1
2
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1.
2.
3.
Leren en werken in cijfers ............................................................................................................... 5 1.1.
Leerlingen in de stelsels ‘leren en werken’ ............................................................................. 5
1.2.
Voltijds engagement................................................................................................................ 5
1.3.
Wachtende leerlingen die als arbeidsrijp zijn gescreend ........................................................ 6
1.4.
Contradictie? ........................................................................................................................... 7
1.5.
Op naar een kwalificatie .......................................................................................................... 7
Resultaten enquête ......................................................................................................................... 8 2.1.
Profiel respondenten............................................................................................................... 8
2.2.
Werkplekleren: Nuttig? Ervaring? ........................................................................................... 9
2.3.
Wie zijn de lerenden op de werkvloer .................................................................................. 10
2.4.
Aanwerving ............................................................................................................................ 12
2.5.
Ondersteuning bij werkplekleren .......................................................................................... 13
2.6.
Conclusie ............................................................................................................................... 14
Acties ............................................................................................................................................. 15 3.1.
Algemeen............................................................................................................................... 15
3.2.
Actie 1 – Werken aan een duidelijk kader inzake werkplekleren ......................................... 16
3.3.
Actie 2 – Stages in het regulier onderwijs ............................................................................. 16
3.4.
Actie 3 – Volwaardig ‘duaal leren en werken’ ....................................................................... 17
Subactie 3.1. – Regisseur ............................................................................................................... 17 Subactie 3.2. – Toeleiding.............................................................................................................. 17 Subactie 3.3 – Partners in duaal leren en werken en hun rollen .................................................. 18 3.5.
Actie 4 – Werkervaring in opleidingen voor werkzoekenden ............................................... 19
3.6.
Actie 5 – Curriculum met werkplekleren............................................................................... 19
3.7.
Actie 6 – Ondersteunen, begeleiden en financieren............................................................. 20
3
Inleiding Al vele jaren wordt het opdoen van praktijkervaring tijdens de opleiding als cruciaal bestempeld. Jonge mensen kunnen op die manier hun vaardigheden aanscherpen en de realiteit van de werkvloer leren kennen. Tegelijkertijd krijgt een bedrijf op die manier de kans om gedurende die periode na te gaan of deze leerlingen ook kunnen doorstromen naar een job. Het huidige koepelbegrip ‘werkplekleren’ zorgt vandaag echter voor zo veel verwarring dat een grondige oefening aan de orde is. Er zijn vandaag 3 belangrijke systemen van ‘leren en werken’: de leertijd (leercontract – leerovereenkomst), het Industrieel Leerlingenwezen en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Gedurende de voorbije jaren zijn er echter ongeveer 17 verschillende stelsels ontstaan, telkens omdat een specifieke nood zich zou opdringen. Men beperkte zich daarbij niet meer tot leerplichtigen. Er werden zelfs trajecten voor werkzoekenden ontwikkeld. En zoals steeds, oprichten is moeilijker dan afschaffen. De huidige complexiteit is doorheen de jaren gegroeid. Tot 1983 was alles relatief helder. Er was het middenstandsleren (het leercontract) of men ging naar school tot 14 jaar. Bij het optrekken van de leeftijd voor leerplicht tot 18 jaar voelde men zich vanuit onderwijsmiddens geroepen om trajecten uit te zetten voor leerlingen tussen 15 en 18 jaar die niet aarden op de schoolbanken, maar toch nog leerplichtig waren. Deeltijds beroepssecundair onderwijs was geboren. Omdat deeltijdsberoepsonderwijs vooral aangestuurd werd vanuit onderwijs, en het bedrijfsleven weinig aan bod kwam namen bepaalde sectoren zelf het initiatief. In 1984 werd de wet op het industrieel leerlingenwezen (ILW) gestemd. De staatshervormingen hebben er de voorbije jaren voor gezorgd dat de complexiteit toenam omdat het middenstandleren en deeltijds beroepssecundair onderwijs een regionale materie werd, maar ILW een federale materie bleef (tot juli 2014, want ILW werd in de zesde staatshervorming mee geregionaliseerd). In 2008 heeft minister Vandenbroucke dan het initiatief genomen om een vereenvoudiging door te voeren. Er werd een decreet geschreven, ‘betreffende de stelsels Leren en Werken’, die deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO), de leertijd (de nieuwe naam voor middenstandsleren) en verschillende toeleidingstrajecten verzamelde. Grote pluspunt was het streven naar een volwaardige leerweg, met als mogelijkheid het behalen van het diploma. UNIZO breekt in dit dossier een lans voor doorgedreven werkplekleren, zijnde werkplekleren waar echt ‘werkervaring’ wordt opgedaan in de opleiding. Het dossier start met een aantal cijfers van nabij te bekijken. Het is namelijk zo dat met de regelmaat van de klok er weliswaar cijfers in de pers verschijnen, maar de context wordt soms vergeten. Het tweede deel van het dossier bespreekt de resultaten van de enquête die UNIZO in februari 2015 afnam, en waar 505 respondenten hun mening gaven rond werkplekleren en mogelijke randvoorwaarden. Uit de enquête werden enkele acties afgeleid. De acties worden dieper uitgewerkt in het laatste deel van het dossier.
4
1. Leren en werken in cijfers Zoals in de inleiding werd aangegeven, werd in 2008 het decreet ‘Leren en werken’ gestemd. Dit decreet streeft vier doelstellingen na : 1. het voltijds engagement voor zoveel mogelijk jongeren realiseren, 2. de afstemming tussen het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO), de leertijd en de deeltijdse vormingen vergroten mét behoud van de meersporigheid, 3. een traject op maat van elke jongere aanbieden en 4. elke jongere een volwaardige kwalificatie aanreiken.
1.1.
