DE I D E R L M D M JOURNALIST
ORGAAN
V A N HET V E R B O N D V A N N E D E R L A N D S C H E
VERANTWOORDELIJK DIT
BLAD
REDACTEUR;
VERSCHIJNT
i.
LEARBUCH
MAANDELIJKS
Ui _JM
m\
il •- "3111 J. tt*\ co
z
rn
< Wl s z HP'! *
ADRES
VOOR
REDACTIE
EN
ADMINISTRATIE
J. P. C O E N S T R A A T 3. S-GR A V E N H A G E . TEL. 7 2 0 0 7 0 *
NOVEMBER 1 9 4 3
3e JAARGANG. No. 11 Nadruk, ook van gedeelten,
JOURNALISTEN
slechts geoorleofd
na toestemming
van de
redactie
SCHERPE KOERS In Oosterbeek, nu een jaar geleden, werd het op de bijeenkomst van hoofdredacteuren duidelijk gezegd — eigenlijk: herhaald, wat op andere vergaderingen den journalisten herhaaldelijk werd voorgehouden —: „wij verwachten van U medewerking in den geest, zooals deze door het tijdsgebeuren en onze wereldbeschouwing wordt bepaald. Wij hebben het recht dit van U te eischen, omdat U zich, door nu journalist te zijn, vrijwillig hebt onderworpen aan de wetgeving, welke het beroep van journalist tot een door de overheid geregelde openbare taak maakt. Kunt gij U in geweten niet onderwerpen aan deze taak, welnu, wij zullen respect hebben voor' het moeilijk, doch mannelijk besluit, waarbij gij de eenig juiste consequentie trekt uit het conflict. Maar hebt gij den moed niet om zelf te kiezen, dan zullen wij dit t e zijner tijd voor U doen. Wij geven U nog tijd, doch weet wel, dat ons geduld eens uitgeput raakt." In Wassenaar is gebleken, dat dit geduld inderdaad is uitgeput. Hoe kameraadschappelijk deze bijeenkomst ook was, toch hebben zij, wien het aanging, een offensief t e verduren gekregen — zoowel van overheidszijde als van de zijde van meer en minder gematigde vakgenooten — waarbij het hun, die niet hoorende doof waren, duidelijk moest worden, dat zelfs hun eigen vakgenooten recht eischten tegen het onmannelijk schuilevinkje spelen tegen zijn geweten, volk, overheid en geestelijke gezagdragers van allerlei richting. Een offensief, waartegen de verdediging, zoo deze al werd gevoerd, bestond uit de schamele en aftandsche theorie over tactiek, waarbij één tacticus de stelling verdedigde, dat hij meer heil zag in het gebruik van een aantal medewerkers uit de provincie, dan dat hijzelf het politieke zwaard aangordde. Hij zal dit heil niet voor, doch wel van zijn
lezers .(en geestelijke gezagdragers) voor zichzelf verwachten; — maar wij zullen zien, of de goegemeente zich op den duur zoo schaamteloos laat bedriegen als men meent — inderdaad slechts méént — óns t e kunnen doen. Tusschen Oosterbeek en Wassenaar heeft een jaar gelegen, waarin de wisselende oorlogskans en de reflexen daarvan op den binnenlandschen toestand de hazenharten heeft doen ineenkrimpen. Tusschen Oosterbeek en Wassenaar kon duidelijk worden, wie aan een ideaal geloofde, niet enkel wanneer de conjunctuur voor de verwezenlijking daarvan gunstig was, doch vooral wanneer de slagen van het lot de belijders van dit ideaal beproefden. Vóór Oosterbeek ging het te goed, om in allen standvastigen te kunnen zien, na Oosterbeek kwam de selectie, duidelijk en aanwijsbaar, die de wankelmoedigen en de in het diepst van hun hart onverbeterlijken scheidden van hen, die bleven gelooven. Na Wassenaar is de tijd gekomen, om deze scheidslijn daadwerkelijk te trekken en hun, die in hun binnenste allang hadden gekozen, doch niet den persoonlijken moed hadden hieruit de eenig juiste conclusie te trekken, deze keus zonder meer ook in de practijk op te dringen. Het zal genoegzaam bekend zijn, dat in het begin van deze maand van enkele hoofdredacteuren van dagbladen door den Voorzitter van het Verbond de inschrijving in het beroepsregister is doorgehaald. Sommigen, zullen dezen maatregel hard vinden, maar er zijn onder de geschrapte hoofdredacteuren zeker enkelen, die het reeds • veel eerder hadden verwacht. Hoe deze maatregel op de betrokkenen neerkomt, is niet zoo belangrijk, vooral ook, omdat er niet één al of niet vrijwillig uit het beroep getreden journalist op het oogenblik nooddruftig 1
is. Integendeel (en dit moge een wenk zijn voor hen, die in dezelfde richting varen als de thans ontslagenen): er zijn journalisten, die een ander beroep kiezen, omdat er elders meer te verdienen valt. Het belangrijke van dezen maatregel is, dat er uit blijkt, hoe het Journalistenbesluit, behalve een wet ter bescherming en verheffing van den beroepsstand, een consequente en daarom zoo noodig harde politieke wet is. Het is immers zoo, dat de journalistiek een openbare taak is, welke van staatswege wordt geregeld. Men kan het daarmede eens zijn of niet. Als men met deze regeling niet accoord kan gaan, kan men het allerminst eens zijn met de consequenties, welke natuurnoodzakelijk uit deze door de wet vastgestelde feitelijke omstandigheid voortvloeien. Als de overheid de taak regelt, spreekt het voor zichzelf, dat zij ook de plichten en rechten van de beoefenaren van deze taak vaststelt. De openbare, publiekrechtelijke taak houdt in, dat men de overheid, den staat, steunt in het werk voor land en gemeenschap. Dit is immers evengoed de plicht van den ambtenaar, die, als wij, een openbare taak vervult. Hoe de overheid nu meent, dat haar werk moet worden gesteund, staat op de eerste plaats tot haar eigen beoordeeling. Het is in de afgeloopen drie jaar wel duidelijk geworden, hoe de overheid de taak van den journalist ziet en hoe zij verwacht, dat de journalist deze vervult. Het is ook duidelijk, dat hij, die dit nog niet weet, er althans niet naar handelt, ongeschikt is voor de taak, waaraan hij zich, door na het Journalistenbesluit vrijwillig journalist te blijven, heeft onderworpen. Dat wil zeggen, dat hij de eigenschappen van
den journalist, „welke noodig zijn om de taak van het voorlichten der openbare meening te vervullen" mist. Hij moet daardoor noodzakelijk te kort schieten in zijn beroepsplichten. Het Verbond heeft er voor te waken, „dat de beroepsjournalisten elk voor zich hun plicht vervullen." Drie jaar lang is duidelijk geconstateerd, dat velen hun plicht niet vervullen "en dus niet de eigenschappen van den journalist bezitten. In de onderhavige gevallen heeft de Voorzitter van het Verbond artikel 10 van het Journalistenbesluit toegepast en de inschrijving in het beroepsregister doorgehaald. * * * Het blijkt wel, dat van nu af aan een scherpe koers zal worden gevaren. En velen zullen verzuchten: eindelijk! Doch niet alleen in de hoogere regionen der journalistiek waait een frissche wind. Van eiken leerling, die in ons vak komt en er reeds in is, wordt geëischt, dat hij zich in politieken zin één voelt met de beginselen van het nationaal-socialisme. De jongeren, die aan dezen eisch voldoen, zullen langzamerhand de elementen, welker politieke klok drie jaar geleden is blijven stilstaan, verdringen. Een scherpe koers in de politieke journalistiek, inderdaad, maar ook wordt het kompas der beroepsethiek en moraliteit scherper in het oog gehouden. Zij, die door gedragingen buiten het beroep den journalistenstand te schande maken, kunnen op onverbiddelijkheid rekenen. In den laatsten tijd zijn er voorbeelden, die bewijzen, dat de molen van het recht bij ons weliswaar langzaam, maar met hardnekkige zekerheid maalt. J. LEARBUCH.
