EUROPEES PARLEMENT
2009 - 2014
Commissie vervoer en toerisme
2012/0288(COD) 10.4.2013
ONTWERPADVIES van de Commissie vervoer en toerisme aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 – C7-0337/2012 – 2012/0288(COD)) Rapporteur voor advies: Sabine Wils
PA\930191NL.doc
NL
PE506.337v01-00 In verscheidenheid verenigd
NL
PA_Legam
PE506.337v01-00
NL
2/11
PA\930191NL.doc
BEKNOPTE MOTIVERING 1. Inleiding Het gebruik van biobrandstoffen is de afgelopen tien jaar gestadig toegenomen als gevolg van een EU-beleid dat tot doel heeft de milieu-impact van het vervoer te verkleinen en Europa minder afhankelijk te maken van op aardolie gebaseerde brandstoffen. in de richtlijn brandstofkwaliteit (Richtlijn 98/70/EG) is voor 2020 een streefcijfer van 6% broeikasgasvermindering in de vervoerssector vastgesteld, terwijl bij de richtlijn hernieuwbare energiebronnen (Richtlijn 2009/28/EG) voor 2020 een verplicht streefcijfer van 20% hernieuwbare energie in de EU is vastgesteld en een aandeel van 10% hernieuwbare energie in de vervoerssector. Beide richtlijnen bevatten duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen die ontoereikend zijn gebleken om de gewenste reductie van de broeikasgasemissies te bewerkstelligen als gevolg van de indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) die de productie van die brandstoffen veroorzaakt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in landgebruik aanzienlijk kunnen variëren naargelang van de gebruikte landbouwgrondstoffen en een deel van, zo niet alle, positieve effecten op de uitstoot van broeikasgassen dankzij het gebruik van biobrandstoffen in plaats van fossiele brandstoffen teniet kunnen doen. Het Commissievoorstel heeft tot doel zowel de richtlijn inzake brandstofkwaliteit als die inzake hernieuwbare energiebronnen te amenderen om een begin te maken met de overstap naar biobrandstoffen die broeikasgasvermindering opleveren als ook de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik worden gerapporteerd. 2. Vervoersdimensie van het voorstel Het voorstel voegt nieuwe bepalingen toe aan Richtlijn 2009/28/EG voor wat het vervoer betreft, met name een beperking tot 5% op de bijdrage van uit voedingsgewassen geproduceerde biobrandstoffen. 3. Opmerkingen van de rapporteur De rapporteur wenst in de eerste plaats te wijzen op de dringende noodzaak van vorderingen op het gebied van de vermindering van CO2-emissies afkomstig van het vervoer, niet alleen via alternatieve brandstoffen maar ook door middel van ingrijpende veranderingen in de energie-efficiëntie van voertuigen en andere maatregelen om het brandstofverbruik terug te dringen. Daarom stelt de rapporteur voor het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het spoorwegvervoer en maatregelen met het oog op energie-efficiëntie en energiebesparing op te nemen in dat streefcijfer van 10% hernieuwbare energie in het vervoer. De rapporteur wil erop wijzen dat de milieu-impact van het vervoer niet alleen kan worden opgelost door andere brandstoffen te gebruiken, maar dat er ook en vooral fundamentele maatschappelijke veranderingen moeten komen om een duurzame maatschappij tot stand te brengen waarin het vervoer gestroomlijnd is. Er moeten maatregelen worden genomen om de PA\930191NL.doc
3/11
PE506.337v01-00
NL
