Rancune
W E R E L D B I B L I O T H E E K
• AMSTERDAM
Amsterdam, 22 december 2011
Beste lezer dezes, Het zijn rancuneuze tijden, ik hoef u niks te vertellen. U leest de krant immers ook, kijkt televisie, legt uw oor te luister in tram, trein, parlement, rechtbank en bibliotheek. En toch ontvangt u het waarschijnlijk eerste nieuwjaarsgeschenk in boekvorm van Wereldbibliotheek in haar 106-jarige bestaan, een rancuneus nieuwjaarsgeschenk – een paar gekopieerde blaadjes tussen twee dunne kartonnetjes met een lintje bijeengehouden – want zo zijn de tijden nu eenmaal. Dat heb je wanneer boekenkopers geen boeken meer aanschaffen, boekhandels geen boeken meer inkopen, boekenrecensenten geen Nederlandstalige boeken meer bespreken (wel Engelstalige), boekenlezers geen boeken meer lezen, en iedereen over alles een mening heeft. We bedoelen natuurlijk niet u. De inhoud is al net zo rancuneus. Auteurs van Wereldbibliotheek hebben een A4’tje gevuld met of over rancune, in de vorm van een verhaal, een observatie, een gedicht, een tekening of een combinatie ervan. Ieder nieuwjaarsgeschenk bevat vijf bijdragen, geselecteerd volgens een geheim algoritme, zodat ieder van de in totaal 300 nieuwjaarsgeschenken uniek is. De overige kunt u lezen op onderstaande link, waar u ze ook kunt afdrukken en in rancuneuze zelfwerkzaamheid kunt toevoegen aan uw nieuwjaarsgeschenk: http://www.wereldbibliotheek.nl/fonds/showbook.php?boek=603 Rancune of niet, we moeten verder. Gelukkig bent u er nog. Gelukkig. Koen van Gulik Uitgever
Deze uitgave is in die sancti mariani scoti 2011 in driehonderdvoud door de aanwezige auteurs en medewerkers van Uitgeverij Wereldbibliotheek in eendrachtige samenwerking ten burele van de uitgeverij in elkaar gezet. Voor de gelovigen is ze een kerstgeschenk, voor de niet-gelovigen een nieuwjaarsgeschenk, en ze is niet voor de handel bestemd. Alle bijdragen © Arjaan van Nimwegen, Jannie Regnerus, Liesbeth Lagemaat, Kurt de Boodt, Erik Vlaminck, Saskia Kunst, Daniël Rovers, Martijn Knol, Guus Meijer, Marco Kamphuis, Annemarie Estor, Peter Theunynck, Marc van Alstein, Bouke Billiet, Niek Pas, Femke Ponsioen, Hans Dekkers, Hilde Keteleer, Maan Leo, Marc Kregting, Hélène Passtoors, Peter van Dam, Juliëtte Eichholtz, Niek Miedema, Deirdre Enthoven, Imre Dietz, Janneke van der Heide, Patrick Bassant, J.B. Matto, Peter Raedts, Nico Randeraad, Hans Driessen, Kester Freriks, Martin Michael Driessen en Uitgeverij Wereldbibliotheek B.V. Amsterdam 2011 Uitgeverij Wereldbibliotheek B.V. Spuistraat 283 1012 VR Amsterdam www.wereldbibliotheek.nl
Wereldbibliotheek- Over rancune
Wat wil je kwijt over rancune? Dat was de vraag. Daarover nagedacht tijdens het joggen, tijdens het trekken, urenlang, over de zacht glooiende heuvels van Waals-Brabant, ver achter het dorpje Hoegaarden, en goed, ik ken geen rancune. Vierenzestig ben ik nu (veertien dagen geleden was ik vierentwintig), en de dwaze jongeman die schrijver wilde worden, alleen maar schrijver, voltijds, die kinderen wilde en een Grote Liefde… welnu, de goden waren zeer mild. Ik moet toegeven dat ik nogal zelfingenomen was met dat besluit. ‘Geen rancune meer,’ zei de Grote Liefde vervolgens. Ik leerde haar kennen op de universiteit van Antwerpen, eind jaren zestig, toen de faculteit Letteren er net was opgericht. De dwaze jongeman die schrijver wilde worden botste vanaf de eerste dag. Hij wist toch al alles van ‘de letteren’? Hij zou toch schrijver worden? Examenvraag van de professor Stilistiek: ‘Wat is volgens U, persoonlijk, stijl?’ Dat hoefde hem geen twee keer worden gevraagd. Catastrofe. Vijf op twintig. En de belachelijke verklaring van die professor voor dat lage cijfer: ‘Ik wilde niet horen wat U van stijl vindt. Ik wilde horen wat er in mijn cursus staat.’ Dat soort toestanden. En een andere prof die zei: ‘Van Alstein (zo werd je toen aangesproken, alleen met de achternaam), je moet kiezen in het leven. Of je wordt schrijver. Of je wordt germanist.’ Ik vind dat nog altijd een te verdedigen standpunt. Maar rancune? Het is gesleten, zo gaat dat, je moet verder. Je kan toch niet eeuwig blijven kankeren op een stelletje literatuurprofessoren?
Alstein
Van Marc van Alstein verscheen in 2005 de roman Vermiste wereld
En weet je waarom?
Zíj hebben het in mijn hoofd geplant. Dat ding, dat smerige ding waar ik geen naam voor heb omdat ik het nooit heb gezien. Hoe lang loop ik er nu al mee rond? Met die woekerende... die vettige stengel in mijn kop! Ik durf te wedden dat hij stinkt, die plant, met zijn bittere sap. Dat zaad dat alles vergiftigt. Ik kan geen kant op of ik begin al te denken. Ze zullen me ook hier wel weer niet moeten. Natuurlijk willen ze straks zo snel mogelijk van me af. Als ik de kamer binnenkom zullen ze allemaal opstaan. En buiten verder feesten, zonder mij. Net als toen. Me negeren. Om me te pakken. Als ik een vrouw leuk vind, zal ze niet naar me lachen. Ja, tóch: ze zal eerst naar me lachen, om me om de tuin te leiden. En dan, net als ik denk... dan zal ze even zwijgen – en me bespugen. Gewoon bij daglicht, zonder schaamte. Zo loop ik nu al vijfentwintig jaar. Ze kunnen de tyfus krijgen, allemaal. Laatst heb ik gehoord dat een van hen is gestorven. Ze was schijnbaar in B gaan wonen, ruig uitgaansleven, gevonden in een steeg, lever naar de kloten, verkeerde pilletje gekozen natuurlijk. Na onze studies zijn we uitgewaaierd: huisarts in N, chirurg in B, chemicus in H, advocaat in U. En ik, ik ben schrijver geworden. Vast iets om om te lachen. Maar ik weet wel beter. Ik schrijf over ze. Al verdienen ze het niet. Over hun zieke praktijkjes. Over hun gesmoes met farmaceuten. Over hun deals met criminelen. Vroeger was het al zo. Merkkleding, brommers, uitgaan in de stad, pfff. Maar wie zal aan het langste eind trekken? En weet je waarom? Omdat ik ogen heb. Die hebben zij nooit gehad. Ze hebben mij nooit gezien. Ze hebben geen idee. Ik heb een pen zo scherp als een valmes. Zij gebruiken hun pen maar voor hun handtekening, goed zo jongens. Maar ik heb hem geslepen, avond aan avond. Ik weet nog niet wanneer ik het ga doen. Eerst schrijven. Twee boeken verschenen, twee nog in de planning. Misschien daarna nog een. Dan is het genoeg. Dan zal ik mijn pen weer oppakken en er die ranzige plant mee aan flarden snijden. Ik zal dat pennetje mijn oor door boren. Of mijn neus in, als een Egyptenaar. Ik verdrijf die plant als een ongewenste foetus. Wanneer ik dat verziekte brein niet meer nodig heb om hén kapot te maken, dan is het uit. Dan is mijn werk af. Ik weiger. Ik ga niet meer kruipend door dit land van angst. Door de modder. Dat verpeste zenuwstelsel kan dan wel door de shredder.
Annemarie Estor, november 2011
Van Annemarie Estor verschijnt in januari 2012 het gedicht De oksels van de bok
Struisvogel moet dood
Een broeder van de jakhals ben ik geworden, een metgezel van de struisvogels. Job 30:29-30
Als hun gevraagd zou worden welk dier wat hen betreft gerust zou mogen uitsterven, dan zouden ze eerst hun schouders hebben opgehaald en de rat en de pissebed hebben genoemd, die zo weinig aaibare dieren die men associeert met de duisternis en de dood. Pas later, als de microfoon zou zijn opgeborgen en het cameralicht gedoofd, de gedachte aan de struisvogel oftewel de Struthio camelus – in het Grieks ‘megalè strouthos’ (grote mus) – met een maximale hoogte van 2,75 meter en een gewicht van 150 kilo de grootste vogelsoort ter wereld. Niet dat zij zich ergerden aan die groteske bos veren of die stakerige poten waarmee het beest zo hard, zo’n vijftig tot zeventig kilometer per uur als het er zin in heeft, over Afrikaanse of Australische steppes draaft; zelf legden zij op zondagmiddagen ook hijgend hun rondjes af in het park, en als het bloed dan na dertig minuten ook hun fijnste aderen doorstroomde en de zon bij het ingaan van de laatste bocht hun gezicht bescheen, kwam vanzelf de overtuiging dat ze op dit moment hun vleugels konden uitslaan en wegvliegen, de wolken tegemoet – een gedachte die zo absurd nog niet is als je bedenkt dat vlak voor het opstijgen, wanneer je als een zuigeling aan de stoel vastgesnoerd zit en de strook tarmac aan het raampje voorbijschiet, de zogeheten take off ook altijd volstrekt hypothetisch lijkt, totdat het landingsgestel een hupje maakt, het vliegtuig opstijgt en je plots op weg bent naar het grote blauw daarboven. Evenmin werd hun onbehagen gevoed door des struisvogels neiging alles wat in zijn grote snavel belandde, zoals sprinkhanen, prikkeldraad, piepschuim en plexiglas, door te slikken; zelf waren ze ook geen fijnproevers te noemen. Was het dan wellicht de promiscuïteit van de drietenige mannetjesstruisvogel, die, als hij bronstig is, een doffe baltsroep uitstoot (‘boe boe boeh hoe’) en meerdere hennen na elkaar berijdt, nadat eerst de wijfjes zijn neergehurkt om hun bereidheid tot paren te tonen? Of die grote kijkers van het beest, waaruit het wantrouwen straalt dat je ook wel aantreft bij het type slager dat het gebrek aan klandizie in deze vleesluwe tijden wijt aan die enkele klant die het nog wél waagt zijn betegelde winkel te betreden? Nee, ook dat was het probleem niet. ‘Promiscuïteit’ scheen hun een spannend woord. En die bolle ogen? Die vonden ze een grappig gezicht. Er was iets anders aan de hand, een oorzaak te duister om te noemen of zelfs maar te denken – ze zouden bij zichzelf te rade moeten gaan.