Een Vlaamsclie Boerensoldaat vertelt hoe hij oorlogsverslaggever w e m SS-PK. — 'k Ben kort gestuikt en bonkig! 'K Ben boer! En 'k zal het blijven. Heele lentes heb ik mest gevoerd, heele zomers het land geploegd. Mijn haar is verstreuveld en mijn huid is verbrand. Mijn tred is breed en wiegend. Mijn hand is eeltig en mijn greep is vast. 'k Heb veel gelezen, 'k Kon altijd goed vertellen: kwinkslagen bij de vleet. Maar nimmer 't hooge woord. Zoo viel de arbeid licht. Wij hadden veel jongens en het hof werd te klein. Ik wilde hard en veel werken. Hier in Duitschland was er werk genoeg. Ik werkte bij een grooten boer van zes-en-dertig paarden. Hard labeur van 's morgens vroeg. Maar 'k was blij en fier. Dat was mijn leven. En 's avonds was ik nog smid en electricien. 'k Moest abso-
luut niet kermissen. Boeken en kranten kon ik algelijk nog lezen. En een praatje voeren ook. Mijn thuis en mijn lief vergat ik niet. Van tijd tot tijd las ik mijn brieven gedeeltelijk in de krant terug indrukken vol pit en kruim! Dat schreef men me tenminste van de redactie. En 'k moest af en toe maar een artikel of een verhaaltje schrijven Dat mijn papier een beetje vuil was, nam niemand me kwalijk, 'k Schreef als ik vrij was: met handen vol aardkluiten of vet van de smeerolie Als 't maar goed was en gelezen werd. 'k Had een gezonden kijk op de dingen. Zei de Landrat immer... Zegden de kameraden ook. Tot ik er self zoo van overtuigd was, dat 'k het natuurlijkste besluit nam: De Waffen-SS.
't Was harde dril en strenge tucht, 't Drukte me echter niet. Dat was ik gewoon. Hard labeur was immers toch mijn leven. Ook hier vergat ik Vlaanderen niet Op zekeren dag werd ik verzet. Ik kwam naar Berlijn. Ik werd Kriegsberichter. Ik, boer, die mijn penne hou als een mestvork en hanepooten schrijf Ik, boer, die op mijn schrijfmachine Mop als op een trommelvel Ik, boer, die een gezonden kijk op de dingen heb en sappig vertellen kan Ik werd Kriegsberichter. Ik ben het nog en ben het graag. Ik schrijve voor Vlaanderen, voor zijn boeren en zijn heeren, voor zijn armen en zijn rijken, voor zijn burgers en zijn soldaten, voor mijn kameraden, die in Duitschland werken, opdat ze ook eens 't „Feldgrau" dragen SS-Oorlogsverslaggever BEBTEN DESEYN.
