Lieven Decrick
Inleiding Recent ontstond uit de Natuurpunt afdeling Pajottenland, de afdelingskern Natuurpunt Pepingen. Binnen die kern werd bijna onmiddellijk ook een lokale vlinderwerkgroep in het leven geroepen. Deze werkgroep werd “Thecla” genoemd, naar het eerste deel van de Latijnse naam van de sleedoornpage. Het doel van de vlinderwerkgroep Thecla was in de eerste plaats een beter beeld krijgen van de aanwezige diversiteit aan dagvlinders en het opvolgen van de populaties in de omgeving van de gemeente Pepingen. Er was tot dan toe ook nauwelijks gezocht naar rode-lijstsoorten. Na de ontdekking van verscheidene nieuwe populaties van de zeldzame sleedoornpage, werd in de zomer van 2009 op enkele plaatsen de nog zeldzamere iepenpage aangetroffen. Samen met de ontdekking van de iepenpages bleek het ook dat er acties nodig waren om deze speciale soort te behouden. Dit rapport geeft een overzicht van de voorlopige vindplaatsen van de iepenpage en een bespreking van de waardplant (iepen- of olmensoorten). Tegelijk wordt ook de beschermingsmaatregel besproken en wordt wat meer verteld over de inventarisatie van de waardplant en de vlinder. Uiteraard zal dit rapport de komende jaren verder uitgebreid worden en op termijn ook de resultaten kunnen geven van de beschermingsacties.
1 De iep of olm (Ulmus sp.) De iepenpage heeft slechts 1 waardplant, namelijk de iep of olm. Dit is meteen ook de grootste reden van de zeldzaamheid van de soort. Iepen kwamen vroeger vrij veel voor in het Pajotse landschap. Ze waren algemeen in bossen, houtkanten en holle wegen, … De uitbraak van de iepenziekte in de jaren ’70 heeft er echter voor gezorgd dat er zeer veel iepen zijn verdwenen. De iepenziekte wordt overgedragen door een kever. Wanneer een besmette kever zijn eitjes afzet onder de bast van een gezonde iep kan de ziekte via de kever de iep besmetten. Door een reactiemechanisme van de iep sterft de boom bovengronds af. In veel gevallen groei hij dan weer uit vanuit de gezonde wortels.
1.1 Iepensoorten Iepen zijn makkelijk te herkennen aan de scheve voet van de bladeren. Ook de takken zijn vrij herkenbaar. In Vlaanderen komen van nature 3 soorten iepen voor, de algemene gladde iep (Ulmus minor), de ruwe iep (Ulmus glabra) en de zeldzame fladderiep (Ulmus leavis). Na testen bleken al deze iepen zeer gevoelig voor de iepenziekte. Kwekers zochten intussen naar nieuwe resistente variëteiten, maar meestal zonder veel succes. Zo werd een tijd gedacht dat een kruising, de Hollandse iep (Ulmus x Hollandica) resistent zou zijn. Dit bleek echter niet het geval. Pas recent werd ontdekt dat de fladderiep wel gevoelig is voor de iepenziekte, maar dat de overbrenger van de ziekte, de iepenspintkever, de fladderiep nauwelijks aantast, waardoor de ziekte dus niet wordt overgebracht.
1.2 Gladde iep Het onderscheid tussen de iepensoorten afzonderlijk is niet zo eenvoudig. Men kan de gladde iep herkennen aan de vrij lange bladsteel (vergelijk met ruwe iep). De bladeren hebben niet meer dan 12 nerven. De nerven zijn vaak aan de uiteinden vertakt.
Bladeren van de gladde iep
1.3 Ruwe iep Het blad van de ruwe iep is meestal aan beide zijden ruw behaard, vooral aan de onderkant. Het aantal bladnerven is vaak groter dan 12 (verschil met gladde iep). In veel gevallen heeft deze soort een kortere bladsteel dan de gladde iep. De bladeren hebben in veel gevallen 3 punten. Net als bij de gladde iep zijn de nerven in de bladeren op het uiteinde vaak vertakt.
