Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 mei 2014
Zaaknummers : 200.132.074/01 en 200.132.165/01 & 200.132.168/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 12-353 en 12-7068
Zaaknummers rechtbank : C/09/417860 en C/09/427439
In de zaak met zaaknummer 200.132.074/01
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C. Hartmann te 's-Gravenhage.
In de zaak met zaaknummers 200.132.165/01 & 200.132.168/01
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C. Hartmann te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg.
Als degene wiens/wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer 200.132.074/01
De vrouw is op 20 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 mei 2013 van de rechtbank Den Haag, verbeterd bij herstelbeschikking van 9 augustus 2013.
De man heeft op 4 november 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 18 maart 2014 een V-formulier van 18 maart 2014 met bijlagen.
In de zaak met zaaknummers 200.132.165/01 & 200.132.168/01
De man is op 21 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 mei 2013 van de rechtbank Den Haag, verbeterd bij herstelbeschikking van 9 augustus 2013, hierna: de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 1 november 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
-
op 26 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen; -
op 3 september 2013 een V-formulier van 2 september 2013 met bijlagen; -
op 3 september 2013 een brief kennelijk abusievelijk gedateerd 2 augustus 2013 in plaats van 2 september 2013, met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 18 maart 2014 een V-formulier van 17 maart 2014 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 4 oktober 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
In alle zaken gezamenlijk
De zaken zijn op 28 maart 2014 gezamenlijk mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens Jeugdzorg: mevrouw E. Kielen.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen zijn opgeroepen voor kinderverhoor.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man voorlopig de gezagsbeslissingen ten aanzien van:
[kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
[kind 2], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] zal nemen en dat hij de vrouw over alle te nemen beslissingen zal informeren, alsmede dat de vrouw voorlopig de gezagsbeslissingen ten aanzien van:
[kind 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] zal nemen en dat zij de man over alle te nemen beslissingen zal informeren. De twee laatstgenoemde kinderen van partijen hierna te noemen: de minderjarigen.
Voorts is
-
het voortgezet gebruiksrecht van de echtelijke woning te [woonplaats], [straatnaam] [nummer a en b] en de inboedel aan de man toegekend gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking; -
het verzoek tot bepaling van een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding afgewezen.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk is als volgt vastgesteld:
-
de echtelijke woning zal worden verkocht, waarbij aan de vrouw uit de overwaarde na aftrek van verkoopkosten uit hoofde van haar vergoedingsrecht een bedrag van € 521.486,- toekomt en het nadien resterende saldo door partijen bij helfte moet worden verdeeld; -
aan de man wordt toegedeeld de en/of rekening bij Van Lanschot Bankiers met nummer [123], onder de verplichting aan de vrouw te voldoen de helft van het saldo per heden; -
aan ieder van partijen worden de aan hem of haar toekomende erfstukken alsmede de helft van de inboedel toegedeeld.
Deze vermogensrechtelijke vaststelling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het verzoek van de man bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betrekken de vordering die hij in privé dan wel die zijn BV op de vrouw heeft vanwege ten behoeve van haar verrichte werkzaamheden, is afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is op 22 mei 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1.
In geschil zijn:
-
het gezag over de minderjarigen;
-
de vergoedingsrechten van de man en de vrouw met betrekking tot de voormalige echtelijke woning te weten [straatnaam] [nummer a] en [straatnaam] [nummer b]; -
de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van deze woning; -
de gebruiksvergoeding; -
de en/of rekening met nummer [123]; -
de vergoeding voor de werkzaamheden inzake aan de vrouw opgekomen nalatenschappen; -
de inboedel.
In de zaak met zaaknummer 200.132.074/01 2.
