1 Informatie over personen
10
1 Informatie over personen 1.1 Persoonlijke gegevens 3 Basiswoordenschat el adulto, la adulta la altura el apellido el bebé el chico, la chica la dirección la edad el extranjero, la extranjera la fecha de nacimiento femenino, femenina el hombre la identidad Si vas de viaje, tienes que demostrar tu identidad con algún documento oficial. joven el, la joven Los jóvenes gastan mucho dinero en ropa. masculino, masculina medir Mi hermano mide dos metros. el muchacho, la muchacha la mujer el niño, la niña Había un niño llorando en la puerta del colegio. el nombre el origen La nueva jefa es de origen africano. la persona Para mí, mi hijo es la persona más importante del mundo. el peso provenir Mi familia proviene de un pueblo pequeño. el señor la señora
de volwassene de lengte de achternaam de baby de jongen, het meisje het adres de leeftijd de buitenlander, de buitenlandse de geboortedatum vrouwelijk de man de identiteit Als je op reis gaat, moet je je identiteit kunnen aantonen met een officieel document. jong de jongere Jongeren geven veel geld uit aan kleding. mannelijk meten, lang zijn Mijn broer is twee meter lang. de jongen, het meisje de vrouw het kind; de jongen, het meisje Er stond een jongetje te huilen bij de poort van de school. de naam de afkomst, de oorsprong De nieuwe cheffin is van Afrikaanse afkomst. de persoon Voor mij is mijn zoon de belangrijkste persoon van de wereld. het gewicht komen uit Mijn familie komt uit een klein dorp. de meneer, de heer de mevrouw, de dame
el sexo El sexo, la edad o el origen no deberían influir a la hora de buscar trabajo. viejo, vieja
het geslacht; de seks Bij het zoeken van een baan zouden geslacht, leeftijd of afkomst geen invloed mogen hebben. oud
1.1 Persoonlijke gegevens 3 Vervolgwoordenschat la adolescencia el, la adolescente anónimo, anónima casado, casada el, la civil el, la compatriota el domicilio Si cambias de domicilio, tienes que comuni cárselo a la oficina pública correspondiente. la doña A mi abuela, siempre la llaman doña Ana. humano, humana el humano la identificación Si viajas a un país extranjero te van a pedir un documento de identificación. el individuo la infancia Las experiencias de la infancia marcan la vida adulta. infantil Los programas infantiles deberían tener un contenido educativo. juvenil la juventud personalmente (Adv) Quiero hacerlo personalmente. pesar He engordado mucho, ahora peso ochenta kilos. soltero, soltera el varón Esta vez espero tener un hijo varón.
de puberteit de puber, de tiener anoniem getrouwd de burger de landgenoot, de landgenote het huisadres Als je verhuist, moet je dat doorgeven bij het juiste overheidskantoor. mevrouw (gevolgd door voornaam) Ze noemen mijn oma altijd doña Ana. menselijk de mens legitimatie, identificatie Als je naar een ander land reist wordt er naar je legitimatiebewijs gevraagd. het individu, de persoon de kindertijd Ervaringen uit de kindertijd hebben invloed op het latere leven. kinderlijk; kinderKinderprogramma's zouden leerzaam moeten zijn. jeugdig, jeugdde jeugd persoonlijk, zelf Ik wil dit persoonlijk doen. wegen Ik ben veel aangekomen; ik weeg nu tachtig kilo. vrijgezel, alleenstaand man; jongen Ik hoop deze keer een jongetje te krijgen.