Daniël Rovers
Van Daniël Rovers verscheen in augustus 2011 de roman Walter
… ‘Misschien moeten we ophouden te vechten en tonen wie we zijn: dwergen in een wereld vol misverstand. We zijn geboren uit dezelfde vader en moeder, en daar ontlenen we rechten aan. We denken dat we eisen mogen stellen, gebaseerd op de banden van het bloed. Jij zegt dat je mij beter kent dan ik mezelf ken. Ik weet niet eens zeker of ik je wel aardig vind. Eerlijk gezegd: ik denk van niet. [Ik stel me voor hoe je nu opspringt uit je stoel, en boze stappen zet op de paar meter tussen de open haard en de keuken. Misschien praat je hardop tegen de lege ruimte van je huis. Ik zie mijn woorden grimassen van woede kerven in je gezicht. Even ben je heel dichtbij; je adem strijkt als tocht over mijn wang.] Ik wil weg uit de schaduw van jou, die zich zelfs tot hier kan uitstrekken. Ik wil je niet dichtbij. Je beneemt me het zicht. Je zult vinden dat ik je moet ontzien nu Max weg is. Je zal zeggen dat ik je trap nu je weerloos op de grond ligt. Soms geloof ik dat ik kwaad genoeg ben om je te willen zien kronkelen. Hoe jij je van pa en ma bedient om je eigen levensongenoegen op hun schuldeloze schouders te leggen. Hoe jij hen blijft achtervolgen met wat ze je hebben aangedaan, je jeugd hebben verpest. Je ontwijkt je verantwoordelijkheid en maakt aanspraak op hun liefde alsof die vanzelfsprekend is. Je laat, gemakzuchtig als altijd, je last door hen torsen. Je hebt ze verjaagd. Ze hadden geen verdediging meer tegen jouw constante kloppen aan de poort van hun ziel. Het steeds weer tot in detail analyseren hoe we leefden, toen we samen waren, thuis, bij elkaar. Wat levert jou dat eigenlijk op? Waarom blijf je met zoveel genoegen korsten van wonden krabben, wachtend tot wij bloeden? Om gedienstig toe te kunnen snellen met pleisters en zalf? Zodat alle anderen zien hoe lief en zorgzaam je bent? Ik moet me verre houden van de valkuil jou de les te willen lezen. Het is moeilijk om niet steeds precies te doen wat ik jou verwijt. Maar ik wil me weren tegen je bemoeizucht, je opdringerige receptuur voor een normaal leven. Ik mag me er niet over verkneukelen dat Max bij je is weggegaan, maar ik ben blij voor hem. Blij dat hij uit de cocon die jij om hem gesponnen hebt is gekropen, als iemand die kan vliegen. Dat hij zijn vrees voor het onbetamelijke heeft overwonnen. Want wie verlaat er nou vrouw en kind? Jij weet zeker dat Max een ander moet hebben, een feeks die hem heeft verleid. Je kan je niet voorstellen dat hij bij jou weg wil. Weg van je dwangmatige voorschriften te leven zoals jij vindt dat het moet; dat hij niet meer gehoorzamen wil aan de wetten van jouw geleende spiritualiteit, van je onwaarachtige universum van macht en groot gelijk. Van jij altijd het middelpunt. Waarom is voor jou altijd alles te weinig? Je eigent je maar stukken uit de levens van anderen toe zonder zelf iets te willen doen. Waarom neem jij geen verantwoordelijkheid voor je eigen leven en liefdes? Belangeloze liefde kun je alleen maar geven. Niet eisen. Mij is van alles te verwijten. Ik heb om mijn eigen as gewenteld als een doorgedraaide tol. Maar nu vraag ik je te vergeten; ontvreemde herinneringen terug te geven. De termijn is allang verlopen, de boete betaald in eenzaamheid. Je kunt mij niet meer vangen in bezorgdheid, in maar net verholen dreigementen. Jouw bescherming is beklemmend als een op onweer wachtende zomerdag. Alleen gericht op verlossing in een regen van schaamte en spijt. Jij de enige die troosten kan. Het is macht, geen liefde. En mocht ik me vergissen, en het is wel liefde, dan mag je haar houden…’ Uit: onvoltooide serie nooit verzonden brieven – nr. 17: Aan een oudere zus (fragment). Saskia Kunst
Van Saskia Kunst verscheen in oktober 2010 Geboortegrond
Don Alfonso sprak al meer dan 15 jaar niet met zijn vrouw De reden daarvoor was niemand bekend, misschien niet eens Don Alfonso zelf. In het begin heeft doña Louisa nog gehuild, zoals alle echtgenotes zouden doen, om het strakke masker van haar man, zijn – voor haar – dode mond. Maar wat kan een mens uitrichten? Louisa legde zich erbij neer, zong ’s ochtends haar morgengebed naar de bergen, commandeerde de dienstmeisjes en probeerde vóór alles langs de ogen van Alfonso heen te kijken. Waren de kasten blinkend gepoetst? Lag er geen stof op de vensterbank? Was het pluche van de sofa’s en de fauteuils keurig opgeschuierd? De marmeren salontafel? Niets op aan te merken? De spiegellijst van ebbenhout? Haar pupillen sneden als lasers door de ruimte. En zo kwam het dat ze zag wat een mens niet hoort te zien: langzaamaan begonnen de dingen om haar heen te barsten. De zomers waren heet op het landgoed van don Alfonso en doña Louisa, vooral in de augustusmaand was het niet om uit te houden. Zelfs de honden lagen amechtig langs de oprijlaan, hun tong uit de bek. Hijgend. Wanneer ’s ochtends Louisa haar gebed zong naar de blauw geëmailleerde hemel, gaf een enkele kleine vogel soms nog antwoord. Maar overdag, als de zon op haar hoogste punt stond, tot ver in de avond, heerste er een doodse stilte. En het was juist die afwezigheid van ieder geluid die Louisa zich verschrikt deed omdraaien, zomaar, verscheidene keren per dag, terwijl ze door haar eigen kamers liep, over de brede trap naar de bovenverdieping van het huis, zelfs wanneer ze wat halfverdorde rozen plukte in de hof. De stilte sprak haar aan. Bekeek haar. Bekritiseerde haar doen en laten. In die stilte lag de ijskoude zwijgzaamheid van haar man besloten. Alles wat hij niet zei, maar onuitgesproken dacht; alle onverklaarbare verwijten die gedurende de lange dagen en nachten door zijn hoofd spookten, maakten de atmosfeer op het landgoed zwaar. De lucht drukte op de mensen. Op de dieren. Op de kamers en de dingen. Zelfs de dienstmeisjes hielden tijdens hun werk de adem in, wanneer ze de laarzen van de landheer op de tegels in de hal hoorden klossen, wanneer ze zijn droge kuch hoorden, buiten, op het tuinpad. Waar hij liep, of scheen te lopen, durfde niemand, van de jongste bediende tot aan de oude kokkin, in de buurt te komen. En zo kwam het. Rondom don Alfonso leek een muur van eenzaamheid opgetrokken. En zo, gadegeslagen door niemand en gevreesd door allen, banjerde Alfonso dagelijks van het huis naar de schuren en de stallen. Het grind knerpte onder zijn zolen. En onder zijn zolen alleen. Sprak het? Was het een kreunen? Een waarschuwing? Een inleidend mompelen? Zong het grind de tonen na van het morgengebed van Louisa? Geen mens die het wist en kon weten. Tot op een dag, voor de voetstappen van Alfonso uit, een spoor werd getrokken in het gravel. De keien en steenscherven stroomden, als water, naar links en rechts van het pad. Een lange streep donker niets strekte zich uit voor de laarzen van de landheer. En we weten niets, verder, hoe zou een levende ziel ooit kunnen weten wat zich voltrok, daar, in een afgelegen hoek van de hacienda? Niemand heeft Alfonso teruggezien. Wat ooit een pad was, is nu een rivier, er baden kleine vogels op het heetst van de dag. En Louisa? De blauw geëmailleerde hemel lijkt wel terug te zingen, elke ochtend weer. Van Liesbeth Lagemaat verschijnt in februari 2012 de dichtbundel Het uur van de pad
NIET JALOERS Woedend was ik. Hij was me voor geweest. Ik las de eerste pagina’s met stijgende verbazing, dat je zoiets moois kon schrijven. Het was niet te geloven. Dat je door alleen maar de dakpannen en het lover van kastanjebomen in een klein Frans stadje te beschrijven zo veel sfeer en spanning kon oproepen. In de tekst voelde je de liefde voor het stadje en haar bewoners, terwijl er tegelijk op de achtergrond rancune en haat tegen de platvloersheid van duffe provinciale stadjes doorheen schemerde. Dit niveau zou ik nooit bereiken. Het schijnt dat hij zijn stijl aanscherpte door dagelijks een paar pagina’s uit de code de civil te lezen. Ook daarin was hij me voor geweest. Als jurist lees ik ook graag een wetje. De AWB en de Faillissementwet uit 1950 zijn mijn favorieten, en soms lees ik een pagina uit de ANS. Dat is wel zware kost als je na een lange werkdag een dreinend kind naar bed hebt gebracht. Waarom zou ik dat nog doen? Gelukkig ben ik niet jaloers, die emotie is mij vreemd. Jaloezie is iets voor zielige mensen, die in hun jeugd liefde tekort zijn gekomen. Daar sta ik boven. Even prachtig was de dodelijk trefzekere beschrijving van de burgemeester van het dorp: die naast een zekere waardigheid ook iets charmants leek uit te stralen, maar wiens talent, als je beter keek, beperkt bleek te zijn tot het zich gelijk laten uitbetalen van wat hem toekwam, en het zo traag mogelijk betalen als hijzelf iets verschuldigd was. De roman zakte gelukkig wat in toen Stendhal eindeloos begon uit te wijden over de priester-opleiding van Julien Sorel en zijn tot mislukken gedoemde relatie. Maar ik was niet jaloers, dat zei ik al. Ik was woedend. Guus Meijer
Van Guus Meijer verschijnt in januari 2012 de debuutroman Marleen
Hans Dekkers
De prijs Nee, rancuneus ben ik niet. Want dat zou betekenen dat het aan mij ligt. Dat ik kleinzielig of gefrustreerd ben. Maar dat is Jan-Hein nu juist. Als je alle geluk aan je kant hebt en je gaat dan ook nog eens prat op dat matige boekje dat je hebt geschreven, dan ben je pas echt de weg kwijt. Wat de jury bezield heeft, is mij een raadsel. Iedereen in mijn omgeving vindt het een stelletje non-valeurs. Die zeeolifant met haar eeuwige baret heeft zélf ooit de prijs volkomen onterecht in de wacht gesleept, omdat ze vriendjes in de jury had en nu zit ze er zelf in om op haar beurt haar vriendjes te bevoordelen. Ik vreet mijn schoenen op als ze Jan-Hein niet een keer haar bed heeft ingeloodst. En Jan-Hein kan zo heerlijk onnozel ontkennen dat hij iemand van de jury kent. ‘Hooguit een keer bij een borrel gesproken.’ Jaja, en daarna hooguit een keer mee naar huis gegaan, zeker. Met mij heeft ze het ook een keer aangelegd, maar ik had toen Annelies en bovendien zie ik haar niet zitten. Ik kan wel wat beters krijgen. Kom nou zeg. Een hele avond heeft ze tegen me aan staan lullen! Dat boekje van Jan-Hein wordt door de jury ‘een stilistisch pareltje’ genoemd. Dat is omdat hij geen verhaal kan vertellen. Iemand die niets te melden heeft, verschuilt zich altijd achter mooischrijverij. Zo leeg als een holle oesterschelp. Het verkleinwoord ‘pareltje’ klopt wel, want het boekje telt nog geen 130 pagina’s. Mijn roman van 324 pagina’s is door de jury gepasseerd. Ik weet ook wel dat ze niet alles lezen. En al helemaal geen kloeke romans van iemand met wie ze geen connectie hebben. Het ‘pareltje’ van Jan-Hein hebben ze waarschijnlijk ook niet gelezen. Dat heeft alleen de zeeolifant gelezen. In bed, vermoed ik. Nu loopt Jan-Hein overal te kwaken dat zijn talent eindelijk op waarde is geschat. Ik vraag me af welk talent hij bedoelt. Over schrijftalent kan hij het toch moeilijk hebben. Slijmtalent, daar beschikt hij wel over. ‘Netwerken’ wordt dat eufemistisch genoemd. Heel vals zei hij tegen me dat mijn tijd ook nog wel zal komen. Maar ik bezit die gouden combinatie van hem niet: mooischrijverij en slijmtalent. Echt schrijftalent wordt zelden beloond. Dat weet hij ook wel. Dat is zijn grote frustratie en die kan hij nu op andere, betere schrijvers botvieren met zijn rotprijsje. Wat een rancuneuze etterbak is het toch! Van Hans Dekkers verschijnt in maart 2012 de roman Isis
RANCUNE Politics, as a practice, whatever its professions, has always been the systematic organization of hatreds (uit Henry Adams roman Democracy)
De ordentelijke optelsom van afschuw, wederzijds. Omgezette rancune in politiek kapitaal, spijts al waar we op spuwen toch ruimschoots te verkiezen boven het met geweld of geld winnen of verliezen. Het dan toch aanvaarden van afkeer valt te leren, je tegen brutaliteit op de beurs en op straat te keren met tegendraadse woorden, zinnen en gedachten en een betere wereld sans rancune te verwachten...