vraag naar vervoer te verkleinen, de ruimtelijke planning te verbeteren en een verandering in de gedragspatronen met betrekking tot individueel vervoer te bewerkstelligen. Zij is tevens van mening dat rekening moet worden gehouden met wereldwijde maatschappelijke gevolgen, zoals de stijging van de graanprijzen en andere zetmeelrijke gewassen, het biodiversiteitsverlies, de regenwouden en andere waardevolle gebieden, alsook de sociale gevolgen voor de plaatselijke bevolkingen. De FAO (de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties) schat dat 870 miljoen mensen ondervoed zijn, en de rapporteur is er vast van overtuigd dat de mobiliteit in Europa niet mag worden veiliggesteld over de rug van mensen in de wereld die honger lijden. Daarom moet een halt worden toegeroepen aan het toenemende gebruik van op land geproduceerde biobrandstoffen waarvan de productie concurreert met die van voedsel- en voedergewassen. Tegen deze achtergrond is de rapporteur ingenomen met het voorstel van de Commissie om beperkingen te stellen aan de bijdrage van uit voedingsgewassen - granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen - geproduceerde biobrandstoffen aan de streefcijfers voor hernieuwbare energie. De rapporteur is echter bezorgd dat de richtlijn niet zal voorkomen dat het gebruik van op land geproduceerde biobrandstoffen nog verder toeneemt. Gezien de bestaande investeringen in de Europese Unie en de gevolgen voor de economieën van derde landen, is zij van mening dat het aandeel van op land geproduceerde biobrandstoffen niet groter mag worden dan het huidige productieniveau en dat het geleidelijk moet worden afgebouwd, samen met de desbetreffende subsidies. Op land geproduceerde biobrandstoffen moeten worden vervangen door geavanceerde biobrandstoffen die goede milieuwaarborgen bieden, naargelang van hun technische ontwikkeling, zonder de totale limiet van 5% van de bijdrage van biobrandstoffen en biovloeistoffen te verhogen. De rapporteur steunt weliswaar de algemene doelstelling van 10% hernieuwbare energie in de vervoersector, maar is van mening dat het Commissievoorstel onvoldoende ingaat op de uitdagingen in verband met de CO2-reductie, aangezien sommige biobrandstoffen die waarschijnlijk tot meer CO2-emissies leiden dan fossiele brandstoffen nog steeds kunnen worden meegerekend voor het behalen van het streefcijfer van 10% energie uit hernieuwbare bronnen. Daarom stelt zij voor de drempel voor broeikasgasreductie voor alle operationele installaties te verhogen naar 60%, teneinde een zo goed mogelijk resultaat voor alle biobrandstoffen aan te moedigen, overeenkomstig het verzoek van het Parlement uit 2008. AMENDEMENTEN De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen: Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6 PE506.337v01-00
NL
4/11
PA\930191NL.doc
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(6) Om zijn broeikasgasuitstoot te verminderen is er in de transportsector waarschijnlijk vraag naar hernieuwbare vloeibare brandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen, zoals gemaakt van afvalstoffen en algen, leveren een grote broeikasgasemissiereductie op, met een laag risico indirecte verandering in het landgebruik te veroorzaken, en concurreren niet rechtstreeks met landbouwland voor de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten. Het is daarom passend een grotere productie van dergelijke geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen aangezien die momenteel niet in grote hoeveelheid commercieel beschikbaar zijn, deels ten gevolge van de concurrentie voor overheidsubsidies met gevestigde op voedselteelten gebaseerde biobrandstoftechnologieën. Er moeten nieuwe stimulansen worden gecreëerd door in het bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 10 %-streefcijfer voor biobrandstoffen een groter gewicht te geven aan geavanceerde boven conventionele biobrandstoffen. In deze context mogen in het post-2020 beleidskader voor duurzame energie uitsluitend geavanceerde biobrandstoffen met beperkte geraamde indirecte veranderingen in het landgebruik en grote totale broeikasgasemissiereductie worden gebruikt.
