Theorie en Empirisch Onderzoek [TEO] Werkcollege 1.1 Harry BG Ganzeboom 2016/02/01 1
Doelstellingen van TEO • Voorbereiding op de BA thesis, met name het methodologisch hoofdstuk daarvan. Daarin komt aan de orde: het onderzoeksontwerp, het conceptueel / causaal model, keuze onderzoekspopulatie en selectie steekproef, keuze analysetechniek. • Middelen: – Bestudering van voorbeelden van empirisch‐theoretisch onderzoek – Op het terrein van de thema’s van BA thesissen van dit jaar. Deze bouwen voort op het onderzoeksprogramma van de Afdeling Sociologie. – Opfrissing en uitbreiding van bestaande (?) methodologische kennis (MTSWO, BIS, SPSS, etc.) 2
Hoe gaan we het doen? •
Elke week: – 2 werkcolleges (‘seminars’) over onderzoeksliteratuur: focus op (A) theorie, (B) onderzoeksopzet. – 1 computerpracticum
•
Elke bijeenkomst dient te worden voorbereid (voorbereidingsopdracht) – Door vragen in te leveren: zondag en woensdag < 20:00 – Door samenvattende presentaties voor te bereiden. – Door iets te doen (bv. software alvast te installeren en alvast een analyse te).
– Van de Practicumopdrachten dien je een verslag (3‐5 pp, inclusief tabellen) in te leveren. Deadline: dinsdag < 20:00 • Tijdbesteding (126 uur) – Contacttijd: 36 uur – Zelfstudie en opdrachten: 90 uur, ca. 600 pp om te lezen. – Eindopdracht: 42 uur
3
Beoordeling • Participatie (30%) – Aanwezigheid en deelname discussies – Tijdig inleveren van voorbereidingsopdrachten – Presentaties – Practicumopdrachten Dit alles wordt meer op inspanning dan op kwaliteit beoordeeld. Bij normale deelname heb je voor dit onderdeel een 7.5.
• Opdrachten (70%) – Eindopdracht (‘open boek tentamen’). Zal herhaling zijn van de collegestof. 4
Afwezigheid • Bijwonen van alle bijeenkomsten is verplicht. • Afweziheid met geldige redenen tevoren melden, via e‐mail. • Aftrek van punten bij afwezigheid zonder geldige reden • Ook bij geldige redenen moet je het gemiste inhalen. • Niet geldige redenen voor afwezigheid zijn (o.m.): werk, stage, vakantie.
5
Inhoudelijke thema’s (voorlopig) • Culturele participatie • Politieke participatie van lager en hoger opgeleiden. • Keuze van exacte profielvakken van jongens en meisjes • Migratie en inburgering • Normen over kinderloosheid. Over deze thema’s drie bijeenkomsten: twee werkcolleges en een (afsluitend) practicum.
6
Computerpractica • Onderwerpen (voorlopig) – Mendeley: literatuur zoeken en bijhouden – Herhaling BIS – SPSS: schaalanalyse – SPSS: regressie‐ en causale analyse – Coderen open informatie (met Excel) – Tekstanalyse (met Atlas‐TI)
• Van de computerpractica dien je een verslag in te leveren. 7
Stappenplan Thesis • Keuze van onderzoekthema / begeleider. Maatschappelijke relevantie. • Literatuuronderzoek: wat is een wetenschappelijk relevante probleemstelling? • Probleemstelling en het formuleren van een hypothese • Keuze / verzameling van de onderzoekgegevens • Analyse van de onderzoeksgegevens • Verslaglegging. • Wetenschappelijke relevantie: waar zit de vooruitgang? • Maatschappelijke relevantie: wat kun je ermee doen? 8
Onderzoeksprogramma VU Sociologie: Sociale Participatie • Sociale participatie: – Aandeel in maatschappelijke verdelingsprocessen – Bijdragen in maatschappelijk verdelingsprocessen
• Vier themagroepen: – SILC: Ongelijkheid in onderwijs en arbeidsmarkt – SoCa: Sociale positie van ouderen – SCC: Sociale bewegingen – IDI: Vorming van (maatschappelijke) identiteit 9
Thesisbegeleiders / thema’s • Arieke Rijken: ongelijkheid binnen huishoudens, politieke participatie • Marloes Vlindt: locale politieke participatie • Harry Ganzeboom: sociale ongelijkheid (onderwijsparticipatie, arbeidsmarktparticipatie), culturele participatie, • John Schuster: Surinaamse (retour)migratie) • Evelyn Ersanilli: migratie en burgerschap. Deze personen komen in de loop van PTO bij jullie langs. 10
Probleemstelling • Moet een beantwoordbare vraag zijn. • Komt op twee plekken in je thesis voor: – Aan het begin, als vraag – Aan het einde, als inleiding op de beantwoording
• Moet aanleiding zijn om de analyse in stappen op te delen: gebruik hiervoor de deelprobleemstellingen.
11
Wetenschappelijke relevantie • Wetenschappelijke relevantie moet je beargumenteren als kennisvooruitgang: wat wisten we van tevoren, wat weten we na afloop. • Maak het niet te groot en pretentieus, ook een kleine stap kan vooruitgang zijn. • Net zoals de probleemstelling, dient de relevantie 2x voor te komen: aan het einde van de thesis dien je je bijdrage aan de onderzoeksliteratuur expliciet aan te geven. Nu niet als doel, maar als resultaat.
