Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg
Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Gebroeders Venner Meijel B.V. te Meijel Zaaknummer: 2012-0396
Kenmerk: 2013/15835 d.d. 21 maart 2013 Verzonden:
2
1.
Aanvraag
Bij brief van 23 mei 2012, ontvangen op 24 mei 2012, heeft DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. namens Gebroeders Venner Meijel B.V. te Meijel een vergunning ex artikel 16/19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998) aangevraagd voor het wijzigen, uitbreiden en exploiteren van de varkenshouderij, aan de Nederweerterdijk 29 te Meijel. De inrichting is gelegen nabij de Natura 2000-gebieden ’Sarsven en de Banen’, ‘Groote Peel’, ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’ en ‘Weerter- en Budelerbergen & Ringselven’. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 2012-0396. Op 28 september 2012 hebben wij de aanvrager verzocht om aanvullende gegevens. Op 5 oktober 2012, 22 november 2012 en 3 december 2012 zijn aanvullende gegevens ontvangen.
2.
Procedure en zienswijze
2.1. Procedure De aanvraag wordt afgehandeld met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvraag en het ontwerpbesluit hebben van 19 december 2012 tot en met 29 januari 2013 ter inzage gelegen in het gouvernement te Maastricht (bibliotheek) en het gemeentehuis van de gemeente Peel en Maas. Het ontwerpbesluit en de kennisgeving konden in genoemde periode tevens worden geraadpleegd via de internetsite van de provincie Limburg (www.limburg.nl). Op 25 januari 2013 heeft Werkgroep Behoud de Peel (hierna: WBdP) per brief een zienswijze, met als dagtekening 24 januari 2013, ingediend. De zienswijze is in paragraaf 4.5 van dit besluit meegenomen. Op grond van artikel 2, vijfde lid van de Nbwet 1998 hebben wij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant gevraagd om instemming met het op 13 december 2012 vastgestelde ontwerpbesluit. Er is overeenstemming met betrekking tot het ontwerpbesluit.
2.2. Zienswijzen ten aanzien van de aanvraag Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 44 lid 2 en 3 van de Nbwet 1998 hebben wij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over de aanvraag. Wij hebben hierop geen reactie ontvangen.
Zaaknummer: 2012-0396
3
3.
Beoordelingskader en de beschermde gebieden
3.1. Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 16 Nbwet 1998 heeft betrekking op de vergunningplicht in verband met beschermde natuurmonumenten. Volgens artikel 16 lid 1 Nbwet 1998 is het verboden zonder vergunning in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren, dan wel in strijd met de bij een vergunning gestelde voorschriften of beperkingen handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen. Artikel 19d van de Nbwet 1998 heeft betrekking op de vergunningplicht in verband met Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden). Op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Nbwet 1998 is een vergunning van Gedeputeerde Staten nodig voor de uitvoering van projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Het gaat dan in ieder geval om projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten. Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbwet 1998 moet rekening worden gehouden met de gevolgen die een project of andere handeling kan hebben gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied (artikel 19e Nbwet 1998). Tevens kan rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden. De gevolgen van de stikstofdepositie blijven buiten de beoordeling van een vergunningaanvraag op grond van de Nbwet 1998 wanneer er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (artikel 19kd Nbwet 1998) ten opzichte van de referentiedatum (7 december 2004) in de volgende gevallen: a. de handeling is gebruik dat op de referentiedatum werd verricht en is sedertdien niet of niet in betekenende mate gewijzigd, en heeft sedertdien per saldo geen toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied veroorzaakt; b. de handeling is een activiteit die na de referentiedatum is begonnen, of een gebruik dat na de referentiedatum in betekenende mate is gewijzigd, waarbij is verzekerd dat, in samenhang met voor die activiteit getroffen maatregelen, de stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied als gevolg van die activiteit of dat gebruik per saldo niet is toegenomen of zal toenemen. Op 31 maart 2010 is, als uitvloeisel van de Crisis- en herstelwet, artikel 19kd van de Nbwet 1998 in werking getreden. Op 7 september 2011 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een verstrekkende uitspraak gedaan inzake artikel 19kd van de Nbwet 1998 (zaaknummer 201003301/1/R2). Daarbij heeft de Afdeling allereerst geoordeeld dat ook bij voldoening aan artikel 19kd Nbwet 1998 een vergunning op grond van artikel 19d Nbwet 1998 is vereist.
