Brussel, 27 oktober 2006 50/WK/wk/100601
Mevrouw Fientje Moerman Vice-minister-president Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel Martelaarsplein 7 1000 BRUSSEL
Betreft : Adviesvraag ecologiesteunregeling via callsysteem met wedstrijdformule
Mevrouw de Vice-minister-president, Mevrouw de minister,
U heeft de SERV op 13 oktober 2006 om advies gevraagd over het voorontwerp van besluit tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest. Het voorontwerp van besluit werkt een ecologiesteunregeling uit via een callsysteem met wedstrijdformule. De samenstellende organisaties van de raad hebben over dit voorontwerp van besluit geen consensus kunnen bereiken, zodat er geen advies kan worden verleend. Hierna vindt u de standpunten van de samenstellende organisaties van de raad.
1. Standpunt van VOKA, UNIZO en Boerenbond 1.1. Krachtlijnen VOKA, Boerenbond en UNIZO begrijpen dat de Vlaamse Regering een aantal maatregelen wil lanceren om budgettaire ontsporingen van de ecologiesteunregeling tegen te gaan. De invoering van een callsysteem voor de toewijzing van ecologiesteun is voor de werkgeversorganisaties evenwel onaanvaardbaar.
De werkgeversorganisaties kanten zich tegen een call met wedstrijdformule omdat: • de slaagkans op steun klein zal zijn, deze zal (veel) kleiner zijn dan het percentage van 64% dat vermeld wordt in de begeleidende nota aan de Vlaamse Regering, • de rechtsonzekerheid en onvoorspelbaarheid of men de steun al dan niet zal ontvangen groot wordt; • het geplande milieuvriendelijke investeringen ondermijnt; • het milieubeleid van de Vlaamse Regering daardoor ondermijnd wordt.
1.2. Standpunt VOKA, Boerenbond en UNIZO 1.2.1
Veelvuldige aanpassingen leiden tot rechtsonzekerheid
De werkgeversorganisaties stellen vast dat de ecologiepremie, sinds zijn genese in oktober 2004, reeds veelvuldig aangepast werd. In 2005 werden reeds de end-of-pipe technologieën van de limitatieve technologieënlijst geschrapt. Ook werden niet-essentiële investeringscomponenten van steun uitgesloten. Niet langer geleden dan 20 juli besliste de Vlaamse regering bovendien, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2006, nog bijkomend een aantal besparingsmaatregelen in verband met deze regeling in te voeren (bvb beperking aantal technologieën, doch zonder te specifiëren welke…..). Daarbovenop stellen VOKA, Boerenbond en UNIZO nu vast dat opnieuw een fundamentele ingreep wordt doorgevoerd, met name de toewijzing van de steun via een callsysteem, alsmede een aantal bijkomende inperkingen (zoals de vermindering van de steunintensiteit). Deze veelvuldige aanpassingen op een relatief korte termijn en zonder dat een doorgedreven evaluatie van de steunvorm plaats vond, leidt tot rechtsonzekerheid bij de ondernemers. 1.2.2
Slaagkans op steun wordt klein
In de begeleidende nota aan de Vlaamse Regering wordt zalvend geargumenteerd dat "uit simulaties" blijkt dat de slaagkans bij een callformule geraamd wordt op 64%, en dat dit vrij hoog is in vergelijking met de groeipremie waar dit in de laatste calls tussen de 10 en 25% bedroeg. In de nota aan de Vlaamse Regering staat op bladzijde 4: "Wanneer de steunpercentages van de huidige ecologiesteunregeling ..... enz....., is de kans voor een onderneming om in aanmerking te komen voor een ecologiepremie vrij gering. ..... enz... Het evenwichtiger op elkaar afstemmen van vraag en aanbod wordt gerealiseerd door lagere steunpercentages te hanteren en het aantal steunaanvragen te beperken." In de nota baseert men zich o.m. op lagere steunpercentages om bij simulaties te concluderen dat de slaagkans geraamd wordt op 64%. De werkgeversorganisaties stellen zich hier grote vragen bij vermits men bij simulaties rekening moet houden met reële steunpercentages en voor KMO’s zullen die nauwelijks verschillen tov de huidige regeling.
