1. ‘Dark Age’ en Archaïsch Griekenland Twee bronstijdculturen gaan vooraf de Griekse geschiedenis
1.1. Minoïsche beschaving op Kreta (2000 -‐ 1100 aCn) -‐ genoemd naar mythische koning Minos -‐ geen Griekse cultuur -‐ syllabeschrift lineair A op kleitabletten, niet ontcijferd (geen Grieks!) -‐ 2000 -‐ 1479 aCn: opkomst paleizen (Knossos, Malia, Phaestos) -‐ paleizen controleerden en herverdeelden agrarisch surplus -‐-‐> zij waren de centra van de administratie, ambachten, kunsten, religie -‐-‐> paleiseconomieën -‐ geen verdedigingsmuren -‐-‐> thalassocratie? -‐ vanaf ca. 1470 aCn: sporen van de destructie van de paleizen -‐-‐> herbouw Knossos -‐-‐> overname door Myceners (< vasteland) ?
1.2. Myceense cultuur -‐ vroege Griekse cultuur, genoemd naar de burcht Mycene -‐ syllabeschrift lineair B op kleitabletten, ontcijferd (vroege vorm van Grieks) -‐ typerend zijn de tholos graven (“bijenkorfachtige” graven) -‐ sterk Minoïsche culturele invloed <-‐-‐ Myceense overname van Knossos na 1450 aCn ? -‐ paleiseconomieën -‐ gebruik van de strijdwagen -‐-‐> link met Homerische epen ? -‐ vanaf ca. 1250: troebelen -‐ rond 1200 Myceense paleizen verwoest door brand
1.3. ‘Dark Age’ Griekenland (ca. 1200 -‐ 800 aCn) -‐ breuk met Myceense verleden -‐ paleiseconomieën verdwijnen -‐ kennis lineair B gaat verloren -‐ materiële cultuur valt terug (primitieve aardewerkproducten) -‐ bevolking valt terug -‐ schaarse, kleinschalige sites -‐ ‘Dark’ -‐ geen geschreven bronnen -‐ magere archeologische resten -‐ culturele terugval -‐ 11e -‐ 10e eeuw aCn: IJzertijd in Griekenland -‐ eerst op Cyprus -‐ verspreiding over vasteland -‐ sterke regionalisering aardewerkstijlen -‐ kleine geïsoleerde gemeenschappen (geleid door basileus) -‐ ‘a slate rubbed clean’ -‐ vanaf 9e eeuw aCn -‐ bevolkingsgroei -‐ herstel oosterse handelscontacten -‐ meer georganiseerde gemeenschappen -‐ complexer aardewerk
1 / 37
-‐ 8e eeuw aCn: aanvang Archaïsche periode -‐ ‘age of experiment’ -‐ invoer alfabetisch schrift (< Fenicië) -‐ opkomst polis
1.4. De Archaïsche periode (800 -‐ 500 aCn) -‐ cruciale periode Griekse cultuur -‐ wording polis -‐ kolonisatie -‐ grote sociaal-‐politieke omwentelingen -‐ tirannen -‐ wetgevers -‐ revoluties -‐ eerste opkomst democratie -‐ ... -‐ begin Griekse literatuur -‐ Homeros’ Ilias & Odyssee -‐ Hesiodos -‐ lyrische poëzie
1.5. Ontstaan en ontwikkeling van de polis -‐ polis -‐ gemeenschap van (volwassen, mannelijke) burgers -‐ ‘stad-‐staat’ (Romeinse variant: civitas) -‐ poleis in Archaïsche periode nog sterk aristocratisch / oligarchisch -‐ voornaamste politieke organen van een ontwikkelde polis -‐ raad -‐ volksvergadering -‐ magistraten -‐ volksrechtbanken -‐ polis bestond uit stedelijke kern (asty) en agrarisch hinterland (chora) -‐ niet elke polis had een duidelijke stedelijke kern -‐ zeker niet in de Archaïsche tijd -‐ soms verzameling dorpen (cf. Sparta) -‐ polis in de eerste plaats een burgerstaat, burgergemeenschap -‐ meeste polis waren vrij klein (1000 -‐ 5000 inwoners) -‐ Athene en Sparta in Klassieke Tijd uitzonderlijk groot -‐ naast volwassen mannelijke burgers -‐ vrouwen en kinderen -‐ inwonende vreemdelingen (Athene: metoiken) -‐ slaven -‐ groepen met (semi-‐)serviele status (Sparta: heloten) -‐ andere groepen zonder burgerrecht (Sparta: perioiken) -‐ oorsprong van de Griekse polis: 900 -‐ 700 aCn -‐ polis < ‘ptolis’ (Myceens) -‐ de paleizen waren geen poleis -‐ oudste betekenis: ‘versterkte vesting’ -‐-‐> akropolis, maar met settlement -‐ polis-‐in-‐wording in Homerische epen -‐ gemeenschappen met basileis (primus inter pares) -‐ ook volksvergadering: edelen voeren het woord
2 / 37
-‐ langzamerhand meer inspraak gewone burgers: waarom? -‐ kleine gemeenschappen -‐ elites relatief zwak -‐ gewone bevolking: boeren, maar ook de soldaten van de polis -‐ opkomst hoplieten tactiek: -‐ kleine boeren (burgers) = zwaarbewapende infanterie -‐ elite = cavalerie -‐ elite kon zich niet eindeloos verzetten tegen gewone burgers -‐-‐> politieke inspraak
1.6. Archaïsche ‘kolonisatie’ -‐ stichting nieuwe Griekse poleis (ca. 750 -‐ 550 aCn) -‐ Italië -‐ Sicilië -‐ Zuid-‐Frankrijk -‐ Iberisch schiereiland -‐ Noord-‐Afrika -‐ kusten van de zwarte zee -‐ ‘kolonisatie’: misleidende term -‐ nieuwe poleis -‐ politiek autonoom -‐ geen wingewesten voor moederstad -‐ achtergronden kolonisatie -‐ bevolkingsgroei -‐-‐> landschaarste -‐ zoektocht naar vruchtbare, graanrijke gebieden -‐ Sicilië -‐ Zuid-‐Italië -‐ Noord-‐Afrika -‐ sociaal-‐politieke conflicten in de poleis: -‐ dissidente aristocraten en hun familie, aanhang en vrijwilligers -‐-‐> weggestuurd om nieuwe polis te stichten -‐ effect: sterke bevordering van de handel in het MZ gebied
1.7. Wetgevers, tirannen, revoluties -‐ Archaïsche poleis: sociale conflicten -‐ elite vs. niet-‐elite -‐ tussen leden elite onderling (1) conflicten tussen elite en niet-‐elite -‐ armere polisburgers eisen -‐ herverdeling grond -‐ kwijtschelding schulden -‐ politieke rechten en inspraak -‐ kleine boeren snel in schulden -‐ slechte oogst -‐-‐> zaaigoed of consumptiegraan lenen bij rijke buur -‐ in Archaïsch Griekenland: vormen van schuldslavernij -‐ Archaïsch Athene (late 7e, vroege 6e eeuw aCn) -‐ schuldslavernij: -‐ gedwongen arbeid voor grootgrondbezitter -‐ Atheense burgers verkocht als slaaf om schuld af te betalen -‐ symptoom van diepe crisis -‐ economisch: bevolkingsgroei, druk op de gronden -‐ sociaal-‐politiek: gebrek aan inspraak -‐ aristocratie kan eisen van de burgers niet negeren -‐ polis kwetsbaar door interne conflicten -‐ deel van de boeren vormt het hoplietenleger -‐-‐> benoeming bemiddelaars als hervormende wetgevers
3 / 37
-‐ 620 aCn: opschriftstelling strafrecht door Drakon -‐ rechtszekerheid -‐ interpretatiemonopolie van de aristocratie doorbroken -‐ draconisch streng -‐ 590 aCn: Solon benoemd tot archont (hoogste magistraat) -‐ speciale bemiddelingsbevoegdheid -‐ absolute volmacht voor staatshervorming -‐ hervormingen Solon -‐ economisch -‐ afschaffing schuldslavernij -‐ verbod op export van graan -‐ stimulering van de ambachten -‐ politiek -‐ raad van 400 naast Areopagus (= aristocratische raad) -‐ indeling burgerij in vermogensklassen -‐ Solons vermogensklassen -‐ Pentakosiomedimnoi (‘vijlonderdschepelmannen’): jaarlijkse opbrengst van 500 medimnoi graan -‐ Hippeis (ridders): 300 medimnoi -‐ Zeugitai (‘juk-‐mannen’: bezitters van een span ossen): 200 medimnoi -‐-‐> hoplietenklasse -‐ Thetes: < 200 medimnoi -‐ hoogste politieke ambten (archontaat): alleen pentakosiomedimnoi en hippeis -‐ lagere ambten: ook zeugitai -‐-‐> politieke monopolie van de geboorteadel doorbroken -‐-‐> Athene van aristocratie naar timocratie -‐ na Solons aftreden nog steeds problemen -‐ druk op de gronden bleef bestaan -‐ afschaffing schuldslavernij -‐-‐> minder kredietopties voor arme boeren (2) conflicten tussen leden van de elite onderling -‐ verscherpte in de 6e eeuw aCn -‐ conflicten tussen facties binnen elite -‐-‐> coups door individuele aristocraten: tirannie (typisch fenomeen in de Archaïsche Tijd) -‐ tussen 650 -‐ 500 aCn: in vele poleis tirannieën -‐ tiran vaak steun van demos -‐-‐> ontstaan politiek bewustzijn onder burgerij -‐ coup van Peisistratos in Athene (ca. 550 aCn) met hulp van huurlingen -‐ actieve steun aan de gewone bevolking -‐ herverdeling grond onder arme boeren -‐ schuldhulpverlening -‐ stimuleerde nijverheid (keramiekproductie) -‐ stimuleerde handel (olijfolie) -‐ groot bouwprogramma (tempels voor Zeus, Athene, Dionysos) -‐-‐> werkgelegenheid -‐ steun voor festival-‐ en theatercultuur -‐ tirannen vergrootten economische zelfstandigheid & politiek en cultureel bewustzijn van de gewone burgers -‐-‐> daar lag hun politieke machtsbasis tov. mede-‐aristocraten -‐-‐> ondermijnend daardoor op lange termijn hun eigen positie -‐ in Athene: brutale heerschappij van Hippias (zoon van Peisistratos) -‐-‐> wordt in 511 aCn als balling verdreven door Atheense aristocraten (Alkmeoniden-‐familie) met hulp van de Spartanen -‐ opnieuw intra-‐elite conflicten in Athene: -‐ revolutionaire stap van de Alkmeonide Kleisthenes in 508/7 aCn -‐-‐> zocht actieve steun van de demos -‐ niet om tiran te worden -‐ in ruil voor verregaande politieke concessies
4 / 37
2. De Perzische Oorlogen en de opkomst van Athene 2.1. De Perzische Oorlogen -‐ vanaf ca. 1000 -‐ 900 aCn: Griekse poleis op de westkust van Klein-‐Azië en eilanden (Lesbos, Samos, Kos, Rhodos, ...) -‐ belangrijkste steden in Ionië (Ephese, Milete, Smyrna) -‐ grote culturele bloei in late 7e en 6e eeuw aCn (cf. Ionische natuurfilosofen) -‐ vanaf 7e eeuw: Ionische steden onder de heerschappij van het koninkrijk Lydië -‐ belangrijkste vorst: Croesos (ca. 560 -‐ 546 aCn) -‐ milde heerschappij -‐ rond 550 aCn: opkomst Perzische Rijk onder Cyrus de Grote -‐-‐> Perzen veroveren Lydië en krijgen controle over Ionische poleis -‐ Perzische heerschappij was drukkend op Ionische poleis -‐ tribuutbetalingen -‐ installatie van / steun aan oligarchieën en Perzisch gezinde tirannen -‐ 525 aCn: Perzen veroveren Egypte -‐ 514 aCn: eerste oversteek naar Europa -‐ in westelijk MZ gebied: opkomst Carthago -‐-‐> Griekse wereld ingeklemd -‐ opstand Ionische poleis tegen Perzië (500 -‐ 494 aCn) met steun van Athene -‐-‐> Perzische reactie -‐ koning Darius I valt Griekenland binnen: eerste Perzische Oorlog (491/490 aCn) -‐ landing op Attische kust -‐ Atheense hoplieten verslaan Perzen in de slag bij Marathon (september 490) -‐ Xerxes: tweede invasie na jaren voorbereiding -‐ tweede Perzische Oorlog (480/479 aCn) -‐ ondertussen in 481: oprichting Helleense bond -‐ verloop -‐ 480: slag bij Thermopylai, Perzen winnen -‐ zeeslag bij Artemision, onbeslist -‐ Perzen veroveren Athene -‐ zeeslag bij Salamis, Perzische vloot verslagen -‐ 479: nogmaals Perzisch offensief -‐-‐> Athene opnieuw verlaten en verwoest -‐ Sparta rukt op -‐ slag bij Plataiai, Perzische nederlaag -‐ Perzen opnieuw verslagen in Klein-‐Azië -‐ 480: slag bij Himera (Sicilië), Siciliaanse Grieken verslaan Carthago -‐-‐> westerse dreiging weggenomen