De Persdienst van de Departementen van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw en Visscnerij Aan het verzoek van den zakelijk leider van het „Verbond van Neder landsche Journalisten" om in dit orgaan iets te vertellen over den Persdienst van de Departementen van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw en Visscherij, voldoe ik gaarne, daar ik hiermede tegelijkertijd hoop een ruimer inzicht in de werkzaamheden van dezen Dienst te brengen bij hen, die het belang van een goede overheidsvoorlichting nog niet op volle waardt weten te schatten. Het is namelijk zoo, dat weliswaar de journalisten in het algemeen den weg naar dezen Persdienst weten te vinden, maar dat er ook nog vakgenooten zijn, die meenen hierin een obstakel te zien bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Dat het tegendeel het geval is moge denzulken uit hetgeen hieronder volgt blijken. Reeds onmiddellijk bij de instelling van den Persdienst aan de beide economische departementen zat als doel voor den redacties de onontbeerlijke richtlijnen en inlichtingen te geven op de zoo omvangrijke gebieden van handel, nijverheid, distributie, scheepvaart, voedselvoorziening, landbouw en visscherij. Te meer deed de behoefte daaraan zich gevoelen, omdat de tijdsomstandigheden een volkomen vrije berichtgeving niet toelieten. Men behoeft slechts te denken aan de tallooze distributie-voorschriften om te beseffen, dat een enkele foutieve voorlichting nadeelig voor de gemeenschap kan werken. In de jaren, welke sinds de instelling van den Persdienst zijn verstreken, is wel gebleken, hoe zeer deze voorlichting noodig was. Het beste bewijs daarvan is, dat de journalisten er thans voor het grootste gedeelte aan gewend! zijn zich inzake de.hierboven genoemde onderwerpen uitsluitend tot den Persdienst te wenden en niet tot afzonderlijke ambtelijke instanties, welke overigens van den Secretaris-Generaal van beide departementen een instructie hebben ontvangen, volgens welke het hun niet geoorloofd is eigenmachtig informaties aan persvertegenwoordigers te verstrekken. Op deze wijze wordt een eventueele onjuiste of on-
volledige berichtgeving voorkomen, terwijl bovendien de voorlichting, nu zij uit één centraal punt geschiedt, ook een vast karakter kan dragen en gebaseerd is op één leidende gedachte: de belangen van de volksgemeenschap, welke evenwijdig loopen en samenvloeien met de belangen van de overheid, te behartigen. Vooral het vermijden van onjuiste berichtgeving moet in de tegenwoordige tijdsomstandigheden van buitengewoon groot belang worden geacht. daar bijvoorbeeld een onvolledig bericht over een distributieaangelegenheid de stemming van het publiek op onberekenbare wijze kan beïnvloeden, waardoor de volksgemeenschap wordt benadeeld en de overheid bij die volksgemeenschap in een verkeerd daglicht wordt geplaatst. Dit belang wordt zoo groot geacht, dat met de instelling van den Persdienst als zoodanig niet kon worden volstaan, maar dat het voorschrift door de daartoe bevoegde instanties moest worden uitgevaardigd voor de journalisten om niets te publiceeren over distributie-aangelegenheden zonder de kopij van te voren te hebben voorgelegd. Dit is geen ideale methode en zij heeft ook haar schaduwzijde. Gedachten uit het publiek, welke de pers tot uiting brengt, zijn vaak de overweging waard. En meer dan eens zijn nuttige overheidsmaatregelen voortgevloeid uit opmerkingen in de pers. Toch bleek in de practijk, dat het op volkomen vrije wijze zich uiten over distributiekwesties tot onberekenbare nadeelen voor de gemeenschap aanleiding kan geven. Dit is een gevolg van het feit, dat de techniek van de distributie een zoo ingewikkelde materie vormt, dat een leek bijkans niet in staat is de problemen, welke zij met zich brengt, te omvatten en te beoordeelen. Het is merkwaardig te constateeren, dat niettegenstaande in het algemeen een uitdrukkelijk gebod om kopij, betreffende onderwerpen, welke beide economische departementen raken, aan den Persdienst ter goedkeuring voor te leggen, de journalisten zich ook in gevallen waarin dit gebod niet
geldt, tot ons wenden met het verzoek om advies, zoodra het een aangelegenheid betreft welke van eenig belang mag worden geacht. Aanvankelijk heeft wel eens de indruk bestaan alsof de Persdienst er uitsluitend is om bepaalde publicaties uit de pers te weren. Niets is minder waar. Steeds wordt mijnerzijds getracht publicatie te bevorderen. Elk artikel, dat aan de goedkeuring van den Persdienst is onderworpen, wordt beoordeeld ten eerste op den materieelen inhoud en ten tweede op het mogelijk ideëele resultaat bij den lezer. Uit dien hoofde behoeft het geen verwondering te baren, dat indien een artikel technisch geheel juist is, er toch bepaalde factoren kunnen zijn, dié de publicatie minder wenschelijk maken. Dit heeft wel eens tot gevolg gehad, dat een persvertegenwoordiger zich er over beklaagde, dat zijn artikel niet werd goedgekeurd, terwijl hij maar niet begreep waarom. Het spreekt vanzelf, dat indien de belangen van de overheid zich daartegen niet verzetten, den schrijver van het artikel mededeeling wordt gedaan om welke reden publicatie wordt ontraden. Het is echter niet altijd mogelijk dit te doen. Ook dit is een beleidskwestie, waarvan men moet aannemen, dat ze alleen en uitsluitend door het algemeen belang wordt bepaald. Steeds wordt uitgegaan van deze basis: bevordert publicatie van het ter goedkeuring voorgelegde artikel het algemeen belang? Zoo ja, dan dient het onderwerp te worden „vrijgegeven"; zoo niet, op welke wijze kan dan in het artikel wijziging worden gebracht, opdat het algemeen belang wel wordt gediend? Het is dus niet de bedoeling van den Persdienst de publicatie tegen te houden, maar deze juist te bevorderen. Deze richtlijn moge voor de journalisten, die den Persdienst als een schrikbeeld zien, voldoende zijn zich er niet van te laten weerhouden hun geestesproducten bij mij in te zenden. De Persdienst is ingesteld voor de journalisten in het belang van de volksgemeenschap, waarbij men volk en overheid als één geheel moet zien. Het is ook daarom, dat de Persdienst regelmatig artikelen van algemeenen inhoud aan de bladen verstrekt, wanneer een bepaald onderwerp onderde aandacht van het publiek moet worden gebracht, bijvoorbeeld in het belang van een goede voedselvoor-