Leerlingen in de stelsels ‘leren en werken’
Onderstaande grafiek geeft de evolutie weer van het aantal leerlingen binnen de stelsels ‘leren en werken.’ Sinds de invoering van het decreet tot en met het schooljaar 2011-2012 kan een stijging van het aantal leerlingen worden vastgesteld. Omdat het aantal leerjongeren in het schooljaar 2012-2013 een sterke daling kende, daalde ook het aantal leerlingen binnen dit stelsel. Een zekere nuancering is echter aan de orde. Immers binnen DBSO worden sinds het schooljaar 20082009 1onder meer de jongeren uit de deeltijdse vorming meegenomen, alsook de voor- en brugtrajecten. Binnen de leertijd is de definitie verbreed naar alle leer- en stageovereenkomsten. Tot slot werden alle leerovereenkomsten geteld. Sommige jongeren hebben verschillende leerovereenkomsten afgesloten, waardoor het cijfer een vertekend beeld zou kunnen geven. Tabel : Evolutie van het aantal leerlingen binnen het stelsel ‘leren en werken’
DBSO Leertijd TOTAAL
20042005 7.224 4.543 11.767
20052006 7.300 4.296 11.596
20062007 7.369 4.202 11.571
20072008 6.984 6.816 13.800
20082009 6.935 6.816 13.751
20092010 7.332 5.831 13.163
2010 2011 7.871 5.774 13.645
2011 2012 8.241 5.374 13.615
2012 2013 8.636 4.054 12.690
Bron : cijfers uit VRIND, op basis van departement Onderwijs en Vorming en Syntra
1.2.
Voltijds engagement
Bij het denken aan deeltijds onderwijs komt bij velen het beeld voor ogen dat jongeren langs straat hangen. Daarom was één van de doelstellingen van het decreet in 2008 te streven naar een volwaardige beroepsopleiding, gelijkwaardig aan de opleidingen in het voltijds secundair onderwijs, én met een voltijds engagement. Met andere woorden: de jongere was zowel op school als in het bedrijf aanwezig. Daarbij was het belangrijk dat wat geleerd werd op school aansloot bij het beroep dat men leerde op de werkvloer.
1
‘meersporigheid’ wil zeggen dat de systemen naast elkaar blijven bestaan. Er werd in 2008 niet gestreefd naar één stelsel
5
Bij de cijfers van de leertijd moet niet meer worden stilgestaan. Immers, een opleiding in de leertijd kan pas starten als er een leerovereenkomst is. Voor DBSO is het verhaal enigszins anders. Een voltijds engagement wordt niet noodzakelijk ingevuld door een overeenkomst in het normaal economisch circuit (NEC). Een brugtraject, voortraject of persoonlijk ontwikkelingstraject kan hier worden meegerekend. Het normaal economisch circuit verwijst naar de private arbeidsmarkt, met andere woorden ‘op de werkvloer’. In oktober 2012 hadden 7.839 jongeren zich gemeld bij een centrum voor deeltijds onderwijs. 3.381 leerlingen hadden een voltijds engagement, nog niet de helft dus. 1.638 leerlingen vulden het voltijds engagement in binnen het normaal economisch circuit. Met andere woorden, iets meer dan 20% van de jongeren. Een jaar later schreven 8.076 leerlingen zich in bij een CDO. Bij 3.877 was er sprake van voltijds engagement. 1.869 leerlingen wisten dit engagement in te vullen via het normaal economisch circuit, of 23%. Tabel: Aantal leerlingen in DBSO, aantal in voltijds engagement en NEC, oktober 2012 en 2013
Oktober 2012 Oktober 2013
Aantal leerlingen in DBSO 7.839 8.076
Aantal Voltijds engagement 3.381 3.877
Aantal NEC 1.638 1.869
Bron : cijfers departement Onderwijs en Vorming
Binnen de systemen van leren en werken is er de mogelijkheid om maandelijkse metingen te doen, daarom bekijken we ook de cijfers in juli. Zo wordt zowel het begin als het einde van het schooljaar in kaart gebracht. In juli 2013 zijn er 7.951 leerlingen binnen DBSO, waarvan er 5.345 een voltijds engagement in vullen. Echter, amper 2.652 leerlingen doen dit via het normaal economisch circuit. Dit komt neer op een aandeel van 33,4%. In juli 2014 zijn er 8.028 leerlingen in het DBSO, 5.409 met een voltijds engagement maar slechts 2.611 via normaal economisch circuit. Tabel: Aantal leerlingen in DBSO, aantal in Voltijds engagement en NEC, juli 2012 en 2013
Juli 2012 Juli 2013
Aantal leerlingen in DBSO 7.951 8.028
Aantal Voltijds engagement 5.345 5.409
Aantal NEC 2.652 2.611
Bron : cijfers departement Onderwijs en Vorming
1.3.
Wachtende leerlingen die als arbeidsrijp zijn gescreend
Alvorens toegeleid te worden naar een mogelijke invulling van het voltijds engagement, wordt een intakegesprek gedaan met de leerling en ook een screening die moet duidelijk maken of een leerling arbeidsrijp is. Ook hier de cijfers op een rijtje. In oktober 2012 waren er 1.176 leerlingen gescreend als arbeidsrijp, maar werd het voltijds engagement niet ingevuld. Dit is ongeveer 15% van de 7.839 leerlingen die in DBSO wilden instappen. In juli 2013 hadden 15% van de leerlingen geen invulling van het voltijds engagement in het NEC terwijl ze wel arbeidsrijp gescreend waren. In oktober 2013 konden 18,8% of 6
1.518 leerlingen niet starten met de opleiding in een reële arbeidscontext hoewel ze arbeidsrijp gescreend zijn.
1.4.
Contradictie?
Sinds enkele maanden verschijnt met de regelmaat van de klok alarmerende berichten dat heel wat leerlingen hun voltijds engagement niet kunnen invullen omdat er geen werkplekken voor hen zijn. Een bevraging bij Syntra Vlaanderen en de Syntra, die aanbieders zijn van de leertijd, leert dat ongeveer 1.400 patroons/ondernemers zich op een wachtlijst gezet hebben om een leerjongere op te leiden. Een van de doelstellingen van het decreet ‘leren en werken’ was het afstemmen en waar mogelijk samenwerking tussen de verschillende stelsels. Dit blijkt in praktijk niet te gebeuren. Daarom wil UNIZO gaan voor een volwaardige vorm van duaal leren waar een regisseur de rol kan opnemen om het voltijds engagement voor alle jongeren in te vullen.