2
Immers in de huidige regeling moest rekening gehouden worden met een gemiddelde ecologische meerkost van 72,13% en een milieuperformantiefactor van 0,6 (lijst milieutechnologieën), waardoor het resultaat van een berekening "reële steun" voor KMO’s uitkwam op 15,15% (= 35% x 0.7213 x 0.6), als men een analoge berekening maakt voor de nieuwe “call” regeling dan komt men aan 14.42% (20% x 1 x 0.6), dus (bijna) evenveel ! De milieuperfomantiefactor is in de nieuwe regeling immers van een heel andere aard, nl. geen cijfers meer tussen 0 en 1. Anderzijds moet het reële steunpercentage ook hoger liggen dan 10%, want anders zouden ondernemingen gaan shoppen tussen de verschillende steunregimes (in de groeipremie (call) bedraagt de steun voor kleine ondernemingen 10%), en dat is iets wat de overheid absoluut wil vermijden! De gesimuleerde slaagkans van 64% is blijkbaar o.m. gesteund op lagere steunpercentages, wat een foutief uitgangspunt is (zie hiervoor), waardoor de raming van 64% duidelijk te hoog ingeschat is. 1.2.3
Vlaamse steunpercentages liggen ver onder de maxima van de Europese Richtlijnen
De gehanteerde steunpercentages liggen een stuk onder de maxima uit de Europese richtlijnen. Hierdoor worden Vlaamse bedrijven benadeeld tegenover bedrijven uit andere Europese regio's. 1.2.4
Veel vragen bij het gamma aan selectiecriteria
In het gamma aan selectiecriteria zit o.m. "toetreding tot energiebeleidsovereenkomst" en "milieucertificaat": • “Toetreding tot energiebeleidsovereenkomst”: De deelname aan een convenant wordt nu verwerkt in een formule waarbij het totaal ondoorzichtig is hoe het al dan niet deelnemen aan een convenant zal doorwegen. De werkgeversorganisaties nemen aan dat dit criterium enkel zal gehanteerd worden voor aanvragen van ondernemingen met een energieverbruik van minstens 0,1 petaJoule, gezien kleinere ondernemingen niet in aanmerking komen om toe te treden tot energiebeleidsovereenkomst. •
"milieucertificaat": Een milieucertificaat is in essentie een beheersinstrument dat zeker zijn merites heeft, maar niet noodzakelijk leidt tot het beter functioneren van milieuvriendelijke technologie. Het criterium “milieucertificaat” zou 15 procentpunten krijgen in de weging (RIA p 16). Zaken zoals ISO14001 en EMAS zijn in de praktijk slechts haalbaar voor sommige (grotere) bedrijven, voor, kleine bedrijven gaat dit vaak hun draagkracht te boven. Uit de cijfers blijkt dat slechts weinig ondernemingen, en vooral zeer weinig KMO's, over zo'n certificaat beschikken. De werkgeversorganisaties stellen voor dit criterium niet te gebruiken voor de beslissing om al dan niet steun toe te kennen maar, net als in de huidige situatie, extra steun toe te kennen aan ondernemingen die milieuzorgsystemen gebruiken.
•
Andere differentiatie- en selectiecriteria: de grens tussen differentiëring en discriminatie wordt wel heel erg dun. Economische leefbaarheid en leeftijd van de onderneming lijken vrij discriminerend.