3
ziening, in het belang van den handeldrijvenden middenstand en zijn clientèle, of van welk ander gemeenschapsbelang ook. Het is mede begrijpelijk, dat aan speciale verzoeken van dag- en nieuwsbladen, vakbladen, enz. evenzeer die aandacht wordt geschonken, welke noodig is om dat algemeen belang op de juiste wijze en naar beste weten te bevorderen. Elke redactie vindt dan ook bij ons — ik zou haast zeggen — een welkom onthaal. Op al haar vragen wordt zoo goed en zoo veel mogelijk geantwoord, al haar verzoeken om inlichtingen worden zooveel mogelijk tegemoet gekomen, haar verzoeken om een interview met een ambtenaar over een bepaald onderwerp, worden zooveel mogelijk ingewilligd, waarbij uit den aard der zaak de Persdienst uiteindelijk zijn fiat geeft voor de publicatie. Wij staan gereed om elke redactie de noodige gegevens te verstrekken voor het zelf samenstellen van artikelen, welke daarna vóór de publicatie aan ons dienen te worden voorgelegd ter visie. Het komt in dezen tijd dikwijls op de keuze van een enkel woord of enkele zinswending aan, wil men niet een verkeerden indruk wekken of de lezers onjuiste gevolgtrekkingen doen maken. In verband met de ingewikkelde materie van alle overheidsmaatregelen, zooals wij die heden ten dage kennen en vooral met het oog op den achtergrond, waarop ze zijn geprojecteerd en waarmede de auteur 1 niet bekend kan zijn, valt het licht te begrijpen, dat de Persdienst de aangewezen instantie is hierover een oordeel te vellen. Dat dit oordeel bovendien getoetst wordt aan de journalistieke eisenen en dat bij de beoordeeling die snelheid wordt betracht, welke ook bij het krantenbedrijf spreekwoordelijk ia geworden, mag voor den krantenman een verzekering vormen voor de behartiging van zijn belangen. Bij den Persdienst wordt gewerkt als op een krantenredactie. Den geheelen dag ratelt de telefoon, worden inlichtingen gevraagd en inlichtingen verstrekt. Berichten over aanwijzingen van bonnen, distributieproblemen, voedselvoorzieningsvraagstukken, middenstandsaangelegenheden, nijverheidskwesties, enz. enz. gaan in gedrukten vorm naar de diverse adressen, zooals het A.N.P., de afzonderlijke redacties van dagbladen, nieuwsbladen en vakbladen, mede-
4
werkers aan verschillende bladen, enz. Er bestaat een voortdurend contact met de zetterij, die evenzeer op de klok werkt als bij een krant. Wij letten om zoo te zeggen op de minuut „op het sluiten van de pagina" en „op het zakken van den vorm", zoo goed als op de plattelands- en stadseditie, op de verschijndata van de nieuwsbladen en vaktijdschriften en, op andere factoren, welke ook bij de krant en het vakblad gelden. Wij houden een bericht vast, indien het noodzakelijk wordt geacht de publicatie tegelijkertijd in de gewone en in de vakpers te doen geschieden, wij „hangen aan de telefoon" indien het noodig is het op het laatste moment nog via het A.N.P. of aan een afzonderlijk blad te doen toekomen. De Persdienst voelt zich werkelijk in dienst van de pers. Het spreekt echter vanzelf, dat volledige gelijkstelling met een particulieren persdienst niet mogelijk is, overheidsinstantie zijn, en blijven wij en uit dien hoofde kan dikwijls niet worden voorkomen, dat wij —• met hoeveel journalistieke spijt overigens — een journalist teleur moeten stellen zonder dat het ons mogelijk is hem in te wijden in de geheimenissen, welke tot die houding aanleidi::;; geven. Dat daarbij echter steeds k t t belang van volk en overheid een eerste rol speelt, behoeft geen nader betoog en wie onverrichterzake van ons Bureau mocht terugkeeren (hetgeen, naar ik zeggen mag zelden gebeurt), die moge beseffen, dat hij ook hierdoor zijn medewerking aan de bevordering van de volksgemeenschappelrjke belangen verleent. Er zijn tal van bladen, welke zich met hun moeilijkheden op het gebied van een commentarieering van overheidsmaatregelen tot den Persdienst wenden. Het kan niet worden ontkend, dat daardoor een soort „geleide" berichtgeving ontstaat, doch ook hier moet men niet denken aan een opgelegde politiek. Wanneer een bepaalde overheidsmaatregel eenige onaangename kanten voor het publiek mocht hebben, welke onaangenaamheden beslist onvermijdelijk zijn, dan behoort het zeker tot de taak van den Persdienst om het publiek op de noodzaak ervan te wijzen en zooveel mogelijk uiteen te zetten het hoe en het waarom van de getroffen regeling. Het zijn niet alleen vragen omtrent kwesties, welke de redacties in ar-
tikelen willen verwerken, maai1 het zijn ook kleine, als het ware persoonlijke zaken van lezers, welke eiken dag door de krant bij den Persdienst worden aangebracht en die bij ons eenzelfde minutieus onderzoek ondergaan als de groote, belangrijke aangelegenheden. Tal van bladen hebben o.a. distributierubrieken, waarin de antwoorden op de door de lezers gestelde vragen door ons worden geverifieerd, dan wel opgesteld. Het is voor den Persdienst een welkome gelegenheid om op een of andere grief van een lezer nader en dieper in te gaan, teneinde voor het geheele publiek een omvangrijkere verklaring te geven van het nut van een bepaald overheidsvoorschrift dan bij de uitvaardiging ervan mogelijk was. Immers, het zal in vele gevallen zoo zijn, dat het voorschrift slechts in zijn algemeenheid wordt gezien. Persoonlijke gevallen, welke daarbij over het hoofd worden gezien, komen door de praktijk naar voren, strekken zich soms over groote categorieën uit. Op die wijze kan het voorkomen, dat de overheid geattendeerd wordt op een enkele tekortkoming. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest met de verstrekking van distributiegoederen aan personen van een bepaalden leeftijd, waardoor een bepaalde overgangscategorie hiervan niet genoot. Eén aanvullende regeling was, nadat een desbetreffende vraag bij den Persdienst was ingekomen, mogelijk. Het moge duidelijk zijn, d a t op deze wijze de waardeering van het publiek voor de maatregelen van de overheid in de juiste banen kan worden geleid, terwijl het publiek van zijn kant via de krant de overheid op mogelijke tekortkomingen kan wijzen. Behalve de voorlichting aan de pers geeft de Persdienst ook voorlichting via den radio-omroep „De Nederlandsche Omroep". Deze bestaat uit causerieën en antwoorden op door luisteraars aan den Rijksradio-Omroep gestelde vragen betreffende onderwerpen op het gebied van de beide economische Departementen. Sinds geruimen tijd wordt wekelijks een uitzending gegeven onder den titel „Wat doet de Directie van den Landbouw?" Door middel hiervan wordt het groote publiek meer bekendheid bijgebracht met de werkzaamheden van dat deel van het Departement van Landbouw en Visscherij, dat onder den naam van de Directie van den Landbouw de bodemproductie bevordert door voor-
