Org a n i s at i e , C u lt u u r e n M a n age m e n t I n fo r m at i e b r oc h u r e
Woord vooraf 2
i n houd
Organisatie, Cultuur en Management: Theorie en praktijk 3 Voor wie is de opleiding bedoeld? 4 Programma op hoofdlijnen 5 Beschrijving van de programmaonderdelen 6 Leerconcept en didactische vormgeving 11 Organisatie, docenten en programmaleiding 13 Organisatorische informatie 14 Aanmeldingsformulier oriëntatiegesprek 15
Het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) is een academisch kennis-centrum van de Universiteit Utrecht. Hoofdthema’s in onderwijs, onderzoek en advies zijn actuele vraagstukken van dienstverlenende organisaties. Speciale aandachtsgebieden zijn politiek, bestuur, organisatie, cultuur, HRM, communicatie en sport.
inhoud
2 |3
voo rwoo r d
O r g a n i s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
U heeft gemerkt dat veranderingen en ontwikkelingen in de wereld om u heen directe gevolgen hebben voor organisatieprocessen en het management van organisaties. Elke organisatie moet zich positioneren in de complexe context van deze veranderingen en ontwikkelingen, waarbij eisen worden gesteld aan flexibiliteit, kwaliteit, klantgerichtheid en doelmatigheid. Maatschappelijke ontwikkelingen gaan om deze reden gepaard met veranderingen in de interne organisatie van bedrijven, overheidsorganisaties, zorginstellingen, woningcorporaties, scholen, veiligheidsdiensten et cetera. De opleiding Organisatie, Cultuur en Management gaat ervan uit dat organisatieverandering cultuurverandering impliceert, en kiest daarbij voor een interdisciplinaire aanpak. Ook voor cultuurverandering geldt dat de ontwikkeling niet stil heeft gestaan. Cultuurverandering heeft de afgelopen jaren een dominante plaats gehad bij organisatieverandering; theoretische en praktische concepten zijn beproefd, afgewezen of verder ontwikkeld, kracht en zwakte van het concept en de managementtoepassingen zijn aan de orde geweest. In ons perspectief willen we de waarde van een culturele visie op organisaties afzetten tegen de expliciete aandacht voor het vraagstuk van (cultuur)verandering als geïsoleerd proces. De deelnemers gaan de uitdaging aan organisatieprocessen vanuit verschillende bestuurskundige en sociaal-wetenschappelijke invalshoeken te benaderen om tot een betere analyse van organisatieprocessen in het algemeen en organisatiecultuur in het bijzonder te komen.
voo r w oor d
Academische kennis en vaardigheden zijn onmisbaar bij het managen van deze tijd en bestuurders, managers, leidinggevenden en adviseurs zijn gebaat bij academische reflectie op hun dagelijkse praktijk. De praktijkervaring en persoonlijke kwaliteit van de deelnemers vormen het uitgangspunt voor de opleiding Organisatie, Cultuur en Management. De theoretische impulsen voor analyse en reflectie en de vaardigheden in het doen van onderzoek die in de opleiding worden geboden, zullen het functioneren van de deelnemers optimaliseren en de interventies in hun organisaties doelgerichter maken. De praktijkervaring en de reflectie daarop keren steeds terug gedurende de twee opleidingsjaren. Dat maakt deze opleiding uniek: een geïntegreerd werk- en leertraject waarbij de complexe (management) praktijk van alledag gekoppeld wordt aan academische kennis en vaardigheden. Graag heten wij u welkom als deelnemer aan deze opleiding.
Prof.dr. Paul Verweel Vice-decaan Directeur onderwijs USBO
Het masterprogramma Organisatie, Cultuur en Management concentreert zich op de rol die cultuur, macht en context in organisaties spelen. Elke organisatie bevindt zich in een ingewikkelde en dynamische omgeving waarin betekenissen worden toegekend aan actuele ontwikkelingen. Culturele en machtsprocessen krijgen hun invulling door de ogen van de organisatieleden. Hun definiëring van de situatie staat centraal. De betekenisgeving van betrokkenen in een organisatie heeft consequenties voor sturingsvraagstukken. Betekenissen komen tot stand in communicatieprocessen waarin machtsverhoudingen, belangentegenstellingen en afhankelijkheidsrelaties sterke invloed uitoefenen. Wat er in en tussen organisaties plaatsvindt, speelt zich echter altijd af in een context die veelzijdig en complex is. Ons uitgangspunt is dat het noodzakelijk is deze omgevingsprocessen te leren analyseren. Pas dan kunnen we de processen in de eigen organisatie begrijpen. Het lot van organisaties wordt tevens in toenemende mate bepaald door de vraag of zij in staat zijn optimaal gebruik te maken van het reflexieve vermogen van de medewerkers. Bestuurders, managers, leidinggevenden en adviseurs zijn continu betrokken bij vraagstukken van cultuur, macht, context, sturing en leiderschap. Standaardoplossingen of blauwdrukken voor veranderingen zijn echter niet voorhanden. Daarom is een diepgaande analyse van het probleem, inclusief de achterliggende culturele processen en sociale verhoudingen, een noodzakelijk startpunt van elke interventie.