Zaaknummer: 2012-0396
4
Daarnaast heeft de Afdeling geconcludeerd dat artikel 19kd Nbwet 1998 strijdig is met de Habitatrichtlijn en buiten toepassing moet blijven, voor Vogelrichtlijngebieden die reeds vóór 7 december 2004 zijn aangewezen. Dit laatste is het geval bij alle Limburgse Vogelrichtlijngebieden. Indien er (tevens) sprake is van stikstofdepositie door agrarische of industriële bedrijven op één of meer Limburgse Vogelrichtlijngebieden, dan zijn de gevolgen van de uitspraak voor het beoordelen van bedoelde vergunningaanvragen en verzoeken ingrijpend. Dit hangt samen met het feit dat alle Limburgse Vogelrichtlijngebieden vóór 7 december 2004 zijn aangewezen. Bijgevolg geldt in alle gevallen waarin stikstofdepositie wordt veroorzaakt op één of meer Vogelrichtlijngebieden in Limburg, dat volgens de Afdeling geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 19kd Nbwet 1998. Het feit dat artikel 19kd Nbwet 1998 buiten toepassing moet worden gelaten betekent volgens de Afdeling tevens dat een vergunningaanvraag krachtens artikel 19d Nbwet 1998 bij de wijziging of uitbreiding van bijvoorbeeld een veehouderij of een industriële inrichting die stikstofdepositie veroorzaakt op een Vogelrichtlijngebied - waarvoor nog niet eerder een Nbwet 1998-vergunning is verleend - betrekking dient te hebben op de exploitatie van het gehele bedrijf na uitbreiding of wijziging. Daarbij dient de vergunningaanvraag te worden beoordeeld op grond van de artikelen 19e t/m 19h Nbwet 1998. Voor de beoordeling op grond van de artikelen 19e t/m 19h Nbwet 1998 is onder meer de vraag relevant of bij zodanige vergunningaanvraag - die in voornoemd geval ziet op de exploitatie van het gehele bedrijf na wijziging of uitbreiding - een passende beoordeling moet worden gemaakt als bedoeld in artikel 19f Nbwet 1998. In dit verband volgt uit de uitspraak van de Afdeling tevens dat significante gevolgen - en daarmee de verplichting tot het maken van een passende beoordeling - in een zodanig geval uitgesloten kunnen worden geacht wanneer de wijziging of uitbreiding niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de reeds krachtens de Wet milieubeheer of Hinderwet vergunde situatie op de datum dat het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang werd geplaatst dan wel de datum waarop de aanwijzing in de zin van de Vogelrichtlijn van kracht werd, mits dit geen datum betreft vóór 10 juni 1994 (de datum waarop de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn is afgelopen). Kortom: is het betreffende Vogelrichtlijngebied op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst dan wel is de aanwijzing van dit gebied in de zin van de Vogelrichtlijn van kracht geworden vóór 10 juni 1994 (aan de orde bij diverse Limburgse Vogelrichtlijngebieden), dan geldt 10 juni 1994 als referentiedatum en dient te worden bezien of de wijziging of uitbreiding niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de op 10 juni 1994 krachtens de Wet milieubeheer of Hinderwet vergunde situatie. Bij het veroorzaken van mogelijk negatieve effecten op één of meer buitenlandse Natura 2000-gebieden, dient de beoordeling van die aanvragen mede aan de hand van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn plaats te vinden (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2011 inzake de Kolencentrale Eemshaven (zaaknummer 200902744/1/R2)). Ingevolge artikel 15a, tweede lid, van de Nbwet 1998 vervalt een besluit inhoudende de aanwijzing van een beschermd natuurmonument met ingang van het tijdstip waarop dat beschermd natuurmonument deel uitmaakt van een aangewezen Natura 2000-gebied (vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied).
Zaaknummer: 2012-0396
5
Indien met toepassing van artikel 15a, tweede lid, van de Nbwet 1998 een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument geheel of gedeeltelijk vervallen is, heeft de instandhoudingsdoelstelling voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied mede betrekking op de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het vervallen besluit (zie artikel 15a derde lid, van de Nbwet 1998). 3.2.
De kenmerken van de beschermde gebieden
3.2.1. Groote Peel Ingevolge het definitieve aanwijzingsbesluit Groote Peel zijn de instandhoudingsdoelstellingen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje): H4030 - Droge heiden Behoud oppervlakte en kwaliteit. H7120 - Herstellende hoogvenen Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. A004 - Dodaars Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. A008 - Geoorde fuut Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. A119 - Porseleinhoen Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5 paren. A272 - Blauwborst Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 200 paren. A276 - Roodborsttapuit Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 80 paren. A039 - Taigarietgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. A039 - Toendrarietgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. A041 - Kolgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. A127 - Kraanvogel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. Bij besluiten van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 13 november 1990 is het gebied Groote Peel deels aangewezen als beschermd natuurmonument en deels aangewezen als staatsnatuurmonument. Op 10 juli 1990 is in de Staatscourant 1990, nr. 131, het besluit gepubliceerd dat uitbreiding van drainage en beregening in een zone van 2.000 meter rondom het gehele natuurmonument Groote Peel, vergunningplichtig is ingevolge artikel 12 Natuurbeschermingswet.