lichüng > onderzoek, onderwijs, enz. Ambtenaren van voornoemd Departement houden daartoe radiolezingen, welke worden aangevuld met reportages, waartoe de voorbereidingen in overleg met den Persdienst geschieden. Ook andere reportages en causerieën geschieden door onze bemiddeling. De B.N.O. maakt geregeld van onze diensten gebruik op dezelfde wijze zooals redacties van bladen zich tot ons wenden met het verzoek om inlichtingen voor het samenstellen van een artikel. Nu de ruimte in de krant zoo beperkt is geworden, biedt de radio een welkome gelegenheid om bepaalde onderwerpen voor de microfoon te bespreken. Tientallen causerieën, reportages, beantwoording van distributie-technische kwesties zijn op deze wijze reeds in den aether ter sprake gebracht. Ook hier doet zich een bij uitstek geschikte gelegenheid voor om het groote publiek het hoe en het waarom van de overheidsvoorschriften en overheidsmaatregelen uiteen te zetten. Dat een beter begrip voor dergelijke kwesties is ontstaan mag zeer zeker hieraan worden toegeschreven, dat naast de pers de radio een rol van beteekenis vervult. E r ia nog een derde vorm van voorlichting, welke den Persdienst evenmin onberoerd laat. Dit is de film. Hoewel uit den aard der zaak het materiaal hiervoor beperkt is, heeft onze Dienst zich van dit middel reeds eenige malen bediend om door het in beeld brengen van bijvoorbeeld de voedselvoorziening het publiek een
JOH. N. TROMP t Een enkel woord, moge worden gewijd aan de nagedachtenis van den heer Joh. N. Tromp, die den 12en November op 45-jarigen leeftijd te Beverwijk is overleden. Tromp was in het Kennemerland onder de journalisten een bekende figuur. Als plaatselijk vertegenwoordiger voor Beverwijk van het voormalig Haarlems! Dagblad is hij jaren lang dag en nacht voor de belangen van dit blad in de weer geweest. Overigens was hij vol belangstelling voor het maatschappelijk gebeuren in zijn woonplaats en bekleedde dan ook diverse functies in het vereenigingsleven. De vergaderingen van
inzicht te geven in de organisatie. Op deze wijze strekt de Persdienst zich over het geheele gebied van de voorliehtingsmogelijkheden uit. Pers in den ruimsten zin, radio en film zijn de drie middelen, de drie kanalen, langs welke de overheid toelichting kan geven op de door haar uitgevaardigde maatregelen. De Persdienst heeft daarbij een omvangrijke taak, welke geleidelijk is gegroeid en welke thans in de perswereld ingegroeid mag heeten en een onmisbare schakel vormt tusschen overheid en pers. Aanvankelijk stonden de ambtenaren vreemd tegenover deze nieuwe schepping, men was te zeer gewend op eigen vrije wijze contact te zoeken met de voorlichtingsvertegenwoordigers (pers, radio, film) dan dat men onmiddellijk het groote belang kon inzien van een geleide voorlichting, waarbij met alle factoren, waarmede de overheid te maken heeft, kon worden rekeninggehouden. Het duurde echter niet lang of de Persdienst was in het ambtelijke apparaat volkomen in-, geschakeld, zonder dat daarbij de journalistieke eischen, welke aan een dergelrjken dienst worden gesteld, uit het oog werden verloren. Deze werden juist op een gelijk plan gesteld als tegenwicht voor eventueele .bureaucratische" opvattingen van weleer. Zelf geworden tot een ambtelijk apparaat is de Persdienst gebleven het journalistieke orgaan, dat alle voorlichtingsvertegenwoordigers als hun dienst mogen beschouwen, waar en zoodra zij in aanraking komen met de overheid ten aanzien van economische aangelegenheden,
handel, nijverheid, scheepvaart, landbouw en visscherij. Naast deze voorlichting strekt de taak van den Persdienst zich uit tot de papiervoorziening, een specifiek oorlogskind. De papiervoorziening- van de overheid, van de economische departementen, van de periodieken en ook de inlevering van gebruikt papier behooren eveneens tot de onderdeelen van de taak van den Persdienst, benevens de beoordeeling van beroepsgevallen inzake de goedkeuring van drukwerkorders, welke eveneens met de papiervoorziening ten nauwste verband houden. De ambtelijke wegen, waarlangs zich de werkzaamheden te dezen opzichte ontplooien, zullen den journalisten minder interesseeren. Voegt men hier nog bij de werkzaamheden, die de Persdienst verricht in het belang van een zoo goed mogelijke stroom- en gasvoorziening der drukkerijen, voorts het intermediair, dat verleend wordt bij het verkrijgen van rijwielbandèn voor courantenbezorgers in afgelegen plaatsen in ons land, dan heeft men een overzicht van de vele en veelvoudige werkzaamheden, welke door dezen dienst worden verricht, waardoor deze een taak heeft gekregen, die ver uitgaat boven de beperkte doelstelling, welke een persdienst in den regel heeft.
H. KROON. den vroegeren Haarlemschen Journalistenkring bezocht hij trouw en de herinnering leeft nog aan een journalisten-uitstapje aan Beverwijk in den aardbeientijd, dat hij eenige jaren geleden organiseerde. Juist toen de Haarïemsehe bladen in 1942 gefusionneerd werden, was hij afwezig. De bekende slepende kwaal had zijn opneming in een sanatorium noodig gemaakt, zoodat hij vervangen moest worden en uit de journalistiek trad, al werd de relatie tusschen Tromp en zn'n oude omgeving nimmer verbroken. Wel trad een verbetering in, doch dit najaar bracht helaas weer een inzinking, waaraan hfl op 12 November bezweek.
overschot op de R.K. begraafplaats te Beverwijk ter aarde besteld. Er was veel belangstelling en bij dit laatste eerbewijs hebben de collega's, die ook bloemen hadden gezonden, niet ontbroken. D.
JOURNALIST 30 J a a r oud, goed vakman, wenscht wegens omstandigheden van werkkring te veranderen, 't l i e f s t in het Zuiden of Westen des lands. Zeer goede referenties staan ten dienste. Brieven onder no. 59 aan het Bureau van dit blad.
Den 16en November is zijn stoffelijk
5
Regeling
Correspondenten honorarium .