Laten we daar 366 dagen voor gaan!
Hilde Keteleer
Van Hilde Keteleer verscheen in 2004 de dichtbundel Deuren
ZONDER RANCUNE Begin 1858, kort naar de jaarwisseling, ging op Ternate, een eilandje in de Nederlands-Indische archipel, bij de Britse naturalist Alfred Russel Wallace na jaren van onderzoek in de tropen een licht op. Het moest een prachtige verklaring voor het optreden van evolutie zijn. Wallace, telg uit een lower middle class gezin, bedacht zich niet langer, pende zijn bevindingen neer, trok de stoute schoenen aan en stuurde zijn bevindingen in maart ter beoordeling aan de hoge wetenschappelijke heren in Engeland. In zijn artikel beargumenteerde hij dat natuurlijke selectie de drijvende kracht achter de evolutie was. De geoloog Sir Charles Lyell en de botanist Joseph D. Hooker waren onder de indruk toen de post in juni arriveerde, net als Charles Darwin zelf, die het essay ook in zijn brievenbus vond. Al vanaf de jaren 1840 had deze zoon uit de gegoede burgerij allengs eenzelfde gedachte opgevat over natuurlijke selectie als sleutel tot het optreden van evolutie. Dat een parallelle vinding boven zijn hoofd hing - tegenwoordig zouden we zeggen dat Darwin was gescoopt - leek hem onwaarschijnlijk en hij had dan ook geen enkele haast gemaakt om zijn theorie te publiceren. Hij wilde die bovendien niet zomaar lanceren, maar funderen op aanzienlijk empirisch onderzoek. Hij had zijn theorie van natuurlijke selectie vervolgens in meerdere boekdelen willen uitwerken, zoals dat een negentiende-eeuwse wetenschapper betaamde. Nu de theorie van Wallace tot hem doordrong, werd het in het familiehuis van Darwin in het Engelse graafschap Kent plotseling benauwd. In de Linnean Society, een prestigieus hoofdstedelijk natuurwetenschappelijk genootschap, werd intussen besloten om tijdens één van de bijeenkomsten het ongepubliceerde werk van zowel Darwin als Wallace te presenteren. De bewuste avond had plaats op 1 juli 1858, de eigenlijke publieke lancering van de evolutietheorie, tijdens welke beide artikelen – in alfabetische volgorde – werden voorgedragen aan de belangstellenden. Na afloop overzagen de dertig aanwezigen de verstrekkende consequenties van natuurlijke selectie niet onmiddellijk, de avond eindigde kalm en ieder ging zijns weegs. Darwin zag zich nu aangemoedigd door zijn vrienden Lyell en Hooker om in korte tijd een beknopte versie van zijn theorie te publiceren, zodat hij de eerste zou zijn. Het in allerijl samengestelde resultaat was On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life, gepubliceerd op 24 november 1859: een hanteerbaar boek dat alleen de hoofdlijnen van Darwins theorie bevatte. Ten koste van Wallace kreeg Darwin zodoende tot op de dag van vandaag de eer als bedenker van de theorie van natuurlijke selectie. Volgens Lyell en Hooker was dit geheel terecht, omdat Darwin in een briefwisseling met Hooker in de jaren 1840 al uitgebreid over de natuurlijke selectie had gedelibereerd. En Wallace? Een deur die normaliter gesloten zou zijn gebleven, was voor hem opengegaan. Hij was intens tevreden nu hij zich als eenvoudig heerschap erkenning en naamsbekendheid bij de wetenschappelijke elite had verworven. Hij rekende deze slinkse orkestratie van de academische upper middle class geen van de heren dan ook ooit aan. Het was Darwin die slechte nachten had. Hij was zeer onzeker over de reacties die zijn boek zou veroorzaken: hij was met name bang voor de reacties van de Anglicaanse clerici en bang dat hij tekort was geschoten in zijn wetenschappelijke argumentatie. Op Ternate kreeg Wallace een geschenkexemplaar toegestuurd met in de begeleidende brief de onzekere opmerking: ‘God knows what the public will think.’ Janneke van der Heide, 19 december 2011
Van Janneke van der Heide verscheen in mei 2009 DARWIN en de strijd om de beschaving in Nederland 1859-1909
Jobs Blijf hongerig Blijf gek Denk anders Kopieer slim Open mijn vensters Het medium is de boodschap De boodschap is design Volg klantvriendelijke wegen Op naar de store Overal gelijk Iedereen creatief Van Parijs tot in Tokio Ze zijn zo lief, mijnheer Zo handig, mevrouw Zo anders, zo aantrekkelijk Gestroomlijfde modellen Bloot zonder schroom Te gek, kids Dood is een tool Nog één ding Ssssssnoep gezond Hap toe Bijt Nu! (Repeat)
Kurt de Boodt
Van Kurt de Boodt verscheen in mei 2011 het gedicht Minnezang
Maan ‘Ik ben pedofoob’ (fragment) Op een zondagmorgen gingen Ian en ik met frisse tegenzin op weg naar ons eigen epicentrum van Hel & Verdoemenis, fietsend tussen tientallen kerkende Zeeuwen met hun theemutsen en mantelpakjes, hun zwarte confectiepakken en op wurgseks afgestelde stropdassen. Zowel de goedgelovige creationisten (zij) als de ongelovige darwinisten (wij) zouden zich dadelijk laten geselen door het Dogma van de Vermenigvuldiging. Het dogma dat gebiedt dat Krikken en Klaarkomen primair dienen tot het voortbrengen van nieuwe gedrochten op deez’ aard. Waarvan akte in de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt en het stadspark Molenwater, beide gelegen te Middelburg. Op laatstgenoemde plek troffen wij een kring van bakfietsen aan, waarbinnen het picknickvolk zich had geïnstalleerd. Het deed denken aan de manier waarop in Amerikaanse westerns huifkarren worden opgesteld om vrouwen en kinderen te beschermen tegen bloeddorstige roodhuiden. Schoorvoetend begaven we ons in de cirkel en meteen zagen we dat we hier niks te zoeken hadden. Daar waren ze, die kwijl sproeiende monstertjes, die poepmachientjes, die uierzuigers, die geluierde hangbuikzwijntjes, broeinesten van luizen en wormen, besmettingshaarden. Daar rolden ze in het rond, peuters met joekels van stoornissen. Daar zaten ze, die uitgelebberde vrouwen met hun goedgeefse spenen buitenboord en ratelend in een onbegrijpelijk taaltje, alsof ze in tongen spraken. Daar lagen ze, de verwekkers met een geitige glimlach op hun smoel, grote hoeveelheden wijn naar binnen klokkend zodat ze eindelijk in een coma zouden kieperen die hen hermetisch afsloot van het gejengel hunner kroost en het gezeik hunner wijven. Ja, in één oogopslag was mij duidelijk dat Ian en ik de enige afvalligen waren binnen deze rechtzinnige gemeenschap van pedocentristen. Ik kon er met mijn verstand niet bij dat deze ogenschijnlijk weldenkende mensen, academici zelfs, volkomen geïnfantiliseerd erbij zaten en hun doen en laten lieten dicteren door wezens die nog amper een fatsoenlijk woord konden vormen met hun kwijlende muilen. Vooral de (uiteraard in King Louie-jurken uitgestalde) vrouwen van dit sinistere gezelschap blonken uit in empathie met de raaskallende koters. Een hoogtonig ‘koele-koele-koele’taaltje zwalkte hartstochtelijk over hun lippen. Aangezien koelekoelekwallakwalleboehboehhaphapmahmahmah nou niet meteen een zinstype is waar ik erg opgewonden van raak, ging ik zo ver mogelijk van de vrouwen vandaan zitten. Ik vond ze minstens zo eng als hun kinderen, met wie je ook al geen zinnig woord kon wisselen. De vrouwen hadden het hoogste woord. Dat wil zeggen: voor zover de kinderen er niet doorheen kwekten of krijsten. Tandenknarsend hoorde ik het aan. Zodra de jonge moeders even niet op hoogstaand niveau communiceerden met het aan hun voeten krioelende of aan hun tieten hangende addergebroed, spraken ze onderling óver dat addergebroed en allerhande daaraan gerelateerde kwesties. Ik walgde van deze wereldvreemde wijven, die geen enkele affiniteit meer hadden met zaken die buiten de minimale reikwijdte van de door hen uitgepoepte minimensjes vielen. Van Maan verschijnt in de zomer van 2012 de roman Ik ben Maan
Marc Kregting Een olifant is geen tomaat, denk alleen al aan zijn neus. Of heb je daar geen tijd voor? Moet je echt nu de boter uitdeuken? Onze Nietzsche is not amused en gaat Kitty groeten. So long dan.