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad: de bestreden beschikking verbeterd bij herstelbeschikking van 9 augustus 2013 (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
a. te bepalen dat aan de vrouw een (nominale) vergoedingsvordering ad € 453.701,75 in verband met haar privé-investering in de op 1 april 2009 aan partijen gezamenlijk geleverde woning [straatnaam] [nummer a] toekomt;
b. voor recht te verklaren dat de waarde/opbrengst van [straatnaam] [nummer b] slechts aan de vrouw toekomt;
c. de (vergoedings)vorderingen van de man af te wijzen dan wel te stellen op nihil;
d. te bepalen dat de (vergoedings)vordering van de vrouw vanwege haar investering in de verbouwing van de echtelijke woning € 325.000,- bedraagt;
e. de wijze van verrekening van de vergoedingsvorderingen opnieuw vast te stellen, alsmede te bepalen dat de vergoedingsvorderingen eerst in mindering strekken op de overwaarde van de woning (bij toedeling of verkoop) en het restant tussen de man en de vrouw dient te worden verdeeld althans (in het geval van onderlinge toedeling van de woning) een rol speelt bij de berekening van een eventuele over- of onderbedelingsvordering;
f. de wijze van verdeling van de echtelijke woning te gelasten in die zin dat (primair) de gehele woning ([straatnaam] [nummer a] en [straatnaam] [nummer b]) aan de vrouw wordt toegedeeld en (subsidiair) één van de twee woningen na splitsing althans het opheffen van de verheling aan de vrouw wordt toegedeeld en de andere woning wordt verkocht, afhankelijk van de vraag of de vrouw in staat is om de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheken te laten ontslaan in de verschillende scenario’s en afhankelijke van de vraag wat de staat van de woningen is vóór toedeling;
g. primair te bepalen dat de man een (gebruiks)vergoeding ad primair € 4.500,- per maand en subsidiair € 5.090,- per maand is verschuldigd aan de vrouw vanwege het (voorgezet) gebruik van de woning met uitsluiting van de vrouw, vanaf 1 maart 2012 tot en met de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt en de vrouw in staat is gesteld om de woning te gebruiken, te vermeerderen met wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van iedere maand dat de man de (maandelijkse) gebruiksvergoeding is verschuldigd en deze niet heeft voldaan, telkens tot aan de dag der algehele voldoening en daarbij - indien de man volledige openheid van zaken geeft omtrent zijn inkomsten en vermogen - te bepalen dat de door de man verschuldigde gebruiksvergoeding eerst opeisbaar is bij verkoop en levering van (een gedeelte van) de woning, doch uiterlijk op 1 april 2014;
h. primair te bepalen dat het saldo op de en/of rekening ad (per 6 juni 2013) € 13.420,52 geheel aan de vrouw toekomt en de man gehouden is om het inmiddels door de bank aan hem uitgekeerde bedrag aan de vrouw te voldoen en subsidiair te bepalen dat de door ‘tante [X]’ gedane schenking uitsluitend aan de vrouw toekomt, evenals het vrijgekomen en op de en/of rekening gestorte spaarloon, waarna het restantsaldo kan worden verdeeld;
i. te bepalen dat de gehele inboedel aan de vrouw toekomt, onder de voorwaarde dat de in productie 2 bij map 8 gevoegde lijst genoemde goederen worden verdeeld conform die lijst;
j. te bepalen dat de inboedel in de huidige woning van de vrouw (het appartement) het eigendom is van uitsluitend de vrouw, met uitzondering van de door de vrouw van derden geleende goederen;
kosten rechtens. 3.
De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, althans haar haar verzoeken te ontzeggen, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In de zaak met zaaknummers 200.132.165/01 & 200.132.168/01 4.
De man verzoekt bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de gezagsbeslissingen ten aanzien van de minderjarigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag ongewijzigd blijft, althans opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man voorlopig alle gezagsbeslissingen zal nemen over de minderjarigen, waarbij hij gelijktijdig de vrouw dient te informeren over de te nemen beslissingen;
onder vernietiging van de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw tot vergoeding van een bedrag van € 325.000,- af te wijzen en de beslissing van de rechtbank dat aan de vrouw een
vergoedingsrecht van € 128.493,-, waarvan onder aan de streep € 96.486,- resteert, toekomt, te vernietigen;
onder vernietiging van de bestreden beschikking opnieuw te bepalen: primair de woning aan de man toe te scheiden, subsidiair te bepalen dat de woning ex artikel 3:178 lid 3 BW voor een periode van drie jaren onverdeeld wordt gelaten en meer subsidiair te bepalen dat de woning teruggebracht dient te worden in de oorspronkelijke staat (lees: opnieuw te splitsen in afzonderlijke woonhuizen, [nummer a en b]), waarbij [straatnaam] [nummer a] te [woonplaats] wordt toegescheiden aan de man, dan wel ex artikel 3:178 lid 3 BW onverdeeld wordt gelaten voor de duur van drie jaren, en[straatnaam] [nummer b] te [woonplaats] zal worden verkocht;
onder vernietiging van de bestreden beschikking en voor zover van belang onder vernietiging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2013, te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.303.800,- dient te voldoen, te vermeerderen met de wetttelijke rente met ingang van 3 december 2011, althans met ingang van zodanige datum en zodanig bedrag als het hof juist acht;
onder wijziging/vernietiging van de bestreden beschikking te bepalen dat de en/of rekening bij Van Lanschot Bankiers (met nummer [123]) wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting aan de vrouw te voldoen de helft van het saldo op de peildatum 21 mei 2013 na aftrek van de € 800,- ter zake kinderalimentatie en € 410,- ter zake de belastingteruggave ten name van de man;
onder vernietiging van de bestreden beschikking opnieuw te bepalen dat de in de echtelijke woning staande en gelegen aan de [straatnaam] [nummer a en b] te [woonplaats] aanwezige inboedel volledig aan de man toekomt en dat de inboedel aanwezig in de door de vrouw gehuurde opslag en in haar huurwoning aan [adres] volledig toekomt aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
kosten rechtens. 5.
