1 Duras - November 2009 Het had heel wat voeten in de aarde gehad vooraleer de kasteelheer zijn fiat had gegeven. De weersvoorspellingen waren betrouwbaar gebleken : een koude novembermorgen met mist en nattigheid. Natuurpunt zou vandaag tellingen uitvoeren naar het vleermuizenbestand in de ijskelder van het kasteel. Dat was nooit eerder gebeurd. Gelukkig was de kasteelheer zelf ook een groene jongen. Wel maakte hij wat bezwaren. Bezwaren, zij het eerder van praktische aard, want de kelder was al tachtig jaar niet meer betreden. Sinds de graaf een nieuwe ijskelder had laten bouwen, die groter was en die bovendien dichter bij het kasteel lag, was deze ijskelder in onbruik geraakt. De sleutel van de toegangsdeur bleek zoek en bovendien kon de stabiliteit van het ronde keldergewelf niet worden verzekerd. De kelder was vrij hoog en was bovenop - zoals gebruikelijk - bedekt met een aarden wal. De locatie gold tevens als het hoogste punt van Duras, een kleine landelijke gemeente met een rijke geschiedenis. De aarden wal werd Galgenberg genoemd en de aanpalende straat de Galgenstraat. In de middeleeuwen stond hier namelijk een schavot waar misdadigers werden opgeknoopt. De ijskelder was enkele honderden meters verwijderd van het schitterende neoclassicistische kasteel waartoe het behoorde. De houten toegangsdeur lag, zoals je dat bij elke ijskelder aantreft, aan de noordkant. De deur was erg verweerd en liet zich maar moeizaam openen. Het slot kraakte. Een walm van vochtige kille lucht vulde de opening. Het gebouw had iets van een halve bol, opgetrokken in baksteen. Twee jonge kerels lieten zich met een touwladder
naar beneden zakken, daarbij voortdurend de spinnenwebben uit hun gezicht plukkend. Zij hadden vrijwel meteen succes, want bij de ingang hing een grijze grootoor. Je moest al een kenner zijn om het diertje te determineren, omdat zijn opvallende grote oren in hangtoestand verstopt zitten achter zijn opgevouwen vleugels. De kelder werd onderworpen aan een grondige inspectie. In spleten vonden ze een tiental dwergvleermuizen, die hun winterslaap al hadden ingezet. Wat verderop had een baardvleermuis een knus plekje gevonden. En ze hadden nog meer geluk als ze plotseling twee watervleermuizen ontdekten in het schijnsel van hun lampen. Nauwkeurig werd nota genomen van de specimen, de aantallen per soort en de plaats waar de diertjes zich schuil hielden. Maar dan gebeurde er iets ongewoons. Toen de oudste zich weer naar beneden liet zakken, vond hij steun op een ijzeren kist tegen de muur. Nieuwsgierig als hij was, tilde hij het verroeste deksel omhoog. Met afschuw staarde hij naar een menselijk skelet. Hij schreeuwde het uit en klom ijlings weer naar boven. Zijn vriend, nauwelijks bekomen van de eerste schrik, wou eveneens gaan kijken, maar werd door zijn maatje tegengehouden. ‘Je kan het van hier zien,’ zei hij met bevende stem. ’Zal ik even bijlichten?’ Ze wilden hier weg en liefst onmiddellijk. Eenmaal boven, sloten ze de toegangsdeur en bleven dan even natrillen op hun benen. ‘En nu?’ sprak Eric. Via zijn mobieltje belde hij het noodnummer. ‘Begrepen,’ zei de operator aan de andere kant van de lijn. ‘Blijf waar je bent! Je coördinaten?’ Eric spelde het adres en schakelde dan zijn mobieltje uit.