Van Marc Kregting verschijnt najaar 2012 de roman Koffie
SANS RANCUNE Zeg nooit: Die jubelrecensies? Gekocht. Zijn werkbeurs van het Fonds? Onverdiend; in de commissie zat een vriend. De AKO-prijs? Een grabbelton. En puur geluk dat hij daarna ook de Libris-prijs/Gouden Uil nog won. Zeg liever: Een boek dat zo succesvol is, daar moet haast wel iets goeds in wezen. Maar hoe zou ik het weten? Ik heb het niet gelezen.
Marco Kamphuis
Van Marco Kamphuis verschijnt zomer 2012 de roman Havik
Oude Vrienden Iedereen heeft moeite gedaan. Niemand luistert meer. Ze hebben allemaal hetzelfde gezegd. Hetzelfde of ongeveer hetzelfde. Nu moet zij iets zeggen, de gastvrouw. Sinds haar jeugd stond ze bekend als een vindingrijke vrouw die altijd een leuk gesprek op gang kon krijgen. Jeanke was daar trots op, hij had zijn vrouw nooit thuis gelaten, vooral niet voor avondjes met saaie collega’s. En die waren al die jaren schering en inslag geweest. Hoe vaak hadden ze niet verlangd naar hun oude vrienden! Ze probeert een omwegje. « Weet je wie ik laatst gezien heb? » Iemand mompelt iets, ze heeft niet kunnen zien wie. « Antoinette, weet je nog wel ? Wat is die oud geworden…» Ze staren allemaal uit het raam. Buiten loopt een hond langs. Alle hoofden draaien, het hare ook. De hond komt weer terug en dan is hij weg. Hangt dat schilderij weer scheef? Ze staat op en loopt er kordaat op af. Ze voelt de hoofden naar haar toe draaien. Nu heeft ze hun aandacht en kan ze staande praten, dat maakt meer indruk. Ze heft beide armen op en rilt even. Dit schilderij, daar hangt angst rond. Burgeroorlog in de hitte. Niet echt onveiligheid, niet in hún huis, althans niet méér dan elders. Angst als een rooksliert die nooit oplost in het fletse blauw. Zo gaat het met alle schilderijen en sierlijke voorwerpen, teruggebracht uit verre landen. Verre landen voor de anderen, woonplaatsen voor Jeanke en haar. Ze komen met een fotografisch moment: een marktkraam, een winkel, een taal, een figuur in kleermakerszit op de grond, een vervagend gezicht. Een moment van mooi, van willen bezitten. Maar zodra ze met het voorwerp onder de arm de foto uit liepen, ontsnapte de schoonheid aan het ding, werd wolk, werd idee. Zoals alle ideeën, zoals alle wolken gekneed en herkneed, gekleurd en herkleurd door hitte of vorst op zand of beton, door donderslagen in de lucht, door geuren en geluiden, door dromen of slapeloosheid. Door leven in de greep van tijd en plaats. Vandaar het plotselinge scheefhangen. Het bijna onmerkbare verschuiven op een tafeltje, een vensterbank. Nee, dat was geen verbeelding van haar. De geest van ieder ding verhuisde mee, verveelde zich misschien of verlangde naar een terug? Maar terug bestaat niet, terug ligt vastgeketend aan foto’s. En foto’s kennen geen terug. Net zo min als wolken en ideeën. In het begin wilde ze het uitgestalde moois uit hun verre leven uitleggen aan haar vrienden. Maar ze raakte altijd verward in alle foto’s in haar hoofd met hun terstond weer uitdijende wolkjes. De vrienden keken haar meewarig aan en begonnen te praten over kleinkinderen, het weer, het brood van bakkerij X dat een fabriekssmaakje krijgt. Ze hangt het schilderij zachtjes weer recht, kan er nu geen dialoog mee aangaan, niet met al die ogen in haar rug. Als ze zich weer omdraait, met haar mond open om ze-is-nog-niet-zeker-wát te zeggen, ziet ze dat Jeanke als enige niet naar haar opkijkt. Haar mond valt dicht, dan weer open. « Jeanke, de glazen zijn leeg ! » Het klinkt als een kreet. Iedereen kijkt weer naar buiten. Er is geen hond te bekennen. Ze heeft speciaal port gekocht om de tongen los te wrikken, port en cashewnootjes en kaasjes en een blad vol geurende tapas van de traiteur in de stad. Goede rosé ook, rosé is weer ín. Ze wilde weer een sociaal leven opbouwen, zei ze tegen Jeanke. Eerst nodigde ze hun oude vrienden uit op woensdagmiddag. Jeanke was echter met de heren « op café » gegaan. Vrolijk zwaaiend met flessen bier kwamen ze terug en lachten het slome « theekransje » hartelijk uit. Toen werd het ‘aperitief’ op woensdag-tegen-de-middag, als het café nog dicht is. Slechts één echtpaar was afgevallen. Ze staat nog steeds voor het schilderij om van wal te steken. Er knapt een stengel in het grote boeket op tafel, een gele roos valt voorover. Alle hoofden draaien. Dan klinkt de zachte stem van Anna, de liefste, de altijd behulpzame vriendin uit haar kindertijd : « Je ging weg. Je komt terug. En nu heb je ons opeens weer nodig… » Hélène Passtoors , Evelette, december 2011 Van Hélène Passtoors verschijnt in mei 2012 Bevrijd de vrijheid
Verstilde razernij Heeft u het al gehoord? Zakkenvullende bankiers fêteren elkaar met Jan Modaals zuurverdiende centen! Linkse rakkers hebben media en moraal gekaapt! Bovendien: neoliberale grootindustriëlen houden de wereldbevolking in een ijzeren greep. Ondertussen breken hun politieke handlangers onze verzorgingsstaat af. Alsof dat nog niet genoeg was, bezetten weldoorvoede hippiekinderen met royale overheidsuitkeringen over de hele wereld pleinen met lelijke tentjes. Dit alles wordt natuurlijk mede mogelijk gemaakt door dat lamlendige stemvee. Verblind door populisten en eigen onkunde draven Henk en Ingrid richting de afgrond. Verdoofd door het systeem sleuren die kuddedieren alles en iedereen mee in hun verderf. Gelukkig melden ze iedere misstap op weg naar hun ondergang in real time op Facebook en op Twitter. Natuurlijk doen ook allerlei buitenlanders een duit in het zakje. De hardwerkende Nederlander mag opdraaien voor de siësta’s van Grieken, Spanjaarden, Italianen en Portugezen. Volgevreten Amerikanen slepen de wereld oorlog na oorlog binnen. Moslims zijn trouwens geen haar beter. Die hebben geen joods-christelijk-verlichte cultuur, maar wel onuitsprekelijke namen. Katholieken mogen geen condooms gebruiken omdat een Poolse paus daar in het Latijn maar op bleef hameren. Evangelikalen geloven niet in evolutie en blijven dus onderontwikkeld. Trouwens, komen die SGP-fundamentalisten wel uit Nederland? Toch in ieder geval niet uit deze eeuw. Ongelooflijk. We leven in rancuneuze tijden en dat willen we weten. Maar waarom die impotente, sissende rancune en geen van daden zwangere, vlammende woede? Onze rancune is verstilde razernij. Bedwelmd door het geweld van televisies, vliegtuigen en telefoons. Gevangen door het wereldwijde web. Van de straat gehouden door welvaart. Eerst ging de droom van een revolutie roemloos ten onder. Uit de bonte verzameling overijverige revolutionairen, halfzachte meelopers en achterbakse tegenstrevers kon niet eens de hoofdschuldige van de moord op een betere toekomst worden aangewezen. Daarna is het reformisme langzaam maar zeker gestikt in zijn eigen braaksel. Stapje voor stapje naar een betere wereld? Die wereld bleek niet groter dan de eigen achtertuin. Wat nu nog rest is conformisme. Tot mislukken gedoemde pogingen om er – nu we hier toch zijn – nog wat van te maken. Hopeloos en machteloos probeert hier en daar nog wel eens iemand een vonkje tot een bosbrand op te stoken. Maar tussen rancune en woede staan wetten in de weg en praktische bezwaren. We zijn dan misschien niet domweg gelukkig, maar dan toch zeker simpelweg tevreden. Daarom zijn we wel boos, maar niet woedend. Rancuneus. Is dat nu bezadigd? Of wilt u het liever beschaafd noemen? Peter van Dam, Münster 2011 Van Peter van Dam verscheen in juni 2011 Staat van verzuiling
Goeie ouwe rancune Rancune – het is zo’n heerlijk woord. Die stevige r, die nooit kan worden uitgesproken als de Kinderen-voorkinderen-r, gevolgd door zo’n licht nasale klank, die uitmondt in dat stevige einde waarvan de bijna stomme e toch heel duidelijk wordt uitgesproken. Ja, het is een robuust en tegelijkertijd chic woord. Vroeger, toen we jong waren en alles dientengevolge beter leek, had rancune het gezicht van de afgewezene, de teleurgestelde, de bedrogene, en het gelaat daarachter kon evengoed mooi of lelijk zijn. Dat is veranderd. Rancune heeft de wraakzuchtige rotkop gekregen van Sietse Fritsma, Dominique Weesie en Richard de Mos* en is daarmee verworden tot een volstrekt reden-loos fenomeen – tenzij midlifecrisis of een basale verongelijktheid mag worden opgevoerd als reden voor rancune. Maar dat lijkt mij niet. Hoe krijgen wij hem weer terug op de kaart, die goede, oude rancune zoals hij ooit bedoeld was?
