$8720$7,6(5,1**,'6YULMGDJMXQLQUS 1LHXZHHFRQRPLHRYHUOHHIWQLHWGRRULQYHVWHUHQDOOHHQ 'HQLHXZHHFRQRPLHLVQLHWGRRG,&7KHHIWQRJVWHHGVHHQSRVLWLHIHIIHFWRSGH HFRQRPLVFKHJURHL9RRUDOLQYHVWHULQJHQLQLPPDWHULHHONDSLWDDORQGHUZLMV5 ' RUJDQLVDWRULVFKHYHUQLHXZLQJHQ]LMQYDQJURRWEHODQJYRRUGHJURHLYDQGH DUEHLGVSURGXFWLYLWHLW0DDUMXLVWRSGLWSXQWFRQFOXGHHUWSURIGU%DUWYDQ$UNLVHULQ 1HGHUODQGDOOHUHGHQWRWEH]RUJGKHLG
%DUWYDQ$UN
De euforie van de nieuwe economie heeft in het afgelopen halfjaar snel plaats gemaakt voor treurnis over de korte vreugde die men er aan heeft mogen beleven. De meeste economen hebben nooit veel op gehad met de juichende verhalen over hoe computers konden bijdragen tot het verdwijnen van het inflatiespook en de verlossing van het juk van de conjunctuurgolven. En inderdaad na “zeven vette jaren” van snelle economische groei komt het sprookje ten einde. De groei van de Amerikaanse economie is sterk vertraagd en ook de voorspellingen voor Europa en Nederland worden voortdurend naar beneden bijgesteld. “The New Economy is dead” schreeuwden de Amerikaanse krantenkoppen ons in januari van dit jaar al toe. En terwijl de koersen op de beurzen naar beneden tuimelen, telt de overmoedige belegger, die zich heeft laten verleiden tot overmatig investeren in technologiefondsen, de overgebleven knikkers. We leven blijkbaar nog gewoon in dezelfde oude economie als voorheen; met haar ups en downs; en we zullen weer naar dezelfde oude imperfecte beleidsinstrumenten moeten grijpen om de trein op de rails te houden.
Toch moet het kind dat de nieuwe economie zojuist heeft gebaard niet te snel met het badwater van een slinkende groei worden weggegooid. Er zijn namelijk drie effecten van informatie- en communicatietechnologie op groei, waarvan er slechts één rechtstreeks is gerelateerd aan een korte termijn groeivertraging. Dit betreft de stagnatie in de LQYHVWHULQJHQ in computers. Veel startende “nieuwe economie”-bedrijven, die nog een plekje hadden onder de zon van de gunstige conjunctuur, zullen nu alsnog het loodje leggen. Andere bedrijven 1
Hoogleraar "Economie van Productiviteit en Technologiebeleid" aan de Faculteit der Economische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is gebaseerd op een oratie uitgesproken bij de aanvaarding van bovengenoemd ambt op 10 april j.l. Een volledige tekst van de oratie is beschikbaar op de volgende website: http://www.eco.rug.nl/MEDEWERK/Ark/ark.htm 1
maken noodgedwongen een pas op de plaats. Maar het tweede en derde effect van ICT worden nauwelijks beïnvloed door een korte termijn vertraging in de groei. Bedrijfstakken die computers SURGXFHUHQ zullen, net als in de afgelopen jaren, in belangrijke mate blijven bijdragen aan de groei. Ook al produceren de Europeanen zelf niet zovele computers als in de Verenigde Staten, zullen we hiervan als netto importeurs in Europa wel degelijk blijven profiteren.zolang computers tegen steeds lagere prijzen worden geproduceerd. Het derde effect, dat ook onder een minder gunstig conjunctureel gesternte van eminent belang blijft, is de productiviteitswinst die het JHEUXLNHQ van computers zou moeten opleveren. Hier spreken we over het grootste deel van de economie, dat we de “oude economie” kunnen noemen. Het gaat hier vooral over de grote en groeiende bedrijfstakken in de dienstensector, zoals de financiële en zakelijke dienstverlening. Maar ook de zorgsector, het onderwijs en de overheid. Tezamen nemen de genoemde bedrijfstakken in de meeste OESO landen meer dan de helft van het Bruto Nationaal Produkt voor hun rekening.