2 Opschudding Het eens zo rustige boerendorpje Duras bruiste plots van leven. Het nieuws van de macabere vondst verspreidde zich als een lopend vuurtje. Niet alleen de federale gerechtelijke politie, maar ook de Civiele Bescherming en het D.V.I. verdrongen zich om de ijskelder. Vele politiewagens reden af en aan en de ingang van de ijskelder werd snel verboden terrein en met een politielint zorgvuldig afgebakend. Iedereen werd op afstand gehouden. De menselijke resten werden geborgen en werden aan een forensisch onderzoek onderworpen. De kelder werd onderzocht op sporen. De onderzoeksrechter stond dan ook voor een groot vraagteken. Een krant kopte : MENSELIJKE RESTEN GEVONDEN TE DURAS. Een andere krant blokletterde: IJSKELDER GEEFT ZIJN GEHEIMEN PRIJS en nog een derde had het over : WAS IJSKELDER BEGRAAFPLAATS? Al vlug bleek dat de menselijke resten niet van recente datum waren. Met zekerheid wist men ook te vertellen dat het ging om een jongvolwassene. De honden van de rioolpers roken bloed. Het kwijlende journaille beleefde hoogdagen. Aasgieren, persmuskieten noemde de graaf hen spottend. Op het journaal werd uitgebreid ingegaan op het voorval. Omstanders en buren werden ondervraagd en iedereen had zo zijn eigen verhaal. Elke hypothese werd voor waarheid aanzien. De weinige café ’s die het dorp telde, deden uiteraard gouden zaken. Verder DNA-onderzoek kon mogelijk een doorbraak forceren. Maar de sleutel die uiteindelijk leidde tot de ontknoping kwam uit onverwachte hoek. Een inwoner uit het dorp, ene Marcel Maes, herinnerde zich het verhaal dat zijn
overleden grootmoeder, die eertijds nog op het kasteel had “gediend”, hem vele jaren geleden vertelde. Marcel was inmiddels zelf geen veulen meer, maar het relaas van het vermiste meisje op het kasteel, was hem altijd bijgebleven en had indertijd veel indruk op hem gemaakt. Het stemde hem toen droevig en furieus tegelijk, maar nu overheerste duidelijk dat laatste gevoel.
3 4 oktober 1894 Ik was vanmorgen al vroeg op pad. Ik had mijn zondagse jurk aangetrokken, want ik wou goed voor de dag komen bij de kasteelvrouw. In mijn hand droeg ik een oud koffertje met wat kleren en wat persoonlijke spullen. ‘Beleefd zijn Marie, en gehoorzaam,’ had mijn moeder me nog nageroepen. Ik knikte, maar aan mijn lichaamstaal had ze kunnen merken dat ik me niet in een hoekje zou laten drummen. Als oudste van zes kinderen, besefte ik dat moeder het zonder mijn hulp nu nog moeilijker zou krijgen, zeker daar er nog een zevende op komst was. Mijn vader - die me altijd Mieke noemde - was arbeider in de jeneverstokerij te Wilderen en kon met zijn karig loon amper de eindjes aan elkaar knopen. Al was ik nog maar veertien, als oudste was ik als het ware voorbestemd om een centje bij te verdienen. Vorige week was de pastoor op bezoek geweest en had aan moeder gevraagd of ik er iets voor zou voelen om dienst te nemen op het kasteel. Madame de Gravin had een keukenhulpje nodig, nu de vorige was weggestuurd omdat ze tafelzilver had ontvreemd. ‘Toch jammer,’ had moeder gemompeld want de schoolmeester had haar meermaals verzekerd dat ik goede resultaten behaalde op school en makkelijk kon verder studeren. ‘Studeren is niets voor meisjes,’ had de pastoor haar daarop met de nodige overtuigingskracht geantwoord. ‘Bovendien kost studeren handenvol geld! Ik schrijf wel een aanbevelingsbrief. Ik ken mevrouw de gravin persoonlijk.’