* Met het oog op de leesbaarheid is dit slechts een greep uit het schier eindeloze aanbod, maar de lijst kan natuurlijk worden aangevuld met Joost Eerdmans, Dion Graus, Geert Wilders, Hugo Borst, Martin Bosma, de verontruste rokers die hun recht op vrij roken is ontnomen door Ab Klink, de beledigde bankiers wie zich zo aangevallen voelen door de media, de boze voetbalvoorzitters die het van alle kanten onmogelijk wordt gemaakt de zaken op orde te krijgen, de wielrenners die ten onrechte zijn betrapt op het gebruik van doping (deze groep is overigens nog niet aan de beurt geweest voor een stevige midlifecrisis, maar heus, die komt, die komt)… Enfin, zet het nieuws maar aan en ziet: het zijn, zoals een vermaard uitgever onlangs concludeerde, rancuneuze tijden. Juliëtte Eichholtz
Van Juliëtte Eichholtz verscheen in april 2010 Kind in de Tweede Wereldoorlog
Vijfendertig jaar lang heb ik ingezonden brieven geschreven. Aan dagbladen, weekbladen en maandbladen, aan alle serieuze kranten en tijdschriften die ons land kent. Goede brieven, voortreffelijke brieven soms, al zeg ik het zelf. Belangrijke brieven ook, over dingen die de mensen zouden moeten weten. Ik ben wel ongeschoold, maar niet achterlijk. Er is er nooit een geplaatst. Waarom niet, vraag je? Omdat ik het verdom om mijn naam eronder te zetten. Jij krijgt mijn naam ook niet. Een lezer uit Penhellick, naam en adres bij de redactie bekend? Mij niet gezien. Dan weet iedereen gelijk wie het is. Zo groot is Penhellick niet. Het gaat erom dat de waarheid bekend wordt en die staat los van een toevallige persoon. Die persoon leidt alleen maar af, jongen. Dan willen ze die erop aanspreken en gaan ze niet in op de boodschap. Toen Crofty vorig jaar gesloten werd, heb ik tientallen brieven geschreven. Wist je dat de mijn bij Carn Brea meer dan drieduizend voet onder de oppervlakte komt? Koper en tin. Wolfram. Ik heb er vanaf mijn zestiende gewerkt. Bovengronds en ondergronds. Het was de laatste mijn in Cornwall die nog in bedrijf was. De oude Romeinen kwamen hier al om tin. De Feniciërs. We moesten het uit de krant vernemen. Ze hadden de pers eerder ingelicht dan ons. En dat na al die mooie praatjes en beloften, al dat vergaderen en meedenken, al die nachten liggen hopen en wanhopen. Toen brak er iets in me. Ik moest altijd lachen om die fanatiekelingen van de nationale beweging die zeggen dat ze ons al eeuwenlang niet serieus nemen. Maar die mensen hebben gelijk. Ik heb me als een van de eersten aangesloten bij Unvereth en we zijn een paar weken later naar de brug over de Tamar gegaan. Een lange colonne auto’s met zwart-witte vlaggen van St. Piran. Tot aan de grens. Nooit gedacht dat ik nog eens zoiets zou doen. Nooit gedacht dat het mij iets zou doen. We waren met veel. We hadden afgesproken de tolheffing bij het kassahokje allemaal in penny’s te voldoen en die penny’s langzaam op ons dooie gemak uit te tellen. Honderd penny’s de man. De file stond door heel Saltash heen. Of de mensen die door ons werden opgehouden kwaad werden? Nou, de meesten dachten dat we naar een rugbywedstrijd gingen. Vanwege de vlaggen. Ach, het was uiteindelijk maar symbolisch. Je denkt toch niet dat die heertjes zich ook maar ene biet van ons aantrekken als wij kwaad zijn? We hadden net zo goed met z’n allen van die brug af kunnen springen. Darvosow meur an bys a wharvyth y’n ympynyon. Weet je wat dat betekent? Dat de grote gebeurtenissen in de wereld plaatsvinden in je hoofd. Wat zeg je? Oscar Wilde? Nou, dan heeft die het uit het oude Cornish. Maar het is gelul, hoor. De Ieren legden soldaten om en kwamen in opstand. En zeg nou zelf, heeft het ze uiteindelijk geholpen of niet? Nou dan. Het is afgelopen met de ingezonden brieven, jongen. Ik heb ook een gezin. Ik heb monden te voeden. Werk is hier niet. We gaan het vanaf nu heel anders doen.
[Niek Miedema is lang lid geweest van Unvereth Kernewek (Cornish Solidarity) en legde namens die organisatie huisbezoeken af om leden te werven. In 2012 verschijnt zijn biografie van Leo Simons in Gedenkboek – Wereldbibliotheek 1905-2005]
Van Jannie Regnerus verschijnt eind 2012 Stad Niks
Cœur de boeuf – Martijn Knol Na het slotapplaus bleef je betoverd voor je uit zitten kijken. Tot ik je zachtjes in je hals blies en we de zaal verlieten, zwijgend, alsof we werden verdreven uit het paradijs. Buiten was een prachtige dag overgegaan in een heerlijke avond. De straatverlichting brandde. Etalages en pinautomaten straalden een kampvuurachtige gloed uit. Andere concertbezoekers dromden vanzelf voor ons opzij. Je had verteld dat Benjamin Herman je altijd deed denken aan een engeltje dat vroeger bij jullie in de kerstboom hing. ‘Een poppetje van zilver met een gouden trompetje aan z’n mond.’ Vanavond had Herman, samen met Remco Campert, laten zien hoe je als sterveling je stoffelijkheid kon overstijgen. In trance, slaapwandelend haast, staken we de De Lairessestraat over en liepen de Van Baerlestraat in. Het klikklakken van hakken op stoeptegels. Fleurig gewemel van concertgangers voor ons. De geur van bladgroen en uitlaatgassen. Ik dacht dat je altijd maar cirkelde op een stroom van altsax door mijn hoofd. Het was nog een meter of dertig tot aan de brasserie waar we naartoe wilden voor zwaardvis & witte wijn toen je, vlug als een klein roofdier, mijn hand vastpakte en me een portiek in trok. Je zei dat je het een heerlijke avond had gevonden, verrukkelijk, betoverend, sprookjesachtig, nog veel mooier dan je vooraf had gedacht. Je streek door mijn haar en toen ik naar voren wilde buigen om je te kussen haalde je met je vrije hand, van achter je rug, een gouden pistool tevoorschijn. ‘Mooi ding,’ zei ik. ‘Ted Noten?’ ‘Gaston Glock.’ Je zette het uiteinde van de loop op mijn slaap en fluisterde: ‘Als je me kust, haal ik de trekker over.’ ‘Oké.’ Je glimlachte. Afwachtend. Tuitte voor de grap je lippen. Ik haakte een losgeraakte haarpluk achter je oor en keek terug. Je wimpers het riet om weidse, blauwgroene vijvers – in je pupillen zwom een kind. De warmte van je kleine lijf straalde gestaag door de stof van je zomerjurk – ik voelde de gloed op mijn armen en op mijn gezicht, alsof ik in de volle zon stond. ‘Ik heb zin om te zoenen,’ zei je. ‘…’ ‘Hoorde je me niet?’ ‘Jawel.’ ‘Kus me nou maar! Godverdomme!’ Je trok dreigend een been op – het begin van een knietje – en stampte met je glazen muiltje op de kleine, vierkante vloertegels van het portiek. Ik bracht mijn lippen naar de jouwe. Je opende je mond en kreunde zachtjes, tevreden. Aan het lichte trillen van de loop merkte ik dat je wijsvinger kracht zette. Ik sloeg mijn ogen op. Je haalde je lippen van de mijne, keek me met je grote, blije, opgewonden ogen aan – en haalde de trekker over. Een briesende, dieprode explosie. Mijn hoofd de tomaat die uit elkaar spat op een voorbijsnellende koets.
Van Martijn Knol verscheen in september 2011 de roman Alles kan kapot
KerstkoNijn. Ik heb altijd een hekel gehad aan Nijntje Pluis. Met haar waterhoofd, haar altijd opstaande Viagra-oren, haar konijnenkeuteloogjes en haar dichtgestikte neus, vind ik het een konijn van niks. De dikke, zwarte lijnen die haar omsluiten, staan symbool voor haar rigide, ultrasaaie karaktertje, om maar niet te spreken van haar slaapverwekkende ouders. Toen ik klein was had ik een wit dwergkonijntje dat Stampertje heette. Stampertje hield zich bezig met heel andere zaken. Wanneer je een knuffeldier in zijn kooi wierp, aarzelde hij geen moment om te doen waar een beetje konijn voor bedoeld was. In een soepele beweging nam hij zijn lustobject in de klem, om haar fundering, met ferme heupstoten, eens goed aan te heien. Stampertje was ‘niet geholpen’. Wanneer mijn moeder ’s avonds de knuffel tegen mij aanlegde, voelde ik de harde plekken in het pluche tegen mijn wang. Terug naar Nijntje Pluis. Ik kreeg pas echt een hekel aan haar toen ik geopereerd moest worden aan mijn amandelen. Om mij gerust te stellen, las mijn moeder voor uit ‘Nijntje in het ziekenhuis’. Het was een kort verhaaltje over Nijn die ‘een beetje pijn in haar keeltje had’ en naar het ziekenhuis moest. Daar kreeg zij een prikje, dat helemaal geen pijn deed, waarop zij ontspannen in slaap gleed, om zo kwiek als een hoentje te ontwaken met lieve zusters rond haar bed en ouders die haar verwenden met mooie cadeaus. In gedachten zag ik zorgzame verpleegsters die mij het ene ijsje na het andere voorhielden, terwijl mijn ouders mij een pop brachten die echt kon plassen. Ik schrok toen er geen zacht prikje kwam, maar een kapje op mijn gezicht werd geperst waardoor ik geen lucht kreeg en gedwongen iets heel smerigs moest inademen, waarna ik misselijk werd en moest spugen, wat niet kon doordat er een grote zuignap op mijn gezicht zat die zich vastzoog, net zoals het ding dat papa op het putje van de wastafel duwde. Ik stikte. Toen ik bijkwam zat mijn keel vol met scheermessen. Ik kon niet huilen want dan werd de pijn zo erg, dat ik nog meer moest huilen, met alle gevolgen van dien. Wanhopig rammelde ik aan het hekje rond mijn bed, waar een zuster zo zenuwachtig van werd dat ze me bij mijn wang pakte en mijn vel omdraaide. Mijn ouders brachten geen cadeautjes voor mij mee, maar ijs, waar ik niet van kon genieten, omdat alles, van Cornetto tot Raket, smaakte naar bloedklonters. O, wat voelde ik mij verraden door dat konijn. Piepend van de pijn nam ik mij voor om haar met gelijke munt terug te betalen. Jaren later wandelde ik met een vriendin over een kerstkermis. Het had niet gesneeuwd, maar de geur van warme wijn, het ‘Wij komen tezamen onder ’t sterrenblinken’ en de twinkelende lichtjes, zorgden voor een gezellige kerstsfeer.‘Kijk,’ riep mijn vriendin, ‘een ouderwetse schietkraam. Laten we even kijken.’ In eerste instantie focuste ik mij op een jongen die hopeloos naast de schietschijf schoot. Pas toen ik mijn blik liet afglijden naar de prijzen die te verdienen waren, zag ik haar. Enorm groot hing ze, links in de hoek, tussen een plastic radio en een teddybeer. Ik kocht tien ‘lucky shots’. Toen pakte ik het geweer dat mij werd aangereikt. Ik kneep mijn linkeroog dicht en tuurde met de ander langs de loop. Ik legde aan en mikte. Er ging een rilling door haar heen toen de kermiskogel insloeg. Weerloos draaide ze om haar as terwijl de frontale cortex in kapokvorm uit haar hoofd knalde. Een oor scheurde af, ogen sprongen uit hun kassen en haar snorharen schoot ik van haar verbaasde gezichtje. Kinderen huilden en een hysterische moeder dook op mijn geweer, waardoor ik het mens bijna een oog uitschoot. Voor dertig euro schadevergoeding mocht ik mijn trofee mee naar huis nemen. ‘Dag lieve, kleine Nijn, jij gaat met kerst de pan in, is dat niet even fijn?’ fluisterde ik in de restanten van haar oor. ‘Stille nacht, heilige nacht’ zong een kinderkoor. Een paar witte, wollige kerstvlokken vielen aarzelend uit de lucht. De lampjes waarmee de kraampjes waren versierd, knipoogden vrolijk en de geur van dennentakken kietelde mijn neus. Het werd een mooie kerst.