Zaaknummer: 2012-0396
6
Het natuurmonument wordt onder meer gekarakteriseerd door het vóórkomen van een complex van fragmenten levend hoogveen, beginstadia van regenererend hoogveen, droge en natte heidegemeenschappen, oligotrofe tot mesotrofe vennen en droog en nat loofbos, die tezamen een in ecologisch en hydrologisch opzicht samenhangend geheel vormen. Het natuurmonument behoort tot de in Nederland zeldzaam geworden hoogveenlandschappen en is als zodanig van grote betekenis. Tevens is in het natuurmonument sprake van hydrologische omstandigheden die in hoge mate bepalend zijn voor het natte tot vochtige voedselarme karakter van het natuurmonument. Vogelrichtlijngebied In het besluit tot aanwijzing van de Groote Peel als Speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn, besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 29 oktober 1986, kenmerk: JBZ No. J 4755, wordt het gebied als volgt omschreven: “De Groote Peel is een restant van een eertijds veel groter hoogveengebied gelegen op de grens van Limburg en Noord-Brabant. Het gebied kent een grote landschappelijke afwisseling van open en droge heideterreinen, pijpestrootjessavannen, waterplassen, struwelen, bosjes en moerassige laagten met veenputten. In dit geheel is de waterhuishouding en de kwaliteit van het oppervlaktewater van groot belang. Jaarlijks worden in het gebied van de Groote Peel circa 150 vogelsoorten waargenomen waarvan circa 95 soorten als broedvogel. Zeer belangrijk is het voorkomen van Zwarte stern, Kleinst en Klein Waterhoen, Porseleinhoen, Geoorde fuut, Roerdomp, Blauwborst, Bruine kiekendief, Wespendief, Kwartel en Waterral. In winter- en trektijd wordt het gebied bevolkt door vele soorten steltlopers en eenden. Befaamd is het gebied als pleisterplaats voor doortrekkende Kraanvogels terwijl in de winterperiode ca. 3.000 Rietganzen de Groote Peel als overwinteringsgebied gebruiken.” Habitatrichtlijngebied Bij de aanmelding als Habitatrichtlijngebied is als volgt overwogen. Het gebied is van belang voor habitattype aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is. Verder is de Groote Peel aangemeld voor habitattype Noord-Atlantische vochtige heide met Dophei (Erica tetralix) en voor Droge Europese heide. De gebiedsbeschrijving behorende bij het definitieve aanwijzingsbesluit luidt dan ook: “De Groote Peel vormt tezamen met de nabijgelegen Deurnsche Peel en Mariapeel het restant van wat eens een uitgestrekt oerlandschap was van levend hoogveen. Deze peelhoogvenen werden grotendeels afgegraven tot op de zandondergrond. De Groote Peel is samen met de Deurnsche Peel en Mariapeel de zuidelijkste representant van de vlakke subatlatische hoogvenen, die elders en ook in de Peelregio door afgraving, ontginning en verveningen grotendeels zijn verdwenen. In de Groote Peel is in het verleden wel turf gewonnen, maar het gebied is vervolgens niet in cultuur gebracht. Het Brabantse deel is machinaal verveend waardoor er nauwelijks een puttenstructuur aanwezig is. Het Limburgse deel is grotendeels met de hand verveend, waardoor een groot areaal veenputten aanwezig is. Door erosie van de resterende hoge delen is de puttenstructuur vaak onduidelijk. De Groote Peel wordt gekenmerkt door een complex van horsten en slenken.
Zaaknummer: 2012-0396
7
Het gebied kent daardoor een grote landschappelijke afwisseling van open vochtige en droge heideterreinen, pijpestrootjessavannen, struwelen en bosjes en moerassige laagten met veenputten en plaatselijk bossen en natte heiden. Door eerdere vernattingsmaatregelen zijn verschillende grote plassen ontstaan. In enkele veenputten vindt veengroei plaats. 3.2.2. Sarsven en de Banen Habitatrichtlijngebied Bij brief van 19 mei 2003 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het natuurgebied Sarsven en De Banen aangemeld bij de Europese Commissie als speciale beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn, richtlijn 92/43/EEG. In het aanmeldingsbesluit is het gebied aangemeld voor een aantal habitattypen en -soorten. Korte karakteristiek: vennen met bijzondere watervegetaties. Het gebied is van belang voor habitattype: 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Oeverkruidorde (Littorelletalia uniflorae) en/of de Dwergbiezen-klasse (Isoëto-Nanojuncetea): Naaldwaterbiesverbond (Eleocharition acicularis). Tevens is het gebied van belang voor habitattype: 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische vegetaties met Kranswieren (Chara spp.). Verder is het gebied aangemeld voor de soort 1831: Drijvende waterweegbree. Beschermd Natuurmonument In het besluit tot aanwijzing van het gebied Sarsven en De Banen als beschermd natuurmonument in de zin van artikel 7 Natuurbeschermingswet, besluit van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 8 mei 1979, kenmerk NLB/N-34832, wordt de waarde van het gebied als volgt verwoord: het natuurmonument is gelegen in een van de laagten die worden aangetroffen in de voedselarme zandafzettingen van het Middenterras van de Maas, plaatselijk - variërend in diepte - komt moerasveen voor, de variatie in geomorfologische en bodemkundige eigenschappen tezamen met de variatie in de grondwaterstand en het gehalte aan voedingsstoffen van bodem en water heeft geleid tot een grote verscheidenheid in milieuomstandigheden met de daarmee samenhangende rijkdom aan levensgemeenschappen. Het natuurmonument bestaat uit een samenstel van vennen, struweel, broekbos en zowel natte als drogere graslanden. In samenhang met het voorgaande wordt in het natuurmonument een groot aantal plantengemeenschappen aangetroffen. De in het natuurmonument aangetroffen plantengemeenschappen wijzen merendeels op matig voedselrijke milieuomstandigheden, terwijl plaatselijk soorten worden aangetroffen die kenmerkend zijn voor een voedselarm milieu dat oorspronkelijk een veel grotere oppervlakte van het natuurmonument besloeg. Verschillende in het natuurmonument aanwezige plantengemeenschappen en -soorten zijn minder algemeen tot zeldzaam. Het natuurmonument fungeert als broed- en pleisterplaats voor een groot aantal vogelsoorten, waaronder minder algemene en zeldzame soorten. Het natuurmonument is door zijn hiervoren genoemde bodemkundige, geomorfologische en biologische kenmerken van grote natuurwetenschappelijke betekenis. Het natuurmonument is door zijn gevarieerde opbouw en samenhang met het omringende landschap uit een oogpunt van natuurschoon van grote betekenis.