Or g a n i sati e, Cu ltu u r e n Ma n ag e ment: the or i e e n praktijk
Onze werkwijze richt zich – met behulp van wetenschappelijke reflectie – op het verhogen van de consistentie in denken en handelen van de deelnemers. Kennisverwerving staat ten dienste van het zoeken naar achterliggende processen, de voorwaarden en de context van concrete organisatieproblemen. Daarvoor moet men kritisch kunnen omgaan met uiteenlopende werkelijkheidsinterpretaties. Theorieën moeten voortdurend worden getoetst aan het eigen denken en aan het handelen en de praktijkervaring van anderen. De opleiding brengt de wetenschappelijke disciplines samen die van belang zijn om de processen van cultuur, macht en context te begrijpen. Centraal daarin staat de bestuurs- en organisatiewetenschap. De docenten in de opleiding zijn deskundig op dit wetenschapsterrein. Zij zijn gespecialiseerd op de gebieden organisatiecultuur, machtsvraagstukken, diversiteit, dienstverlenende organisaties, organisatieonderzoek, bestuurskunde en organisatieverandering. Ons uitgangspunt is dat een academische opleiding managers, leidinggevenden en adviseurs extra competenties oplevert om de ontwikkelingen in de markt, maatschappij en overheid te verbinden met de situatie in de eigen organisatie(cultuur). Het verwerven van kennis en inzicht in diverse organisatorische en bestuurlijke theorieën gaat gepaard met toepassing en toetsing ervan aan de hand van een vraagstuk uit uw eigen organisatie. Naast het verkrijgen van de academische titel (NVAO geaccrediteerd), zijn de belangrijkste doelen, het aanleren van academische vaardigheden en het vermogen kennis en ervaring op een hoger niveau te integreren. Daartoe focussen we zowel op cognitief-reflectieve als op sociale en persoonlijke vaardigheden want kennisverwerving is een contextueel, communicatief en sociaal proces. Uiteindelijk zal dit bijdragen aan een betere hantering van processen van organisatie(cultuur) in de managementpraktijk.
theorie en praktij k
4|5
Voo r w ie i s d e op leid i n g b edoe ld ?
O r g a n i s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
De opleiding richt zich op afgestudeerden aan een instelling voor hoger of wetenschappelijk onderwijs en diegenen die beschikken over een diploma dat daarmee gelijkgesteld kan worden. Daarbij gaat het om een HBO-diploma, een doctoraalbul of een combinatie van voor-opleidingen die naar het oordeel van de programmacoördinatoren gelijkwaardig is aan een HBO-opleiding (bachelorniveau). Daarnaast moeten de kandidaten beschikken over tenminste vier jaar relevante praktijkervaring in leidinggevende, management- of (op strategisch niveau) beleidsadviserende functies. We richten ons op managers, leidinggevenden en adviseurs die zich bewust (willen) zijn van veranderingen in zowel hun organisatie als de samenleving en die op zoek zijn naar bruikbare benaderingen en methoden om de betekenis van die veranderingen beter te kunnen doorgronden. Beschikt u (naast uw VWO-diploma) over een combinatie van vooropleidingen die gelijkwaardig is aan HBO (ter beoordeling aan de programmacoördinatoren) en beschikt u over voldoende relevante werkervaring, dan kunt u zich in principe ook aanmelden voor een orienterend gesprek. De programmacoördinatoren zullen vervolgens het opleidingsniveau toetsen aan de hand van de overlegde diploma’s. Indien u niet aan de universitaire vooropleidingseisen voldoet, komt u in aanmerking voor een colloquium doctum procedure. Definitieve toelating is ter beoordeling aan de programmacoördinatoren en alleen op basis van getoonde diploma’s. Een bijkomend selectiecriterium betreft de diversiteit in de samenstelling van de groep. Aangezien ‘leren van verschil’ een belangrijke factor is in de didactisch opzet, streeft de programmacoördinator naar een spreiding van de kandidaten over diverse beroepssectoren en achtergronden. Voorafgaand aan deelname wordt elke kandidaat-student uitgenodigd voor een wederzijds oriëntatiegesprek. Deze gesprekken hebben, naast nadere kennismaking, onder andere tot doel vast te stellen of de kandidaten over de vereiste kennis (op basis van meegenomen diploma’s) en ervaring beschikken. Voor de kandidaat-student biedt dit oriënterend gesprek naast kennismaking met de programmacoördinator en de USBO de mogelijkheid alle vragen te stellen zodat een weloverwogen besluit kan worden genomen over deelname aan de opleiding.
voo r wi e?
Voldoende kennis van de Engelse taal om Engelse teksten te kunnen bestuderen, is noodzakelijk. Een goede schrijfvaardigheid is van belang met het oog op de werkstukken en de afstudeerscriptie. Definitieve toelating is ter beoordeling aan de programmacoördinator.
De belangrijkste bouwstenen van het programma zijn uw eigen werkervaring, uw persoonlijke kwaliteiten en academische kennis en vaardigheden. Deze componenten worden consequent bijeengebracht in het didactische concept van ‘werkend leren’ en het inhoudelijke studieprogramma. U koppelt uw werk aan opdrachten, waarin steeds de vraag wordt gesteld hoe u als leidinggevende, beleidsprofessional of bijvoorbeeld organisatieadviseur het proces van organisatieverandering in verschillende situaties kunt analyseren en bijsturen.
Pr og r a mma op hoofdli jnen
Het studieprogramma is opgebouwd rondom acht thematische onderdelen. Daarnaast worden de onderdelen Methoden en Technieken van Onderzoek, Analyseproject en Afstudeeronderzoek aangeboden. Door het jaar heen werken de deelnemers dus aan twee parallelle onderzoekstrajecten. In beide trajecten worden u academische kennis en vaardigheden aangeboden, die afgestemd zijn op belangrijke organisatievraagstukken en de vele aspecten van management. In het eerste jaar concentreren we ons op analyse van culturele en machtsprocessen in organisaties en in het tweede jaar staat de analyse van het managen van organisatie(verander)processen centraal.
Programm a op hoofdlij ne n
Het programma in schema: Zowel in het eerste jaar als in het tweede jaar zijn 18 bijeenkomsten (van 10.00 uur -21.15 uur) gepland die telkens drie dagdelen omvatten. Deze 36 bijeenkomsten zijn in de regel als volgt verdeeld: f Eén dagdeel wordt gebruikt voor de onderdelen Methoden en Technieken van Onderzoek, het Analyseproject en het Afstudeeronderzoek. f Twee dagdelen worden tijdens de opleidingsdagen gereserveerd voor de thematische modulen.