12
Maatschappelijke relevantie • Maatschappelijk relevantie == wat kun je met het onderzoek doen? • Dit kan variëren tussen kennisverruiming tot een concreet beleidsvoornemen. Hier mag (moet?) je ook je eigen politieke / normatieve overtuigingen onderbrengen. • Maatschappelijk relevantie zal vaak de aanleiding of achtergrond van je probleemstelling zijn. Maar de inhoud van die probleemstelling (wat wil je weten?) wordt gevormd door de wetenschappelijke relevantie.
13
Literatuur onderzoek • Zoekstrategieën: – Kies je uitgangspunt in een zo recent mogelijke studie (zoek van daaruit terug). Je vindt deze door recente jaargangen van wetenschappelijke tijdschriften ‘door te bladeren’. – Verzamel literatuur via Google Scholar en andere bibliotheekdiensten. – Sla je verzamelde literatuur als pdf op. – Ontsluit je literatuur via een reference manager (zoals EndNote of Mendeley). – Gebruik keywords en notes om je leeservaringen te onthouden. Werk altijd helemaal electronisch. 14
Theorieën • Je literatuur onderzoek moet uitmonden in een samenvatting van de stand van de wetenschap: wat weten we? Waar liggen de strijdpunten? • Je probleemstelling heeft doorgaans een beschrijvend en een verklarende gedeelte. • Het antwoord op een verklarings vraag (hoe komt het?) is een causaal (oorzaak, gevolg) geformuleerde theorie. • Niet werkt beter dan twee theorieën tegenover elkaar te zetten. 15
Keuze onderzoeksdesign •
Kwantitatief: – Analyse van bestaande survey data: middels multivariate analyse een causale hypothese toetsen. – (online) experiment: een causale hypothese neerleggen in een manipulatie die aan verschillende randomized groups worden voorgelegd. – In beide gevallen werk je met een gekwantificeerde datamatrix, die je (bv) met SPSS bewerkt (regressie‐analyse)
•
Kwalitatief: – Analyse van achtergronddocumenten. – Gedragsobservaties – Focusgroep‐interview – Open of semi‐gestructureerd interview. Het gaat steeds om tekstuele gegevens. Voor de bewerking kun je gebruik maken van Word, Excel maar ook van gespecialiseerde programma, zoals AtlasTi. 16
Hypothesen • De rol van hypothesen is vaak verschillend tussen een kwalitatief (hypothese formulerend) en kwantitatief (hypothese‐ toetsend) onderzoeksdesign. • Maar in beide gevallen dient het een informatief statement te zijn. Informatief == weerlegbaar == het moet duidelijk zijn wanneer het NIET waar is. 17
Secundaire data • In het gangbare kwantitatieve onderzoek is de verbinding tussen (eigen) data‐verzameling en data‐ analyse nagenoeg verdwenen. • Er zijn enorm veel grootschalige databestanden beschikbaar: ESS, ISSP, NKO, e.v.a. • Dit wakkert de concurrentie tussen onderzoekers aan: het gaat erom iets nieuws uit te vinden over data waarover de anderen ook beschikken.
18
Verse (kwantitatieve) data • Nieuwe gegevens verzamelen is nier verboden, maar het heeft als nadeel dat je als individuele student niet gemakkelijk tot de vereiste massa komt. • Haalbaar is: – Online experiment (met voor‐ en nameting) – Vignetonderzoek (eigenlijk ook experiment)
19
Kwalitatieve data • Kwalitatieve data zijn naar hun aard vaak veel kleinschaliger (N of cases) dan kwantitatieve data. • Niettemin kunnen zij – bij verbatim verwerking – zeer uitvoerig zijn. • In kwalitatief onderzoek komt gebruik van andersmans data heel weinig voor. Waarom eigenlijk? 20
Analyse: kwantitatief • 95% van alle analyses: – Constructie meetinstrumenten en bepaling validiteit en betrouwbaarheid – Causale analyse via het lineaire regressiemodel, in stappen: • Onderscheid je variabelen in oorzaak, gevolg, confounders, mediatoren • Bloksgewijze regressie
– Significantietoetsing (bestaat het effect in de populatie?) 21
Analyse: kwalitatief • Opslag van je (tekstuele data) in een electronische format. • Opdeling van de teksten in afzonderlijke fragmenten. • Codering van de tekstfragmenten via: – Keywords, thema’s – Aansluiting bij hypotheses illustraties vinden.
22
Verslaglegging • Begin bij het einde: de conclusies (eerst weten waar je naartoe moet, voordat je een kaartje koopt). • Schrijf eerst schematisch (bullets of presentatie) voordat je uitwerkt. • Wetenschappelijk schrijven moet voor alles 100% transparant zijn. Het mag best een beetje saai wezen. 23
Discussie • Onderscheid ‘Discussie’ van ‘Conclusies’. • Bespreek in Discussie: – Wetenschappelijke relevantie: wat hebben geleerd (‘contributions’). – Maatschappelijk relevantie: wat kan je ermee doen? Wat moet er gedaan worden? – Geef de beperkingen van het onderzoek aan – Geef aanbeveling over hoe de beperkingen te overwinnen zouden zijn, wat een volgende stap in het kennisverwervingsproces zou moeten zijn. 24