Beste vakmentor
01/10/2015
Wij danken u voor de begeleiding van een stagestudent uit het tweede opleidingsjaar (2 OSO). Na een grondige voorbereiding in het eerste opleidingsjaar zet de student nu de eerste stappen in een reële school- en klassituatie, daarbij begeleid door ervaren en vakdeskundige vakmentoren. Uw begeleiding biedt een belangrijke meerwaarde in het groeiproces dat de student doorloopt naar het leraarschap en het bereiken van de basiscompetenties. De concrete doelen die de student per opleidingsjaar moet bereiken, zijn gebaseerd op de ‘competentiegerichte standaard voor praktijk’. In deze brochure vindt u informatie over de doelen, het opzet en de organisatie van deze PR2 Doorgroeistage.
1. Organisatie van ‘Praktijk 2 Doorgroeistage’ De stage in het tweede opleidingsjaar omvat twee stageperiodes van telkens vier weken, waarvan 3 weken in de stageschool doorgaan, en 1 week op de campus. De eerste stageperiode vindt plaats in de eerste jaarhelft (semester 3), de volgende in de tweede jaarhelft (semester 4), per semester in een verschillende stageschool. Studenten die stage lopen in de eerste stageperiode hebben minder leservaring dan de studenten in de tweede stageperiode. Uitzondering: voor studenten met een flexibel traject zijn er eveneens twee stageperiodes, in twee verschillende stagescholen, maar binnen één enkele jaarhelft (semester 4).
2. Planning
Ingroeiweek (observatiestage in de stageschool) Les geven (doestage in de stageschool) Praktijkseminaries (gaat door op de campus en niet in de stageschool)
Semester 3
Semester 4
Semester 4 (enkel flexibel traject)
19/10 – 23/10/2015
15/02 – 19/02/2016
11/04 – 15/04/2016
09/11 – 20/11/2015
22/02 – 04/03/2016
18/04 – 29/04/2016
26/10 – 30/10/2015
08/02 – 12/02/2016
-
Arteveldehogeschool ▪ Bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs ▪ Kattenberg 9 ▪ B-9000 Gent Tel.: 09 234 82 70 ▪ Fax: 09 234 80 01 ▪ www.arteveldehogeschool.be/oso/stage ▪
[email protected]
3. Stageopdracht In elke stageperiode is er telkens één ingroeiweek in de stageschool, een praktijkseminarieweek op de campus en twee lesweken in de stageschool. Ingroeiweek De eerste week van de stageperiode is een ingroeiweek (observatiestage). Om goed te kunnen fungeren als leerkracht in een school is het belangrijk dat de student de beginsituatie maximaal exploreert. Dit kan volgende activiteiten omvatten (richtinggevend): Gesprek met de directie om de cultuur en gewoontes van de stageschool te leren kennen (schoolreglement, afspraken met leerlingen i.v.m. het schooluniform, rijen vormen, aanwezigheden noteren, sancties treffen, enz.). Contact met de vakmentoren: de student krijgt in de loop van de eerste week de lesonderwerpen van de lessen die hij zal geven in de volgende weken. Volgen van een klas, een vakmentor of een leerkracht gedurende een volledige dag: om de studenten de kans te bieden een goed zicht te krijgen op de schoolcultuur en het klasgebeuren is het belangrijk dat zij voldoende tijd krijgen om zich hierin in te werken. Daarom vragen wij om hen gedurende 1 volledige dag eenzelfde klas of eenzelfde vakmentor of leerkracht te mogen volgen. Wij kregen deze tip van onze stagereflectiegroep die bestaat uit schooldirecties, vakmentoren en alumni. Als deze vraag door u niet kan ingewilligd worden, zullen wij de studenten een vervangopdracht geven buiten uw school. Contact met de leerlingen: de student observeert de leerlingen in de klas en op de speelplaats, knoopt een gesprek aan met een aantal leerlingen om een beter zicht te krijgen op de leefwereld van zijn doelgroep. Observeren van lessen: de student observeert gericht de klassen en vakken die hij/zij zelf zal geven. (3u observeren per vak – 3 u assistent-teaching per vak) Lesvoorbereidingen maken: studenten werken volop aan het uitwerken van hun stagelessen. Indien de student het wenst, kan hij zijn lesvoorbereidingen voorleggen aan de vakmentoren en/of stagebegeleider. Die zorgen voor feedback. Lesweken De lesopdracht bedraagt 12 uren (6 