1.4 Fladderiep Doordat de fladderiep nauwelijks wordt aangetast door de kever die de iepenziekte overbrengt is deze soort voor het behoud van de iepenpage van zeer groot belang. Jammer genoeg is het tevens de meest zeldzame iepensoort. De fladderiep wordt ook wel steeliep genoemd, omdat de bloemen en de vruchten aan een lange steel hangen. Dit is anders bij de gladde of de ruwe iep. De nerven in het blad van de fladderiep zijn niet vertakt, dit is wel vaak het geval bij de andere iepen.
2 De iepenpage (Satyrium W-album) De iepenpage is een kleine overwegend bruine dagvlinder die tot de kleine pages behoort. Aan de onderzijde heeft het vlindertje een witte “W” op zijn vleugel, vandaar de Latijnse benaming, Satyrium W-album. De eitjes van de iepenpage worden op iepen afgezet. Deze iepen moeten tot bloei kunnen komen, omdat jonge rupsen zich voeden met het binnenste van bloemknoppen. Hiervoor hebben iepen dus een bepaalde leeftijd nodig. Door de iepenziekte is de soort op veel plaatsen verdwenen. Na het uitbreken van de iepenziekte werden vrijwel nergens nog jonge iepen aangeplant en waar de ziekte uitbrak werden bestaande exemplaren zo snel mogelijk verwijderd om erger te voorkomen. Deze manier van handelen was meestal erger dan de ziekte zelf, want hierdoor werd de iep een zeldzaamheid in het landschap en verloor de iepenpage zijn waardplant. Lange tijd leek de iepenpage gedoemd om uit te sterven. Gelukkig heeft de iepenpage zich kunnen handhaven op plekken waar de iepen niet of minder werden aangetast en vooral op plaatsen waar veel iepen stonden en men de aangetaste bomen niet verwijderde. Zo waren er steeds voldoende gezonde iepen aanwezig. Tegen de tijd dat oudere iepen werden aangetast en afstierven, waren naburige, voordien aangetaste iepen weer voldoende uitgegroeid vanuit de gezonde wortels. Zo wist de iepenpage ook in het Pajottenland te overleven op enkele plaatsen. Het is nu het doel van natuurpunt Pepingen en van vlinderwerkgroep Thecla een goed beeld te krijgen van de verspreiding van de iepenpage en lokaal actie te ondernemen om de populatie te behouden en eventueel te versterken.
3 Studiegebied 3.1 Veranderingen van het landschap Wanneer de vergelijking van het landschap nu met dat ten tijde van de Ferrariskaarten (bijlage 3) wordt gemaakt blijkt dat het landschap niet heel veel is veranderd in het studiegebied. De vallei van de Zuunbeek (bijlage 1) was vroeger wel veel opener. Broekbosjes met populier kwamen in die tijd niet voor. De vallei bestond toen uit graas- en hooiweides, allen omzoomd met hagen en houtkanten. Het bestaande bos van het Palokenbroek (bijlage 1) was ook toen aanwezig. Van het kasteeldomein Maenebroek (bijlage 1) was nog geen sprake. Alleen de noordoostelijke valleiflank was destijds bebost. Nu bestaat het grootste deel van het domein uit bos.