1 Informatie over personen
11
1 Informatie over personen
12
1.2 Nationaliteiten 3 Basiswoordenschat alemán, alemana Alemania Austria austríaco, austríaca americano, americana árabe la Argentina argentino, argentina belga Bélgica castellano, castellana La lengua castellana se habla mucho en el mundo. el Chile chileno, chilena la Cuba cubano, cubana España español, española los Estados Unidos Europa europeo, europea extranjero, extranjera flamenco, flamenca francés, francesa Francia Grecia griego, griega Holanda holandés, holandesa Inglaterra inglés, inglesa Italia italiano, italiana latino, latina Latinoamerica latinoamericano, latinoamericana mexicano, mexicana México Norteamerica
Duits Duitsland Oostenrijk Oostenrijks Amerikaans Arabisch Argentinië Argentijns Belgisch België Castiliaans, Spaans Het Spaans wordt veel gesproken in de wereld. Chili Chileens Cuba Cubaans Spanje Spaans de Verenigde Staten Europa Europees buitenlands Vlaams Frans Frankrijk Griekenland Grieks Holland Hollands Engeland Engels Italië Italiaans Latijns-Amerikaans; Latijns Latijns-Amerika Latijns-Amerikaans Mexicaans Mexico Noord-Amerika, de Verenigde staten
norteamericano, norteamericana En los países norteamericanos se habla principalmente inglés. occidental oriental Las religiones orientales están cada vez más de moda en los países occidentales. los Países Bajos neerlandés, neerlandesa Polonia polaco, polaca Portugal portugués, portuguesa Rusia ruso, rusa Sudamérica Suiza suizo, suiza vasco, vasca
(Noord-)Amerikaans In de landen van Noord-Amerika spreekt men voornamelijk Engels. westelijk, westers oostelijk, oosters De oosterse religies raken steeds meer in de belangstelling in de westerse landen. Nederland Nederlands Polen Pools Portugal Portugees Rusland Russisch Zuid-Amerika Zwitserland Zwitsers Baskisch
1.2 Nationaliteiten 3 Vervolgwoordenschat África africano, africana Gran Bretaña británico, británica China chino, china indígena La mayoría de los idiomas indígenas corren peligro de desaparecer. indio, india japonés, japonesa marroquí Marruecos tunecino, tunecina Túnez Turquía turco, turca
Afrika Afrikaans Groot-Brittannië Brits China Chinees inheems, inlands De meeste inheemse talen dreigen te verdwijnen. indiaans; Indiaas Japans Marokkaans Marokko Tunesisch Tunesië Turkije Turks
1 Informatie over personen
13
1 Informatie over personen
14
1.3 Familie 3 Basiswoordenschat el abuelo, la abuela Los padres de mi madre son mis abuelos. la boda la familia familiar El entorno familiar es importante. el, la familiar la generación el hermano, la hermana el hijo, la hija Los hijos son el orgullo de los padres. la madre la mamá el marido el matrimonio la mujer el nieto, la nieta Mi abuelo siempre esconde dulces para sus nietos. el padre el papá el, la pariente ¿Cuántos parientes tienes en Salamanca? el primo, la prima El hijo de mi tía es mi primo. el sobrino, la sobrina Tengo dos sobrinas, hijas de mi hermano y un sobrino, hijo de mi hermana. el tío, la tía
de opa, de oma De ouders van mijn moeder zijn mijn opa en oma. de bruiloft het gezin; de familie gezins-, familieDe huiselijke omgeving is belangrijk. het familielid de generatie de broer, de zus de zoon, de dochter Kinderen zijn de trots van hun ouders. de moeder de mama de man, de echtgenoot het huwelijk de vrouw, de echtgenote de kleinzoon, de kleindochter Mijn opa verstopt altijd snoepjes voor zijn kleinkinderen. de vader de papa het familielid Hoeveel familieleden heb je in Salamanca? de neef, de nicht (kind van oom of tante) De zoon van mijn tante is mijn neef. de neef, de nicht (kind van broer of zus) Ik heb twee nichtjes, de dochters van mijn broer, en een neefje, de zoon van mijn zus. de oom, de tante
1.3 Familie 3 Vervolgwoordenschat adoptar Mis tíos han adoptado un niño. el antepasado, la antepasada cuidar Mi tía me ha pedido que cuide de mi prima esta noche. el, la descendiente Mi abuelo ha escrito la historia de su vida para sus descendientes.
adopteren Mijn oom en tante hebben een kind geadopteerd. de voorouder zorgen voor; oppassen Mijn tante heeft me gevraagd of ik vanavond op mijn nichtje wil passen. de nakomeling Mijn opa heeft zijn levensverhaal opgeschreven voor zijn nageslacht.
el esposo, la esposa heredar el heredero, la heredera la herencia materno, materna Mi familia por parte materna vive en otra ciudad. el parentesco el viudo, la viuda
de echtgenoot, de echtgenote erven de erfgenaam, de erfgename de erfenis moeder-, van de moeder De familie van mijn moeders kant woont in een andere stad. de verwantschap, de familieband de weduwnaar, de weduwe
1.4 Uiterlijk 3 Basiswoordenschat alto, alta Mi hermano es muy alto.
lang (van personen); hoog Mijn broer is erg lang.