Femke Ponsioen werkt aan haar debuutroman
Studio-idee ‘“Ik ben al jaren ongelukkig met jou.” Dat zei hij. Al jaren ongelukkig! Wat een kleinzielige leugenaar. Toen ik voorstelde om die studio in de stad te huren zodat we om beurten in het weekend even afstand konden nemen, tot onszelf konden komen, was hij ontroostbaar. “Dat is toch het begin van het einde!” jammerde hij. Dat begin was natuurlijk allang ingezet, maar niet omdat hij ongelukkig was met mij. Omdat ik ongelukkig was met een man die liever met cijfers neukte dan met mij. Nu gaat hij me omarmen, dacht ik eens, terwijl ik stond te koken en hij zich naar mij toe boog. Pakte hij het zoutvaatje dat achter mij stond. Hoe kwetsend is dat?’ ‘Je laat de kinderen erbuiten! heb ik haar al veelvuldig bevolen. Maar ze speelt het laag. “Was je vergeten dat er een tienminutengesprek was op school?” Poeslief komt het eruit, terwijl ze me natuurlijk helemaal niet had ingelicht over dat gesprek. “Pappa is zo gemeen.” “Pappa houdt van een andere vrouw.” “Ik weet ook niet waar pappa blijft. Ja, hij zou hier om tien uur zijn. Misschien is hij weer bij Janine?” Ze heeft me nota bene zelf in haar armen gedreven, met dat absurde studio-idee. Binnen de kortste keren zat zij daar met de aerobicleraar te flikflooien. Kan het meer cliché? En weet je wat ze zei: “Dat is goed voor ons.” Voor ons! Maar toen ik op mijn beurt wat met Janine kreeg, waren de rapen gaar.’ ‘Hij zou Robin en Mark tussen al die andere blonde kinderkopjes niet eens herkennen als hij ze zou ophalen van school. Als hij de school al kan vinden. Nooit zat hij eens te zweten bij de zwemles, of haalde hij ze op bij een vriendje. En nu staat hij ineens breed grijnzend te socializen op het voetbalveld. Hij wil gedeeld ouderschap. Maar ik heb hem door. Ik laat in de omgangsregeling de voorwaarde opnemen dat als hij er niet zelf bij is, hij de kinderen niet krijgt. Dat zou wat zijn zeg. Meneer gaat werken, een oppas, of erger nog: zij doet leuke dingen met Robin en Mark, terwijl ik hier gewoon thuis zit. Alleen. Laatst hoorde ik van een moeder op school dat ze haar eigen kinderen in de Albert Heijn tegenkwam, met de nieuwe vriendin van haar ex. Dat wil je toch niet meemaken? Dat gaat mij niet gebeuren.’ ‘Als ik niet oppas, kleed ze me helemaal uit. Natuurlijk, ik verdien veel als bankier. Maar dat is toch ook gewoon mijn eigen verdienste? Dat zij sinds de kinderen alleen maar als een Janneke Brinkman heeft zitten fröbelen, dat ga ik nu niet compenseren. Het was haar eigen keuze haar carrière aan de wilgen te hangen. Van mij hoefde dat niet. Ze blijft maar lekker in die studio zitten. Die heeft ze toch zelf met veel enthousiasme uitgezocht en ingericht? En Robin en Mark hebben hier alle ruimte, eigen kamers, het tuinhuisje, het zwembad. Dat waarderen ze alleen maar meer als dat wordt afgewisseld met wat soberheid.’ Deirdre Enthoven
Deirdre Enthoven werkt aan een boek over dagelijkse dilemma’s
'Groll hegen heißt vergessen, wer Du bist' (www.leben-heilt.com/)
I Rancore nascono nell’inverno del 2002 dall’incontro di quattro ragazzi del litorale romano che dopo aver militato in varie formazioni locali, decidono di unire le forze e far nascere un progetto volto a esplorare le sonorità punkhardcore.
Un matin nous partons, le cerveau plein de flamme, Le coeur gros de rancune et de désirs amers Charles Baudelaire, Le Voyage, Fleurs du Mal
Patrice Rancour is a mental health clinical nurse specialist whose work, especially with people facing life-threatening illnesses and the health care professionals who take care of them, has made her a sought-after teacher, speaker, and therapist. http://harmonia.meccahosting.com/~a00068c3/
Van Niek Pas verschijnt in 2014 Bretenoux. Hoe de Eerste Wereldoorlog een dorp veranderde
Tand om tand – Imre Dietz
Hun voetstappen klinken op de keien. Met zijn vier jaar wordt het zijn eerste keer. Weer een stapje verder in het leven, had papa gezegd. ‘Een nieuwe fase.’ Wat is fase? Het waait hard, de eerste druppels vallen uit de lucht. Papa geeft hem een kneepje in zijn hand en begint te zingen: ‘Sammy loop niet zo verlegen, zo verlegen door de regen…’ De jongen zingt het refrein uit volle borst mee: ‘Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy, want dan word je lekker nat…’ Thuis had hij gevraagd of het pijn zou doen. ‘Welnee joh, je hebt toch goed gepoetst?’ Trots had hij zijn rij tanden laten zien.
Voorzichtig gluur ik om het hoekje van mijn spreekkamer, de wachtkamer zit al goed vol. Het is vrij spreekuur voor noodgevallen, het hoogtepunt van de dag. Dit zijn de mensen die pijn hebben, geen saaie controles waar niets aan te beleven valt. Ik kraak mijn vingers even. Iedere professional heeft zo zijn rituelen. Bij de gedachte aan het kippenvel op de arm van een jongetje, de voeten krampachtig gebogen in een hoek van negentig graden, de gesmoorde kreten die net boven het geluid van mijn boor uit komen, vult mijn mond zich met speeksel. En dan de tranen, die zijn me het liefst. Tranen over bleke kinderwangetjes, tranen vermengd met mascara over verlepte vrouwenwangen, tranen in de ogen van volwassen mannen die geen kik geven en ze het liefst willen wegknipperen. Maar hun glanzende ogen liegen niet. Ik haak met liefde een extra tangetje in het tandvlees, of spuit net niet genoeg verdovingsmiddel in voor een nog beter effect. De ijselijke schreeuw van iemand die verwacht volledig verdoofd te zijn en het volgende moment tegen het plafond vliegt van de pijn, zorgt voor een warme golf die pijlsnel van mijn voeten naar mijn kruin trekt. Mijn tepels hard als rauwe erwten. Zachtjes zingend streel ik mijn boortjes, zuigertjes, tangetjes. ‘Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy, er is er een die van jou houdt…’ Is het vreemd dat ik mijn eerste gewelddadige ervaring om heb weten te zetten in een genotzuchtig gevoel van macht? Misschien wel, maar ik ben geen psychiater. Ik grijp mijn witte jas, knoop hem langzaam dicht en grijns mijn tanden bloot in de spiegel, net zoals ik vroeger deed, als argeloze vierjarige. Showtime! Met een ernstig gezicht zwaai ik de deur wijd open. ‘Wie kan ik helpen?’ bas ik streng. Van Imre Dietz verschijnt in januari 2012 de debuutroman Ik kom eraan
Van Arjaan van Nimwegen verschijnt in februari 2012 de roman Westerlingen
Mijn vrouw, de genaamde Miranda van frituur Miranda, is vertrokken. Ik wil er zelfs geen woorden aan vuil maken. Als een vrouw haar vent laat zitten om bij een andere vrouw in te trekken, dan is het niet omdat haar vent haar te kort gedaan zou hebben. Dan is het omdat er abnormaliteiten door haar kop zijn beginnen spelen. Punt. Onze Tony heb ik al meer dan een half jaar niet meer gehoord of gezien. Het schijnt dat hij kwaad op mij is. Hij moet het zelf weten. Als hij kwaad is, heeft hij twee keren werk. Maar zijn lief, die is mij al meermaals komen bezoeken. Voorlopig komt ze niet meer want ze is in positie en om geen miskraam te krijgen moet ze dag en nacht plat blijven liggen. En dat met onze Tony altijd in haar buurt… Liever zij dan ik. Enfin, ik hoop erop om vrij te zijn wanneer de kleine van het lief van onze Tony geboren wordt. Het is geen doen dat een bompa in het prison zit op het moment dat zijn kleinkind geboren wordt. Maar het zal kolossaal nipt worden met mijn vrijlating. Zeker nu er een zot granaten is beginnen gooien op een kerstmarkt in Luik. Die onnozelaar heeft er natuurlijk geen seconde aan gedacht dat er door zijn dwazigheid een paar honderd mensen langer zullen moeten zitten dan ze hadden voorzien. Het is spijtig dat België niet gesplitst is. Want als het wel gesplitst was, dan had ik mij niet kwaad moeten maken op die mafketel van Luik. Dan was dat een buitenlandse kwestie geweest die voor mij geen verschil maakte in mijn vervroegde vrijlating. Ik zit binnen omdat ik met een stuk in mijn voeten een kind heb aangereden. Ik ontken dat niet. Ik ontken wel dat ik wetens en willens vluchtmisdrijf zou hebben gepleegd. Hoe kan een zatte mens die niet meer weet welke dag het is, wetens en willens vluchtmisdrijf plegen? Omdat ik ook nog een voorwaardelijke straf had staan vanwege de laffe en vooral valse beschuldiging dat ik mijn eigen suikerspinkraam in brand zou hebben gestoken om aan assurantiegeld te geraken, hebben ze mij gelijk een gangster in een politiecamionette gestoken en hebben ze mij opgesloten. Effectief. Of ik spijt heb van dat accident? Vaneigens. Als het niet gebeurd was, dan had ik nu niet binnen gezeten. Dan had ik vandaag ergens in Kerstman verkleed op een of andere kerstmarkt suikerspin staan draaien. Ik prakkiseer ook over dat kind dat tegen mijn camion is gelopen. Waar zat die moeder trouwens toen dat kind de straat overstak? Enfin, dat kind kan er niet aan doen dat het een crapuleuze moeder heeft. Ik heb mij voorgenomen om, als ik vrij ben, de grootste teddybeer te kopen die ze op de foor hebben en die dan bij dat kind te gaan afgeven. Voilà. Ondertussen probeer ik mij niet druk te maken in het feit dat ik niet weet of mijn camion en mijn wagens ergens ordentelijk en veilig weggezet zijn. Ik probeer kalm te blijven bij het lawaai en het gedaas van de twee jonge gasten waarmee ik mijn eenpersoonscel moet delen. Ik heb geleerd om sudoku’s in te vullen en ik hoop dat ze mijn kleinzoon niet alleen mijn achternaam maar ook voluit mijn voornaam zullen geven: Arthur Van Hooylandt. Want als ik in de spiegel kijk, dan vind ik niet dat ik op mijn strafblad lijk. Erik Vlaminck Arthur Van Hooylandt is een personage uit de roman Suikerspin. De slotzin van het verhaal werd door een gedetineerde geformuleerd tijdens een schrijfworkshop die de auteur begeleidde in de Antwerpse gevangenis.