uren per vak) per week (richtinggevend). Een student kan lesgeven in alle klassen waarvoor een bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs onderwijsbevoegdheid heeft. In uitzonderlijke gevallen kan het zijn dat de school niet aan de vraag kan voldoen om studenten 6 uren per vak te laten geven. Dan vragen wij dat de student in samenspraak met u en met iedereen die bij de stage betrokken is, andere didactische taken opneemt binnen de school die zowel voor uw leerkracht, de school als voor de student een meerwaarde betekenen. Dit kan bijvoorbeeld zijn: lessen volgen van medestudenten en deze mee bespreken lessenpakketten maken voor differentiatieoefeningen didactische spelen ontwerpen voor een leerstofonderdeel of een lessenreeks nieuwe didactische settings uitwerken voor een leerstofonderdeel of een lessenreeks of deelnemen aan didactische projecten Indien er meerdere studenten van onze opleiding in uw stageschool doorgroeistage doen, krijgen zij in het kader van het accent dat wij leggen op “samenwerkend leren” ook de opdracht om elkaar gedurende 1 lesuur per week te observeren en hier een peerfeedbackgesprek over te voeren. Zij organiseren dit zelf, door hun stageroosters naast elkaar te leggen. Duostage Voor sommige vakken en vakkencombinaties is het moeilijk om voor alle studenten een individuele stageplaats te vinden. In dergelijke gevallen kan het zijn dat wij, in samenspraak met de stageschool vragen om 2 stagiairs op te nemen voor dezelfde stagelessen. Voor deze duostages, die wij als een dubbele stageaanvraag ingeven in het stageregistratiesysteem, zijn alle taken en opdrachten dezelfde als voor een 2 / 14
reguliere stage, maar geven de studenten ipv 6 lesuren per vak per week, elk maar de helft van dit aantal lesuren. Beide studenten maken voor de lessen waarvoor ze een duopartner hebben, elk afzonderlijk een lesvoorbereiding. Beide duopartners de les laten voorbereiden heeft tot doel de studenten te laten leren van elkaar. Het is mogelijk dat ze andere klemtonen leggen, een andere timing voorzien, andere media en werkvormen gebruiken. Voor de vakmentor is er geen extra werk aan verbonden. Hij/zij beoordeelt enkel de student die op dat moment lesgeeft.
4. Taken en verplichtingen van de stagiair Van de student wordt verwacht dat hij: zich correct aanmeldt en voorstelt bij de directie van de stageschool in de stageschool afspraken maakt rond stagerooster, lesonderwerpen en het volgen van een klas (of vakmentor of leerkracht) voor de volgopdracht steeds zijn stagebegeleidingsmap bijheeft en voor de les aan de vakmentor overhandigt een CV maakt die vooraan in de stagebegeleidingsmap zit zijn badge draagt op zijn stageschool digitale lesvoorbereidingen maakt van alle stagelessen indien gewenst, zijn vakdocenten contacteert voor overleg i.v.m. zijn lesvoorbereidingen de lesvoorbereiding samen met een begeleidingsdocument (waarvan de hoofding is ingevuld) bij het begin van de les aan de vakmentor afgeeft zich maximaal inzet bij de realisatie van elke les openstaat voor feedback van vakmentor en de bezoekende stagebegeleider zich conform de verwachte attitudes van een leraar gedraagt bij problemen contact opneemt met de betreffende vakmentor, de stagebegeleider of de praktijkcoördinatie alle lesvoorbereidingen bijhoudt in de stagemap die steeds beschikbaar is voor de betrokken vakmentoren en stagebegeleider bij afwezigheid steeds de vakmentor (of het secretariaat van de stageschool) en de stagebegeleider zo snel mogelijk verwittigt (de student moet steeds zijn afwezigheid schriftelijk motiveren en de nodige bewijsstukken bezorgen aan de balie van de Arteveldehogeschool) en in geval van een gewettigde afwezigheid, zelf de nodige stappen zet om de gemiste stageactiviteiten in te halen
