RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 19 juli 2001 (25.07) (OR. fr) 11126/01
SOC 289
INGEKOMEN DOCUMENT van: de Commissie, DG Werkgelegenheid en Sociale Zaken aan: het secretariaat-generaal van de Raad Betreft: raadpleging van de sociale partners, volgens de procedure van artikel 138, lid 3, van het EG-verdrag, over de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen op het werk
De Commissie heeft op 7 juni 2001 bijgaand raadplegingsdocument aangenomen. Dit document is intussen toegezonden aan de sociale partners, met als uiterste datum voor beantwoording 5 september 2001. De sociale partners kunnen gezamenlijk dan wel afzonderlijk antwoorden.
_______________
11126/01
roe/EW/cs DG J
1
NL
TWEEDE FASE VAN DE RAADPLEGING VAN DE SOCIALE PARTNERS
De bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen op het werk I.
Inleiding Dit document heeft tot doel de tweede fase te lanceren van de raadpleging van de sociale partners op Europees niveau over een communautaire maatregel inzake de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen op het werk overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Verdrag. Op 23 mei 2000 heeft de Commissie ingestemd met de raadpleging van de sociale partners over een tekst betreffende de huidige communautaire en nationale kaders voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen, waarin ook hun advies werd gevraagd over de richting die een communautaire maatregel moet uitgaan. Na de verlenging van de raadplegingsperiode van zes weken (de maand augustus buiten beschouwing gelaten) op verzoek van één van de geraadpleegde beroepsorganisaties, heeft de Commissie 11 antwoorden ontvangen. Alle sociale partners die hebben geantwoord1 wijzen op het belang dat ze hechten aan de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen. De meningen lopen echter uiteen wanneer het gaat over de meest geschikte strategie en over de elementen die in aanmerking moeten worden genomen.
II.
Achtergrond Werknemers die hun beroepsactiviteit niet uitoefenen op grond van een arbeidsverhouding met een werkgever, of meer algemeen in dienstverband of in een relatie van ondergeschiktheid aan een derde, vallen algemeen genomen niet onder de communautaire richtlijnen inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk. Zelfstandigen zijn evenwel meestal blootgesteld aan dezelfde risico's voor hun gezondheid en veiligheid als werknemers in loondienst. Gezien het steeds groeiende aantal zelfstandige werknemers die niet onder de op artikel 137 van het Verdrag (ex artikel 118A) gebaseerde communautaire wetgeving vallen en het feit dat de sectoren waar het meest zelfstandigen werken vaak sectoren
1
HOTREC (Hotels, restaurants & cafés in Europa), EFCI (European Federation of Cleaning Industries), Road Haulage Association, CEC (Confédération Européenne des Cadres), UEAPME (Europese Unie van het Ambacht en van het Midden- en Kleinbedrijf), UNICE (Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties van Europa), GEOPA-COPA (Groep werkgevers van de landbouworganisaties van de EG – Comité van de landbouworganisaties van de Europese Unie), IRU (Internationale Wegvervoerorganisatie), CEEP (Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven en bedrijven van algemeen economisch belang), BFB (Bundesverband der Freien Berufe), EVV (Europees Verbond van Vakverenigingen). De standpunten van de sociale partners zijn samengevat in de bijlage.