3
1.2.5
marktdistorties
Duidelijk is dat de overheid via een callsysteem (wedstrijdformule) extra marktdistorties creëert. Doordat sommige ondernemingen wel, en andere geen steun verkrijgen (hoewel ze wel formeel voldoen aan de gestelde milieueisen) wordt de marktwerking verstoord. Deze politiek staat dan ook haaks op een zo marktconform mogelijk beleid. De doelmatigheid van het gevoerde beleid is dan ook niet gegarandeerd. Thans genieten KMO’s reeds van een hoger subsidiëringstarief. De werkgeversorganisaties hebben geen problemen met dergelijke differentiëring. Door het steunplafond te beperken tot 1,5 mio euro wordt echter een additionele marktdistortie ingevoerd die grote bedrijven extra treft. De opgebouwde argumentatie daarachter loopt mank. Het vergelijken van toegekende steun met het aantal steunaanvragen is niet correct. Van belang is de maatschappelijke return van de investeringen, zowel in termen van toegevoegde waarde, tewerkstelling en milieuverbetering. 1.2.6
Afbouw budgetlijn voor ecologiesteun
De werkgeversorganisaties vrezen dat de invoering van een callsysteem er ook toe zal leiden dat de beschikbare budgetlijn voor ecologiesteun wordt afgebouwd. Thans wordt reeds in de simulatie uitgegaan van een ecologiebudget (voor 2007) van € 54 miljoen aan vastleggingen (zie nota aan de Vlaamse regering bladzijde 3), gespreid over drie calls. In de jaren 2005 en 2006 was er echter een budget voorzien van € 75 miljoen aan vastleggingen (zie bladzijde 2 van diezelfde nota). Tijdens de begrotingscontrole 2006 was er immers voor ongeveer € 15 miljoen aan extra kredieten voorzien (bovenop de initiële € 59 miljoen voor ecologiesteun). Zulks in uitvoering van het economisch impulsprogramma ter versterking van het economisch draagvlak. Daarbij stelt zich ook de vraag of deze impuls voor economische ondersteuning niet verder gezet wordt. Indien dat niet het geval zou zijn betreuren de werkgeversorganisaties dit. . Het invoeren van het callsysteem staat in tegenstelling tot de bedoeling om de economische ontwikkeling verder te stimuleren. De Vlaamse overheid wil de energie efficiëntie bevorderen en heeft de moeilijke taak om de Kyoto doelstellingen te halen. De ecologiesteun is één van de mogelijkheden om de bedrijven te ondersteunen de energie-efficiëntie op te trekken. Inperken van de steun zal ook effecten hebben op de investeringen inzake energie efficiëntie.
1.2.7
Afbouw lijst van technologieën die voor steun in aanmerking komen
De criteria op basis waarvan de ecologiesteun zal worden toegekend zijn nog niet volledig bekend. Ze kunnen ook verschillen van call tot call. Het is echter de bedoeling dat bepaalde technologieën een hoger gewicht zullen toegewezen krijgen. Het valt dan ook te verwachten dat de invoering van het callsysteem de facto zal leiden tot een verdere inkrimping van de voor ecologiesteun in aanmerking komende technologieën. Met andere woorden, de formele inkrimping van de lijst met toelaatbare technologieën, zal in
4
de realiteit nog verder worden ingeperkt (zie bvb RIA op pagina 4). Men kan zich dan ook de vraag stellen of het vanuit het oogpunt om de rechtszekerheid te bevorderen niet eerder aangewezen was de bestaande lijst van toelaatbare technologieën verder in te krimpen (binnen een open-end systeem), eerder dan te investeren in de ontwikkeling van een specifieke (en kostelijke?) informaticatool, nodig om een callsysteem mogelijk te maken. De essentie is immers dat nieuwe milieuvriendelijke technologieën gedurende bepaalde tijd ondersteund worden om ze haalbaar te maken voor de vraagzijde. Er moet zeker nog een soepel te hanteren systeem mogelijk blijven om nieuwe technologieën op de LTL-lijst te krijgen. Technologieën die door hun hoge marktpenetratie "State of the Art" zijn geworden, zullen niet langer weerhouden worden op de lijst, op verzoek van de administratie of de minister. De werkgeversorganisaties vragen dat dit zou gebeuren in overleg, en in functie van de BBT. 1.2.8
Nood aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid
In de nieuwe regeling is voorzien dat bij elke call talrijke elementen van het subsidiesysteem kunnen wijzigen: • De lijst van sectoren die voor steunverlening in aanmerking komen; • De limitatieve technologieënlijst • De lijst van investeringen die in aanmerking komen; • Het aantal calls per jaar; • De inhoud en het gewicht van de criteria. • Het steunpercentage en het steunplafond. Uiteraard moet men enige flexibiliteit hebben om te kunnen inspelen op gewijzigde omstandigheden, maar de voorziene regeling gaat te ver, ze kan er toe leiden dat het voor ondernemingen nog moeilijker wordt hun slaagkansen en de daaraan gekoppelde steun in te schatten. Veelvuldige aanpassingen leiden tot meer rechtsonzekerheid in hoofde van de ondernemingen. De werkgeversorganisaties betreuren dat een steunsimulatie niet langer mogelijk is. De onderneming weet dus niet meer of hij al dan niet in aanmerking kan komen voor steun. Bovendien kan het bedrijf niet langer vooraf berekenen hoeveel steun het kan verwachten. “De steunverwachtingen in hoofde van de ondernemingen moeten immers getemperd worden” (zie RIA, p 5). Dit zorgt voor grote planonzekerheid betreffende investeringen en kapitaalbehoeften, want het bedrijf kan zelf niet inschatten of er een subsidie zal zijn, ook al voldoet men aan de voorwaarden. 1.2.9
Leren uit ervaringen in andere EU-Lidstaten!
Geen enkel ander Europees land hanteert de wedstrijdformule om investeringssubsidies toe te kennen. Italië heeft een dergelijk systeem afgeschaft. Ook andere EU-lidstaten zullen wel eens te maken hebben 5
met budgettaire onzekerheid. De lessen die uit hun wedervaren getrokken zouden kunnen worden, zijn niet terug te vinden in de RIA. 1.2.10 Administratieve vereenvoudiging én besparing ??? De invoering van een callsysteem zou de administratieve afhandeling in hoofde van de administratie vereenvoudigen en versnellen. Vandaar dat de administratie blijkbaar positieve ervaringen heeft met de callformules, met name bij de groeipremie (advies Inspectie van Financiën). In het voorstel blijkt echter niet echt een besparing die dusdanig gerealiseerd kan worden. Dat is op zich al opmerkelijk. Meer nog, door de ontkoppeling van het Vlaams Energieagentschap (VEA) en het Vlaams Agentschap Economie (AE), in het kader van BBB, moeten er door de administratie Economie twee extra voltijds ingenieurs worden aangeworven. De kostprijs hiervan (€ 100.000) zal worden aangerekend op het budget van de ecologiepremie. In plaats van een besparing, die verwacht zou kunnen worden, komt het Hermesfonds dus net wat extra onder financiële druk. De vermindering van de overheadkost (toch een duidelijke doelstelling van deze maatregel) zou eerder moeten worden aangewend om structureel het budget voor economische ondersteuning te verhogen. Thans zien we daar niets van. Zowel de Inspectie van Financiën als de Minister van Begroting maakten er voorbehoud tegen dat de extra personeelsaanwerving ten koste zou gaan van net deze kredietlijn. 1.2.11 Het Vlaamse milieubeleid wordt op de helling gezet De ecologiepremie werd recent vaak gehanteerd als het instrument om ondernemingen (én sectoren) over de streep te trekken om bepaalde milieumaatregelen te nemen, zoals bijvoorbeeld de roetfilter voor vrachtwagens en de EURO 5 motor. Als men nu de "call" invoert dan kloppen de prognoses en de simulaties niet meer. Hierdoor zet men eigenlijk het milieubeleid van de Vlaamse Regering op de helling. Als in de toekomst de investeringen maar mogen starten na beslissing tot steuntoekenning, dan vrezen de werkgeversorganisaties dat de ganse timing inzake bv. roetfilters, Euro-5 motor, ... een serieuze vertraging zal oplopen. Zo’n regeling zal investeringsremmend werken, want het uitvoeren van investeringsplannen wordt de facto afhankelijk van de snelheid waarmee de administratie dossiers afhandelt. 1.2.12 Ander beleid: lagere vennootschapsbelasting Meer dan ooit lijkt het aangewezen dat de Vlaamse overheid in de toekomst opteert voor een fiscalisering van haar beleidsinstrumentarium. Via gerichte fiscale verminderingen in de vennootschapsbelasting kan de Vlaamse overheid dan dezelfde beleidsdoelstellingen realiseren en effectief besparen op administratiekosten.