Jaar 1 Semester 1
Semester 2
Onderdeel 1
Onderdeel 2
Onderdeel 3
Onderdeel 4
Perspectieven op Organiseren
Cultuur en Macht in organisaties
Organiseren en besturen in context
Onderzoek(er) in discussie
Methoden en technieken van onderzoek (M&T) Analyseproject: Ordenen en analyseren van praktijkervaringen
Jaar 2 Semester 1 Onderdeel 5 Managen van organisatieverandering
Semester 2 Onderdeel 6
Meervoudig managen in publieke domeinen Afstudeeronderzoek ( inclusief M&T)
Onderdeel 7
Onderdeel 8
Theorie en interventie
Leiderschap in context
6 |7
Pro g ra mm a op o n d e rd el e n
O r g a n i s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
I. Thematische Onderdelen 1. Perspectieven op organiseren: Kijken naar organiseren en organisaties Centraal staat de vraag hoe het inzicht in de huidige ontwikkelingen in en rond dienstverlenende organisaties kan worden vergroot. Daarbij wordt ‘dienstverlening’ op een aantal manieren in perspectief geplaatst, met speciale aandacht voor de introductie van allerlei nieuwe vormen van management én van rekenschap richting buitenwereld. De maatschappelijke verwevenheid van dienstverlenende organisaties staat hier dan ook voorop.
P r o gr a mma op o nd e r d el en
In de hier gepresenteerde benadering wordt veel belang gehecht aan het primaire proces van dienstverlening, en dan vooral aan de eigenheid van de dienstverlenende kern. Die speelt een belangrijke rol bij de legitimering van dienstverlenende organisaties naar buiten toe. Ze biedt immers nogal eens hét antwoord op de vraag: ‘Waartoe zijn wij als dienstverleners op aarde?’ Dienstverlenende organisaties zullen, bij al hun onderlinge vergelijkbaarheid, op het punt van deze dienstverlenende kern juist van elkaar verschillen. De kernvraag is: hoe bewaren de verschillende dienstverleners bij al die nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen de eigenheid van hun dienstverlenende kern? Dat deze praktische organisatiewerkelijkheid perspectivisch is, vormt een volgend uitgangspunt in de hier gepresenteerde benadering. Dezelfde veranderingen in en rond een organisatie betekenen nogal eens verschillende dingen voor verschillende partijen. De klanten van de organisatie ondergaan een verandering immers per definitie anders dan haar uitvoerenden en, omdat we hier van dienstverleners spreken, is deze eigen werkelijkheid van de klanten bij uitstek van belang. De uitvoerenden zien echter op hun beurt meestal weer een andere werkelijkheid dan het operationele management en al die andere partijen die voor ‘de organisatie’ staan. Een belangrijke vraag is hier dan ook: hoe gaan die uiteenlopende partijen eigenlijk met die verschillen om? Maar net zo belangrijk is intussen de vraag: Hoe gaan al die dienstverleners om met de vele nieuwe verwachtingen van buiten af? Er worden door allerlei belanghebbenden immers verschillende eisen gesteld aan het functioneren van deze organisaties, en intussen worden deze verwachtingen – via het overheidsbeleid maar ook via de media – steeds nadrukkelijker geëxpliciteerd. Hoe gaan dienstverleners om met de verschillende vormen van publieke rekenschap (of accountability ) die intussen zijn ontstaan?
2. Cultuur en macht in organisaties: Ieder organisatieproces is cultureel en machtsafhankelijk geladen Het rationeel-structurele perspectief op organisaties biedt onvoldoende verklaring voor het alledaags handelen van organisatieleden, hun motivaties en de verschillen tussen de formele en informele organisatie. Cultuur is een altijd aanwezige factor bij iedere organisatieverandering. In dit onderdeel concentreren we ons op de betekenis van organisatiecultuur en het bestaan van subculturen. Vanuit diverse wetenschappelijke disciplines worden uiteenlopende betekenissen van cultuur gehanteerd. We gaan in op recente inzichten uit de cultuurtheorie en spitsen dit toe op het integratie-, het differentiatie- en het fragmentatieperspectief op cultuurprocessen. In de bespreking van deze perspectieven onderscheiden we zowel de wijze waarop we organisatieprocessen benaderen en analyseren als de wijze waarop organisatieleden hun eigen situatie definiëren. De organisatieantropologie stelt de betekenisgeving van alle betrokkenen centraal en beschouwt van daaruit de consequenties voor sturingsvraagstukken. Naast de sociologische inzichten ten aanzien van ‘ratio’ en ‘macht’ kijken we naar het cultuurvraagstuk met behulp van sociaal-wetenschappelijke inzichten rond begrippen als etniciteit, identiteit en context.
Betekenissen komen tot stand in communicatieprocessen waarin machtsverhoudingen, belangentegenstellingen en afhankelijkheidsrelaties sterke invloed uitoefenen. Het proces van betekenisgeving is daarmee primair een interactieproces tussen betrokken organisatieleden en hun relatie tot omgevings(f)actoren. Daarom besteden we in dit onderdeel, naast het cultuurbegrip, specifieke aandacht aan het machtsbegrip en de relatie tussen beide. Enerzijds is het vermogen om organisaties te begrijpen en te managen afhankelijk van ons vermogen om op een zinvolle manier betekenis te geven aan onze ervaringen en verhoudingen met anderen binnen organisaties. Anderzijds wordt het lot van hedendaagse organisaties in toenemende mate bepaald door de vraag of zij in staat zijn optimaal gebruik te maken van het reflexieve vermogen van de medewerkers. Als gevolg van een veelvoud aan ontwikkelingen in de maatschappelijke omgeving van organisaties komen nieuwe mensbeelden op en gaan organisaties nieuwe sociale en culturele rollen spelen. De nadruk op de reflexieve vermogens van medewerkers brengt echter ingrijpende consequenties met zich mee voor de manier waarop organisaties functioneren en voor de manieren waarop management en aansturing plaatsvinden. Het reconstrueren en analyseren van de wijze waarop mensen in organisaties via teksten en in dialogen interacteren is daarbij een belangrijk middel.