11126/01
roe/EW/cs DG J
2
NL
met een hoog risico zijn (transport, landbouw, bouw, visserij en wegvervoer), achtte de Commissie het noodzakelijk de situatie in de Europese Unie en de middelen waarover zij op dat gebied beschikt grondig te onderzoeken. Bovendien blijkt uit de jongste geharmoniseerde statistieken inzake arbeidsongevallen in de Europese Unie in 19961 inderdaad dat zelfstandigen een groter risico op een arbeidsongeval lopen: voor zelfstandigen is de incidentiegraad van de dodelijke ongevallen gelijk aan of hoger dan 6,3 per 100 000 werknemers, terwijl het gemiddelde 5,32 bedraagt. De Commissie is zich van deze realiteit bewust en heeft in actie 8 van haar actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van veiligheid, hygiëne en gezondheidsbescherming op het werk 1996-20003 de behoefte opgenomen "[...] de noodzaak [te onderzoeken] van een voorstel voor een aanbeveling van de Raad over veiligheid en gezondheid van zelfstandigen op het werk." In dat kader heeft het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats een gunstig advies uitgebracht over de ontwerp-aanbeveling van de Raad die door de diensten van de Commissie werd uitgewerkt en waarin de noodzaak van een communautair initiatief inzake de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandigen werd erkend. Het merendeel van de lidstaten voorziet momenteel niet in de rechtsbescherming van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandigen. Daardoor geniet deze categorie van werknemers, die een groter risico op een arbeidsongeval loopt dan de categorie van de werknemers in loondienst, niet de positieve effecten die een regelgeving zou hebben voor de bescherming van hun gezondheid en veiligheid op het werk. III. De sociale partners Alle sociale partners die tijdens de eerste raadplegingsfase hebben geantwoord, hebben het belang bevestigd dat ze aan de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen hechten. Een meerderheid acht een communautair initiatief op dit gebied wenselijk om de mogelijke negatieve effecten van een gebrek aan interventie op dit gebied te reduceren. Eén organisatie vindt verdere regelgeving op dit gebied echter niet nodig. Een andere organisatie verwerpt een dergelijk initiatief uit principe omdat het volgens haar ook voor de beoefenaars van vrije beroepen zou gelden, die duidelijk minder aan risico's zijn blootgesteld dan de andere zelfstandigen. Nog twee andere organisaties vinden een communautair optreden niet nodig, ofwel omdat deze aangelegenheid op nationaal vlak moet worden geregeld, ofwel omdat de zelfstandige werknemers nu reeds toegang hebben tot de informatie en het advies inzake de preventie en de bescherming op de arbeidsplaats, met name via de documenten van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk in Bilbao. Beide organisaties vermelden evenwel dat indien de Commissie beslist een initiatief te nemen, zij bij de volgende fasen betrokken wensen te worden en een van die twee organisaties vindt 1 2
3
Statistics in focus: Population and social conditions, Theme 3 – 4/2000, EUROSTAT. Voor arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen ziekteverzuim (3 557) is de incidentie evenwel lager dan voor werknemers in loondienst (4 229). De trend om niet zeer ernstige ongevallen niet steevast aan te geven en het uitgeoefende beroep kunnen het tweeslachtige resultaat voor deze categorie van werknemers helpen verklaren. COM(95) 282 def., PB C 262 van 07.10.1995, blz. 18.
11126/01
roe/EW/cs DG J
3
NL
dat deze interventie door middel van een niet-bindend instrument moet gebeuren, dat beperkt blijft tot essentiële vereisten die vooral met opleiding, voorlichting en advies en het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen te maken hebben, en geenszins door middel van maatregelen met betrekking tot de arbeidsorganisatie. De organisaties die een communautair optreden wenselijk achten, zijn voor het grootste deel voorstander van een aanpak die in een eerste fase kiest voor een niet-bindend instrument en zijn het allen eens over de belangrijkste elementen die in het kader van een aanbeveling in aanmerking moeten worden genomen. Ze vinden vooral dat alle zelfstandigen een gemakkelijke en goedkope toegang moet worden gegarandeerd tot informatie en tot een opleiding waaraan ze op dat gebied mogelijk behoefte hebben. Als elementen die ook in aanmerking moeten worden genomen, vermelden bepaalde organisaties ook het opstellen van praktische gidsen en brochures en het voorzien in specifieke medische bewaking, alsook in regelingen voor problemen bij co-activiteit en onderaanneming. Een van de organisaties pleit evenwel duidelijk voor een communautair optreden dat gebruik maakt van een bindend instrument, met name een specifieke richtlijn op basis van artikel 137 van het Verdrag. IV.