3.2 Situatie in het studiegebied Centraal in het gebied ligt het Palokenbroek, op de grens van Halle en Pepingen, in de vallei van de Ganzeveldbeek (bijlage 1), aan beide zijden van de gelijknamige straat. Ten noorden van het Palokenbroek ligt een klein akkergebied. Enkele honderden meter verder ligt de vallei van de Zuunbeek. Ten zuiden van het Palokenbroek ligt eveneens een akkergebied. Wanneer de vallei in zuidoostelijke richting wordt gevolgd sluit het Palokenbroek naadloos aan op het kasteeldomein Maenebroek. In het gebied liggen verschillende hagen, houtkanten en vrij smalle stroken bos waardoor de vallei van de Zuunbeek min of meer verbonden is met het kasteeldomein Maenebroek en zo een groot geheel vormt. Onverwacht werd in de zomer van 2009 een topgebied ontdekt voor de iepenpage, althans op Vlaamse schaal. In een straal van minder dan 2km van elkaar werden 5 verschillende vliegplaatsen gevonden. Mogelijk is de iepenpage op nog meer plaatsen aanwezig, want na de vliegperiode van de vlinder werden nog 2 plaatsen gevonden waar oudere iepen aanwezig waren.
3.3 Vallei van de Zuunbeek De vallei wordt gekenmerkt door vrij kleine vochtige weilanden, populierenrijen en broekbosjes waar ook populier de hoofdboomsoort is. Hier en daar zijn iepen aanwezig. De iepenpage werd hier op 2 plaatsen gevonden, in een oud hellingbos ter hoogte van de Pelikaanberg (bijlage 1) en in een populierenbos met zeer veel iep in een uitloper van de vallei. Vooral de iepenpages aan de Pelikaanberg lijken op het punt te staan om er te verdwijnen. De iepenpages werden er waargenomen op slechts 2 vrij jonge iepen langs een bospad, die al leken te lijden onder de iepenziekte. In de vallei van de Zuunbeek is de situatie rooskleuriger. Daar werd de iepenpage waargenomen in een valleibosje met populier een veel jonge iepen. Mogelijk komt de iepenpage in de vallei nog op meer plaatsen voor. Hiervoor is dan wel een beter beeld nodig van de aanwezige iepen in de vallei.
3.4 Kasteeldomein Maenebroek Het kasteeldomein bestaat nu voornamelijk uit bos. Door het zeer gesloten karakter van het kasteeldomein is het echter onmogelijk om het domein grondig te verkennen op de aanwezigheid van iepen en iepenpages. Aan de oostzijde van het domein staan wel enkele iepen, waaronder ook een vrij oud exemplaar. Mogelijk is hier ook iepenpage aanwezig, maar er is op deze plaats nog niet gericht gezocht.
3.5 Palokenbroek Het Palokenbroek bestaat uit een open vallei met veel houtkanten. De valleiflanken zijn bebost. Aan de noordzijde van de Palokenstraat (Palokenbroek noord, zie bijlage 1) bestaat zowel de vallei als de helling uit bos. Twee kleinere bosuitbreidingen liggen aansluitend aan het bestaande bos. In de oude bossen is iep frequent aanwezig. Het gaat vooral om jonge exemplaren, hoewel er toch enkele oudere iepen aanwezig zijn. Het lijken hier vooral de iepen aan de bosranden die veel last hebben van de iepenziekte. Mogelijk prefereert de kever die de iepenziekte overbrengt, goed ontwikkelde zonbeschenen iepen aan de bosranden, waardoor de veel meer beschaduwde, minder breed ontwikkelde iepen enigszins worden ontzien. Ook voor veel andere dagvlindersoorten is het Palokenbroek de perfecte leefomgeving. een Dit gebied is met zijn 23 soorten de hotspot voor dagvlinders in de regio. Alleen al in 2009 werden 4 rode-lijstsoorten gezien (iepenpage, sleedoornpage, bruin blauwtje en een occasionele waarneming van de kleine parelmoervlinder). Ook de waarneming van het koevinkje is voor het Pajottenland vermeldenswaardig.