3. Organiseren en besturen in context Wat er in en tussen organisaties en in bestuursprocessen gebeurt, speelt altijd in een bredere context. De gelaagdheid van die context is veelzijdig en complex. Belangrijke processen daarin worden wel aangeduid met termen als individualisering, globalisering en informatisering. Kennis over en inzicht in deze grote maatschappelijke verandering geeft mogelijkheden om veranderingen in organiseren en besturen beter te kunnen duiden. In deze module worden deze drie maatschappelijke ontwikkelingen behandeld. Daarnaast wordt ingegaan op theoretische inzichten in de verschillende relaties tussen deze ontwikkelingen en veranderingen in organiseren en het besturen. Het uiteindelijke doel van de module is tweeledig. Enerzijds worden de relaties tussen de pluriforme context en organisaties onderzocht: hoe beïnvloeden organisaties en de context elkaar? Hoe reageren (lerende) organisaties bijvoorbeeld op de soms tegenstrijdige eisen van dienstverlening op maat, flexibiliteit en kwaliteit, die ingegeven lijken door combinaties van effecten van individualisering, globalisering en informatisering. Anderzijds wordt in deze module onderzocht hoe in een pluriforme context het bestuursproces van en rondom organisaties verandert. Er lijkt een verschuiving op te treden in de positie van de overheid als centrale actor naar een positie van actor tussen andere actoren. Een vraag die in dit kader aan de orde wordt gesteld is hoe nieuwe publieke, private en hybride vormen van overheidsorganen te duiden zijn in de context van de genoemde maatschappelijke veranderingen.
4. Onderzoek(er) in discussie: Wat kan ik met wetenschappelijk onderzoek? In wetenschapsfilosofische zin heeft het onderzoeken van organisatieprocessen vanuit een cultureel en machtsperspectief consequenties voor de keuze van onderzoeksstrategie en datgene wat we ermee willen bereiken. Pas als je een perspectief hebt ontwikkeld op de wijze waarop organisatiehandelen tot stand komt, kun je methodologisch formuleren hoe dit vervolgens is te onderzoeken en wat dit betekent voor de wijze waarop eventuele veranderingen in gang gezet kunnen worden. Mensen zijn noch culturele en machtsafhankelijke en slechts structureel gedetermineerde wezens, noch kunnen zij vanuit volledig vrije wil hun eigen leven inrichten. Dit klassieke debat in de sociale wetenschappen – dus tussen determinisme en voluntarisme – vormt de opmaat voor de wijze waarop we naar organisaties en organisatieprocessen kijken en vervolgens hoe we daar onderzoeksstrategisch vorm aan kunnen geven. Daarin moet de wetenschappelijke onderzoek(st)er keuzen maken.
Programm a op onderdel e n
8|9
O r g a n i s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
In dit onderdeel zal aandacht gevraagd worden voor zowel de vormen die de verscheidenheid in de praktijk aanneemt als ook voor de theoretische en onderzoeksmatige wijzen waarop we de achterliggende dynamiek in het algemeen, en culturele en machtspolitieke organisatieprocessen in het bijzonder in beeld kunnen brengen.
5. Managen van organisatieverandering In dit onderdeel staan organisatieveranderingen centraal. We benaderen deze veranderingen vanuit een theoretisch en vanuit een actiegericht perspectief. De toegenomen dynamiek van de omgeving dwingt organisaties voortdurend tot aanpassingen. Deze aanpassingen zijn complex en veelomvattend. Door de snelle opeenvolging van aanpassingen krijgen verandertrajecten kenmerken van continue organisatieprocessen. Dit vraagt veel van de leiding en de medewerkers van de organisatie. In dit blok zetten we de wetenschapstheoretische reflectie uit blok 4 voort door in te gaan op de vraag hoe onderzoek naar organiseren en organisatieverandering in de praktijk moet en kan worden vorm gegeven. We reflecteren op veranderingen in organisaties vanuit theoretische perspectieven en gaan in op de verschillende handelingsperspectieven die je als onderzoek(st)er kunt hanteren wanneer je gericht bent op management van betekenisgeving. Het blok is uit twee delen opgebouwd. In het eerste gedeelte gaan we in op de theoretische kennisschema’s die beschikbaar zijn om over organisatieverandering en de habitus van organisatieleden na te denken. De nadruk in de eerste twee collegedagen ligt daarmee op academische kennis. In het tweede gedeelte van het blok gaan we in op actieonderzoek. Dit is een praktische en praktijkgerichte vorm van onderzoek die belangrijk is in onderzoek en handelen in onderzoek. Een belangrijk thema dat tijdens deze twee collegedagen aan de orde komt is de vraag naar de meerwaarde en bruikbaarheid van de academische, theoretische kennis over organisatieverandering die tijdens de eerste twee collegedagen zijn besproken.
P r o g r a mma Parallel aan dit blok werken we aan de opzet van een eigen afstudeeronderzoek. Vanuit een theoreop o n d e r del en tisch onderbouwde visie op organiseren en veranderen leren we keuzes te maken voor literatuur ter ondersteuning van dat onderzoek.
6. Meervoudig managen in publieke domeinen Aan het handelen van publieke en maatschappelijke organisaties worden stevige eisen gesteld. Daar waar een organisatie vroeger op relatief rustige wijze beleid kon maken, wetten kon uitvoeren of diensten kon verlenen, staat het handelen van publieke organisaties vandaag de dag sterk onder druk. Er moet resultaat geboekt worden, mede onder invloed van prestatiesystemen en politieke en maatschappelijke verwachtingen, al dan niet door incidenten aangejaagd. Binnen bekostigingskaders moet ‘meer met minder’ worden gedaan en ‘value for money’ worden geboden. Op grond van strategische plannen moeten heldere prestatie ‘targets’ worden bereikt. Gevoed door monitoring systemen, inspecties en ‘rankings’ moeten outputs en outcomes inzichtelijke worden gemaakt, en moet de organisatie verantwoording afleggen. Dit alles gebeurt in veranderende maatschappelijke en bestuurlijke omgevingen. Onder invloed van bestuurlijke ontwikkelingen, zoals het toenemend belang van Europa, als mede maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het groeiend belang van nieuwe technologieën en (sociale) media, moeten organisaties steeds meer in verbinding met andere bestuurlijke lagen en buitenwerelden werken. Onderwerpen die publieke en maatschappelijke organisaties moeten oppakken, zijn niet alleen op zichzelf ingewikkelder geworden, bijvoorbeeld door sociaal-economische en demografische transities die de buiten- en binnenwereld van organisaties hebben veranderd. Ze zijn alleen al door die nieuwe
omstandigheden ingewikkeld geworden. Bij ieder onderwerp staan er bijvoorbeeld experts klaar die hun mening geven, of ontstaan er lastige discussies over de toegevoegde waarde van het handelen van een specifieke organisatie. Werkt het? Kan het? Mag het? Levert het wat op? Is het niet te duur? In deze module ontwarren we de ingewikkelde omstandigheden waarin zaken aangepakt worden en managers actief zijn. Dat doen we door vanuit publieke en maatschappelijke organisaties te beginnen en hun plek in bestuurlijke en maatschappelijke verbanden systematisch te verkennen. Via deskundige docenten worden daarbij inzichten geboden die het handelen vergemakkelijken. De leidende gedachte is dat reflexieve practitioners die de wereld om hen heen onder woorden kunnen brengen, die wereld met meer kracht kunnen aangaan. Ook al zijn hedendaagse organisatie omstandigheden beperkend , het is altijd mogelijk om ruimte te maken.