Het standpunt van de Commissie Gezien de antwoorden van de sociale partners, die het belang van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandigen erkennen, oordeelt de Commissie dat de resultaten van de eerste raadplegingsfase een bevestiging betekenen van haar analyse dat actie op communautair niveau noodzakelijk is om de zelfstandige werknemers een minimumbescherming tegen beroepsrisico's te garanderen. Het grootste deel van de communautaire reglementering inzake de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers op de arbeidsplaats geldt namelijk niet voor de zelfstandigen, terwijl zij meestal dezelfde gezondheids- en veiligheidsrisico's lopen als de werknemers in loondienst. Het feit dat het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk de opdracht heeft informatie over gezondheid en veiligheid op het werk te verzamelen en te verspreiden, vervangt geen communautair initiatief dat beoogt een minimumbescherming van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandige werknemers te verzekeren. Bovendien voorziet de grote meerderheid van de lidstaten niet in de rechtsbescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandige werknemers, waardoor de beschermingsniveaus in de Europese Unie sterk verschillen. Ook moet worden opgemerkt dat zelfstandigen bij de uitoefening van hun beroepsactiviteit vaak samen met en naast werknemers in loondienst werken. Bij gebrek aan een aangepaste voorlichting en opleiding dreigen de zelfstandigen hun eigen veiligheid en gezondheid in gevaar te brengen, alsook die van de werknemers in loondienst naast wie ze werken. De Commissie vindt dan ook dat een communautair initiatief op dit gebied onmiskenbaar een vooruitgang zou betekenen voor de preventie en voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandige werknemers, voor wie de incidentiegraad van de dodelijke ongevallen hoger ligt dan die voor de
11126/01
roe/EW/cs DG J
4
NL
werknemers in loondienst, en eveneens kan bijdragen tot een vermindering van het aantal arbeidsongevallen van de werknemers in loondienst. Het is de bedoeling dat dit initiatief voor alle zelfstandige werknemers geldt, ongeacht de aard van hun activiteit. Het argument dat een van de beroepsorganisaties aanvoert, met name dat de beoefenaars van vrije beroepen minder dan de andere zelfstandigen aan risico's zouden zijn blootgesteld, wijst op een verkeerd beeld van het probleem, aangezien de beoefenaars van vrije beroepen zoals ingenieurs, architecten, artsen enz. dezelfde gezondheids- en veiligheidsrisico's lopen als hun collega's in loondienst, die wel reeds onder de communautaire reglementering ter zake vallen. Dat rechtvaardigt duidelijk een communautair optreden ten gunste van deze werknemers. De Commissie is van oordeel dat de communautaire actie op dit vlak de lidstaten in een eerste fase op vrijwillige basis de nodige maatregelen moet laten nemen en pas later, na de evaluatie van een eerste toepassingsperiode, indien nodig een bindend instrument dient te gebruiken. Deze aanpak houdt ook rekening met de wensen van een meerderheid van de sociale partners. Zonder dat op dit ogenblik de gegrondheid dient te worden onderzocht van de argumenten die naar voren zijn gebracht door de organisatie die meent dat artikel 137 van het EG-Verdrag een goede grondslag zou zijn voor de goedkeuring van een richtlijn ter zake, blijkt dat het rechtsinstrument dat moet worden gebruikt, met name een aanbeveling, niet op artikel 137 van het EGVerdrag kan worden gebaseerd, aangezien dat als rechtsinstrument alleen in richtlijnen voorziet. Daarom zou het communautair optreden worden gebaseerd op artikel 308 van het Verdrag, dat in de mogelijkheid voorziet om de passende maatregelen te nemen om in het kader van de gemeenschappelijke markt een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken. V.