5. Begeleiden en beoordelen De begeleiding en de beoordeling van de praktijk in het tweede opleidingsjaar gebeurt door de (vak)mentoren in de scholen en door de stagebegeleider (vakdocent) van de hogeschool. Begeleiding Taken van de begeleidende rol van de vakmentor in de stageschool: Ontvangt van de student de nodige documenten en uitleg (via de stagebegeleidingsmap) Zorgt indien mogelijk voor het aanduiden van een klas of een vakmentor of leerkracht die door de student gedurende 1 dag mag gevolgd worden tijdens de observatieweek Laat de student lessen observeren (liefst in de klas waar de student zelf les zal geven) Betrekt de student tijdens de ingroeiweek bij het lesgebeuren (assistant teaching) Geeft de lesonderwerpen voor de stagelessen tijdig (bij de eerste stageperiode in de ingroeiweek, bij de tweede stageperiode voor de krokusvakantie) door aan de stagestudenten en licht toe waar nodig Bespreekt indien gewenst op voorhand met de student de lesvoorbereidingen 3 / 14
Stelt eventueel handboeken en ander materiaal ter beschikking aan de student Begeleidt de student in functie van de te bereiken basiscompetenties door observaties en lesbesprekingen Introduceert de student in de didactische beginsituatie van de leerlingen en de didactische voorzieningen op school Observeert en bespreekt de lessen van de stagestudent a.d.h.v. het begeleidingsdocument Kan indien zinvol voor het leerproces van de student, een deel van een les of een volledige les overnemen Schrijft het beoordelingsdocument op het einde van de stage en bezorgt dit aan de stagebegeleider (dit kan ook per mail)
De begeleidingsdocumenten, gebaseerd op de basiscompetenties voor beginnende leerkrachten, zijn van fundamenteel belang voor de stagebegeleiders. Aangezien de lesbezoeken van de stagebegeleider ‘momentopnames’ zijn, is ook de informatie van de begeleidingsdocumenten, ingevuld door de vakmentoren van de stageschool, cruciaal. Hoe grondiger gemotiveerd en ingevuld, hoe meer informatie eruit gehaald kan worden om op het einde van stageperiode tot een correct stagecijfer te komen. De stagebegeleider kan op basis van deze documenten vaststellen in welke mate de student groeide in zijn lesgeven. Ook stagiairs hebben de begeleiding en feedback van de vakmentor echt nodig. Hun deskundig advies in de vorm van suggesties, tips, bemerkingen… helpt de studenten het eigen handelen te analyseren. Het is belangrijk dat studenten leren verwoorden wat goed lukte, wat niet goed lukte, waarom iets op een bepaalde manier verliep en hoe ze het eventueel anders kunnen aanpakken. Dat vormt de basis voor concrete groei. Beoordeling Op het einde van de stageperiode wordt een stand van zaken per vak opgemaakt. Hiervoor wordt het document ‘Praktijk 2 Doorgroeistage: beoordeling vakmentor’ gebruikt (bijlage in stagebegeleidingsmap). Dit document is volledig geënt op de basiscompetenties die gebaseerd zijn op de ‘competentiegerichte standaard’ (in stagebegeleidingsmap). De vakmentor weegt de stageprestaties waarvan hij/zij getuige was, af tegenover deze standaard. Als verschillende vakmentoren betrokken waren bij eenzelfde vak, maken zij samen één beoordelingsdocument. Deze beoordelingsdocumenten worden toegevoegd aan het stagedossier van de student. Dat betekent dat deze documenten cruciaal zijn in de evaluatie en een rol spelen bij eventuele betwistingen achteraf. Daarom volgende richtlijnen: elk document is van een datum voorzien op elk document staat de naam van de vakmentor (of de namen van de vakmentoren) die het beoordelingsdocument invulde(n), samen met de handtekening(en) elk document bevat zoveel mogelijk informatie elk document geeft zo duidelijk mogelijk aan welk niveau de student haalde. Vermeldingen zoals ‘goed’, ‘voldoet’ geven te weinig informatie. de beoordeling wordt per student ingevuld op de voorziene documenten Schrijf wel
Schrijf niet
maakt veel schriftelijke taalfouten
verzorg je taal iets meer
vraagstelling voldoet niet: te veel suggestieve en gesloten vragen behandelt de vakinhouden te oppervlakkig en af en toe zelfs onjuist
besteed meer aandacht aan je vraagstelling
kan passend ingaan op vragen van lln
goede omgang
realiseerde op een gevarieerde manier zinvolle evaluatiemomenten
evaluatie OK
vakkennis?
