de mogelijkheden – fase B), normeren
wisselend. Bij een aantal leraren leven wat dit betreft zorgen: de
(systematische en vastgelegde afspraken – fase C) en consolideren
ondervraagden willen zelf wel, maar constateren een gebrek aan visie
(het systeem werkt en wordt voortdurend verbeterd – fase D).
bij hun collega’s; de ambitie ligt in het vmbo hoger dan in het havo/
Bij de interpretatie van de gegevens is van belang dat de Taakgroep van
vwo; de harde kern wil wel, maar de rest niet; de school is verdeeld in
mening is dat er tussen de verschillende scenario’s geen kwalitatief
voor- en achterhoedes; het draagvlak is nog niet groot. Andere leraren
verschil bestaat; wel mag van scholen verwacht worden dat zij zich
weten het niet, doordat schoolontwikkeling eigenlijk (nog) geen onder-
steeds verbeteren (dus steeds een fase verder komen) in de ontwikke-
werp van gesprek is. Het aantal optimistische leraren is echter ook
ling binnen het door hen gekozen scenario, dat ook weer niet precies
tamelijk groot (meer dan de helft): van ‘voldoende’ gedeelde ambitie
een van de door ons beschreven scenario’s hoeft te zijn!.
tot bijna volledige of volledige overeenstemming.
Scholen bevinden zich volgens de ondervraagden momenteel voornamelijk in scenario 1, fase A dan wel B. Een enkele school ziet zichzelf
Welke initiatieven lopen al?
in fase C of D. Ook een combinatie met scenario 2 komt voor, in fase A, B en C. Er wordt nog nauwelijks gewerkt in scenario 3 en 4, in dat geval
We vroegen naar al lopende initiatieven, passend bij de ambities, op
wordt vrijwel altijd in combinatie met andere scenario’s gewerkt.
drie terreinen: de inhoud, het team en de organisatie. Conform vorige
In aansluiting op de vraag naar de huidige stand van zaken vroegen we
uitkomsten constateerden we dat scholen inhoudelijk voornamelijk al
de deelnemers of zij van mening waren dat het door hen geschetste
initiatieven ontwikkeld hebben op het terrein van projectmatig onder-
beeld door de rest van de school gedeeld werd. De helft van de
wijs (de helft van de ondervraagde scholen), discussies over afstem-
ondervraagden is hierover optimistisch. Dit laat zien dat op nogal wat
ming van leerstof en vakkenclustering /vakkenintegratie / leer-
scholen de ontwikkeling van het onderwijs onderwerp van gesprek is.
gebieden (een kwart), zelfstandig leren en werken (keuzewerktijd,
Tien procent geeft aan dat men binnen de school verdeeld is, de
studiewijzers). Verder is op veel scholen de onderwijsontwikkeling
overigen zijn bezorgd. Er zijn er ook die geen idee hebben hoe de rest
speerpunt van beleid: op studiedagen en in werkgroepen wordt hier-
van de school hier tegenaan kijkt.
aan expliciet aandacht besteed. Scholing is daarbij een belangrijk instrument. Teamontwikkeling is op ruim de helft van de scholen van de ondervraagde leraren een van de belangrijkste manieren om onderwijsvernieuwing aan te pakken. Door een team de verantwoordelijkheid te geven voor een afgebakende groep leerlingen maakt de school dat
82 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
team integraal verantwoordelijk voor onderwijsontwikkeling. Daarbij hoort veel scholing op activerende didactiek, collegiale consultatie en intervisie, het leren en leven van kinderen. Tegelijk is er sprake van een toenemende samenwerking tussen secties en op het gebied van de pedagogisch-didactische aanpak. Op veel scholen ontwikkelt de organisatie zich, in het verlengde van wat hiervoor gezegd is, rond kleinere teams die steeds meer verantwoordelijkheid krijgen. Naast de teams, of er dwars doorheen, bestaan werk- en projectgroepen die specifieke vernieuwingstaken toebedeeld krijgen. Roosters worden flexibeler en er wordt gewerkt met periodisering om éénuursvakken tegen te gaan.
Voor welke condities moeten scholen en overheid zorgen?
De vraag welke condities moeten worden vervuld wil de ontwikkeling een goede kans krijgen, viel in twee delen uiteen: condities op schoolniveau en condities te vervullen door de overheid. Op het niveau van de school wordt vooral (door bijna de helft van de leraren) genoemd dat er voldoende overleg- en ontwikkeltijd beschikbaar gesteld moet worden. Verder moet er ruimte zijn voor scholing en informatievoorziening; moet er gewerkt worden aan sterke, eensgezinde teams; moeten er ruime roosterfaciliteiten komenm moet het gebouw (of meer in het algemeen de leeromgeving) aangepast worden en moet er ruime aandacht zijn voor geschikte leermiddelen en ict-faciliteiten van hoge kwaliteit. De overheid moet op de allereerste plaats zorgen voor voldoende financiële middelen (dat betekent meer geld dan voorheen); 70 procent van de ondervraagden noemt dit als eerste vereiste, als conditio sine qua non. Verder worden hier als belangrijke punten genoemd: leermiddelen, gebouwen, het vaststellen van duidelijke (wel ruime!) kaders, voorlichting en scholing.
Eerste acties
‘Wat gaat u zelf als eerste ondernemen?’ was de slotvraag op de platformbijeenkomsten. Vrijwel alle antwoorden geven activiteiten aan om op praktische wijze de school in de ontwikkeling verder te brengen: mensen informeren en motiveren, draagvlak vergroten, brainstormen / de discussie aangaan, experimenteren met projectonderwijs of vakkenintegratie, de kracht van de teams vergroten, op andere scholen kijken. Veel activiteiten betreffen ook het verbeteren of intensiveren van het contact met de schoolleiding over de schoolontwikkeling.
Beweging in de onderbouw / Bijlagen 83
Colofon Deze uitgave is een onderdeel van het Eindrapport Beweging in de onderbouw van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Vormgeving LS Ontwerpers BNO, Groningen IJsbrand van Leeuwen
Druk Koninklijke Van Gorcum, Assen
Taakgroep Vernieuwing Basisvorming Hanzelaan 276 8017 JJ Zwolle T (038) 46 70 720 F (038) 46 70 842 E
[email protected] W vernieuwingbasisvorming.nl