Six Advocaten B.V. Koninginneweg 182 1075 EH AMSTERDAM
Leeuwarden, 19 november 2008 Verzonden, 19 december 2008 00793446 Landelijk Gebied Beleid F. Wagenaar / (058) 292 52 79 of
[email protected] 60.642 4
Ons kenmerk Afdeling Behandeld door Uw kenmerk Bijlage(n)
: : : : :
Onderwerp
: Vergunning ex art. 19d Natuurbeschermingswet '98 voor 3000 extra vliegbewegingen DHA
Geachte heer/mevrouw, Overeenkomstig uw aanvraag en de daarbij behorende bijlagen, die op 7 juli 2008 bij de provincie Fryslân zijn binnengekomen en zijn ingeboekt onder nummer 00773645, hebben wij besloten de gevraagde vergunning voor de uitbreiding van het aantal vliegbewegingen met 3000 vluchten per jaar te verlenen. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden. Algemeen 1.
De vergunning wordt op naam gesteld van Den Helder Airport C.V. (hierna: vergunninghouder). De vergunninghouder is te allen tijde verantwoordelijk voor een juiste naleving van deze vergunning.
2.
Deze vergunning is aanvullend op de vigerende Nbwetvergunning van 7 december 2007 van het ministerie van LNV met kenmerk DRZ/07/4613/SD/SM, welke hier als ingelast en herhaald moet worden beschouwd. Een kopie van laatstgenoemde vergunning is als bijlage 3 opgenomen.
3.
Als tijdens de looptijd van deze vergunning, o.a. op grond van de resultaten van het monitoringsplan (voorschrift 8) mocht blijken dat uitvoering van de betreffende vliegbewegingen de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’ in gevaar brengen, dan kan de vergunning worden aangepast c.q. worden ingetrokken.
4.
Een wijziging van de omstandigheden op basis waarvan de onderhavige vergunning is verleend, dient vergunninghouder onmiddellijk aan de afdeling Omgevingsvergunningen en Toezicht van de provincie Fryslân te melden via
[email protected].
5.
Deze vergunning is geldig tot en met 31 december 2012. Indien op een eerder tijdstip voor de vergunde activiteit een nieuwe vergunning (op grond van de Nb-wet 1998) door het daartoe bevoegde gezag wordt afgegeven, is deze vergunning geldig tot de dag waarop de nieuwe vergunning in werking is getreden en onherroepelijk is geworden.
Voorschriften en beperkingen welke betrekking hebben op de activiteiten: 6.
Binnen de categorie ‘groot verkeer’ mag maximaal een aantal van 3000 vliegbewegingen per jaar worden uitgevoerd met helikopters (met een minimum startgewicht van 300 kg) bovenop de al eerder op grond van de vergunning van het ministerie van LNV toegestane 22.000 vliegbewegingen. Binnen deze categorie ‘groot verkeer’ en 3000 extra vliegbewegingen mag maximaal 1% (maximaal 30 vliegbewegingen per jaar) met vaste vleugelvliegtuigen met een minimum startgewicht van 6.000 kg uitgevoerd worden, bovenop de al vergunde 220 vliegbewegingen. Bij voorziene overschrijding van dit extra aantal van 3.000 of 220 vliegbewegingen met de genoemde helikopters en vaste vleugelvliegtuigen dan wel indien het aantal vliegbewegingen (binnen deze maximale 220 vliegbewegingen) welke uitgevoerd worden met grote vaste vleugelvliegtuigen met een passagierscapaciteit van meer dan 20 personen (of een hiermee vergelijkbaar toestel, los van passagierscapaciteit) meer dan 50 zal bedragen, dient vergunninghouder hiervan de afdeling Omgevingsvergunningen en Toezicht van de provincie Fryslân tijdig op de hoogte te stellen.
7.
De spreiding van de betreffende civiele vliegbewegingen over de dag dient, waar mogelijk, zodanig te zijn dat er geen ‘pieken’ ontstaan. Er mag sprake zijn van maximaal 10 met een enkele ‘uitschieter’ naar 11 of 12 vliegbewegingen per uur over de onderscheiden beschermde gebieden.
Voorwaarden welke betrekking hebben op monitoring 8.
Vergunninghouder legt binnen twee maanden, na de datum waarop onderhavige vergunning definitief is geworden, een monitoringsplan voor aan het bevoegd gezag ter goedkeuring. In dit plan moet een voorstel worden gedaan voor het steeksproefgewijs uitvoeren van waarnemingen in het voorjaar en de herfst, tijdens piekperiode of bij gebruik van een afwijkende helikopter- en/of vliegtuigtype(n), gedurende de looptijd van deze vergunning. Aan de hand van de resultaten van de monitoring moet worden aangetoond dat de uitkomsten van het onderzoek door IMARES, uitgevoerd ter onderbouwing van deze vergunning en de vergunning afgegeven door LNV, valide blijven. Na goedkeuring draagt DHA zorg voor de uitvoering van het monitoringsplan. Na afloop van elk kalenderjaar dient een korte reportage aan het bevoegd gezag te worden opgestuurd, t.a.v. mevr. I. Gjaltema.. In 2012 wordt een eindrapportage opgesteld.
-2-
9.
Als tijdens de monitoring sterke effecten1 bij één of meerdere kwalificerende soorten worden vastgesteld, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gedaan bij de afdeling Omgevingsvergunningen en Toezicht van de provincie Fryslân, onder vermelding van de omstandigheden waaronder deze effecten zijn waargenomen, welke soort(-en) het betreft en de aantallen.
Het niet naleven van deze voorwaarden kan, naast eventuele strafvervolging, intrekking van de vergunning tot gevolg hebben. Voor de motivering van ons besluit verwijzen wij u naar bijlage 1. Afschriften Afschriften van dit besluit worden verzonden aan het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Provincie Noord-Holland (unit omgevingsvergunningen), burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, gemeente Anna Paulowna, gemeente Texel, Rijkswaterstaat Waterdistrict Noord-Holland, Staatsbosbeheer Noord-Holland, de Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Milieufederatie Noord-Holland, Stichting WAD, Stichting Duinbehoud, Stichting Landschap Noord-Holland en Stichting Landschapszorg Texel. Hoogachtend, Namens het College van Gedeputeerde Staten,
drs. Waldina Hulshoff Hoofd afdeling Landelijk Gebied Beleid
1
Onder sterke effecten wordt verstaan: het massaal opvliegen van grote groepen vogels, die enkele minuten in de lucht blijven en/of enige tijd duidelijk zichtbaar onrustig gedrag vertonen, nadat de verstoringbron is verdwenen.
-3-
Bezwaar Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, kan tegen dit besluit binnen zes (6) weken na de verzending daarvan een bezwaarschrift indienen bij gedeputeerde staten, postbus 20120, 8900 HM Leeuwarden. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet tenminste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; d. de gronden van het bezwaar. Kennisgeving Van dit besluit zal, conform artikel 42, lid 3, van de Natuurbeschermingswet 1998 door ons kennis worden gegeven door publicatie in het Noord Hollands Dagblad. Bijlagen Bijlage 1: Motivering besluit Bijlage 2: Gebiedsinformatie Bijlage 3: vigerende vergunning van 7 december 2007, afgegeven door het ministerie van LNV Bijlage 4: kaart met aan- en afvliegcircuits
-4-
Bijlage 1: Motivering van het besluit
A.
Weergave van de feiten
A1.
VERGUNNINGAANVRAAG
U vroeg ons bij brief van 4 juli 2008, met kenmerk WSV 2008/1877, om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998). Uw aanvraag is op 7 juli 2008 door ons ontvangen en ingeboekt onder nummer 00773645. A1.1. Beschrijving van het project of andere handeling De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd is het volgende: Het uitvoeren van 3.000 extra vliegbewegingen per jaar vanaf vliegveld De Kooy te Den Helder van en naar de booreilanden op het Nederlands Continentaal Plat (Noordzee) met hoofdzakelijk helikopters met een startgewicht van minimaal 300 kg (‘groot verkeer’). Deze extra vliegbewegingen omvatten tevens 1% vliegverkeer met vaste vleugelvliegtuigen met een startgewicht van minimaal 6.000 kg (maximaal 30 vliegbewegingen). De vliegbewegingen boven het Kuitje vinden op een vlieghoogte van 100 tot 200 m plaats waarbij effecten op vogelsoorten niet zijn uit te sluiten. Het Kuitje is een deel van het Balgzand en daarmee onderdeel van de Waddenzee. De vliegbewegingen boven de gebieden ‘Duinen Den Helder - Callantsoog’ en ‘Noordzeekust’ vinden op zo’n hoogte plaats dat effecten op instandhoudingdoelen voor deze gebieden zijn uit te sluiten. De vliegbewegingen vinden plaats bovenop de 22.000 vliegbewegingen per jaar voor ‘groot verkeer’ (inclusief 220 vliegbewegingen met vaste vleugelvliegtuigen) en 5.000 vliegbewegingen per jaar die onder ‘klein verkeer’ vallen. Hiervoor is, bij besluit van 7 december 2007, op grond van artikel 12 Natuurbeschermingswet ’98 (oud) een vergunning verleend door het ministerie van LNV. De voorgestelde verruiming leidt op bepaalde tijden van de dag, met name in de ochtenduren, tot een sterke clustering van vliegbewegingen, met een maximum van 12 vliegbewegingen per uur. A1.2. Periode De vergunning wordt aangevraagd voor de duur van de door LNV afgegeven vigerende vergunning, van 7 december 2007, tot en met 31 december 2012. A1.3. Relevante ecologische onderzoeken Voor de beoordeling van uw aanvraag zijn door u de volgende ecologische onderzoeken en rapporten meegezonden: 1. Smit, C.J. 2008, Effecten van clustering van vliegbewegingen van civiele helikopters in de omgeving van Den Helder Airport. Eindrapportage december 2008. 2. Smit, C.J., M.L. de Jong, D.S. Schermer, R.A. van Apeldoorn, E.H.W.G. Meesters, 2007, Vervolgonderzoek naar de effecten van civiele vliegbewegingen in de omgeving van Den Helder Airport, in relatie tot andere menselijke activiteiten rond het Balgzand (concept). Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies, Wageningen.
-5-
Verder is voor de behandeling gebruikt gemaakt van de volgende rapporten: 1. Smit, C.J., H. Capelle, F.H. Kistenkas, 2003, Voortoets naar de gevolgen van de uitbreiding van het aantal vliegbewegingen van civiele helikopters boven de Waddenzee. Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen. 2. Smit, C.J. 2004, Vervolgonderzoek naar de gevolgen van de uitbreiding van het aantal vliegbewegingen van Den Helder Airport. Alterra, Wageningen. A1.4. Aanvullende gegevens In het licht van ingediende zienswijze van de Waddenvereniging, mede namens Stichting Landschapszorg Texel, Milieufederatie Noord-Holland en Landschap Noord-Holland, hebben wij op 19 september 2008 per brief, met kenmerk 782924, verzocht om aanvullende gegevens in de vorm van een inhoudelijke reactie. Uw reactie hebben wij op 9 oktober 2008 ontvang en ingeboekt onder nummer 788010. Uw reactie is verwoord in de reactie van de provincie op de zienswijzen. A1.5. Uw aanvraag en de bescherming van Natura 2000 Uw project of handeling vindt plaats in of nabij het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’, ‘Duinen Den Helder-Callantsoog’ en ‘Noordzeekustzone’, alsmede de natuurmonumenten ‘Waddenzee’ en ‘Duinen van Den Helder tot Callantsoog’. Uit de beoordeling van de vigerende Nbwet-vergunning blijkt dat, door de vlieghoogte, alleen effecten te verwachten zijn op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’, zodat bij deze aanvulling op de vigerende vergunning uitsluitend daaraan wordt getoets. Op uw aanvraag is daarmee het in bijlage 2 (Gebiedsbeschrijving) vermelde aanwijzingsbesluit van toepassing.
A2.
Bevoegdheid
De bescherming van Natura 2000-gebieden door Nederlandse wetgeving wordt stapsgewijs ingevoerd. Deze gefaseerde invoering is van invloed op de manier waarop de op grond van Europese wetgeving (artikel 6, lid 3, van de HR) verplichte beoordeling van uw project of handeling plaatsvindt en door welke instantie dit gebeurt. Voor deze aanvraag zijn wij thans bevoegd (zie bijlage 2).
A3.
Procedure
De vergunningprocedure is uitgevoerd in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Nb-wet en de hiervoor relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht. A3.1. Zienswijze 1. Naar aanleiding van uw aanvraag zijn, op grond van artikel 44, lid 3, Nb-wet, burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, gemeente Anna Paulowna en gemeente Texel gedurende een termijn van 8 weken in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. 2. Daarnaast zijn op grond van artikel 4, lid 8 van de Algemene wet bestuursrecht, belanghebbenden, te weten Rijkswaterstaat Waterdistrict Noord-Holland, Staatsbosbeheer Noord-Holland, de Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Milieufederatie Noord-Holland, Stichting WAD, Stichting Duinbehoud, Stichting Landschap Noord-Holland en Stichting Landschapszorg Texel, gedurende een termijn van 8 weken in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over deze aanvraag kenbaar te maken. 3. Van de mogelijkheid tot het kenbaar maken van zienswijzen hebben zowel burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder als de Waddenvereniging, mede namens Stichting Landschapszorg Texel, Milieufederatie Noord-Holland en Land-6-
schap Noord-Holland, gebruik gemaakt. Onder het aandachtspunt B3. wordt nader ingegaan op de inhoud van de ingediende zienswijzen en onze reactie hierop. A3.2. Verlengen beslistermijn Wij hebben op 10 oktober 2008, middels een brief met kenmerk 787803, besloten om de beslistermijn op de aanvraag te verlengen met 13 weken (artikel 42, lid 2, Nb-wet). Dit besluit is kenbaar gemaakt aan de aanvrager, aan burgemeester en wethouders van de gemeenten Den Helder, Anna Paulowna en Texel en aan andere belanghebbenden. A3.3. Coördinatie met andere wetgeving U heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 19ka, lid 2, om een van de betrokken bestuursorganen schriftelijk te verzoeken om coördinatie van besluitvorming. A3.4. Betrokkenheid van een andere provincie waarin het betreffende Natura 2000gebied mede is gelegen Gedeputeerde staten van provincie Noord-Holland hebben met deze beslissing ingestemd.
A4.
Vergunningplicht
1.
Op basis van de aanvraag en de daarbij behorende rapporten en tekeningen hebben wij beoordeeld of het door u aangevraagde project en/of handeling schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuurlijke kenmerken van het gebied, zoals beschreven in de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’. Wij stellen vast dat: 1.1. het onder A1. omschreven project en/of handeling niet wordt gerealiseerd overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen19a of 19b Nb-wet; 1.2. het onder A1. omschreven project en/of de handeling weliswaar gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied, maar dat het de instandhoudingsdoelstelling daarvan niet in gevaar kan brengen, zodat het niet kan worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied; 1.3. er dus vergunning nodig is op grond van artikel 19d Nb-wet. Nu op voorhand valt uit te sluiten dat het voorgenomen project en/of de handeling significant negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, concluderen wij dat kan worden volstaan met een verstorings- en verslechteringstoets.
2.
3.
Wij verwijzen voor de motivering van dit oordeel naar onze overwegingen onder B. (Toetsing).
-7-
B.
Toetsing
B1.
Wettelijk kader
B1.1. Nb-wet 1. Artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet bepaalt, dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten te realiseren of te verrichten, die gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, in een op grond van artikel 10a, lid 1, aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. 2. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. 3. Artikel 19e van de Nb-wet bepaalt dat bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet rekening moet worden gehouden met de gevolgen die een project of andere handeling kan hebben gelet op de instandhoudingdoelstelling van het betrokken gebied. Als er sprake is van een vastgesteld beheerplan moet ook daarmee rekening worden gehouden. 4. Voor de beoordeling van vergunningaanvraag is het van belang na te gaan of, en in welke mate het voorgenomen project en/of de handeling de doelstellingen kan aantasten zoals die zijn opgenomen in: • het aanwijzingsbesluit tot VR-gebied van Waddenzee en/of • het (ontwerp van) het aanwijzingsbesluit tot Natura 2000-gebied Waddenzee. Ten opzichte van de eerder in overleg door Den Helder Airport C.V. in november 2008 aan de Waddenvereniging, Stichting Landschapszorg Texel, Milieufederatie Noord-Holland en Landschap Noord-Holland overlegde (concept) voorschriften hebben we in de voorliggende vergunning voorschriften geschrapt die een doublure vormen met de vergunning van het ministerie van LNV (kenmerk DRZ/07/4613/SD/SM) die ‘hier als hier ingelast en herhaald moet worden beschouwd’. Daarnaast is in B2.2 nader gemotiveerd welke aanvullende voorschriften nodig worden geoordeeld om de extra vliegbewegingen toe te kunnen staan. De uit het ‘Besluit beperkingen burgerluchtvaart Waddenzee’ voortvloeiende beperkingen zijn niet herhaald.
B2.