4 / 14
Dit document is geen begeleidingsdocument voor de student. Het beoordelingsdocument wordt dus niet aan de student meegegeven maar: opgestuurd naar de Arteveldehogeschool (Praktijkcoördinatie OSO, Kattenberg 9, 9000 Gent). Hou steeds een kopie achter de hand want elk jaar ‘verdwijnen’ er beoordelingen in de post. of digitaal verstuurd naar de stagebegeleider van de hogeschool o Het digitale document vind je op onze website (www.arteveldehogeschool.be/oso/stage) o Het e-mailadres van de stagebegeleider vraag je aan de student. Het e-mailadres is in de vorm
[email protected]. Je mag de beoordeling ook versturen naar ons algemeen e-mailadres
[email protected]. Studenten kunnen het beoordelingsdocument pas lezen als ze hun stagedossier op de hogeschool inkijken (na het rapport). Als de begeleiding verloopt zoals voorzien, kan in deze documenten niets staan waarvan een student niet op de hoogte is. De sterktes en zwaktes van de studenten zijn immers meermaals tijdens de stage met hen besproken. Vanuit de hogeschool Vanuit de hogeschool wordt de stage in de secundaire school begeleid en geëvalueerd door de betrokken vakdocenten. Dit houdt in dat hij/zij:
beschikbaar is voor begeleiding van en feedback op de lesvoorbereidingen de reflecties opvolgt met de student de student begeleidt via observatie en lesbesprekingen stagelessen van de studenten bijwoont (minimaal 1x per stageperiode) een ‘begeleidingsdocument’ invult bij een stagebezoek en dit bespreekt met de student een aanzet geeft tot zelfreflectie bij de studenten zich over de student informeert via overleg of gesprek met de mentor en de vakmentoren een begeleidingsgesprek voert na de eerste stageperiode en indien nodig de student doorverwijst naar bepaalde sessies tijdens de praktijkseminaries van de tweede stageperiode de eindbeoordeling van de stage schrijft (na 2de stageperiode) gebaseerd op de begeleidingsdocumenten, de beoordelingen, het groeidossier, de praktijkseminaries…
6. Communicatie bij problemen Indien een student vragen of problemen heeft m.b.t. de stage, moeten deze altijd gecommuniceerd worden met de stagebegeleider of met de mentor/praktijkcoördinatie (
[email protected]). Ouders en/of derden nemen in geen enkel geval contact op met de stageschool – ook niet om zich te informeren over het functioneren van de student. Het contact met de stageschool verloopt steeds uitsluitend via de student. Indien gewenst vraag de student een gesprek aan met de stagebegeleider of de praktijkcoördinatie waarbij ouders en/of derden optioneel aanwezig kunnen zijn. Indien u nog vragen, opmerkingen, suggesties… heeft bij de bovenstaande informatie kan u ons steeds contacteren. (
[email protected])
Nogmaals hartelijk bedankt,
De praktijkcoördinatoren
Lut De Jaegher en Lieve Oosterlinck
5 / 14
6 / 14
Competentiegerichte Standaard voor Praktijk Inleiding De ‘basiscompetenties voor de leerkracht secundair onderwijs’ geformuleerd door de overheid (5 oktober 2007, verschenen in het Staatsblad op 17 januari 2008) geven aan wat de studenten op het einde van de opleiding moeten bereiken. De competenties geformuleerd in het document ‘Competentiegerichte Standaard voor Praktijk’ zijn geënt op deze basiscompetenties. Het document wordt gebruikt door stagebegeleiders van de opleiding en door (vak)mentoren van de stagescholen. Deze ‘standaard’ heeft twee voordelen: enerzijds biedt hij de mogelijkheid de vorderingen van de student in kaart te brengen om beter te kunnen begeleiden en anderzijds is het een referentiekader bij de beoordeling. Voor de drie opleidingsjaren wordt duidelijk gemaakt welke competenties en (deel-)vaardigheden wanneer moeten worden verworven (grijs=verworven). In de praktijk in het derde opleidingsjaar (schijf 3) ligt de nadruk op het verwerven van alle basiscompetenties. Tijdens de afstudeerstage lopen de studenten stage in zowel didactische als nietdidactische settings. Een student zal, rekening houdend met de context van de stageplaats (schoolcultuur, op te nemen taken, afspraken, stageorganisatie…) niet steeds alle basiscompetenties in een reële context kunnen inoefenen. Binnen de opleiding wordt daarom de ondersteunende kennis, horend bij de basiscompetenties, in voldoende mate aangeboden. Een aantal basiscompetenties worden binnen de opleiding ingeoefend en getraind. Wat de beroepsattitudes betreft wordt niet aangegeven in welk opleidingsjaar ze moeten verworven zijn. De studenten worden in de loop van de opleiding met steeds complexer wordende settings geconfronteerd. De opleiding verwacht dat de studenten voluit de beroepsattitudes respecteren die van toepassing zijn in de gegeven situatie.