In de Verenigde Staten hebben we ook in de oude economie een verbetering van de arbeidsproductiviteit gezien – zij het meer bescheiden dan bij de productie van computers. Maar in veel Europese landen – en in Nederland in het bijzonder – is de groei van de arbeidsproductiviteit in de ICT gebruikende sectoren gedurende de afgelopen jaren juist bedroevend laag geweest. In tegenstelling tot de VS is de groei van de arbeidsproductiviteit in de Europese Unie gedaald van 2,4 procent per jaar in de eerste helft van de jaren negentig naar 1,2 procent per jaar in de tweede helft. Europa riskeert – wat ik zou noemen – een laag groeipad van de arbeidsproductiviteit.
De vraag rijst dus of Europa – en Nederland in het bijzonder – het groeipotentieel van nieuwe technologieën, zoals computers, wel volledig benutten. Deze vraag is belangrijk, juist nu er in deze dagen veel geschreven en gesproken wordt over de noodzaak tot meer investeren met name in zogenaamd "immaterieel kapitaal", zoals onderwijs en training en organisatorische innovaties. Zijn immateriële investeringen inderdaad het panacee om de nieuwe economie in leven te houden? En om de oude economie volop van de nieuwe te laten profiteren? Is de productiviteit van deze investeringen niet mede een factor van belang? Een korte route langs de diverse investeringsconcepten kan misschien helpen om een antwoord op deze vragen te vinden.
2
Ondanks het toegenomen belang van immaterieel kapitaal vormen investeringen in materieel kapitaal, zoals machines, gebouwen en infrastructuur nog steeds een belangrijke basis voor economische groei. Het is ook een groot misverstand om te denken dat de huidige materiële investeringen voornamelijk plaatsvinden in computers. In 1998 bedroeg ICT ruwweg 10% van de totale investeringen in Nederland. Wel is dit aandeel twee keer zo groot dan in het midden van de jaren tachtig. Bovendien is het reële aandeel van ICT in de investeringen – dat wil zeggen na correctie voor de snelle prijsdalingen van ICT goederen – sneller toegenomen dan het nominale aandeel.
Op macroeconomisch niveau hoeven investeringen in ICT kapitaalgoederen echter niet noodzakelijkerwijs tot productiviteitsgroei te leiden. In eerste instantie profiteren ondernemers vooral van de snelle prijsdalingen door andere technisch verouderde machines te vervangen. De veel geciteerde uitspraak - die bekend geworden is als de productiviteitsparadox - “je ziet computers overal behalve in de statistieken”, klopt in de praktijk dan ook niet helemaal. Je zag computers wel degelijk in de praktijk en in de statistieken, maar primair als investeringen die tegen steeds lagere prijzen werden aangeschaft en geboekt. Zulke vervangingsinvesteringen hebben soms, maar niet per definitie, tot meer productiviteitsgroei geleid.
In dit licht is de euforie van de afgelopen jaren rondom de nieuwe economie in de Verenigde Staten is begrijpelijk omdat daar zo rond het midden van de jaren negentig wél een YHUVQHOOLQJ in de arbeidsproductiviteitsgroei optrad van zo’n 1 procentpunt per jaar. Kunnen we in Europa in de komende jaren ook grotere productiviteitseffecten van computers verwachten? Het antwoord is “nee” en “ja”. Nee, omdat de voorsprong van de Verenigde Staten deels het gevolg is van het bestaan van een veel grotere FRPSXWHUSURGXFHUHQGH industrie. De Intel’s, IBM’s en Microsoft’s zijn primair Amerikaans. Die achterstand zal Europa – althans op dit technologieterrein – niet kunnen inlopen. Maar het “ja” op bovenstaande vraag weegt wellicht toch zwaarder. Zo vertoont Europa veel minder achterstand ten opzichte van de Verenigde Staten als het gaat om het aandeel van computerGLHQVWHQ in de totale productie. Met name in Nederland hebben we in de afgelopen 3 à 4 jaar een behoorlijke versnelling gezien van de productiviteitsgroei in bijvoorbeeld telecommunicatie. Dit versterkt ook de mogelijkheden om meer productiviteitsgroei te realiseren bij de grote computergebruikers in de dienstensector.
3
De potentie om computers op een productievere manier te benutten is dus zeker aanwezig in Europa, maar de realisatie van het potentieel is duidelijk minder dan in de VS. Eén van de redenen hiervoor is dat er behalve investeringen in ICT ook andere – immateriële – investeringen noodzakelijk zijn om de oude economie te vernieuwen. En juist hier is er in Nederland reden tot bezorgdheid. Ondanks het feit dat de uitgaven aan onderwijs in de afgelopen 5 jaar met in totaal zo’n 5 miljard gulden zijn gestegen, is het aandeel van die uitgaven in het nationaal inkomen weggezakt van zo’n 6% in het midden van de jaren tachtig tot 4% in 1999 – ruimschoots beneden het Europees gemiddelde van zo’n 5,5%.