1.5.
Op naar een kwalificatie
Zoals hier hogerop gesteld: ook het behalen van een volwaardige kwalificatie was één van de doelstellingen van het decreet ‘leren en werken’. Het hoogst haalbare daarbij is het diploma secundair onderwijs, wat mogelijk is sinds het decreet. De gelijkwaardigheid hier met beroepsonderwijs is steeds een belangrijk breekpunt geweest voor UNIZO. Grafiek: Aantal uitgereikte getuigschriften, studiegetuigschriften, diploma’s 900
834
791
800 700 600
578
575
532
476
500
435 437
412
372
400
363 368
300 200 100 0 getuigschrift DBSO 2011-2012
studiegetuigschrift Leertijd 2011-2012
DBSO 2012-2013
diploma Leertijd 2012-2013
Bron : cijfers departement Onderwijs en Vorming
In het schooljaar 2011-2012 werden binnen het DBSO 834 getuigschriften, 575 studiegetuigschriften en 363 diploma’s uitgereikt. In de leertijd kregen 532 cursisten een getuigschrift, 476 een studiegetuigschrift en 368 een diploma. In het schooljaar 2012-2013 leverde DBSO 791 getuigschriften, 578 studiegetuigschriften en 435 diploma’s af. Syntra Vlaanderen gaf 412 getuigschriften, 372 studiegetuigschriften en 437 diploma’s af.
7
In absolute cijfers lijkt er weinig verschil, maar indien wordt gekeken naar het aantal leerlingen/cursisten in percentage dan scoort de leertijd sterk qua diploma uitreiking.
2. Resultaten enquête De voorbije jaren zijn veel initiatieven genomen om werkzoekenden werkervaring te geven richting een job op de arbeidsmarkt. UNIZO pleit al jaren om iedereen tijdens de opleiding praktijkervaring aan te bieden omdat dit een wezenlijk verschil maakt op weg naar een job. De veelheid aan initiatieven – die mee werden ingezet als remedie tegen de crisis - is toe te juichen, maar heeft tegelijkertijd de transparantie verminderd en de invulling verbreed. Stages en leercontracten zijn eerder op maat van leerlingen/cursisten terwijl IBO, instapstages…op maat van de werkzoekende zijn. Het belangrijkste is natuurlijk dat werkervaring wordt opgedaan. De win-win zit in het feit dat ondernemers jongeren en/of werkzoekenden kunnen begeleiden en indien mogelijk ook kunnen aanwerven. Voor de lerende is er de kans om de praktijkervaring op te doen en mogelijk door te stromen naar een job. Om het beeld rond werkplekleren scherp te stellen voerde UNIZO een bevraging uit bij haar leden. Ruim 500 respondenten gaven hun mening over werkplekleren, over hun ervaring(en) met werkplekleren en over het nut van het opdoen van praktijkervaring tijdens de opleiding. Omdat werkplekleren steeds prominenter wordt in beleid, en het belang daarvan enkel maar toeneemt polste UNIZO bij de ondernemers ook naar de noden om een goede opleiding in het bedrijf te kunnen aanbieden. Immers, een lerende op de werkvloer vraagt een goede omkadering, tijd en inspanning van de ondernemer (en zijn medewerkers). De terminologie bij werkplekleren is niet altijd even duidelijk. De enquête startte met de verduidelijking van enkele begrippen: “Een lerende” is iemand die in uw bedrijf praktijkervaring kan opdoen. We hebben het dan specifiek over een leerling, leerjongere, cursist, student, werkzoekende…; “Werkplekleren” verwijst naar alle activiteiten die gericht zijn op het aanleren van competenties aan een lerende in een arbeidssituatie. Uit de enquête blijkt duidelijk dat werkplekleren/praktijkervaring opdoen een thema is dat leeft bij ondernemers. In 2012 namen 357 respondenten deel aan de enquête, in 2013 waren dat er 577 en in 2015 vulden 505 respondenten de vragenlijst in.
2.1.
Profiel respondenten
De sectoren ‘bouw’ (27%), ‘diensten’ (17%) en ‘detailhandel’(17%) zijn het sterkst vertegenwoordigd in de steekproef. Volgende sectoren blijven zeker ook niet ongemerkt: ‘Industrie’ (7%), ‘horeca’ (6%) en ‘groothandel’ (5,5%). Minder aanwezig, maar daarom zeker niet onbelangrijk zijn ‘automobiel’ (4%), ‘vrije en intellectuele beroepen’ (4%) en ‘vervoer en logistiek’ ( 1%). Grosso modo kunnen we zeggen dat dit de zelfde verhoudingen zijn als bij de enquête van 2012 en 2013. Bij ‘andere’ kwam de land- en tuinbouw regelmatig terug. 8
Grafiek : In welke sector is uw bedrijf actief?
1% 4%
12%
17%
6% 6% 27% 17% 7%
Diensten
Bouw
Industrie
Detailhandel
Horeca
Groothandel
Automobiel
Vervoer en logistiek
Vrije en intellectuele beroepen
Andere
Naast de sector werd ook gepolst naar de grootte van het bedrijf: 48,3% heeft 1 tot 4 medewerkers. 23,2% heeft tussen de 5 en 9 medewerkers. 13,9% heeft 10 tot 19 medewerkers op de payroll staan. 8,1% stelt tussen de 20 en 49 mensen te werk; en 3,8% heeft een bedrijf met meer dan 50 werknemers. 2,8% gaf aan geen medewerkers te hebben. Bij de vorige enquête lag het aantal respondenten zonder medewerkers een stuk hoger (27%). Hoewel die respondenten ongetwijfeld een gefundeerde mening hebben rond werkplekleren en praktijkervaring, is het positief dat het aantal nu een stuk lager ligt.
2.2.
Werkplekleren: Nuttig? Ervaring?