anciano, anciana la apariencia A mí no me importa la apariencia externa. el aspecto Con esos pantalones, tienes un aspecto estupendo. atractivo, atractiva bajo, baja Su novia es bastante baja. característico, característica la dama delgado, delgada feo, fea la figura El vestido que lleva, oculta su figura. gordo, gorda grande guapo, guapa ideal la imagen La imagen de Juan ha mejorado desde que se cortó el pelo. liso, lisa María tiene el pelo liso. moreno, morena Mi hermano era rubio de pequeño, pero ahora es muy moreno. pálido, pálida
oud, bejaard het uiterlijk; de schijn Het gaat mij niet om het uiterlijk. de aanblik In die broek zie je er geweldig uit. aantrekkelijk klein (van personen); laag Zijn vriendinnetje is tamelijk klein. karakteristiek, typisch de dame slank lelijk het figuur De jurk die ze draagt, verbergt haar figuur. dik groot knap, mooi ideaal het imago; het beeld Juan ziet er leuker uit sinds hij zijn haar heeft geknipt. glad; steil María heeft steil haar. bruin, donker Als kind was mijn broer blond, maar nu is hij erg donker. bleek
1 Informatie over personen
15
1 Informatie over personen
16 pequeño, pequeña rubio, rubia
klein blond
1.4 Uiterlijk 3 Vervolgwoordenschat la belleza bello, bella el caballero Juan es un auténtico caballero, siempre es amable y educado. distinguido, distinguida Es una persona muy distinguida, siempre lleva ropa muy elegante. el encanto Ana es una persona llena de encanto. flaco, flaca los rasgos Juan tiene los rasgos de su padre. el vigor Tienes que recuperar el vigor después de tu enfermedad.
de schoonheid mooi de heer Juan is een echte heer, hij is altijd vriendelijk en beleefd. deftig, verfijnd Ze is erg deftig, ze draagt altijd zeer elegante kleding. de charme Ana is erg charmant. mager de gelaatstrekken Juan heeft de gelaatstrekken van zijn vader. de kracht Je moet aansterken na je ziekte.
1.5 Karakter en gedrag 3 Basiswoordenschat activo, activa agresivo, agresiva alegre amable ambicioso, ambiciosa aplicado, aplicada capaz No soy capaz de expresarme bien. el carácter el comportamiento comportarse Os podéis quedar a la fiesta, pero tenéis que comportaros bien. cruel curioso, curiosa decidido, decidida Es una persona muy decidida; profesionalmente consigue lo que quiere.
actief agressief vrolijk, opgewekt aardig, vriendelijk ambitieus ijverig bekwaam, geschikt Ik kan me niet goed uitdrukken. het karakter het gedrag zich gedragen Jullie mogen op het feest blijven, maar jullie moeten je goed gedragen. wreed nieuwsgierig vastberaden, vastbesloten Hij is heel vastberaden; professioneel gezien bereikt hij altijd wat hij wil.
despierto, despierta divertido, divertida emocional encantador, encantadora Mireia es una chica encantadora. especial famoso, famosa formal Mi jefe es muy formal. franco, franca Juan es un hombre sincero y franco. fuerte generoso, generosa gracioso, graciosa Es la chica más graciosa que conozco. hábil Juan es muy hábil; sabe hacer cosas maravillosas. honesto, honesta Mi padre es un hombre de negocios honesto. humilde Juan no presume de su trabajo, es humilde. incapaz Es incapaz de desempeñar el cargo. independiente inteligente listo, lista loco, loca modesto, modesta nervioso, nerviosa ordenado, ordenada Ana es muy ordenada. orgulloso, orgullosa paciente la personalidad pesado, pesada portarse Si te portas bien, te compro chocolate. razonable Parece un chico razonable. sabio, sabia
bijdehand; wakker leuk, vermakelijk emotioneel charmant, innemend Mireia is een enig meisje. speciaal beroemd formeel, afstandelijk Mijn chef is erg formeel. open, eerlijk Juan is een eerlijke en open man. sterk, krachtig vrijgevig, gul grappig, leuk Ze is het grappigste meisje dat ik ken. handig Juan is heel handig; hij kan prachtige dingen maken. fatsoenlijk, eerlijk Mijn vader is een eerlijke zakenman. bescheiden, gewoon Juan schept niet op over zijn werk, hij is bescheiden. niet bekwaam, niet geschikt. Hij is niet geschikt om deze functie te vervullen. onafhankelijk intelligent slim gek bescheiden nerveus, zenuwachtig ordelijk, netjes Ana is erg netjes. trots geduldig de persoonlijkheid vervelend, vermoeiend zich gedragen Als je je gedraagt, koop ik chocola voor je. verstandig, redelijk Hij lijkt een verstandige jongen. wijs
1 Informatie over personen
17
1 Informatie over personen
18 serio, seria severo, severa Es un profesor muy severo. simpático, simpática sincero, sincera el talento tímido, tímida tonto, tonta tranquilo, tranquila vago, vaga violento, violenta
ernstig, serieus streng Hij is een erg strenge leraar. aardig, vriendelijk eerlijk, oprecht het talent verlegen dom rustig, kalm lui gewelddadig
1.5 Karakter en gedrag 3 Vervolgwoordenschat la actitud No entiendo su actitud; antes no pensaba así. el afán Con mucho afán, podrías llegar a correr diez kilómetros. alentar Intenta alentarle a hacer cosas.