2.2. Atheens Imperium -‐ Delisch-‐Attische Zeebond -‐ 478/477 aCn: oprichting -‐ defensief initiatief tegen Perzië -‐ bondskas op Delos -‐ Athene voornaamste polis binnen de Bond -‐ ontwikkelt zich tot Atheens hegemoniaal imperium -‐ verplaatsing bondskas naar Athene (450) -‐ Bond blijft bestaan na Vrede van Kallias met Perzen (449) -‐ onderhorige poleis betalen tribuut -‐ tribuutgelden gebruikt voor -‐ financiering Atheense vloot & bouwprogramma’s -‐ financiering democratie (presentiegelden en salarissen van de magistraten) -‐ veel werk voor thetes -‐ roeien van de vloot -‐ bouw -‐ stichting klerouchiai op het grondgebied van ‘lastige’ poleis -‐-‐> grond toegewezen aan Atheense burgers 5 / 37
-‐ Atheense vloot patrouilleert Egeïsch gebied -‐ asuigen van handelsstromen naar Piraeus -‐ veiligstellen van graanimporten uit Zwarte Zee gebied -‐ processen waarin Atheens belangen op het spel stonden -‐-‐> verplicht naar Atheense volksrechtbanken -‐ opstandige poleis: doden of verjagen van de bevolking -‐ doel van Athene -‐ niet vestiging van territoriaal rijk of export democratie -‐ maar hegemonie, materiaal gewin, status & aanzien -‐ uiteindelijk leidt Athene’s almacht tot botsing met Sparta en haar bondgenoten -‐-‐> Peloponnesische Oorlog (431 -‐ 404 aCn)
2.3 Atheense democratie: ontwikkeling -‐ 508/507 aCn: hervormingen Kleisthenes -‐ burgerij ingedeeld in -‐ 139 demen, later 180 -‐-‐> toelating jongvolwassen burgers -‐-‐> selectie kandidaten voor lidmaatschap boule en (later) archontaat -‐ aantal demen samen = trittus (district) -‐ Attica verdeeld in 30 trittues -‐ 10 stad -‐ 10 binnenland -‐ 10 kust -‐ oprichting 10 fulai -‐ elke fule -‐ 1 trittus stad -‐ 1 trittus binneland -‐ 1 trittus kust -‐ fulai basis van nieuwe boule: -‐ 50 leden per fule, via loting uit preselectie demen -‐ elke delegatie in de boule bij toerbeurt dagelijks bestuur (50 prutaneis) -‐-‐> voor een ‘maand’ (10 maanden in de Helleense kalender) -‐ volksvergadering (ekklesia) -‐ voor alle burgers (ook thetes) -‐ hoogste orgaan -‐-‐> hier alle eindbeslissingen -‐ Areopagus blijft bestaan -‐ college ex-‐archonten -‐ juridische functies (moordzaken) -‐ tot 462 aCn bewaker van de constitutie -‐ ostracisme: volksvergadering kon te machtige politici wegstemmen -‐ 487/486 aCn: hervorming archontaat -‐-‐> via loting uit 500 kandidaten (preselectie uit demen) -‐ 480 -‐ 462 aCn: Areopagus wint aan gezag, mede door leidersrol tijdens Perzische Oorlogen -‐ 462 aCn: Efialtes ontneemt Areopagus de supervisie over boule en ekklesia -‐-‐> invloed elite en aristocraten verder teruggedrongen (Areopagus = ex-‐archonten = pentakosiomedimnoi & hippeis) -‐ 461 aCn: moord op Efialtes -‐ Perikles leider van de democraten -‐-‐> regelmatig strategos (15x achtereen) -‐-‐> hervormingen -‐ 460: invoering misthos (misthoforie) = financiële vergoeding voor raadsleden en juryleden in volksrechtbanken (= heliaiai) -‐ 457/456: openstelling archontaat voor zeugitai (later in 4e eeuw de facto ook voor thetes) -‐ 451/450: verscherping burgerschapscriteria -‐-‐> alleen Atheens burger als -‐ vader = burger -‐ moeder = dochter van een burger
6 / 37
-‐ 411 aCn: tijdens laatste jaren Peloponnesische Oorlog -‐ oligarchische coup -‐ misthos afgeschaft -‐ 5000 welvarende burgers blijven politiek verkiesbaar -‐ in werkelijkheid 400 oligarchen de baas -‐-‐> wankel: democratie snel hersteld -‐ 404: Athene verliest oorlog -‐ Sparta installeert oligarchie van 30 -‐ terreur, burgeroorlog -‐-‐> herstel democratie -‐ begin 4e eeuw: hervormingen -‐ 399: invoering presentiegeld voor aanwezigheid tijdens volksvergadering -‐ tezelfdertijd: wetsherziening -‐ 500 gekozen (of gelote?) wetgevers (nomothetai) herzien wetboek -‐-‐> nomoi (wetten van de wetgevers) ≠ pfesismata (besluiten volksvergadering) -‐ ekklesia kan nomoi niet zomaar aan de kant schuiven -‐-‐> jaarlijks 1x de mogelijkheid om nomoi te herzien of aan te vullen -‐ Grafe paranomon: indien ekklesia besluit (psefisma) nam dat inging tegen nomoi -‐-‐> voorsteller kon aangeklaagd worden voor Atheense volksrechtbank (heliaiai)
2.4. Atheense democratie: werking -‐ ekklesia: belangrijkste orgaan, soeverein -‐ alle volwassen mannelijke (20+) burgers -‐ samenkomst op heuvel Pnyx (plaats voor 6000) -‐ aantal vergaderingen per jaar -‐ 5e eeuw: 10 -‐ 4e eeuw: eerst 30, dan 40 -‐ iedereen recht van spreken -‐ in praktijk vaak rhetores (redenaars-‐politici) met retorische scholing -‐ bevoegdheden -‐ eindbeslissing over alles -‐ aanstelling magistraten -‐ boule -‐ leden ouder dan 30 jaar, dienen 1 jaar, niet meer dan 2x in hun leven -‐ belangrijkste taken -‐ opmaken agenda volksvergadering -‐ geven van pre-‐adviezen (probouleumata) -‐ ekklesia kon probouleumata amenderen of alternatieven voorstellen -‐-‐> niet gedomineerd door boule -‐ overige taken -‐ toezicht op financiën -‐ screening magistraten -‐ vooraf (dokimasia) -‐ tussentijds -‐ toezicht op -‐ vloot -‐ scheepsbouw -‐ openbare aanbestedingen -‐ organisatie religieuze plechtigheden -‐ heliaiai / dikasteria -‐ juryrechtbanken met volksjury -‐ jaarlijks pool van 6000 burgers -‐ 5e eeuw: ouder dan 30 jaar -‐ 4e eeuw: iedere volwassen burger -‐ uit deze pool per zaak juryleden (dikastai) geloot (201 -‐ 2501) -‐ leden jurylid en rechter tegelijk -‐ geen openbare aanklagers of advocaten -‐ aanklager altijd privé-‐persoon (kon wel speech laten schrijven door ervaren spreker) -‐ moordzaken voorbehouden aan Areopagus
7 / 37
-‐ magistraten en beambten -‐ jaarlijks geloot uit alle burgers (30+) -‐ de iure geen thetes als magistraten, in praktijk gebeurde dit wel -‐ alleen strategoi en tamiai (schatmeesters) verkozen -‐ ambt altijd met meerdere personen gedeeld (principe collegialiteit) -‐ screening vooraf (dokimasia) en tussentijds (door boule) -‐ achteraf verantwoording afleggen aan ekklesia (euthune) -‐ zeer veel magistraten, 700 in 4e eeuw, in 5e eeuw nog veel meer (imperium) -‐ in 5e eeuw: 10 strategoi belangrijker dan archonten -‐ in 4e eeuw: strategoi vooral beroepsmilitairen, belang neemt af -‐ conflict tussen politieke gelijkheid (isonomia) en sociale ongelijkheid -‐-‐> oplossing: systeem van leitourgiai -‐ rijke burgers financieren publieke voorzieningen -‐ belangrijkste leitourgiai: -‐ triërarchie: uitrusting en in de vaart houden van oorlogsschepen) -‐ gymnasiarchie: onderhoud gymnasium -‐ choregie: opvoering drama -‐ politieke participatie -‐ zeer groot onder volwassen mannelijke burgers -‐ grote delen van de Atheense bevolking echter buitengesloten -‐ minderjarigen -‐ vrouwen (wel publieke rol tijdens religieuze festivals) -‐ slaven -‐ metoiken -‐ inwonende vreemdelingen -‐ betaalden speciale belasting (metoikion)
8 / 37
3. Sparta en de Peloponnesische Oorlog 3.1. Sparta: geografie -‐ kern van Laconië -‐ vallei van de Eurotas -‐ bergketens langs oost-‐ en westgrenzen -‐ zeer vruchtbaar -‐ Sparta vooral landmacht, uit op territoriaal gewin -‐ rijke agrarische basis -‐ late 8e eeuw aCn: verovering Messenië -‐ Sparta: synoikismos van vier dorpen
3.2. Sparta: geschiedenis -‐ Homerische epen: belangrijke vesting in Myceense tijd -‐-‐> maar: geen Myceense resten gevonden -‐ wellicht Dorische invasie ca. 1100 aCn (archeologisch onduidelijk) -‐ ca. 8e eeuw aCn: Sparta geleid door expansieve krijgerselite -‐ ca. 750 aCn: verovering en integratie in Spartaanse polis van het dorp Amyklae -‐ nauwelijks Archaïsche kolonisatie (enkel Taras in Zuid-‐Italië, 706) -‐ gericht op verovering nieuw gebied -‐ 753 -‐ 716 aCn: Eerste Messeense Oorlog -‐-‐> verovering en ‘helotisering’ van een groot deel van Messenië -‐ 685 -‐ 668 aCn: Tweede Messeense Oorlog -‐-‐> verovering van heel Messenië -‐ begin 7e eeuw aCn: wellicht hervorming van Sparta -‐ Grote Rhetra: ‘wet’ -‐-‐> orakelspreuk aan legendarische wetgever Lykurgus (later gezien als stichter van de Spartaanse eunomia, ‘goede orde’ -‐ eind 6e eeuw aCn: formering Peloponnesische Bond olv. Sparta -‐ rol van Sparta in de verdrijving van de Atheense tiran Hippias -‐ later steun aan Isagoras, tegenstander van Kleisthenes -‐ grote rol van de Spartanen tijdens de Tweede Perzische Oorlog (Thermopylai)
3.3. Sparta: maatschappelijke structuur -‐ vanaf 6e eeuw aCn: sterk gemilitariseerd -‐ Spartaanse burgers (homoioi, ‘gelijken’, ook wel Spartiaten) -‐-‐> volwassen mannen ouder dan 30 jaar -‐ lid van sussition, ‘eetgenootschap’ (ca. 15 man) -‐ maandelijkse bijdragen op basis van landbezit (kleroi) -‐ wie de bijdrage niet kon opbrengen, verloor burgerschap -‐ collectieve opvoeding (agoge) -‐ vanaf 7 jaar -‐ nadruk op militaire training, gehardheid, uithoudingsvermogen en discipline -‐ vanaf 18 jaar onder toezicht van een volwassen Spartiaat -‐ hebontes (20 -‐ 20 jaar) trainen 18-‐20 jarigen -‐ perioikoi (‘omwonenden’) -‐ vrije inwoners van Sparta -‐ geen politieke rechten -‐ eigen gemeenschappen binnen Spartaanse territorium -‐ landbouw, maar vooral handel, nijverheid -‐-‐> Spartiaten mochten zich hier niet mee bezighouden -‐ betalen tribuut -‐ leveren soldaten -‐ heloten (‘staatsslaven’ van Sparta) -‐ overwonnen bevolkingsgroepen in Laconië, maar vooral Messenië -‐ bewerkten landerijen (kleroi) van Spartiaten -‐ numeriek in de meerderheid -‐-‐> Spartiaten voortdurend waakzaam -‐-‐> verklaring voor Spartaans militarisme? 9 / 37
-‐ Spartaanse vrouwen -‐ vrijer dan elders -‐ trainden mee met de jongens, ook gevechtstraining -‐ bezaten en beheerden onroerend goed -‐ verdedigden polis wanneer mannen op campagne waren -‐ huwelijk en gezin -‐ man en vrouw zagen elkaar niet vaak -‐ mannen in training, of na hun dertigste vaak in sussition -‐ kinderen (jongens) vanaf 7 jaar collectief opgevoed -‐ staat belangrijker dan gezin