De Leider van het Persgilde der Nederlandsche Kultuurkamer heeft op 11 November j.1. een aanwijzing onderteekend, waarbij het honorarium der correspondenten van dag- en nieuwsbladen wordt geregeld. Deze aanwijzing is hieronder in extenso afgedrukt. Vele zelfstandigen zullen met begrijpelijke belangstelling en nieuwsgierighei-d de nieuwe regeling doorlezen. Sommigen zal zij redelijk voorkomen, anderen zullen er weinig baat in zien. Het is echter duidelijk, dat op het oogenblik practisch geen enkele regeling zou kunnen worden ontworpen, welke den zelfstandigen journalist een redelijk inkomen garandeert, daar de „omzet", dat wil zeggen de hoeveelheid berichten, welke de bladen kunnen plaatsen, tot het uiterste minimum is teruggeloopen. De regeling heeft echter zonder eenigen twijfel de bedoeling, de prestaties van de correspondenten op passende wijze te beloonen. Zij weten thans waar zij aan toe zijn, terwijl de honoreering tot nu toe op de meest willekeurige wijze geschiedde. En over het algemeen niet op de royaalste wijze, hetgeen de vele bij het Verbond over deze zaak binnengekomen brieven, evenals het resultaat van de enquête aantoonen. Als norm voor het te betalen tarief is daarom vrijwel over de geheele linie het hoogst betaalde honorarium genomen. Dat desondanks de goedkeuring van den Gemachtigde voor de Prijzen is verkregen, vindt zijn oorzaak daarin, dat door den kleinen „omzet" de financieele gevolgen niet erg ingrijpend zijn. De regeling is er nu echter en daarmede vooral ook: uniformiteit. Groo te waarde zal zij eerst in de toekomst krijgen als de plaatsingsmogelijkheden weer op ruimer schaal aanwezig zijn. Bij het bouwen aan de
6
rechtspositie van den journalist in het algemeen levert zij echter een niet te verwaarloozen bijdrage. Aanwijzing
van
oen
Gilde
leider No. 15. Betreffende het honorarium voor de correspondenten van nieuwsbladen Vanaf 1 Januari 1944 geldt voor de berekening van het honorarium van de correspondenten van nieuwsbladen de volgende regeling, welke is goedgekeurd door den Gemachtigde voor de Prijzen bij schrijven van 25 Oct. 1943, No. 19244/PTM/P 257. De bladen worden ingedeeld in twee klassen: Klasse, A: Algemeen Handelsblad, De Arbeiderspers, Het Nationale Dagblad, Nieuwe Rotterdamsche Courant, Het Nieuws van den Dag, De Standaard, De Telegraaf en De Tijd: Klasse B : alle andere dag- en nieuwsbladen. Wat de geplaatste copie betreft, wordt een onderscheid gemaakt tusschen: 1. eigen werk, dat wil zeggen: alle werk, dat eenigermate creatief is: artikelen, beschouwingen, recensies van muziek- en tooneeluitvoeringen, tentoonstellingen, films, boeken enz. met uitzondering van alles wat zuiver verslaggevers-werk is; 2. belangrijke berichten en verslagen, dat wil zeggen: alles wat de waarde heeft van een ,,binnenlandje", dus ook de berichten, die in de provinciale, en de streekbladen als algemeen provincie- of streeknieuws worden opgenomen, alsmede de berichten en verslagen, welke worden geplaatst in alle rubrieken buiten het zuiver plaatselijke nieuws: sport, onderwijs, kerknieuws, landbouw kunst, rechtzaken, financiën, handel en nijverheid of economie, sociaal leven, markten, enz.; 3. eenvoudige berichten en verslagen, dat wil zeggen: copie met de waarde van een locaal nieuwtje, ir.
den regel zuiver plaatselijk nieuws, dat alleen in de plaats zelve de aandacht verdient en ter wille van de lezers in die plaats wordt opgenomen; 4. agenda's, dat wil zeggen: ingezonden mededeelingen, welke in het redactioneele gedeelte der courant worden opgenomen, ter aankondiging van concerten tentoonstellingen, tooneel-uitvoeringen, film-vertooningen, jubilea enz. HET TARIEF. Klasse A. 1. eigen werk: 10 cent pet regel met een minimum van ƒ 5.—; 2. belangrijke berichten en verslagen: 6 cent per regel met een minimum van ƒ 1.—, per bericht of verslag; 3. eenvoudige berichten en verslagen. 4 cent per regel met een minimum van 60 cent per bericht of verslag; 4. agenda-berichten: van ten hoogste vijf regels 20 cent per bericht, boven vijf regels 4 cent per regel. Klasse B. 1. eigen werk: 6 cent per regel met een minimum van ƒ 3.—; 2. belangrijke berichten en verslagen: 4 cent per regel met een minimum van 60 cent per bericht of verslag: 3. eenvoudige berichten en verslagen: 2 cent per regel met een minimum van 30 cent per bericht of verslag; 4. agenda-berichten: van ten hoogste vijf regels 10 cent per bericht, boven vijf regels 2 cent per regel. Het tarief is gebaseerd op een kolombreedte van tenminste 6 cm. Voor bladen met een kolombreedte van minder dan 6 cm. kan de Gildeleider op aanvrage een naar verhouding afwijkend tarief toestaan. VERGOEDING VAN ONKOSTEN Alle onkosten voor het verkeer tusschen correspondent/medewerker en redactie (postzegels voor brieven, telefoon) komen ten laste van den uitgever van het blad. 's-Gravenhage, 11 Nov. 1943. De Gildeleider, Mr. J. HUIJTS.
„FOTOARCHIEF" De bovenstaande aanduiding komt in den laatsten tijd weer hoe langer hoe meer in zwang, zooals uit het naar de bronvermelding bij persfoto's ingestelde onderzoek is gebleken. Deze aanduiding is echter in negen van de tien gevallen volkomen onjuist en in strijd met hetgeen ten aanzien van archief-foto's is bepaald. Deze zaak is geregeld in Beschikking no. 9 van den Verbondsvoorzitter,
gepubliceerd in No. 3/1942 van ,,De Nederlandsche Journalist". Daarin heet het: „Het gebruik van archieffoto's is slechts toegestaan, indien met de publicatie daarvan een algemeen belang is gediend en/of indien voor de publicatie daarvan algemeene belangstelling bestaat, voor zoover over netzelfde onderwerp geen nieuwe foto ter beschikking is. De vermelding „Foto-archief" ,,Foto-archief" is slechts toegestaan, indien zij foto's betreft, welke vóór 1 Juü 1941 zijn vervaardigd en waarvan de naam
van den vervaardiger niet meer bekend is," Bovenstaande bepaling is nog steeds volledig van kracht. Zij past volkomen in het kader van Beschikking Nr. 9, welke ala grondbeginsel heeft, dat elke foto den naam van ilen den vervaardiger moet dragen. Een foto na 1 Juli 1941 vervaardigd, kan dus onmogelijk de bronvermelding „fotoarchief" dragen, daar dit verboden is, evenals bij een vóór dien datum gemaakte opname, indien deze niet voldoet aan de in het eerste lid van de bepaling gegeven omschrijving.