7 / 14
Beroepsattitudes B1 Beslissingsvermogen Durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan en er ook verantwoordelijkheid voor opnemen. B2 Relationele gerichtheid In zijn contact met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen. B3 Kritische ingesteldheid Bereid zijn zichzelf en zijn omgeving in vraag te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen. B4 Leergierigheid Actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen. B5 Organisatievermogen Erop gericht zijn taken zodanig te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier kan bereikt worden. B6 Zin voor samenwerking Bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken. B7 Verantwoordelijkheidszin Zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en zich engageren om een positieve ontwikkeling van de lerende te bevorderen. B8 Flexibiliteit Bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, o.m. middelen, doelen, mensen en procedures. Legende Voor alle studenten behalve BR: 1
2
3
= moet verworven zijn op het einde van het eerste, tweede en derde opleidingsjaar = moet verworven zijn op het einde van het tweede en derde opleidingsjaar, kan aan bod komen in het eerste opleidingsjaar = moet verworven zijn op het einde van het derde opleidingsjaar, kan aan bod komen in het eerste en/of tweede opleidingsjaar = moet enkel voor PK-studenten verworven zijn
8 / 14
1 De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.1 De beginsituatie van de leerlingen en de leergroep achterhalen Achterhalen van kenmerken voor het leren en onderwijzen. Aandacht hebben voor de heterogeniteit en de diversiteit van de leergroep. 1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren Relevante leerplandoelen en vakgebonden eindtermen/ontwikkelingsdoelen vermelden. Relevante algemene vaardigheden, attitudes en relevante vakoverschrijdende eindtermen vermelden. Relevante basis- en differentiële lesdoelen in functie van de beginsituatie kiezen. De lesdoelen concreet en operationeel formuleren. Relevante differentiële lesdoelen kiezen en formuleren op basis van evaluatie en observatie. 1.3 De leerinhouden en leerervaringen selecteren Kritisch leerinhouden kiezen die relevant zijn voor de beginsituatie en de doelen. De inbreng van leerlingen omzetten in leerervaringen. 1.4 De leerinhouden structureren en vertalen in leeractiviteiten Leerinhouden indien nodig opdelen in deelleerstappen. Leerinhouden vertalen in zinvolle opdrachten. De leerinhoud situeren binnen het vakgebied (verticale samenhang). Leerinhouden indien nodig opdelen in gedifferentieerde opdrachten. 1.5 Aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen Doelgerichte media kiezen. Doelgerichte werkvormen kiezen. Gepaste groeperingsvormen kiezen in een aangepaste ruimte en met een goede timing. Werkvormen en groeperingsvormen differentiëren. 1.6 Individueel en in team leermiddelen kiezen en aanpassen In overleg leermiddelen kiezen die aangepast zijn aan doelgroep en omstandigheden. 1.7 Een krachtige leeromgeving realiseren, met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep Aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Indien nodig aanschouwelijk werken. De les persoonlijk en creatief aanpakken. Alle leerlingen voldoende kans bieden om actief deel te nemen. De (praktische) opdrachten vooraf uittesten. ICT en/of andere media functioneel integreren. Passende herhalings- en synthesemomenten inschakelen. Aansluiten bij het verwerkingsniveau van de leerlingen. De zelfwerkzaamheid en creativiteit bij de leerlingen stimuleren. De vooropgestelde doelen bereiken.