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de man nietontvankelijk te verklaren in zijn grieven dan wel het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.
In alle zaken gezamenlijk
6.
Het hof zal de grieven van partijen vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen. Gezag 7.
Het hof stelt vast dat partijen steeds het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen hebben gehad. De rechtbank heeft in haar door de man overgelegde beschikking van 24 december 2013 nog eens bevestigd dat aan partijen het gezamenlijk gezag over de thans nog minderjarige kinderen toekomt. De man heeft derhalve geen belang bij zijn verzoek ter zake. Om die reden heeft het hof na de advocaten van partijen hieromtrent gehoord te hebben - besloten de opgeroepen minderjarigen niet te horen, teneinde hen niet verder te belasten. Het verzoek van de man ten aanzien van het gezag zal bij gebreke van enig belang worden afgewezen. Woning [nummer a en b] 8.
Het hof overweegt als volgt. De voormalige echtelijke woning van partijen bestaat uit twee aparte onroerende zaken welke door samenvoeging als één woning worden gebruikt. Het betreft de woningen: [straatnaam] [nummer a] en [straatnaam] [nummer b] te [woonplaats]. De beide panden hebben hun respectievelijke kadastrale nummers behouden en zijn als afzonderlijke onroerende zaken in de openbare registers vermeld. [straatnaam] [nummer a] staat ten name van beide partijen, ieder voor de helft. [straatnaam] [nummer b] staat enkel ten name van de vrouw. Partijen zijn met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd.
Investering vrouw in [straatnaam] [nummer a] 9.
De vrouw is van mening dat de rechtbank met betrekking tot haar vergoedingsrecht inzake de eenvoudige gemeenschap [straatnaam] [nummer a] naast het bedrag van de investering met privémiddelen van de vrouw ook de kosten koper ad € 41.201,75, onroerendezaakbelasting ad € 534,97 en waterschapslasten ad € 91,35 in aanmerking had moeten nemen. De vrouw heeft deze extra kosten in het kader van de levering eveneens uit eigen middelen voldaan, zodat zij recht heeft op een nominale vergoeding van haar investering ad € 425.000,- te vermeerderen met de voormelde door haar betaalde kosten. 10.
De man erkent dat de vrouw een nominaal vergoedingsrecht van € 425.000,- toekomt. Hij betwist de gestelde kosten koper, onroerendezaakbelasting en waterschapslasten. 11.
Het hof overweegt dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het huwelijksvermogensrecht zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2012 van toepassing is, zodat voor zover sprake is van een vergoedingsvordering deze nominaal is. Het gaat daarbij om de totale investering door een echtgenoot ten laste van zijn vermogen in het goed van de andere echtgenoot. In dit geval is het goed van de man de onverdeelde helft van de onroerende zaak [straatnaam] [nummer a]. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de vrouw voormelde kosten uit eigen middelen heeft voldaan, nu in eerste aanleg is overwogen dat partijen in ieder geval gedurende de laatste jaren van het huwelijk voornamelijk hebben geleefd van het vermogen van de vrouw. De man heeft hiertegen in hoger beroep niet gegriefd. Het hof laat de waterschapslasten buiten beschouwing aangezien deze op kosten van de toekomstige huishouding zien. De vrouw komt ten aanzien van de verwerving van [straatnaam] [nummer a] derhalve een vergoedingsrecht toe van € 466.736,72. Gelet op haar petitum zal het hof bepalen dat de vrouw ter zake een vergoedingsrecht heeft van € 453.701,75.
Gerechtigheid tot verkoopopbrengst [straatnaam] [nummer b] 12.
De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het redelijk is dat partijen bij verkoop van de voormalige echtelijke woning gelijkelijk, ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de verkoopopbrengst van [straatnaam] [nummer b]. De vrouw stelt zich op het standpunt dat [straatnaam] [nummer b] haar in eigendom toebehoort. Redelijkheid en billijkheid kunnen niet leiden tot een vergoedingsvordering of deelgerechtigdheid. Er is evenmin sprake van ongerechtvaardigde verrijking. De koopprijs was marktconform. Het was de bedoeling van partijen dat de vrouw enig eigenaar werd. De man heeft niet meebetaald aan de kosten van de hypothecaire lening en heeft geen aflossingen uit zijn privévermogen gedaan. 13.