Inhoud van een eventueel initiatief Om de zelfstandige werknemers een minimumbescherming tegen beroepsrisico's te garanderen, moeten de lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan ertoe worden aangezet om de zelfstandigen in het kader van hun beleid ter preventie van beroepsrisico's en arbeidsongevallen het recht te garanderen om net als de werknemers in loondienst hun gezondheid en veiligheid te beschermen, alsook om in de plichten te voorzien waaraan ze op dat vlak onderworpen zijn. Dit recht en deze plichten moeten overeenkomstig de nationale wetgevingen en/of praktijken worden erkend, ofwel door de zelfstandige werknemers op te nemen in het toepassingsgebied van hun wetgeving inzake de gezondheid en de veiligheid op de arbeidsplaats, wat een aantal lidstaten reeds hebben gedaan en wat een rechtstreekse toepassing van de voor de werknemers in loondienst geldende bepalingen op de zelfstandige werknemers mogelijk zou maken, met name wanneer die zelfstandigen werken in een bedrijf dat werknemers in loondienst heeft, ofwel door specifieke maatregelen voor zelfstandige werknemers uit te vaardigen. Het spreekt voor zich dat deze reglementeringen, ongeacht de gevolgde juridische weg, aan de specificiteit van de zelfstandigen moeten zijn aangepast. Specifieke bepalingen met betrekking tot de problemen veroorzaakt door co-activiteit en onderaanneming moeten voor alle betrokkenen goede gezondheids- en veiligheidsomstandigheden garanderen.
11126/01
roe/EW/cs DG J
5
NL
Het communautaire instrument moet de lidstaten er ook toe aanzetten minimale regels in te voeren die de belangrijkste voorlichtings- en beschermingsmaatregelen vermelden die voor deze categorie van werknemers moeten worden genomen. Maatregelen die een bewaking van de gezondheid van de zelfstandige werknemers moeten verzekeren, die hen de nodige informatie inzake gezondheid en veiligheid moeten verstrekken en hen toegang moeten verlenen tot opleiding op dat gebied zijn uitermate belangrijke elementen van het preventiebeleid. Deze maatregelen moeten aan de specifieke behoeften van de zelfstandige werknemers zijn aangepast en ervoor zorgen dat deze werknemers goed op de hoogte zijn van de risico's waaraan ze zijn of kunnen zijn blootgesteld. Om effectief te kunnen worden toegepast, dienen deze maatregelen gepaard te gaan met regelingen waardoor zelfstandigen een gemakkelijke en relatief goedkope toegang wordt gegarandeerd, die met andere woorden geen ontmoedigend effect heeft. Deze regelingen moeten vanzelfsprekend worden vastgesteld overeenkomstig de nationale wetgevingen en/of praktijken en kunnen worden opgenomen in het algemene beleid inzake volksgezondheid, gezondheid op het werk, sociale zekerheid, verzekeringen, beroeps- of sectoriële organisaties enz. Er moet ook op worden toegezien dat de reglementering met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandige werknemers werkelijk wordt toegepast door met name te zorgen voor aangepaste controles en passend toezicht. De lidstaten moeten dan ook de nodige regelingen treffen zodat de controleen toezichtsinstellingen hun bevoegdheid inzake de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandige werknemers kunnen uitoefenen. Gezien het niet-bindende karakter van het communautair initiatief is het tot slot van belang te voorzien in een eerste toepassingsperiode, die wordt gevolgd door een evaluatie door de Commissie van de resultaten die de lidstaten hebben bereikt, op grond van de nationale verslagen die aan de Commissie zijn toegestuurd, zodat de Commissie indien nodig nieuwe passende initiatieven of zelfs bindende maatregelen kan voorstellen om de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandige werknemers te verbeteren door de toepassing van de in de aanbeveling vastgestelde beginselen. VI.
Vragen voor de tweede fase van de raadpleging van de sociale partners De Commissie verzoekt de sociale partners – haar een advies of eventueel een aanbeveling toe te sturen over de doelstellingen en de inhoud van het overwogen voorstel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 138, lid 3, van het Verdrag; – haar te laten weten of zij de onderhandelingsprocedure wensen te lanceren op basis van de in dit document beschreven voorstellen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 138, lid 4, en 139 van het Verdrag, en zo ja, te vermelden een algemene benadering van de aangelegenheid wensen, dan wel of zij zich op bepaalde elementen wensen te concentreren.