3.4. Sparta: werking politiek -‐ twee koningen -‐ erfopvolging uit twee koningshuizen (Agiaden en Eurypontiden) -‐ legeraanvoerders -‐ religieuze functies -‐ deel van de rechtspraak -‐ magistraten: 5 eforen (‘opzichters’) -‐ jaarlijks gekozen door volksvergadering -‐ elke burger -‐ gedurende 1 jaar -‐ geen herverkiezing toegestaan -‐ allerlei taken -‐ konden koningen juridisch ter verantwoording roepen -‐ gerousia: raad (van ouderen) -‐ 28 Spartiaten die ouder waren dan 60 jaar + de twee koningen -‐ voor het leven gekozen via acclamatie in de volksvergadering -‐ probouleutische en juridische functies -‐ apella: volksvergadering -‐ alle volwassen Spartiaten ouder dan 30 jaar -‐ geen debatten, wel stemmen -‐ magistraten en geronten kiezen
3.5. Sparta: interne conflicten en neergang -‐ 5e eeuw -‐ begin 4e eeuw: steeds meer interne problemen -‐ politieke gelijkheid onder Spartiaten -‐ economische ongelijkheid -‐ rijken trouwen binnen eigen kring -‐ teveel nakomelingen -‐-‐> fragmentatie kleros -‐-‐> zoons kunnen bijdrage aan sussition niet meer opbrengen -‐-‐> verlies burgerschap -‐ steeds minder Spartiaten -‐-‐> vrijgelaten heloten (neodamodeis), perioiken en huurlingen in het leger -‐ slag bij Leuctra (371 aCn): Sparta definitief verslagen door Thebe
3.6. De Peloponnesische Oorlog -‐ oorzaak: wantrouwen Sparta en haar bondgenoten en andere poleis tegenover Atheens imperium -‐ aanleidingen -‐ 433 aCn: conflict Korinthe (bondgenoot Sparta) vs. Korkyra -‐-‐> Athene steunt Korkyra -‐ kwestie Potidaea -‐ kolonie van Korinthe -‐ deel van Atheens imperium -‐ Potidaea komt in opstand -‐-‐> Athene slaat deze neer (pas in 430 aCn) -‐-‐> Sparta had Potidaea hulp beloofd -‐ organiseert eerst congres Peloponnesische Bond -‐-‐> Korinthe en Megara (<-‐-‐ Atheense handelsboycot) dringen aan op oorlog
10 / 37
-‐ eerste fase (Archidamische oorlog, 431 -‐ 421 aCn) -‐ Spartanen vallen Attica binnen -‐ Atheners trekken zich terug in de stad, tussen de Lange Muren -‐ epidemie 430/429: Perikles sterft -‐ 10 jaar lang Spartaanse strooptochten in Attica -‐ 425: Atheense vloot verovert Pylos, Messenië -‐ 424: Slag bij Delium: Athene verslagen -‐ Spartaan Brasidas dringt door tot Thracië -‐ Brasidas en Atheense strateeg Kleon sterven in de strijd -‐ 421: Vrede van Nicias -‐ tweede fase (421 -‐ 413 aCn) -‐ 418: Slag bij Mantinea -‐ Sparta vs. bondgenootschap (inclusief Athene) olv. Argos -‐ Sparta wint -‐ 415 -‐ 413: Atheense expeditie naar Sicilië -‐ poging machtsuitbreiding in Westen -‐ vs. Syracuse (kolonie van Korinthe) -‐ op advies van Alkibiades -‐-‐> valt in ongenade in Athene door heiligschennis -‐-‐> vlucht naar Sparta -‐-‐> op zijn advies Spartaanse hulp aan Syracuse -‐ Athene vernietigend verslagen -‐ Spartanen bezetten deme Dekelea -‐-‐> zilvermijnen Laureion dicht -‐-‐> slaven lopen over -‐-‐> voedselaanvoer over land naar Athene afgesneden -‐ derde fase (413 -‐ 404 aCn) -‐ samenwerking Sparta met Perzen -‐ Perzen leveren schepen, Sparta huurlingen -‐ Perzië hoopt op uitputtingsoorlog Athene-‐Sparta -‐ Alkibiades, inmiddels in Sardis -‐ adviseert Perzische satraap -‐ adviseert in het geheim ook Athene -‐-‐> biedt hen Perzische hulp in ruil voor -‐ afschaffing democratie -‐ rehabilitatie -‐ 411: oligarchische coup in Athene -‐-‐> gaat ten onder door gebrek aan steun van de vloot (thetes) -‐-‐> halen Alkibiades terug -‐ Perzen en Spartanen krijgen toegang tot de Zwarte Zee in handen -‐-‐> Atheense graantoevoer afgesneden -‐ 404: Athene geeft zich over -‐ Atheens imperium (Delisch-‐Attische Bond) opgeheven -‐ vloot uitgeleverd -‐ Lange Muren geslecht -‐ installatie tyrannie van de dertig
11 / 37
4. Atheense maatschappij, Griekenland in de 4e eeuw aCn, Alexander de Grote 4.1. Maatschappij Klassiek Athene -‐ diverse, overlappende structuren -‐ vrijen & slaven -‐ burgers & niet-‐burgers -‐ rijk & arm -‐ vrijen & slaven -‐ sinds Solon (594 aCn): geen schuldslavernij van burgers meer in Athene -‐ antiek Griekenland en Rome waren slavenmaatschappijen -‐ meestal personen van buiten eigen gemeenschap -‐ oorlogsvoering -‐-‐> krijgsgevangenen -‐ mensenroof -‐ kinderverkoop (arme families) -‐ juridische straffen -‐ vondelingen -‐ natuurlijke aanwas -‐ tewerkstelling -‐ mijnen (zilvermijnen van Laureion in Athene) -‐ landbouw -‐ handel & nijverheid -‐ huishoudens -‐ vrijlating en vrijkoping mogelijk -‐ minder bij Grieken dan bij Romeinen -‐ Athene: vrijgelaten slaaf wordt metoik -‐ verschillen in levenslot en welstand (cf. mijn vs. huishouden) -‐ status: -‐ slaaf is juridisch gesproken een voorwerp -‐ meester heeft maximale beschikking -‐ burgers & niet-‐burgers -‐ Atheense politai (volburgers): -‐ volwassen mannen -‐ vader met Atheens burgerrecht -‐ moeder die zelf de dochter van een burger was -‐ vrouwen en minderjarige kinderen: ‘verwanten van burgers’ -‐ vrije niet-‐burgers -‐ vreemdelingen op doorreis (xenoi) -‐ inwonende vreemdelingen (metoikoi) -‐-‐> veel in Piraeus -‐ onderlinge verschillen in welstand binnen de diverse groepen (burgers, metoikoi, slaven) -‐ politieke gelijkheid -‐ nooit sociaal-‐economische gelijkheid -‐ burgers -‐ grootgrondbezitters vs. -‐ kleine boeren, landlozen, dagloners -‐ metoikoi: -‐ armen vs. -‐ (zeer) rijken (verwierven soms burgerschap)
4.2. Griekse wereld in de 4e eeuw aCn -‐ Sparta na overwinning op Athene -‐ installatie oligarchische regimes in overwonnen poleis -‐ meestal dekarchie (bewind van 10) -‐ gesteund door een militaire eenheid olv. een harmost -‐ legden schattingen op -‐ laten bondgenoten niet delen in de voordelen van de overwinning -‐-‐> zeer impopulair in de Griekse wereld 12 / 37
-‐ nieuwe Spartaanse koning Agesilaos (399 -‐ 360 aCn) streeft naar herstel van Sparta’s populariteit -‐ Sparta -‐ verbreekt banden met bondgenoot Perzië -‐ wil Ionische poleis bevrijden -‐ 396: oorlog met Perzen -‐ Perzen -‐ organiseren anti-‐Spartaanse coalitie (Korinthe, Thebe, Athene, ...) -‐ geven geld -‐-‐> herstel Atheense vloot -‐ Korinthische Oorlog (395 -‐ 386) tussen Sparta en coalitie olv. Perzië -‐ Koningsvrede (386) -‐ koine eirene: algemene vrede -‐ poleis autonoom (geen nieuwe machtsblokken) -‐ Sparta door Perzië aangesteld als waakhond -‐ toch weer Spartaanse agressie -‐-‐> culmineert in de bezetting van Thebe -‐-‐> met Atheense steun ongedaan gemaakt -‐ oorlog Sparta-‐Thebe (378 -‐ 371) -‐-‐> Sparta verslagen in Slag bij Leuctra (371) -‐ Athene: vrees voor Sparta -‐-‐> oprichting Tweede Attische Zeebond (379) -‐ niet imperialistisch -‐ Athene onderworpen aan stemming van de bondsraad -‐ geen klerouchiai -‐ geen tribuut -‐ na Slag bij Leuctra -‐ Athene toch weer imperialistische neigingen -‐-‐> Bondgenotenoorlog (357 -‐ 355) -‐-‐> einde Zeebond
4.3. Opkomst van Macedonië -‐ structuur Macedonische staat -‐ monarchie, geen poleis -‐ formeel koning gekozen door legervergadering -‐ in praktijk erfelijk -‐ aristocratie staat koning bij als hetairoi (‘metgezellen’) -‐-‐> ruiterij in leger -‐-‐> koning: primus inter pares -‐ hetairoi -‐-‐> leiding stammen en familiegroepen gebaseerd op -‐ bloedverwantschap -‐ loyaliteit -‐ patronage -‐ in binnenland: onderhorige vorsten -‐-‐> gezag van de koning hing af van militair kunnen en charisma -‐ 5e eeuw: -‐ verplaatsing politiek/militair zwaartepunt naar oostelijke kustvlakte -‐ nadruk op onalankelijke boerenstand -‐-‐> kern hoplietenleger: pezhetairoi (‘hetairoi-‐te-‐voet’) -‐-‐> naast adellijke ruiterij (hetairoi) -‐ Filippos II (359-‐336 aCn) -‐ onderwerpt stammen/vorsten in binnenland -‐ verslaat Thraciërs en Illyriërs -‐ verovert poleis aan de kust, oa. -‐ Amphipolis -‐ mijngebied van het Pangaeus gebergte -‐-‐> financiering van de legerhervorming -‐ staand leger -‐ nadruk op infanterie -‐ ruiterij op de flanken -‐ peltasten (lichtbewapende infanterie, boogschutters) -‐ introductie van sarissa (5+ meter lange lans) 13 / 37
-‐ ambitie Filippos: verovering Griekenland -‐-‐> maakt handig gebruik van onderlinge verdeeldheid van de poleis -‐-‐> Slag bij Chaeronea (338): bondgenootschap Athene-‐Thebe vs. Filippos -‐-‐> Filippos wint -‐ 337: congres van de poleis olv. Filippos in Korinthe -‐-‐> oprichting Korinthische bond: doelen: -‐ orde bewaren in Griekenland -‐ instrument voor expeditie tegen Perzische Rijk -‐ 336: Filippos vermoord -‐-‐> zijn zoon Alexander volgt hem op
4.4. Alexander -‐ Alexander onderdrukt snel opstanden -‐ Balkanvolken (Thraciërs, Illyriërs) -‐ poleis (verwoesting Thebe) -‐ 336/335: Alexander erkend als leider van de Korinthische Bond -‐ zet de reeds geplande expeditie tegen Perzië door -‐ 334: begin veldtocht tegen Perzië -‐ “bevrijding Ionische Grieken” -‐ “straffen Perzische Rijk voor eerdere invasies” -‐ Slag bij de Granikos -‐ bevrijding poleis -‐ herfst 333: Slag bij Issos -‐ Alexander wint -‐ Darius III vlucht -‐ verovering Fenicië (verwoesting Tyrus) -‐ verovering Syrië -‐ verovering Egypte (tot dan onder Perzische heerschappij) -‐-‐> Alexander binnengehaald als nieuwe farao -‐-‐> Orakel Zeus-‐Amon: ‘zoon van Zeus’ -‐ 1 oktober 331: Slag bij Gaugamela -‐ opnieuw overwinning -‐ Darius III vlucht nogmaals -‐ Alexander trekt zuidwaarts langs de Tigris -‐ intocht in Babylon -‐ trekt Iran binnen -‐ Susa -‐ Persepolis (verwoest paleis van de Achaemeniden, de Perzische dynastie) -‐ voorjaar 330: naar Medië -‐ Darius alweer verder gevlucht -‐ formeel einde van de expeditie van de Korinthise Bond olv. Alexander -‐ bondgenotentroepen naar huis gestuurd -‐ Alexander gaat verder met eigen leger -‐ het lijk van Darius wordt gevonden -‐ vermoord door satrapen van Bactrië en Sogdiana -‐ plechtige begraving in Persepolis -‐ Alexander beschouwt zich als nieuwe Perzische koning -‐ hij wil de moordenaars straffen -‐ introductie van Perzische hofgebruiken (proskynesis: zich in het stof werpen voor de koning) -‐ voorjaar 329: Hindoe Koesj en rivier de Oxus over naar Bactrië -‐-‐> moordenaar van Darius uitgeleverd en geëxecuteerd
14 / 37