Zaaknummer: 2012-0396
8
Overwogen wordt dat ten aanzien van de wezenlijke kenmerken van het onderhavige natuurmonument, hieronder niet alleen moeten worden begrepen de biologische waarden, de geomorfologische structuur en de opbouw van het bodemprofiel, waar ook de kwaliteit van het water en de voor de fauna noodzakelijke rust. 3.2.3. Deurnsche Peel en Mariapeel Ingevolge het definitieve aanwijzingsbesluit Deurnsche Peel en Mariapeel zijn de instandhoudingsdoelstellingen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje): H4030 Droge heiden Behoud oppervlakte en kwaliteit. H7110 *Actieve hoogvenen Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit actieve hoogvenen, hoogveenlandschap (subtype A). H7120 Herstellende hoogvenen Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype actieve hoogvenen, hoogveenlandschap (H7110A), is toegestaan. A004 Dodaars Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 35 paren. A224 Nachtzwaluw Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3 paren. A272 Blauwborst Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 350 paren. A276 Roodborsttapuit Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 paren. A039 Toendrarietgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. A041 Kolgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. A127 Kraanvogel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. (º) Grauwveen Bij besluit van 26 maart 1984, kenmerk NLB/GS/GA-586, heeft minister van Landbouw en Visserij het gebied “Grauwveen” aangewezen als beschermd natuurmonument. In het besluit wordt het gebied - kort weergegeven - als volgt omschreven. Kenmerkend voor het gebied is het oligotroof hoogveen, dat in een volledig gestremde depressie is ontstaan. In de veenrestanten komen voor veenvegetaties kenmerkende soorten voor. Andere delen bestaan uit vochtige heide of vegetaties met houtachtige gewassen die kenmerken dragen van berkenbroekbos. Verder komt er een aantal minder algemene vogelsoorten voor. Het gebied is vanuit het oogpunt van natuurschoon van betekenis vanwege de variatie in begroeiingtypen.
Zaaknummer: 2012-0396
9
Deurnsche Peel Bij besluiten van 11 december 1980 (kenmerk NLB/N-43947) en 8 mei 1981 (kenmerk NLB/BB/GA-41654) heeft de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, het gebied de “Deurnsche Peel” aangewezen als respectievelijk beschermd natuurmonument en Staatsnatuurmonument. In deze besluiten worden -kort weergegeven- de volgende gebiedskenmerken beschreven. Het gebied bestaat uit een aantal deelgebieden, te weten de Bult, het Zinkske, de Heitraksepeel, de Liesselsepeel, en de Deurnschepeel. Het gebied is van grote betekenis door het voorkomen van restanten van hoogveenvegetaties en de daaraan gelieerde soorten. In de huidige situatie komen, meer dan vroeger, veel situaties voor die variëren in voedselrijkdom en vochtgehalte. Voor de fauna is het gebied van belang voor een aantal zeldzame zoogdieren en als leef-, broed- of pleistergebied voor een groot aantal vogelsoorten. Ook is het gebied van grote natuurwetenschappelijke betekenis voor diverse reptielen, amfibieën en insectensoorten. Door zijn uitgestrektheid is het gebied vanuit het oogpunt van natuurschoon van grote betekenis. Mariapeel Bij besluit van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 21 september 1976, kenmerk NLB/N-22663 is het natuurmonument “Mariapeel” aangewezen als staatsnatuurmonument. In dit besluit is het gebied als volgt omschreven: “Plantengeografisch gezien vormt het natuurmonument het meest zuidelijk gelegen hoogveengebied in de laagvlakte van Europa. Door verschillen in bodemgesteldheid, reliëf en waterhuishouding vertoont elk complex een eigen karakter. Allen behoren echter tot de extreem voedselarme milieus. Plaatselijk is het milieu echter voedselrijker. De overgang van voedselrijk naar voedselarm verloopt geleidelijk, waardoor een veelheid aan biotopen is ontstaan. In verband daarmee is het natuurmonument niet alleen botanisch, maar ook zoölogisch, ornithologisch, entomologisch en hydrobiologisch van grote betekenis. Op sommige plaatsen is het oorspronkelijke karakter van het hoogveen met het daarvoor karakteristieke waterregime bewaard gebleven. Aan de instandhouding van bovenbedoelde natuurwetenschappelijke waarden draagt de grote mate van rust, die in het betrokken gebied heerst, in belangrijke mate bij. Het landschap in het natuurmonument kenmerkt zich eveneens door een rijke afwisseling van onder andere hogere, droge en lage, vochtige heideterreinen en moerasachtige gedeelten, open en gesloten bossen, veenputten, wijken en open water.” In het besluit tot aanwijzing van de Mariapeel als Speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn, is aangegeven dat het beheer gericht is op behoud en waar nodig herstel van de natuurwaarden. Hoofddoelstelling is de regeneratie van het hoogveen in het gebied en daarmee de instandhouding, c.q. het herstel van de oorspronkelijk aanwezige vogelkundige waarden. De aanwijzing geschiedt vanwege het voorkomen van de kwalificerende soort Blauwborst en het voorkomen van overige relevante soorten zoals Nachtzwaluw en Toendrarietgans.