Maar liefst 90% geeft aan dat een systeem van werkplekleren nuttig is. Dit is een kleine stijging vergeleken met de cijfers van 2013. 72% van de respondenten heeft ook nog steeds een lerende actief op de werkvloer. Dit is een groter aantal dan in 2013, toen 60% een lerende op de werkvloer had. 15,6% heeft geen ervaring met een lerende, en dit is dan weer een significante daling vergeleken met de situatie van 2013 (30%). 12,5% heeft vroeger al ervaring gehad met een lerende in het bedrijf, maar op dit moment niet meer. Het is interessant om te weten waarom werkgevers/ondernemers geen lerende op de werkvloer hebben. De belangrijkste reden is dat ondernemers het aanbod van opleidingen in de regio onvoldoende kennen (32,5%). Als tweede reden geven respondenten aan geen werk te hebben voor een lerende (28,8%) en als derde reden is er geen ruimte voor begeleiding (18,8%).
9
Grafiek : Hoe komt het dat u geen ervaring heeft met een lerende in uw bedrijf? 60% 50% 50%
43% 37%
40% 33% 30%
29% 25%
25%
20%
2012 19%
15%
2013 10%
10%
6%
5%
2015
4%
0% 0% Geen interesse
Geen tijd
Geen werk voor Geen ruimte voor Ik ben een lerende begeleiding onvoldoende met het aanbod aan opleidingen in mijn regio
Andere
Ondernemers durven afhaken en op een gegeven moment beslissen geen lerende meer in het bedrijf ervaring te laten opdoen. Zij stellen vast dat er geen geschikte kandidaten te vinden zijn of dat basisvaardigheden onvoldoende aanwezig zijn (23,8%). Andere redenen zijn: ‘geen werk voor de lerende’ (19%) en ‘slechte ervaringen in het verleden’ (11%). Vaak komt ook terug dat er geen aanbod is vanuit het onderwijs of de VDAB. Administratieve rompslomp (1,6%) en ‘kost te veel geld’ (3,2%) kunnen een reden zijn, maar wegen zeker niet door.
2.3.
Wie zijn de lerenden op de werkvloer?
40,4% van de ondervraagden werkt samen met een onderwijsverstrekker, 36,3% werkt samen met een opleidingsverstrekker (VDAB of Syntra). Tot 2013 werd in de bevraging geen onderscheid gemaakt tussen onderwijs-en opleidingsverstrekker. 44,2% gaf toen aan samen te werken. Beide opties werden nu expliciet apart gezet om een klare kijk te krijgen op het stelsel van IBO en leercontract. Anders gezegd: VDAB en Syntra zijn voor sommige ondernemers geen onderwijs- of opleidingsverstrekker. Opvallend is ook dat 44,2% van de ondernemers aangeeft dat het de lerende zelf is, die komt vragen naar een werkplek. 5,8% zegt zich kandidaat te stellen via de sector. Werkplekleren neemt vele vormen aan en ondernemers blijken dan ook met vele vormen van werkplekleren in aanraking te komen. IBO (63,2%) en stages uit het voltijds secundair onderwijs (51,1%) komen het vaakst voor. Opvallend hierbij is wel dat de stages in het voltijds secundair onderwijs een dalende tendens tonen. In 2012 gaven bijna 59% van de respondenten aan een lerende uit het voltijds secundair onderwijs te hebben. Een stijger ten opzichte van 2013 is een lerende uit een systeem van leren en werken: 24,5% naar 29,4% nu. Eveneens een stijger zijn de stages verbonden aan een professionele bacheloropleiding : nu 22,3%, in 2013 19%.
10
Grafiek : Met welke vorm van werkplekleren heeft u ervaring? 70% 59% 56% 60% 51% 50% 40% 28% 22% 30% 21% 23% 20% 19% 18% 20% 17% 7% 10% 0%
2012
63%
38% 25%
29%
5%
2013
11% 1%
13% 5%
2015
Aan de respondenten werd gevraagd welke opleiding de lerende volgt. Zowel BSO (44,4%) en TSO (36,6%) scoren hoog, maar tonen dus een daling ten opzichte van de vorige jaren. ASO (7,2%) toont een lichte stijging ten opzichte van 2013, maar het is wel nog steeds lager dan in 2012 (12,3%).
Grafiek : Welke opleiding volgt uw lerende? 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2012
2013
2015
Voor UNIZO moet elke vorm van werkplekleren verbonden zijn aan een opleiding. Veelal verloopt alles heel vlot. 36,6% van de ondernemers bevestigt dit, zij ondervinden geen moeilijkheden. 64% van de ondernemers botst af en toe op problemen. De moeilijkheden situeren zich eerder bij de ‘kandidaatlerende’ dan dat men wordt geconfronteerd met juridische problemen (4,2%) of administratieve problemen (12,9%). Onvoldoende attitude en motivatie (37,3%), te weinig of niet de juiste competenties (27%), de stagiaire heeft een te beperkte kennis om op verder te bouwen (21,8%) 11
vormen de belangrijkste problemen, aldus de respondenten. 19,7% stelt dat het begeleiden van een lerende heel veel inspanning vraagt van het bedrijf en het eigenlijk weinig oplevert. 13,1% is teleurgesteld in de ondersteuning/opvolging door de opleidingsorganisator. Bij de optie ‘andere’ (8,5%) wordt onder meer aangehaald dat de duur van de stage onvoldoende lang is, maar ook dat de stage/werkplekleren niet kan plaatsvinden op de momenten dat er het meest geleerd kan worden in een onderneming (cfr. fictief voorbeeld: bakkersgast tussen 9u en 16u).
Grafiek : Werkplekleren moet verbonden zijn aan een opleiding. Welke moeilijkheden ondervindt u om een lerende binnen uw bedrijf te laten meewerken
andere:….
9%
ik ondervind geen moeilijkheden
37%
te weinig ondersteuning/opvolging door…
13%
de stagiair heeft een te beperkte kennis om op verder…
22%
het vraagt te veel inspanning van het bedrijf en levert…
20%
te weinig/niet de juiste competenties
27%
attitude, motivatie onvoldoende
37%
administratieve problemen (soort overeenkomst,… juridische problemen (statuut van de lerende, in orde… 0%
2.4.