-‐ in Sogdiana: grens van het Perzische Rijk bereikt (Syr Darja) -‐-‐> Alexander keert om -‐-‐> gaat opstand van Iraanse adel bestrijden (329 -‐ 327) -‐ 327: opnieuw Hindoe Koesj over, naar India -‐ voorjaar 326: door dal van Kaboel naar de Indus -‐ tropische regio, vreemde wereld voor Macedoniërs -‐ successen tegen vorsten van de Punjab -‐ leger weigert verder te gaan -‐ dramatische terugtocht door Gedrosische woestijn -‐ 325: terug in Persis -‐ in Susa: massabruiloft Macedonische adel met Perzische edelvrouwen -‐-‐> creatie nieuwe Macedonisch-‐Perzische elite -‐ toevoeging Iraanse regimenten -‐-‐> muiterij onder Macedonische troepen -‐-‐> verzoening -‐ plannen voor nieuwe veldtocht -‐-‐> Alexander sterft plotseling, op 32-‐jarige leeftijd, in Babylon (323) -‐ enorm rijk (4000 km oost-‐west) -‐-‐> valt snel uiteen na Alexanders dood -‐ strijd onder voornaamste generaals (diadochen, ‘opvolgers’) -‐ Alexanders familie al snel vermoord -‐ uiteindelijk, na anderhalve generatie strijd, drie grote koninkrijken -‐ Antigonidenrijk (Macedonië) -‐ Seleucidenrijk (Asia Minor en voormalig Perzische Rijk) -‐ Ptolemaeënrijk (Egypte)
4.5. Historische betekenis van Alexander -‐ enorme geografische verspreiding van Griekse cultuur -‐ hellenisering van het oosten / oriëntalisering van de Grieken -‐ verspreiding Grieks als algemene bestuurstaal -‐ ontstaan nieuwe vorm van Grieks koningschap -‐ deels oosters geïnspireerd -‐ heerserscultus -‐ economische impulsen -‐ stichting steden (vele Alexandria’s) -‐ aanleggen wegen, havens -‐ Perzische schatten omgesmolten tot muntgeld -‐ wetenschappelijke verrijking -‐ Alexander nam geleerden mee op zijn expedities -‐ veel nieuwe kennis -‐ niet het einde van de polis -‐ veel nieuwe poleis gesticht (intern autonoom) -‐ buitenlandse politiek voortaan (meestal) overgelaten aan de koningen)
15 / 37
5. De Hellenistische wereld 5.1. De Diadochen -‐ na de dood van Alexander -‐ diadochen verdelen het rijk onder elkaar -‐-‐> regenten -‐ Alexanders halsroer: nominaal monarch -‐ men wacht op de geboorte van de zoon van Alexander en Roxane -‐ onderlinge strijd -‐ rond 315: Alexanders bloedverwanten vermoord -‐ rond 300 blijven Antigonos en zoon Demetrios, Ptolemaios en Seleukos over -‐ Antigonos meeste succes -‐-‐> Slag bij Ipsos (301): verslagen door coalitie van Ptolemaios en Seleukos (met hulp van Macedonië en Thraciërs) -‐ Ptolemaios koning van Egypte -‐ Seleukos koning van Voor-‐Azië -‐ 277: Antigonos Gonatas (zoon van Demetrios) koning van Macedonië -‐ kleinere machtsblokken -‐ koninkrijk Pergamon (Klein-‐Azië) -‐ Aetolische Bond (NW Griekenland) -‐ Achaeïsche Bond (Peloponnesos)
5.2. Koninkrijken en steden -‐ structuur Hellenistische monarchieën -‐ basileus -‐ adviescollege van philoi, ‘vrienden’ -‐-‐> door individuele vorst geselecteerd uit -‐ hoogste administrateurs -‐ legeraanvoerders -‐ provinciebestuurders -‐ stedelijke elites -‐ professionele legers van huurlingen -‐ Griekse, Macedonische -‐ soms ook inheemse -‐ bovenlaag -‐ Grieken en Macedoniërs -‐ migratie (vooral naar Seleucidenrijk en Ptolemaeïsch Egytpe) -‐ urbanisatiepolitiek van de koningen (behalve in Egypte) -‐ burgerrechten in nieuwe steden niet voor inheemse bevolking -‐ heerserscultus (behalve in Macedonië) -‐ relatie steden -‐ koningen -‐ proces van ‘uitwisseling’ tussen koningen en poleis -‐ koning: goddelijke weldoener -‐ bood giften en bescherming -‐ garandeerde ‘vrijheid’ en ‘autonomie’ -‐ steden -‐ bewezen de koning (goddelijke) eer -‐ betaalden tribuut (phoros) -‐ leden van de stedelijke elites behoorden soms tot de philoi van de koning
5.3. Hellenistische poleis -‐ meeste poleis nu onder het gezag van koningen -‐ verlies autonomie -‐ maar: niet elke polis was autonoom in de Klassieke Tijd -‐ vrijwel alle poleis formeel tot democratieën gemaakt door Alexander & koningen -‐ probouleutische raad -‐ volksvergadering -‐ verkozen magistraten -‐ sluipende oligarchisering -‐ magistraten < bovenklasse <-‐-‐ geen vergoeding voor ambtsvervulling -‐ raadsleden (bouletai) ontwikkelen zich tot ambtselite -‐ actief als weldoeners (euergetai) 16 / 37
-‐ polis bloeit in Hellenistische periode: meer poleis dan ooit tevoren -‐ ook ontwikkelingen ‘boven’ of ‘buiten’ polis-‐kader -‐ politiek van de koninkrijken -‐ ontwikkeling van het koine Grieks -‐ holoudingen als centra van cultuur en wetenschap -‐ godsdienstig individualisme -‐ veranderingen in architectuur -‐ dambordpatroon -‐ luxueuze privé-‐woningen van de rijken -‐ meer monumentale publieke gebouwen
5.4. Antigonidenrijk -‐ Dynastie van de Antigoniden -‐ < Antigonos Gonatas -‐ opvolgers van de dynastie van de Argeaden (Filippos II, Alexander) -‐ geen heerserscultus -‐ geen absolutistisch koningschap -‐ voortzetting Macedonische traditie -‐ koning verkozen -‐ primus inter pares -‐ beroepsleger uit onalankelijke boerenstand (aangevuld met huurlingen) -‐ taak van de koning -‐ rijk verdedigen tegen Illyriërs en Kelten/Galaten (N en W) en andere koninkrijken <-‐-‐ passieve controle van Griekenland, bewaking van de grens met Thracië -‐ voordelen van Macedonië -‐ homogene bevolking -‐ dynastie van lokale oorsprong -‐ bestaande infrastructuur (wegen, forten) -‐ probleem -‐ bevolking krimpt door emigratie van Macedoniërs -‐ minder middelen dan andere rijken -‐ voortzetting van de bouw van versterkte forten langs de grenzen -‐ Griekenland gecontroleerd dmv. garnizoenen op strategische punten -‐ Demetrias (vloot) -‐ Chalkis -‐ Korinthe
5.5. Seleucidenrijk -‐ Seleukos I Nikator erft leeuwendeel van Alexanders rijk -‐ Klein-‐Azië en Syrië -‐ Iran en Mesopotamië -‐ ... -‐ enorme economische reserves (zijderoute, specerijenhandel) -‐ bevolking -‐ 50-‐60 miljoen -‐ etnisch zeer divers -‐ potentiële zwakte -‐ immigratie van Grieken en Macedoniërs -‐ politiek van stedenstichting -‐ Grieks-‐Macedonische bovenlaag -‐ ‘infiltratie’ van gehelleniseerde inheemse elite
17 / 37
-‐ heerserscultus -‐ koning als stedenstichter -‐-‐> werden traditioneel vereerd in de Griekse wereld -‐ koningen waren symbool van eenheid -‐ problemen -‐ grote etnische diversiteit -‐ enorme omvang van het rijk -‐-‐> afsplitsingen -‐ satrapieën Indus vallei (305) -‐ Pergamon (medio 3e eeuw) -‐ Bactrië (230) -‐ 164 -‐ 150 Makkabeeën-‐opstand -‐-‐> Judea onalankelijk -‐ feitelijke macht van de Seleuciden beperkt tot Syrië en Irak -‐ vele dynastieke twisten
5.6. Ptolemaeënrijk -‐ Ptolemaios I Soter kiest Egypte bij aanvankelijke verdeling onder diadochen -‐ agrarisch zeer rijk (Nijl-‐bevloeiing) -‐ goed verdedigbaar -‐ Ptolemaeën erven een strak georganiseerde faraonische planeconomie -‐-‐> bouwen deze verder uit -‐ weinig urbanisatie -‐ geen vermenging Grieken-‐Macedoniërs en Egyptenaren -‐ G’en en M’s vestigen zich in Alexandria, Ptolemais en Fayoum -‐ koningen nemen de rol van de farao over -‐-‐> heerserscultus -‐ Alexandria -‐ hoofdstad / residentie van de dynastie -‐ grote handels-‐ en havenstad -‐ wereldwijde connecties -‐ burgerij van Grieken -‐ Joden en Egyptenaren -‐ agrarische exploitatie -‐ 40+ nomen (districten) -‐ districtshoofd (nomearches) -‐ militaire gouverneur (strategos) -‐ financiële ambtenaar (epimeletes) -‐ jurist (epistates) -‐ bestuur geregeld vanuit Alexandrië -‐ hoofdbestuurder: dioiketes, bijgestaan door oikonomoi -‐ boeren -‐ zaaigoed van de overheid -‐ staan alles surplus af behalve directe levensbehoefte -‐ weidegrond en vee in handen van de koning -‐ veel staatsmonopolies (bv. papyrus, zout, olijfolie, textiel, ...) -‐ verzet boeren -‐ vlucht van het land (anachoresis) -‐ vorming roversbenden -‐ vanaf 200 aCn: dynastie zwak (incestueuze huwelijken)
5.7. Rome in de Hellenistische wereld -‐ 215: pact tussen -‐ Carthaagse generaal Hannibal (tweede Punische Oorlog) -‐ Filippos V van Macedonië -‐-‐> Rome verklaart oorlog: Eerste Macedonische Oorlog (215 -‐ 205 aCn) -‐ 200 -‐ 196: Tweede Macedonische Oorlog -‐ Rhodos en Pergamon roepen Romeinse hulp -‐-‐> tegen Macedonisch-‐Seleudische coalitie -‐ Slag bij Cynoscephalae (197) -‐-‐> Griekenland ‘vrij’ verklaard door Quinctius Flaminius (196)
18 / 37
-‐ 192: Antiochos III (Seleuciden) valt Griekenland binnen -‐-‐> verslaan door Rome bij Thermopulai (191) en Magnesia (Klein-‐Azië, 190/189) -‐ Vrede van 188: -‐ Seleuciden ontruimen Klein-‐Azië -‐ raken vloot kwijt -‐ moeten zware ‘herstelbetalingen’ betalen aan Rome -‐ herstel van de Macedonische economie -‐ nieuwe vorst Perseus (179 -‐ 168) -‐ Derde Macedonische Oorlog (171 -‐ 167) -‐-‐> Slag by Pydna (168) -‐-‐> Consul Aemilius Paullus verdeelt Macedonië in vier districten -‐ onrust blijft -‐-‐> Vierde Macedonische Oorlog (149/148) -‐-‐> Macedonië, Thessalië en Epirus worden provincia Macedonia -‐ 146: opstand van de Grieken olv. Korinthe -‐-‐> verslagen -‐ stedenbonden opgeheven -‐ Korinthe verwoest -‐ Griekenland onder curatele van het Romeinse gezag in Macedonië -‐ 133: laatste koning van Pergamon laat zijn koninkrijk na aan Rome -‐-‐> slaan opstand van Aristonicus neer -‐-‐> provincia Asia (130) -‐ oorlogen tegen Mithridates van Pontos -‐-‐> Romeinse controle over grote delen van Klein-‐Azië, olv. Pompeius (jaren ’60 van 1e eeuw aCn) -‐ 96 aCn: Ptolemaios Apion laat Cyrene (deel van Ptolelemaeïsch Egypte) na aan Rome <-‐-‐ dynastieke twisten -‐ Egypte definitief in Romeinse handen na zeeslag bij Actium (31 aCn)
19 / 37
6. De opkomst van Rome 6.1. Pre-‐Romeins Italië -‐ Italische volkeren (sinds late tweede millennium aCn) -‐ Latijnen (waartoe Romeinen behoorden) -‐ Umbriërs, Samnieten, ... -‐ Etrusken (Etrurië, d.i. Toscane): niet-‐Indo-‐Europees volk -‐ Griekse poleis in het zuiden en op Sicilië
6.2. Etrusken -‐ niet-‐Indo-‐Europees, taal niet ontcijferd, wellicht < Klein-‐Azië -‐ stadscultuur -‐ aristocratische bovenlaag -‐ onderlaag van inheemse horige boeren -‐ eerst koningen, later oligarchieën -‐ overname Grieks alfabet -‐-‐> doorgeven aan Romeinen -‐ grote invloed op Rome: politieke en religieuze gebruiken (leverschouwing, ambtsinsignia, ...)