11126/01
roe/EW/cs DG J
6
NL
BIJLAGE
Samenvatting van de reacties van de sociale partners in het kader van de eerste fase van raadpleging
1.
De HOTREC (Hotels, Restaurants & Cafés in Europa) is bijzonder geïnteresseerd in iedere ontwikkeling die van invloed kan zijn op het werk van zelfstandigen, want dit werk is kenmerkend voor de horecasector. De HOTREC is echter van mening dat de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen in nationale wetgeving geregeld moet worden. Mocht de Commissie evenwel besluiten tot voortzetting van een Europees initiatief, dan wenst de HOTREC daar in alle stadia nauw betrokken bij te worden.
2.
De EFCI (European Federation of Cleaning Industries) wijst erop dat de schoonmaaksector gekenmerkt wordt door een groot aantal kleine ondernemingen en ambachtelijke eenheden. De zelfstandigen maken een niet te verwaarlozen deel uit van de economische kracht van deze sector. In dit verband juicht de EFCI de invoering van een niet-dwingend communautair instrument toe, dat de meest geschikte manier is om het onderwerp op communautair niveau te behandelen. De EFCI is van mening dat de aanbeveling alleen moet gelden voor zelfstandigen en niet voor de pseudo-zelfstandigen, die immers al onder de kaderrichtlijn vallen. Het geplande tijdschema voor de voortgangsverslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling zou in die zin gewijzigd moeten worden dat er om de 4/5 jaar een verslag moet worden ingediend. Tenslotte verzoekt de EFCI nauw bij de verdere stadia van de procedure betrokken te worden.
3.
De ROAD HAULAGE ASSOCIATION is verbaasd over dit initiatief aangezien de Commissie op dit ogenblik voorstelt de eigen rijders van de werkingssfeer van de arbeidstijdenrichtlijn voor mobiele werknemers uit te sluiten. Zij is van mening dat er op dit gebied geen regelgeving moet komen.
4.
De CEC (Confédération Européenne des Cadres) wijst op de groei van het aantal zelfstandigen in de Europese landen en op het feit dat steeds meer leidinggevenden ervoor kiezen zelfstandige te worden, maar constateert tevens dat in een aantal lidstaten bij gebrek aan bepalingen voor deze werknemers en de risico’s waaraan zij zijn blootgesteld, het ongevallencijfer veel hoger is dan dat voor werknemers in loondienst. De CEC is van mening dat de ontwikkeling van het ondernemerschap, die overigens gunstig is voor de groei van de werkgelegenheid, op geen enkel moment mag leiden tot grotere bewust of onbewust gelopen risico’s voor degenen die ervoor kiezen als zelfstandige te werken. De CEC is dus voor een initiatief aan het adres van de lidstaten, zonder dat dit het verschil tussen de zelfstandige en de werknemer opnieuw ter discussie mag stellen. Hoewel de CEC vindt dat zelfstandigen in grote mate verantwoordelijk zijn voor hun gezondheid en veiligheid, is zij niettemin van mening dat alle bijzondere reglementen van het arbeidsrecht inzake hygiëne en veiligheid, zoals die ten aanzien
11126/01
roe/EW/cs DG J
7
NL
van asbest, lood, ioniserende straling, enz., ook voor zelfstandigen moeten gelden. De CEC is van mening dat er minstens voor gezorgd moet worden dat alle zelfstandigen gemakkelijk en goedkoop toegang hebben tot de informatie en regelgeving inzake de risico’s die aan hun werkzaamheden en die van de ondernemingen waarvoor zij werken, verbonden zijn. De CEC staat positief tegenover een niet-dwingend initiatief om ervoor te zorgen dat de zelfstandigen in alle lidstaten opgenomen worden in de werkingssfeer van hun wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk. Zij vraagt zich zelfs af of er geen dwingendere regeling moet komen. 5.