7. Theorie en interventie
Programm a op onderdel e n
In dit voorlaatste blok van de opleiding gaan we in op een verdere theoretische verdieping van onder andere de centrale begrippen macht, cultuur en context. Het theoretiseren van deze begrippen is nodig om de resultaten van het afstudeeronderzoek in een reflexief theoretisch kader te kunnen plaatsen. In het licht van de theoretische verdieping gaan we in op de vraag die macht en disciplinering spelen in veranderingsprocessen in organisaties. Het werk van de Duitse socioloog Habermas en de Franse filosoof Foucault staan hierin centraal. De bespreking hiervan is nauw verbonden met ideeën over de sociale constructie van organisaties en de manier waarop machtsverhoudingen, cultuurinhouden en context actief door alle betrokken bij de organisatie vorm gegeven wordt. Ook thema’s als professionaliteit en diversiteit in organisaties en de daarachter liggende differentiatie in werkelijkheidsbeelden en aannames gaan theoretisch verkend worden. In het M&T onderwijs dat parallel aan dit blok loopt, komt de vraag naar de toepassing van theorie voor het eigen onderzoek nadrukkelijk aan de orde. Daarbij wordt onder meer teruggegrepen op opvattingen over actieonderzoek zoals die in het vijfde blok, management van organisatieverandering, zijn besproken. Vragen rondom betrokkenheid en distantie van onderzoek in de eigen organisatie komen hierin aan de orde evenals vragen over expertise en tegen-expertise in processen van betekenisconstructie.
8. Leiderschap in context: Moraliteit en Opportuniteit Leiderschap in het publieke domein is, na decennia van naoorlogse taboeïsering in de Lage Landen, weer helemaal ‘in’. Sterker nog, het is een hype. In het debat over politiek, bestuur en publieke dienstverlening is de roep om meer, krachtiger, wijzer, moediger, authentieker leiderschap regelmatig waarneembaar. Plankenvol boeken worden aan het thema gewijd. Een levendige cursusindustrie verdient er goed geld aan, net als werving en selectiebureaus. Men kan zich bij al die koortsachtige energie afvragen of de keizer wel kleren aanheeft, wetenschappelijk gesproken? Op welk fundament berusten al die in krachtige taal verwoorde leiderschapsmodellen, -visies, en -trainingen eigenlijk? In deze module zullen we het nieuwe leiderschapsdenken serieus nemen maar ook kritisch bejegenen. Ook zullen we je uitnodigen om door een ‘leiderschapsbril’ naar je eigen organisatie te kijken – naar het functioneren van ‘de bazen’, maar ook naar je eigen functioneren. Immers, leiderschap is zeker in de huidige denktrant iets dat niet enkel en uitsluitend van de top moet of kan komen. Tegelijkertijd is iedere discussie over leiderschap zinloos als we het fenomeen niet contextualiseren, in termen van tijd, situatie, cultuur, beeldvorming en relaties. In deze module reiken we je de instrumenten aan om ‘voorbij de hype’ te denken over leiderschap: hoe het sociaal wordt ge(re)produceerd en welke rol het nu eigenlijk speelt of kan spelen in de vorming, consolidatie, verandering en teloorgang van organisaties.
10 | 1 1
O r ga ni s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
II. Methodische onderdelen en afstudeeronderzoek Een scherpe en nauwkeurige beschrijving en diagnose van een probleem is de basis van effectief ingrijpen. Onderzoek doen is niets anders dan systematisch een probleem ontleden en methodisch kwalitatieve en kwantitatieve informatie verzamelen en analyseren. Het is tegelijk een oefening in afstand leren nemen van de alledaagse routine, in expliciteren van eigen vooronderstellingen, in kennis nemen van andere perspectieven vanuit de praktijk en theorie, en in systematisch evalueren van het verloop en de effecten van interveniëren en veranderen in organisaties. Het eerste jaar ligt de nadruk op het systematisch opzetten, uitvoeren, analyseren en rapporteren van een kwalitatief organisatieonderzoek. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan dataverzameling en analyse van verkregen gegevens. In het tweede jaar verschuift het accent van probleemdiagnose naar onderzoek van organisatie(veranderings)processen, theoretische onderbouwing van organisatieverandering en verdieping van wetenschapsfilosofische en methodologische uitgangspunten. Het afstudeeronderzoek is de afsluitende meesterproef. Methoden en Technieken eerste jaar Aan de orde komen het onderzoekbaar maken van vragen; de informatiebronnen waarvan een onderzoeker gebruik kan maken en vier onderzoeksstrategieën: experiment, enquête, veldonderzoek en gebruik van bestaande gegevens. De sterke en zwakke punten van deze onderzoeksstrategieën zullen geëvalueerd worden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar strategieën die geschikt zijn voor het beantwoorden van probleemgerichte en beleidsrelevante organisatievragen. Aansluitend bij de methoden van dataverzameling zullen de meest gebruikte kwalitatieve analysetechnieken behandeld worden. Bij de kwalitatieve analyse ligt de nadruk op het zelfstandig leren analyseren van zelf verzameld materiaal en het doorlopen van het proces van kwalitatieve analyse. De oefening in de vorm van opdrachten sluit enerzijds aan bij de thematische onderdelen en anderzijds bij de fasen van het analyseproject.