6.3. Rome in de Koningstijd -‐ gunstige ligging -‐ aan de Tiber -‐ kruispunt wegen -‐ goede weidegronden -‐ 10e eeuw: eerste nederzettingen op heuvels rond moerassig dal (latere Forum) -‐ geregeerd door koningen -‐ vroegste sociale organisatie (zeer onzeker!) -‐ rex -‐ patres -‐ gentes -‐ belangrijkse patres in Senatus (adviesraad koning) -‐ comitia curiata -‐ bevolking in drie tribus van elk 10 curiae -‐ elke curia leverde 100 soldaten -‐-‐> 3000 infanterie -‐-‐> 300 equites -‐ belang patronage: alle patres waren patronus van hun clientes (arme alankelijken) -‐ 1e kwart 6e eeuw: droogleggen en plaveien van het dal -‐-‐> Forum Romanum -‐ onder invloed van de Etrusken -‐ stadsontwikkeling -‐ sociale en militaire hervormingen -‐ introductie hoplieten-‐tactiek -‐ classis: burgers die wapenuitrusting kunnen betalen -‐ infra classem: de rest -‐ onder koning Servius Tullius (ca. 525 aCn) -‐ verdubbeling legio: 3000 -‐-‐> 6000 -‐ nieuwe volksvergadering: comitia centuriata -‐ indeling burgerij in vermogensklassen -‐ Serviaanse indeling -‐ vermogensklasse I -‐ 18 centuriën ruiterij -‐ 80 centuriën infanterie -‐ 40 seniores -‐ 40 iuniores -‐ vermogensklasse II: 20 centuriën infanterie -‐ 10 seniores -‐ 10 iuniores -‐ vermogensklasse III: 20 centuriën infanterie -‐ 10 seniores -‐ 10 iuniores 20 / 37
-‐ vermogensklasse IV: 20 centuriën infanterie (lichtgewapenden) -‐ 10 seniores -‐ 10 iuniores -‐ vermogensklasse V: 30 centuriën infanterie (lichtgewapenden) -‐ 15 seniores -‐ 15 iuniores -‐ plus: 4 à 5 centuriën non-‐combatanten, en 1 centuria proletarii -‐ totaal: 193 centuriën -‐ hoogste klassen hadden de meeste centuriën -‐ er werd per centuria gestemd tot de meerderheid bereikt werd -‐ ouderen stemmen vóór jongeren -‐-‐> dominantie rijkere en oudere burgers -‐ administratieve hervorming: nieuwe tribus indeling -‐ 4 stad -‐ 6 platteland (uiteindelijk 31) -‐ 510/509: aristocratische coup tegen tirannieke koning Tarquinius Superbus -‐-‐> Rome voortaan Republiek, geleid door twee jaarlijks verkozen consuls
6.4. De Standenstrijd -‐ begin Republiek tot vroege 3e eeuw aCn -‐-‐> Romeinse politiek gedomineerd door conflict patriciërs vs. plebejers -‐ geboorteadel van patriciërs is dominant -‐ economisch -‐ sociaal-‐politiek -‐ juridisch -‐ rest bevolking: plebejers -‐ gedifferentieerde groep -‐ rijke plebejers -‐-‐> willen toegang tot ambten -‐ arme plebejers -‐-‐> willen schuldenverlichting en landherverdeling -‐ eerste fase (494 -‐ 449) -‐ 494: secessio plebis -‐ massale werk-‐ en legerdienstweigering van het plebs -‐ oprichting eigen politieke instituties -‐ concilium plebis -‐-‐> plebiscieten -‐ 10 tribuni plebis -‐-‐> sacrosanct, plebs staat garant -‐-‐> taken: -‐ helpen plebejers via auxilium en intercessio -‐ veto over besluiten -‐ 449: patriciërs erkennen onschendbaarheid van de volkstribunen -‐ medio 5e eeuw: Twaalf Tafelen -‐-‐> codificatie van de wetten -‐-‐> doorbreekt juridisch monopolie van de patriciërs -‐-‐> creëert rechtszekerheid, want nu geschreven wetten -‐ 445: lex Canuleia: verbod op huwelijken tussen patriciërs en plebejers opgeheven -‐ tweede fase (449 -‐ 367/366) -‐ compromis -‐ hoogste gezag bij college van tribuni militum consulari potestate (krijgstribunen met consulaire bevoegdheden) -‐-‐> zowel patriciërs als plebejers -‐ 420: openstelling ambt van quaestor voor plebejers -‐ 367/366: volkstribunen Licinius en Sextius -‐ voortaan mag één van beide consuls plebejer zijn (vanaf 323 deze mogelijkheid voor beide consuls, andere functies volgen) -‐ schuldenverlichting arme plebejers -‐ 363: nieuw magistratuur -‐-‐> praetor, belast met rechtspraak
21 / 37
-‐ derde fase (367/366 -‐ 287) -‐ problemen van de landlozen opgelost door gebiedsuitbreiding van Rome -‐ 325: formele afschaffing schuldslavernij (nexum) -‐ 300: lex Valeria -‐-‐> door magistraten ter dood veroordeelden kunnen beroep doen op populus (provocatio ad populum) -‐ 287: lex Hortensia -‐-‐> plebescieten krijgen kracht van wet voor hele populus (niet slechts plebejers) -‐-‐> concilium plebis -‐-‐> comitia tributa -‐-‐> formering patricisch-‐plebejische elite: nobilitas
6.5. De verovering van Italië -‐ 493: slag bij het meer van Regillus tegen de Latijnse steden -‐-‐> coalitieverdrag (foedus Cassianum) -‐ 396: verovering Veii -‐ ca. 390: Rome tijdelijk ingenomen door een Keltische stam -‐ 343 -‐ 341: Eerste Samnitische Oorlog -‐ Rome / Latijnse Bond / Capua vs. -‐ Samnieten -‐ ongenoegen onder Latijnse steden -‐-‐> 341 -‐ 338: Latijnse Oorlog -‐ Rome wint -‐ Latijnse Bond ontbonden -‐ meeste Latijnse steden bij Rome ingelijfd -‐ andere krijgen een afgezwakt burgerrecht (sine suffragio) -‐ andere worden socii -‐ Tweede Samnitische Oorlog (326 -‐ 321, 316 -‐ 304) -‐ 312: Aanleg Via Appia -‐ Derde Samnitische Oorlog (298 -‐ 290) -‐ monsterverbond Samnieten, Etrusken, Umbriërs, Kelten -‐ Rome wint in Slag bij Sentinum (295) -‐ Vrede van 290: -‐-‐> Rome hegemonie Italië ten zuiden van de Po -‐ Tarente roept hulp in van koning Purrhos van Epirus -‐ 280: invasie Italië door Purrhos -‐-‐> ‘wint’ (met zware verliezen) twee veldslagen -‐-‐> trekt zich terug (275) -‐-‐> Tarente onderworpen (270)
6.6. De Punische Oorlogen -‐ 5e -‐ 4e eeuw aCn: opkomst Carthago als Mediterrane grootmacht -‐ 264: Rome komt Messina te hulp tegen Carthago -‐ Eerste Punische Oorlog (264 -‐ 241) -‐ Romeinse overwinning in zeeslag (241) -‐ vrede -‐ Carthago doet herstelbetalingen -‐ Carthago staat Sicilia en (iets later) Sardinia en Corsica af -‐-‐> eerste twee Romeinse provincies -‐ Carthaagse machtsuitbreiding op Iberisch schiereiland -‐-‐> Romeinse wantrouwen -‐ Ebro verdrag: Ebro = noordgrens van Carthaagse invloedssfeer -‐-‐> door Rome geschonden: hulp aan Spaanse stad
22 / 37
-‐ Tweede Punische Oorlog (218 -‐ 201) -‐ Hannibal trekt over de Alpen -‐-‐> verslaat Rome in Slag bij Cannae (216) -‐ Italiaanse bondgenoten blijven Rome trouw -‐ Rome begint tweede front in Spanje -‐-‐> 204: Carthaags Spanje in Romeinse handen -‐-‐> Rome steekt over naar Noord-‐Afrika -‐-‐> Hannibal teruggeroepen en definitief verslagen -‐ provincialisering Spanje
6.7. Staatsinstellingen van de Romeinse Republiek -‐ volksvergaderingen -‐ algemeen -‐ directe vergadering -‐ stemmen/kiezen per stemgroep (curia/centuria/tribus) -‐ geen debatten -‐ comitia curiata -‐ in Republiek louter nog ceremonieel/religieus -‐ stemt per curia (oude districtsindeling uit Koningstijd) -‐ comitia centuriata -‐ hele populus -‐ voorgezeten door consul/praetor -‐ stemmen per centuria (193 centuriae) -‐ kiest consuls, praetors, censors -‐ na 218: geen wetgeving behalve oorlogsverklaring -‐ hof van beroep in moordzaken -‐ comitia tributa -‐ stemmen per tribus -‐ 4 stad -‐ 31 platteland -‐ tributa populi -‐ hele populus -‐ voorgezeten door consul/praetor -‐ kiest aediles curules, quaestors -‐ alle wetgeving (leges) -‐ aanvankelijk rechtbank voor ernstige delicten -‐ tributa/concilium plebis -‐ alle plebejers -‐ voorgezeten door volkstribuun of plebejische aediel -‐ kiest tribuni plebis en aediles plebis -‐ wetgeving: plebiscita, op voorstel van de volkstribunen -‐ rechtszaken waarbij tribunen betrokken zijn -‐ magistraten -‐ consul: -‐ jaarlijks 2 -‐ imperium -‐ hoogste autoriteit civiel en militair -‐ praetor: -‐ jaarlijks 4 -‐ imperium -‐ juridische taken / legercommandant -‐ aedile: -‐ jaarlijks 4 -‐ 2 curules -‐ 2 plebis -‐ markten, wegen, voedselvoorziening, spelen, archieven -‐ quaestor: -‐ jaarlijks 10 (sinds 197, later veel meer) -‐ financiën -‐ tribuni plebis -‐ jaarlijks 10 -‐ introductie wetgeving in concilium plebis -‐ auxilio, intercession: vetorecht over beslissingen van andere magistraten 23 / 37
-‐ buitengewoon -‐ dictator -‐ alleenheerser -‐ noodgevallen -‐ benoemd door consul op verzoek van de Senaat -‐ max. 6 maanden -‐ censor -‐ twee mannen, eens om de 5 jaar -‐ 18 maanden -‐ inspectie van de lijst van de Senaat -‐ census -‐ controle van het ‘moreel gehalte’ van de samenleving -‐ senaat -‐ raad van ex-‐magistraten ouder dan 30 jaar -‐ 300, later 600 leden -‐ adviseert magistraten: senatus consulta -‐ zeer invloedrijk -‐ ontvangt en stuurt ambassadeurs -‐ financiële beslissingen tijdens campagnes -‐ rechtbanken -‐ vanaf 149 permanent voor strafzaken -‐ civiele zaken: praetor -‐ questiones perpetuae -‐ juries: equites, later ook senatoren
24 / 37