De man bestrijdt de stellingen van de vrouw. Hij is van mening dat de rechtbank terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan. 14.
Het hof overweegt als volgt. Uit de notariële akte van levering verleden op [datum van verlijden] blijkt dat de vrouw enig eigenaar is van [straatnaam] [nummer b]. Dat de man hoofdelijk is meeverbonden voor de aan [straatnaam] [nummer b] verbonden hypothecaire geldlening groot € 431.000,- doet daaraan niet af. Het vorenstaande brengt met zich dat bij eventuele verkoop alleen de vrouw gerechtigd is tot de overwaarde, en dat zij in geval van onderwaarde de resterende schuld moet dragen. Redelijkheid en billijkheid spelen in de goederenrechtelijke verhouding tussen partijen geen rol en kunnen geen goederenrechtelijke aanspraak scheppen. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Vergoeding verbouwingskosten 15.
Tussen partijen is de hoogte van de door de partijen betaalde verbouwingskosten ten behoeve van de echtelijke woning ([straatnaam] [nummer a en b]) in geschil. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat zij circa € 325.000,- aan privégelden, onder meer afkomstig van de door haar gevoede en/of rekening van partijen, heeft aangewend voor de samenvoeging en verbouwing van de panden tot één woning. Zij wenst vergoeding van dit bedrag. De rechtbank heeft de volgende bedragen op het door de vrouw gestelde bedrag in mindering gebracht:
-
een bedrag van € 30.000,- als reguliere onderhoudskosten; -
een tweetal bedragen van € 11.289,- en € 12.725,- waarmee de man de en/of rekening zou hebben gevoed; -
een bedrag van € 14.000,- omdat dit niet met facturen was onderbouwd; -
een bedrag van € 40.000,- als bijdrage in natura van de man aan de verbouwing.
16.
De vrouw heeft in hoger beroep daartegen onder meer het volgende naar voren gebracht:
-
er is geen rechtsgrond gesteld noch gebleken waaruit voortvloeit dat de man een vergoedingsvordering toekomt voor de door hem verrichte hand- en spandiensten bij de verbouwing van de woning. Artikel 1:81 en 84 BW staan daaraan in de weg; -
hooguit een bedrag van € 5.000,- is aan te merken als onderhoudskosten; -
ook het bedrag van € 14.000,- is aangewend voor de verbouwing. De vrouw biedt daarvan bewijs door het horen van de zwartwerkende werklieden; -
de man heeft geen bijdragen (‘leningen’) geleverd door bedragen op de en/of rekening te storten. Het bedrag van € 11.289,- was bedoeld voor kosten van de huishouding. Het bedrag van € 12.725,- is niet door de man maar door de vrouw op de en/of rekening gestort. Het was haar privégeld dat zij er op heeft gezet en er weer vanaf heeft gehaald.
17.
De man heeft in hoger beroep onder meer het volgende gesteld:
-
de vrouw heeft niet aangetoond dat het ging om privévermogen; -
de vrouw heeft niet aangetoond dat bepaalde bedragen van de en/of rekening specifiek zijn aangewend voor de verbouwing; -
het vermogen op de en/of rekening is niet verdeeld overgespaard inkomen en behoort aan beide partijen toe. Een groot deel van de gemaakte kosten zijn voldaan uit overgespaarde inkomsten die tot het te verrekenen vermogen behoren; -
het niet-onderbouwde bedrag is veel hoger dan € 14.000,-. Er is met de facturen geknoeid; -
de vrouw heeft niet aangetoond welke kosten buiten het reguliere onderhoud vallen. Het bedrag van € 30.000,- dat de rechtbank hanteert is nergens op gebaseerd.
18.