P r o gr a mma op o nd e r d el en
Analyseproject In het eerste jaar worden de ervaringen in het werk gekoppeld aan onderzoeksopdracht. Het betreft in feite een leeronderzoek waarbij de eigen leervragen en opleidingsdoelstellingen de referentiepunten vormen. De opdrachten verbinden denk- en handelingsperspectieven van deelnemers aan kennis en inzichten uit de thematische onderdelen. Tot de opdrachten behoren: het kunnen formuleren van een op de onderzochte organisatie toegesneden probleemstelling; het opzetten van een daarbij passende onderzoeksopzet; het plannen van de uitvoering; het organiseren en verzamelen van gegevens én de analyse en rapportage daarvan. Door middel van de opdrachten worden in het analyseproject alle fasen van een onderzoekscyclus in kort bestek daadwerkelijk doorlopen. Afstudeeronderzoek Het eerste jaar van de opleiding heeft vooral in het teken gestaan van het analyseren van organisatieprocessen in het algemeen door middel van het aanreiken van sociaal-wetenschappelijke perspectieven. Dit mondt uit in het Analyseproject, een schriftelijk verslag van een verkenning en problematisering van een organisatiepraktijk. Op basis van het Analyseproject wordt aan het begin van het tweede jaar de keuze gemaakt voor een onderwerp voor een afstudeeronderzoek, uitmondend in een afstudeerscriptie. Dit praktijkgerichte onderzoek dient een bijdrage te leveren aan het oplossen van een (verander)vraagstuk in de organisatie. In het onderdeel Methoden en Technieken staan in het tweede jaar de verschillende onderzoeksperspectieven en de methodologische consequenties daarvan centraal. Onder andere door presentaties en co-referaten over de afstudeeronderzoeken van de deelnemers worden deze aan de orde gesteld.
De deelnemers aan het masterprogramma Organisatie, Cultuur en Management worden uitgedaagd hun denken en handelen in de praktijk te toetsen aan theoretische kennis en de praktijkervaring van anderen. In het concept van ‘werkend leren’ wordt sturen/managen in directe relatie gebracht met de eigen organisatorische context. De opleiding biedt ruime reflectiemogelijkheden op de eigen visie op organiseren, geeft het (theoretisch) perspectief op organiseren en op organisatiecultuur, reikt onderzoeksmatige analysevaardigheden aan en biedt kennis en vaardigheden voor de analyse van interventie- en veranderingsstrategieën. De deelnemer onderzoekt en analyseert zijn eigen werksituatie. Daarnaast leert de student een veranderingstraject systematisch te analyseren en te evalueren. Dit verandertraject kan in het kader van het afstudeeronderzoek zelf worden opgezet dan wel als al ingezette verandering onderwerp van kritische reflectie zijn. Belangrijke doelstellingen van de opleiding liggen op het gebied van academische kennis en vaardigheden, analyse en reflectie. Interdisciplinariteit en ‘werkend leren’ zijn hierbij belangrijke aspecten. De student zal in staat moeten zijn deze leerdomeinen te integreren in zijn persoonlijke en professionele ontwikkeling en deze kunnen vertalen naar de praktijkcontext van de organisatie. De doelstellingen en uitgangspunten zijn: f De deelnemer wordt op academisch niveau uitgerust voor onderzoek, analyse en sturing van organisatieprocessen; f In de opleiding worden een interdisciplinaire visie op de werkelijkheid in het algemeen en organisatieprocessen in het bijzonder gehanteerd; f De praktijkervaringen van de deelnemers zijn de basis. De deelnemer leert deze ervaringen in een bredere context te plaatsen door middel van persoonlijke reflectie, domeintheorie en algemene theorie. De deelnemer krijgt inzicht in de relatie tussen deze kennisdomeinen; f Het didactisch kenmerk is een leercyclus waarbij deelnemers geregeld analyses maken, hun visie verder ontwikkelen, interventies bepalen en reflecteren op eigen denken en handelen; f De opleiding biedt voldoende ruimte aan de deelnemers om de verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces te laten nemen; f Deelname is geen geïsoleerde activiteit, maar wordt ingebed in de werksituatie van de deelnemer. Interdisciplinariteit De interdisciplinaire benadering van de Bestuurs- en Organisatiewetenschap is een belangrijk uitgangspunt van de opleiding. Interdisciplinariteit wordt doorgevoerd in inhoud, samenstelling van het docententeam en werkwijze. Steeds weer zullen we verschillende perspectieven op de werkelijkheid naast elkaar plaatsen. De kerndocenten zijn afkomstig uit verschillende wetenschappelijke disciplines. Dit waarborgt een variatie in benadering van de problematieken. Door in wisselende subgroepen te werken aan opdrachten, vindt confrontatie plaats tussen de verschillende gezichtspunten. Werkend leren Enerzijds besteedt de leergang aandacht aan de deelnemer als persoon, als functionaris met zijn ervaringen, mogelijkheden en beperkingen, visie en ambities. Anderzijds is er veel aandacht voor de organisatie en haar context, waarin de betrokkene functioneert. In elk onderdeel wordt het thema steeds met deze facetten verbonden. Door dit concept vindt een vertaling plaats van theoretische inzichten naar de persoonlijke situatie en de praktijk. Er is ruimte om verkregen inzichten te analyseren, een eigen visie of standpunt te bepalen en te reflecteren op eigen handelen en denken. Dit concept van werkend leren maakt de leergang weliswaar praktijkgericht in vergelijking tot gangbare universitaire opleidingen, maar gezien vanuit de managementpraktijk wordt een flink beroep gedaan op theoretische analyse- en reflectievermogens.
