RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 14 februari 2001 (20.02) (OR. en)
6218/01
LIMITE SOC 60 CODEC 137 RESULTAAT BESPREKINGEN van: de Groep sociale vraagstukken d.d.: 26 januari 2001 nr. vorig doc.: 5290/01 SOC 8 CODEC 31 nr. Comv.: 5133/99 SOC 5 - COM(98) 779 def. + COR 1 + COR 2 Betreft: voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
I.
INLEIDING Met het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels wordt beoogd de thans vigerende regels inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels 1 te moderniseren en te vereenvoudigen. De artikelen 18, 42 en 308 van het EG-Verdrag (voorheen respectievelijk 8A, 51 en 235) vormen de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag. De Raad moet dus met eenparigheid van stemmen besluiten overeenkomstig de procedure voor medebeslissing met het Europees Parlement. De Commissie heeft haar voorstel in december 1998 bij de Raad ingediend. Sindsdien heeft de Groep sociale vraagstukken het voorstel meermalen in zijn geheel bestudeerd en vervolgens een analyse per hoofdstuk gemaakt. Over de vorderingen bij deze eerste lezing op groepsniveau is reeds driemaal door het voorzitterschap aan de Raad verslag uitgebracht 2.
1
2
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (geconsolideerde versie: PB L 28 van 30.1.97). Doc. 12864/99 SOC 401 CODEC 479, 8516/00 SOC 177 CODEC 363 en 12836/00 SOC 398 CODEC 828.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
1
NL
In dit stadium handhaven alle delegaties een algemeen voorbehoud voor nadere bestudering. De meeste delegaties hebben eveneens een voorlopig voorbehoud gemaakt bij het voorgestelde artikel 3 betreffende de gelijkwaardigheid van situaties, waarvan de definitieve inhoud en de aanneming of verwerping gevolgen zullen hebben voor talrijke andere artikelen, en bij het feit dat sommige artikelen van de huidige Verordening (EG) nr. 1408/71 niet in het Commissievoorstel zijn opgenomen. III. TITEL III - HOOFDSTUKKEN 5, 6 EN 7 Op 26 januari 2001 heeft de Groep sociale vraagstukken de analyse van het voorstel voortgezet, in het bijzonder van hoofdstuk 5 - werkloosheid (artikelen 48 tot en met 51), hoofdstuk 6 - vervroegde uittreding (artikel 52) en hoofdstuk 7 - gezinsbijslagen (artikelen 53 en 54) van titel III - bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties. De standpunten van de onderscheiden delegaties over de geanalyseerde artikelen kunnen als volgt worden samengevat: 1.
Werkloosheid (hoofdstuk 5) De Commissievertegenwoordiger leidde het onderwerp in door een korte schets te geven van de voorgeschiedenis van het voorstel. De hoge werkloosheidsgraad leidde ertoe dat in 1980 een eerste voorstel werd ingediend. Dit werd in 1996 bij de tijd gebracht. Daarop is in 1997 het proces van Luxemburg ter stimulering van de inzetbaarheid op gang gebracht. Dezelfde beginselen vormden de leidraad van het voorstel van 1998. Het onderhavige hoofdstuk spoort met de 7e werkgelegenheidsrichtsnoeren (voor 2001, en is gericht op "het bevorderen van de beroeps- en geografische mobiliteit" 3. Het voorziet er dan ook in dat een werkloze meer tijd krijgt (6 maanden in plaats van 3) om werk te zoeken in een andere lidstaat. De tweede wijziging die door het voorstel wordt ingevoerd betreft het bevoegde orgaan, dat conform de huidige verordening het orgaan is van de staat waarin de rechthebbende woont en dat conform het voorstel het orgaan zal zijn van de staat waarin hij zijn laatste werkzaamheden heeft verricht. De derde wijziging betreft het uitbreiden van dit hoofdstuk tot anders dan in loondienst werkende personen.
3
Zie doc. 14375/00 SOC 485 ECOFIN 368 FISC 215.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
2
NL
GR/E/F/IRL/P stonden achter de vereenvoudiging en waren het eens met de algemene benadering. Ook D/I/UK waren zeer te spreken over de beoogde vereenvoudiging, maar zij plaatsten vraagtekens bij de gedetailleerde uitwerking.
B wenste te weten welk soort zelfstandigen hieronder vallen en hoeveel landen werkloosheidsuitkeringen betalen aan zelfstandigen. De Commissievertegenwoordiger lichtte toe dat alleen zelfstandigen die door een werkloosheidsverzekering gedekt zijn in aanmerking komen. Dit soort verzekering bestaat in vijf landen (DK/F/L/FIN/S).