Het was een eind lopen tot het kasteel. Het koffertje begon zwaar te wegen en daardoor wisselde ik het regelmatig van hand. Hoewel ik de oprijlaan van het kasteel bijna dagelijks passeerde, was ik er nog nooit binnen geweest. Niet te verwonderen, want het kasteeldomein was verboden terrein. De boswachter zorgde er persoonlijk voor dat onbevoegden werden weggejaagd. Ik liep stevig door en eindelijk doemde het kasteel voor me op. Aan het einde van een lange platanenlaan, die wel een erehaag leek te vormen, stond het impressionante gebouw. Mijn schoenen schoven uit op de gladde ronde kasseitjes die nu bedekt waren met een tapijt gevallen bladeren. Ik had zere voeten, want mijn nieuwe schoenen knelden. Ik was echter zo in gedachten verzonken dat ik dat ongemak amper voelde. Aan de conciërge , die gemaakt vriendelijk deed, overhandigde ik een briefje. ‘Volg maar,’ zei de man. ‘Madame komt zo!’
4 Het kasteel Toen ik vele, vele jaren later samen met mijn kleinzoon , ter gelegenheid van een opendeur, opnieuw het kasteel bezocht, kwamen alle emoties weer boven. Het kostte de gids geen moeite om de aandacht gaande te houden, want zijn stem was helder en zijn betoog klonk best geloof-waardig: “Het neoclassicistisch kasteel van Duras werd in 1785 gebouwd door architect Henry uit Dinant. Hij had zijn opleiding genoten in Italië en werkte nadien in Frankrijk. Hij restaureerde ook het kasteel in Laken. De graaf had hem ontboden, want hij wilde voor de bouw van het nieuwe kasteel het beste van het beste. De oude waterburcht werd afgebroken en er kwam een “maison de plaisance” in de plaats. Dat was vroeger wel eens anders geweest. Als zelfstandig graafschap en later onder het graafschap Loon en het prinsbisdom Luik, had het oude kasteel woelige tijden gekend. Reeds van 1100 waren de graven in Duras aanwezig. Ook later nog werd het kasteel door de Franse, de Oostenrijkse en de Nederlandse bezetters belaagd. De graven hadden intussen heel wat van hun macht en soevereiniteit verloren. Maar binnen hun kasteel en domein van meer dan 100 ha zwaaiden zij nog steeds de plak. Toen de oude graaf de Noix stierf kwam er een einde aan de heerschappij van een eeuwenoud geslacht, dat in wel en wee het graafschap had bestuurd. Vermits de graaf geen mannelijke opvolgers had, ging het kasteel over op zijn schoonzoon graaf Bernard de Duras. Hij was een jonge veertiger , die beslist niet wereldvreemd was. Hij had de leiding van het
kasteel overgenomen en zijn schoonvader als burgemeester van Duras opgevolgd, toen die schielijk was overleden. Ook vandaag nog is het kasteel ingericht in typische Lodewijk XVI-stijl. In de voorgevel valt vooral het halfronde portaal op met koepel , die ondersteund wordt door zes Ionische zuilen. Architect Ghislain Henry had zich duidelijk laten inspireren door de Italiaanse architect Donato Bramonte (1444 – 1514) die in Rome bij de bouw van de San Pietro in Montorio een identieke hoofdingang had gecreëerd. Voor de vensteromlijstingen had hij Franse witte natuursteen laten aanrukken. Op het dorpsplein van de landelijke gemeente Duras had hij een kapel opgetrokken in dezelfde witte steen. De muren van het kasteel zijn van baksteen, maar werden later wit bepleisterd. Het dak en de koepel zijn van natuurleien voorzien. Aan beide zijden van het hoofdgebouw en vooruitspringend zijn twee galerijen gebouwd, waarin de paardenstallingen, het koetshuis, de conciërgewoning en de kapel zijn ondergebracht. Het kasteel ligt in een uniek park met dreven en meanderende beekjes. Een brug over de slotgracht brengt je op de binnenplaats, met daarin centraal de rotonde met in het midden de monumentale fontein. Ook achteraan komt dezelfde koepel terug. Hier valt de immense Engelse tuin op met zijn vele ornamenten, gazonpartijen, maar ook talrijke oude uitheemse solitaire bomen. Hoewel men het steeds heeft over de Engelse tuin, zijn Franse en Duitse invloeden niet te ontkennen. Eilandjes, prieeltjes en tuinpaviljoenen zorgen voor de nodige afwisseling en stralen klasse en rijkdom uit. Op het domein is er verder het boswachtershuis, de woning van een kasteelbediende, van de “gardinier” en de watermolen. De enorme slotgracht wordt gevoed door de Molen- en de Cicindriabeek. De gemengde moesen fruittuin is volledig omwald door een hoge stenen muur en is ruim een halve ha groot. De oranjerie is samen met de tropische serre de blikvanger in de kasteeltuin. De oranjerie dient zowel als
winterverblijf voor exotische bomen in pot maar ook als kas voor witte en rode druiven. Links langs het kasteel , maar niet zichtbaar vanaf de toegangsweg, liet de graaf nog een woning bouwen als winterverblijf, want het kasteel is moeilijk te verwarmen als de winter echt hard toeslaat. Het kasteel werd tijdens W.O.II door een Duitse bom getroffen, maar na de recente restauraties is daar niets meer van te zien.” Mijn kleinzoon keek me vragend aan. Het was duidelijk dat de gids iets verborgen hield.