Le e r con ce pt e n di dacti sche vor mg e vi n g
Leerco nc e p t en didact is ch e vo rmge v ing
12 | 1 3
O r ga ni s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
De programmacoördinator De rol van de programmacoördinator is van cruciale betekenis. Deze geeft sturing aan de koppeling van de complexe organisatiepraktijk met academische competenties. De programmacoördinator introduceert de studenten op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek, begeleidt de wisselwerking tussen probleem- en theoriesturing en bewaakt zowel het individuele leerproces als het groepsproces. De programmacoördinator is altijd actief aanwezig bij de groepsbijeenkomsten waarin diverse kerndocenten onderwijs verzorgen. De programmacoördinator is het aanspreekpunt voor inhoudelijke en organisatorische kwesties en zorgt voor de inhoudelijke verbinding tussen de diverse onderdelen. Omdat de programmacoördinator tevens docent methoden en technieken van onderzoek is, begeleidt deze de studenten bij hun analyseproject. Werkvormen De opleiding kent afwisselende werkvormen: colleges, inleidingen, literatuurbesprekingen, interviewen observatietraining, presentaties, discussietaken, individuele en groepsopdrachten. Steeds staat de interactie tussen docent en deelnemers en tussen deelnemers onderling centraal. De deelnemers worden gestimuleerd in het actief toepassen van en het creatief omgaan met aangeboden concepten, modellen, kennis, inzichten en visies. Naast het opdoen van academische kennis, inzichten en visies en het oefenen in het omgaan met nieuwe methodieken en vaardigheden, neemt reflectie op de persoon en eigen management- of adviesstijl een centrale plaats in. Via feedback op uitgevoerde opdrachten, voortgangsgesprekken en uitwisseling met medestudenten wordt een zelfbewustzijn nagestreefd in eigen visie en handelingscompetentie. Om deze uitgangspunten zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen, hebben we voor de volgende vormen gekozen: f Geconcentreerde opleidingsdagen van drie dagdelen waarin ook tijdens de lunch en het diner intensief contact met de kerndocent en de programmacoördinator mogelijk is; f Bij de uitvoering van het afstudeerproject/interventieonderzoek krijgt iedere deelnemer een individuele begeleider; ●f Voor elk onderdeel wordt gemiddeld 400 pagina’s literatuur geselecteerd, bestaande uit een combinatie van boeken en artikelen in de vorm van een reader. De literatuur is zowel Nederlands- als Engelstalig.
L e e r co nc e pt en d idac t is ch e vo r m g e v in g
Studielast Het masterprogramma heeft een studielast van 1600 studie-uren (60 EC), verspreid over twee jaren. De feitelijke studielast is afhankelijk van individuele kwaliteiten en van de wijze waarop de onderzoeksonderdelen in het werk geïntegreerd worden. U dient rekening te houden met een belasting van 14 uur per week (exclusief de opleidingsdagen). Qua tijdsbeslag is deze opleiding niet een activiteit die er ‘even bijgedaan wordt’. Daarom informeren wij tijdens het oriëntatiegesprek naar de beschikbare studiefaciliteiten. Wanneer door bijzondere omstandigheden de studie vertraging oploopt, kunnen wij hierover passende afspraken maken. Toetsing en diploma Alle studieonderdelen worden afzonderlijk getoetst. De wijze waarop dit gebeurt, varieert per onderdeel. Meestal bestaat de toetsing uit het schrijven van een paper of essay, maar ook presentaties of andersoortige opdrachten kunnen onderdeel vormen van toetsing. Voor het analyseproject en het afstudeeronderzoek dient een onderzoeksverslag geschreven te worden. Voor elk onderdeel afzonderlijk moet een voldoende worden behaald. De opleiding is als universitaire studie geaccrediteerd. Bij het voltooien van deze academische opleiding ontvangt de student de erkende universitaire Mastertitel (MA).
Organisatie Organisatie, Cultuur en Management is een masteropleiding. Het wetenschappelijk niveau wordt gegarandeerd door het opleidingsbestuur en de examen- en opleidingscommissie van de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht. Het programma is geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De verantwoordelijkheid voor opzet, inhoud en organisatie ligt bij de onderwijsdirecteur, de programmacoördinatoren en de docenten. Docenten dr. Jan Boessenkool: organisatieantropoloog, universitair hoofddocent/onderzoeker en adviseur op de gebieden organisatiecultuur, intercultureel management en sportorganisaties bij de USBO. (onderdelen 2, 4) dr. Marja Gastelaars: sociologe, als docent/onderzoeker op het terrein van human service organi zations verbonden aan USBO (onderdeel 1) dr. Karin Geuijen: als docent/onderzoeker verbonden aan de USBO. Zij geeft onderwijs op het terrein van multiculturalisme en doet onderzoek naar asielbeleid, vluchtelingen en asielzoekers. (onderdeel 3) prof. dr. Annelies Knoppers: socioloog, bijzonder hoogleraar Pedagogiek en als hoofddocent verbonden aan de USBO. Zij doet onderzoek naar het verband tussen betekenissen die aan gender, etniciteit en lichamelijkheid gegeven worden en de doorwerking daarvan in management, organisatiecultuur en aandacht voor diversiteit. (onderdeel 7) dr. Albert Meijer: is als hoofddocent en onderzoeker verbonden aan de USBO en promoveerde op parlementaire en juridische controle in het informatietijdperk. Zijn onderzoeksinteresses betreffen publieke controle, informatisering en individualisering in het openbaar bestuur. (onderdeel 3) dr. Martijn van der Meulen: bestuurskundige en als universitair docent verbonden aan de USBO. Naast onderzoek over professionaliteit en publiek management verzorgt