1) A) B) C) D)
Tot de flexoren van de knie behoort o.a. M Soleus M Glutaeus maximus M Gastrocnemius M Vastus medialis
2) Aan de spina iliaca anterior superior (sias) hechten vast: A) M Sartorius en M Tensor fascia latae B) M Rectus femoris en M Sartorius C) M Tensor fascia latae en M Glutaes medius D) M Glutaeus medius en M Rectus femoris 3) De Gluteus medius heeft bij het lopen tot taak: A) De romp te anteflecteren B) Het been in de heup te anteflecteren C) Het been in de heup te endoroteren D) Het zijwaartse bekkenkantelen tegen te gaan 4) De spier die zijn insertie aan de tuberositas tibiae heeft is de: A) M Sartorius B) M Gracilis C) M Semitendinosus D) M Quadriceps femoris
Vragen les 1 fysiologie
5) De M Gluteus maximus geeft vooral: A) Retroflexie B) Anteflexie C) Endorotatie D) Abductie
Fysiologie les 1
6) De M Illiopsoas geeft o.a. de volgende werkingen; A) Extensie van de rug B) Anteflexie en endorotatie van het femur C) Retroflexie en endorotatie van het femur D) Voorkomt een pathologische lordose van de Lumbale wervelkolom 7) Om bij iemand de M Quadriceps zoveel mogelijk te ontspannen moet men hem in de houding brengen waarbij de: A) Knie gebogen en heup gestrekt is B) Knie gebogen en heup gebogen is C) Knie gestrekt en heup gebogen is D) Knie gestrekt en heup gestrekt is Herhalen bovenbeen musculatuur: Gluteus maximus medius minimus- illiopsoas- Tensor fascia latae- Sartorius Adductoren,Pectineus, Gracilis Quadriceps (vastus med, lat, intermed en rectus femoris) Hamstrings (biceps femoris, semitendinosus en semimembranosus)
Pes anserinus -Sartorius -Gracilis -Semitendinosus
FYSIOLOGIE Fysiologie probeert de fysische en chemische factoren te verklaren die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan, de ontwikkeling en het afhankelijk voortbestaan van levende materie Kenmerken levende materie: 1: zichzelf handhaven 2: soort handhaven Wij bespreken fysiologie van de mens kenmerk 1: speciaal tijdens inspanning: inspanningsfysiologie. Niet kenmerk 2: soort handhaven = voortplanting. Cel: kleinste levende materie met beide kenmerken 1+2 Door specialisatie in functie en differentiatie in vorm en functie gaan cellen samenwerken: Weefsel (Epitheel, steun, spier en zenuw weefsel) Meerdere weefsels werken samen: Orgaan Meerdere organen werken samen; Orgaanstelsel
Cel: kleinste levende eenheid; Cellen differentieren: gaan verschillen in vorm en functie Kleinste cellen: rode bloedcellen Langste cellen: zenuwcellen Cellen zonder kern: Rode bloedcellen leven gemiddeld 120 dagen Cellen met meerdere kernen: dwarsgestreept spierweefsel: tussenmembranen weg Kortlevende cellen: witte bloedcellen Langlevende cellen: zenuw weefsel: meest gedifferentieerd, slecht in regeneratie Cellen voor opslag: vetcel. Contractiel weefsel: spierweefsel Zenuw weefsel: geleiding Zenuw weefsel
Dwarsgestreepte spier
Vetcel
CEL Cel wordt omgeven door celmembraan Vloeistof in cel: cytoplasma: geleiachtige massa Cytoplasma in spiercel wordt ook wel sarcoplasma genoemd Protoplasma is alle plasma uit cel (Cytoplasma en plasma uit kern) Nucleus: celkern, Nucleolus: kernlichaampje Kern is de baas
Celdeling: Mitose Centriolen gaan naar 2 polen Draden vormen naar Chromosomen met DNA Worden uit elkaar getrokken naar polen Chromosomen verdubbelen Celmembraan knijpt toe en sluit zich af: 2 cellen
Cel-organellen -Mitochondrium/Mitichondria: energiecentrale, veel in spiercellen -Endoplasmatisch reticulum (ER): complex netwerk van kanaaltjes, rol in synthese vetten eiwitten enzymen, veel in levercellen -Golgi-apparaat: Lijkt op ER, verwerkt stoffen uit ER verder en slaat ze op -Lysosomen: Kleine organellen die veel enzymen bevatten,ze spelen rol bij opruimen maar ook bij energievoorziening -Vacuolen: opslagruimte binnen cel, kunnen vocht en vet bevatten
-Ribosomen: korrels Helpen bij opbouw eiwitten
Celmembraantransport Passief; op basis concentratie verschil ; kost geen energie (ATP) ; Diffusie en Osmose Actief; kost energie (ATP) ; treintje vast en loskoppelen aan eiwit ; fagocytose (zie hoofdstuk 3 witte bloedcel) Celmembraan; Afscheding intra-extracellulair Bestaat uit eiwitten en vetten Vetten zijn hydrofoob water afstotend; cellen op afstand
Water • Cel leeft omdat hij wordt omspoelt door waterige vloeistof • Water dient als oplosmiddel en zorgt dan voor vervoer • Water dient als warmtebuffer neemt veel warmte op zonder zelf veel in temperatuur te schommelen, groot belang voor temperatuur regulatie • Chemische reacties verlopen makkelijk in water • Man bestaat voor 60% uit water, vrouw 55% • Water in lichaam in aantal compartimenten -Intracellulair 67% -Extracellulair -interstitieel 26% (intercellulair, milieu interieur, interstitium) -intravasculair 5% - lichaamsholten 2%
Homeostase; Streven naar evenwicht Cel ; Dynamisch proces ; Evenwichtige samenstelling milieu interieur Juiste samenstelling van milieu interieur is levensvoorwaarde. - Aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen - Afvoer van afval en kooldioxide
Tijdens inspanning worden er meer voedingsstoffen en zuurstof gebruikt en meer afval en kooldioxide geproduceerd Voeding, bacterien en virussen beinvloeden homeostase Homeostase wordt met vele regelmechanismen van autonome zenuwstelsel gereguleerd
Homeostase