7. De Romeinse Republiek: imperialisme in ondergang 7.1. Gevolgen van imperialisme: intern -‐ succesvolle veroveringsoorlogen -‐-‐> toevloed rijkdommen en krijgsgevangenen -‐-‐> (senatoriale) elite investeert nieuwe rijkdom in grootgrondbezit -‐-‐> laat die bewerken door krijgsgevangenen als slaven -‐-‐> kleine boeren worden verjaagd en hebben geen toegang tot ager publicus -‐-‐> landloze boeren trekken naar steden, vooral Rome (proletariaat) -‐ probleem: -‐ kleine boerenstand (assidui) = ruggengraat Romeinse leger -‐-‐> bezitscriterium: uitrusting zelf betalen -‐-‐> steeds minder assidui, juist in periode van imperiale expansie -‐ twee mogelijke oplossingen: -‐ landverdeling of -‐ verlaging / afschaffing van het bezitscriterium voor legerdienst -‐ 133 aCn -‐ volkstribuun Tiberius Gracchus ijvert voor verdeling van ager publicus -‐-‐> uit handen van elite nemen en aan arme boeren en proletarii geven -‐ wet wordt aangenomen door volksvergadering (comitia tributa (plebis)) -‐-‐> buiten senaat om -‐-‐> in resulterende conflicten wordt Tiberius vermoord door senatoriale knokploeg -‐ gevolgen van Gracchus’ optreden -‐ (senatoriale) elite wordt verdeeld in twee kampen -‐ populares (werken via comitia tributa) vs. -‐ optimates (werken via senaat) -‐ landverdelingscommissie van Gracchus bleef actief -‐-‐> echter onder controle van de senaat -‐-‐> socii geen toegang -‐ 123: Gaius Gracchus wordt volkstribuun -‐ hernieuwing van Tiberius’ akkerwet in oorspronkelijke vorm -‐ uitbreiding burgerrecht onder socii -‐ graan tegen lage prijs voor proletarii -‐ ook vermoord -‐ 107: Romeinse generaal Gaius Marius -‐ schaft bezitscriterium voor legerdienst af -‐ rekruteert onder proletarii -‐ stelt zijn soldaten land in het vooruitzicht na diensttijd -‐-‐> patroon-‐cliënt relatie tussen veldheer en soldaten -‐-‐> eerste loyaliteit ligt bij commandant, niet bij Republiek
7.2. Gevolgen van imperialisme: extern -‐ structuur rijk -‐ in Italië -‐ Latini (oude steden in Latium + Latijnse kolonies) -‐-‐> ‘Latijns’ burgerrecht -‐-‐> omgezet naar Romeins burgerrecht bij verhuizing naar Rome -‐ Socii: jaarlijkse troepenlevering aan Rome -‐ in provincies -‐ rechteloos -‐ onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan Rome -‐ tribuutbetaling
25 / 37
-‐ ‘provincia’ = ‘taakomschrijving magistraat’ (aanvankelijk) -‐-‐> in veroverde gebieden was een magistraat met imperium nodig -‐-‐> ‘provincia’ -‐-‐> ‘bezettingszone’ (territoriale bijbetekenis) -‐ aanvankelijk: uitbreiding van het aantal praetoren tot 6 voor het bestuur van de provincies -‐ vanaf 197: nieuwe provincies bestuurd door ex-‐magistraten: propraetores (later ook proconsules) -‐ provincies -‐ beschouwd als wingewesten (pas in keizertijd kwam de notie van verantwoordelijkheid van Rome voor de provincialen) -‐ gouverneurs verrijken zich -‐ belastingen geïnd door private maatschappijen (societates) van publicani (geleid door equites) -‐-‐> betaalden Rome een vast bedrag -‐-‐> inden dat bedrag met winst terug in de provincies -‐-‐> veel exploitatie -‐ veel Romeinen en Italiërs als zakenlui actief in provincies (vooral Asia Minor): negotiatores
7.3. De Burgeroorlogen -‐ onvrede onder socii leidt tot Bondgenotenoorlog (91 -‐ 88 aCn) -‐ Etrusken + Umbriërs + Samnieten vormen aparte staat: Italia -‐ lastige oorlog, uiteindelijk doet Rome concessie -‐-‐> burgerrecht voor alle Italiërs -‐ Samnieten vechten nog door -‐-‐> verslagen door Cornelius Sulla (88) -‐ 88: koning Mithridates van Pontos valt Asia binnen -‐-‐> senaat geeft commando aan Sulla -‐-‐> volksvergadering geeft commando aan Marius -‐-‐> Sulla onderneemt mars op Rome met zijn troepen -‐-‐> bloedblad -‐-‐> Sulla vertrekt naar het oosten -‐ 82: Sulla maakt zich na terugkeer meester van Rome -‐ systematische terreur -‐ proscripties: vele populares vermoord -‐ Sulla wordt benoemd tot dictator voor onbepaalde tijd -‐-‐> hervormingen -‐ volksvergadering en tribunen monddood gemaakt -‐ consulaat losgekoppeld van militair commando -‐ versterking van de positie van de senaat -‐ Sulla treedt af in 79 -‐ Sulla’s hervormingen na 79 grotendeels teruggedraaid -‐ ambitieuze populares nobiles bleven via volksvergadering en tribunaat actief -‐-‐> de door optimates gedomineerde senaat werd in het nauw gedreven -‐ ondertussen slavenopstanden olv. Spartacus (73 -‐ 71 aCn) -‐-‐> neergeslagen door Crassus en Pompeius -‐ probleem van endemische piraterij in MZ -‐ 67: voorstel van tribunen/volksvergadering (steun van Cicero) -‐-‐> buitengewoon mandaat voor Pompeius om piraten te bestrijden -‐-‐> klus geklaard in 3 maanden -‐ 66: voorstel van tribunen/volksvergadering (steun van Cicero) -‐-‐> buitengewoon mandaat voor Pompeius om definitief met Mithridates af te rekenen -‐ 61: Pompeius keert in triomf terug uit het oosten -‐-‐> ontslaat troepen maar belooft hen land -‐-‐> senaat weigert land toe te kennen -‐ Pompeius geen invloed meer zonder troepen -‐-‐> vorming Eerste Triumviraat (60 aCn) -‐ Pompeius, Caesar, Crassus -‐-‐> Caesar consul maken in 59 -‐-‐> Pompeius’ veteren zouden hun land krijgen
26 / 37
-‐ Caesar -‐ wordt consul -‐ houdt zijn belofte tegenover Pompeius -‐ krijgt in 58 van volksvergadering commando over Gallië -‐-‐> 58 -‐ 50: verovering van heel Gallië -‐ Pompeius -‐ poogt te bemiddelen tussen senaat en radicaliserende volksvergadering -‐-‐> trekt naar optimates toe -‐ 56: hernieuwing Triumviraat -‐ Crassus naar Syrië -‐-‐> sneuvelt tegen de Parthen -‐ Caesars commando verlengd met 5 jaar -‐ Pompeius krijgt Spanje, maar blijft in Rome (bestuur via legati) -‐ senaat vreest Caesar -‐-‐> weigert zijn commando te verlengen -‐ Pompeius sluit zich bij de senaat aan -‐-‐> in 49 trekt Caesar met zijn troepen de Rubicon over -‐ Caesar heeft al snel heel Italië in handen -‐ 48: Slag bij Farsalos (Thessalië) -‐ Caesar wint -‐ Pompeius wijkt uit naar Egypte (wordt daar vermoord) -‐ Caesar mengt zich in troonstrijd en helpt Kleopatra op de troon -‐ Caesar verkozen tot dictator (eerst voor 10 jaar, dan voor het leven) -‐ voert vele hervormingen door -‐ gerucht dat Caesar rex wil worden -‐-‐> moordaanslag in 44 aCn -‐ Brutus & Cassius initiëren nieuwe periode van burgeroorlogen -‐ Tweede Triumviraat -‐ Caesars erfgenaam en adoptiefzoon Octavius -‐ twee generaals van Caesar: Marcus Antonius en Lepidus -‐-‐> staat hervormen en moordenaars Caesar straffen -‐ Brutus & Cassius verslagen bij Filippi (42) -‐ Lepidus aan de kant gezet -‐ Octavianus krijgt westelijke deel van het Rijk (en al snel Italië) -‐ Marcus Antonius krijgt het oosten -‐ Marcus Antonius huwt Kleopatra -‐ monarchale ambities: Ptolemaeïsch-‐Romeins Rijk -‐-‐> Octavianus ageert tegen Marcus Antonius -‐-‐> verbreking bondgenootschap in 32 -‐-‐> 31 aCn: zeeslag bij Actium -‐ Octavianus wint -‐ zelfmoord Marcus Antonius en Kleopatra -‐-‐> Octavianus alleenheerser
27 / 37
8. Het Romeinse Rijk: keizers en bestuurlijke organisatie, 1e en 2e eeuw pCn 8.1. Augustus -‐ na Actium, twee problemen -‐ demobilisatie legers -‐-‐> landtoewijzing veteranen en ontheemde Italiërs -‐ legalisering en verduurzaming van Octavianus’ machtspositie -‐ oplossing probleem demobilisatie -‐ rijkdom overwinningen (nl. inname Egypte) -‐-‐> land en financiële uitkeringen voor veteranen en landloze Italiërs -‐ kolonisatie (vestiging veteranen en landloze burgers) -‐ Zuid-‐Frankrijk -‐ Spanje -‐ Noord-‐Afrika -‐ Italië -‐ oplossing probleem machtslegalisering -‐ geleidelijk & lastig proces <-‐-‐ in Republikeinse constitutie geen plaats voor permanente alleenheerschappij -‐ 31 -‐ 23 aCn: Octavianus -‐ onafgebroken consul -‐ enkele speciale bevoegdheden, oa. van censor -‐-‐> ‘zuivering’ senaat -‐ 27 aCn: Octavianus -‐ geeft zijn speciale bevoegdheden terug aan de senaat -‐ blijft consul -‐-‐> uit dankbaarheid verleent de senaat hem de titel ‘Augustus’ (‘Verhevene’) -‐-‐> in 2 aCn ook nog Pater Patriae -‐ Augustus voor 10 jaar belast met het bestuur van provincies met legers -‐-‐> bestuurd door legati Augusti pro praetore (‘gezanten van Augustus met de bevoegdheid van praetor’) -‐ na 27 aCn: -‐ Augustus formeel niet meer dan eerste onder leidende Romeinen -‐-‐> princeps -‐ macht van de princeps berustte op zijn auctoritas (gezag, aanzien) -‐-‐> Augustus benadrukte dit aspect van zijn positie -‐ 31 aCn -‐ 284 pCn: Principiaat -‐ vanaf 284: dominaat (Diocletianus) -‐ 23 aCn: crisis -‐ senaatselite protesteert vanwege onafgebroken consulschap van Augustus -‐-‐> herziening van het Principaat -‐ Augustus -‐ legt consulschap neer -‐ krijgt tribunicia potestas en imperium proconsulare maius -‐-‐> = peilers van de staatsrechtelijke bevoegdheid van de keizers -‐ krijgt consulair imperium voor de rest van zijn leven (na hem kregen de keizers dit niet) -‐ had al ‘imperator’ en ‘Caesar’ aan zijn naam toegevoegd -‐-‐> opvolgers namen deze titulatuur over -‐-‐> elke keizer was ‘Imperator Caesar Augustus’ -‐ Tribunicia potestas -‐ bevoegdheden volkstribuun, niet het ambt zelf -‐ gaf mogelijk tot -‐ initiëren wetgeving -‐ vetorecht tegenover andere magistraten en senaat -‐ sacrosanctitas -‐-‐> voorrang boven alle andere magistraten -‐-‐> kon senaat bijeenroepen
28 / 37