Volgens de UEAPME (Europese Unie van ambachten en het midden- en kleinbedrijf) is de gezondheid en veiligheid op het werk van essentieel belang voor alle werkenden, de werknemers net zo goed als de zelfstandigen. Maar in tegenstelling tot een werknemer in loondienst moet een zelfstandige per definitie vrij kunnen beslissen of hij al dan niet bepaalde beroepsrisico’s wil lopen. Daarom is de UEAPME van mening dat communautair optreden niet noodzakelijk is en dat het uitblijven daarvan geen negatieve gevolgen zal hebben voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid, aangezien elke zelfstandige zich op het gebied van gezondheid en veiligheid al kan informeren en vrijelijk zijn keuze kan maken. Het belangrijkste is dat hij gemakkelijk toegang heeft tot informatie en adviezen inzake preventie en bescherming op de werkplek, wat volgens de documenten van het Agentschap in Bilbao in alle landen van de EU gewaarborgd schijnt te zijn. Mocht de Commissie evenwel besluiten in te grijpen, dan zou dat moeten gebeuren door middel van een niet-dwingend instrument dat bij moet dragen tot vergroting van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de zelfstandigen. Daartoe moeten de behoeften van de zelfstandigen exact in kaart worden gebracht, met name in specifieke sectoren (bouwnijverheid of vervoer). Dit document zou beperkt moeten blijven tot fundamentele eisen inzake opleiding, voorlichting en advisering, alsook inzake het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, en zou geen maatregelen betreffende de arbeidsorganisatie moeten bevatten. De UEAPME waarschuwt tegen een eventuele aanbeveling die zou uitmonden in een uitbreiding van de onvoorwaardelijke toepassing van de bestaande richtlijnen tot zelfstandigen, die tot extra kosten en formaliteiten zou leiden die geen direct verband houden met de beschermingsdoelstelling.
6.
De UNICE (Unie van Industriefederaties van de Europese Gemeenschap) erkent het belang van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zelfstandigen en verlaat zich op het advies van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats voor wat de elementen betreft die een communautair optreden op dit gebied rechtvaardigen. Een aanbeveling aan de lidstaten, gevolgd door een evaluatie, is redelijk, want op die manier kan elke lidstaat de meest geschikte oplossingen zoeken. De aanbeveling mag niet impliciet tot een aanpassing van de regeling voor zelfstandigen aan die voor de werknemers leiden. Er moet voor gezorgd worden dat zelfstandigen onder economisch aanvaardbare voorwaarden gemakkelijk toegang hebben tot alle informatie en opleidingen die zij nodig hebben. In dit verband valt te overwegen op communautair niveau praktische handleidingen en brochures ten behoeve van zelfstandigen op te stellen. Tenslotte is de UNICE van mening dat de tweede fase van raadpleging over de inhoud van de aanbeveling in het kader van het Raadgevend Comité voor de
11126/01
roe/EW/cs DG J
8
NL
veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats zou kunnen plaatsvinden. 7.
De GEOPA-COPA (Groep Werkgevers van de Landbouworganisaties van de EG – Comité van de Landbouworganisaties van de Europese Unie) is van mening dat de bepalingen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van landbouwers op het werk nuttig zijn. Een communautair initiatief is dus wenselijk, bij voorkeur in de vorm van een aanbeveling. De GEOPA-COPA stelt voor in deze aanbeveling ook specifiek medisch toezicht op te nemen, alsook de organisatie van de toegang van zelfstandigen tot informatie, adviezen en opleiding ter zake.
8.
De IRU (Internationale Wegvervoerorganisatie) deelt de mening van de UNICE zoals die in de eerste fase van raadpleging is verwoord. Wat de mobiele werknemers in het wegvervoer betreft, is de IRU van mening dat veel elementen die bepalend zijn voor de gezondheid en veiligheid, voor zelfstandigen en werknemers in de vervoerssector hetzelfde zijn (voertuig, infrastructuur, rij- en rusttijden, laden en lossen, enz.)
9.