Zaaknummer: 2012-0396
10
3.2.4. Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Habitatrichtlijngebied Voor de bescherming van natuurlijke habitats en habitats van beschermde soorten wijzen de EU-lidstaten gebieden aan waar deze soorten en habitats voorkomen. Begin juli 2003 heeft de Europese Commissie ingestemd met de lijst van gebieden die Nederland voor de Habitatrichtlijn heeft ingediend. In december 2004 stelde de Europese Commissie voor de Atlantische biogeografische regio (waaronder Nederland valt) de ´communautaire lijst´ als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) vast. De Habitatrichtlijngebieden ‘Weerterbos’ en ‘Ringselven en Kruispeel’ maken deel uit van het Natura 2000-gebied ‘Weerter- en Budelerbergen en Ringselven’. Het ‘Weerterbos’ is opgenomen vanwege het voorkomen van het habitattype oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflorae en/of Isoeto-Nanojuncetea [3130] en *Veenbossen [91D0] daarnaast komt de Meervleermuis hier voor. Het complex van ‘Ringselven en Kruispeel’ is opgenomen vanwege de daar voorkomende habitattypen oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflorae en/of Isoeto-Nanojuncetea [3130] en *Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae [7210]. Daarnaast komen de volgende soorten uit de habitatrichtlijn voor: Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Kamsalamander en Drijvende waterweegbree. Habitattype met een (*) zijn de zogenaamde kwalificerende habitats. Vogelrichtlijngebied Bij besluit van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 24 maart 2000, kenmerk N/2000/343 is natuurgebied Weerter- en Budelerbergen aangewezen als Speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn, richtlijn 97/409/EEG. De aanwijzing heeft betrekking op de volgende vogelsoorten: Geoorde fuut (broedvogel); Woudaapje (broedvogel); Zwartkopmeeuw (broedvogel); Nachtzwaluw (broedvogel); Boomleeuwerik (broedvogel)*; Roodborsttapuit (broedvogel); Snor (broedvogel). Soorten gemarkeerd met een sterretje (*) zijn zg. ‘kwalificerende soorten’ waarvoor het gebied is geselecteerd als Vogelrichtlijngebied. De voor dit Vogelrichtlijngebied vermelde vogelsoorten zijn ontleend aan de nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit. Het betreft de soorten waarvoor het gebied blijkens aantalgegevens uit de periode 1993-97 is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. In geval van verschillen tussen bovenstaande opsomming en de nota van toelichting is de laatste doorslaggevend. Voor al deze vogelsoorten worden momenteel per gebied instandhoudingdoelen opgesteld.
Zaaknummer: 2012-0396
11
4.
Overwegingen
4.1. Aanvraag De aanvraag heeft betrekking op het wijzigen, uitbreiden en exploiteren van de varkenshouderij van Gebroeders Venner Meijel B.V., gelegen aan de Nederweerterdijk 29 te Meijel. Er wordt vergunning gevraagd voor de situatie zoals weergegeven in tabel 1. Emissie Type
Code Stal
Aantal dieren
(kg NH3 / dier)
Totaal (kg NH3)
Kraamzeugen
D 1.2.100
142
8,3
1.178,6
Kraamzeugen
D 1.2.1
60
3,3
198
Kraamzeugen
D 1.2.14
20
2,9
58
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.9.2
232
2,5
580
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.12.4
584
0,63
367,9
Dekberen
D 2.4.4
4
0,83
3,3
Gespeende biggen
D 1.1.2.1
1.070
0,3
321
Gespeende biggen
D 1.1.100.1
626
0,6
375,6
Gespeende biggen
D 1.1.3.2
420
0,16
67,2
Gespeende biggen
D 1.1.3.1
1.152
0,13
149,8
Vleesvarkens/opfokzeugen
D 3. 2. 7. 2. 1
231
1,2
277,2
Paarden
K1
4
5
20
Totaal
3.596,6
Tabel 1 aangevraagde situatie
4.2. Habitatrichtlijngebieden Ten gevolge van de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet is de referentiedatum met betrekking tot stikstofdepositie 7 december 2004 (artikel 19kd, derde lid, van de Nbwet 1998). De habitatrichtlijngebieden zijn 7 december 2004 aangewezen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn en tevens op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst. 4.2.1. Uitgangssituatie Habitatrichtlijngebieden ’Sarsven en de Banen’, ‘Groote Peel’, ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’ en ‘Weerter- en Budelerbergen & Ringselven’. De situatie op 7 december 2004 was volgens de vigerende milieuvergunning van 4 september 2000 als weergegeven in tabel 2.