6
2. Standpunt ACV, ABVV en ACLVB 2.1. Algemene opmerkingen De werknemersorganisaties kunnen aanvaarden dat een aanpassing van de ecologiesteunregeling zich opdrong om budgettaire redenen en dat deze regeling daarom grondig geheroriënteerd moest worden. Positief is dat daarbij gekeken wordt hoe tegelijkertijd een doelmatigere aanwending van de middelen kan gerealiseerd worden in functie van de Kyoto- en milieudoelstellingen. Het betreft hier echter een fundamentele hervorming van de steunregeling, waardoor het aangewezen is om na één jaar werking een grondige evaluatie te voorzien en de regeling bij te sturen indien nodig. De regeling inzake ecologiesteun moet consistent blijven met de doelstellingen die de Vlaamse regering zichzelf in het regeerakkoord heeft vooropgesteld inzake het stimuleren van innovatie en ondernemerschap in de sector van de milieuvriendelijke technologie. De werknemersorganisaties wensen de regering hierbij ook nog eens te herinneren aan de afspraken die gemaakt werden in het kader van het Pact van Vilvoorde met betrekking tot het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling.
2.2. Specifieke opmerkingen Omwille van de budgettaire beheersbaarheid wordt gekozen om de steunverlening te laten verlopen via een gesloten enveloppe en een call met wedstrijdformule. De werknemersorganisaties kunnen deze optie enkel steunen als deze bijsturing ook effectief leidt tot een doelmatigere aanwending van de beschikbare middelen. We vinden het dan ook positief dat ecologie-investeringen die bijdragen tot de beleidsprioriteiten op milieuvlak of bijdragen tot het realiseren van de Kyoto-engagementen prioritair van steun kunnen genieten. Ook het aanpassen en actualiseren van de limitatieve technologieënlijst beslist op 20 juli 2006 dragen hiertoe bij en zijn een stap in de goede richting. Om nog verder te kunnen differentiëren in de rangschikking worden een aantal bijkomende criteria gehanteerd. Het gebruik van de cashflowratio als criterium om de economische leefbaarheid van de onderneming na te gaan, kan als neveneffect hebben dat ondernemingen met een hoge cashflow zeer goed scoren op dit criterium en bijgevolg meer kans maken op steun. De additionaliteit van de steun bij deze ondernemingen, die in staat zijn om deze investeringen zelf te financieren, is bijgevolg zeer laag. De werknemersorganisaties stellen daarom voor om een neutraler criterium voor de leefbaarheid van de onderneming te zoeken of om dit criterium te schrappen. Met de beslissingen van 20 juli 2006 werden de steunplafonds voor investeringen in WKK en hernieuwbare energie gevoelig verlaagd. Aangezien het hier om specifieke investeringen die het beleid wil stimuleren, is het aangewezen om na één jaar een grondige evaluatie te voorzien die nagaat wat de impact van deze wijzigingen is geweest op de bereidheid van ondernemingen om dit soort investeringen uit te voeren.
7
In het algemeen wensen de werknemersorganisaties dat bij de volgende begrotingscontrole dan ook nagegaan wordt in welke mate een eventuele verschuiving binnen de steunmaatregelen in het Hermesfonds aangewezen is, indien blijkt dat de vernieuwde steunregeling er onvoldoende in zou slagen om ecologieinvesteringen te stimuleren.
Met bijzondere hoogachting,
Philippe Muyters voorzitter SERV
8