13% 4% 5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Aanwerving
Vaak is voor een kandidaat werknemer de eerste ervaring met ‘solliciteren’ wanneer het ‘voor echt is’. Met andere woorden: binnen werkplekleren is solliciteren voor een werkplek niet ingeburgerd. UNIZO polste of de ondernemers het belangrijk vinden dat de lerende solliciteert/zich kandidaat stelt vooraleer hij aan de slag kan? 96,2% vindt dit wel degelijk belangrijk.
12
Grafiek: Vandaag kan het voorvallen dat een ondernemer een lerende krijgt toegewezen zonder dat er vooraf een gesprek of sollicitatie plaats vond. Vindt u het als ondernemer belangrijk dat ook een lerende ‘solliciteert’/zich kandidaat stelt vooraleer hij of zij bij u aan de slag kan? 120% 100%
96%
80% 60% 40% 20% 4% 0% Ja
Neen
Net als twee jaar geleden zegt 69% van de respondenten dat ze sneller iemand in dienst nemen die tijdens de opleiding een vorm van werkplekleren heeft gehad. Bij het aanwerven blijft ‘werkervaring’ een doorslaggevend argument (45%). Dit ligt een pak lager dan in 2013 (65%). Ook diploma (4,6%), CV (10,5%) en een gemotiveerde brief (11,7) scoren lager dan in 2013. In de huidige enquête werd voor het eerst de mogelijkheid ‘andere’ meegenomen. 28,5% van de respondenten gaven aan dat attitude, motivatie, interesse, inzet en werkhouding van ‘prioritair belang’ zijn bij aanwerving. Met andere woorden, de attitude om te willen werken scoort heel hoog. Het inschatten van die attitudes gebeurt het vaakst via een interview (85,3%). Een gesprek blijft voor ondernemers de belangrijkste selectietechniek. Een praktische proef (37,4%) en persoonlijkheids- en vaardigheidstesten (25,3%) worden regelmatig gebruikt, maar toch heel wat minder. Bij ‘andere’ wordt door de respondenten aangegeven dat ze wel eens informeren bij vroegere werkgevers.
2.5.
Ondersteuning bij werkplekleren
UNIZO beseft dat een lerende op de werkvloer bijkomende inspanningen vraagt van de werkgever en/of medewerkers. Daarom werd gepeild naar de verwachtingen van mogelijke steunmaatregelen. 11% van de ondernemers vindt het niet nodig om ondersteund te worden. Ondernemers konden meerdere antwoorden aanstippen: 56,4% wil een financiële ondersteuning, 38,4% wil ondersteuning bij de begeleiding van de lerende en 35,4% had graag steun bij de werkplek-administratie. Dit cijfer lijkt wat tegenstrijdig met de vraag van moeilijkheden die men ondervindt. Er zijn weinig administratieve problemen (12,9%) maar heel wat ondernemers willen toch een ondersteuning. Dezelfde tegenstrijdigheid zien we terugkeren bij juridische problemen (4,2%), terwijl 17,8% van de respondenten wel hulp wil bij sociaal-juridische aspecten die verbonden zijn aan werkplekleren. De enquête gaat dieper in op de ondersteuning die wordt geboden bij begeleiding van de lerende. 82% van de ondernemers vinden het belangrijk om regelmatig persoonlijk contact te hebben met een begeleider (stagebegeleider, leertrajectbegeleider,…). Ondernemers appreciëren dit maatwerk ten 13
zeerste. 24,3% verwacht sectorspecifieke initiatieven. 23,4% van de ondernemers wil ondersteuning krijgen bij de screening/sollicitatie van de lerende. Infosessies (16,7%) en netwerking met andere collega’s (12,7%) zijn eveneens belangrijk. Grafiek : De ondersteuning bij de begeleiding van de lerende kan voor mij het best gebeuren via…. Andere
2%
via netwerking met andere collega’s die lerenden begeleiden
13%
sectorspecifieke initiatieven
24%
ondersteuning bij screening/sollicitatie van de lerende
23%
regelmatig persoonlijk contact met een begeleider (stagebegeleider, leertrajectbegeleider,…)
82%
infosessies (hoe omgaan met de lerende, welke vaardigheden moet de lerende zich eigen maken… 0%
17% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
UNIZO polste bij de werkgever naar wat verwacht wordt van een werkgeversorganisatie als UNIZO in het kader van werkplekleren. Daaruit blijkt dat ondernemers vooral grondig geïnformeerd willen worden: over financiële aspecten (63,8%), over het aanbod van opleidingsinstellingen en opleidingen (50,3%) en over de juridische en administratieve aspecten (40,6%). 48,9% van de respondenten wil dat UNIZO de brug vormt tussen opleidingsinstellingen en de ondernemer en waar mogelijk de contacten verzorgd. 20% ziet UNIZO als een aanspreekpunt voor feedback rond stages.
2.6.
Conclusie
Uit de cijfers kunnen 3 grote conclusies getrokken worden:
1. Werkplekleren wordt door ondernemers als uiterst nuttig ervaren. Heel wat ondernemers hebben dan ook een lerende op de werkvloer. Ondernemers mikken niet alleen op de sterkere lerende. Leerlingen uit BSO/TSO maar ook de leerjongere uit de leertijd kunnen werkervaring opdoen. 2. Om medewerkers aan te werven is het interview/sollicitatiegesprek nog steeds de meest gebruikte aanwervingstechniek. Daarom vinden de ondernemers het belangrijk dat een lerende reeds tijdens de opleiding leert solliciteren. In een gesprek kan immers aangetoond worden dat men gemotiveerd is om te willen leren en werken, dat men ‘goesting’ heeft en dat men zijn attitudes wil aanscherpen. Voor ondernemers is het (leren) solliciteren naar een werkplek een belangrijke troef bij werkplekleren, zeker binnen het stelsel van duaal leren & werken. Zij vinden het logisch dat een lerende solliciteert alvorens hij op de werkvloer komt om zijn opleiding verder te zetten. Solliciteren als onderdeel van de toeleiding naar een (leer)werkplek zorgt ervoor dat de kans op slagen groter is (minder mismatch) 3. Omdat werkplekleren een complex gebeuren blijft, willen ondernemers in de eerste plaats grondig geïnformeerd worden. Daarnaast verwachten ze ondersteuning, onder meer een financiële 14
incentive. De ondernemer wil het gevoel hebben er niet alleen voor te staan, en verwacht begeleiding als het nodig is. Het persoonlijke contact met een begeleider of een vertrouwenspersoon is nodig. De verschillende stakeholders hebben hier elk hun eigen rol in op te nemen.