Inhoudelijke beoordeling
B2.1. Kwalificerende waarden 1. Het onder A1 genoemde project en/of handeling betreft een project en/of handeling die mogelijk een verstorend effect heeft op de in het aanwijzingsbesluit opgenomen kwalificerende soorten van de VR en op de in de HR opgenomen kwalificerende soorten die tevens zijn opgenomen in het (concept-) aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’. 2. De kwalificerende waarden van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’ zijn in het ontwerp-aanwijzingsbesluit van 21 mei 2007 verdeeld in kwalitatieve instandhoudingdoelstellingen voor vogelsoorten, habitatsoorten, en habitats (en mogelijk de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied). Voor de beschrijving van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’ en de betreffende kwalificerende waarden verwijzen wij naar bijlage 2. 3. Hieronder wordt uw aanvraag getoetst aan het beoordelingskader van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’. Daarbij worden mogelijke verstoringen besproken die de
-8-
aangevraagde extra vliegbewegingen kunnen veroorzaken in het licht van de relevante kwalificerende waarden van genoemd gebied. B2.2. Selectie van relevante kwalificerende waarden Vogelrichtlijnsoorten Broedvogels • Mogelijke effecten: • Broedende vogels kunnen onrustig worden door overvliegende helicopters. Ze verlaten het nest als het gevoel van gevaar groot genoeg is. Als de nest niet bebroed wordt kunnen predatoren (meeuwen, vos, kraaien, etc.) de eieren of jongen roven. Hierdoor komt de verjonging van een populatie in gevaar, zeker als het vogelsoorten betreft die slechts één legsel per jaar produceren. Voor soorten die al bedreigd zijn, kan dit negatieve effecten op populatieniveau hebben als het veel broedparen van de betreffende soort betreft. Ter plaatse van het Balgzand broeden de kwalificerende soorten Kluut en Visdief in grote aantallen en enkele paren van Lepelaar en Bontbekplevier. Vooral Kluut en Visdief verkeren landelijk in een matig gunstige staat van instandhouding. De Kluut produceert slechts één legsel per jaar. • De genoemde vogelsoorten kunnen uitsluitend ter plaatse van de kwelders in het Balgzand broeden (permanent boven water). Gezien de vliegroutes van het reguliere vliegverkeer vindt mogelijke verstoring op het Ewijckschor, Kooijhoekschor en Kuitje plaats. Door de vlieghoogte kan onrust met name boven de Kooijhoekschor en Kuitje optreden. • In de praktijk te verwachten effecten: • Tijdens de onderzoeken in verschillende jaren is gebleken dat reguliere vliegbewegingen met helikopters geen zichtbare effecten hadden op broedende vogels ter plaatse van de Kooijhoekschor. Ook de toename van de vliegbewegingen laten geen ander beeld zien. Niet broedvogelsoorten • Mogelijke effecten: • Ten gevolge van de verstorende werking van de vliegbewegingen vliegen vogels zo vaak op, dat, door deze voortdurende belasting van hun energievoorziening en de geringere tijd om te foerageren, hun overlevingskansen klein(er) wordt. Afhankelijk het aantal individuen van een soort kunnen effecten significant negatief voor een populatie zijn. • In de praktijk te verwachten effecten: • Gedurende het onderzoek naar de effecten van veel vliegbewegingen in korte tijd (10 – 12 vliegbewegingen in één uur) in de periode vanaf 1 april tot en met 26 september 2008 is niet gebleken dat meer vliegbewegingen in een uur leiden tot meer verstoring. De vogels reageerden niet of slechts gering (opkijken of het vervliegen van enkele individuen). Uit alle onderzoeken van de afgelopen jaren kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Gewenning en voorspelbaarheid van het gedrag van helikopters - vliegtuigen bepalen voor een belangrijk deel welke effecten optreden; • Vogels in gebieden met weinig vliegverkeer worden er sterk door verstoord; • Helikopterpassages versterken met name het gedrag dat al was voorgeprogrammeerd; -9-
• • • • • • • • • •
Het areaal dat wordt beïnvloed is maximaal 2,3 km2; In veel gevallen zijn er geen zichtbaar effect op foeragerende en rustende vogels; Er zijn vrijwel geen effecten op broedende vogels; Ondanks het groter aantal civiele vluchten is er geen toename van de reacties; Wanneer er effecten optreden zijn deze in een groot deel van de gevallen beperkt van omvang (aantal vogels, duur); Grote vliegtuigen hebben sterkere effecten; Afwijkend gedrag of afwijkend type helikopter / vliegtuig levert sterkere effecten op (vliegen in span, wanneer goederen onder de heli worden vervoerd, ander type); Er zijn geen aanwijzingen voor cumulatieve effecten; Voor enkele soorten heeft het vliegverkeer effect op verspreiding van vogels, maar verstoorde gebieden worden niet verlaten; Resultaten zijn vrij goed vergelijkbaar met 2003, 2004 en 2006.
De overige Habitatrichtlijnsoorten komen niet ter plaatse van het werkgebied voor, of zijn niet gevoelig voor effecten van vliegverkeer. B2.3. Cumulatieve effecten Bij het bepalen of de activiteit (significante) gevolgen kan hebben, moet ook rekening worden gehouden met de z.g. cumulatieve effecten. Hiervan is sprake als naast de activiteit in of rondom een Natura 2000 gebied andere projecten, handelingen en plannen plaatsvinden die in combinatie mogelijk schadelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen. Bij de beoordeling van cumulatieve effecten hoeft in principe alleen rekening te worden gehouden met de soorten, hun leefgebied en de habitattypen waarop het plan of project mogelijk negatieve effecten heeft. Hoewel de activiteit op zich geen significante effecten heeft is er mogelijk sprake van een cumulatief effect door ander vliegverkeer of menselijke activiteit in de omgeving. In het onderzoek in 2006 is aandacht besteed aan mogelijke cumulatie van de uitbreiding van de vliegbewegingen met de effecten van vaste vleugelvliegtuigen, militair vliegverkeer en andere menselijke activiteiten in de omgeving. Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor het optreden van cumulatie. In een beperkt aantal gevallen is wel een faciliterend effect waargenomen tussen de reacties op roofvogels en vliegverkeer. Het onderzoek naar de effecten van vliegbewegingen van vaste vleugelvliegtuigen en helikopters zoals hierboven aangegeven geven geen directe aanleiding tot extra voorschriften en beperkingen anders dan een monitoringsplicht op basis van een nog door ons goed te keuren monitoringsplan. Deze monitoring brengt in aanvulling op de eerdere monitoring de effecten op vogels tijdens de vogeltrek, piekperioden (10-12 vliegbewegingen) en bij de introductie van nieuwe helikopter- en/of vliegtuigtype(n) in beeld gedurende de looptijd van de vergunning.
B3.
Zienswijzen
B3.1. Bespreking van de ingediende zienswijzen en reacties Gemeente Den Helder Er is op 29 augustus 2008 een zienswijze ingediend door gemeente Den Helder. In deze zienswijze, ingeboekt onder nummer 782053, reageert de gemeente positief op het toeken-
- 10 -
nen van een vergunning aan Den Helder Airport voor het uitvoeren van 3000 extra vliegbewegingen per jaar door groot verkeer. Zij hebben bij hun overwegingen meegenomen dat Den Helder Airport een belangrijke ondersteunende functie vervult voor de offshore olie- en gassector. Deze sector en daarmee ook de luchthaven zijn voor de gemeente en de omliggende regio van groot economisch belang. De gemeente acht de uitbreiding van de vliegbewegingen noodzakelijk om de dienstverlening voor de sector goed te kunnen vervullen. Daarnaast geven de conclusies van IMARES de indicatie dat er geen effecten verwacht worden van het opvoeren van het aantal vliegbewegingen voor groot verkeer naar 25.000 per jaar. Waddenvereniging Er is op 1 september 2008 een zienswijze ingediend door de Waddenvereniging, mede namens Stichting Landschapszorg Texel, Milieufederatie Noord-Holland en Landschap NoordHolland. In deze zienswijze, ingeboekt onder nummer 781242, wordt een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die direct betrekking hebben op het uitvoeren van 3000 extra vliegbewegingen per jaar door groot verkeer. A.
De waddenvereniging uit haar zorgen over de mogelijkheden om binnen de beschikbare tijd voldoende waarnemingen te verrichten om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken. Zij beargumenteren dat op basis van de volgende punten: 1. van de voorlopige onderzoeksresultaten voldoen slechts drie van de vijf sessies aan de specifieke omstandigheden. 2. op basis van een vorig onderzoek door IMARES is een mogelijk verband vastgesteld tussen het aantal vliegbewegingen en de mate van verstoring. Doordat er weinig gegevens beschikbaar waren over de situatie met zeer veel vliegbewegingen was er geen duidelijke conclusie mogelijk over gewenning, dan wel facilitatie (sterker reageren) in die situatie. Dit mogelijke verband speelt vooral bij Scholekster, Bontbekplevier en Bonte strandloper. Tijdens de waarnemingssessies zijn deze soorten niet of nauwelijks waargenomen. 3. de resultaten staan haaks op de vorige resultaten van langdurige onderzoeken en roepen meer vragen op dan dat ze beantwoorden. De Waddenvereniging stelt dan ook voor om in de vergunning een voorwaarde op te nemen, dat monitoring van de reacties van vogels tijdens pieken van vliegbewegingen en tijdens trekperioden, zodat op termijn op basis van voldoende waarnemingen wetenschappelijk verantwoorde conclusies mogelijk zijn met betrekking tot het gedrag van aanwezige vogelsoorten en het aantal vliegbewegingen.
B.
Naast bovenstaande verzoekt de Waddenvereniging om voorwaarde 3 uit de vigerende vergunning ook voor deze uitbreiding op te nemen, omdat de extra vliegbewegingen niet uitsluitend helikopters betreft.
B2.4.2. Reactie provincie Fryslân op de zienswijzen en overige reacties De zienswijze van gemeente Den Helder behoeft geen reactie. In reactie op de zienswijze van de Waddenvereniging merkt de provincie, op basis van gegevens van IMARES, het volgende op: Ten aanzien van de argumenten onder A:
- 11 -
Ad 1 De situatie van heel veel vliegbewegingen doet zich weinig voor. De meeste vertrekken spelen zich het eerste uur van de dag af. Onder de meest voorkomende windrichtingen (zuid, zuidwest, west en noordwest) vertrekken deze helikopters in zuidwestelijke richting. Grote aantallen vertrekkende helikopters komen dan ook alleen onder deze omstandigheden voor. In de helft van de gevallen zal het in de betreffende periode laag water zijn, in de andere helft hoog water. Vanwege de heersende lichtomstandigheden zijn om 7.00 uur ’s morgens alleen waarnemingen uit te voeren in de maanden maart tot en met september. Deze combinatie van factoren verklaart dat, ondanks dat er veel moeite is gestoken in het vinden van momenten met veel vliegbewegingen, dit maar in een beperkt aantal gevallen is gelukt. De resultaten van de waarnemingen laten een duidelijke lijn zien. Vanwege de afwezigheid van uitzonderingen op dit algemene beeld constateert IMARES dat met dit onderzoek een zeer goede steekproef van de te onderzoeken situatie is verkregen. Ad 2 In de waarnemingen, die in de maanden juli-september zijn uitgevoerd, zijn ook exemplaren van de drie genoemde soorten vertegenwoordigd. Deze soorten reageerden niet anders dan de andere in het telvak aanwezige soorten. Ad 3 In de zienswijze wordt terecht opgemerkt dat zich in de waarnemingen, zoals uitgevoerd tussen maart en juni 2008, wel degelijk een situatie heeft voorgedaan van grote concentraties vogels tijdens opkomend of afgaand water. Ook later is enkele malen bewust een situatie gekozen om met name deze kritische periode goed te kunnen bestuderen. Ook onder deze omstandigheden is nooit waargenomen dat er grote verplaatsingen onder invloed van binnenkomende of vertrekkende helikopters voorkwamen. Wel is enkele keren gezien dat binnenkomende helikopters de prikkel waren om naar de hoogwatervluchtplaats te verdwijnen. Het is niet altijd helder of vliegbewegingen van de vogels van nature ontstaan of dat ze een reactie zijn op een naderende helikopter. De ene waarnemer zal daarom een situatie met vliegende vogels of ontstane onrust kunnen interpreteren als ‘dit is een effect van’ terwijl een andere deze beoordeeld als ‘er was al onrust, de naderende heli is geen extra bijdrage’. Deze interpretatieverschillen zijn soms helder, maar soms ook vrij subtiel. De resultaten staan dan ook niet ‘haaks’ op de resultaten van vorige waarnemingen. Wel zijn de reacties van vogels wat minder sterk dan in 2006. Wij zijn het echter met de Waddenvereniging eens dat we een vinger aan de pols dienen te houden in de vorm van monitoring. Door steekproefsgewijs onderzoek uit te voeren naar het gedrag van vogels tijdens pieken gedurende trekperiodes, maar ook bij wijzigingen van typen vliegtuigen, kan voorkomen worden dat negatieve trends op het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’, door de activiteiten van Den Helder Airport, te laat worden opgemerkt. In ons voorschrift 19 stellen we dan ook een wetenschappelijk verantwoord monitoringsplan verplicht. Mocht op grond van o.a. de resultaten van genoemd plan blijken dat uitvoering van de betreffende vliegbewegingen de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’ in gevaar brengen, dan kan de vergunning worden aangepast c.q. worden ingetrokken. Ad B De betreffende voorwaarde is opgenomen. In eerste instantie staan we een lichte uitbreiding (maximaal 1%) van vliegbewegingen met vaste vleugelvliegtuigen toe. Het monitoringsplan moet onder meer duidelijkheid geven in de gevolgen van deze extra vliegbewegingen met vaste vleugelvliegtuigen op kwalificerende vogelsoorten.
- 12 -
Als uit deze monitoring blijkt dat er sprake is van sterke effecten worden de vergunningsvoorwaarden ten aanzien van de vliegbewegingen met vaste vleugeltoestellen aangepast naar het huidige niveau van 220 vliegbewegingen per jaar. Van sterke effecten is sprake als grote groepen vogels massaal opvliegen en enkele minuten in de lucht blijven en/of enige tijd zichtbaar onrustig gedrag vertonen nadat de verstoringbron is verdwenen (C.J. Smit, 2004).
C.
Slotconclusie
Uit het aanvullende onderzoek in 2008 op de eerder uitgevoerde onderzoek in 2003, 2004 en 2006 is voldoende gebleken dat uitbreiding van de vliegbewegingen van groot verkeer met 3000 per jaar tot een maximum van 25.000, géén significante negatieve effecten zal veroorzaken op de beschermde natuurwaarden. Door het stellen van enkele aanvullende voorschriften en beperkingen bovenop de voorschriften en beperkingen van de vigerende vergunning (van het ministerie van LNV), worden de te verwachten schadelijke gevolgen van de uitbreiding van het aantal vliegbewegingen voor de natuurlijke kenmerken van het Natura2000 gebied naar ons oordeel voldoende voorkomen.
- 13 -
Bijlage 3: Vigerende NB-wetvergunning van 7 december 2007 Den Helder Airport C.V. t.a.v. de heer R. Hijmans Luchthavenweg 10/a 1786 PP DEN HELDER
29-09-2005
-
DRZ/07/4613/SD/SM 07-12-2007
Natuurbeschermingswet; vergunning SN 050-5992371 Waddenzee; civiel gebruik vliegveld De Kooy
3
Geachte heer Hijmans, Bij brief van 29 september 2005 heeft Den Helder Airport (hierna: DHA) de regiodirecteur Noord van de Directie Regionale Zaken van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) verzocht om vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb-wet) voor het civiel gebruik van het vliegveld De Kooy. Meer specifiek wordt aangevraagd voor de uitvoering (per jaar) van zowel 22.000 civiele vliegbewegingen welke onder ‘groot verkeer’ vallen als van 5.000 civiele vliegbewegingen welke onder ‘klein verkeer’ vallen, inclusief de uitvoering van test- en trainingsvliegbewegingen en de niet-commerciële vliegbewegingen welke vanuit een algemeen maatschappelijk belang worden uitgevoerd (deze laatste categorie telt niet mee in het aangeduide quotum) binnen deze beide categorieën. Vergunning wordt aangevraagd voor dìe delen van de civiele vliegbewegingen welke over c.q. nabij de in casu relevante beschermde natuurgebieden voeren.
Procedureel Uw aanvraag is op 30 september 2005 door mij ontvangen. Bij brief van 12 oktober 2005 (kenmerk: DRZ/05/6151/SD/SM) heb ik u om aanvullende informatie en verduidelijking verzocht. De hierin gestelde aanvullingstermijn heb ik bij brief van 5 januari 2006 (kenmerk: DRZ/06/83/SD/SM) verlengd. Bij brief van 11 januari 2006 heeft u een deel van de gevraagde aanvullende informatie bij mij aangeleverd. Bij brief van 31 januari 2006 (kenmerk: DRZ/06/545/SD/SM) heb ik u om een verdere verduidelijking van uw aanvraag verzocht. Deze verduidelijking heeft u mij bij brieven van 7 en 10 maart 2006 doen toekomen. Bij brief van 28 maart 2007 heeft u mij verzocht om de gestelde termijn tot aanvulling van uw aanvraag te verlengen. De gevraagde verlenging van deze termijn heb ik bij brief van 2 april 2007 (kenmerk: DRZ/07/1324/SD/N) aan u gemeld. Bij ongedateerde brief (door mij op 2 juli
- 14 -
2007 ontvangen) heb ik van IMARES Texel de vereiste aanvullende ecologische onderbouwing van uw aanvraag ontvangen. Bij brief van 18 september 2007 (kenmerk: DRZ/07-3458/HD/HG) heb ik de termijn waarbinnen een besluit op deze aanvraag genomen dient te worden, verlengd.
Gelet op het mandaatbesluit van 1 juni 2004 (kenmerk nr. TRCJZ/2004/3457) is de directeur van de directie Regionale Zaken vestiging Noord van het ministerie van LNV onder meer gemachtigd om namens de minister te beslissen en stukken te ondertekenen betreffende een besluit als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 13, 14, eerste lid, en 16, tweede lid, onderdeel c, van de Nb-wet. A.1.1. Besluit Alles overziend kan op grond van de op dit moment best beschikbare informatie en mijn beoordeling hiervan, niet worden gesteld dat uitvoering van de genoemde civiele vliegbewegingen van en naar vliegveld De Kooy (voorzover zij boven de hierna te noemen beschermde gebieden voeren), leidt tot een zodanige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de betrokken beschermde gebieden (de Speciale Beschermingszones ‘Waddenzee’, ´Duinen Den Helder-Callantsoog´ en de ´Noordzeekustzone´ alsmede de natuurmonumenten ‘Waddenzee’ en delen van het gebied ‘Duinen van Den Helder tot Callantsoog’), dat de gevraagde vergunning niet verleend zou kunnen worden. Deze conclusie geldt nadrukkelijk vanuit de door mij specifiek hiertoe geformuleerde vergunningvoorwaarden. Derhalve verleen ik u de gevraagde vergunning. Ingeval van een voorgenomen toename van het aantal civiele vliegbewegingen of een substantiële wijziging in de samenstelling van deze vliegbewegingen, dient in overleg te worden getreden met de provincies Fryslân en Noord-Holland. Zij zijn, in het kader van de nu geldende Nb-wet 1998, in de vorengenoemde situaties het bevoegde gezag. Voor een weergave van de inhoud van de aanvraag, de relevante wet- en regelgeving alsmede het toepasselijk beleid verwijs ik naar bijlage 1 van dit besluit. In dezelfde bijlage treft u voorts mijn inhoudelijke overwegingen, een weergave van de diverse zienswijzen en adviezen alsmede mijn reactie hierop aan. Bijlage 2 bevat de door u aangeleverde passende beoordeling. Alle genoemde bijlagen maken integraal onderdeel van onderhavig besluit uit.