Zaaknummer: 2012-0396
12
Emissie Type
Code Stal
Aantal dieren
(kg NH3 / dier)
Totaal (kg NH3)
Kraamzeugen
D 1.2.100
129
8,3
1.070,7
Dekberen
D 2.100
4
5,5
22
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.100
30
4,2
126
Kraamzeugen
D 1.2.1
55
3,3
181,5
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.4
522
1,8
939,6
Gespeende biggen
D 1.1.3.2
777
0,16
124,3
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.3
108
2,5
270
Gespeende biggen
D 1.1.2.1
904
0,21
246,5
Gespeende biggen
D 1.1.100.1
669
0,6
401,4
Gespeende biggen
D 1.1.3.1
156
0,13
20,3
Jongvee
A3
71
3,9
276,9
Vleesvarkens/opfokzeugen
D 3.100.1
30
2,5
75
Vleesvarkens/opfokzeugen
D 3.100.2
17
3,5
59,5
Totaal
3.813,7
Tabel 2 situatie op 7 december 2004
4.3.
Vogelrichtlijngebieden
4.3.1. Uitgangssituatie Vogelrichtlijngebieden ‘Groote Peel’, en ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’. De referentiedatum van de Vogelrichtlijngebieden ‘Groote Peel’ en ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’ is 10 juni 1994. De situatie op deze datum was volgens de vigerende milieuvergunning van 18 maart 1985 als weergegeven in tabel 3. Emissie Type
Code Stal
Aantal dieren
(kg NH3 / dier)
Totaal (kg NH3)
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.101
307
4,2
1.289,4
Gespeende biggen
D 1.1.100.2
1.100
1,1
1.210
Kraamzeugen
D 1.2.100
113
8,3
937,9
Vleesvarkens
D 3.100.1
100
2,5
250
Totaal
3.687,3
Tabel 3 situatie op 10 juni 1994
Zaaknummer: 2012-0396
13
4.4.
Effecten op de beschermde natuurgebieden
De inrichting ligt nabij onderstaande beschermde gebieden: Naam gebied
Afstand in km
Sarsven en de Banen
7,2 km
Groote Peel
0,5 km
Deurnsche Peel en Mariapeel
8,5 km
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
9,9 km
Tabel 4 afstand tot de beschermde gebieden
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag wordt getoetst of het project/handeling, gelet op de instandhoudingsdoelstelling(en), de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Zure depositie leidt in voedselarme milieus, zoals die aanwezig zijn in de nabij gelegen natuurgebieden, tot verrijking van het milieu (vermesting). Tevens neemt de zuurgraad toe (verzuring). Deze processen hebben een negatieve invloed op de natuurwaarden. Het verspreidingsmodel AAgro-Stacks behorend bij het door ons gehanteerde vergunningenbeleid, waarmee de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden kan worden berekend, houdt rekening met de feitelijke omstandigheden van de veehouderijbedrijven en de windrichting. Door de invoer van de feitelijke gegevens van de gebouwen (stallen), zoals onder andere staltype, gebouwhoogte, uittreesnelheid en het aantal dierplaatsen, kan het rekenmodel een (relatief) nauwkeurige weergave maken van de stikstofdepositie op de nabij gelegen natuur. Dit rekenmodel achten wij wetenschappelijk gezien op dit moment het beste en meest nauwkeurig te zijn. Om een goed beeld te krijgen van de depositie op de beschermde gebieden is, gebruik makend van het computermodel AAgro-Stacks, de depositie berekent op verschillende punten. Een aantal punten hebben wij overgenomen in tabel 5 (zie ook bijlage 1). Weergegeven is de depositie in de bestaande en aangevraagde situatie.
Zaaknummer: 2012-0396
14
Depositie
Depositie
uitgangssituatie
aangevraagde situatie
Afname
Naam
X-coördinaat Y-coördinaat (mol N/ha/jaar)
(mol N/ha/jaar)
Sarsven en de Banen
183 621
365 292
0,8
0,8
0,0
Groote Peel (VR)
186 263
372 003
53,3
46,6
6,7
Groote Peel (HR)
186 263
372 003
52,9
46,6
6,3
Deurnsche Peel en
192 536
378 121
1,1
1,1
0,0
192 536
378 121
1,2
1,1
0,1
176 964
369 800
0,4
0,4
0,0
Mariapeel (VR) Deurnsche Peel en Mariapeel (HR) Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Tabel 5 depositie op de beschermde gebieden
Uit de berekeningen is gebleken dat de stikstofdepositie op geen enkel berekend punt in de genoemde beschermde gebieden toeneemt. Indien er op geen enkele van deze punten een toename berekend wordt, kan men stellen dat er nergens in het gebied een toename zal plaatsvinden. Uit de aanvraag blijkt verder dat er geen andere negatieve effecten ten aanzien van onder andere licht, geluid en trillingen te verwachten zijn die de natuurlijke kenmerken van de diverse beschermde gebieden kunnen aantasten.