3. Acties In 2008 maakte UNIZO een actieplan op met onder meer volgende acties die de overheid zou moeten ondernemen: een eenduidig stelsel systeem leren en werken uitwerken; de leertijd opwaarderen; praktijkervaring bewerkstelligen voor alle leerlingen. In 2014 kon UNIZO vaststellen dat zowel in het regeerakkoord als in de beleidsnota’s van werk en onderwijs heel veel aandacht gaat naar werkplekleren en duaal leren. De verwachtingen zijn dan ook hoog. Bij de acties wil UNIZO enerzijds een breder kader voor werkplekleren uitwerken/uitgewerkt zien; anderzijds kan UNIZO niet om de timing heen. Op het moment dat de vragenlijst voor de enquête werd gefinaliseerd keurde de Vlaamse Regering de conceptnota rond duaal leren goed. Ongetwijfeld zullen enkele van de acties daardoor meer gelinkt worden aan duaal leren. Toch is het zo dat UNIZO werkplekleren en het opdoen van werkervaring in alle opleidingen als cruciaal ziet, en dit zowel in het kader van het aanleren van het beroep als in het kader van de persoonlijke ontwikkeling van de leerling, cursist, student,… Werkplekleren is verbonden aan een opleiding, maar het overgrote deel van de competenties worden op de werkvloer aangeleerd. Een duidelijke trekkersrol vanuit Werk, sociale partners en sectoren/ondernemingen is cruciaal! Zonder hen zouden er geen werkplekken zijn. Werkplekleren, het opdoen van werkervaring tijdens een opleiding is voor iedereen essentieel. De voorgestelde acties stoppen dan ook niet aan de gemeenschaps- of gewestgrenzen. UNIZO verwacht dat zowel in Vlaanderen als in Brussel aan kwalitatief werkplekleren kan worden gedaan.
3.1.
Algemeen
We moeten werkplekleren als een evidentie zien binnen opleidingen/studierichtingen. Een verandering van ‘mindset’ is nodig . Ervaring op de werkplek opdoen is niet vies. Niemand wil naar een dokter gaan die tijdens de opleiding geen stage heeft gedaan. Men wil geen loodgieter zonder praktijkervaring of een tuinman die niet weet hoe de bomen te snoeien. Transparante communicatie rond werkplekleren is noodzakelijk. Sinds de zesde staatshervorming zijn veel elementen van arbeidsmarktbeleid en vorming naar de regio’s gebracht. Er moet werk worden gemaakt van een duidelijk kader, met duidelijke spelregels (cfr. Actie 1).
15
Het correct informeren van alle betrokken actoren: onderwijs- en opleidingsverstrekkers, ondernemers, leerlingen, cursisten, studenten, …. zorgt voor een breed draagvlak en voor een goede inbedding van werkplekleren. Wat het duaal leren en werken betreft moet men durven vernieuwen. Al te vaak wordt nog gedacht aan de ‘oude ambachten’. Wil men de lat hoger leggen, dan zal zowel het systeem, maar ook de inhoud en de tools moeten herbekeken worden. Sectoren kunnen zeker het innovatieve in hun sector promoten, en op die manier meewerken aan het vernieuwen van beroepsopleidingen en de werkervaring die daaraan verbonden is. Ambassadeur zijn van werkplekleren, goed communiceren, correct informeren, durven vernieuwen,…. Elke betrokken partij moet zich hier achter scharen wil men van werkplekleren een succesverhaal maken.
3.2.
Actie 1 – Werken aan een duidelijk kader inzake werkplekleren
Verschillende beleidsinitiatieven focussen op een vorm van werkplekleren of werkervaring. UNIZO pleit voor een duidelijk kader waar alle vormen van werkplekleren, naar gelang de doelgroep, een plaats kunnen vinden. Voor leerlingen uit het voltijds secundair onderwijs, voor studenten in het hoger onderwijs of cursisten uit het volwassenenonderwijs die een opleiding volgen bestaat een deel van de opleiding uit stages. Stages zijn onbezoldigd en er worden geen rechten opgebouwd in het kader van sociale zekerheid. Leerlingen die kiezen voor duaal leren en werken in het deeltijds secundair onderwijs of het hoger beroepsonderwijs, hebben recht op enerzijds een vergoeding en anderzijds kunnen zij (mits de opleiding voldoet aan de criteria van het statuut alternerend leren) rechten opbouwen in de sociale zekerheid. Voor werkzoekenden worden 2 soorten opleiding voorzien met werkplekleren. De langdurige beroepsopleiding: het curriculum wordt uitgebreid met een aanzienlijk deel werkplekleren. Een doorgedreven vorm van werkplekleren is IBO. IBO vormt voor UNIZO het kader voor opleiding voor werkzoekende. Afhankelijk van het doel of de doelgroep kunnen modaliteiten verschillen; maar de koepel IBO is het uitgangspunt. De overheid moet samen met de sociale partners zorgen voor een duidelijk kader. Een vorm van werkplekleren moet binnen een sluitend juridisch kader gebeuren zodat noch ondernemer, noch leerling noch opleidingsverstrekker zich zorgen moet maken.
3.3.
Actie 2 – Stages in het regulier onderwijs
UNIZO pleit al enkele jaren voor een uitbreiding van werplekervaring in het reguliere onderwijs. Niet enkel TSO en BSO leerlingen maar ook leerlingen in het ASO, KSO en BuSO moeten aan werkplekleren kunnen doen. UNIZO werkt momenteel aan innoverende stage-trajecten voor het ASO. Ook de samenwerking met ’KMO’s is van het grootste belang om de vele laatstejaarsstudenten secundair en 16
hoger onderwijs een uitdagende werkplek te kunnen bieden. Tegelijk worden ook de sollicitatie-skills bij de jongere aangeboord.