Het CEEP (Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven) is van mening dat een initiatief voor de bescherming van zelfstandigen wenselijk is. Een van de eerste dingen die volgens het CEEP moeten gebeuren, is de vaststelling van een exacte definitie van zelfstandigen. Het CEEP is van mening dat de doelstellingen en resultaten even ambitieus zouden moeten zijn als voor de andere beroepscategorieën. Het CEEP doet enkele suggesties aan de hand betreffende de bescherming van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen, met name de garanties inzake de vaststelling van arbeidsongeschiktheid, de omscholingscapaciteit en -mogelijkheden, de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging, die zou moeten berusten bij beroepsorganisaties die reeds als gezaghebbend en verordeningsbevoegd zijn erkend, de financiering van dergelijke instanties, de voorwaarden voor en de wijze van controle op de beroepsbezigheid en de daarmee samenhangende risico’s, de opleiding en voorlichting van zelfstandigen met betrekking tot de belangrijkste risico’s en manieren om die te vermijden, te voorkomen, zich ertegen te beschermen of over te dragen. Het CEEP beantwoordt de eerste twee vragen van de raadpleging van de Commissie dus positief en is het in grote lijnen eens met de niet-dwingende ontwerpaanbeveling, gevolgd door een evaluatie.
10.
Het BFB (Bundesverband der Freien Berufe) wijst de beoogde bepalingen principieel af. Het BFB, dat de vrije beroepen vertegenwoordigt, is namelijk van mening dat, hoewel de beoogde bepalingen voor bepaalde categorieën zelfstandigen te rechtvaardigen zijn, zij hun doel voorbijstreven omdat de term “anders dan in loondienst verrichte werkzaamheid” het niet mogelijk maakt voldoende tussen bepaalde categorieën zelfstandigen te differentiëren. Het BFB is van mening dat voor de vrije beroepen de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid in de uitoefening van hun beroepsbezigheid een van de kernelementen is. De afsluiting van beroepsverzekeringen of ongevallenverzekeringen tegen de risico’s voor hun gezondheid is voor de beoefenaars van vrije beroepen een vanzelfsprekendheid om een dienstverlenend bedrijf middelen te garanderen. Krachtens het subsidiariteitsbeginsel vallen arbeidsveiligheid en
11126/01
roe/EW/cs DG J
9
NL
-hygiëne onder de bevoegdheid van de lidstaten. Voorts wijst het BFB erop dat de risico’s voor vrije beroepen duidelijk geringer zijn dan die voor zelfstandige activiteiten. De afwijzing van bepalingen van een hogere status is met name ook gerechtvaardigd bij de gezondheidsberoepen, vanwege de eigen deskundigheid die de betrokkenen op het gebied van de gezondheidsbescherming hebben verworven, de adviezen en informatie die door de beroepsorganisaties worden verstrekt, en het uitgebreide advies- en controlenetwerk van de voorzorgsfondsen en de arbeidsinspectie. De wijze van organisatie van de vrije beroepen in Duitsland in de vorm van beroepsorganisaties staat op zich al garant voor een netwerk, voor elk beroep één, voor voorlichting, bij- en nascholing en follow-up. Om deze redenen maakt het Bundesverband der Freien Berufe een ernstig voorbehoud, want voor de vrije beroepen bestaat er geen enkele noodzaak tot handelen. 11.