animado, animada ansioso, ansiosa ¡No seas ansioso! aspirar Toda su vida ha aspirado a convertirse en médico, y por fin lo ha conseguido. atento, atenta atreverse Mi abuela no se atreve a ir sola en el coche. la bondad Es un médico que trata a sus pacientes con gran paciencia y bondad. bruto, bruta Hay un niño muy bruto en el colegio que siempre pega a los demás. callado, callada civilizado, civilizada el complejo Ana tiene complejo de gordo; siempre está intentando perder peso.
de houding; de instelling Ik begrijp zijn houding niet, vroeger dacht hij niet zo. de inzet, het doorzettingsvermogen Met veel doorzettingsvermogen zou het je kunnen lukken om tien kilometer te rennen. aanmoedigen Probeer hem aan te moedigen om dingen te doen. opgewekt vol verlangen, reikhalzend Wees niet zo hebberig! streven naar Zijn gehele leven heeft hij arts willen worden, en eindelijk is het hem gelukt. oplettend durven Mijn oma durft niet alleen auto te rijden. goedheid, vriendelijkheid Hij is een arts die zijn patiënten met veel geduld en vriendelijkheid behandelt. grof, brutaal Er zit een heel brutaal kind op school, dat de anderen altijd slaat. zwijgzaam beschaafd het complex Ana heeft een gewichtscomplex; ze probeert altijd af te vallen.
la conducta Su conducta con sus padres es muy mala; siempre están discutiendo. culto, culta Es un hombre muy culto; puede hablar de cualquier tema. destacado, destacada Es una estudiante destacada, le han dado una beca. determinado, determinada la dignidad discreto, discreta disimular Sé que te has comido las galletas; no disimules. el don Ese niño tiene un don para la música. dominante dotado, dotada Ese chico está muy dotado para la música. egoísta enérgico, enérgica
het gedrag; de verstandhouding De verstandhouding met zijn ouders is erg slecht; ze hebben altijd ruzie. ontwikkeld; geleerd Hij is een goed ontwikkelde man; hij kan over elk onderwerp meepraten. opvallend; uitmuntend Ze is een uitmuntende studente, ze heeft een beurs gekregen. vastberaden de waardigheid; de eigenwaarde discreet, tactvol doen alsof men van niets weet Ik weet dat je de koekjes hebt opgegeten; doe maar niet alsof je van niets weet. de gave, het talent Dat kind heeft talent voor muziek. dominant, overheersend begaafd, talentvol Die jongen heeft veel talent voor muziek. egoïstisch energiek, fit
entendido, entendida Necesitamos una persona entendida en contabilidad para preparar el presupuesto. estúpido, estúpida exagerado, exagerada Jordi es muy exagerado; cuando dice diez, en realidad son dos. la facilidad Juan tiene facilidad para los idiomas. el genio Ana tiene mal genio. la habilidad Tengo mucha habilidad para arreglar la ropa vieja. ilustre ingenuo, ingenua inquieto, inquieta Sé que estás nervioso e inquieto, pero no tienes nada que temer.
deskundig, verstand hebbend van We hebben iemand nodig die verstand heeft van boekhouden om de begroting op te stellen. stom, dom overdreven Jordi overdrijft; als hij tien zegt, zijn het er in werkelijkheid maar twee. de aanleg, het talent Juan heeft aanleg voor talen. aard; temperament Ana is slechtgehumeurd. de handigheid, de capaciteit Ik ben erg handig in het verstellen van oude kleding. beroemd naïef, goedgelovig ongerust, bezorgd Ik weet dat je nerveus en bezorgd bent, maar je hoeft nergens bang voor te zijn.