3.4.
Actie 3 – Volwaardig ‘duaal leren en werken’
Subactie 3.1. – Regisseur In het stelsel duaal leren en werken wordt heel veel gevraagd van ondernemers/bedrijven. De werkcomponent vormt het belangrijkste deel van het opleidingstraject van de jongere. Daarom is het nodig om een regisseur aan te duiden. In het Vlaamse Regeerakkoord staat dat Syntra Vlaanderen de regisseur moet zijn voor duaal leren en werken. UNIZO verwacht dan ook dat Syntra Vlaanderen de regisseursrol in de volheid van bevoegdheden kan opnemen. Aangestuurd door de sociale partners kan het kader voor duaal leren en werken bewaakt worden, wordt een algemeen kader voor kwaliteitscriteria opgelegd, en kan een goede monitoring worden uitgewerkt. De sectoren zullen onder de koepel van Syntra Vlaanderen het inhoudelijke traject van de opleidingen binnen hun sector opvolgen; zij zullen de kwaliteitscriteria verfijnen op maat van de sector, zij kunnen beroep doen op Syntra Vlaanderen voor alle nodige ondersteuning en begeleiding waar gewenst.
Subactie 3.2. – Toeleiding Niet alleen van de ondernemer/bedrijf wordt veel gevraagd binnen een stelsel duaal leren en werken. Ook van de jongeren wordt veel gevraagd. De jongere bevindt zich minstens 3 dagen per week op de werkvloer. Een goede begeleiding is dus nodig. Maar voor de begeleiding is er de toeleiding. Duaal leren en werken start vanaf het tweede leerjaar van de tweede graad. In de studierichting daarvoor is het daarom nodig volgende competenties aan te leren: leren kiezen (studiekeuzebegeleiding), leren wat de arbeidsmarkt te bieden geeft (werkgever- en werknemerschap, kennis van wat op de arbeidsmarkt gebeurt, weten waar men terecht kan), leren solliciteren. Tijdens de studierichting leert de jongere hoe hij moet solliciteren. De sollicitatie bij een werkgever om te kunnen starten met duaal leren en werken is dan ook een ‘praktische proef’. Zowel de jongere als de werkgever moeten daarop worden voorbereid. VDAB kan zijn rol spelen als arbeidsmarktbemiddelaar om jongeren te leren solliciteren. UNIZO maakt werk van het begeleiden van ondernemers. Een sollicitatie van een jongere in opleiding gebeurt immers vanuit een andere invalshoek. De cijfers in de enquête leren dat de ondernemers dergelijke ondersteuning genegen zijn.
17
Subactie 3.3 – Partners in duaal leren en werken en hun rollen Syntra Vlaanderen Als regisseur van de werkcomponent is Syntra Vlaanderen verantwoordelijk voor de opbouw van het traject, voor het toezicht op voldoende beroepsgerichte trajecten en op voldoende ruimte voor EVC/EVK trajecten. Zij legt de kwaliteitsnormen vast en oefent er toezicht op uit. Een belangrijke partner binnen Syntra Vlaanderen zijn de sectoren, vertegenwoordigd in de sectorcommissie (cfr. paritaire leercomités nu). In deze commissie is heel wat expertise aanwezig: welke evoluties zijn er merkbaar in de sector, hoe kan dit vorm krijgen in opleidingen, voor wie is de opleiding bedoeld, welke voorkennis is nodig,…
Sectoren De hoofdrolspelers in dit verhaal zijn de sectoren. Zij bepalen grotendeels de invulling van de werkcomponent, maar hebben ook inspraak in de leercomponent. Niet enkel bij het bepalen van de inhoud en het aanbieden van werkplekken, maar eveneens bij de opvolging van het traject, de evaluatie van de cursist en bij de kwaliteitsborging van de opleiding. Samen met Syntra Vlaanderen werken de sectoren een kader uit om leerbedrijven te erkennen. Kortom het zwaartepunt van het stelsel duaal leren en werken dient te liggen bij de sectoren.
Opleidings- en Onderwijsinstellingen De opleidings- en onderwijsinstellingen hebben de eindverantwoordelijkheid voor het uitreiken van de onderwijskwalificatie. In samenspraak met de stakeholders zorgen zij voor de invulling van de algemene vorming binnen het stelsel duaal leren en werken. Het is immers cruciaal dat de lerende voldoende voorbereid wordt op een veranderende (werk)omgeving.
Docent/leerkracht Lesgevers zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de leercomponent binnen de opleiding- of onderwijsinstelling. Binnen een opleidingsteam zijn er lesgevers voor algemene vorming en daarnaast lesgevers voor (theoretische) beroepsgerichte vorming opnemen. Het is noodzakelijk dat beiden een goede afstemming vinden tussen het pedagogische en de benodigde arbeidsmarktcompetenties. UNIZO wil de docent/leerkracht hierin mee begeleiden.
Leertrajectbegeleider De leertrajectbegeleider is de vertrouwenspersoon van de ondernemer/begeleider, de lesgevers en de lerende. Hij/zij is als het ware de ‘klasverantwoordelijke’ die regelmatig aanwezig is op de werkvloer. Een klein deel van de opdracht is lesgeven, zodat de voeling binnen de klasmuren behouden blijft. Het grootste deel van de opdracht is ondernemers en de lerende ondersteunen. Door de bezoeken kan de leertrajectbegeleider de hiaten vaststellen tussen wat in het curriculum staat en wat op de werkvloer 18
wordt aangeleerd. Hij/zij zoekt, in samenwerking met anderen, hoe de lerende alsnog die beroepskennis kan opdoen. Dit houdt natuurlijk ook in dat de leertrajectbegeleider een heel goed contact heeft met de sectoren. De leertrajectbegeleider wordt ondersteund door een administratieve medewerker die zich met de meer praktische zaken, zoals het op orde houden van contracten en dergelijke, zal bezighouden.