Van Erik Vlaminck verscheen in augustus 2011 de roman Brandlucht
Gehate Crisis, Get the fuck out of my newspaper! Ik ben het beu om bang te worden gemaakt voor getallen die ik niet begrijp en voor fouten die de mijne niet zijn. Er zijn massa’s zaken die onze aandacht meer verdienen! Je bent niets dan een afscheidsfeest in mineur van een failliet systeem, maar daarover lees je niet in de Matig gewaardeerde Media, Ik kan die lelijke koppen van jullie geen dag langer aanzien! Het enige wat jullie interesseert, is om vandaag nog onheilspellender uit te pakken dan gisteren. Jullie vinden jezelf van onschatbaar belang, maar weten niettemin zelden iets echt zinnigs te vertellen omdat jullie het geheugen hebben van een eendagsvlieg en omdat jullie je blind staren op Incompetente Politici, Waar zijn jullie eigenlijk mee bezig? Besparen, dat is het enige wat jullie rondblaten. Grootse inspirerende projecten of diepgaande hervormingen? Nee. De hand in eigen boezem, onwrikbare solidariteit, tegen de stroom in durven gaan? In geen velden of wegen. Broddelaars! Jullie zijn al even mak en voorspelbaar zelfzuchtig als de dwazen die jullie verkozen hebben, de Verwende Burger, Je klaagt steen en been, maar je hebt het nog nooit zo goed gehad. Nog nooit heb je zo veel geld gepompt in je ontspanning en vrije tijd. Waar besteed jij tegenwoordig eigenlijk je centen aan? De nieuwste e- of i-prul, antidepressiva en karrenvrachten textiel? Minkukel! Lees toch (echte) boeken! Het aantal benodigde euro per uur leesgenot ligt ongetwijfeld lager dan wat je betaalt aan al die moderne onzin. Waarom lees jij niet, jij halve analfabeet? Is het misschien de schuld van de Bloedeloze Schrijvers, Wanneer komen jullie in opstand tegen de rommel die op de trappen van jullie tempel wordt verkocht? Ransel de kookboeken, het sentimentele gezwabber en ander zaagsel toch eindelijk eens uit jullie rangen! Wanneer gaan jullie beter je best doen om zulke geweldige literatuur – geen knieval aan de wansmaak, maar Literatuur! – te schrijven dat men zich opnieuw tot jullie wendt? You cannot have a great democracy without great writers, schrijft Mailer. Voel je toch aangesproken, jij Luie Ik, Besef toch dat jij de macht hebt om in je eentje de crisis te bedwingen! Schrijf toch een fantastisch boek, sleur iedereen naar een andere wereld. Waar wacht je op? Is het luiheid of onwil, jij klaploper? Of ben je te laf misschien, is dat het? Bang om op je bek te gaan? Bah! Wat zit je hier je tijd te verbeuzelen met rancune en gal! Aan het werk, Bouke Billiet! Nu meteen! Bouke Billiet Van Bouke Billiet verschijnt zomer 2012 de debuutroman In de naam van TienKamelen
DE KEYSERLEI We maken ons bed bij de lindes. Waken over blozende moeders wier doodsreutel wij horen, alleen omdat het zo beslist is. We maken ons bed bij de lindes. Dekken hen toe tegen de winter van het misverstand, tegen de mist die uit het zuiden komt. We maken ons bed bij de lindes. Vertellen hoe klein we nog waren toen zij ons al belommerden onderweg naar het station. We maken ons bed bij de lindes. Weten hoe diep hun wortels zich in ons vertakken en hoe de kanker ons straks net zo kaal plukt als zij. We maken ons bed bij de lindes. Al graven bulldozers ons af, hakken kettingzagen ons hart uit, we blijven. Van gevels alleen kun je niet ademen. We maken ons bed bij de lindes. We moeten die stammentwist winnen met woede en woorden, met het zachte geweld van de zuivere rede.
Peter Theunynck
Van Peter Theunynck verscheen in november 2010 de dichtbundel Naar een nieuw zeeland
Je zal toch maar… (daar zou ik ook rancuneus van worden)
… denken dat je de redder van een voetbalclub bent, vervolgens tegenover je nemesis gezet worden en ten slotte beseffen dat iedereen jarenlang je uitspraken citeert, maar dat niemand ernaar luistert of ze überhaupt serieus neemt. But I’m afraid that I can see That good intent and honesty Do not redeem stupidity NoMeansNo, Lonely
… zo’n bloedhekel aan moslims hebben dat je je haar witkalkt om geen andere reden dan de white supremacy te benadrukken, en dan in de media door een verdwaald restje beschaving – dat opportunisme heet – dagelijks moeten beweren dat het je uitsluitend om de ‘uitwassen van de islam’ te doen is. Toutes choses sont déjà dites, mais comme personne n’écoute, il faut toujours recommencer.
André Gide, Le retour de l’enfant prodigue
… een goddelijke status hebben veroverd door je staatsmedia elf jaar lang uitsluitend allerlei fraais over je te hebben laten liegen, en je dankzij je positie als rijke stinkerd en president onder alle veroordelingen wegens maffiapraktijken, pedofilie en machtsmisbruik uit hebben geglibberd, om ten slotte toch nog terzijde geschoven te worden als infantiele maniak. Wij moeten alles op een rijtje zetten, iedereen en alles tegen een muur zetten om af te schieten Saskia de Coster, Eeuwige roem
… uit nihilistische vernielzucht de kunsten in het algemeen de strot toeknijpen en de literaire tijdschriften zonder vorm van proces executeren, je wapenen met de psychopathische grijns van de cultuurhatende manager en dan in het openbare debat en tijdens de verdediging in de Kamer op dusdanig weinig weerstand stuiten dat je je gelijk krijgt waar je dat niet wil hébben, maar slechts had willen behálen. They’re going to hurt you. They always will. Tindersticks, Marbles.
Patrick Bassant
Van Patrick Bassant verschijnt najaar 2012 de debuutroman Joy
Monoloog van een boze tong Ik moet het eindelijk eens toegeven: ik vind gelach van mensen in openbare gelegenheden een aanslag op mijn gemoedsgesteldheid. Ik weet niet wat Nederlanders bezielt, maar in het restaurant, in treincoupés, op het terras, tijdens de lunch in lunchgelegenheden, in coffee-corners, overal klinken die idiote lachsalvo’s op. Omdat ik me wezenloos erger aan dit gedrag, aan die alles overspoelende zondvloed van uitbarstingen van gelach, ben ik een en ander gaan bestuderen. Dat bulderende gelach vindt altijd plaats in groepen van minimaal drie. Er is altijd een aangever, dan de eerste die in gelach uitbarst en tot slot de meeloper. Dat gaat in wisselende constellatie. Soms ontpopt de meeloper, als die lang genoeg de suffe meeloper is geweest, zich tot aangever van de lachsalvo. Ergerlijker is het als de groep uit vijf, acht of zelfs meer mensen bestaat. Dan neemt het volume schrikwekkende vormen aan. Lacherupties zijn zo hinderlijk, dat je op geen enkele manier een persoonlijke conversatie kunt voeren. Kennelijk is de Nederlander bang voor stilte. Kennelijk is de Nederlander bang voor diepte, voor een gesprek dat zich, met aarzelingen, stiltes en bedachtzame wendingen, ontvouwt tot iets wat zwaarte krijgt, wat inhoud heeft. Ik moet bekennen, ik heb eens iets ernstigs gedaan: in een Italiaans restaurant te Amsterdam, op de hoek van de Leidsegracht en de Keizersgracht, heb ik eens een groepje vrouwen, een eetclubje of zoiets, een hockey- dan wel dinerclubje, ernstig vermanend toegesproken dat zij het voor mijn gezelschap en mij onmogelijk maakten ook maar één zin met elkaar te wisselen. Het was of aan het tafeltje naast ons telkens weer de Vesuvius in een ergerniswekkend lachkabaal uitbarstte. Het gelach daverde over onze spaghetti heen, vermorste onze wijnglazen, maakte mijn oren gek, snoerde me de mond. Ben ik in een beschaafd buitenland, dan valt me de rust op, de stilte, de afwezigheid van hinnikend gelach. O Nederlander, beteugel de lach, dat domme en inhoudsloze lawaai maken om niets.