9 / 14
De gekozen werkvormen efficiënt uitvoeren. Het samenwerkend leren bevorderen. Leerinhouden toepassen op authentieke, reële situaties die voor de leerlingen betekenisvol zijn. Leerinhouden actief laten ontdekken en verwerken. Leerlingen aanzetten om na te denken over hun leerproces. 1.8 Observatie en evaluatie voorbereiden, individueel en indien nodig in team Doelgericht, gedifferentieerde evaluatievormen kiezen en opstellen, al dan niet in overleg. 1.9 Proces en product evalueren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie Gegevens verzamelen via evaluatie- en observatievormen De verzamelde gegevens interpreteren en beoordelen. Eigen handelen bijsturen op basis van observatie- en evaluatiegegevens. Op basis van de interpretatie en de beoordeling gericht differentiëren en/of remediëren. Leerprestaties, leervorderingen en attitudes van de leerlingen rapporteren en bespreken. 1.10 In overleg met collega’s deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school De school situeren in de buurt en de implicaties daarvan onderkennen. 1.11 Het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de leerlingen Een correcte schriftelijke taal gebruiken , aangepast aan het taalbeheersingniveau van de leerlingen (foutloos, helder, leesbaar) Een correcte mondelinge taal gebruiken, aangepast aan het taalbeheersingniveau van de leerlingen (verzorgde taal, intonatie, articulatie, stemgebruik, spreekritme) Constructief reageren op het taalgebruik van de leerlingen 1.12 Omgaan met de diversiteit van de leergroep In overleg het onderwijsleerproces aanpassen aan de behoeften en mogelijkheden van de leerlingen Rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van leerlingen waaronder de grootstedelijke context. 1.13 Leer- en ontwikkelingsprocessen opzetten, zowel vanuit de inhouden van zijn/ haar vakgebied, als vanuit een vakoverschrijdende invalshoek Aandacht hebben voor aspecten van leren leren. Eigen vakinhouden met elementen uit andere disciplines verbinden. In team projecten kunnen opzetten, uitbouwen en realiseren waarin leerinhouden uit verschillende vakken geïntegreerd zijn.
10 / 14
2 De leraar als opvoeder 2.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de leerlingen in klasverband en op school Enthousiast en bezielend voor de klas staan. Een efficiënte lichaamstaal hanteren (oogcontact, mimiek, beweeglijkheid, lichaamshouding, positionering in de ruimte, voorkomen). Op een respectvolle en correcte wijze omgaan met de leerlingen met aandacht voor eigenheid en diversiteit. Discreet omgaan met gevoelens van leerlingen. Positieve interactie stimuleren met de klasgroep. Reflecteren over de omgang met de leerlingen en de interactie in de klas. Positieve interactie stimuleren tussen de leerlingen. Grenzen stellen en handhaven als de positieve interactie in gedrang komt. 2.2 De emancipatie van de leerlingen bevorderen De diversiteit binnen de leerlingengroep en binnen de samenleving bespreekbaar maken. Leerlingen leren omgaan met diversiteit. De leerlingen ondersteunen bij het nemen van verantwoordelijkheid. 2.3 Door attitudevorming leerlingen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden Via voorbeeldgedrag van passende attitudes getuigen. Kansen grijpen om aan waardeopvoeding te doen. Reflecteren over eigen waardepatroon en dat van anderen duiden. 2.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context Een link leggen tussen de leerinhoud en actuele, maatschappelijke gebeurtenissen. Leerlingen kritisch en zinvol leren omgaan met informatie van en beïnvloeding door de media. 2.5 Adequaat omgaan met leerlingen in sociaal-emotionele probleemsituaties of met gedragsmoeilijkheden Met behulp van collega’s signalen herkennen die kunnen wijzen op problemen van leerlingen. Hulp vragen en/of overleggen om adequaat en discreet met geconstateerde problemen te kunnen omgaan. 2.6 De fysieke en geestelijke gezondheid van de leerlingen bevorderen Aandacht opbrengen voor het bevorderen van de gezondheid van leerlingen. Zorg dragen voor het algemene welbevinden van de leerlingen. Dringende verzorgingstaken kunnen uitvoeren en indien nodig hulp inroepen. Gepast omgaan met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen. 2.7 communiceren met leerlingen met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties
11 / 14