Het hof overweegt als volgt. Het bedrag van € 30.000,- dat de rechtbank als reguliere onderhoudskosten in aanmerking heeft genomen, komt het hof redelijk voor, zodat het hof daar eveneens vanuit gaat. Ten aanzien van de storting van de man ad € 11.289,- op de en/of rekening overweegt het hof dat deze storting reeds in 2002, dus ver voor de verbouwing van de woning heeft plaatsgevonden. Het moet er daarom voor gehouden worden dat dit bedrag als een bijdrage van de man is opgegaan aan kosten van de huishouding. De man verwijst voor wat het bedrag van € 12.725,betreft naar zijn pleitnotities eerste aanleg. Daarin wordt bevestigd dat niet de man maar de vrouw voormeld bedrag op de en/of rekening heeft gestort. Van een vergoedingsrecht van de man ter zake is derhalve geen sprake. Evenmin kan sprake zijn van een schuld van de vrouw aan ‘de eenvoudige gemeenschap van bankrekening’, zoals de man stelt. Immers, een en/of rekening is geen gemeenschappelijk goed maar een vordering op de bank. Niet gesteld of gebleken is dat deze vordering gemeenschappelijk zou zijn. Het hof neemt voorts aan dat de vrouw het bedrag van € 14.000,- heeft besteed aan de verbouwing. Het hof acht genoegzaam aangetoond dat er ook verbouwingswerkzaamheden zijn betaald zonder factuur. Ten slotte is het hof van oordeel dat de bijdragen die de man in natura aan de verbouwing heeft geleverd, vallen binnen het bestek van
artikel 1:81 BW. Immers, de vrouw werkte buitenshuis, de man bemoeide zich thuis onder meer met de verbouwing. Hij genoot geen uitkering en heeft deze ook niet aangevraagd. Zijn werkzaamheden vallen naar het oordeel van het hof binnen het bestek dat de echtgenoten in het kader van hun huishouding, waarbij de vrouw buitenhuis werkte en de man thuis, van elkaar mogen verwachten. Partijen hebben nooit een vergoeding afgesproken voor de desbetreffende werkzaamheden van de man. De man kan daar dan ook niet achteraf zonder rechtsgrond aanspraak op maken. 19
De advocaat van de man heeft ter zitting nog haar stelling omtrent overgespaard inkomen op de en/of rekening toegelicht. Volgens haar is ter zake de verbouwing sprake van herbelegging met gelden afkomstig uit niet verdeeld overgespaard inkomen. De advocaat van de vrouw heeft zulks ter zitting gemotiveerd betwist en gesteld dat er bij partijen sprake was van een jaarlijks tekort aan inkomsten dat werd bestreden uit giften van de familie van de vrouw. De man heeft dit niet weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat geen sprake is geweest van overgespaarde inkomsten waarmee is herbelegd. Het hof betrekt daarbij de verhouding tussen het bescheiden salaris van de vrouw en het forse uitgavenpatroon. Dit maakt dat geen sprake kan zijn geweest van overgespaard inkomen zoals gesteld. 20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw uit eigen middelen een bedrag van € 295.000,heeft besteed aan de verbouwing van de totale woning ([straatnaam] [nummer a en b]). Het hof gaat er in redelijkheid vanuit dat de helft van dit bedrag, ofwel € 147.500,-, is besteed aan haar eigen pand [straatnaam] [nummer b]. Voor dit bedrag komt haar derhalve geen vergoedingsrecht toe. De andere helft is dan besteed aan [straatnaam] [nummer a], waarvan de man en de vrouw ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn. Een/vierde van de totale verbouwingskosten, ofwel € 73.750,- is derhalve naar het oordeel van het hof toe te rekenen aan het onverdeeld aandeel van de man in [straatnaam] [nummer a]. Voor dit bedrag komt de vrouw een vergoedingsrecht toe. De man komt gelet op het vorenstaande - ter zake [straatnaam] [nummer a en b] geen vergoedingsrecht toe.
Verdeling eenvoudige gemeenschap van de woning 21.
De vrouw is van mening dat de rechtbank, gelet op de gewijzigde omstandigheden, ten aanzien van de woning een onjuiste wijze van verdeling heeft gelast. Zij voert daartoe het volgende aan:
-
de kinderen van partijen zijn bij de man niet veilig, daarom wenst de vrouw de woning nu over te nemen; -
financieel is dit waarschijnlijk haalbaar; -
een andere mogelijkheid is dat alleen [straatnaam] [nummer a] wordt verkocht en [straatnaam] [nummer b] worden behouden, of andersom. Splitsing van de woning is zonder al te veel kosten mogelijk.
22.
De man wenst de bestaande situatie waarbij hij samen met de kinderen in de voormalige echtelijke woning woont in stand te laten. Volgens de man is dit ook de wens van de kinderen. 23.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw is juridisch eigenaar van [straatnaam] [nummer b] zodat met betrekking tot dit onroerend goed verdeling niet aan de orde is. Alleen de eenvoudige gemeenschap [straatnaam] [nummer a] komt voor verdeling in aanmerking. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is gebleken dat partijen het hierover oneens zijn. Het hof zal derhalve op de voet van artikel 3:185 BW de wijze van verdeling gelasten, waarbij het hof beschikt over een grote discretionaire bevoegdheid. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw heeft aangegeven niet in een onverdeeldheid te willen blijven, zoals de man subsidiair heeft verzocht. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet het hof aanleiding te bepalen dat de [straatnaam] [nummer a] wordt toegedeeld aan de vrouw, zulks onder de verplichting om voor haar eigen rekening te nemen en geheel als eigen schuld te voldoen de hypothecaire geldleningen bij de ING Bank N.V. met de nummers [0000] ad € 431.000,- en [1111] ad € 250.000,-. Aan deze wijze van verdeling wordt de voorwaarde verbonden, dat beide partijen zo veel mogelijk hun medewerking verlenen aan het ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de vermelde hypothecaire geldleningen. Mocht deze voorwaarde niet binnen zes maanden na de datum van deze beschikking zijn vervuld, dan gelast het hof als wijze van verdeling de verkoop van [straatnaam] [nummer a] door een door partijen gezamenlijk te kiezen NVM-makelaar. 24.