4.5. Zienswijze WBdP betoogt dat het genomen besluit ten opzichte van de Natura 2000-gebieden “Groote Peel”, “Sarsven en de Banen” en “Deurnsche Peel en Mariapeel” in strijd is met de Nb-wet. Daartoe stelt WBdP de volgende onderstaande aspecten: Zienswijze WBdP WBdP geeft aan dat er feitelijk sprake is van een depositietoename, omdat er op 18 november 2011 een milieuvergunning verleend is met een lagere ammoniakemissie dan de vergunde ammoniakemissie in het bestreden besluit. De situatie leidt, volgens WBdP, dan ook tot een significant negatief effect op de betrokken beschermde gebieden. Tevens merkt WBdP op dat er van een situatie, als bedoeld in artikel 19kd, lid 1 onder a, van de Nbwet 1998, geen sprake is omdat na de referentiedatum, namelijk bij vergunning van 18 november 2011 een wijziging in betekenende mate heeft plaatsgevonden. Reactie GS Mede gelet op de jurisprudentie (uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011, zaaknummer 201003301/1/R2) dient voor de beoordeling of sprake kan zijn van significante effecten gekeken te worden naar de stikstofdepositie waarvoor op de referentiedata van de Natura 2000-gebieden “Groote Peel”, “Sarsven en de Banen” en “Deurnsche Peel en Mariapeel” toestemming bestond op grond van de Wet milieubeheer of de Hinderwet. Indien ten opzichte daarvan geen sprake is van een toename, dient er vanuit te worden gegaan dat geen sprake is van significante effecten.
Zaaknummer: 2012-0396
15
Voor de Natura 2000-gebieden “Groote Peel” en “Deurnsche Peel en Mariapeel” geldt 10 juni 1994 als referentiedatum voor de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. Voor de Natura 2000-gebieden “Groote Peel”, “Sarsven en de Banen” en “Deurnsche Peel en Mariapeel” geldt 7 december 2004 als referentiedatum voor de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied. De situatie op 10 juni 1994 (conform de vigerende vergunning op grond van de Hinderwet van 18 maart 1985) laat een toegestane ammoniakemissie zien van 3.687,3 kg/jaar. De situatie op 7 december 2004 (conform de vigerende vergunning op grond van de wet milieubeheer van 4 september 2000) laat een toegestane ammoniakemissie zien van 3.813,7 kg/jaar. Hieruit blijkt dat de aangevraagde situatie van 3.596,6 kg/jaar niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiedata en er daarom geen sprake is van significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. Zienswijze WBdP Daarnaast is het volgens WBdP ‘in strijd met de Habitatrichtlijn om na een daling van de emissie/depositie een bedrijf zondermeer weer toestemming te verlenen om die emissie/depositie weer te laten terugkeren naar de hogere waarde van de referentiedatum’. In dit kader beroept zij zich op de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn. Reactie GS De Habitatrichtlijn is, wat betreft de gebiedsbescherming, in Nederland geïmplementeerd in de Nbwet 1998. De wet geeft het nationale toetsingskader, op basis waarvan Nederland voldoet aan hetgeen gesteld in de Habitatrichtlijn. Zienswijze WBdP Tenslotte stelt WBdP dat het verlenen van de vergunning in strijd is met de instandhoudingsdoelstellingen, gesteld voor de “Groote Peel” en “Deurnsche Peel en Mariapeel” als Habitatrichtlijngebied. Reactie GS Ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen, meer specifiek de instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor de Natura 2000-gebieden “Groote Peel” en “Deurnsche Peel en Mariapeel” merken wij op dat er ten aanzien van het zogenaamd herstellend hoogveen sprake is van een verbeterdoelstelling. In dit kader merken Gedeputeerde Staten op dat getoetst wordt aan de referentiedatum van een beschermd gebied. Ten aanzien van deze datum (in het onderhavige geval betreft dit 7 december 2004) is er, bij vergelijking met de beoogde situatie, sprake van een depositieafname van 6,3 mol N/ha/jaar voor de “Groote Peel” en 0,1 mol N/ha/jaar voor de “Deurnsche Peel en Mariapeel”. Onderhavig besluit leidt er dan ook niet toe dat de instandhoudingsdoelstellingen niet gehaald worden. Gedeputeerde Staten zijn van mening dat de activiteit de instandhoudingsdoelstellingen, geldend voor de ‘Groote Peel’ en “Deurnsche Peel en Mariapeel” (maar eveneens voor de andere nabijgelegen beschermde gebieden), niet in gevaar brengt. In het bestreden besluit is dit inzichtelijk gemaakt.