Voorwaarden en beperkingen Bij deze verleen ik u vergunning op basis van de Nb-wet ten behoeve van de uitvoering van civiele vliegbewegingen van en naar vliegveld De Kooy, specifiek: maximaal 22.000 vliegbewegingen aan ‘groot verkeer’ per jaar en maximaal 5.000 vliegbewegingen per jaar aan ‘klein verkeer’, voorzover deze vliegbewegingen voeren over c.q. plaatsvinden nabij de reeds genoemde relevante beschermde gebieden. Onder ‘groot verkeer’ vallen luchtvaartuigen met vaste vleugels met een minimum startgewicht van 6.000 kg. en heli’s met een minimum startgewicht van 300 kg. alsmede luchtvaartuigen met straalaandrijving (jets). Het ‘klein verkeer’ betreft alle luchtvaartuigen met vaste vleugels lichter dan 6.000 kg., niet beschikkend over straalaandrijving en heli’s lichter dan 300 kg. Ter bescherming van de aanwezige beschermde natuurlijke kenmerken en (kwalificerende) waarden in de relevante beschermde gebieden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorwaarden en beperkingen.
- 15 -
1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
De vergunning wordt op naam gesteld van Den Helder Airport (hierna: vergunninghoudster). De vergunninghoudster is te allen tijde verantwoordelijk voor een juiste naleving van deze vergunning. De betreffende vliegbewegingen dienen overeenkomstig de onderhavige vergunning en de hieraan ten grondslag liggende passende beoordeling en vergunningaanvraag - voor zover niet strijdig met onderhavige vergunning en de hieraan verbonden voorwaarden - te worden uitgevoerd. Binnen de categorie ‘groot verkeer’ mag maximaal een aantal van 220 vliegbewegingen per jaar met grote vaste vleugelvliegtuigen (> 6.000 kg.) uitgevoerd worden. Bij voorziene overschrijding van dit aantal van 220 en/of indien het aantal vliegbewegingen (binnen deze maximale 220 vliegbewegingen) welke uitgevoerd worden met grote vaste vleugelvliegtuigen met een passagierscapaciteit van meer dan 20 personen (of een hiermee vergelijkbaar toestel, los van passagierscapaciteit) meer dan 50 zal bedragen, dient vergunninghoudster hiervan de de directeur Regionale Zaken vestiging Noord (hierna: de regiodirecteur Noord) of diens rechtsopvolger (t.a.v. het Nb-wet team) tijdig op de hoogte te stellen. De vergunninghoudster dient middels instructies aan de Luchtverkeersleiding en de individuele piloten trachten te bewerkstelligen dat zo veel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van de in bijlage 3 aangeduide aan- en afvliegcircuits, tenzij veiligheidsoverwegingen dit gebruik niet mogelijk maken. Daarbij dient gestreefd te worden naar het zoveel als mogelijk hanteren van de Foxtrot-route. Tot slot dient het in 2006 ingezette bestand aan typen model vliegtuig en model heli gehanteerd te worden, tenzij veiligheidsoverwegingen dit gebruik niet mogelijk maken c.q. tenzij sprake is van inzet van andere modellen welke (schriftelijk) aantoonbaar geluidsarmer zijn. Boven de hierna genoemde gebieden dient vergunninghoudster middels instructies aan de Luchtverkeersleiding en de individuele piloten te trachten het ingezette vliegmaterieel op de hierna aangeduide hoogte of zoveel hoger als mogelijk te laten vliegen: • de Waddenzee oostelijk van Den Helder: dalende toestellen op 450 m., via het Kooijhoekschor vertrekkende toestellen 450 m.; • de omgeving van het Kuitje: binnenkomende toestellen op 100 m., vertrekkende toestellen op 200 m.; • het Kooijhoekschor: op 450 m.; • de duinen zuidelijk van Den Helder: op 450 m.; • de Noordzee zuidelijk van Den Helder: binnenkomende toestellen op 300 m., vertrekkende toestellen op 450 m.; • over de Noorderhaaks: op 500 m. voor binnenkomend verkeer en op 700 m. voor vertrekkend verkeer. Voorgaande voorwaarde is in relatie tot de in deze voorwaarde specifiek benoemde gebieden niet van toepassing op: • situaties waarin de omstandigheden afwijking van deze voorwaarde in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken; of • situaties van mogelijke ijsafzetting bij heli’s. Voor al het overige dient boven de betrokken beschermde gebieden, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, op een hoogte van minimaal 450 m. gevlogen te worden. Deze voorwaarde geldt niet bij een wolkenbasis lager dan 450 m. dan wel een vliegzicht van minder dan 8 km.; in dat geval geldt binnen de corridors voor de uitoefening van burgerluchtverkeer met gemotoriseerde luchtvaartuigen een minimumhoogte van 300 m. Voorwaarde nr. 7 is niet van toepassing: • op het deel van de vlucht, noodzakelijk om op te stijgen van of te landen op een luchtvaartterrein, alsmede voor het uitvoeren van nadering- en vertrekprocedures en luchtvaartpatronen; • indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken; of • in het geval van mogelijke ijsafzetting bij hefschroefvliegtuigen. De spreiding van de betreffende civiele vliegbewegingen over de dag dient waar mogelijk zodanig te zijn dat er geen ‘pieken’ ontstaan. Er dient gestreefd te worden naar het niet méér dan tien van de vergunde vliegbewegingen per uur uitvoeren over de onderscheiden beschermde gebieden.
- 16 -
10. Vergunninghoudster dient ervoor zorg te dragen dat aan alle in relatie tot de uitvoering van de benoemde vliegbewegingen staande personen (waaronder het personeel van derden) een toereikende schriftelijke instructie is verstrekt die gericht is op het voorkomen en uitsluiten van handelingen die tot gevolg (kunnen) hebben dat de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet worden nageleefd. 11. De voorwaarden nrs. 2 t/m 9 en de nrs. 12 t/m 20 hebben geen betrekking op de uitvoering van nietcommerciele vliegbewegingen met een algemeen maatschappelijk belang (w.o. ‘SAR’-, Kustwacht-, ambulance-, donor-- en ziekenhuisvliegbewegingen) welke onder verantwoordelijkheid van vergunninghoudster uitgevoerd worden. Dit type vliegbewegingen valt voorts niet binnen het aan vergunninghoudster vergunde aantal vliegbewegingen. 12. Vergunninghoudster meldt uiterlijk op 1 januari van elk opvolgend kalenderjaar de voorziene samenstelling (in typen van vliegbewegingen) en aantalsprognoses van elk individueel type vliegbeweging welke in het betreffende kalenderjaar onder beheer van vergunninghoudster uitgevoerd zullen worden, aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger, van het ministerie van LNV. 13. Vergunninghoudster doet afzonderlijke rapportages over elk kalenderjaar inzake het totaal aantal civiele vliegbewegingen en het aantal vliegbewegingen per onderscheiden categorie welke onder beheer en toezicht van DHA worden uitgevoerd aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger uiterlijk toekomen in de maand februari volgend op het jaar waarover zij rapporteert. 14. Vergunninghoudster doet voorts van elk kalenderkwartaal een afzonderlijke rapportage inzake het totaal aantal civiele vliegbewegingen en het aantal vliegbewegingen per onderscheiden categorie welke onder beheer en toezicht van DHA worden uitgevoerd, aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger toekomen, binnen twee maanden na afloop van elk afzonderlijk kalenderkwartaal en onder specificatie van het onder voorwaarde nr. 9 gestelde in die zin dat uitsluitend melding behoeft te worden gemaakt in deze rapportage van overschrijdingen van de genoemde streefaantallen. 15. Voor wat betreft de voorgaande voorwaarde dient voor wat betreft de eerste drie kwartalen van het jaar 2007, binnen één week na de onderhavige vergunningverlening schriftelijk opgaaf te worden gedaan aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger, inzake het totaal aantal civiele vliegbewegingen en het aantal vliegbewegingen per onderscheiden categorie welke onder beheer en toezicht van DHA in deze drie kwartalen zijn uitgevoerd. 16. Vergunninghouderster doet tijdig schriftelijk melding aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger over het bereiken van 90 % van het aantal toegestane jaarlijkse vliegbewegingen. 17. Van opgetreden incidenten, waaronder verstaan worden alle gebeurtenissen waarbij onbedoeld schadelijke stoffen vrijkomen, dan wel waardoor anderszins schade aan de betrokken beschermde gebieden kan worden toegebracht c.q. reeds is toegebracht, dient onverwijld melding te worden gedaan aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger, onder overlegging van alle relevante gegevens. 18. Indien naar het oordeel van de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger de bescherming van de natuurwaarden van één of meerdere van de relevante beschermde gebieden dit vraagt, kunnen de voorwaarden van deze vergunning gewijzigd worden. 19. Indien met betrekking tot de toepasselijke wetgeving op enig moment mocht blijken dat uitvoering van (één of meerdere categorieën van) de betreffende vliegbewegingen zodanige schade aan de te beschermen natuurwaarden van de relevante beschermde gebieden dreigt toe te brengen dat hieraan door het geven van aanwijzingen of het stellen van aanvullende voorwaarden redelijkerwijs niet kan worden tegemoet gekomen, dan kan de vergunning door of namens de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger worden aangepast c.q. worden ingetrokken. 20. Alvorens tot wijziging van vergunningvoorwaarden dan wel intrekking van de vergunning over te gaan, wordt de houdster van deze vergunning in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. 21. Een wijziging van de omstandigheden op basis waarvan de onderhavige vergunning is verleend, dient vergunninghoudster onmiddellijk aan de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger te melden. 22. Alle door of namens de regiodirecteur Noord of diens rechtsopvolger gegeven aanwijzingen dienen onverwijld te worden opgevolgd.
- 17 -
23. Het niet naleven van deze voorwaarden kan, naast eventuele strafvervolging, intrekking van de vergunning tot gevolg hebben. 24. Deze vergunning is geldig tot en met 31 december 2012. Indien op een eerder tijdstip voor de vergunde activiteit een nieuwe vergunning (op grond van de Nb-wet 1998) door het daartoe bevoegde gezag wordt afgegeven, is deze vergunning geldig tot de dag waarop de nieuwe vergunning in werking is getreden en onherroepelijk is geworden.
Bezwaar Tegen dit besluit staat op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Gedurende deze zes weken is het besluit geschorst. Indien gedurende deze zes weken bezwaar wordt gemaakt tegen deze beslissing blijft de werking van de vergunning ingevolge artikel 19 lid 2 van de Nb-wet opgeschort, totdat op het bezwaar is beslist. Indien vervolgens beroep wordt aangetekend blijft ook gedurende de behandeling in beroep de werking van de vergunning opgeschort. Een dergelijk bezwaarschrift dient binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking te worden ingediend bij: De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Dienst Regelingen Afdeling Recht & Rechtsbescherming Postbus 20401 2500 EK ’s Gravenhage Het bezwaar dient te zijn ondertekend en moet tenminste de volgende elementen bevatten: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en de gronden van bezwaar. Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.
Kennisgeving Afschriften van deze vergunning worden verzonden aan: LNV directie Natuur, LNV Directie Regionale Zaken vestiging West (t.a.v. dhr. P. Kelderman), Ministerie van Defensie (afd. DVD, t.a.v. dhr. E. Buskens), LNV Dienst Regelingen te Dordrecht, LNV Dienst Landelijk Gebied te Groningen (t.a.v. mevr. I. Kerssies), de provincie Fryslân afd. Landelijk Gebied (t.a.v. dhr. R. Deen), de provincie Noord-Holland (t.a.v. mevr. L. van Bakel), de gemeenten Den Helder, Anna Paulowna en Texel, Rijkswaterstaat Dienstkring Noord-Holland, Staatsbosbeheer regio Noord-Holland, Landschapszorg Texel, Stichting Landschap Noord-Holland, Stichting Duinbehoud, Stichting WAD, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Milieufederatie NoordHolland, het inspectievaartuig m.s. ‘Phoca’, AID Groendesk te Meern, de AID te Zwolle en de K.L.P.D. te Harlingen.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, voor deze, DE REGIODIRECTEUR NOORD,
Ir. H.R. Oosterveld
- 18 -
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3:
Inhoudelijke overwegingen ‘Passende beoordeling’ Kaart ‘vliegroutes’
- 19 -
a Bijlage 1 bij besluit DRZ/07/4613/SD/SM, d.d. 7 december 2007 c
b CIVIEL GEBRUIK VLIEGVELD DE KOOY d
INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN
De aanvraag Op het militaire luchtvaartterrein De Kooy vindt op permanente basis, civiel medegebruik plaats. Vanwege zijn strategische ligging is Den Helder Airport (hierna: DHA) voor Nederland verreweg de belangrijkste basis voor het transport met heli’s van werknemers van en naar off-shore olie-en gasexploratie- en exploitatieplatforms in de Noordzee. Ruim 80% van deze vliegbewegingen wordt uitgevoerd door heli’s; de resterende behoefte wordt gedekt door commerciële vliegbewegingen met vaste vleugelvliegtuigen. Door de toegenomen vraag van de offshore-industrie naar meer transportmogelijkheden van en naar de platforms op de Noordzee heeft de luchthaven in de afgelopen jaren te maken gehad met een sterke toename van de vraag naar vliegbewegingen van civiele heli’s. Het totaal aantal vliegbewegingen van militair en civiel verkeer tezamen in de afgelopen tien jaren vertoont een lichte stijging. Het aandeel van de civiele heli’s hierbinnen stijgt licht. DHA is (situatie 2007) geopend op weekdagen van 07:00-22:00 uur. In de weekenden en op nationale en Christelijke feestdagen is het veld geopend van 07:00-11:00 uur en van 14:00-20:00 uur. Buiten deze openingsuren wordt het veld op onregelmatige tijden aanvullend gebruikt voor militaire doeleinden, ook in de avonduren. In principe is er geen militair verkeer gedurende de weekenden, behalve wanneer zulks voor SAR-activiteiten noodzakelijk is. Tegenwoordig is de groep Maritieme Heli’s (20 Lynx heli’s) vanuit Defensie de belangrijkste gebruiker van het vliegveld. Ook het onderhoud aan deze heli’s vindt hier plaats. Het vliegveld wordt enkele keren per jaar per jaar gebruikt door grotere militaire transporttoestellen. In de toekomst zal De Kooy als thuisbasis fungeren voor een deel van de vloot van de nieuwe NH 90 heli en mogelijk van de SAR heli’s die nu nog zijn gestationeerd in Leeuwarden. Voor militaire heli’s geldt geen regulering van het aantal vliegbewegingen, maar de omvang ervan wordt wel direct beperkt door de totale toegestane geluidsbelasting (militair en civiel samen) welke in de milieuvergunning is vastgelegd. Aantallen vliegbewegingen DHA vraagt vergunning aan voor de uitvoering per jaar van zowel 22.000 civiele vliegbewegingen welke onder ‘groot verkeer’ vallen als van 5.000 civiele vliegbewegingen welke onder ‘klein verkeer’ vallen. Vergunning wordt aangevraagd voor dìe delen van de civiele vliegbewegingen welke over c.q. nabij de in casu relevante beschermde natuurgebieden voeren. Tot 2003 gold, op basis van artikel 33 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), een vergunning voor 16.000 vliegbewegingen met civiele heli’s per jaar. In 2002 werd aanvullend toestemming gevraagd voor 1.900 extra bewegingen. Bij besluiten van 10 en 14 november 2003 hebben de staatssecretarissen van Verkeer en Waterstaat en van Defensie het ‘Besluit burgermedegebruik van het militaire luchtvaartterrein De Kooy’ vastgesteld waarin zij toestemming verleenden tot uitbreiding van het totale aantal civiele vliegtuigbewegingen tot 20.000 per kalenderjaar (met uitzondering van vastevleugelvliegtuigen met schroefaandrijving die lichter zijn dan 6.000 kg.) voor het jaar 2003 en verdere jaren. De aangevraagde 22.000 vliegbewegingen aan ‘groot verkeer’ betreffen uitsluitend luchtvaartuigen met vaste vleugels met een minimum startgewicht van 6.000 kg. en heli’s met een minimum startgewicht van 300 kg. alsmede luchtvaartuigen met straalaandrijving (jets). Het ‘klein verkeer’ betreft alle luchtvaartuigen met vaste vleugels lichter dan 6.000 kg., niet beschikkend over straalaandrijving en heli’s lichter dan 300 kg. Dit klein verkeer betreft met name zakelijk verkeer: passagiers- en vrachtverkeer met kleine luchtvaartuigen. In het Besluit burgermedegebruik is het maximumaantal van 5.000 van dit type vliegbewegingen gefixeerd. Voor 2007 werden 3.200 vliegbewegingen met dit type vliegtuigen verwacht, waaronder 700 les- en trainings vliegbewegingen. Vliegbewegingen met civiele vaste-vleugelvliegtuigen (boven de 6.000 kg.) maken deel uit van het pakket ‘groot verkeer’ en bedragen tussen 100 en 150 vliegbewegingen per jaar. Voor 2007 werden 125 vliegbewegingen met dit type vliegtuigen verwacht.