Extra middelen voor het onderwijs zijn dus zeker nodig, maar voor wat? Voor nieuwe leermiddelen, meer computers of hogere salarissen? Hier komt ook de noodzaak om de productiviteit van de sector zelf te verbeteren in beeld. De arbeidsproductiviteit in het Nederlandse onderwijs is in de jaren negentig met minder dan 1% per jaar gestegen. Hierbij is geen aanpassing gemaakt voor mogelijke verbeteringen in de kwaliteit van het onderwijs, die men bijvoorbeeld – op imperfecte wijze – kan meten door gebruik te maken van testscores van
leerlingen,
zoals
bijvoorbeeld
Cito-toetsen
of
eindexamenresultaten.
Recente
onderzoekingen laten inderdaad zien dat er een sterke positieve relatie bestaat tussen economische groei en cognitieve vaardigheden, met name in disciplines als wiskunde, scheien natuurkunde, maar volgens andere studies ook in taalkundige vaardigheden.
Productiviteitsverbeteringen in de onderwijssector – waarbij dus niet alleen rekening wordt gehouden met kwantiteit maar ook met kwaliteit – komen tot stand door te investeren in betere leermiddelen of in computers als ondersteuning van het leerproces. Maar het is ook zaak dat die middelen worden ingezet op die plaatsen waar ze het meest productief kunnen worden aangewend. Dat verlangt een flexibeler financieringssysteem waarbij goede en minder goede scholen kunnen worden onderscheiden. Het zou ook meer ruimte moeten geven voor competentiebeloning van leerkrachten. Dit kan leiden tot productiviteitsverbeteringen die de kwaliteit van het menselijk kapitaal in de toekomst direct ten goede komen. Zulke maatregelen zijn snel nodig, want de effecten van een verbetering van onderwijskwaliteit op economische groei laten lange tijd op zich wachten. Bovendien zijn investeringen in menselijk kapitaal in vergelijking met investeringen in fysiek kapitaal moeilijk om te buigen. Technologische verouderde machines en gebouwen kan men immers versneld afstoten, maar dat kan niet een-twee-drie met verkeerd opgeleide mensen. Verkeerd geschoolde arbeid is een minstens zo grote bedreiging voor duurzame economische groei als ongeschoolde arbeid. 4
Er zijn echter nog een aantal andere vormen van immaterieel kapitaal die van belang zijn voor economische groei en in het bijzonder voor de optimale benutting van nieuwe technologieën. Investeringen in onderzoek en ontwikkeling (R&D) zijn al langere tijd relatief laag in Nederland. In 1999/2000 was de R&D intensiteit, dat wil zeggen R&D als percentage van het bruto nationaal product, niet meer dan 1,7%, hetgeen ruimschoots beneden het gemiddelde van de OESO landen ligt. Het lage R&D percentage is deels het gevolg van de “mediumtech” sector structuur in Nederland, waarvoor de R&D intensiteit lager ligt dat voor “hightech” industrieën. Toch zou men verwachten dat bij de verspreiding van computertechnologie R&D een factor van belang is. Minstens zo belangrijk hierbij is echter een vierde kapitaalconcept (na fysiek kapitaal, onderwijs en R&D), namelijk organisatorisch kapitaal. Organisatorische veranderingen blijken een belangrijke rol te spelen in het proces van kenniscreatie – met name in de dienstensector. Hoewel het belang van investeringen in computers en software in de dienstensector sterk is toegenomen, komen nieuwe produkten in de dienstensector niet in eerste instantie tot stand door investeringen in machines. Veelal gaat het om een vooral om nieuwe opzet waarmee de dienst wordt voortgebracht of om veranderingen in de karakteristieken van een bepaalde dienst. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de introductie van supermarkten bij benzinestations, een van deur-tot-deur openbaar vervoersconcept of het schier oneindige aanbod nieuwe financiële producten “op maat”. Zulke innovaties verlangen investeringen in organisatorisch kapitaal, zoals veranderingen in werkmethoden op de werkvloer, de opzet van nieuwe distributiemethoden, maar ook design of marktonderzoek.