Het EVV deelt het standpunt van de Commissie dat er communautaire instrumenten moeten worden goedgekeurd inzake de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen. Aangezien er talrijke interacties zijn tussen zelfstandigen en werknemers in loondienst, is een doeltreffend preventiebeleid dus ook afhankelijk van een zo homogeen mogelijke graad van bescherming van de veiligheid en gezondheid, ongeacht de rechtsposities van de aan risico’s blootgestelde werkenden. Het EVV is van mening dat een communautair optreden des te noodzakelijker is omdat er op het ogenblik aanzienlijke verschillen bestaan tussen de wettelijke bepalingen van de lidstaten ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen en omdat deze over het algemeen minder goed beschermd worden dan de werknemers door voorschriften inzake gezondheid en veiligheid. Het EVV is het volstrekt niet met de Commissie eens dat artikel 137 niet de goede rechtsgrond voor een communautair instrument inzake de gezondheid en veiligheid van zelfstandigen zou vormen. Het EVV baseert zich niet alleen op de doelstelling van ex-artikel 118A en het effect van de op die grondslag goedgekeurde maatregelen, maar ook op de in 1997 in het Verdrag aangebrachte wijzigingen, die de uitleg ervan versterken. Het EVV wijst er in dit verband op dat titel XI van het Verdrag opent met een bepaling die uitdrukkelijk verwijst naar het Europees Sociaal Handvest van 1961 en naar het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden van 1989. Aangezien beide instrumenten zowel betrekking hebben op werknemers in loondienst als op zelfstandigen (zoals voortvloeit uit de jurisprudentie inzake het Europees Sociaal Handvest), zou het incoherent zijn aan artikel 137 een uitleg te geven die onderscheid maakt tussen het sociaal beleid van de Gemeenschap en de bepalingen van de twee instrumenten betreffende de grondrechten, die thans als de basis hiervan worden erkend. Bovendien wijst het EVV erop dat uit het hele scala van door artikel 137 bestreken onderwerpen blijkt dat het absurd zou zijn de goedkeuring van communautaire richtlijnen te laten afhangen van de specifieke rechtspositie van werknemers in loondienst. Het EVV onderschrijft weliswaar de grote lijnen van het document van de Commissie, maar is van oordeel dat de voorgestelde bepalingen nog steeds ontoereikend en te algemeen zijn. Met name deelt het EVV de wens van de Commissie om zelfstandigen tegen economisch redelijke voorwaarden gemakkelijk toegang te verlenen tot de verschillende diensten die een rol spelen in de preventie, met name wat opleiding en voorlichting betreft, maar het is van mening dat de problemen bij gelijktijdige uitvoering van werkzaamheden en bij onderaanneming beter aangepakt zouden moeten worden, want de door de Commissie voorgestelde
11126/01
roe/EW/cs DG J
10
NL
aanpak is alleen voldoende voor zelfstandigen die relatief geïsoleerd werken. Het EVV is daarom van mening dat een doeltreffende aanpak gebaseerd zou moeten zijn op drie elementen: (a)
(b)
in bepaalde gevallen kan gemakkelijk een juridische oplossing gevonden worden door de verplichtingen van een werkgever jegens zijn werknemers uit te breiden tot alle werkenden (met inbegrip van zelfstandigen) die met de arbeidsomstandigheden waarop hij controle uitoefent te maken hebben. Slechts enkele bepalingen die onderdeel uitmaken van de collectieve arbeidsverhoudingen, zouden niet van toepassing zijn (aanwijzing van veiligheidsafgevaardigden van de werknemers bijvoorbeeld). in de gevallen waarin deze rechtstreekse uitbreiding problemen oplevert, zouden algemene bepalingen het mogelijk moeten maken:
• De gezondheids- en veiligheidsproblematiek van zelfstandigen op te nemen in de risico-evaluatie en de planning van de preventieve maatregelen zodra regelmatig een beroep wordt gedaan op zelfstandigen of zulks te voorzien is; • De contractuele verhoudingen tussen ondernemingen en zelfstandigen zodanig te regelen dat in het geval van onderaanneming de gezondheids- en veiligheidsaspecten doeltreffend geregeld worden. (c)
voor het preventiebeleid op lange termijn, dat moeilijk geregeld kan worden in het kader van de contractuele verhoudingen, zouden de lidstaten de mechanismen moeten vaststellen – eventueel op te nemen in het beleid op het gebied van de volksgezondheid, de arbeidshygiëne, de sociale zekerheid, de verzekeringen, de beroeps- of bedrijfstakorganisaties, enz. – om voor het gezondheidstoezicht op zelfstandigen te zorgen, hun de nodige informatie ter beschikking te stellen en hen een opleiding te laten volgen.
_______________
11126/01
roe/EW/cs DG J
11
NL