Zaaknummer: 2012-0396
16
4.6. Conclusie Op grond van bovenstaande beoordeling concluderen wij dat onderhavige aangevraagde activiteit van Gebroeders Venner Meijel B.V. te Meijel geen (significante) negatieve effecten zal veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden ’Sarsven en de Banen’, ‘Groote Peel’, ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’ en ‘Weerter- en Budelerbergen & Ringselven’. Het natuurschoon en de natuurwetenschappelijke betekenis zullen geen negatieve gevolgen ondervinden mits aan de voorschriften, zoals in deze Nbwet 1998-vergunning gesteld, wordt voldaan.
5.
Besluit
Gelet op de bepalingen van de Crisis- en herstelwet, de daarmee gewijzigde Nbwet 1998 en voorgaande overwegingen, besluiten wij I. aan Gebroeders Venner Meijel B.V. een vergunning krachtens artikel 16/19d van de Nbwet 1998 te verlenen voor het in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden ’Sarsven en de Banen’, ‘Groote Peel’, ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’ en ‘Weerter- en Budelerbergen & Ringselven’ wijzigen, uitbreiden en exploiteren van een varkenshouderij zoals aangevraagd d.d. 23 mei 2012 met kenmerk 2012-0396 aan de Nederweerterdijk 29 te Meijel; II. aan de vergunning de beperkingen te stellen en voorschriften te verbinden, zoals opgenomen onder hoofdstuk 7; III. dat de aanvraag en bijbehorende stukken ontvangen op 24 mei 2012, zoals aangevuld op 5 oktober 2012, 22 november 2012 en 3 december 2012, deel uitmaken van deze vergunning, behoudens en voor zover daarvan bij dit besluit niet wordt afgeweken.
Zaaknummer: 2012-0396
17
6.
Rechtsbescherming
Als dit besluit uw belang rechtstreeks raakt en u het met de inhoud van dit besluit niet eens bent, kunt u, tegen betaling van de verschuldigde griffierechten, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dan binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is verzonden een beroepschrift indienen. Op deze procedure is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het beroepschrift moet worden ondertekend en ten minste bevatten: de naam en het adres van de indiener; de datum; een omschrijving van het besluit waartegen beroep is gericht alsmede de redenen van het beroep (motivering). Het beroepschrift moet worden gericht aan: Raad van State; Afdeling bestuursrechtspraak; Postbus 20019; EA Den Haag. Als u een beroepschrift heeft ingediend, dan kunt u tevens de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de internetpagina van de Raad van State, www.raadvanstate.nl Klik op ‘ONZE WERKWIJZE’. Klik op ‘Bestuursrechtspraak’.
Gedeputeerde Staten van Limburg namens dezen,
ing. E.A.P.H. Haesen clusterhoofd Water, Bodem en Natuur afdeling Vergunningen en Subsidies
Zaaknummer: 2012-0396
18
7.
Voorschriften
Aan deze vergunning worden de volgende voorschriften verbonden:
de vergunning heeft betrekking op het houden van de dieraantallen op de stalsystemen aan de Nederweerterdijk 29 te Meijel zoals weergegeven in onderstaande tabel:
Type
Code stal
Aantal dieren
Kraamzeugen
D 1.2.100
142
Kraamzeugen
D 1.2.1
60
Kraamzeugen
D 1.2.14
20
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.9.2
232
Guste- en dragende zeugen
D 1.3.12.4
584
Dekberen
D 2.4.4
4
Gespeende biggen
D 1.1.2.1
1.070
Gespeende biggen
D 1.1.100.1
626
Gespeende biggen
D 1.1.3.2
420
Gespeende biggen
D 1.1.3.1
1.152
Vleesvarkens/opfokzeugen
D 3.2.7.2.1
231
Paarden
K1
4
de vergunning heeft betrekking op de emissie van 3.319,7 kg NH3, resulterend in een stikstofdepositie op de beschermde natuurgebieden zoals weergegeven in onderstaande tabel: Depositie
Naam
X-coördinaat
Y-coördinaat
(mol N/ha/jaar)
Sarsven en de Banen
183 621
365 292
0,8
Groote Peel
186 263
372 003
46,6
Deurnsche Peel en Mariapeel
192 536
378 121
1,1
Weerter- en Budelerbergen &
176 964
369 800
0,4
Ringselven
Zaaknummer: 2012-0396
19
8.
Afschriften
Een afschrift van dit besluit hebben wij verzonden aan:
Gebroeders Venner Meijel B.V., Nederweerterdijk 29, 5768 PG Meijel als beschikking op de aanvraag;
DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V., Oostwijk 5, 5400 AM Uden, ter kennisname;
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas, Postbus 7088, 5980 AB Panningen, ter kennisname;
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, DG Natuur en Regio, Directie Regio en Ruimtelijke Economie, Postbus 20401, 2500 EK te den Haag, ter kennisname;
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant, Postbus 90151, 5200 MC te ’s-Hertogenbosch, ter kennisname.
Zaaknummer: 2012-0396
20
Zaaknummer: 2012-0396