(6) Om zijn broeikasgasuitstoot te verminderen is er in de transportsector waarschijnlijk vraag naar hernieuwbare vloeibare brandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen, zoals gemaakt van afvalstoffen en algen, leveren een grote broeikasgasemissiereductie op, met een laag risico indirecte verandering in het landgebruik te veroorzaken, en concurreren niet rechtstreeks met landbouwland voor de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten. Het is daarom passend een grotere productie van dergelijke geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen aangezien die momenteel niet in grote hoeveelheid commercieel beschikbaar zijn, deels ten gevolge van de concurrentie voor overheidsubsidies met gevestigde op voedselteelten gebaseerde biobrandstoftechnologieën. Er moeten nieuwe stimulansen worden gecreëerd door in het bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 5 %-streefcijfer voor biobrandstoffen en biovloeistoffen een groter gewicht te geven aan geavanceerde boven conventionele biobrandstoffen. In deze context mogen in het post-2020 beleidskader voor duurzame energie uitsluitend geavanceerde biobrandstoffen met beperkte geraamde indirecte veranderingen in het landgebruik en grote totale broeikasgasemissiereductie worden gebruikt. Or. en
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 8 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8) De minimumdrempel voor de PA\930191NL.doc
(8) De minimumdrempel voor de 5/11
PE506.337v01-00
NL
broeikasgasemissiereductie door in nieuwe installaties geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet met ingang van 1 juli 2014 worden opgetrokken teneinde de totale broeikasgasbalans daarvan te verbeteren en verdere investeringen in installaties met lage prestaties qua broeikasgasemissiereductie te ontmoedigen. Deze verhoging van de drempel zorgt voor zekerheid voor bestaande investeringen in productiecapaciteit voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa conform artikel 19, lid 6, tweede linea.
broeikasgasemissiereductie door in alle operationele installaties geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet met worden opgetrokken teneinde de totale broeikasgasbalans daarvan te verbeteren en verdere investeringen in installaties met lage prestaties qua broeikasgasemissiereductie te ontmoedigen. Deze verhoging van de drempel zorgt voor zekerheid voor bestaande investeringen in productiecapaciteit voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa conform artikel 19, lid 6, tweede linea. Or. en
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 10 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (10 bis) Er moeten maatregelen worden genomen om het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de vervoersector te stimuleren. Voorts moeten maatregelen voor energieefficiëntie en energiebesparing in de vervoersector worden aangemoedigd. Or. en
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 2 – letter b Richtlijn 2009/28/EG Artikel 3 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
In het kader van het behalen van het in de eerste alinea bedoelde streefcijfer mag de gezamenlijke bijdrage van biobrandstoffen
In het kader van het behalen van het in de eerste alinea bedoelde streefcijfer mag de gezamenlijke bijdrage van biobrandstoffen
PE506.337v01-00
NL
6/11
PA\930191NL.doc
en vloeibare biomassa geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen niet meer bedragen dan de energiehoeveelheid die overeenstemt met de maximumbijdrage als uiteengezet in artikel 3, lid 4, onder d).
en vloeibare biomassa geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers, oliegewassen en in bijlage IX opgenomen grondstoffen niet meer bedragen dan de energiehoeveelheid die overeenstemt met de maximumbijdrage als uiteengezet in artikel 3, lid 4, onder d). Or. en
Motivering Het aandeel van biobrandstoffen, ongeacht of die van de eerste of de tweede generatie zijn, moet beperkt worden tot 5%. Deze beperking moet aanzetten tot massaler gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 2 – letter c – punt i Richtlijn 2009/28/EG Artikel 3 – lid 4 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
i) in punt b) wordt de volgende zin toegevoegd:
i) punt b) wordt vervangen door: voor het berekenen van de teller, zijnde de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen verbruikt voor vervoer voor de toepassing van de eerste alinea, wordt rekening gehouden met alle soorten energie uit hernieuwbare bronnen die verbruikt wordt in alle vormen van vervoer en met maatregelen voor energieefficiëntie en energiebesparing in het vervoer;
"Dit punt laat het bepaalde in artikel 17, lid 1, onder a) en artikel 3, lid 4, onder d), onverlet;"
"Dit punt laat het bepaalde in artikel 17, lid 1, onder a) en artikel 3, lid 4, onder d), onverlet;" Or. en
Motivering Vermindering van de CO2-emissies moet niet alleen door brandstofvervanging maar ook via maatregelen voor energie-efficiëntie en energiebesparing worden verwezenlijkt. PA\930191NL.doc
7/11
PE506.337v01-00
NL
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 2 – letter c – punt ii Richtlijn 2009/28/EG Artikel 3 – lid 4 – letter c bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
ii) het volgende punt d) wordt toegevoegd:
ii) het volgende punt d) wordt toegevoegd:
d) voor het berekenen van biobrandstoffen in de teller bedraagt het aandeel van energie uit biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen niet meer dan 5 %, het geraamde aandeel ervan eind 2011, van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020."