Ter bepaling van de waarde van [straatnaam] [nummer a] zal het hof als taxateur benoemen: [taxateur]. [straatnaam] [nummer a] dient zo spoedig mogelijk te worden gewaardeerd tegen de waarde per de datum van deze beschikking. Het hof zal tevens een notaris benoemen die - uitgaande van de door de makelaar vastgestelde waarde - de akte van verdeling zal opmaken en verlijden. De notaris zal voorts toezien op de betaling van een eventuele overbedelingssom. 25.
Bij verkoop heeft te gelden dat de overwaarde die mogelijk resteert na aflossing van de met [straatnaam] [nummer a] verbonden hypothecaire geldlening ad € 250.000,-, na aftrek van alle met de verkoop samenhangende kosten en nadat de vrouw een vergoeding van € 453.701,75 + € 73.750,= € 527.451,75 wegens investering en verbouwingskosten voldaan met privémiddelen heeft ontvangen, tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld. Mocht er echter sprake zijn van een restschuld, dan dient deze door partijen, ieder voor de helft, te worden gedragen. Gebruiksvergoeding 26.
De vrouw maakt op grond van artikel 1:165 BW dan wel artikel 3:169 BW aanspraak op een gebruiksvergoeding omdat de man het genot heeft van de hele woning. Deze vergoeding dient volgens haar € 4.500,- per maand (het bedrag dat de woning uit verhuur zou opbrengen) dan wel 4% van het misgelopen rendement, ofwel € 5.090,- per maand te bedragen. De vrouw voert aan dat zij nog steeds alle lasten van de woning betaalt, hoewel zij daar sinds februari 2012 niet meer woont. Zij kan dit - naast de huur die zij voor haar eigen appartement moet betalen - financieel niet meer opbrengen. De man woont boven zijn stand, maar is niet bereid mee te werken aan alternatieve oplossingen zoals het weer splitsen van de woning of het verhuizen naar een huurwoning. Ook doet de man geen enkele poging een inkomen te vergaren, terwijl dit onder de huidige omstandigheden wel op zijn weg ligt. Als de man thans niet over financiële middelen beschikt, kan de gebruiksvergoeding bij de verdeling van de eenvoudige gemeenschap, maar uiterlijk op 1 april 2014 worden verrekend, aldus de vrouw. 27.
De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Hij is van mening dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding terecht heeft afgewezen. Volgens de man is de vrouw is te laat met haar verzoek. Daarnaast acht Jeugdzorg het volgens de man in het belang van de kinderen dat zij in de woning kunnen blijven wonen, hetgeen financieel niet meer mogelijk zal zijn als hij een gebruiksvergoeding moet voldoen. Dit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De man voert tevens aan dat hij behoefte heeft aan partneralimentatie omdat hij zelf geen inkomsten heeft. Gelet
op deze omstandigheden is er in dezen geen plaats voor een gebruiksvergoeding. De door de vrouw verzochte rente kan eerst ingaan per de datum van het beroepschrift. 28.
Het hof stelt voorop dat, anders dan de vrouw meent, de rechter op grond van artikel 1:165 BW niet verplicht is een gebruiksvergoeding op te leggen. Het hof acht het voorts redelijk en billijk dat nu de vrouw door de betaling van de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire lasten onweersproken in een moeilijke financiële positie is geraakt, de man een gebruiksvergoeding aan haar betaalt. Het hof houdt hierbij rekening met de door de vrouw geschetste omstandigheden dat de man niet bereid lijkt tot alternatieve oplossingen en evenmin actief probeert op enigerlei wijze inkomen te genereren. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man omtrent de belangen van de kinderen. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg verklaard dat het belangrijk is dat de ouders de kinderen stabiliteit bieden en dat de woning daarbij van ondergeschikt belang is. Wel heeft Jeugdzorg aangegeven dat het belangrijk is bij een eventuele verhuizing rekening te houden met het schoolprogramma en met name de examens van de kinderen. 29.