1 Informatie over personen
19
1 Informatie over personen
20 insoportable María es insoportable, no quiero compartir piso con ella. leal maduro, madura Julia es muy madura para su edad. la mentalidad merecer Merece tener suerte. natural objetivo, objetiva optimista Jaime es muy optimista. pacífico, pacífica el perfil Éste es el perfil del empleado ideal: con estudios y hable tres idiomas. presumir Esa mujer siempre presume de su trabajo. prudente rebelde la responsabilidad respetuoso, respetuosa resuelto, resuelta sensible sereno, serena singular temeroso, temerosa Mi hermana es una persona muy temerosa. la tentación torpe Ese es el empleado torpe de quien me quejé. valiente vano, vana la virtud Su gran virtud es su disciplina. vital la voluntad No tiene nada de fuerza de voluntad. vulgar No uses un lenguaje tan vulgar y no digas esas palabras tan feas.
on(ver)draaglijk, onuitstaanbaar María is onuitstaanbaar, ik kan geen kamer met haar delen. trouw volwassen; rijp Julia is erg volwassen voor haar leeftijd. de mentaliteit verdienen Hij verdient het om geluk te krijgen. natuurlijk, ongedwongen objectief, eerlijk optimistisch Jaime is erg optimistisch. vredelievend het profiel Dit is het profiel van de ideale werknemer: heeft gestudeerd en spreekt drie talen. opscheppen Die vrouw schept altijd op over haar werk. voorzichtig rebels, opstandig de verantwoordelijkheid respectvol vastbesloten gevoelig, tactvol kalm, rustig bijzonder, uniek. angstig, bang Mijn zus is erg angstig. de verleiding sloom; traag van begrip Dat is die slome collega over wie ik klaagde. moedig, dapper ijdel de deugd Zijn grootste deugd is zijn discipline. levenslustig, vitaal de wil Hij heeft totaal geen wilskracht. plat, ordinair Praat niet zo plat en zeg niet zulke lelijke woorden.
1.6 Geloof en moraal 3 Basiswoordenschat católico, católica el Corán el creador, la creadora Muchos cristianos creen que Dios es el creador del universo. la creencia Es una persona muy religiosa: nuncá renunciará a sus creencias. cristiano, cristiana el cura el dios, la diosa divino, divina el espíritu espiritual la fe Mucha gente tiene fe en Dios. la iglesia el imán islámico, islámica judío, judía el mal la moral Le falta moral. musulman, musulmana el perdón perdonar el rabino la religión religioso, religiosa el sacerdote el santo, la santa el templo
katholiek de Koran de schepper Veel christenen geloven dat God de schepper van het universum is. het geloof, de overtuiging Hij is een zeer religieus persoon: hij zal nooit afstand doen van zijn geloof. christelijk de pastoor, de priester de god, de godin goddelijk de geest spiritueel, geestelijk het geloof; het vertrouwen Veel mensen geloven in God. de kerk de imam islamitisch, moslimjoods het kwaad; het kwade de moraal, de normen en waarden Het ontbreekt hem aan normen en waarden. islamitisch, moslimde vergiffenis, de vergeving vergeven de rabbijn de religie, het geloof religieus de priester de heilige de tempel
1.6 Geloof en moraal 3 Vervolgwoordenschat adorar Los egipcios adoraban al sol. el alma el ángel arrepentirse Sólo al final de sus días se arrepintió de sus crímenes.
aanbidden, vereren De Egyptenaren vereerden de zon. de ziel de engel spijt hebben, berouw hebben Pas op het eind van zijn dagen kreeg hij berouw van zijn misdaden.
1 Informatie over personen
21
1 Informatie over personen
22 bautizar la capilla la caridad Se dedica a hacer obras de caridad, como llevar comida a las familias pobres. la comunión La primera comunión es un rito de la religión católica. la confesión el culto El culto al sol era muy común. el demonio la devoción el diablo el fantasma Mi abuela cree en fantasmas. el infierno el milagro la misa el mito el monje, la monja el obispo la oración el papa el paraíso el pecado Matar es pecado y robar, también. pecar predicar rezar el rito rogar sacrificar el sacrificio Las culturas antiguas ofrecían sacrificios a sus dioses. sagrado, sagrada la salvación la virgen
dopen de kapel de liefdadigheid Ze wijdt zich aan liefdadigheidswerk, zoals eten brengen bij arme gezinnen. de communie De eerste communie is een ritueel van het katholieke geloof. de biecht de verering, de eredienst De verering van de zon was heel gebruikelijk. de duivel de vroomheid, de toewijding de duivel de geest, het spook Mijn oma gelooft in geesten. de hel het wonder de mis de mythe de monnik, de non de bisschop het gebed de paus het paradijs de zonde Doden is een zonde, en stelen ook. zondigen prediken bidden het ritueel bidden; smeken offeren het offer De culturen uit de Oudheid brachten offers aan hun goden. heilig de verlossing de maagd