hij onderwijs over onder meer organisatiekundige perspectieven in de bestuurskundige analyse. drs. Marianne Dortants en dr. Arnold Wilts: zijn als docent/onderzoeker verbonden aan de USBO en als Programmacoördinator van de opleiding Organisatie, Cultuur en Management verantwoordelijk voor de onderdelen Methoden en Technieken, Analyseproject en Afstudeeronderzoek. prof. dr. Paul ’t Hart: hoogleraar bestuurskunde. Zijn onderzoek en onderwijs in de opleiding concentreert zich rondom thema’s van (publiek) leiderschap (onderdeel 8) dr.ir. Martijn Koster: socioloog, als docent en onderzoeker verbonden aan de USBO. Naast onderzoek over stedelijke ontwikkeling en sport verzorgt hij onderwijs op het terrein van organisatiecultuur en organisatieverandering (onderdeel 5) prof. dr. Mirko Noordegraaf: is bestuurswetenschapper en als docent/onderzoeker verbonden aan de USBO. Hij houdt zich bezig met managementvraagstukken in het publieke domein, in het bijzonder met werk en gedrag van publieke managers. (onderdeel 6) prof. dr. Paul Schnabel: hoogleraar sociale wetenschappen, in het bijzonder gericht op vraagstukken van sociaal en cultureel beleid en als universiteitshoogleraar verbonden aan de Universiteit Utrecht. (onderdeel 3) dr. Thomas Schillemans: bestuurskundige. Zijn onderzoek betreft thema’s rondom beleidsuitvoering en publieke verantwoording. Deze thema;s staan ook centraal in zijn onderwijs in de opleiding (onderdeel 6) drs. Michel van Slobbe: antropoloog, als docent en onderzoeker verbonden aan de USBO. Naast onderzoek over de thema’s etniciteit en organisatiekapitaal verzorgt hij onderwijs over de alledaagse dynamiek van processen van betekenisgeving (onderdeel 7) dr. Jeroen Vermeulen: is als hoofddocent en onderzoeker verbonden aan de USBO op het gebied van de organisatiecultuur en management. (onderdeel 2 en 5) Programmaleiding Programmacoördinator: drs. Marianne Dortants of dr. Arnold Wilts Manager: drs. Paul Adriaanse Managementassistente: drs. Erika Winkler
Or g a n i sati e, doc e n te n en pr og r a mmale i di n g
O rganis at ie , docente n e n programm a leidin g
14 | 1 5
Op l ei d i n g dage n
O r ga ni s at i e , C u ltuur e n Ma n ag e me n t
De opleiding start 1 maal per jaar in februari. De opleidingsdagen vinden plaats op de donderdag, eens per twee weken van 10.00 uur tot 21.15 uur.
Locat i e
De opleiding wordt verzorgd in Utrecht. Op deze locatie maken wij gebruik van goed toegeruste onderwijsruimten waar alle benodigde restauratieve voorzieningen als koffie/thee, lunch en diner zijn gewaarborgd.
Ko s t e n
De kosten van de opleiding Organisatie Cultuur en Management bestaan uit het onderwijs, de begeleiding, de catering, de accommodatie en het studiemateriaal. Deze kunnen desgewenst in termijnen worden betaald. De actuele prijs is op onze website te vinden: www.uu.nl/usbo
A a n m el d i n g e n s e l ec t i e
Met het bijgevoegde formulier (met toegevoegd CV en motivatie) kunt u zich aanmelden voor een oriëntatiegesprek. Iedere kandidaat die voldoet aan de formele eisen van vooropleiding en werkervaring, krijgt een uitnodiging voor een oriëntatiegesprek. In dit gesprek kan de programmacoördinator met behulp van meegenomen diploma’s en getuigschriften vaststellen of de vereiste kennis en ervaring aanwezig zijn en kan de kandidaat nader kennismaken met de opleiding. Op die manier wordt gewaarborgd dat alle deelnemers met een vergelijkbaar kennis- en ervaringsniveau aan de opleiding beginnen. Als de programmacoördinator van oordeel is dat u voor deelname in aanmerking komt, krijgt u enkele dagen na dit gesprek een uitnodiging om u formeel in te schrijven. Het maximum aantal deelnemers is 22 en plaatsing geschiedt op volgorde van aanmelding voor de 10 eerste plaatsen. De overige plaatsen worden toegewezen op basis van de gewenste, gevarieerde samenstelling van de groep. Daarbij spelen criteria als spreiding naar sector en functie en de manvrouwverhouding een belangrijke rol. Wanneer de groep op enig eerder moment compleet is, worden geen gesprekken meer gehouden. Er kan dan wel een wachtlijst aangelegd worden.
meer in f o rm at i e
Voor vragen over de opleiding kunt u contact opnemen met Erika Winkler. U kunt haar bereiken via telefoonnummer: 030-253 8101 (receptie) of een e-mail sturen naar
[email protected]. U kunt ons ook vinden op: www.uu.nl/usbo
O RGANISATORISCHE INF O R M ATIE
A a n m el d i n g s f o r m u li e r o r i ë n tat i e g e spr e k Hi er m ee m e ld i k me a a n voor e e n or i ë nt e r e n d g e spr e k me t b e t r e k k in g tot de m a s t e r o p l eidi ng O r ga nis at i e , C u lt u u r e n Man ag e me n t.
na a m or ga nis atie t. a .v. m w./ d h r . a d r e s or ga nis atie/ p rivé pos t c od e / pl a ats t e l e f oon email h uidi ge f unc t i e
Daarnaast zouden wij van u willen ontvangen: f een uitgebreid curriculum vitae incl. opleidingen en behaalde diploma’s en beschrjving huidige functie) f uw motivatie voor deelname aan dit programma
Ten slotte: hoe bent u op de hoogte gebracht van deze opleiding? advertentie in dagblad, zo ja welk krant: advertentie in (vak)tijdschrift, zo ja welk: collega/kennis (oud)student internet USBO-docent anders, namelijk
aanmeldingsformulier
dat um
h a nd t e k e ni ng
Na ontvangst van dit formulier, zullen wij zo spoedig mogelijk contact met u opnemen over een wederzijds oriënterend gesprek. Definitieve inschrijving volgt in een fase daarna. Dit formulier kunt u kosteloos opsturen naar: Universiteit Utrecht Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) T.a.v. Erika Winkler Antwoordnummer 3402 3500 ZL Utrecht