-‐ Imperium proconsulare maius -‐ na afleggen consulschap automatisch proconsul over ‘zijn’ provincies (die met de legers) -‐ ‘maius’ -‐-‐> autoriteit in senatoriale provincies <-‐-‐ zijn proconsulair imperium was groter dan dat van de proconsuls daar -‐ expansie -‐ onderwerping Iberisch schiereiland -‐ opschuiving noordgrens tot aan de Donau -‐ consolidatie van de oostgrens (Eufraat) door overeenkomst met Parthische Rijk -‐ nederlaag tegen Germanen in 9 pCn -‐ Rijn wordt versterkte grens -‐ hervormingen te Rome -‐ herbouw, reorganisatie en verfraaiing van de stad -‐ oprichting brandweercorps (vigiles olv. praefectus vigilum) -‐ organisatie voedselvoorziening (annona, olv. praefectus annonae) -‐ politiemacht olv. praefectus urbi -‐ lijfwacht keizer: pretoriaanse garde / cohortes praetoriae olv. praefectus praetorio
8.2. Keizers en dynastieën -‐ Julisch-‐Claudische dynastie -‐ Tiberius: 14 -‐ 37 -‐ Caligula: 37 -‐ 41 -‐ Claudius: 41 -‐ 54 -‐ Nero: 54 -‐ 68 -‐ vierkeizerjaar 68 -‐ 69: Galba, Otho, Vitellius, Vespasianus -‐ Flavische dynastie -‐ Vespasianus: 69 -‐ 79 -‐ Titus: 79 -‐ 81 -‐ Domitianus: 81 -‐ 96 -‐ adoptie}eizers -‐ Nerva: 96 -‐ 98 -‐ Trajanus: 98 -‐ 117 -‐ Hadrianus: 117 -‐ 138 -‐ Antoninus Pius 138 -‐ 161 -‐ Marcus Aurelius: 161 -‐ 180 -‐ Commodus: 180 -‐ 192
8.3. Bestuurlijke organisatie van het Principaat -‐ senaat en keizer -‐ ideologie principaat: -‐ herstel Republiek -‐ samenwerking keizer -‐ senaat -‐ goede keizers consulteerden en respecteerden de senaat -‐ wetgeving: per keizerlijk edict of senaatsbesluit -‐ rechtspraak: senatoren en ridders berecht door de senaat -‐ magistraten (van praetor tot consul) gekozen door de Senaat -‐ elke ex-‐magistraat werd senator -‐ tussenkomst keizer: -‐ commendatie: aanbeveling -‐ nominatio: nominatie -‐ adlectio: opname ‘nieuwe mannen’ (meestal equites) -‐ formeel verleende senaat nieuwe keizers -‐ tribunicia potestas -‐ imperium proconsulare maius -‐ vaak wantrouwen tussen senaat en keizer -‐ angst voor complotten/geldgebrek -‐-‐> keizers stimuleerden aanklagers/provocateurs -‐-‐> executie of verbanning senatoren -‐-‐> confiscatie bezit (via laesa maiestas processen) -‐ na dood van de keizer besliste de senaat over -‐ apotheosis of -‐ damnatio memoriae 29 / 37
-‐ machtsbasis van de keizer = leger -‐ Romeinse leger definitief geprofessionaliseerd -‐ rekrutering op basis van vrijwilligheid -‐ patroon-‐cliënt relatie tussen keizer en soldaten -‐ keizer monopoliseert generositeit (euergetisme) in Rome -‐ uitbouw bestuursapparaat -‐ senatoren -‐ ridders (vb. prefecten) -‐ keizerlijke slaven en vrijgelatenen: familia caesaris -‐ oude Republikeinse apparaat (sinds Tiberius zonder de volksvergaderingen) -‐-‐> bleef gewoon bestaan -‐-‐> soms waren keizer een jaar consul, meestal niet -‐ ordines -‐ ordo senatorius -‐ censuscriterium: 1 miljoen sestertiën -‐ ‘Republikeinse’ ambten -‐ proconsulschappen -‐ administratieve functies -‐ ordo equester -‐ censuscriterium: 400 000 sestertiën -‐ administratieve functies -‐ ordo decurionum -‐ censuscriterium: 100 000 sestertiën -‐ lokale stedelijke elites -‐ leden van de stadsraad in provinciale steden -‐ locale ambten -‐ belastingheffing -‐ locale jurisdictie -‐ Romeinse Rijk zeer gedecentraliseerd -‐-‐> veel taken overgelaten aan provinciale stedelijke elites
30 / 37
9. De Late Oudheid 9.1. De Severi -‐ onder Marcus Aurelius en Commodus: -‐ Antonijnse Plaag (ca. 166 -‐ na 180) -‐ toenemende druk op de grenzen -‐ Germanen aan Donau -‐ Parthen in oosten -‐ nieuwe dynastie met -‐ Septimius Severus (193 -‐ 211) -‐ Caracalla (211 -‐ 217) -‐ Macrinus (217 -‐ 218) -‐ Elagabalus (218 -‐ 222) -‐ Alexander Severus (222 -‐ 235) -‐ Severische ‘herstelpolitiek’ (m.n. Septimius Severus en Caracalla) na problemen late 2e eeuw -‐ versterking en uitbreiding grenslegers -‐ creatie mobiel veldleger -‐ verhoging soldij, kosten levensonderhoud niet langer hiervan afgetrokken -‐ nieuwe belastingen: -‐ annona -‐ Constitutio Antoniniana (meer burgers -‐-‐> meer successiebelasting)
9.2. Crisis van de derde eeuw (235 -‐ 284) -‐ ondanks Severisch herstel -‐ nuanceren -‐ beginpunt omstreden -‐ sinds Marcus Aurelius? -‐-‐> druk op grenzen -‐-‐> Antonijnse Plaag -‐ sinds regering Severi? -‐-‐> grote rol van de legers bij de troonopvolging -‐ regionale verschillen -‐-‐> niet overal alle crisisverschijnselen hevig of zelfs aanwezig -‐ interactie van de verschillende ontwikkelingen -‐-‐> lastig om oorzaak en gevolg aan te geven -‐ burgeroorlogen (de ‘Soldatenkeizers’) -‐ vanaf 235: -‐ voortdurende burgeroorlogen -‐ legers schuiven ene na andere troonpretendent naar voren -‐ 25 keizers in nog geen 50 jaar -‐ militaire hervormingen Severi nog maar weinig impact -‐ snel verslechterende situatie aan de grenzen -‐ driedeling Rijk -‐ Gallisch Rijk in westen -‐ Palmyreense Rijk in oosten -‐ centrale rompstaat van Italië, Noord-‐Afrika en Donau-‐gebied -‐ begin van herstel onder Gallienus (260 -‐ 268) en Illyrische keizers -‐ in 273-‐274 Palmyra en Gallisch Rijk weer toegevoegd
31 / 37
-‐ economische problemen -‐ steeds grotere belastingdruk -‐ oorlogen aan grenzen -‐ verhoging soldij -‐ versterking grenstroepen -‐ burgeroorlogen -‐ voortdurende conflicten en invallen -‐-‐> algemene verarming en terugval van de handel -‐ nog versterkt door rampzalige monetaire politiek van de keizers -‐-‐> depreciatie van zilveren en gouden munten -‐-‐> inflatie -‐ meer bureaucratie en zware druk op decurionen om lokale belastingen en munera te garanderen -‐-‐> verergeren situatie -‐ overal in het Rijk proberen landbezitters, pachters, kleine boeren, ambachtslui te ontsnappen aan de belastingdruk -‐ sociale gevolgen -‐ algemene verarming -‐-‐> toename van banditisme -‐ deels als reactie: sterke toename van de militarisering van de samenleving -‐ sterke toename van corruptie en fraude -‐ cultureel-‐religieus: -‐ toename van de populariteit van mysterieculten -‐-‐> nadruk op persoonlijk heil
9.3. De hervormingen van Diocletianus -‐ Diocletianus (284 -‐ 305) -‐ hervormingen -‐ politiek en bestuurlijk -‐ militair -‐ economisch -‐ ideologisch en religieus -‐-‐> ‘Republikeinse’ façade en instellingen grotendeels verdwenen -‐-‐> dominaat vervangt principaat -‐ politiek en bestuurlijk -‐ machtsdeling -‐ eerst dyarchie in 286 -‐ medekeizer Maximianus -‐ twee Augusti -‐ één voor het oosten -‐ één voor het westen -‐ dan tetrarchie in 293 -‐ twee Caesaren aangetrokken (Galerius en Constantius Chlorus) -‐-‐> assistenten en toekomstige opvolgers -‐-‐> militaire taakverdeling, geen splitsing van Rijk in 4 delen ! -‐ provinciale herindeling -‐ meer dan 100 kleinere provincies verdeeld in 12 diocesen olv. vicarii -‐ diocesen weer ingedeeld in 2 prefecturen olv. een praetoriaanse prefect -‐ aparte groep militaire commandanten (duces) -‐-‐> functioneerde onalankelijke van administratieve systeem -‐ militair -‐ Diocletianus -‐ zet uitbouw van mobiele veldlegers voort -‐-‐-‐> elke tetrarch beschikt over een comitatus -‐ verder fortificatie van de limes, uitbreiding grenstroepen -‐ opname ‘barbaren’ in de legers -‐ levering van rekruten als belasting voor grootgrondbezitters -‐-‐> a}oopbaar dmv. aurum tironicum (‘rekrutengoud’) -‐ uitgifte van land aan veteranen nu met verplichting dat zij hun zoons aan het leger leverden
32 / 37
-‐ economisch -‐ uitbreiding leger & bureaucratie en bouwprogramma’s -‐-‐> erg kostbaar -‐-‐> annona-‐belasting uitgebreid tot systeem gebaseerd op grondoppervlak en inwonertal -‐-‐> decurionen (= curiales) collectief verantwoordelijk gesteld -‐-‐> zware last -‐-‐> lidmaatschap ordo decurionum erfelijk gemaakt -‐ staat reageerde met dwang op economische crisis -‐ boeren aan grond gebonden -‐ zonen verplicht het beroep van hun vader over te nemen -‐-‐> laatantieke dwangstaat -‐ tegen inflatie: -‐ hervorming geldstelsel -‐ edict van maximumprijzen (ineffectief) -‐-‐> contraproductief: dreef goederen en diensten van de markt -‐-‐> krimp (geld)economie -‐ ideologisch / religieus -‐ ideologische ondersteuning voor de uitbouw van een semi-‐totalitair rijkssysteem -‐ keizer nu dominus (‘heer’) ipv. princeps (‘eerste burger’) -‐ tetrarchen voorgesteld als goddelijke familie -‐ uitgebreid hofceremonieel, deels Sassanidisch geïnspireerd -‐ alles wat des keizers was, was sacer -‐ grote afstand bevolking -‐ keizer -‐ uitgebreide holiërarchie en bureaucratie -‐ heidens reveil onder Diocletianus, stimulans voor traditionele culten -‐ 303 -‐ 305: grootscheepse christenvervolgingen (vooral in het oosten) -‐-‐> uiteindelijk, onder Galerius in 311: tolerantie-‐edict <-‐-‐ simpelweg teveel christenen