- 21 -
A.1.1.2 Vliegroutes Vanaf DHA zijn er uit- en ingaande routes via de Noordzee (Foxtrot), de Waddenzee (het Kuitje) en de globale route die wordt gevolgd door vertrekkende toestellen bij ZW-wind wanneer niet via de Noordzee kan worden vertrokken c.q. wanneer een circuit wordt gevlogen bij wijze van oefening. In de laatste twee gevallen wordt hierbij het Kooijhoekschor overvlogen. In 2003 voerde 54% van het totaal aantal civiele vliegbewegingen over de Waddenzee. In 2007 was dit percentage, door een aanpassing van de vliegroutes, gedaald naar 51% (mededeling van Luitenant-ter-Zee Van Scherrenburg, verkeersleiding Marinevliegkamp De Kooy). Sinds 2006 wordt meer specifiek, ter vermindering van het aantal vliegbewegingen, boven het westelijk deel van Texel een zo groot mogelijk aantal vluchten via een meer westelijke route uitgevoerd. Vóór deze aanpassing voerde 30% van de vertrekkende civiele vluchten over Texel, in 2007 was dit nog slechts 2%. Vóór de aanpassing vloog 55% van de binnenkomende civiele vluchten over Texel, in 2007 was dit nog enkel 21%. Daarnaast wordt vliegers van civiele heli’s gevraagd om, ter vermindering van de geluidsbelasting op de grond, na het opstijgen zo snel mogelijk te klimmen naar een vlieghoogte van 600 m.
a
Vlieghoogtes
De vlieghoogtes bedragen boven: - de Waddenzee oostelijk van Den Helder: variabel; dalende toestellen op 100-500 m., via het Kooijhoekschor vertrekkende toestellen 300-500 m.; - de omgeving van het Kuitje: binnenkomend 50-100 m., vertrekkend 200 m.; - het Kooijhoekschor: 300-500 m.; - de duinen zuidelijk van Den Helder: 300-500 m.; - de Noordzee zuidelijk van Den Helder: binnenkomend 300 m., vertrekkend 500 m.; In het Besluit beperkingen burgerluchtverkeer Waddenzee is bepaald dat civiel vliegverkeer boven de 450 m. dient plaats te vinden. Gemeten vanaf de fictieve locaties ‘November’ (gelegen boven de zuidkust van Texel op een hoogte van 450 tot 650 m.) en ‘Hotel’ (gelegen boven de kop van de Nieuwe Haven te Den Helder op een hoogte van 450 tot 300 m.) wordt door de toestellen in een glijdende baan naar de zogenaamde ‘final approach’ richting De Kooy gedaald. Het is technisch gezien, volgens DHA, niet mogelijk om civiele heli’s bij het aan- en afvliegen richting de Waddenzee reeds op het luchthaventerrein min of meer loodrecht te laten opstijgen tot 450 m. hoogte. De typen heli’s die voor de offshore-vluchten worden ingezet, klimmen gemiddeld met ca. 285 m. per minuut en zullen de kustlijn van de Waddenzee op een hoogte van ca. 165 m. passeren, waarna doorgeklommen wordt naar 333 m. Inkomend heli-verkeer zal vanaf de reeds eerder genoemde locatie ‘Hotel’, vliegend op een hoogte van ca. 450 m. de daling inzetten voor de landing. De gemiddelde vliegtijd boven het wad bedraagt ca. 2 minuten. Door de militaire heli’s worden, volgens waarnemingen van IMARES, soms lagere vlieghoogtes aangehouden. De door militaire heli’s aangehouden vlieghoogte is o.a. afhankelijk van de wolkenbasis.
Wettelijk kader In artikel 12, eerste lid van de Nb-wet is bepaald, dat het verboden is zonder vergunning van de minister van LNV of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument of die een beschermd natuurmonument ontsieren. De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak d.d. 14-06-1984 (R.01.83.1475, M en R 1984/9 nr. 79) artikel 12 van de Nb-wet van de overeenkomstige toepassing verklaard op handelingen in een staatsnatuurmonument. De vergunningplicht, als neergelegd in artikel 12 van de Nb-wet, ziet niet alleen op handelingen die van invloed zijn en verricht worden binnen het natuurmonument, maar tevens op activiteiten die buiten het be-
- 22 -
schermd natuurmonument worden verricht doch effecten hebben binnen het natuurmonument, de zogenaamde externe werking. In de uitspraak van 8 juni 1994 (nr. G10.91.0001) heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat, gelet op de bedoeling van de wetgever zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt, een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt, dat de externe werking van artikel 12 Nb-wet eveneens van toepassing is op staatsnatuurmonumenten. In artikel 21, eerste lid van Nb-wet is bepaald, dat een natuurmonument dat eigendom is van de Staat, kan worden aangewezen als staatsnatuurmonument. Artikel 21, derde lid van de Nb-wet bepaalt dat het beheer van een staatsnatuurmonument gericht is op het behoud of herstel van natuurschoon of van de natuurwetenschappelijke betekenis. Op grond van het vierde lid van dit artikel is ten aanzien van een staatsnatuurmonument het bepaalde bij artikel 16, eerste en tweede lid, onder b en c, en artikel 17 van overeenkomstige toepassing verklaard. Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) in werking getreden. Onderhavige aanvraag is evenwel vóór deze inwerkingtreding ingediend. Op basis van artikel 63 van de Nb-wet 1998 geldt dat ten aanzien van het nemen van besluiten omtrent voor de datum van inwerkingtreding van deze wet ingediende verzoeken om vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 12 onderscheidenlijk 16, tweede lid, onderdeel c, van de Nb-wet, de genoemde wet van toepassing blijft totdat de bezwaar- en beroepstermijn is verstreken dan wel, indien beroep is ingesteld, onherroepelijk op het beroep is beslist. Vogel- en Habitatrichtlijn Uit de aanwijzing van diverse gebieden in het vlieggebied van DHA, als speciale beschermingszone in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn volgt dat tevens artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing is. Vastgesteld kan worden dat het aangevraagde een ‘project’ in de zin van artikel 6 lid 3, van de Habitatrichtlijn vormt, welke geen verband houdt met of nodig is voor het beheer van de betrokken beschermde gebieden, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten wel significante gevolgen voor deze gebieden kan hebben. Het Europese Hof van Justitie heeft in haar uitspraak van 7 september 2004 aangegeven dat een passende beoordeling slechts dan achterwege kan worden gelaten indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat in casu het voorgenomen project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied. In casu kunnen dergelijke gevolgen, naar mijn mening, niet bij voorbaat uitgesloten worden. Derhalve concludeer ik dat een passende beoordeling vereist is. DHA heeft bij haar aanvraag een door IMARES Texel opgestelde passende beoordeling bijgevoegd. Inspraakmogelijkheden In de gevolgde procedure is, door middel van het in de gelegenheid stellen van diverse belanghebbenden tot het indienen van een advies c.q. zienswijze, voldaan aan de procedurele eisen die door de Nb-wet, Algemene wet bestuursrecht en de Habitatrichtlijn daaromtrent worden gesteld.
Vergunningplicht De ‘Waddenzee’ en de ´Noordzeekustzone´ zijn beiden aangewezen als Vogelrichtlijngebied en aangemeld bij de Europese Commissie als Habitatrichtlijngebied. Het gebied ‘Duinen Den Helder-Callantsoog´ is voorts aangemeld bij de Europese Commissie als Habitatrichtlijngebied. De ‘Waddenzee’ en delen van het gebied ‘Duinen van Den Helder tot Callantsoog’ zijn voorts onder de Nb-wet ’67 aangewezen als staats- en beschermde natuurmonumenten. Om te bepalen of sprake is van een vergunningplicht op grond van Nb-wet, moet worden beoordeeld of er sprake is van handelingen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een natuurmonument (artikel 12, eerste lid, Nb-wet). Als schadelijk voor het natuurschoon of voor
- 23 -
de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument worden in ieder geval aangemerkt handelingen die de in de beschikking tot aanwijzing genoemde wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument aantasten (artikel 12, tweede lid, Nb-wet). Een deel van de civiele vliegbewegingen van en naar DHA begint of vervolgt zijn weg over het noordwestelijk deel van het Balgzand. De betreffende civiele vliegbewegingen van en naar De Kooy voeren bij het aan- en aflanden van de toestellen op een potentieel verstorende vlieghoogte boven het staatsnatuurmonument ´Waddenzee´. In de toelichting van het aanwijzingsbesluit ‘Staatsnatuurmonument Waddenzee II’ (en middels een koppeling in dit besluit tevens de toelichting op het aanwijzingsbesluit ‘Staatsnatuurmonument Waddenzee I’) is een – overigens niet limitatieve- lijst van vergunningplichtige handelingen opgenomen. Conform deze opsomming moet onder andere als vergunningplichtige activiteit worden beschouwd: •
Het intensiveren van het gebruik van luchtvaartterreinen […];
Gezien bovenstaande bepaling en de omstandigheid dat het civiele vliegbewegingen betreft welke deels boven de Waddenzee zullen plaatsvinden en welke mogelijk een inbreuk van enige betekenis zouden kunnen betekenen op de beschermde natuurwaarden van de betrokken staatsnatuur-monumenten alsmede gezien het gegeven dat, naar de aard van de zaak, ook de reeds ‘bestaande’ (de reeds onder Lvw toegestane) civiele vliegbewegingen boven de betrokken gebieden, een dergelijke inbreuk zouden kunnen bewerkstelligen, ben ik van mening dat in casu een vergunning op grond van de Nb-wet vereist is voor het geheel van de aanvraagde vliegbewegingen.
Beleid Derde nota Waddenzee (2007) De in casu vereiste beleidsmatige toetsing vindt plaats aan de hoofddoelstelling van de PKB-Waddenzee “de duurzame bescherming en het behoud van de Waddenzee” als natuurgebied. […] “De hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Om dit te bereiken is het beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van: - de waterbewegingen en de hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen; - de kwaliteit van water, bodem en lucht. De water- en bodemkwaliteit dient zodanig te zijn dat verontreinigingen slechts een verwaarloosbaar effect hebben op flora en fauna; - de flora en de fauna; en tevens op behoud van: - de landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis.” […] […] “De stilte en rust boven de Waddenzee worden gegarandeerd doordat alleen boven een bepaalde hoogte gevlogen mag worden.” […]
De op grond van deze PKB te beschermen en te behouden waarden en kenmerken vloeien direct voort uit de hoofddoelstelling van deze PKB. Deels betreft het waarden en kenmerken die Nederland op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Nb-wet 1998 en de Flora- en Faunawet moet beschermen en behouden. Deels betreft het waarden en kenmerken die het kabinet van dermate groot belang acht dat deze eveneens beschermd en behouden dienen te blijven. In relatie tot de onderhavige vergunningaanvraag dient acht geslagen te worden op de hiernavolgende beleidspassages uit de genoemde PKB: […] “ Boven de Waddenzee geldt een minimumvlieghoogte voor de burgerluchtvaart van 450 meter. Voor het overige waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, zal eveneens een minimum vlieghoogte voor de burgerluchtvaart van 450 meter worden ingesteld. Alleen in expliciet benoemde omstandigheden zijn uitzonderingen mogelijk.
- 24 -
Alleen als de wolkenbasis of slecht zicht het vliegen boven 450 meter belet mag in de corridors een minimum vlieghoogte van 300 meter (1000 voet) of zoveel hoger als mogelijk worden aangehouden. […] Er mogen in de Waddenzee en het overige waddengebied geen nieuwe vliegvelden worden aangelegd. Uitbreiding van bestaande vliegvelden in het waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, zal alleen plaatsvinden in verband met de vliegveiligheid en mits passend binnen het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb. […]
In casu zullen de aangevraagde vliegbewegingen uitgevoerd worden vanuit de huidige omvang van het vliegveld De Kooy. Een fysieke uitbreiding is derhalve niet aan de orde; het betreft enkel een uitbreiding van het civiel gebruik van dit vliegveld. Nota Ruimte (2006) In relatie tot de Waddenzee wordt binnen de Nota Ruimte gesteld dat het rijk een nadere uitwerking en concretisering van het in deze nota beschreven beleid voor de Waddenzee zal opnemen in de PKB-Waddenzee. Aangezien het afwegingskader van de Nota Ruimte het afwegingskader van de Habitatrichtlijn volgt, wordt in het onderstaande reeds materieel aan de vereisten van het afwegingskader van de Nota Ruimte voldaan.
b
Overig beleid
In het Besluit beperkingen burgerluchtverkeer Waddenzee (Staatsblad 1999, 42) is vastgelegd dat boven het waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, een minimumvlieghoogte voor het burgerluchtverkeer met gemotoriseerde luchtvaartuigen (met inbegrip van heli’s) van 450 m. verplicht is. Alleen in expliciet in het besluit benoemde omstandigheden (waaronder het aan- en afvliegen) mag van deze minimumvlieghoogte worden afgeweken: bij een wolkenbasis lager dan 450 m. dan wel een vliegzicht van minder dan 8 km. geldt binnen de corridors voor de uitoefening van burgerluchtverkeer met gemotoriseerde luchtvaartuigen een minimum-hoogte van 300 m. Artikel 4, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat bovenstaande bepalingen niet van toepassing zijn: a) op het deel van de vlucht, noodzakelijk om op te stijgen van of te landen op een luchtvaartterrein, alsmede voor het uitvoeren van nadering- en vertrekprocedures en luchtvaartpatronen; b) indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken; of c) in het geval van mogelijke ijsafzetting bij hefschroefvliegtuigen.
In het Beheersplan Waddenzee 1996-2001, waarvan de looptijd door een besluit van de RCW is verlengd staat het volgende weergegeven: “Civiele helicoptervluchten worden uitgevoerd vanaf vliegvelden De Kooy, Leeuwarden en Eelde, doorgaans op hoogten boven 450 m. Onder weersomstandigheden waarbij ijsafzetting op de rotorbladen kan optreden, worden deze vluchten tot op 150 m. uitgevoerd. Het gaat hierbij om een beperkt aantal vluchten. Eén van de helicopterroutes (Kopter 5) voor de bevoorrading van mijnbouwinstallaties op de Noordzee loopt vanaf De Kooy over de zuidpunt van Texel.”
Inhoudelijke overwegingen Natuurmonumenten Aangezien de betrokken Vogel- en Habitatrichtlijngebieden de betrokken natuurmonumenten vrijwel volledig omsluiten, ben ik van mening dat voor wat betreft de effectbeoordeling in relatie tot deze natuurmonumenten vrijwel integraal verwezen kan worden naar de, ten aanzien van deze Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, uitgevoerde ‘passende beoordeling’ en mijn beoordeling hiervan. Zulks mede vanwege het gegeven dat de wezenlijke kenmerken van deze natuurmonumenten ruim geformuleerd zijn en een breed scala aan diverse natuurwaarden behelzen. Aanvullend zullen binnen mijn beoordeling, een aantal kenmerkende (‘natuurmonument-eigen’) waarden (rust en landschappelijk schoon) alsmede de beleidsmatig beschermde waarde van duisternis (Nota Ruimte en PKB Waddenzee), als additionele elementen beoordeeld worden. Effectenanalyse
- 25 -
Voor een overzicht van de onder de diverse relevante aanwijzings- en aanmeldingsbesluiten beschermde natuurwaarden verwijs ik naar de passages dienaangaande in de bijgevoegde passende beoordeling alsmede naar de hieromtrent omgenomen informatie op www.minlnv.nl. Ten aanzien van de methodiek van het (veld)onderzoek verwijs ik naar de passages daaromtrent in de bijgevoegde passende beoordeling. Deze methodiek geeft mij, vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement, geen aanleiding tot nadere opmerkingen. Effectgebieden De reguliere civiele ‘off-shore’-vliegbewegingen (uitgevoerd door heli’s en kleine vaste vleugelvliegtuigen) van en naar DHA voeren over het noordwestelijk deel van het Balgzand. De kwelders en wadplaten van het Balgzand zijn van belang als foerageergebied voor wadvogels, als hoogwatervluchtplaats (hierna: hvp), als broedgebied, als slaapplaats voor sterns in de nazomer en als foerageergebied voor rotganzen en andere watervogels. Deze, zich tijdens hoogwater verzamelende, wadvogels overtijen, meer specifiek, op de drie kwelders langs de Balgzanddijk en op de tijdens de werkzaamheden in het kader van de dijkverzwaring in de jaren tachtig opgehoogde stukken wad langs de Amstelmeerdijk en het Normerven. In het algemeen kan gesteld worden dat de in het gebied aanwezige waarden, mede vanwege de morfologische situatie (weinig droogvallende delen en kleine schorren direct langs de dijk gelegen), gevoelig zijn voor verstoring. Kuitje en Kooijhoekschor Voor de meer inhoudelijke, nadere overwegingen en veldbevindingen verwijs ik nadrukkelijk naar de als bijlage bij dit besluit gevoegde passende beoordeling. In het hiernavolgende worden de kernoverwegingen- en bevindingen weergegeven. De door IMARES uitgevoerde waarnemingen bij het Kuitje en op het Kooijhoekschor laten zien dat er tussen deze twee verschillende locaties grote verschillen bestaan in reacties van vogels op vlieg-bewegingen. Bij het Kuitje leveren zowel civiele heli’s als vaste vleugelvliegtuigen méér verstoring op, zowel in absolute als in relatieve zin. Deze verschillen worden waarschijnlijk veroorzaakt doordat de vlieghoogtes in beide locaties sterk uiteenloopt, waardoor ook duidelijke verschillen in geluidsbelasting optreden. Het Kuitje kent voorts een groter aanbod en een grotere verscheidenheid aan verstoringsprikkels. Op het Kooijhoekschor vindt aanzienlijk meer natuurlijke verontrusting plaats door roofvogels, blauwe reigers en grote mantelmeeuwen. Het schor is een verzamelplaats voor grote groepen wadvogels. Deze concentratie van vogels is een belangrijke reden waarom grotere aantallen roofvogels worden aangetrokken en waardoor roofvogels frequenter een impact hebben op andere vogels. De waargenomen verstoringen zijn voor een deel licht van aard (ophouden met foerageren, alert gedrag) maar bestaan ook uit kleine verplaatsingen van vogels. Dit geldt voor beide locaties vooral voor verstoringen die worden veroorzaakt door civiele heli’s, 1-motorige vaste-vleugelvliegtuigen, Lynx heli’s en bootjes/schepen die door de Balgzandgeul varen. Zwaardere verstoringen van vogels worden veroorzaakt door grotere vliegtuigen, maar ook roofvogels, blauwe reigers en grote mantelmeeuwen beïnvloeden sterk. Ook ongewone vliegbewegingen (militaire heli’s die in span vliegen of die onder het toestel goederen vervoeren) leveren relatief sterke verstoringen op. Wanneer er grotere aantallen vogels vervliegen gaat het, volgens IMARES, in een deel van de gevallen om vliegbewegingen die de vogels toch al voornemens waren uit te voeren maar die door het overkomen van een heli worden vervroegd (eerder verspreiden over de foerageergebieden, eerder naar de hvp’s vliegen). Naar de inschatting van IMARES hebben deze vliegbewegingen weinig of geen effect op de energiehuishouding van de betrokken vogels: de vogels wilden immers ook zonder verstoring al naar lager gelegen foerageergebieden of naar de hvp’s vliegen, ze doen het nu alleen eerder. Het feit dat veel vogels geneigd zijn om de foerageergebieden van het Kuitje te verlaten heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat voor de meeste soorten de voedselopnames aldaar aan de lage kant zijn. Een vergelijking met resultaten uit 2003-2004 laat zien dat het percentage vliegbewegingen dat verstoring oplevert op hetzelfde niveau ligt of wat lager is.