De ondernemer (of zijn medewerker) als mentor De ondernemer staat in voor de opleiding van de lerende op de werkvloer. De ondernemer wordt betrokken in het traject van de lerende en geeft vorm aan de werkcomponent. Hij zorgt ervoor dat de lerende de werkcomponent onder de knie krijgt. Op deze manier is de lerende in staat om mee te draaien in wijzigende werkcontexten. Duaal leren en werken kan met andere woorden maar slagen als de ondernemer, de sectoren en sociale partners grote verantwoordelijkheid kunnen opnemen, en dit in samenwerking met onderwijs.
3.5.
Actie 4 – Werkervaring in opleidingen voor werkzoekenden
Werkzoekenden moeten tijdens hun beroepsopleiding de kans krijgen om werkervaring op te doen. IBO kan als de meest doorgedreven vorm van werkplekleren worden gezien, want nagenoeg de hele opleiding vindt plaats op de werkvloer. UNIZO heeft via Jobkanaal heel wat expertise opgedaan hoe bedrijven te informeren, sensibiliseren en waar nodig te begeleiden. Kenmerkend daarbij was steeds het ‘maatwerk’. UNIZO wil deze expertise dan ook uitbreiden en inzetten om ondernemers voor te bereiden op een werkzoekende in een leertraject op de werkvloer.
3.6.
Actie 5 – Curriculum met werkplekleren
Beroepsopleidingen starten vanuit een arbeidsmarktcontext. Wanneer er geen mogelijkheden zijn om een beroep uit te oefenen (omdat binnen de arbeidsmarkt er geen nood is aan dergelijke beroepsbeoefenaars) mag de opleiding/studierichting eigenlijk niet worden aangeboden. Sectoren moeten daarom op tijd aangeven welke evoluties in de sector gaande zijn, en ook cross-sectoraal moet duidelijk zijn welke beroepen uitgeoefend worden. Op die manier zullen de opleidingen binnen onderwijs zorgen dat de leerlingen geen ontgoochelingen oplopen nadat ze een beroepskwalificatie dan wel onderwijskwalificatie gekregen hebben. Ook een werkzoekende die een opleiding bij VDAB volgde voelt dan de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. In het curriculum van opleidingen worden veel aandacht besteed aan competenties. Het is noodzakelijk dat jongeren leren praten over competenties. Hier blijkt nog een groot probleem te zitten. Leerlingen/jongeren kennen de titel van de opleiding/studierichting die ze gevolgd hebben, maar kunnen zelden specifiek aanstippen welke competenties ze eigenlijk onder de knie hebben. Deze taak zal binnen onderwijs moeten worden opgenomen. Vanuit UNIZO wordt een waardevolle ondersteuning aangereikt inzake ondernemerscompetenties.
19
Het is opvallend dat ook werkzoekenden het moeilijk hebben hun competenties te benoemen. Net zoals bij onderwijsprogramma’s dient binnen de opleidingen van VDAB er blijvend aandacht aan worden besteedt. In het curriculum van studierichtingen wordt aandacht besteed aan ‘arbeidsmarktgerichte kennis’. Jongeren/leerlingen kennen VDAB, weten wat vacatures zijn, weten dat er gewerkt wordt met vraag en aanbod, hebben notie van werkgever- en werknemerschap, weten dat aan een overeenkomst rechten en plichten verbonden zijn,… met andere woorden: weten hoe een arbeidsmarkt werkt. Onderwijs kan hier de handen in elkaar slaan met VDAB, Syntra Vlaanderen en de sectoren. Het is natuurlijk niet zo dat alle kennis die wordt opgedaan steeds als parate kennis gezien kan worden. Binnen de trajecten voor werkzoekenden moet eveneens blijvend aandacht worden besteed aan ‘arbeidsmarktgerichte kennis’. Zoals de arbeidsmarkt niet stilstaat, zo staat natuurlijk de onderwijswereld ook niet stil. Binnen trajecten met werkplekleren moet nagedacht worden op welke manieren theorie en praktijk kunnen worden aangebracht. De innovatie die leeft in de samenleving moet meegenomen worden in de onderwijs- en opleidingscontext.
3.7.
Actie 6 – Ondersteunen, begeleiden en financieren
Werkplekleren is arbeidsintensief voor elke betrokken partij: ondernemer/werknemer, leerling/student/cursist/…, leerkracht/docent/trajectbegeleider/instructeur. Voor ieder is voldoende ondersteuning nodig. UNIZO vraagt om een duidelijk financieringskader uit te werken. Uitgangspunt moet zijn dat de financiering zorgt voor goede kwalitatieve werkplekken en voor goede kwaliteitsbegeleiding van de lerende. Dit kan op basis van een resultaatsgerichte financiering met duidelijke indicatoren die gemeten kunnen worden. Naar ondernemers toe moet duidelijk gesteld worden dat een jongere begeleiden nooit kostendekkend kan zijn. Dit is ook niet de bedoeling. De ondernemer moet vooral ondersteund worden bij de begeleiding van de leerlingen/cursisten/… Een basis voor die financiering kan gevonden worden in de middelen van de start-en stagebonus die recent is geregionaliseerd. UNIZO wil de rol van bruggenbouwer opnemen: ze informeert werkgevers over welke mogelijkheden van werkplekleren er zijn, wat de juridische consequenties zijn van de keuze van werkplekleren, hoe een werkplek voorbereid kan worden op de komst van een lerende. Ze helpen ondernemers bij de voorbereiding voor sollicitatiegesprekken met jongeren en/of werkzoekenden, ze werken op maat bij ondernemers tijdens de leertrajecten van de lerende. Leerkrachten/docenten/instructeurs kunnen beroep doen op UNIZO in het kader van het aanleren van ondernemers- en arbeidsmarktcompetenties. Sectoren kennen hun bedrijven het best. Zoals reeds aangehaald is er een grote rol voor sectoren weggelegd als het gaat om het erkennen van de werkplekken (kwaliteit), de inhoud van de opleiding, en de begeleiding op de werkvloer. Sectoren houden als geen ander de vinger aan de pols voor 20
veranderingen in hun sector. Er moet bekeken worden hoe de sectoren optimaal hun rol kunnen vervullen. **************
21