3 De leraar als inhoudelijke expert 3.1 Domeinspecifieke kennis en vaardigheden beheersen, en die verbreden en verdiepen De vakinhouden beheersen en onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaak. Hiaten in de eigen vakdeskundigheid detecteren en aanvullen. De verworven deskundigheid actualiseren, uitbreiden en verdiepen. 3.2 De verworven domeinspecifieke kennis en vaardigheden aanwenden Inspelen op onvoorziene inhoudelijke vragen en problemen. Beheersen van de vaktaal. Flexibel omgaan met leerinhouden. 3.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van de leerlingen
4 De leraar als organisator 4.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen De les/activiteit efficiënt en doordacht organiseren. Duidelijke instructies geven. 4.2 Een soepel en efficiënt les- en dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning vanuit het oogpunt van de leerkracht en de leerlingen De les/activiteit vlot en soepel laten verlopen. De voorziene timing respecteren of er verantwoord van afwijken. De eigen taken op korte en lange termijn plannen. 4.3 Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren Administratieve taken die behoren tot het takenpakket correct uitvoeren. 4.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de leerlingen Uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen inrichten. Een functionele organisatie en lokaalschikking doordenken.
5 De leraar als innovator/onderzoeker 5.1 Vernieuwende elementen en resultaten van onderwijsontwikkelingswerk aanwenden en aanbrengen Inzichten uit de opleiding aanwenden in de onderwijspraktijk. Vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen in zijn onderwijspraktijk integreren. 5.2 Kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek en van vakdidactisch en van vakinhoudelijk onderzoek 5.3 Het eigen functioneren ter discussie stellen en bijsturen Eigen functioneren met hulp van begeleiders in kaart brengen. Zinvol reflecteren over eigen functioneren. 12 / 14
Eigen functioneren bijsturen.
6 De leraar als partner van ouders/verzorgers 6.1 Zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over de leerling Deontologisch verantwoord omgaan met leerlingengegevens. 6.2 Met ouders of verzorgers communiceren over het kind in de school op basis van overleg met collega’s of externen 6.3 In overleg met het team, communiceren met de ouders of verzorgers over het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders 6.4 Met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs 6.5 In Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties 6.6 Strategieën ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders
7 De leraar als lid van een schoolteam 7.1 Overleggen en samenwerken binnen het schoolteam Zich gedragen conform het schoolreglement. Actief participeren aan het schoolgebeuren. Volgens het schoolwerkplan handelen. Op constructieve wijze deelnemen aan vakvergaderingen of klassenraad. 7.2 Binnen het team zowel vakspecifiek als vakoverschrijdend over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven Zich aan afspraken houden. 7.3 De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in team bespreekbaar maken Bereid zijn het eigen handelen met anderen te bespreken. Feedback integreren in het eigen handelen. 7.4 Zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen 7.5 In Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam Zich mondeling correct uitdrukken t.o.v. leden van het schoolteam. Zich schriftelijk correct uitdrukken t.o.v. leden van het schoolteam.
13 / 14
8 De leraar als partner van externen 8.1 In overleg met collega’s contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externen. 8.2 Met de hulp van collega’s de nodige relaties met organisaties initiëren, uitbouwen en onderhouden en samenwerken met actoren op de arbeidsmarkt en het hoger onderwijs 8.3 Onder meer met het oog op gelijke onderwijskansen en in overleg met collega’s, contacten leggen, communiceren en samenwerken met de brede sociaal-culturele sector 8.4 In Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven en van stage- of tewerkstellingsplaatsen Zich mondeling correct uitdrukken t.o.v. leden van externe instanties. Zich schriftelijk correct uitdrukken t.o.v. leden van externe instanties.
9 De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap 9.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema’s 9.2 Dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving
10 De leraar als cultuurparticipant 10.1 Actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen: het sociaal-politieke domein, het sociaaleconomische domein, het levensbeschouwelijke domein, het cultureel-esthetische domein, het cultureel-wetenschappelijke domein Kritisch kunnen omgaan met informatie rond deze thema’s
14 / 14