- 26 -
Uit een inschatting van alle reacties op jaarbasis, gemaakt op basis van het aantal vliegbewegingen en andere menselijke en andere activiteiten en de verstoringfrequentie, blijkt dat (roof)vogels, allerlei menselijk activiteiten en militaire heli’s (Kooijhoekschor) in 2006 de meeste verstoring opleverden. Wanneer er weinig vliegverkeer is, leveren vliegbewegingen, na een langere periode van rust, kennelijk telkens nieuwe (beperkte) reacties van vogels op. Deze waarnemingen vormen volgens IMARES geen bevestiging voor de theorie dat militaire vliegbewegingen een cumulatief (versterkend) effect hebben op het effect van de civiele vliegbewegingen. Ze laten eerder zien dat een regelmatig patroon van vliegbewegingen gewenning oproept en dat een vermindering van het aantal vliegbewegingen niet tot minder reacties hoeft te leiden. Kleine zwanen, ganzen, zwarte sterns en bergeenden Het zuidelijk deel van het Balgzand heeft soms een functie als slaapplaats voor ganzen en kleine zwanen. Op basis van de afstand van de enige in 2006 gesignaleerde slaaplocatie (ganzen) tot de aan- en afvliegroutes van DHA mogen volgens IMARES geen reacties van vogels op het Balgzand en in de overige concentratiegebieden op de aangevraagde vliegbewegingen worden verwacht. De tijdens het veldonderzoek gesignaleerde zwarte sterns op het wad vóór Van Ewijcksluis vertoonden geen reacties op heli’s die startten en landden bij het Kuitje en het Kooijhoekschor. In de directe omgeving van de rustplaats van de sterns werden geen vliegbewegingen waargenomen. Duinen Den Helder Op basis van de uitgevoerde waarnemingen wordt door IMARES geen effect van vliegverkeer op de fauna van het Natura 2000-gebied ‘Duinen Den Helder - Callantsoog’ verwacht. Dit geldt ook voor in het voorlopige gebiedendocument specifiek genoemde soorten als tapuit en konijn. De vegetatiekundige waarden van het gebied en de waarden voor vlindersoorten worden niet door vliegverkeer aangetast. Op basis van de ter plaatse aangehouden vlieghoogtes (in veel gevallen 500 m. en meer) worden door IMARES evenmin effecten verwacht op vogels die aanwezig zijn in het Natura 2000-gebied ‘Noordzeekustzone’. Noorderhaaks De gewijzigde vliegroute, waardoor méér verkeer boven de Noorderhaaks wordt geleid heeft een potentieel verstorend effect op de hier aanwezige broedvogels, overtijende vogels, rustende vogels en zeehonden (Smit et al. 2007). De aangehouden vlieghoogtes zullen op deze locatie 500 m. voor binnenkomend verkeer en 700 m. voor vertrekkend verkeer bedragen, dat wil zeggen boven de vlieghoogtes waarvoor in de Waddenzee geen verstorend effect wordt verwacht. Op basis hiervan wordt door IMARES geen negatief effect van het verplaatsen van de vliegroutes over de Noorderhaaks verwacht. Gewenning Uit de gerefereerde en andere literatuur blijkt dat de effecten van verstoring van plaats tot plaats sterk kunnen verschillen en in belangrijke mate worden bepaald door het wel of niet optreden van gewenning. Uit de door IMARES in de passende beoordeling opgenomen samenvatting van de beschikbare literatuur blijkt dat de mate van verstoring in sterke mate afhangt van de mate van gewenning, die op haar beurt weer afhangt van het aantal vliegbewegingen ter plaatse, in het recente verleden en in de tegenwoordige tijd. Daarnaast speelt een rol met welke toestellen wordt gevlogen (waarbij geluidskarakteristieken een rol spelen) en welke voorspelbaarheid de vliegbewegingen hebben. Vliegbewegingen via een vast patroon en via vaste routes leveren minder verstoring op dan ‘random’ bewegingen op verschillende hoogtes. Dit betekent dat, zoals ook al is betoogd in een eerdere rapportages (Smit 2004), het in de meeste situaties niet mogelijk is om de resultaten van onderzoek bij vliegveld A direct door te vertalen naar vliegveld B. Extra complicerende factor in het geval van DHA is de aanwezigheid van grote vogelconcentraties in de nabijgelegen Waddenzee. Voor de beoordeling van de effecten van de vliegbewegingen van DHA dient dan ook in eerste instantie te worden uitgegaan van het ter plaatse uitgevoerd onderzoek. Aantallen ‘klein verkeer’
- 27 -
In een aan mijn directie gerichte aanvullende schriftelijke reactie van IMARES wordt gesteld dat er een verschil van 2.500 zit tussen het aantal werkelijk in 2006 uitgevoerde aantal vliegbewegingen ‘klein verkeer’ (nl.: 2.538) en het aantal ‘klein verkeer’ (nl.: 5.000) waarvoor in casu de vergunning is aangevraagd. Dit is op het eerste gezicht een vrij groot verschil. Toch worden, indien van de vergunning maximaal gebruik wordt gemaakt, geen extra effecten verwacht door IMARES in relatie tot haar bevindingen in het onderzoeksjaar 2006. Uit de tabellen 4.1 en 4.2 van de passende beoordeling blijkt namelijk dat ‘klein (civiel) verkeer’ relatief geringe aantoonbare effecten heeft op vogels op het Balgzand. Hierbij is, vanwege de praktische onuitvoerbaarheid, geen onderscheid gemaakt tussen klein verkeer dat voor rekening komt van DHA en verkeer van Marinevliegkamp De Kooy. Het totaal aantal vliegbewegingen van klein verkeer op DHA/Marinevliegkamp De Kooy is weergegeven in de onderstaande, door IMARES aanvullend aangeleverde, tabel 1. Onderverdeling vleugelverkeer < 6.000 kg. Jaar
DHA < 6.000 kg.
Recreatief ACM
1997
De Kooy < 6.000 kg. 1.729
3.458
5.043
Totaal 10.230
1998
1.654
3.308
5.112
10.074
1999
1.632
3.264
6.549
11.490
2000
1.591
3.182
6.837
11.610
2001
1.783
3.566
6.861
12.210
2002
1.462
2.924
7.561
11.947
2003
1.429
2.858
7.133
11.420
2004
1.093
2.186
5.421
8.700
2005
1.139
2.278
5.801
9.218
2006
1.269
2.538
5.311
9.118
Tabel 1: Klein verkeer met vaste vleugelvliegtuigen op MVK De Kooy en Den Helder Airport (DHA) in de jaren 1997-2006, volgens opgaven van LTZ F. van Scherrenburg. Onder klein verkeer De Kooy vallen alle vliegbewegingen van kleine militaire en civiele toestellen die met een militaire taak van het vliegveld gebruik maken. Dit zijn soms toestellen die als zodanig herkenbaar zijn, bijvoorbeeld in het geval van de PC7 Pilatus, maar in veel gevallen is geen onderscheid mogelijk. ACM staat voor Aeroclub Maritime.
Uit deze tabel blijkt, aldus IMARES, dat het totaal aantal vliegbewegingen met klein verkeer van MVK De Kooy (klein verkeer en ACM samen) varieert tussen de 6.500 en 9.000 vliegbewegingen jaarlijks (zie ook onderstaande tabel). Het aantal civiele vliegbewegingen dat op het conto van DHA komt, bedraagt ongeveer 30% van het totaal van MVK De Kooy en DHA. Omdat tijdens veldwaarnemingen meestal geen onderscheid kan worden gemaakt tussen civiel en militair klein verkeer kan alleen het aantal civiele en militaire vliegbewegingen van klein verkeer samen worden beoordeeld. De som van het aantal vliegbewegingen van MVK De Kooy en Den Helder Airport samen ligt 1.500-2.800 onder het maximaal toegestane aantal, maar het verschil ten opzichte van het maximaal toegestane aantal is procentueel betrekkelijk gering. Het percentage is veel geringer dan het verschil tussen het aantal dat werkelijk door DHA wordt gevlogen en het aantal dat in casu zal worden vergund. Zie onderstaande tabel nr.2 (laatste kolom). Jaar
Militair (klein)
Civiel (klein)
Civiel en militair tezamen
Civiel (maximaal)
Civiel (maximaal) en militair tezamen
Verschil werke- % lijke en maximale aantallen
1997
6.772
3.458
10.230
5.000
11.772
1.542
13.1
1998
6.766
3.308
10.074
5.000
11.766
1.692
14.4
1999
8.226
3.264
11.490
5.000
13.226
1.736
13.1
2000
8.428
3.182
11.610
5.000
13.428
1.818
13.5
2001
8.644
3.566
12.210
5.000
13.644
1.434
10.5
2002
9.023
2.924
11.947
5.000
14.023
2.076
14.8
2003
8.562
2.858
11.420
5.000
13.562
2.142
15.8
- 28 -
2004
6.514
2.186
8.700
5.000
11.514
2.814
24.4
2005
6.940
2.278
9.218
5.000
11.940
2.722
22.8
2006 6.580 2.538 9.118 5.000 11.580 2.462 21.3 Tabel 2: Klein verkeer met vaste vleugelvliegtuigen op MVK De Kooy en DHA in de jaren 1997-2006. Weergegeven is het werkelijk uitgevoerde aantal uitgevoerde vliegbewegingen (militair en civiel), het maximaal toegestane aantal vliegbewegingen van DHA (5.000) en het verschil tussen het maximaal toegestane aantal vliegbewegingen (wanneer DHA het quotum zou vol vliegen) en het werkelijk uitgevoerde aantal vliegbewegingen.
In het onderzoek van 2006 zijn de effecten van 23.000 civiele helikopterbewegingen tezamen met 2.500 vliegbewegingen van civiel klein verkeer en alle militaire vliegbewegingen (en andere verstoringsbronnen) onderzocht. Geconstateerd is dat de vliegbewegingen die vanaf DHA plaatsvinden wèl effecten hebben, maar dat geen sprake is van aantoonbare negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden van de Waddenzee (waaronder de vogels) (zie voorts blz. 84 e.v. van de passende beoordeling). IMARES verwacht, op basis van het betrekkelijk geringe verschil tussen het totaal aantal vliegbewegingen met klein verkeer en het aantal te vergunnen vliegbewegingen, en met inachtneming van de betrekkelijk geringe effecten van klein civiel verkeer, geen duidelijk negatief effect van een eventuele toename van het aantal vliegbewegingen van klein civiel verkeer van Den Helder Airport tot de vergunde 5.000 vliegbewegingen. Gezien deze waarnemingen wordt door IMARES geen vergroting van het effect op vogels in de Waddenzee verwacht. Ik onderschrijf mede vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement de juistheid van deze bevindingen en conclusie. Opgemerkt zij dat in de afgelopen jaren in een bepaalde samenstelling van categorie aan ingezet vliegmaterieel, de aan DHA toegestane gebruiksruimte is ingevuld. Meer concreet: Jaar
Totaal feitelijk aantal vliegbewegingen met civiele heli’s
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
10.514 8.339 8.925 10.579 9.850 20.590 10.285 10.292 21.296
Procentueel aandeel vliegbewegingen met civiele heli’s 88,5 % 83, 0 % 82, 0% 81,0 % 86,0 % 88,0 % 89,5 % 88,4 % 89,8 %
Procentueel aandeel vliegbewegingen met grote vaste vleugelvliegtuigen 0,5 % 1,0 % 1,0 % 1,9 % 0,5 % 0,2 % 0,5 % 0,6 % 0,4 %
Procentueel aandeel vliegbewegingen met kleine vaste vleugelvliegtuigen 11,0 % 16,0 % 17,0 % 17,0% 13,5 % 11,8 % 10,0 % 11,0 % 9,8 %
Aantal vliegbewegingen met grote vaste vleugelvliegtuigen 53 83 89 201 49 41 51 62 85
Uit nadere informatie vanuit DHA en Imares blijkt dat het aandeel van verstorende vliegbewegingen binnen de categorie ‘groot verkeer’ (heli’s en grote vaste vleugelvliegtuigen) gerelateerd kunnen worden aan een klein segment binnen de categorie van grote vaste vleugelvliegtuigen. Het betreft hier, meer specifiek, vliegtuigtypen welke een relatief grote capaciteit in passagiersvervoer hebben. In dat licht beschouwd acht ik het, mede gezien de binnen de categorieën ‘groot’ en ‘klein’ verkeer reeds gemaximeerde aantallen (22.000 resp. 5.000 vliegbewegingen), van belang om middels een vergunningvoorschrift extra aandacht te vragen (en deze aandacht te houden binnen de monitoring en handhaving op de uitvoering van deze vergunning van mijn zijde), voor deze categorie ‘grote toestellen’ binnen het segment ‘grote vaste vleugelvliegtuigen’. Omwille van het behoud van de validiteit en ook representativiteit van de bevindingen van IMARES in relatie tot het door haar in dat betreffende jaar (2006) uitgevoerde veldonderzoek acht ik het derhalve, mede vanuit het voorzorgsbeginsel, noodzakelijk om voor het vliegverkeer met grote vaste vleugelvliegtuigen een plafond te stellen, in die zin dat in geval van nadering van dat plafond in overleg met mijn directie getreden dient te worden. Vanuit zowel de expert jugdement van IMARES als vanuit mijn eigen directie ben ik van mening dat, op basis van de veldwaarnemingen, een jaarlijks maximum van 220 vliegbewegingen binnen de categorie ‘groot verkeer’ toegestaan kan worden ter invulling met ‘grote vaste vleugelvliegtuigen’.
- 29 -
Extra aandacht voor het segment van de meer verstorende grotere toestellen binnen laatstgenoemde categorie krijgt uiting door hieraan een specifieke voorwaarde te koppelen. IMARES heeft in eerder onderzoek (2004) reeds vastgesteld dat test- en trainingsvluchten van civiele heli’s geen wezenlijk andere effecten opleveren dan reguliere vliegbewegingen.
Cumulatie Militaire vliegbewegingen In het onderhavig IMARES-onderzoek zijn, zoals vereist, de civiele vliegbewegingen zoals uitgevoerd door DHA, het primaire object van onderzoek geweest. Een eventuele regulering van de vanaf De Kooy tevens plaatsvindende militaire vliegbewegingen zijn vanuit een regulering onder de Nb-wet 1998 een zelfstandig item. Wel zijn over-en-weer deze twee verschillende typen van vliegbewegingen mede bepalend in het vaststellen van eventuele cumulatieve effecten. Situaties waarin civiel en militair vliegverkeer gelijktijdig c.q. dicht opeen in tijd in het betreffende gebied plaatsvond, zijn dan ook door IMARES meegenomen in haar diverse veldwaarnemingen. Er werden tijdens het onderzoek door IMARES geen aanwijzingen gevonden dat de verontrusting als gevolg van de militaire vliegbewegingen een versterkende invloed heeft op de verontrusting als gevolg van de civiele vliegbewegingen. Deze conclusie is gebaseerd op de waarnemingen op de zondagen, waarop geen militair verkeer plaatsvindt. Vanuit al het bovenstaande is er derhalve geen aanleiding voor mij om te concluderen tot een cumulatie van effecten. De solitaire effecten van het militair vliegverkeer van en naar De Kooy, zouden onderwerp kunnen vormen van een zelfstandige regulering onder de Nb-wet 1998. Schietterreinen In alle gevallen dat schieten vanaf Fort Erfprins werd waargenomen, werden geen bijzondere reacties van vogels waargenomen. Geen enkele keer werd door IMARES geconstateerd dat vogels op de (duidelijk hoorbare maar niet nadrukkelijk klinkende) knallen reageerden. Op basis hiervan wordt door IMARES geconstateerd dat er geen cumulatieve effecten zijn. De schietactiviteiten waarop eerdere waarnemingen betrekking hadden en waarbij wèl sprake leek te zijn van cumulatieve effecten betroffen schietoefeningen met relatief zwaar geschut en waren volgens IMARES destijds mogelijk afkomstig van de schietbaan te Petten of van één van de schietranges ten zuiden van Den Helder die inmiddels zijn gesloten. Dergelijke schietactiviteiten werden in 2006 door IMARES niet vastgesteld. Excursies Ook werden geen cumulatieve effecten vastgesteld als gevolg van excursies. Deze activiteit werd zelfs in het geheel niet waargenomen. IMARES concludeert dat deze activiteiten derhalve dus dermate weinig voorkomen dat geen cumulatieve effecten met de aangevraagde vliegbewegingen verwacht mogen worden. Roofvogels De aanwezigheid van roofvogels, blauwe reigers en grote mantelmeeuwen, in combinatie met vliegbewegingen, kunnen wèl een cumulatief c.q. faciliterend effect hebben. Uit de waarnemingen van IMARES lijkt naar voren te komen dat de activiteiten van (roof)vogels de basis vormen voor onrust onder de vogels en dat overvliegende vliegtuigen of heli’s daarna als extra prikkel werken. De situatie met de aanwezigheid van een roofvogel in combinatie met het overvliegen van civiele heli’s en militaire vliegtuigen geeft de grootste (gedrags)effecten te zien. Dergelijke situaties kunnen steeds ontstaan wanneer het hoog water is en zich grotere concentraties hebben verzameld maar kunnen zowel in de zomer optreden (waarbij kiekendieven vaak de aanstichter zijn) als in de winter (met de slechtvalk als belangrijkste natuurlijke bron van verontrusting). In een dergelijke situatie is het effect van de afzonderlijke factoren volgens IMARES echter moeilijk te duiden. De bijdrage van vliegbewegingen van civiele heli’s in dergelijke situaties moet als gering
- 30 -
worden beoordeeld, aldus IMARES. Daarbij is de frequentie waarin deze situaties voorkomen, volgens de inschatting van IMARES, gering.