5 Eerste kennismaking Ik wachtte in de vestibule. De conciërge had mijn jas aangenomen en mijn koffertje bleef achter in een belendend klein kamertje, vlakbij de inkom. Ik keek mijn ogen uit. Nog nooit was ik zozeer overspoeld door rijkdom en luxe. Maar ik kon daar nu even niet van genieten. Daarvoor was ik veel te zenuwachtig. In een reusachtige spiegel kon ik nog even mijn kleed schikken en mijn haren in de juiste plooi leggen. Madame liet erg lang op zich wachten. Ik mocht van geluk spreken, zo vernam ik achteraf, want meestal was het de maître d’hôtel die het lager personeel ontving op hun eerste werkdag. Maar die had vandaag uitzonderlijk vrijaf zodat madame zelf even tijd voor me nam. ‘U kunt binnengaan,’ hoorde ik de conciërge fluisteren. Ik klopte aan. De immens hoge deur stond op een kier en toen mevrouw ‘OUI ‘ zei, sloop ik behoedzaam het roze salon binnen. ‘Ma fille,’ zei madame, ‘ga maar zitten.’ Haar accent was treffend, waaruit ik afleidde dat haar kennis van het Vlaams beneden peil was. ‘Votre nom?’ Ik aarzelde. ‘Uw naam a.u.b.?’ herhaalde ze en verhief daarbij lichtjes haar stem. ‘MARIE, madame.’ ‘Wenst u iets te drinken? Koffie of thee?’ stelde ze voor. Ik had nog nooit echte koffie gedronken. Het goedje dat we thuis koffie noemden, kreeg ik nauwelijks door mijn keelgat. Thuis hield ik het veelal bij melk of water en van thee had ik amper gehoord. Ik speelde dus op veilig: ‘Water,’ zei ik. Madame rinkelde twee keer met haar steelbelletje en even later stond de valet in vol ornaat in de kamer en vroeg wat madame wilde. ‘Un café et une carafe à eau.’ De valet boog als een knipmes en maakte zich dan snel en haast
geruisloos uit de voeten. Het was duidelijk dat ik aan mijn Frans moest gaan werken. ‘En Marie, vanaf morgen mag je als fille de cuisine, de kokkin helpen in de keuken. Dat wordt vroeg opstaan. Op het kasteel zijn het lange dagen, ma fille. Josephine, de kokkin, zal je perfect uitleggen wat je moet doen. Als je flink je best doet kan je later misschien zelf cuisinière worden of hopelijk mag je deel uitmaken van het bovenpersoneel. Elke zondag kan je naar huis na de mis in de kapel. Tenminste als er ’s zondags geen gasten zijn. Maandagmorgen om 6 uur word je hier weer verwacht. Ik eis dan ook van jou : stiptheid, beleefdheid en eerlijkheid,’ sprak ze op gestrenge toon. ‘Diefstal betekent dat je immédiatement wordt doorgestuurd.’ Ik begreep het woord niet, maar de ernst waarmee mevrouw het zei liet niets goed vermoeden. Ik knikte. Nu kon er zelfs een glimlach af. Ik bloosde. ‘Ik roep wel une fille de chambre die je je kamer wijst.’ Ik nipte nog even aan mijn glas water. ‘Je mag beschikken,’ zei de gravin op minzame toon. Dan nam ik afscheid van mevrouw met een buiging. Ik begreep dat een handdruk hier niet op zijn plaats was. Ik had me die eerste ontmoeting zo helemaal anders voorgesteld. Ik liep weer de vestibule in, die nu nog groter leek dan daarnet. Gelukkig had de conciërge me vlug opgemerkt. Hij overhandigde me mijn overjas en toverde mijn koffertje weer te voorschijn. ‘Ik roep even het kamermeisje,’ zei hij kordaat. Aan zijn pretoogjes kon je merken dat hij er plezier in vond dat ik me zo kwetsbaar en verlegen had opgesteld. Dan klapte hij in de handen en een roodharig meisje, keurig in zwart-wit uniform, haastte zich van de trap. De conciërge liet ons nu alleen achter. ‘Françoise, aangenaam,’ zei de vlotte twintiger. ‘Mejuffer?’ ‘Marie, zeg maar Marie,’ zei ik met wat hese stem. ’Je bent nog zo jong,’ zei ze, ‘en zo frêle.’ Ze nam me op van kop tot teen en schudde meewarig haar hoofd. Ze had bijna met me te doen. ‘Ik red het wel,’ zei ik dapper. ‘Alles komt wel op zijn pootjes terecht.’
‘Het is deze kant op,’ zei Françoise. Ik begreep het even niet. ‘De trap is toch daar!’ zei ik in al mijn onschuld. Ik wees naar de monumentale arduinen trap met een rode loper. ‘Neen,’ zei ze, ‘dat is de trap voor mevrouw de gravin en mijnheer de graaf. De diensttrap ligt achteraan.’ Inderdaad, het verschil was enorm. Een houten vermemelde wenteltrap leidde naar de zolderverdieping en kraakte in elke trede. Dan opende Françoise een deur. ‘Hier,’ zei ze, ‘hiermee zal je het moeten stellen.’ Weg was al de luxe en glamour. Het kamertje lag aan de achterkant, al maakte het uitzicht veel goed. Ik had zicht op de gracht en een gedeelte van de Engelse tuin. In het kamertje stond een ijzeren bed, een lavabomeubel met daarop een lampetkan en onder het raam een sober tafeltje en een stoel. In de hoek stond een kleine kleerkast. Groot genoeg om de weinige kleren die ik had, in op te bergen. Ik liet me doodmoe op mijn bed vallen. Ik schopte mijn schoenen uit. De krengen hadden me de hele voormiddag het leven zuur gemaakt. Schoenen met naaldhakken, zelfs al waren ze maar een paar centimeter hoog, waren niet aan mij besteed. Françoise moest lachen. Ze haalde zich weer de beelden van een tiental jaar geleden voor ogen, toen zijzelf hier voor het eerst haar intrek nam op het kasteel. Aan een kapstok hing keurig gestreken mijn uniform en een tweede lag opgevouwen op het bed. Het uniform stelde weinig voor. Een fille de cuisine kwam weinig in contact met de vreemde wereld die zich letterlijk boven haar hoofd afspeelde. Vandaar ook dat mijn uniform uit een eenvoudige witte voorschoot bestond met daaronder een effen witte blouse en een zwarte rok. ‘Vergeet geen water mee te nemen uit de keuken,’ had Françoise me nog op het hart gedrukt. ‘Voor je lampetkan!’ Nadat ik even had gerust en mijn spullen een vaste plaats had gegeven, vond ik dat het tijd werd om even een kijkje te gaan nemen in de keuken.