DK/L houden het liever bij het oude wat het bevoegde orgaan betreft. Zij menen dat er geen bevoegdheidsherziening nodig is om de inzetbaarheid te verhogen. Aangezien de werkloze recht heeft op "andere prestaties bij werkloosheid dan uitkeringen" 4 op het grondgebied van de staat van verblijf, zouden er tegelijkertijd twee bevoegde staten kunnen zijn. Zij wezen erop dat de voorgestelde wijziging tot een onderscheid zou leiden tussen compensatiemaatregelen (bevoegdheid van de staat waarin het laatst werkzaamheden zijn verricht) en integratiemaatregelen (die van nature tot de bevoegdheid van de staat van verblijf behoren).
DK wacht op de resultaten van de studie over de tijd die nodig is om werk te vinden in een andere lidstaat dan de staat van verblijf. Aan de hand daarvan zal het zijn standpunt over de behoefte aan een periode van 6 maanden bepalen.
De bespreking werd artikelsgewijs voortgezet.
Artikel 48
In antwoord op vragen van een aantal delegaties over de rechten van zelfstandigen lichtte de Commissievertegenwoordiger toe dat de tijdvakken gedurende welke zelfstandigen door een werkloosheidsverzekering (bv. in DK) waren gedekt in rekening dienen te worden gebracht in andere lidstaten, ook al bestaat zo'n verzekering niet voor de onderdanen van die staten (bv. IRL). Het geldende beginsel is dat grensoverschrijding voor zelfstandigen geen verlies van hun oorspronkelijke rechten mag meebrengen.
4
Artikel 50, lid 2, van het Commissievoorstel.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
3
NL
L steunde in beginsel het Commissievoorstel. F voegde eraan toe dat lidstaten waar er geen verzekering voor zelfstandigen bestaat deze tijdvakken alleen in aanmerking nemen indien de persoon in die lidstaat werkzaamheden in loondienst heeft verricht. I/UK waren het niet eens met de interpretatie van de Commissie. UK deelde mee haar standpunt terzake op schrift te zullen stellen. DK vroeg zich af wat de gevolgen zijn indien de verzekering voor zelfstandigen niet-verplicht is, zoals in Denemarken. E stelde de toevoeging voor van "(...), indien voor deze werkzaamheden tijdvakken van verzekering liepen,". Artikel 49 E wees erop dat er de tekst "inkomen" vermeldt, en niet "salaris". Volgens deze delegatie dienen beide termen te worden vermeld. DK achtte "vier weken" te kort. De Commissievertegenwoordiger herinnerde eraan dat deze tijdsduur reeds voorkomt in de bestaande regeling. P merkte op dat dit artikel met het oog op de samenhang met artikel 48, ook "werkzaamheden anders dan in loondienst" dient te vermelden. De Commissievertegenwoordiger was het daarmee eens. A wenste te vernemen wat als "inkomen dat (...) gewoonlijk wordt verdiend" zal worden aangemerkt. Artikel 50 De Commissievertegenwoordiger belichtte de voornaamste nieuwigheden in het voorstel: 6 maanden om werk te zoeken, bevoegdheid van de staat waar het laatst werkzaamheden zijn verricht.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
4
NL
D plaatste grote vraagtekens bij dit artikel en het huidige artikel 69 5. Volgens deze delegatie is er geen behoefte aan dit artikel om mobiliteit te garanderen. Tegelijk wordt het bevoegde orgaan er de mogelijkheid door ontnomen om te controleren of de werkloze reële inspanningen levert om werk te zoeken in een andere lidstaat. Het gevaar bestaat dat er misbruik van wordt gemaakt. B/NL/A/UK steunden D op dit laatste punt. A wenste zeker te zijn dat onderdanen van derde landen niet onder de bepaling vallen. P stemde in met de voorgestelde tekst maar zou de voorwaarde van artikel 69 6 willen behouden: "Voor het aan de inschrijving voorafgaande tijdvak wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien deze inschrijving plaatsvindt binnen een termijn van zeven dagen (...)". P wees er ook op dat er in de Engelse versie van littera c) dient te staan "other than benefits in cash" in plaats van "other than benefits in kind". F wees erop dat het doel van het artikel (werk zoeken) in de verf moet worden gezet. Zo zou bijvoorbeeld duidelijk moeten worden gemaakt dat de werkzoekende de regels voor het zoeken van werk dient na te leven van het land waar hij zich bevindt. F maakte een voorbehoud ten aanzien van uitbreiding tot "other than benefits in cash" ("andere prestaties dan uitkeringen"). IRL steunde het Commissievoorstel en wees erop dat mogelijke misbruiken per geval moeten worden aangepast. Een en ander mag geen reden zijn om het Commissievoorstel af te wijzen. A/DK/NL/FIN/S/UK achtten het niet nodig het tijdvak van 3 tot 6 maanden te verlengen. A/NL/UK wachten liever op de resultaten van de studie over de tijd die nodig is om werk te vinden. F/FIN/UK vroegen ook hoe artikel 50, lid 2, te rijmen valt met Verordening (EEG) nr. 1612/68 7. F en UK maakten een studievoorbehoud.