Totaalbeeld uit de waarnemingen Uit de waarnemingen van IMARES blijkt dat vliegbewegingen van civiele heli’s op de aan- en afvliegroute een verstorend effect kùnnen hebben op de in de betreffende beschermde gebieden aanwezige vogels. In veel gevallen gaat het evenwel om vrij beperkte gedragsveranderingen en vrij kleine aantallen vogels. In sommige situaties (wanneer de eerste vliegbeweging plaatsvindt wanneer het wad begint droog te vallen of tijdens vliegbewegingen later op de dag wanneer de vogels zich hebben verzameld om naar de hvp te vertrekken) gaat het om vliegbewegingen die de vogels toch al wilden gaan uitvoeren. Vliegbewegingen van vliegtuigen of heli’s zijn in dergelijke gevallen de prikkel om voorgenomen gedrag eerder uit te voeren. Kleine vaste-vleugelvliegtuigen hebben een gemiddeld geringer verstorend effect dan civiele heli’s. Militaire heli’s hebben een wat sterker verstorend effect. Het gebruikelijke militaire vliegverkeer op het vliegveld wordt gedomineerd door heli’s van het type Lynx. Vliegtuigen en heli’s die niet regelmatig van De Kooy gebruik maken, zoals Chinook transportheli’s en grote vaste-vleugelvliegtuigen verstoren relatief sterk (meer vogels) en langduriger, maar van deze typen wordt weinig gebruik gemaakt. Uit een vergelijking van verstorende activiteiten op jaarbasis blijkt dat bij het Kuitje civiele heli’s de belangrijkste verstoringsbron zijn, met ongeveer één verstoring per dag waarbij méér dan tien vogels zijn betrokken. Daarna volgt de categorie ‘diversen’, waaronder de aanwezigheid van mensen op het wad en het varen met schepen of bootjes. Op het Kooijhoekschor hebben roofvogels, inclusief zwarte kraaien, blauwe reigers en grote mantelmeeuwen, de grootste impact met gemiddeld bijna vier verontrustingsmomenten per dag. Daarna volgen verschillende uitingen van menselijke activiteiten (mensen, tractoren of auto’s op de dijk) en een belangrijke categorie ‘onbekend’. Waarschijnlijk gaat het hier vaak om roofvogels of andere predatoren die niet als zodanig zijn herkend. In zijn algemeenheid kunnen de reacties van de vogels op civiele heli-bewegingen worden gekenmerkt door de volgende karakteristieken: - Als gevolg van vliegverkeer worden gedragsveranderingen bij vogels waargenomen. Deze hebben een negatieve betekenis indien dit nieuwe gedrag de rust en voedselopname van vogels negatief beinvloedt. - Het betreft overwegend korte reacties van een beperkt aantal vogels; deze beperktheid wordt volgens IMARES vooral veroorzaakt door een in de loop van de tijd opgebouwd gewenningsproces, dat o.a. tot stand is gekomen doordat de vliegbewegingen een voorspelbaar karakter hebben. Civiele heli’s verstoren gemiddeld ongeveer één maal per dag (reacties waarbij 10 vogels of meer zijn betrokken). - De meeste reacties vinden plaats in een vrij beperkt deel van het Balgzand, dat (in de omgeving van het Kuitje) naar schatting ongeveer 2-3 km² beslaat, overeenkomstig met 2,5-3,5% van het areaal van de droogvallende wadplaten op het Balgzand. Mogelijk is het gebied kleiner, aldus IMARES, omdat op grotere afstand van het Balgzand hoger wordt gevlogen. Daarnaast is er, eveneens gemiddeld éénmaal per dag, sprake van doorgaans lichte reacties van vogels op het Kooijhoekschor. De gedragsveranderingen van de vogels zijn het sterkst aan het begin van de dag, tijdens het overvliegen van de eerste heli’s of vliegtuigen. - De meeste reacties van vogels vinden plaats in een gebied dat in voedselecologisch opzicht van minder groot belang is voor de betrokken vogels. - Er zijn geen of beperkte consequenties voor de energiehuishouding van de vogels. Er moet niet méér dóór worden gevlogen door de vogels en er wordt niet minder intensief gefoerageerd. - In mei vinden soms heftiger reacties van vogels plaats. Deze wordt veroorzaakt doordat soorten die zojuist zijn teruggekeerd uit relatief ongestoorde overwinteringsgebieden in West-Afrika nog geen
- 31 -
-
gewenning hebben opgedaan ten aanzien van vliegbewegingen van heli’s of vaste-vleugelvliegtuigen en relatief sterk reageren. Bij deze reacties worden soms ook ‘wel gewende’-soorten meegetrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat de functie van het Kooijhoekschor als hvp en broedplaats negatief wordt beïnvloed door heli-bewegingen. Er zijn geen aanwijzingen voor het optreden van zodanige cumulatieve effecten dat geen vergunning verleend zou kunnen worden.
De waargenomen reacties van vogels op civiel vliegverkeer kunnen volgens IMARES, op basis van bovenstaande inschattingen, niet worden aangemerkt als zijnde een aantasting van de beschermde natuurwaarden in termen van de aantallen, het gedrag en de voedselopname van ter plaatse foeragerende vogels. Dergelijke vliegbewegingen hebben ook geen aantoonbaar effect op de tijdens hoog water op de Balgzandkwelders rustende wad- en watervogels, op de broedvogels van deze kwelders, op de in het zuidelijk deel van het Balgzand ruiende bergeenden, op de in de herfst slapende zwarte sterns. Uit eerder onderzoek (Smit et al. 2003) naar het gedrag van zeehonden op haul-out plaatsen bleek evenmin een effect. Ook de verplaatsing van de vliegroute, waarbij vaker de Noorderhaaks zal worden overvlogen heeft, gelet op de ter plaatse aangehouden vlieghoogte van 500-700 m., volgens IMARES geen negatief effect. Een mogelijk verdere uitbreiding van het aantal vliegbewegingen met andere typen vliegtuigen heeft mogelijk wèl effect, aldus IMARES. Een leemte in kennis blijft het antwoord op de vraag in welke mate de gedragsveranderingen, die vooral rust en voedselopname negatief beïnvloeden, de overlevingskans en reproductie van individuele vogels en daarmee de overleving van de lokale populatie nadelig beïnvloeden. Een dergelijk effect mag volgens IMARES, op basis van de resultaten van dit onderzoek, niet worden verwacht. Deze conclusie hangt samen met het probleem goed aan te geven of en zo ja welk deel van de vliegbewegingen bijdraagt aan de effecten die worden waar genomen. Onderzoek naar deze aspecten is gewenst, maar zal van een dergelijke omvang zijn en zo lang duren dat het niet redelijk is hiervoor het te nemen besluit uit te stellen.
A.1.2. Landschappelijke waarden, rust en duisternis De aangevraagde activiteiten zouden een aantasting van de landschappelijke weidsheid en de kenmerkende duisternis van dit gebied, alsmede een verstoring van de heersende rust kunnen betekenen. Civiele heli-bewegingen hebben volgens IMARES geen invloed op de landschappelijke schoonheid en het weidse karakter van de Waddenzee. Ook de landschapskenmerken worden niet wezenlijk aangetast. In dat verband constateer ik, ook mede vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement, dat weliswaar bij de uitvoering van de aangevraagde civiele vliegbewegingen een tijdelijke onderbreking van de rust en de weidsheid aan de orde is (ook indien ten maximale van het vergunde aantal vliegbewegingen gebruik gemaakt zal worden), maar deze onderbreking is telkenmale van een kortdurende aard. De natuurlijke interacties tussen roofvogels en andere vogelsoorten met fouragerende wadvogels doen overigens geen afbreuk aan deze kwaliteiten. Concluderend kan naar mijn mening gesteld worden dat de tijdelijke onderbreking van zowel de weidsheid van het gebied als de rust, niet van een dusdanige omvang is dat gesteld moet worden dat sprake is van een aantasting van deze waarden. Deze tijdelijke onderbreking staat vergunning-verlening niet in de weg. Ik ben van mening dat het bovenstaande geldt voor alle onder deze aanvraag aangevraagde vliegbewegingen en stel geen strijdigheid met deze natuurmonument-eigen waarden vast. Mitigerende maatregelen
- 32 -
Teneinde verstoring door vliegverkeer zoveel mogelijk te voorkomen zijn in de PKB Waddenzee voorts reeds maatregelen vastgelegd over de in dit gebied aan te houden vlieghoogtes. Hierbij zij verwezen naar hetgeen hierover reeds onder ‘Beleid’ is opgenomen. In dat verband verbind ik specifieke voorwaarden aan de onderhavige vergunning. Hierbij zij voorts opgemerkt dat monitoring van het vasthouden aan deze vlieghoogtes mogelijk is door ofwel visuele waarneming vanuit mijn LNV Waddenunit en/of het opvragen door LNV DRZ Noord van vliegdata bij de betrokken luchtverkeerleiding. Prognose van de effecten van een eventuele verdere toename van het aantal vliegbewegingen DHA houdt er rekening mee dat in de toekomst een Nb-wet vergunning zal dienen te worden aangevraagd voor een verdere uitbreiding van het aantal vliegbewegingen met ‘groot verkeer’ naar 25.000. IMARES heeft aangaande deze uitbreiding een aantal passages in haar passende beoordeling gewijd. Ik merk daarbij op dat een regulering van deze eventuele uitbreiding onder de Nb-wet 1998 en derhalve in casu onder de bevoegdheid van de betrokken provincie valt. Het is binnen onderhavige besluitvorming over de nu voorliggende vergunningaanvraag niet mogelijk deze voorgenomen uitbreiding reeds mee te vergunnen.
Derde nota PKB Waddenzee (2007) In de PKB-Waddenzee is bepaald dat plannen, projecten en handelingen de afwegingskaders van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn dienen te doorlopen. Deze zijn nationaal geïmplementeerd in de Nb-wet 1998 en de Flora- en Faunawet. Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten, zal door het bevoegd gezag een zelfde afweging als bij de natuurwaarden moeten worden gemaakt ten aanzien van de onder paragraaf 4.1 van de PKB genoemde landschappelijke kwaliteiten. Met het in al het voorgaande doorlopen van de afwegingskaders in relatie tot de bescherming van enerzijds de relevante natuurmonumenten en anderzijds de relevante Natura 2000-gebieden, is mijns inziens inhoudelijk – niet formeel juridisch- een toetsing verricht welke onder de huidig geldende Nb-wet 1998 zou gelden. Daarmee wordt inhoudelijk aan de door de PKB Waddenzee voorgeschreven doorlopen van het genoemde toetsingskader, voldaan. Nota Ruimte (2006) Aangezien het afwegingskader van de Nota Ruimte het afwegingskader van de Habitatrichtlijn volgt, wordt in het onderstaande reeds materieel aan de vereisten van het afwegingskader van de Nota Ruimte voldaan. Ik onderschrijf, mede vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement, de juistheid en volledigheid van de in de rapportage van IMARES opgenomen bevindingen en conclusies. Hierbij neem ik tevens in ogenschouw dat het voorgaande (veld)onderzoek door het voormalige onderzoeks-instituut Alterra, voorzover niet overlappend met de meest recente onderzoeksrapportage, mede onderdeel vormen van de onderbouwing van onderhavige besluitvorming.
BESPREKING VAN INSPRAAK Naar aanleiding van deze aanvraag zijn, op grond van artikel 13, eerste lid van de Nb-wet, de provincie Fryslân en de gemeenten Texel, Anna Paulowna en Den Helder in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun advies kenbaar te maken. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn tevens Rijkswaterstaat Dienstkring Noord-Holland, Staatsbosbeheer regio Noord-Holland, Landschapszorg Texel, Stichting Landschap Noord-Holland, Stichting Duinbehoud, Stichting WAD, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging en Milieufederatie Noord-Holland in de gelegenheid gesteld een zienswijze betreffende de onderhavige aanvraag in te dienen.
- 33 -
In het onderstaande bespreek ik de inspraak voor zover deze inhoudelijk nog niet aan de orde is geweest en voor zover deze relevant is binnen het kader van de Nb-wet. Provincie Fryslân (mede namens de provincie Noord-Holland) De provincie merkt op dat de aanvraag een lange voorgeschiedenis kent waarbij onder meer tegen de in het verleden afgegeven Nb-wet vergunning bezwaren zijn ingediend door verschillende natuur- en milieuorganisaties. Op grond van deze ingediende bezwaren is uiteindelijk aan IMARES de opdracht verleend om aanvullend onderzoek te doen naar de verschillende effecten die mogelijk kunnen optreden door civiele vliegbewegingen van en naar DHA. Gedurende de periode dat het onderzoek heeft plaatsgevonden (2006) is er door een klankbordgroep meegedacht over onder meer de projectopzet en zijn de tussenresultaten meerdere keren besproken. In de klankbordgroep zaten diverse natuur- en milieuorganisaties die in een eerder stadium bezwaren hadden ingediend. Tevens hadden de verschillende overheden, DHA en het onderzoeksbureau zitting in de klankbordgroep. Met betrekking tot het doorlopen van de verschillende toetsingskaders (PKB Waddenzee, Nb-wet, Vogel- en Habitatrichtlijn) is de provincie van mening dat deze compleet, volledig en juist zijn doorlopen. Deze passende beoordeling is dan ook op dit moment de best beschikbare informatie om de onderhavige activiteit te beoordelen. De provincie onderschrijft de diverse conclusies in het rapport. Omdat deze vergunningaanvraag betrekking heeft op delen van het gebied ´Waddenzee´ die zijn gelegen binnen de provincie Noord-Holland, heeft de provincie Fryslân afgestemd met GS van de provincie NoordHolland. Laatstgenoemde provincie heeft ingestemd met het advies van de provincie Fryslân. Op basis van onder meer de bij de aanvraag bijgesloten passende beoordeling geeft de provincie het advies om de gevraagde vergunning te verlenen voor de aangevraagde 22.000 civiele vliegbewegingen ´groot verkeer´ en 5.000 vliegbewegingen ´klein verkeer´. Voorts adviseert de provincie een voorwaarde op te nemen in de vergunning waarbij er een monitoringsinspanning geleverd wordt in de relatief gevoelige periode waarin de trekvogels in het gebied aanwezig zijn tijdens de trektijd (april-mei en september-oktober). Vanuit de door DHA reeds aangeleverde onderzoeksresultaten bezien en mede op basis van de binnen mijn directie aanwezige expert judgement alsmede in het licht beschouwd van hetgeen redelijkerwijs in deze van een initiatiefnemer gevraagd kan worden qua onderzoeksinspanning in relatie tot de uit dergelijk additioneel onderzoek voort te vloeien onderzoeksresultaten, ben ik van mening dat een inhoudelijke meerwaarde ontbreekt aan het nogmaals specifieker laten onderzoeken van de genoemde periode. De provincie merkt op dat, indien er in de toekomst een verdere uitbreiding gepland staat van het aantal vliegbewegingen naar 25.000, zij van mening is dat een aanvraag voor een nieuwe Nb-wet vergunning vergezeld moet gaan van een passende beoordeling gebaseerd op veldonderzoek, aangezien er onzekerheid bestaat (zoals uit de passende beoordeling blijkt) over de effect van véél heli-bewegingen in korte tijd. Uit de analyse blijkt dat voor een aantal vogels een zeker verband aanwezig is tussen méér vliegbewegingen en méér verstoringen. Dit zou er op kunnen wijzen dat er bij een beperkt aantal vliegbewegingen sprake is van een gewenning, maar dat bij een nog groter aantal vliegbewegingen juist weer sprake is van facilitatie (sterker reageren). Dit signaal vanuit de genoemde provincie wordt middels opname in onderhavige overwegingen reeds ter kennisname aan DHA onder haar aandacht gebracht. Gemeente Texel De gemeente Texel (hierna: de gemeente) heeft op basis van haar bestaand beleid en regelgeving geen bezwaar tegen afgifte van de gevraagde vergunning. Het betreft een activiteit die niet plaatsvindt op het gemeentelijke grondgebied, maar waarvan het effect wel van invloed is. In het verleden heeft de gemeente over-
- 34 -
leg gevoerd met betrekking tot de verhoging van het aantal vliegbewegingen, waardoor de geluidshinder in de omgeving van Den Hoorn zou toenemen. De vliegroute is naar aanleiding van dit bezwaar gewijzigd. Inmiddels is de verhoging van het aantal vliegbewegingen een feit. Gemeente Den Helder De gemeente Den Helder (hierna: de gemeente) betreurt het dat door het zeer uitgebreide onderzoekstraject de betreffende vergunningaanvraag pas nu formeel in procedure kon worden genomen. De gemeente ziet evenwel hiervan de meerwaarde voor de langere termijn in. De betreffende passende beoordeling is volgens de gemeente voldoende zorgvuldig en in goed overleg met de belanghebbenden uitgevoerd. De gemeente onderschrijft dat ook de conclusies van dit rapport. De gemeente wijst wel, voor de volledigheid, nog op enkele kleine onvolkomenheden in de rapport. Een aantal malen wordt in het rapport verwezen naar de Natura 2000-gebieden ‘Waddenzee’, ‘Duinen van Den Helder-Callantsoog’ en ‘Noordzeekustzone’ alsof deze al zijn aangewezen. De aanwijzingsbesluiten voor deze gebieden verkeren echter op dit moment nog in een ontwerpfase en kunnen daarom niet als zodanig benoemd worden. De gemeente gaat ervan uit dat deze kleine onvolkomenheid geen gevolgen heeft voor de verdere procedure(s). De gemeente merkt terecht op dat de aanwijzing van deze gebieden zich momenteel nog in een ontwerpfase bevindt. Het rapport concludeert dat er geen sprake is van aantoonbare negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden in de betrokken gebieden. De gemeente staat dan ook positief tegenover de gevraagde vergunningverlening. Het behouden van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de luchthaven is voor de gemeente en de omliggende regio van groot economisch belang. De gemeente beschouwt de aangevraagde vergunning als een eerste stap om de ontwikkelingsmogelijkheden van de luchthaven te borgen. De resultaten van het IMARES-onderzoek kunnen volgens de gemeente als basis dienen voor een eventuele verdere groei. Uiteraard zullen hierbij, naast de onderhavige Nb-wet 1998 procedure, ook de procedures in het kader van de Lvw doorlopen moeten worden. Gezien de nu ontstane ‘achterstand’ in vergunningverlening vertrouwt de gemeente erop dat de verdere procedure voortvarend afgerond zal worden. De Waddenvereniging, Stichting Landschap Noord-Holland en Milieufederatie Noord-Holland (hierna: de organisaties) De organisaties verwijzen allereerst naar hun eerdere opmerkingen naar aanleiding van het voorstel tot vervolgonderzoek, de beslissing op bezwaar d.d. 6 november 2006 en de opmerkingen in de notulen van het overleg d.d. 6 maart 2007. Ik heb elk van de genoemde stukken reeds meegewogen in mijn inhoudelijke overwegingen zoals in het voorgaande en hiernavolgende weergegeven. De organisaties hadden liever gezien dat er eerst een duidelijke vraagstelling geformuleerd zou zijn (bv. ‘welke gegevens zijn precies noodzakelijk om een passende beoordeling te kunnen maken?’) alvorens men tot een gedegen onderzoeksopzet zou zijn gekomen. Ik heb, bezien vanuit de door IMARES aangeleverde concept- en definitieve onderzoeksopzet, geen noodzaak gezien voor het hieraan voorafgaand vereisen van een specifiek uitschrijven van de onderzoeksvragen welke hieraan reeds ten grondslag liggen. Benadrukt zij dat de uiteindelijke onderzoeksresultaten mij informatie zouden moeten kunnen verschaffen ten behoeve van de beoordeling of de betreffende vliegbewegingen een aantasting van de relevante beschermde natuurwaarden sorteren. Aan deze informatiebehoefte is met de onderzoeksresultaten en de reeds hieraan voorafgaand geproduceerde eerdere onderzoeken, voldaan.