Gelet op het vorenstaande en de eigendomsverhouding van partijen in de woning -een/vierde gedeelte behoort de man toe, drie/vierde gedeelte de vrouw - zal het hof in redelijkheid een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding vaststellen van € 2.000,- per maand ingaande per 22 mei 2013, de datum waarop het huwelijk van partijen is ontbonden en de werking van artikel 1:81 BW is geëindigd, tot en met de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt en de vrouw in staat is gesteld de woning te gebruiken. Voormeld bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van de iedere maand dat de man de gebruiksvergoeding is verschuldigd en deze niet heeft voldaan. Nu de door de vrouw gestelde datum van 1 april 2014 reeds is verstreken, hoeft het hof over eventuele verrekening niet te beslissen. De en/of-rekening met nummer [123] 30.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de en/of rekening van partijen een eenvoudige gemeenschap is waarvan het saldo per peildatum tussen partijen dient te worden verdeeld. 31.
De vrouw is het niet met dit oordeel eens. Zij voert daartoe het volgende aan:
-
de rekening is geen gemeenschappelijk goed; -
de rekening werd (bijna) uitsluitend gevoed met stortingen door de vrouw; -
vanaf 31 oktober 2002 heeft slechts vermogen van de vrouw op de rekening gestaan; -
het gehele saldo van de rekening per 6 juni 2013 komt toe aan de vrouw; -
de op de rekening gestorte schenking van tante [X] komt alleen de vrouw toe; -
het op de rekening gestorte spaarloon van de vrouw en de rente daarover komen alleen de vrouw toe.
De vrouw doet subsidiair een beroep op onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. 32.
De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Volgens de man werd de en/of rekening aangewend voor de kosten van de huishouding en werd daarop het inkomen van de vrouw gestort, zodat hetgeen op de rekening resteerde moet worden vermoed overgespaard inkomen te zijn. Gelet op het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding komt ieder van partijen de helft van het saldo toe.
Daarnaast is de man nog van mening dat het saldo van de en/of rekening per peildatum ten gunste van de man moet worden gecorrigeerd met een tweetal bedragen ter zake kinderalimentatie en zijn belastingteruggave. Hij voert daartoe het volgende aan:
-
de vrouw heeft de rekening laten blokkeren zodat de man niet bij de daarop gestorte kinderalimentatie kon; -
in augustus 2012 is een belastingteruggave op de rekening gestort die de man toekomt.
33.
Het hof overweegt als volgt. Met de aanduiding en/of rekening wordt slechts aangegeven dat partijen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk over het saldo van de rekening kunnen beschikken. Het saldo komt in beginsel toe aan degene die het op de rekening heeft gestort of heeft doen storten. Van de in de huwelijks voorwaarden opgenomen verrekening van inkomsten kan alleen sprake zijn als er na de voldoening van de kosten van de huishouding nog inkomsten resteren. In de onderhavige zaak is dat niet het geval. Immers, de vrouw heeft naast haar op de en/of rekening gestorte inkomsten haar vermogen moeten aanspreken om alle kosten van de huishouding te kunnen voldoen, aangezien die uitgaven van partijen hoger waren dan de inkomsten. Het hof gaat voorbij aan de door de vrouw betwiste stellingen van de man inzake nog uit te voeren correcties op het saldo van de rekening, wat daar verder ook van zij, nu de man deze in het geheel niet heeft onderbouwd. 34.
Nu de rekening louter is gevoed met inkomsten en vermogen van de zijde van de vrouw, waaronder de schenking van tante [X] en het spaarloon inclusief rente van de vrouw, en geen sprake is van overgespaard inkomen komt de vrouw het gehele saldo ad € 13.420,52 toe. De man dient het door hem reeds ontvangen bedrag ter grootte van de helft van het saldo aan de vrouw te betalen. Vergoeding voor werkzaamheden inzake aan de vrouw opgekomen nalatenschappen 35.
De man stelt dat hij een vordering van € 1.303.800,- (exclusief BTW) op de vrouw heeft ter zake van voor haar verrichte werkzaamheden met betrekking tot de afwikkeling van de door haar te ontvangen erfenissen. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat een dergelijke vordering niet thuishoort in de onderhavige familierechtelijke procedure. 36.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ter zake de vordering van de man juist heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan de stelling van de man dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De inboedel 37.
Partijen zijn het niet met de wijze waarop de rechtbank de inboedel heeft verdeeld. 38.
De vrouw neemt de volgende standpunten in:
-
er is geen eenvoudige gemeenschap van inboedel. Alle inboedelgoederen zijn met gelden van de en/of rekening aangeschaft (met privégelden van de vrouw); -
de man mag zijn erfstukken houden; -
de vrouw gaat akkoord met een verdeling conform de verdeellijst (productie 2 map 8); -
de inboedel van het huidige appartement van de vrouw komt niet voor verdeling in aanmerking want deze is door de vrouw na uiteengaan van partijen en met haar privévermogen aangeschaft.