Kester Freriks werkt aan zijn roman Blauw Fluweel
Stine Jensen, leuke meid! Je hebt literatuurwetenschappen en filosofie gestudeerd, je ziet er vlot uit (hoewel, de laatste tijd... een paar kilootjes minder zou geen kwaad kunnen, Stine!) en je barst van de ambitie. Een klein beetje ijdel ben je ook. Wat moet je dan? Met je kop op de tv natuurlijk! Maar hoe kom je daar? Mmm??? Literatuurwetenschappen & filosofie, effe denken... Boekjes schrijven, ja dat is het. En dan alvast met een grappige foto op het omslag gaan staan, bijvoorbeeld met een coole zonnebril en zwaar aangezette, glossy lippen (deed Madonna het ook niet zo – al was bij haar de zonnebril soms het enige dat ze aanhad. Trouwens: je hebt wel iets weg van Madonna... maar dat hebben ze vast al wel eens eerder tegen je gezegd). En dan een beetje uitdagend kijken, vingertje in de mond of zo. Maar oeps! Er moet ook nog iets in dat boekje staan. Shit! Bah! Je moet er toch niet aan denken, er zijn al zoveel van die dikke saaie boeken, niet doorheen te komen. En dan gaat het altijd over loodzware onderwerpen. ‘Het Zijn en het Niets’ of zo – hoe verzin je het, en dan met zo’n kop (wel slim van die Sartre om niet op het omslag gaan staan!!!) Nee, als er al iets in dat boekje moet staan, moet het wel luchtig blijven. Wacht ’s effe: foto’s, ja dat is het, we leven tenslotte in een beeldcultuur – dat deed die Sloterdijk toch ook en die heeft al jaren een tv-programma en er is zelfs een treinstation naar hem genoemd. Maar alleen foto’s? Nee dat kan niet; er moet ook tekst bij. Lastig hoor. Effe denken... Het moet wel een beetje hip zijn, niet van dat zware. Dat is trouwens ook zoveel werk – moet je nog gaan lezen ook. Bah! Het beste is dicht bij jezelf blijven – dat heb ik laatst eens ergens gehoord – was het niet Louis van Gaal, dat is eigenlijk ook een filosoof, net als zijn aartsvijand Johan Cruijff. ’s Effe kijken... Wat doe ik zo al op een dag? Mmm... Effe mijn redacteur bellen. ‘Ha die Tijn.’ ‘Stine, hoestie?’ ‘Moeilijk hoor, ik wil een boekje schrijven, maar ik zit me suf te prakkizeren waarover. Heb jij geen idee?’ ‘Het beste is dicht bij jezelf te blijven, iets te schrijven over wat je heel erg bezighoudt als het ware.’ ‘Precies, zover was ik ook al.’ ‘Nou dan.’ ‘???’ ‘Wat doe je zo al op een dag.’ ‘Tja, Facebook bijhouden, foto’s uploaden, friends maken, sms’en, twitteren, ik kom bijna aan niets anders meer toe.’ ‘Ja...? Begint het kwartje al te vallen?’ ‘Shit! Ja, Tijn, social media! Daar heeft nog geen filosoof over geschreven. Goed van jou, hoor! Maar moet er ook niet iets van “verdieping” in, de mensen verwachten tenslotte iets van een filosoof?’ ‘Ja, je moet natuurlijk wel een beetje kritisch zijn – vraagtekens plaatsen bij dit tijdsverschijnsel. Zet het in het kader van het thema “vriendschap”... Jij kunt toch aardig met Google overweg. Kijk maar eens onder Aristoteles, Montaigne, Alain de Botton, geen kleine jongens toch? Écht wel filosofen! Ik zie het al voor me. Zetten we op de achterkant zoiets als: “Jensen weet dit eigentijdse thema te verdiepen aan de hand van Aristoteles, Montaigne en Alain de Botton.” O ja, er schiet me ineens wat te binnen. Over een paar maanden begint de Maand van de Filosofie. Maken we er het Essay van de Maand van de Filosofie van, wat dacht je daarvan? Flinke oplage 10.000 stuks of zo...’ ‘Super, Tijn, je bent geweldig! En dan strooi ik er wat tweets tussendoor van intellectuele BN’ers, Femke Halsema, Maarten Doorman (“Slechts weinigen verdienen/ Echte vriendschap van Stine”), Frank Meester, Daan Rovers, Mark Rutte.’ ‘Precies! En... Optreden tijdens de Nacht van de Filosofie... Doe je wat feestelijks aan, een jurk met een vette cleavage, je weet wel.’ ‘Ik zie het al voor me. Supercool! Ik ga meteen aan de slag! Doei!’ Eén vraag blijft intrigeren. Zou Stine een zus zijn van Robert, die dekselse kwajongensinterviewer van RTL? Dan heeft ze het van geen vreemden. En om positief te eindigen. De in het boek afgedrukte foto van ’s schrijfsters baby in bad is werkelijk schattig. Goed gedaan Stine, echt supercool meid! En met dat tv-programma – dat gaat echt wel lukken!
Van Hans Driessen verschijnt in 2013 Oud en ongelukkig
Verzamelwoede Vandaag maken we kennis, een delicaat moment. Misschien ligt het aan de rode vlekken in mijn hals, de manier waarop ik woorden onverstaanbaar uitspreek of zinnen onderbreek. Je merkt al gauw dat ik anders ben. Niet autoritair zoals je baas, niet ontwijkend zoals je buurvrouw, niet plakkerig zoals je geliefde. Integendeel. Ik ben makkelijk, veilig en discreet. Je zou bijna denken dat je me al jaren kent en wie weet is dat ook wel zo. We waren ooit verkeerd verbonden maar voerden toch een heel gesprek. Of je vond me als de partner van je dromen op het internet en besefte dat je ware droom bestond uit tegen iemand aanpraten, de diepe wens om eindelijk je hart tegen een vreemde te kunnen luchten. Misschien stonden ooit je keukenstoelen te koop en was ik even bij je thuis. Hoe dan ook, waarschijnlijk kruisten onze levens elkaar op een cruciaal moment, je zat met je verhaal, je moest iets kwijt. Iets over iemand. Ik hoefde alleen maar ‘Is dat wel zo?’ te mompelen, of ‘Wanneer is het begonnen?’ of ‘Waar gaat het nou eigenlijk over?’ Je wees dan bijvoorbeeld naar het balkon en zei: ‘Dát heeft hij dáár opgehangen. Hoor je dat? Het is spiritueel. Het tokkelt in de wind. Zo is de situatie hier.’ Of je stond in de berging van je flat en stampte met je voet in de doos met kerstballen die je nog van 'haar‘ gekregen had. Of je brak, naast me wachtend in een terminal, een Ray-Ban bril van 300 euro – 'zijn laatste cadeautje‘ – in tweeën. Ga je gang, denk ik geroutineerd in zulke situaties, geef het een vorm – betrek mij in je leven, ik knik wel even, ik zeg dat ik het begrijp en mijn gedachten dwalen vermoedelijk af naar de antipool in jouw leven, jouw folteraar, degene die schuldig is aan de toestand waarin jij verkeert. Wat is dat voor persoon? En welke ouders hebben een dergelijk gedrag op hun geweten? In feite hoef ik deze vragen meestal niet eens uit te spreken, de antwoorden dienen zich toch wel aan – en wel bij monde van je kwelgeest, in eigen persoon. Niet alleen jij, ook je buurman, het hoofd van je afdeling, die bloedhond van een partner, ook zij weten mij te vinden. Ik word en passant aan ze voorgesteld, ze vinden mijn e-mailadres in jouw telefoon of staan naast mij tijdens het afwascorvee in de yoga-boerderij in Frankrijk. Je begrijpt al hoe het werkt, ik hoef ook dan alleen maar wat te stotteren om een tegenstroom van verontwaardiging en aantijging op gang te brengen. Opnieuw zijn opmerkingen als ‘Ik wou dat ik zoals jij van iemand houden kon’ en ‘Jullie delen tenminste een passie’ voldoende voor een pijnlijke blik in de verte, een theedoek die overdreven diep in een glas wordt gedraaid of alleen een ingehouden adem. Ik spaar dit soort situaties. Heb ik jullie allebei? Dan is het compleet. De moeite is gering. Zoals ik vroeger de in elkaar gepropte en geknakte rozen van mijn vader uit de brievenbus viste en er alsnog een representatief boeketje voor mijn moeder van wist te maken, zo lap ik ook nu simpelweg iets op. Ik fabriceer een paar minuscule compromissen, stel de meest vanzelfsprekende kleine stapjes in de goede richting voor, buig hier en daar werktuigelijk wat recht. Ik vraag: ‘Wat herken je van jezelf in haar?’ of ‘Denk je dat nou echt?’ Het resultaat is misschien alleen maar vorm, het helpt op den duur meestal weinig, maar wat een voldoening: jullie verlangen, ontroering, liefde, het is allemaal niet voor mij bestemd maar jaagt wel even door me heen. Mocht ik vandaag niet naast je zitten tijdens de kerstborrel, mochten we elkaar volgende week bij de bakker geen gelukkig nieuwjaar toewensen – mocht je, kortom, je verhaal om wat voor reden dan ook niet aan mij kwijt kunnen, maak je geen zorgen, onthoud mijn naam, de rest gaat vermoedelijk vanzelf. J.B. Matto
Van J.B. Matto verschijnt in maart 2012 de roman Nieuwe Chinese Plantenkunde
Van Nico Randeraad verschijnt in 2014 Macht der gewoonte. Overheid in Nederland
Van Peter Raedts verscheen in september 2011 De ontdekking van de Middeleeuwen
Kerstrancune … Jegens Hilda Poelgeest, de juf van de kleuterschool in Bloemendaal, die mij in 1959 bespotte omdat ik volgens haar altijd vriendjes probeerde te worden met de sterkste jongens. Dit is absoluut onvergeeflijk, omdat het de waarheid is. Verder jegens Gustav Rollinger, vice-president van het Arbeitsgericht te Saarbrücken (1981), de Bulgaarse sportarts Dr. B. (1992), en de bedrijfsleiding van het Turkse restaurant ‘Ankara’ te Heemstede (2001 of 2002). Zodra ik dictator ben worden deze personen ’s nachts van hun bed gelicht en zonder enige vorm van proces tegen de muur gezet, respectievelijk teruggeschopt naar de Karpaten of over de Bosporus. Voorts geldt mijn rancune de vrouwenemancipatie, die heeft bewerkstelligd dat vrouwen nu de hele samenleving mogen chanteren, in plaats van - zoals het gebruikelijk was en zoals het hoort te zijn - de individuele man. En natuurlijk Jayne Mansfield, die (net als al die andere spectaculaire stoten uit de vijftiger jaren, kom daar maar eens om heden ten dage!) tientallen jaren te vroeg geboren is, zodat ik niets aan haar heb. Bovendien verdenk ik Jaynie ervan dat ze, zelfs als ze een fatsoenlijke dertig jaar jonger dan ik was geweest, nu misschien met haar jarretels aan onder andermans kerstboom zou liggen. Keats definieërt de hel als de eeuwigdurende herinnering aan alle pijnlijke momenten uit iemands leven, maar ik kies voor eeuwigdurende rancune. Want waar wraak (en de moreel onderbouwde manifestatie ervan, vergelding) ons tenminste bevrediging kunnen verschaffen, is rancune wraakzucht die gepaard gaat aan machteloosheid. Mijn persoonlijke beeld van het vagevuur is in een file te staan en rancuneus toe te moeten zien hoe de tegenliggers met 130 km per uur aan mij voorbij razen. Mijn beeld van de hel is hetzelfde, behalve dan dat ik de verkeerde oprit heb genomen en zelf eigenlijk ook de andere kant op moet. Krenkingen die je in toekomst zullen worden aangedaan, zijn het allermoeilijkst te verkroppen. Daar ben je machteloos tegen. Natuurlijk voer ik inwendig ziedende en vernietigende polemieken tegen iedereen die mijn artistieke plannen zou kunnen fnuiken; en vermink in gedachten uitvoerig en onherstelbaar een jager (die ik mij als een obese tandarts voorstel, met een fout ringbaardje) die eventueel vanuit een laffe Hochsitz ooit mijn mogelijkerwijze op de Veluwe loslopende dan oude blinde hondje Jack zou kunnen doodschieten, omdat hij daar volgens de in dit land geldende jachtwetten (ingevoerd door de Duitsers, 1941, jawel!!) het recht toe heeft. Ook koester ik (want rancunes hebben veel aandacht en liefde nodig) grote haatgevoelens jegens de machtige intendant en regisseur van een Duits Staatstheater die mij er toe dwingt Kerstmis op te offeren aan de vertaling van een Amerikaans toneelstuk, dat ikzelf veel mooier kan regisseren dan hij het ooit zal kunnen, waardoor ik de bijeenkomst van 22 december heb moeten missen en nu, op Kerstavond, alleen nog maar Von Hofmannsthal kan citeren ( ‘Der Schiffskoch, ein Gefangener, singt:’) Stille Tiere muß ich schlachten, Schöne Früchte muß ich schälen, Und für sie, die mich verachten, Feurige Gewürze wählen. Ik verheug mij al op de volgende bijeenkomst op de Wereldbibliotheek. Ik heb echt niets tegen jullie. Van Martin Michael Driessen verschijnt in 2012 de roman De vader van God