Een open bospad in het Palokenbroek
4 Speuren naar de iepenpage Doordat de iep in de loop van de voorbije decennia stilaan uit het landschap verdween werd ook de iepenpage zeldzaam. Door de verborgen levenswijze die de kleine pages erop na houden is het niet eenvoudig (relict)populaties van de iepenpage te ontdekken. Geduld is zeker vereist om de aanwezigheid vast te stellen. Inventarisatie kan op verschillende manieren gebeuren. ’s Winters kan naar eitjes worden gezocht op oudere iepen, net zoals dit gebeurt op sleedoorn voor de sleedoornpage. Dit wordt echter vrijwel niet gedaan, omdat het nogal moeilijk zoeken is in grotere iepen, maar anderzijds wel effectief kan zijn. Veel eenvoudiger is het in de maand mei te zoeken naar grotere rupsen, die in tegenlicht opvallen als ze op de iepenbladeren zitten. Het leukst is evenwel zoeken naar volwassen exemplaren. Anders dan bij de sleedoornpage heb je bij het zoeken naar imago’s wel een goede kans om effectief een exemplaar te zien als je op de goede plekken zoekt. Geduld en een verrekijker zijn weliswaar vereist. Het kan wel enige tijd duren vooraleer je iets ziet. Verder is een verrekijker onontbeerlijk ter verificatie wanneer er iets wordt waargenomen. Eikenpages durven immers ook wel eens op bladeren van de iep gaan zitten. Bovendien kan een verrekijker ook worden gebruikt om de boom af te speuren naar rustende iepenpages. Een foto levert natuurlijk het ultieme bewijs.
5 Gerichte acties Het beschermen van de iepenpage begint bij het kennen van de page. Waar komt ze voor, waar staan de waardplanten, hoe leeft ze, … Natuurstudie is het begin van een duurzame bescherming. Hoewel ook wij ons bewust zijn dat ons onderzoek tot nu toe nog onvoldoende is, besloten we toch al om actie te ondernemen. De iepenpage is een soort die het momenteel niet te breed heeft. Soms leeft ze maar op 1 of 2 oudere, zieke iepen. In de omgeving van het Palokenbroek komt de iep nog op verschillende plaatsen voor. Door de iepenziekte kan een gunstige situatie voor de iepenpage echter op enkele jaren tijd veranderen in een onleefbare situatie. Voor de iepenpage is het van levensbelang om steeds voldoende oude, gezonde iepen op een overbrugbare afstand van elkaar ter beschikking te hebben. Om de huidige situatie te verbeteren gaan we nu +/- 25 jonge fladderiepen aanplanten op verschillende plaatsen in het Palokenbroek. Deze extra aanplant heeft verschillende doelen. Op enkele jaren tijd zoude de fladderiepen voldoende oud moeten zijn, zodat de iepenpages hun eitjes ook op deze bomen kunnen afzetten. Anderzijds betekenen meer gezonde iepen op termijn een stabielere populatie. Tenslotte is het ook niet onbelangrijk dat door de aanplant migratie van de page van de ene plek naar de andere veel gemakkelijker overbrugbaar zal zijn. De plaatsen waar jonge fladderiepen zullen aangeplant worden zijn aangeduid op bijlage 6. Ten slotte zal ook een bestaande houtkant worden aangevuld ten noorden van het Palokenbroek zodat er een betere verbinding zal zijn tussen de Zuunvallei en het Palokenbroek. In de bestaande vrij recente houtkant zullen gaten worden opgevuld en afgestorven exemplaren worden vervangen. Deze aanplant is vooral gericht op de sleedoornpage, maar door ook gebruik te maken van iepen kan ook de iepenpage er mogelijk op termijn van profiteren.
6 Bijlagen Bijlage 1: Richtgebied met benoeming van de deelgebieden
Bijlage 2: Voorlopig voorkomen van iep (groen) en iepenpage (rood) in het richtgebied
Bijlage 3: Ferrariskaart van het richtgebied
Bijlage 4: Ferrariskaart van het kerngebied Palokenbroek
Bijlage 5: Kerngebied Palokenbroek
Bijlage 6: Aanplant met fladderiep (Ulmus laevis) in het Palokenbroek, voorkomen van iep (groen) en lokaties voor nieuwe aanplant (rood)