39.
De man stelt dat de vrouw haar inboedelzaken en erfstukken al heeft meegenomen en heeft opgeslagen. De man heeft daardoor nieuwe inboedel moeten aanschaffen. Volgens de man is het daarom redelijk en billijk dat de volledige in de voormalige echtelijke woning aanwezige inboedel aan hem wordt toegedeeld en de volledige door de vrouw opgeslagen en in haar huurwoning aanwezige inboedel aan haar wordt toegedeeld. 40.
Het hof overweegt als volgt. De in de huurwoning van de vrouw aanwezige en door haar met privémiddelen aangeschafte inboedel behoort haar reeds in eigendom toe, zodat van toe- of verdeling geen sprake kan zijn. Evenmin komen voor verdeling in aanmerking de inboedelgoederen die op de staat van aanbrengsten zijn vermeld. Voor de overige inboedelgoederen geldt volgens vaste rechtspraak dat de tenaamstelling op de factuur bepalend is voor wie als eigenaar van het goed heeft te gelden. Voor zover de vrouw uit eigen middelen voor een inboedelgoed van de man heeft betaald, heeft zij ter zake een vergoedingsrecht. Volgens de huwelijkse voorwaarden dienen in het geval dat sprake is van zaken waarvan niet blijkt aan wie van de echtgenoten zij in eigendom toebehoren deze zaken te worden beschouwd eigendom te zijn van de man en de vrouw, ieder voor de onverdeelde helft. Gesteld noch gebleken is echter dat dit geval zich in de onderhavige zaak voordoet. Gelet op het vorenstaande is verdeling van de inboedelgoederen derhalve niet aan de orde. Bewijsaanbod 41.
Het hof gaat voorbij aan het door de vrouw aangeboden bewijs nu zij daar geen belang meer bij heeft. Proceskosten 42.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. 43.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk betreft en voor zover daarin het verzoek tot bepaling van een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw een nominale vergoedingsvordering van € 453.701,75 toekomt in verband met haar investering met privémiddelen in de op 1 april 2009 aan partijen gezamenlijk geleverde woning [straatnaam] [nummer a];
bepaalt dat de vrouw ter zake de verbouwing van de woning [straatnaam] [nummer a] een nominaal vergoedingsrecht toekomt van € 73.750,-;
gelast de wijze van verdeling van de woning [straatnaam] [nummer a] als volgt:
-
[straatnaam] [nummer a] wordt toegedeeld aan de vrouw, zulks onder de verplichting om voor haar eigen rekening te nemen en geheel als eigen schuld te voldoen de hypothecaire geldleningen bij de ING Bank N.V. met de nummers [0000] ad € 431.000,- en [1111] ad € 250.000,-; -
aan deze wijze van verdeling wordt de voorwaarde verbonden, dat beide partijen zo veel mogelijk hun medewerking verlenen aan het ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van voormelde hypothecaire geldleningen; -
mocht deze voorwaarde niet binnen zes maanden na de datum van deze beschikking zijn vervuld, dan gelast het hof als wijze van verdeling de verkoop van [straatnaam] [nummer a] door een door partijen gezamenlijk te kiezen NVM-makelaar;
benoemt tot taxateur [taxateur], die het woonhuis met garage, schuur, ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren, plaatselijk bekend [straatnaam] [nummer a], [postcode] [woonplaats], kadastraal bekend [kadastrale omschrijving] zo spoedig mogelijk dient te waarderen tegen de waarde per de datum van deze beschikking;
benoemt tot notaris ten overstaan van wie de akte van verdeling zal worden verleden met inachtneming van het hiervoor overwogene [notaris] en voor het overige met opname in de akte van alle bepalingen en condities die de notaris gebruikelijk in een verdelingsakte opneemt;
kent de vrouw met ingang van 22 mei 2013 tot en met de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt en de vrouw in staat is gesteld de woning te gebruiken een door de man te betalen gebruiksvergoeding toe van € 2.000,- per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van de iedere maand dat de man de gebruiksvergoeding is verschuldigd en deze niet heeft voldaan;
bepaalt dat het saldo op de en/of rekening met nummer [123] per 6 juni 2013 ad € 13.420,52 geheel toekomt aan de vrouw en dat de man gehouden is het inmiddels aan hem uitgekeerde bedrag aan de vrouw te betalen;
wijst de verzoeken van partijen met betrekking tot verdeling van de inboedel af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Stollenwerck en Van Veen, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2014.