d) voor het berekenen van biobrandstoffen in de teller bedraagt het aandeel van energie uit biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen en uit in bijlage IX opgenomen grondstoffen niet meer dan 5 %, het geraamde aandeel ervan eind 2011, van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020." Or. en
Motivering De bijdrage van biobrandstoffen, ongeacht of die van de eerste of de tweede generatie zijn, moet beperkt worden tot 5%. Deze beperking moet aanzetten tot massaler gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 2 – letter c – punt iii bis (nieuw) Richtlijn 2009/28/EG Artikel 3 – lid 4 – letter e bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement iii bis) het volgende punt e bis) wordt toegevoegd: e bis) voor het berekenen van de bijdrage van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie en verbruikt in alle soorten spoorwegvervoer voor de toepassing van de punten a) en b), mogen de lidstaten kiezen voor het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare
PE506.337v01-00
NL
8/11
PA\930191NL.doc
energiebronnen in de Unie of het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in hun eigen land. Voor het berekenen van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die verbruikt wordt door alle vormen van spoorwegvervoer, wordt dit verbruik geacht 2,5 keer de energieinhoud te zijn van de input van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Or. en Motivering Het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen voor de spoorwegsector moet gestimuleerd worden en de grotere energie-efficiëntie weerspiegelen. Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 2 – letter c bis (nieuw) Richtlijn 2009/28/EG Artikel 3 – lid 4 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement c bis) het volgende lid 4 bis wordt toegevoegd: Teneinde het in lid 4 vastgelegde streefcijfer gemakkelijker te halen, bevordert en stimuleert elke lidstaat maatregelen voor energie-efficiëntie en energiebesparing. Uiterlijk op 31 december 2014 doet de Commissie aanbevelingen voor passende maatregelen om de in de eerste alinea bedoelde energie-efficiëntie en de energiebesparing te verbeteren. De aanbevelingen bevatten schattingen van het potentiële rendement van de toepassing van de maatregelen voor energie-efficiëntie en energiebesparing. Op basis daarvan stellen de lidstaten nationale actieplannen op voor de vaststelling van zulke maatregelen en kunnen zij besluiten de verwezenlijkte
PA\930191NL.doc
9/11
PE506.337v01-00
NL
energie-efficiëntie en energiebesparing mee te tellen voor de doeleinden van punt b). Or. en Motivering Vermindering van de CO2-emissies moet niet alleen door brandstofvervanging maar ook via maatregelen voor energie-efficiëntie en energiebesparing worden verwezenlijkt. Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 5 – letter a Richtlijn 2009/28/EG Artikel 17 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, die voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking wordt genomen, bedraagt minstens 60 % voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel worden na 1 juli 2014. Een installatie is "operationeel" wanneer de fysieke productie van biobrandstoffen plaatsvindt. In het geval van installaties die operationeel waren op of vóór 1 juli 2014, moet om voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking te komen de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen minstens 35 % bedragen tot en met 31 december 2017 en minstens 50 % vanaf 1 januari 2018. De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 19, lid 1."
De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, die voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking wordt genomen, bedraagt minstens 60 % voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in alle operationele installaties. Een installatie is "operationeel" wanneer de fysieke productie van biobrandstoffen plaatsvindt. De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 19, lid 1."
Or. en
PE506.337v01-00
NL
10/11
PA\930191NL.doc
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 11 Richtlijn 2009/28/EG Artikel 25 ter – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, artikel 17, lid 3, onder c), derde alinea, en artikel 19, leden 5 tot en met 7, wordt verwezen, wordt verleend voor een onbepaalde periode vanaf [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].
2. De in artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, artikel 17, lid 3, onder c), derde alinea, en artikel 19, leden 5 tot en met 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
Or. en
PA\930191NL.doc
11/11
PE506.337v01-00
NL