JOURNALIST EN RECLAMEMAN Onder bovenstaand opschrift heelt de lieer \V. N. van deiSluis Jr., een bekend deskundige op het gebied van de reclame, in het maandblad „De Pers" zijn meening ten beste gegeven over de verhouding tusschen de twee categorieën van werkers, die tezamen den geheelen inhoud van de courant verzorgen. Men kan hei •met de inzichten van den heer v. d. Sluis eens zijn of niet, doch voor de journalisten is het in elk geval interessant ook eens een niet-journalist in het orgaan aan het woord te zien en wel over een zaak, welke zeer zeker belangstelling verdient. (Red.) Lang heb ik er over nagedacht, voordat ik mij zette tot het schrijven van dit artikel. Immers, er zijn zoovele dingen pas in wording en er verandert aan dat nieuwe dagelijks nog zooveel, dat het wel uiterst moeilijk is den rooden draad te vinden, die leidt tot het uiteindelijke doel. Op talrijke plaatsen zitten nieuwe menschen, dikwijls vol idealen, goedwillend en volkomen eerlijk, maar ook hun meening wijkt nog maar al te vaak af van hetgeen in den nieuwen tijd uiteindelijk bereikt zal moeten worden. Verschillende dingen in, dit opstel zullen u als revolutionnair voorkomen en in tegenspraak met de gevestigde meening. Dat is niet erg, want bij elke revolutie komt de noodige overdrijving voor. Altijd slaat de weegschaal te sterk naar één richting uit. Het is pas den historicus gegeven, die jaren later in zijn rustige werk-
kamer de kronieken ter hand neemt, een evenwichtige critiek te geven op het gebeurde. U en ik zitten met onzen neus vlak boven op de gebeurtenissen, wij missen de distantie, die ons de mogelijkheid geeft het geheel te overzien. Iemand, die wel eens in een doolhof geloopen heeft, begrijpt niet, hoe hij uit dat eenvoudige systeem van paadjes en heggetjes niet weg kon komen, als hij even later van bovenaf het geheel kan overzien. Directe aanleiding tot dit artikel is het boek „De Pers in Nederland", uitgegeven door de N.V. Uitgeverij Opbouw te Amsterdam. Een voortreffelijk boek voor hen, die zich willen heroriënteeren op het gebied van het Nederlandsche Perswezen. Voor de samenstellers niets dan lof, maar i als reclameman kan je niet nalaten af en toe je hoofd te schudden over den heiligen angst, dien de heeren courantenmensehen aan den dag leggen voor het begrip „Reclame". Zelfs een zeer bekend journalist, die van dichtbij de grootste sociale veranderingen heeft bijgewoond, en die meer dan eenig ander Nederlandsch courantenman in staat geweest is de kracht en de draagwijdte der propaganda vlak voor; zijn neus te beoordeelen, loopt in dit boek om het onderwerp „Reclame" heen als een poes om de heete brij. Waarom toch die angst? Het is toch maar eventjes een bewijs van groote ondankbaarheid tegenover de „voedster" van het dagbladwezen „De Reclame"! Waar zouden de heeren journalisten blijven, wanneer er geen advertentieexploitatie-afdeeling aan hun bladen verbonden was? Zij gedragen zich
Maar hoe dan te handelen met foto's, welke worden aangekocht zonder de bedoeling ze onmiddellijk te plaatsen? Wel, zoodra zij geplaatst worden, moet de naam van den vervaardiger er bij komen, die dan aanspraak op volledige betaling /an het auteursrecht kan maken. Eenvoudiger kan het niet. Dat het blad er dan de aanduiding „archief" bovendien bij plaatst, is geen bezwaar. Dat is hoogstens overbodig, doch niet verboden.
als een passagier op een luxe-schip, die, in een rijk gedecoreerden salon met tapijten, waarin je tot de enkels we.-zakt met schrik tot het besef komt, dat de kracht, die hem voortstuwt over den Oceaan, opgewekt wordt door ruige, vieze, zwarte kerels, ergens in de donkere ingewanden van het schip! Journalisten interesseeren zich weinig voor reclame! Wat weet de gemiddelde journalist van reclame? U moet het mij niet kwalijk nemen, dat ik het zeg, maarin den regel een bitter klein beetje! Zij wierpen vroeger een mededeeling, dat een bekend bedrijf, dat jaren lang hun blad met advertenties steunde, een jubileum vierde, met de kolentang in de prullemand. Even later schreven zij kolommen vol over het betoog van den één of anderen populairen professor, die rozijnen of gedroogde, appeltjes zoo gezond vond en oh, wat wonder, na een week of twee verschenen er plotseling lappen van advertenties, waarin beide producten met gloed werden aanbevolen bij de argelooze lezers. De journalist had den professor dus niet doorgehad. Of iets anders! Een outsider op de advertentiemarkt had de een of andere prullariavinding. De pers werd er bijgehaald. Resultaat: twee kolommen met een foto van den trotschen uitvinder. De advertentieexploitatie-afdeeling werd echter spinnijdig, want de betreffende mijnheer was een erkend vijand van adverteeren en maakte liever gebruik van de gastvrije redactiekolommen, dia niets kosten en in attentie-waarde een kapitaaltje vertegenwoordigen! Aan den anderen kant werden daardoor tientallen adverteerders gevoelig op de teentjes getrapt. U ziet, ik heb deze zinnen opzettelijk „in den verleden tijd" geschreven,
7
omdat door de nieuwe bepalingen voor journalisten het allerergste op dit gebied voorkomen is. Dat neemt echter niet weg. dat de gemiddelde journalist (om met dit woord samen te vatten: hoofdredacteuren, redacteuren, verslaggevers e.d.) de reclame met een scheef oog blijft aankijken.
keer blijkbaar de ontwikkeling van het reclamegedeelte van de pers gadeslaat. Die advertentiepagina's vormen niet alleen de levensader van zijn courant, maar zijn bovendien de normale voortzetting van de allereerste aanleiding om überhaupt een courant uit te geven; n.1. een economisch doel!