9.4. Constantijn de Grote -‐ 305: aftreden van beide Augusti (Diocletianus en Maximianus) -‐-‐> opgevolgd door beide Caesaren -‐ dynastieke krachten toch te sterk -‐-‐> na korte strijd volgt Constantijn, zoon van Constantius Chloris, in 306 zijn vader op als Augustus -‐-‐> wil keizer van het hele Rijk worden -‐ 312: Slag bij Milvische Brug (ten noorden van Rome) -‐-‐> Constantijn overwint zijn rivaal in het westen, Maxentius, na goddelijke visioen/droom -‐-‐> schrijft overwinning toe aan de steun van de christelijke god -‐ Constantijn wordt fervent keizerlijk pleitbezorger van het christendom -‐ 313: Edict van Milaan (samen met oostelijke medekeizer Licinius) -‐-‐> godsdienstvrijheid in het hele Rijk -‐ uiteindelijk toch strijd Constantijn vs. Licinius -‐-‐> Constantijn wint (324) bij Buzantion -‐-‐> ombouw polis Buzantion tot tweede, christelijke hoofdstad van het Rijk: Constantinopolis -‐ Constantijn houdt zijn religieuze politiek bewust ambigu <-‐-‐ wil pagane onderdanen niet bruuskeren -‐ steun aan de Kerk -‐ benoemingen -‐ schenkingen -‐ privileges -‐ kerkbouw -‐ maar: -‐ geen vervolging heidenen -‐ heidense religieuze gebruiken niet afgezworen maar deels geïncorporeerd -‐ Constantijn blijft pontifex maximus, zoals alle keizers voor hem -‐-‐> Constantijn mengt zich tegelijk ook in christelijke theologische kwesties (Concilie van Nicaea, 325)
33 / 37
-‐ bestuur -‐ nu Rijk verdeeld in 4 prefecturen (ongeveer oude tetrarchische indeling) -‐ vicarii aan het hoofd van 13 diocesen -‐ meer dan 100 provincies -‐ verdere versterking limitanei olv. duces -‐ ook comitatus olv. magistri -‐ nadruk op cavalerie -‐ daarnaast: foederati -‐-‐> ‘barbaren’ (meest Germanen) die tegen betaling Rome’s grenzen verdedigden -‐ hof (sacram palatium) zeer ceremonieel en bureaucratisch -‐ secretarie -‐ departementen (officia) -‐ consistorium (raad van de keizer) -‐ voortzetting dwangeconomie -‐ pachters nu letterlijk aan grond gebonden -‐ verschillen nog weinig van slaven (kolonaat)
9.5. Van Constantijn tot Theodosius (337 -‐ 395) -‐ Constantijn opgevolgd door zoon Constantius II (337 -‐ 361) -‐ minder subtiele benadering van de heidenen -‐ opkomst caesaropapisme -‐ 361: Constantius opgevolgd door neef Julianus Apostata (‘de Afvallige’) -‐-‐> poogt christendom terug te dringen door bevordering van heidense culten -‐-‐> tevergeefs -‐ Valentinianus (364 -‐ 375) keizer in het westen -‐ Valens (364 -‐ 378) keizer in het oosten -‐ Valentinianus opgevolgd door Gratianus (375) -‐ 378: Valens sneuvelt in Romeinse nederlaag tegen Visigoten (Hadrianopolis) -‐ Valens opgevolgd door Theodosius (de Grote) (379 -‐ 395) -‐ Theodosius maakt Goten foederati -‐ 391 -‐ 392: verbod op heidense culten -‐ christendom staatsgodsdienst -‐ na Theodosius splitsing WRR -‐ ORR definitief
34 / 37
10. Economie en maatschappij in een wereldrijk 10.1. Omvang, bevolking, steden -‐ enige langdurige stabiele wereldrijk in Europese geschiedenis -‐ van Atlantische kust tot Eufraat -‐ van Muur van Hadrianus tot eerste Cataract van de Nijl -‐ 5 900 000 km² landoppervlak -‐ delen van drie continenten -‐ kwart van de toenmalige wereldbevolking -‐ interne zee -‐ op hoogtepunt (medio 2e eeuw pCn) ca. 60 miljoen inwoners of meer -‐ zeer grote bevolkingsdichtheid in centrale delen van het Rijk -‐ naar pre-‐industriële maatstaven sterk verstedelijkt -‐ Italië meer dan 20 % van de bevolking in steden -‐ elders 10 % of meer -‐ Rome 1 miljoen inwoners -‐ Carthago + Alexandrië + Antiochië: samen nog eens 1 miljoen
10.2. Transport en communicatie -‐ ongeëvenaard stelsel van verharde wegen -‐ uiteindelijk 272 wegen -‐ meer dan 85 000 km -‐ doel van de wegen -‐ vooral militair: troepenverplaatsing, bevoorrading -‐ bijeffect: stimulans handel en mobiliteit -‐ oprichting cursus publicus door Augustus (postdienst, ‘overheidsinformatieservice’) -‐ netwerk van mansiones / mutationes (verblijf-‐ en paardenwisselplaatsen) -‐-‐> ook herbergen voor private reizigers -‐ toch: communicatie over land langzaam -‐ ossenkarren, paard-‐en-‐wagen, ruiters, voetgangers -‐ in termen van reistijd was het Rijk ‘een paar maanden breed’ -‐ andere mogelijkheden -‐ rivier-‐ en zeetransport -‐ kostenverhoudingen -‐ zee 1 -‐ rivier 5 -‐ land 34-‐42 -‐ zeetransport dus efficiënts -‐ interne zee: MZ (‘mare nostrum’) -‐-‐> transport bulkgoederen (graan, wijn, olijfolie, garum (vissaus), bouwmaterialen) -‐-‐> naar steden, vooral Rome -‐ echter: zeilseizoen beperkt tot late lente en eerste maanden van de zomer
10.3. Landbouw -‐ premoderne agrarische economie -‐-‐> 80 % van de bevolking werkzaam in de landbouw -‐ arbeidsintensief, lage productiviteit -‐ basale tweedeling: grootgrondbezit vs. kleine boeren -‐ keizer, rijkselite (senatoren/ridders) en locale stedelijke elite -‐-‐> top van grootgrondbezit -‐ exploitatie van grootgrondbezit, twee opties: -‐ slaven (plantagesysteem, latifundia) -‐ pachters (coloni, locatio-‐conductio) -‐ slavenvilla’s huurden arbeid in gedurende oogst-‐perioden -‐-‐> vaak kleine boeren die wat bijverdienden
35 / 37
-‐ kleine boerenstand blijft doorbestaan (ondanks crisis in Late Republiek) -‐-‐> verbouwen voor eigen consumptie -‐-‐> enig surplus voor de markt -‐ daarnaast veeteelt, grote kuddes op estates
10.4. Nijverheid en handel -‐ nijverheid blijft relatief kleinschalig -‐ workshops produceren voor locale en regionale consumptie -‐ uitzondering: -‐ door overheid gestimuleerde productie voor het leger -‐ ceramiekproductie bij villa’s -‐ sterke beroepsspecialisatie binnen stedelijke economie -‐ handel vooral lokaal en regionaal -‐ bulkgoederen over lange afstand vaak door overheid gesteund -‐-‐> voedselvoorziening Rome, legerkampen -‐ overheid en economie -‐ geen economische politiek (hele concept zelfs onbekend) -‐ überhaupt weinig ‘beleid’: keizer reageert vooral op verzoeken -‐ concentratie op handhaven van de orde, belastinginning, voeden van de hoofdstad -‐ muntslag (bronzen sestertii, zilveren denarii, gouden aurei) -‐ om troepen te betalen -‐ voor belastinginning -‐ voor propaganda -‐ effect: verspreiding geldeconomie
10.5. Ontwikkeling en groei? -‐ extensieve groei: -‐ er is bevolkingsgroei -‐-‐> expansie van economische transacties: productie en consumptie stijgt -‐ exploitatie van marginale gronden -‐ intensivering -‐-‐> inzet van meer mankracht -‐ intensieve groei (toenemende welvaart per hoofd van de bevolking?) -‐ een beetje in 1e en 2e eeuw pCn -‐-‐> distributie van deze extra welvaar? -‐ rijken werden rijker -‐ effect op stedelijke middengroepen (plebs media)
10.6. Sociale structuren -‐ diverse perspectieven -‐ arm & rijk (klassenanalyse) -‐ slaaf of vrij / burger of niet-‐burger (statusanalyse) -‐ hiërarchie van ordines (standenanalyse) -‐ elk op zich biedt geen totaalbeeld, lopen doorheen -‐ naast deze ‘verticale’ indelingen ook ‘horizontale’ verbanden -‐ clubs en (beroeps)verenigingen van gewone burgers (collegia)
10.7. Rijk en arm -‐ grote sociale ongelijkheid -‐ kleine elite van grootgrondbezitters, senatoren, equites en decurionen vs. -‐ arme grote massa -‐-‐> daarbinnen weer onderscheid: -‐ stedelijke ‘middengroepen’ van winkeliers, ambachtslui en handelaars (plebs media) vs. -‐ echte armen -‐ geen armenzorg -‐ annona in Rome & euergetisme was alleen voor burgers, ongeacht welstand -‐ armere burgers konden wel steun van de rijken verkrijgen via patronage
36 / 37
10.8. Slaven en vrijen, burgers en niet-‐burgers -‐ servi, liberti, ingenui -‐ slechte lot van de slaven in landbouw en mijnen vs. -‐ betere levensstandaard van de slaven in de huishoudens van de elite (familia Caesaris) -‐ grote kans op manumissio (vrijlating) -‐-‐> meester werd patronus -‐ libertus werd burger, maar met beperkte rechten -‐ geen ambten vervullen -‐ wel priesterschap keizerscultus -‐ seviri augustales -‐ cives vs. -‐ pegrini -‐ massa rijksbewoners -‐ hadden wel burgerschap van hun eigen stad -‐ Romeins burgerschap verspreidt zich geleidelijk -‐ Constitutio Antoniniana, 212 pCn: alle vrije inwoners van het Rijk worden Romeins burger
10.9. Ordines -‐ ordo senatorius: -‐ senatoren en hun familie -‐ vermogenscriterium 1 miljoen sestertii -‐ ordo equester: -‐ ridders en familie -‐ vermogenscriterium 400 000 sestertii -‐ ordo decurionum -‐ leden stadsraden en familie -‐ vermogenscriterium 100 000 sestertii
10.10. Cultuur en religie -‐ multicultureel imperium, hoofdlijnen: -‐ Latijnse westen -‐ Griekse oosten (poleis) -‐ Romeinse invloed, vermenging met locale culturen (romanisatie) -‐ voortbestaan locale talen en (religieuze) tradities
10.11. Romeinse culturele invloeden -‐ badcultuur -‐ inscriptiecultuur (epigraphic habit) -‐ architectonische vernieuwingen (oa. triomsoog, koepelbouw) -‐ waterleidingen, riolering
10.12. Religie -‐ ‘traditionele’ publieke stadsculten bestaan voort, met locale varianten -‐ keizer pontifex maximus -‐ keizerscultus -‐ mysterieculten (Mithras, Isis) -‐ Christendom
37 / 37