Investeringen in organisatorisch kapitaal blijken inderdaad van directe invloed te zijn op het rendement van investeringen in computers. Een Deens onderzoek uit 1996 laat zien dat de productiviteitsgroei van ICT 4 tot 5 keer zo hoog ligt wanneer de methoden op de werkvloer mee veranderen dan wanneer dat niet het geval is. Volgens een Noors onderzoek liggen de opbrengsten op fysiek kapitaal 50% hoger wanneer investeringen in ICT gepaard gaan met een alomvattende ICT strategie binnen de organisatie. In een recent Amerikaanse studie van 800 bedrijven wordt betoogd dat het geheel aan immateriële uitgaven die bedrijven moeten doen in verband met de introductie van computers minimaal een factor tien groter zijn dan de uitgaven aan computers zelf. Wanneer we deze uitkomsten vertalen naar de Nederlandse situatie dan betekent dit dat de creatie van de ICT kapitaalgoederenvoorraad ter waarde van 10 à 11 miljard gulden gepaard is gegaan met extra immateriële investeringen van meer dan 5
100 miljard gulden; investeringen die we niet als zodanig in onze nationale boekhouding hebben opgenomen. Dat lijkt wel erg veel, en niet alles hiervan is eenvoduig aan te duiden als “investering” (waarbij toekomstige opbrengsten worden verwacht). Maar feit is dat de inzet van immaterieel kapitaal van groter belang is dan men zich vaak realiseert. Wel dient men zich te realiseren dat het opnemen van uitgaven als immateriële investeringen het niveau van het BBP doet toenemen (investeringen zijn immers een onderdeel van het BBP en uitgaven niet), maar niet noodzakelijkerwijs de productiviteitsgroei doet versnellen.
Welke conclusies zijn er, na dit korte overzicht, nu te trekken over de benutting van het economische groeipotentieel in Europa en Nederland in het bijzonder? Wat betreft de toename in de materiële investeringen, en in het bijzonder die van investeringen in computers, ligt Europa nog duidelijk achterop bij de Verenigde Staten. De slinkende groei, die vooralsnog grotere gevolgen heeft voor de Amerikaanse dan voor de Europese economie, kan evenwel leiden tot een inhaaleffect op het gebied van bijvoorbeeld ICT investeringen.
Maar zullen die investeringen in Europe leiden tot dezelfde versnelling in de productiviteitsgroei als in de Verenigde Staten? De versnelling in de Verenigde Staten is niet alleen een gevolg van goede prestaties van de ICT-producerende sector, maar óók van de ICT-gebruikende bedrijfstakken, zoals de handel en de financiële en zakelijke dienstverlening. Dat is niet vanzelfsprekend. Een belangrijke beperking blijft de fragmentatie van Europese arbeidsmarkten en –produktmarkten en de late aanvang met het doorvoeren van structurele hervormingen. De productiviteitseffecten van de nieuwe economie in de Verenigde Staten zijn mede toe te schrijven aan hervormingen en liberalisering van produktmarkten over een periode van meer dan drie decennia. Zo’n achterstand wordt door Europa niet op korte termijn ingelopen. En dit kan de productiviteitswinst van ICT in Europa aanzienlijk beperken.
Nederland staat er qua ICT-infrastructuur beter voor dan de Europese Unie als geheel. Wat betreft uitgaven en investeringen aan ICT bevindt Nederland zich in een kopgroep, direct na de VS en de Scandinavische landen, en Nederlandse bedrijven hebben goede toegang tot zogenaamd risicokapitaal. De productiviteitsgroei in ICT-diensten, zoals telecommunicatie, is in de afgelopen jaren sterk verbeterd. In haar nieuwste middellange termijn ramingen voorspelt het doorgaans zo voorzichtige Centraal Planbureau ook een aanzienlijke productiviteitsversnelling voor de rest van de economie, namelijk van 1 procent per jaar tussen 1996-2001 tot tussen de 1,5 en 2 procent van 2002 tot 2006. De trage groei van de 6
immateriële investeringen is echter aanleiding tot zorg voor de toekomst. Als percentage van het Bruto Binnenlands Product zijn de immateriële investeringen sinds 1985 met niet meer dan 0,9% per jaar gestegen. Zelfs na correctie voor de snellere groei van ons BBP blijft Nederland achter bij de rest van Europa. Een achterstand in immateriële investeringen kan de potentieel positieve groei-effecten van Nederlands sterke ICT-positie teniet doen, en de vernieuwing van de oude economie afremmen.
Investeringen vormen een belangrijke sleutel voor economische groei. Maar bij investeren alleen is de economie niet gebaat. De allocatie van middelen naar de meest effectieve toepassingen is minstens van even groot belang is. Ook de meeste economisch-historische studies geven weinig aanleiding om te denken dat investeringen zonder productiviteitsgroei op lange termijn kan leiden tot een duurzame verbetering van de levensstandaard. Economische groei is daarom niet uitsluitend een zaak van investeren maar dient gepaard te gaan met een verbetering van de productiviteit.
7