- 35 -
Door de wijze van onderzoeksopzet zijn niet de cumulatieve effecten van excursies in beeld gebracht. Simpel omdat deze nooit zijn waargenomen tijdens de vooraf geplande perioden van de waarnemingen. In 2006 hebben echter zeker tientallen excursies plaatsgevonden vanaf het Kuitje. Nu deze niet tijdens de onderzoekswaarnemingen zijn meegenomen, worden niet gefundeerde conclusies getrokken (blz. 83 van de passende beoordeling). IMARES heeft in haar rapportage en ook in nadere contacten met mijn directie aangeduid dat door haar geen cumulatie van effecten is waargenomen tijdens de onderzoeksperiode. Voorts merk ik, met IMARES, op dat bij het cumuleren van effecten op de beschermde natuurwaarden sprake moet zijn van een cumulatie van meer structurele aard. De door de organisaties aangehaalde excursies zijn in die context per definitie van een te infrequent karakter om tot een aantasting van de relevante beschermde natuurwaarden vanuit louter een cumulatie-verband te komen. Ook in termen van een eventuele cumulatieve fysiologische verstoring verwacht IMARES geen significante effecten. Een zelfde conclusie als bovenstaande geldt tevens voor wat betreft de aanwezigheid van roofvogels in het betrokken gebied. De organisaties merken op dat de blz. 17 van de passende beoordeling genoemde werkwijze (onder punt 3) ‘onderzoek naar de samenstelling tijdens laagwater in de omgeving van het Kuitje…15:00 uur’ anders is uitgevoerd dan is beschreven. Tijdens deze periode zou er namelijk geen civiele heli-vliegbewegingen plaatsvinden, zodat deze situatie als een soort nulsituatie zou kunnen gelden. Bovendien is er geen onderzoek verricht naar de soortensamenstelling, maar naar de verstoringen. Een exacte ‘nulmeting’ is naar de aard van de zaak niet mogelijk; de vliegbewegingen vinden immers reeds sinds tientallen jaren binnen het gebied plaats. Ook een nulmeting in een ander gebied is per definitie invalide; de gebiedskarakteristieken zijn van dusdanig specifieke aard dat elke eventuele vergelijking tussen het onderhavige beïnvloedingsgebied en een enigszins vergelijkbaar gebied waarover geen civiele vliegbewegingen plaatsvinden, vergezeld zou moeten gaan van talloze nuances en voorbehouden. In relatie tot het meten van een situatie waarin geen civiele vliegbewegingen in/nabij het gebied plaatsvonden zij verwezen naar het korte tijdsvak met dergelijke kenmerken, op de zondagen. Navraag bij IMARES leert dat tussen 10 uur ’s ochtends en ca. 14:00/15:00 uur de luchtverkeerstoren van De Kooy onbemand is. Er wordt in dat tijdsvak van het vliegveld gebruik gemaakt door zogenaamde ‘hobby-vluchten’. Deze toestellen landen zonder begeleiding van de luchtverkeersleiding (‘op zicht’). De facto is in dat tijdsvak dus sprake geweest van een nulmeting met uitzondering van de genoemde hobby-vluchten. Heli-verkeer was in dat tijdsvak geheel afwezig. De organisaties betreuren het dat veel conclusies onvoldoende onderbouwd of verklaard worden met literatuurgegevens. IMARES legt de nadruk op het veldonderzoek en minder op literatuuronderzoek. Naar de mening van de organisaties zijn literatuurgegevens noodzakelijk om de onderzoeksgegevens te kunnen interpreteren. In de passende beoordeling wordt meer literatuur besproken over veroorzaakte verstoringen door vliegbewegingen dan over gewenning door vliegbewegingen. Uiteraard is het soms nodig om zich te baseren op expert judgement, maar een goede onderbouwing is volgens de organisaties dan wel onontbeerlijk. Een verwijzing naar literatuur in een eerder concept van de passende beoordeling over verstoring bij broedvogels is in de definitieve versie ervan, onterecht verdwenen: “Gelet op het feit dat vrijwel nooit verstoringen zijn waargenomen van broedende vogels op het Kooijhoekschor en dat ook grootschalige verstoringen van overtijende wadvogels zeldzaam zijn, lijken civiele vliegbewegingen boven het Kooijhoekschor, mits deze op de vastgestelde vlieghoogtes worden uitgevoerd, niet in strijd met artikel 11 van de Flora- en Faunawet.” De organisaties halen enkele literatuurbronnen aan welke tot nader onderzoek zouden noodzaken. Klassieke voorbeelden van vogels die uitwendig geen reactie vertonen maar waarbij inwendig toch van alles aan de hand was, worden beschreven door Jungius & Hirsch (1979; albatrossen op de Galapagos eilanden) en Gabrielsen (1987; eidereenden op Spitsbergen). In beide gevallen vertoonden broedende vogels geen uitwendige reactie wanneer wandelaars dan wel heli’s in de buurt kwamen. Uit de sterk toegenomen hartslag moet echter worden geconstateerd, aldus de organisaties, dat wel degelijk sterke fysiologische reacties optraden.
- 36 -
Meer in het algemeen: ik hecht grote waarde aan gebiedsspecifiek en op maat gesneden (veld)onderzoek in relatie tot de beoordeling van eventuele effecten van activiteiten in/nabij beschermde gebieden. Mijns inziens levert dan ook het voorliggend uitgevoerd onderzoek een aanzienlijk grotere waarde in mijn beoordeling op dan louter de extrapolatie en interpretatie van onderzoeksresultaten welke op andere gebieden betrekking hebben. De door de organisaties aangehaalde literatuurbronnen geven mij, in die context, dan ook geen aanleiding om mijn overwegingen op het aangehaalde punt, te herzien. Terecht werd reeds eerder in zijn reactie op de second-opinion van de heren Dirksen en Lensink (Bureau Waardenburg; reactie op de onderbouwing van de eerdere vergunningverlening ‘DHA’) door IMARES gesteld dat wat elders in de wereld is geconstateerd over effecten van heli-bewegingen belangrijk is en nodig is voor de interpretatie van onderzoeksgegevens maar voor het primair beantwoorden van de onderzoeksvraag het ter plaatse verzamelen van gegevens van grote belang geacht wordt. Ik onderschrijf de juistheid van deze stellingname. In relatie tot de genoemde eventuele fysiologische verstoring zij voorts gemeld, zulks mede na navraag bij IMARES, dat fysiologisch onderzoek het vangen, het implementeren van een heart-rate transmittor en het daarna volgen van vrij rondscharrelende vogels via telemetrie zou vereisen, waarbij mogelijk zelfs het volgen van deze exemplaren buiten Nederland aan de orde zou zijn. Voorts zij hierbij opgemerkt dat IMARES geen studies bekend zijn waarin dit type onderzoek is toegepast op kleinere niet-broedende vogels; de wel bekende studies zijn in alle gevallen uitgevoerd bij broedvogels. De uitvoering van dergelijk onderzoek betekent derhalve tevens mede verstoring van deze exemplaren, juist ten gevolge van de uitvoering van dergelijk onderzoek. Ik zie, mede vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement, geen inhoudelijke noodzaak voor het vereisen van dergelijk nader fysiologisch onderzoek. Cruciaal in deze is de staat van instandhouding van de betrokken beschermde natuurwaarden; monitoring hiervan kan mijns inziens goed plaatsvinden door het volgen van getalsdata van de diverse populaties en vereist in het onderhavig geval geen nader fysiologisch onderzoek. Een eventuele negatieve trend in deze getalsdata zal primair geanalyseerd en aangepakt moeten worden in de inhoud van de nog op te stellen beheerplannen en hierin opgenomen beheermaatregelen voor de betrokken beschermde gebieden. Indien eventueel een duidelijke (deugdelijk onderbouwde) toerekenbaarheid blijkt in relatie tot activiteiten welke onder lopende Nb-wet vergunningen vallen, zullen (ook) hierop concrete maatregelen ondernomen moeten worden, bv. middels aanscherping van dergelijke vergunningen. De organisaties citeren uit de brief van LNV DRZ Noord d.d. 31 januari 2006, waarin richting DHA het navolgende benadrukt wordt: “..dat de door u aan te leveren “Passende Beoordeling” expliciet dient te zien op het door u aangevraagde aantal civiele vliegbewegingen. Indien u, bijvoorbeeld, voor een totaal van de 27.000 civiele vliegbewegingen (groot en klein verkeer) aanvraagt, zal binnen de “Passende Beoordeling” een dusdanige effectenanalyse opgenomen dienen te worden aan de hand waarvan, met in acht name van cumulatieve effecten, een valide conclusie over de toelaatbaarheid van dat voorziene aantal kan worden getrokken”.
In de betreffende aanvraag worden 22.000 civiele vliegbewegingen ‘groot verkeer’ en 5.000 civiele vliegbewegingen ‘klein verkeer’ aangevraagd. In de passende beoordeling worden op verschillende plaatsen, verschillende aantallen groot en klein verkeer voor 2006 genoemd. Enkele voorbeelden worden in dat verband door de organisaties aangehaald: -
blz. 21: in 2006 zijn 21.372 vliegbewegingen uitgevoerd; blz. 22: in figuur 3.2: gezamenlijk 25.000 groot verkeer; blz. 23: in tabel 3.2 worden 21.212 civiele heli-bewegingen genoemd (inclusief test- en trainingsvluchten), 84 ferry/chartervluchten (onduidelijk is tot welke categorie luchtvaartuig dit behoort), 76 vliegbewegingen met grote vaste vleugelvliegtuigen, 2.112 vliegbewegingen met kleine vaste vleugelvliegtuigen (inclusief testvluchten) en 224 overige vliegbewegingen.
Al deze aantallen verschillen van elkaar en veroorzaken volgens de organisaties verwarring. Vastgehouden dient te worden aan een aantal van in totaal 23.708 uitgevoerde vliegbewegingen in 2006 welke zien op elk van de aangevraagde typen van vliegbewegingen.
- 37 -
De op blz. 21 van de passende beoordeling aangeduide 21.372 vliegbewegingen zien specifiek op het in 2006 totaal uitgevoerde aantal ‘groot verkeer’ civiele vliegbewegingen. In relatie tot de op blz. 22 in figuur 3.2 van de passende beoordeling aangeduide 25.000 vliegbewegingen aan groot verkeer en de hieruit voortvloeiende eventuele onduidelijkheid, verwijs ik naar het hierboven staande en hetgeen reeds in dat verband in de eerdere overwegingen hieromtrent (de procentuele verdeling in typen van vliegbewegingen zoals in 2006 uitgevoerd) is gesteld en weergegeven. Meer in het algemeen zij opgemerkt dat deze concrete aantallen enigszins los staan van de daadwerkelijke onderbouwing en beoordeling van de betreffende vergunningaanvraag. Bepalend is immers of vanuit de expert judgement van IMARES alsmede vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement geconcludeerd kan worden dat op basis van de voorliggende onderzoeksresultaten (welke zien op in totaal 23.708 civiele vliegbewegingen in 2006) voldoende basis bieden voor het vanuit de Nb-wet 1998 toelaatbaar achten van de uitvoering van in totaal 27.000 van dergelijke vliegbewegingen. Tot slot: t.a.v. de op blz. 32 van de passende beoordeling (in tabel 3.2) genoemde aantallen geldt dat elk van de gepresenteerde cijfers ziet op groot en klein verkeer in elk van de daarbij onderscheiden type van vliegbewegingen. Al deze cijfers bij elkaar opgeteld geeft wederom het totaalbeeld van 23.708 aan totale civiele vliegbewegingen in 2006. In deze context verwijs ik voorts naar de reeds in mijn overwegingen opgenomen aanvullende schriftelijke reactie van IMARES op de aantallen ‘klein verkeer’. De organisaties halen een passage uit de passende beoordeling aan: “Op basis van de waarnemingen zoals die in 2006 zij uitgevoerd, en waarbij ook al een vergelijking is uitgevoerd van een situatie van ruim 20.000 vliegbewegingen naar ruim 23.000 vliegbewegingen (zie figuur 3.2) wordt geen aanvullend negatief effect op de aanwezige natuurwaarden verwacht”. Het is de organisaties niet duidelijk waar deze vergelijking in het onderzoek is uitgevoerd. Er wordt op blz. 31 een vergelijking gemaakt tussen onderzoeksresultaten uit 2003/2004 en 2006. Maar aangezien in 2002/2004 slechts enkele maanden is waargenomen, kunnen deze resultaten niet zonder meer worden vergeleken met de resultaten van 2006. De gebruikers van het Balgzand veranderen qua soort en verstoringsgevoeligheid elke periode in het jaar. Voor een eerlijke vergelijking moeten de resultaten van dezelfde maanden in de jaren 2003/2004 en 2006 worden vergeleken. Terecht wordt opgemerkt dat de jaren 2003/2004 en 2006 worden vergeleken als zou ook in de eerstgenoemde jaren in alle maanden, veldonderzoek zijn uitgevoerd. Formeel gesproken is er derhalve geen sprake van een mogelijkheid tot een eenduidige vergelijkbare analyse. IMARES stelt evenwel, op navraag, dat zij geen duidelijke seizoenseffecten voorziet in de reacties van vogels, afgezien van soms ander gedrag in mei (zie blz. 36 van de passende beoordeling). Bovengenoemde frictie heeft dus volgens IMARES geen consequenties voor haar conclusies in de door haar aangeleverde passende beoordeling. Uit de statische analyse op blz. 47 blijkt dat voor scholeksters, bontbekplevieren en bonte strandlopers een zeker verband bestaat tussen meer vliegbewegingen en méér verstoringen. Aangezien deze vogelsoorten op dit moment toch al onder druk staan, willen de organisaties benadrukken dat gedegen onderzoek moet uitsluiten dat uitbreiding en spreiding van de vliegbewegingen over de dag geen significante effecten voor deze vogelsoorten zal opleveren. Kortom, eenduidige vaststellingen van het aantal vliegbewegingen per categorie luchtvaartuigen voor 2006 zou in de rapportage moeten worden genoemd en vanuit deze exacte getallen een duidelijke onderbouwing van de effectenanalyse van de aangevraagde hoeveelheden vliegbewegingen. Naar de mening van de organisaties ontbreken deze gegevens nog.
A.1.3. A.1.4. Ik acht de betreffende informatie in de aangeleverde onderbouwing van voldoende inzichtelijk niveau om hierop mijn beoordeling te kunnen funderen. Voorts zij gewezen op mijn voorgaande reactie inzake het extrapoleren van de onderzoeksbevindingen naar de toelaatbaarheid van de gewenste aantallen vliegbewegingen.
- 38 -
Bovendien pleiten de organisaties voor een vergunningvoorwaarde waarin wordt vastgelegd hoeveel vliegbewegingen van vaste vleugelvliegtuigen ‘groot verkeer’, vaste vleugelvliegtuigen ‘klein verkeer’ en van heli’s er mogen plaatsvinden op basis van de passende beoordeling. Gezien het verschil in veroorzaakte verstoring van de verschillende luchtvaartuigen mogen de aantallen onderling niet worden uitgewisseld. Een vergunningvoorwaarde van een dergelijke strekking zal door mij aan de gevraagde vergunning verbonden worden. Daarnaast moet de spreiding van vliegbewegingen (zowel militair als civiel) over de dag zodanig zijn dat er geen grote pieken ontstaan. Op basis van de statische analyse in de passende beoordeling: niet meer dan 8 vliegbewegingen per uur. Zonder eerst een ecologische beoordeling van de militaire vliegbewegingen van en naar DHA te hebben uitgevoerd, kan vooralsnog niet tot het stellen van een eventuele dergelijke voorwaarde binnen deze vergunningcontext worden overgegaan. Regulering van deze militaire vliegbewegingen vallen buiten het kader van de onderhavige overwegingen. Ik zie, mij mede baserend op de onderzoeksbevindingen en conclusies welke hieraan in de passende beoordeling worden verbonden, vooralsnog geen ecologische noodzaak tot nadere regulering van de civiele vliegbewegingen in termen van maximale aantallen per uur. Wel zal ik een streefwaarde in de vergunningvoorwaarden opnemen. Zulks vanuit het voorzorgsbeginsel en zulks kwantitatief vastgesteld op basis van de binnen mijn directie aanwezige expert judgement. Op blz. 39 in de passende beoordeling wordt geconcludeerd dat de waarnemingen op zondag geen bevestiging vormen voor de theorie dat militaire vliegbewegingen een cumulatief (versterkend) effect hebben op het effect van civiele vliegbewegingen. Op blz. 86 wordt deze conclusie herhaald; er zijn aanwijzingen voor het optreden van cumulatieve effecten. Zoals ook de minister in de beslissing op bezwaar d.d. 6 november 2006 betoogd, doet de passende beoordeling in haar conclusie onvoldoende recht aan de tekst van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en de strekking daarvan. Naar de mening van de organisaties moet worden gekeken of de cumulatieve effecten van alle mogelijke bronnen gezamenlijk zouden kunnen leiden tot een significant effect op de instandhoudingsdoelen van het gebied. Welke bron welk aandeel in de effecten mag hebben, moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld. Op verschillende pagina’s in de rapportage wordt melding gemaakt van een bepaalde mate van verstoringen door verschillende bronnen. Op blz. 33 wordt een overzicht gegeven van het totaal aantal verstoringen in 2006. Op grond van deze gegevens verwachten de organisaties dat het bevoegd gezag een afweging maakt of de aangevraagde vliegbewegingen van DHA, toelaatbaar worden geacht. Aansluitend op mijn voorgaande en hiernavolgende overwegingen ben ik van mening dat op grond van de aangeleverde onderzoeksbevindingen en mede op basis van de binnen mijn directie aanwezige expert judgement, de aangevraagde vliegbewegingen toelaatbaar geacht kunnen worden. De organisaties zijn van mening dat op basis van de voorliggende aanvraag meer gegevens nodig zijn, voordat kan worden bepaald of de betreffende activiteit kan worden vergund. De organisaties wijzen erop dat de belangrijkste vraag ‘in welke mate worden de overlevingskansen en reproductie van individuele vogels en daarmee de overleving van de lokale populatie negatief beïnvloed door de gedragsveranderingen (ten gevolge van vliegbewegingen) die vooral rust en voedselopname negatief beïnvloeden. De organisaties vragen aan mij of deze vraag voor het verlenen van de aangevraagde vergunning in de passende beoordeling beantwoord had moeten worden. De organisaties betreuren het dat veel conclusies gebaseerd zijn op weinig waarnemingen, waardoor getwijfeld kan worden aan de wetenschappelijke waarde ervan. Mede dankzij het geringe aantal protocollen dat van de studiesituaties NN en NJ beschikbaar is, kunnen geen harde conclusies getrokken worden in relatie tot de voedselopname van wadvogels in relatie tot vliegbewegingen. Ik ben van mening dat, gezien de algehele grote onderzoeksinspanning verricht in opdracht van Den Helder Airport, de kwaliteit van onderzoeksopzet- en uitvoering alsmede gezien het aanzienlijk kennisniveau van IMARES van het betrokken gebied, er wel degelijk voldoende onderbouwing door DHA is aangeleverd op basis waarvan ik
- 39 -
tot vergunningverlening kan overgaan. Hierbij wijs ik voorts expliciet op de door DHA reeds gepleegde mitigerende maatregelen, zoals het zekerheidshalve ontzien van de kwetsbare delen binnen de betrokken beschermde gebieden, het verhogen van de vlieghoogtes in de loop van de afgelopen jaren alsmede de wijzigingen in typen toestellen en instructies aan de betrokken piloten (zo hoog mogelijk over het Wad vliegen en waar mogelijk dit gebied zoveel als mogelijk mijden). Ook heb ik enkele inspanningsverplichtingen in de onderhavige vergunning vastgelegd inzake het gebruik van de Foxtrot-route en het vermijden van pieken. Zulks vanuit het voorzorgsbeginsel. Middels een aantal vergunningvoorwaarden borg ik c.q. sluit ik aan op dit reeds aanwezige pakket van mitigerende maatregelen. Meer in het algemeen zie ik, ook mede vanuit de binnen mijn directie aanwezige expert judgement, geen inhoudelijke meerwaarde in het nogmaals nader laten onderzoeken van de eventuele effecten van de onderhavige civiele vliegbewegingen. Ik onderschrijf de juistheid, volledigheid en nauwkeurigheid van uitvoering van de uitgevoerde observaties. Tot slot benadruk ik dat mijn beoordeling ziet op de stand van instandhouding van lokale, regionale en nationale populaties van de betrokken beschermde natuurwaarden. Een verstoring onder deze waarden betekent derhalve niet per definitie een conclusie van ‘aantasting’. Het geheel van de aangeleverde onderbouwing overziend ben in van mening dat op geen van de betrokken natuurwaarden eventuele verstoringen een dusdanig effect zullen hebben dat tot weigering van de gevraagde vergunning zou moeten worden overgaan. Zulks uiteraard met in acht name van de reeds in het bovenstaande genoemde mitigerende maatregelen en omstandigheden.