Eerst kwam de advertentie, toen de courant! Laat ik, niet onbillijk zijn tegenover hen die er voor zorgen, dat het „andere" gedeelte van de courant als wij reclamemenschen verzorgen, in orde komt! Want er zijn wel degelijk oorzaken voor de afzijdigheid, die de journalist ten aanzien van de reclame aan den dag legt! Daar kom ik s t r a k s op terug. In dit verband wil ik echter eerst een blik werpen op de ontwikkeling van de advertentiepagina. Dan zien wij tot onze verbazing (en misschien tot spijt van velen!), dat eerst de advertentie bestond en pas later de courant! De courant immers werd geboren uit de brieven, die de kooplieden elkander toezonden, teneinde op de hoogte te blijven van de verschillende gebeurtenissen. In het interessante boek „De Pers in Nederland", waarover ik hiervoor reeds schreef, vindt men een goed gedocumenteerde beschrijving van het ontstaan van ons Perswezen en ik beveel U de lezing daarvan ten sterkste aan. We lezen bijv. op pag. 11 van bovengenoemd boek, dat in 1581, als de oorlog uitbreekt tusschen Frankrijk en Spanje, een zekere Claes Adriaensz. uit Amsterdam zijn factor in Danzig waarschuwt met een brief van navolgenden inhoud:
Natuurlijk is het goed, dat er een scherpe scheiding is tusschen de men. schen, die de courant „schrijven" en de lieden, die het advertentiegedeelte exploiteeren. Niets is ergerlijker, dan een redactie, die een slaaf is van het adverteeren. Geen weldenkend zakenman zal wel ooit een dergelijken toestand wenschen. Maar die „scheiding" mag toch niet de oorzaak zijn, dat de beide buren elkander niet uitstekend zouden verdragen! In zekeren zin heeft de journalist gelijk, als hij benauwd is voor de advertentie. Laten wij eens een oogenblik nagaan, hoe de advertentie zich in de laatste 50 jaren ontwikkeld heeft en dan komen wij al heel gauw feiten tegen, die om maar eens een bekend citaat van Willem Kloos te verbasteren, waren „de allerindividueelste uitingen van allerindividueelste kapitalistische gevoelens".
,,Te vermoeden staet, dat het Spaens sout wel rijzen mocht. Waerdeur mij belast aan UE. te scriven, indien 't sout van Maerten Ariens ende Willem Michielsz.. nog niet vercoft en is, dat ghij 't selffde wilt houden leggen, totdat ick U anders scrijff." Het was de behoefte aan zakelijk nieuws, dat de couranten deed ontstaan. Het waren financieele drijfveeren, die de ontwikkeling van de berichtgeving - forceerden. Nog steeds is de band tusschen handel, technische verkeersontwikkeling en berichtgeving uiterst sterk. Dat is ook volkomen logisch en daarom is het des te wonderlijker, dat de hedendaagschf journalist met zooveel af-
Steeds heeft immers de reclame den commercieelen grondslag voor het publiciteitsbedrijf gevormd en hoe typisch is die grondslag! De courant :— een economisch wonderdier. De courant moet eiken dag zijn geld opbrengen. Nieuws is alleen wat waard, wanneer het heetgloeiend is, een minuut later heeft het zijn waarde reeds verloren. Een fabrikant heeft de mogelijkheid om de winsten en verliezen over een zekere periode te verdeelen, omdat hij iets tastbaars fabriceert, dat hij desnoods maanden of jaren op voorraad kan laten liggen. Stel daartegenover eens de courant! Overal waar handel is, zijn couranten en niet omgekeerd! De zakenman heeft belang bij een courant en de oprichters van groote bladen waren dan ook in verreweg' de meeste gevallen zakenlieden uit een geheel andere branche, die belang hadden bij snelle en betrouwbare vergaring en verspreiding van nieuws, of er zekere politieke en meestal zeer winstgevende „idealen" mee op het oog hadden.
Verantwoordelijk redacteur: J. LE LRBUCH te 's-Gravenhage. — Uitgever Riviervischmarkt 2, 's-Gravenhage. — Verschijnt maandelijks. — Geen aboi
8
Met de beteekenis en den omvang van de courant, steeg ook de aantrekkelijkheid voor de adverteerders. Nu kan ik mij maar niet voorstellen, dat er ook maar één journalist zou zijn, die er bezwaar tegen zou maken, dat een adverteerder voor de. gastvrijheid, die de redactie hem verleent, en de kosten, die hij veroorzaakt door het zetten, drukken en vooral het extra kwantum papier, dat door de advertentie noodzakelijkerwijs gebruikt moest worden, ook een behoorln'ke vergoeding betaalt. En als de adverteerder, die „gastvrijheid" nu als welopgevoed mensen gebruikt om zijn doel te bereiken en figuurlijk althans gesproken, niet met zijn beenen op tafel gaat zitten of in zijn overhemd in den salon zit te rooken, of om de vergelijking voort te zetten, volkomen salonfahige advertenties maakt met fraaie illustraties of teksten, die onopgesmukt een goed artikel aanbevelen, wat kan de weldenkende journalist dan tegen advertenties hebben ? Nu zal men mij antwoorden, dat de courant tot voor kort wel eens advertenties bevatte van een minder fraai allooi en dat een rechtgeaard journalist er zich terecht voor schaamde, dat zijn directie dergelijke annonces temidden van zijn geestelijke producten dorst te plaatsen. Dat willen wij reclamemenschen ook heelemaal niet ontkennen, maar wij doen er al jarenlang hard ons best voor om daarin verbetering te brengen. Ik noodig" iederen journalist, die daaraan twijfelt, gaarne uit, eens een vergelijking te maken tusschen hetgeen de adverteerders, geholpen door deskundige bureaux, in de jaren 1936 tot 1940 hebben gepresteerd, tegenover datgene, wat in de jaren 1910 en vroeger in de Nederlandsche bladen met den weidschen naam van „advertentie" werd betiteld. Het is een groote onbillijkheid van de zijde der journalisten, als zij de enorme hoeveelheid werk, die de reclamemenschen in de afgeloopen jaren hebben verzet, en de talrijke ernstige pogingen om tot een verbetering van het gehalte en de ethiek van het reclamewezen te komen, trachten te kleineeren, doordat zij het advertentiegedeelte, van hun courant trachten te verdoezelen. (Wordt vervolgd) drukker: N.V. De Residentiebode, entsprijs. P 2087/1 K 1128