5
6
7
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (geconsolideerde versie: PB L 28 van 30.1.1997). Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (geconsolideerde versie: PB L 28 van 30.1.1997). PB L 257 van 19.10.1968.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
5
NL
B maakte een studievoorbehoud bij artikel 50, lid 2, en vroeg waarin het verschilt van artikel 50, lid 1, onder c).
Artikel 51
De Commissievertegenwoordiger lichtte toe dat de bevoegdheid van de staat waarin het laatst werkzaamheden zijn verricht zal worden uitgebreid tot alle gevallen. In de toekomst zal er geen onderscheid meer worden gemaakt, tussen bijvoorbeeld voltijd- en deeltijdgrensarbeiders.
GR/E/F/IRL/I/P/UK waren het in het algemeen eens met het Commissievoorstel. B/DK/D/NL/FIN waren tegen.
L memoreerde dat 50% van de Luxemburgse werknemers grensoverschrijdende werknemers zijn. De wijziging van de bevoegdheidsregels zou dan ook de door Luxemburg te dragen kosten aanzienlijk verhogen. L maakte een voorbehoud.
Ook FIN maakte een studievoorbehoud.
F wees erop dat er zoals in het voorgaande artikel een onderscheid dient te worden gemaakt tussen "benefits in cash" en "benefits in kind".
P stond achter het Commissievoorstel maar erkende dat er een overgangsperiode nodig is om de problemen van een aantal landen (bijvoorbeeld L) op te lossen.
UK wenste te weten hoe lang de uitkeringen moeten worden betaald. De Commissievertegenwoordiger antwoordde dat de uitkeringstijdvakken bij de wetgeving van de bevoegde staat worden bepaald.
D, gesteund door B/DK/NL, bracht opnieuw het controleprobleem ter sprake. Het bevoegde orgaan is niet het orgaan van de staat die de werkloze in zijn arbeidsmarkt zal opnemen. Deze delegaties vrezen misbruik. Volgens E zijn er middelen om fraude te voorkomen.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
6
NL
FIN merkte op dat nergens staat dat dit artikel alleen geldt voor grensoverschrijdende werknemers. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, dient het ook te worden toegepast op inactieven.
DK stelde het probleem aan de orde van het exporteren van hoge uitkeringsniveaus, wat zou kunnen indruisen tegen stimulansen voor werkzoekenden.
2.
Vervroegde uittreding (hoofdstuk 6)
Artikel 52
De Commissievertegenwoordiger erkende dat deze uitkeringen niet stroken met de nieuwe beleidslijnen van de Europese werkgelegenheidsstrategie, maar zolang zij nog bestaan in de lidstaten, dient er rekening mee te worden gehouden in deze verordening. Hij herinnerde er ook aan dat het HvJ heeft verklaard dat vervroegde uittredingsuitkeringen apart beschouwd dienen te worden.
De meerderheid van de delegaties had moeite met de definitie van "vervroegde uittreding" omdat die niet overeenstemt met de definitie in hun eigen wetgeving.
F en UK maakten een voorbehoud bij dit artikel.
3.
Gezinsbijslagen (hoofdstuk 7)
Volgens de Commissievertegenwoordiger is dit de meest radicale wijziging. De titels I en II zijn van toepassing op deze uitkeringen. De artikelen 53 en 54 omvatten de specifieke voorschriften in het geval van elkaar overlappende uitkeringen. Zij voorkomen de doublures en waarborgen het recht op de hoogste uitkering uit hoofde van de nationale wetgeving. In dat geval dienen de betrokken lidstaten de bijdragen te delen.
Artikelen 53 en 54
D/NL/UK maakten een inhoudelijk voorbehoud.
B/DK/GR/F/I/FIN/S maakten een studievoorbehoud.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
7
NL
E/IRL/P waren het eens met het Commissievoorstel. Volgens P dienen de administratieve bezwaren te worden opgelost zonder dat de meest billijke en passende oplossing onmogelijk wordt gemaakt.
B/GR wezen op het ontbreken van definities.
B/S/DK vreesden dat de tijd die nodig is om uit te maken wat de gunstigste uitkering is, het ingaan van de betaling zal vertragen. IRL/S meenden dat in afwachting van uitsluitsel één orgaan moet voorzien in een voorlopige betaling.
B herinnerde eraan dat een eenvoudige wijziging in de gezinssituatie ertoe kan leiden dat een andere staat bevoegd wordt. Deze delegatie zei ook dat het voorgestelde artikel 53 kan meebrengen dat een kind onder de wetgeving van verschillende lidstaten valt. Voor UK wordt het in 1999 bereikte evenwicht 8 op de helling gezet.
L was van mening dat deze bepalingen alleen dienen te gelden voor gezinsbijslagen stricto sensu.
F was bevreesd voor de administratieve rompslomp die gepaard zal gaan met de toepassing van deze bepalingen.
Concluderend herinnerde de Commissievertegenwoordiger eraan dat het de bedoeling is dat dit artikel alle gezinsuitkeringen bestrijkt.
_______________
8
Verordening (EG) nr. 1399/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71.
6218/01
teu/SAV/mm DG J
8
NL