- 40 -
Bijlage 4: Aan en afvliegcircuits
Legenda: Blauwe en rode lijnen met pijl Blauwe ellips ▲ ∆ Grote cirkel -----------22-04 ATC discretion
: : : : : : :
Uit- en invliegroute Aanvliegcircuit Verplicht meldingspunt Niet verplicht meldingspunt Control zone Baanrichting alleen met toestemming van ATC (Air Traffic Control)
- 41 -
Bijlage 2
WADDENZEE
Natura 2000 en de Nb-wet. De Europese Unie wil de biologische variatie waarborgen door de natuurlijke leefgebieden van de wilde flora en fauna in stand te houden. Daartoe wordt een netwerk van “Speciale Beschermingszones” (SBZ’s) opgericht. Dit netwerk, dat door de lidstaten wordt aangewezen, wordt: “Natura 2000” genoemd. In Nederland wijst de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid hiervoor gebieden aan als Natura 2000 gebied. Zij bevatten SBZ’s die via de Vogelrichtlijn (VR) uit 1979 zijn ingesteld en de SBZ’s die via de Habitatrichtlijn (HR) uit 1992 worden ingesteld. In artikel 4.1 en Bijlage I van de Vogelrichtlijn worden de vogelsoorten genoemd die bijzondere bescherming behoeven. Artikel 4.2 VR gaat in op de bescherming van overige soorten in de lidstaten. In de SBZ’s van de Vogelrichtlijn moeten de populaties van de wilde broed- en trekvogels worden beschermd. De Habitatrichtlijn bevat een viertal bijlagen. In bijlage I (habitats) en bijlage II (dier- en plantensoorten) worden de habitats en soorten genoemd waarvoor SBZ’s moeten worden aangewezen. In bijlage IV worden de dier- en plantensoorten genoemd die ook buiten SBZ’s een bijzonder strikte bescherming genieten (in Nederland geschiedt dat op basis van de Flora- en Faunawet). Sommige habitattypen en soorten zijn “prioritair”: zij lopen het gevaar te verdwijnen. Zij zijn in de bijlagen met een sterretje (*) gekenmerkt. De bescherming van Natura 2000 gebieden in Nederlandse wetgeving wordt stapsgewijs vormgegeven: 1. aanwijzing van de VR-gebieden en aanmelding van de HR-gebieden bij de Europese Commissie. 2. formulering van de instandhoudingdoelstellingen en de vaststelling van het Natura 2000- doelendocument; 3. Gefaseerde vaststelling van de (ontwerp-) aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000-gebieden. Uiteindelijk worden in Nederland 162 Natura 2000-gebieden aangewezen. In 2007 zijn in twee tranches al de ontwerp-aanwijzingsbesluiten voor 118 gebieden ter inzage gelegd. Najaar 2008 is de inspraakprocedure voor 29 Natura 2000-gebieden (derde tranche) gestart. drie Natura 2000-gebieden zijn inmiddels definitief aangewezen: Voornes Duin, Duinen Goeree & Kwade Hoek en Voordelta. Voor een aantal Natura 2000- gebieden is wel een concept gebiedendocument opgesteld maar moet nog een aanwijzingsbesluit in ontwerp worden gepubliceerd. Voor een paar Natura 2000- gebieden geldt dat deze door de Europese Commissie nog niet op de lijst van gebieden van communautair belang zijn geplaatst (bv. HR-gebied Lauwersmeer).
Bevoegdheid. Om te voorkomen dat activiteiten schadelijke gevolgen hebben voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied moeten bevoegde autoriteiten deze vooraf toetsen (de zg. Habitattoets). In Nederland is e.e.a. als volgt geregeld: 1. De minister van LNV wijst ingevolge artikel 10a van de Nb-wet gebieden aan ter uitvoering van de VR en de HR . 2. Besluiten van de minister van LNV waarin gebieden zijn aangewezen ter uitvoering van de VR gelden als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Nb-wet. Dat is bepaald in artikel V, lid 1, van de Wet van 20
43
3.
4.
5.
januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Stb. 2005, 195). Een project of andere handeling behoeft onze goedkeuring als deze, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor zo’n aangewezen gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dat blijkt uit artikel 19d, lid 1, gelezen in samenhang met lid 2, van de Nb-wet. Bij het verlenen van zo’n vergunning verplicht artikel 19e van de Nb-wet ons om rekening te houden met de gevolgen die een project of andere handeling, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, kunnen hebben voor het aangewezen gebied. Als deze afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, moet alvorens wij een besluit nemen op de aanvraag een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied. Deze toets wordt aangeduid als de Habitattoets. De verplichting daartoe vloeit voort uit de HR. Ze ontstaat al zodra een gebied door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst. Dus zelfs al voordat de minister van LNV het betreffende gebied ter uitvoering van de HR heeft aangewezen. Dit is bepaald in artikel 4, lid 5 en artikel 6, leden 2, 3 en 4 van de HR. Een passende beoordeling is verplicht voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, wanneer op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat het afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen heeft voor dat gebied. (Aldus het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, in zijn arrest van 7 september 2004 in zaak C-127/02 [AB 2004, 365]). In gevallen waarin een plan of project weliswaar gevolgen heeft voor het gebied, maar de instandhoudingsdoelen daarvan niet in gevaar brengt bestaat die verplichting niet. Een vergunning kan dan met de “lichtere” verstorings- en verslechteringstoets worden verleend als door het stellen van voorschriften en beperkingen, de te verwachten gevolgen naar ons oordeel voldoende kunnen worden voorkomen.
Aanwijzingsbesluiten Waddenzee De Waddenzee heeft in de loop van de jaren haar status als natuurgebied verkregen door een groot aantal verschillende officiële aanwijzingsbesluiten. Voor het Waddengebied zijn medio 2007 zeven ontwerpbesluiten gepubliceerd waarin de eerdere aanwijzingsbesluiten van de volgende natuurgebieden zijn overgenomen. Deze zeven gebieden zijn: 1. Waddenzee; 2. Duinen en Lage Land Texel; 3.Duinen Vlieland ; 4. Duinen Terschelling; 5. Duinen Ameland;6.Duinen Schiermonnikoog en 7. Noordzeekustzone vanaf de grens met Duitsland tot aan Petten. Deze gebiedsbeschrijving beperkt zich tot 1. Waddenzee.
Beschermde- en staatsnatuurmonumenten Het beschermd natuurmonument Dollard is aangewezen op 20 mei 1977 (Stcrt. 1977, nr. 141). Op 23 juli 1982 werden de volgende gebieden aangewezen als beschermd natuurmonument (Stcrt. 1982, nr. 165): Het beschermd natuurmonument Schorren van Eendracht en Vlakte van Kerken; Het beschermd natuurmonument Neerlands Reid; Het beschermd natuurmonument Kwelders langs de noordkust van Groningen; Het beschermd natuurmonument Kwelders langs de noordkust van Friesland. Op 23 juli 1988 is het beschermd natuurmonument Noord Friesland Buitendijks aangewezen. Het Staatsnatuurmonument Boschplaat is aangewezen op 8 november 1974 (Stcrt. 1974, nr. 221). Het Staatsnatuurmonument Dollard is aangewezen op 19 oktober 1978 (Stcrt. 1978, nr. 211). Het Staatsnatuurmonument Waddenzee I is aangewezen op 18 mei 1981 (Stcrt. 1981, nr. 93) en gewijzigd op 31 augustus 1987 (Stcrt. 1987, nr. 170). Het Staatsnatuurmonument Noord-Friesland Buitendijks is aangewezen op 24 juli 1986 (Stcrt. 1986, nr. 145). Het Staatsnatuurmonument Waddenzee II is aangewezen op 17 november 1993 (Stcrt. 1993, nr. 237). In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2004 met het nummer 200000690/1-A en 200101670/1-A heeft de Afdeling als volgt geoordeeld. Als algehele instandhoudingsdoelstelling van de Waddenzee gelden de volgende waarden: 'het beleid is gericht op een duurzame bescherming en een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van onder meer waterbewegingen en de
44
hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen, van de kwaliteit van het water, bodem en lucht, alsmede van de (bodem)fauna en de (bodem)flora, onder meer omvattende de foerageer- , broed- en rustgebieden van vogels. Dit samenstel wordt door de rechter aangemerkt als zijnde de instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee'. Met de inwerkingtreding van de Nb-wet 1998 op 1 oktober 2005 zijn deze aanwijzingsbesluiten vervallen. De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurmonument (natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis) dienen, voor zover deze aan de orde zijn, binnen de beoordeling van de voorgenomen activiteit aan de orde te komen (art 15a, derde lid).
Vogelrichtlijngebied Bij besluit van 8 november 1991 is de Waddenzee door de staatssecretaris van LNV aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, lid 1, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L103). Het Vogelrichtlijngebied ‘Waddenzee’ kwalificeert zich onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van hieronder opgesomde vogelsoorten.
Kwalificerende soorten o.b.v. de Vogelrichtlijn cursief: conform art 4.1. Bijlage I; niet cursief: conform art 4.2. overige soorten
Fuut Aalscholver
Wilde eend
Rosse grutto
Kluut
Lepelaar Kleine zwaan
Bontbekplevier
Wulp Pijlstaart Slobeend Topper Eider Brilduiker Middelste zaagbek Grote zaagbek
Toendrarietgans Grauwe gans
Brandgans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling
Strandplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Krombekstrandloper Bonte strandloper Grutto
Bruine kiekendief Blauwe kiekendief Slechtvalk
Scholekster Zwarte ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Kleine mantelmeeuw
Grote stern Visdief Noordse stern Dwergstern Zwarte stern Velduil
Habitatrichtlijngebied De Waddenzee is bij de Europese Commissie aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Op 19 mei 2003 heeft Nederland de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Commissie bekend gemaakt dat zij deze lijst heeft vastgesteld. Het Habitatrichtlijngebied ‘Waddenzee’ kwalificeert zich vanwege het voorkomen van de habitattypen en habitatsoorten die in de tabel aan het eind van deze beschrijving staan.
Natura 2000 In mei 2007 heeft het Ministerie van LNV het voorlopig aanwijzingsbesluit gepubliceerd waarmee de Waddenzee t.z.t. zal worden aangewezen als Natura 2000 gebied. In het voorgenomen besluit worden de Vogelrichtlijnsoorten, de habitats en de soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage I en II) samengevoegd tot kwalificerende habitats en - soorten en worden instandhoudingsdoelen geformuleerd.
Gebiedsbeschrijving.2 De Waddenzee is in ecologisch opzicht het belangrijkste getijdengebied van West-Europa. Het gebied bestaat uit een complex van diepe geulen en ondiep water met zand- en slibbanken waarvan grote delen bij eb droog vallen. Deze banken worden doorsneden door een fijn vertakt stelsel van geulen. Langs het vasteland en de eilanden liggen verspreid kweldergebieden die door grote verschillen in zout- en vochtgehalte bijdragen aan een zeer diverse flora en vegetatie. 2
Zie ook: http://www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/Natura2000_2006/Wadden/Gebieden.htm#1
45
De biomassaproductie van het gebied is erg hoog. Dit hangt samen met de aanvoer van grote hoeveelheden anorganisch en organisch materiaal vanuit de Noordzee. Een deel hiervan wordt direct opgenomen door planten en dieren. Een ander deel bezinkt en wordt opgenomen door plantaardige en dierlijke organismen op en in de bodem. Het overgrote deel van de biomassa is opgeslagen in een aantal soorten die in grote hoeveelheden voorkomen en die op hun beurt direct of indirect voedselbron zijn voor andere dieren waaronder vissen, vogels en zeehonden. Door de grote omvang, de rust en de hoge biomassaproductie is de Waddenzee een vitale schakel in een samenhangend systeem van wetlands in Europa, West-Afrika en de Arctische zone tussen Noord-Azië en Oost-Canada: de zogenaamde West-Palearctische trekbaan voor vogels. Voor ongeveer 50 soorten eenden, steltlopers, meeuwen en sterns is de Waddenzee van vitaal belang omdat hun hele populatie, of althans een aanzienlijk deel daarvan gedurende een deel van het jaar afhankelijk is van het voedsel uit het gebied. In de hieronder volgende tabel staan de kwalificerende habitats en soorten uit het concept-aanwijzingsbesluit. In de kolom “kwal.” is aangegeven of er voor het oppervlakte en de kwaliteit een behoudsdoelstelling geldt (=) of een herstelopgave (+). Waddenzee, ontwerp aanwijzingsbesluit mei 2007, kwalificerende habitats en soorten Nr
Naam
doel
Kwal.
Habitatrichtlijn: habitattypen (bijlage I; cursief: prioritair habitat) H1110 H1140 H1310
Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken, Subtype A, getijdengebied Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten Subtype A, getijdengebied Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met o.m. Zeekraal en andere zoutminnende soorten
=+ =+ ==
H1320
Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)
==
H1330
Atlantische schorren (Glauco-Pucinellietalia maritimae) Subtype A, buitendijks Subtype B, binnendijks
=+ ==
H2110
Embryonale wandelende duinen
==
H2120
Wandelende duinen op de strandwal met Helm (“witte duinen”)
==
H2130
Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”)
=+
H2160
Duinen met Duindoorn
==
H2190
Vochtige duinvalleien Subtype B, kalkrijk
==
Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II; cursief: prioritaire soorten) H1095
Zeeprik
>
==
H1099
Rivierprik
>
==
H1103
Fint
>
==
H1364
Grijze zeehond
=
==
H1365
Gewone zeehond
>
==
Vogelrichtlijn: broedvogels (in paartjes; cursief: VR art 4.1 Bijlage I) A034
Lepelaar
340
==
A063
Eider
2.700
==
A081
Bruine kiekendief
30
==
A082
Blauwe kiekendief
3
==
A132
Kluut
3.800
==
A137
Bontbekplevier
60
==
A138
Strandplevier
15
++
A183
Kleine mantelmeeuw
15.000
==
A191
Grote stern
9.500
==
46
A193
Visdief
5.300
==
A194
Noordse stern
1.500
==
A195
Dwergstern
160
==
A222
Velduil
5
==
Vogelrichtlijn: niet-broedvogels (seizoensgemiddelden) A005
Fuut
310
==
A017
Aalscholver
4.200
==
A034
Lepelaar
300
==
A037
Kleine zwaan
1.600
==
A039
Toendrarietgans
A043
Grauwe gans
7.000
==
A045
Brandgans
36.800
==
A046
Rotgans
26.400
==
A048
Bergeend
38.400
==
A050
Smient
33.100
==
A051
Krakeend
320
==
A052
Wintertaling
5.000
==
A053
Wilde eend
25.400
==
A054
Pijlstaart
5.900
==
A056
Slobeend
750
==
A062
Topper
3.100
=+
A063
Eider
90.000115.00
=+
A067
Brilduiker
100
==
A069
Middelste zaagbek
150
==
A070
Grote zaagbek
70
==
A103
Slechtvalk
40
==
A130
Scholekster
150.000
=+
A132
Kluut
6.700
==
A137
Bontbekplevier
1.800
==
A140
Goudplevier
19.200
==
A141
Zilverplevier
22.300
==
A142
Kievit
10.800
==
A143
Kanoet
44.400
=+
A144
Drieteenstrandloper
3.700
==
A147
Krombekstrandloper
2.000
==
A149
Bonte strandloper
206.000
==
A156
Grutto
1.100
==
A157
Rosse grutto
54.400
==
A160
Wulp
96.200
==
A161
Zwarte ruiter
1.200
==
A162
Tureluur
16.500
==
A164
Groenpootruiter
1.900
==
A169
Steenloper
3.000
=+
A197
Zwarte stern
23.000
==
==
47