Proloog ‘Het moet allemaal niet te zwaar worden, hè?’ -Nee, Willem. ‘Niet dat mensen halverwege dat boek al gaan denken: ja hoor Wim, nu weten we het wel. Met je probleempjes. En je gevoelens, en zo. Er moet af en toe ook wel een beetje gelachen worden. Toch?’ -Uiteraard. ‘Oké. Maar vind jij mij wel een aardige gozer?’ -Zeker. Hoezo? ‘Nou ja, ik weet niet. Soms word ik ook weleens heel moe van mezelf, hoor.’ -Ja? ‘Ja. Heel erg moe zelfs. En waar je ook aan zult moeten wennen: ik kan het ene moment mijn hart uitstorten maar er dan het volgende moment opeens he-le-maal klaar mee zijn.’ 9
-Waarmee? ‘Nou, met praten over mijn gevoelsleven en zo. Het moet bij mij niet te zweverig worden. Dan stop ik. Zo ben ik mijn hele leven al geweest. Op die momenten zie ik mezelf zitten. En dan gaat het even niet meer, of zo.’ -Is niet erg. ‘Oké. Maar het is nogal wat hoor, als ik ga vertellen. Laat ik zeggen: daar valt dat doelpuntje tegen Ierland wel bij in het niet.’ -Dat geloof ik graag. ‘Jongen, het is een teringzooi om mij heen. Een té-ringzooi. Maar ik ben het nu aan het repareren. En dat gaat al een jaar goed. Gelukkig. Het gaat steeds een beetje beter met me. Maar het is niet altijd een vrolijk verhaal.’ -Vertel ’s. ‘Bijna twintig jaar verslaafd geweest. Coke. Veel gedronken, veel absurde dingen meegemaakt. Opnames in afkickklinieken. Al het geld opgemaakt en nu in de schuldsanering. Ik moet leven van nog geen twee tientjes per dag.’ -Jezus. ‘Ik heb hartverscheurende dingen meegemaakt, jongen. Ik kan je duizend verhalen vertellen waar me nu nog de 10
tranen van in de ogen schieten. Een gestrand huwelijk, een ex met wie het helemaal niet goed gaat, mijn kinderen… Maar hé, het moet niet te sensationeel worden hè? Dat wil ik niet. Daar ben ik allergisch voor.’ -Waarom doe je dit? Alleen voor het geld dat het zou kunnen opleveren? ‘Nee, hoewel het mooi zou zijn als ik met de opbrengst mijn schulden deels kan afbetalen. Maar ik wil dit ook kwijt. Wat ik nu doormaak, kan een mooi verhaal opleveren. Met veel tragiek. Maar toch ook wel met mooie dingen.’ -Zie je ertegenop om alles te vertellen? ‘Nee. Het is goed voor me om het er over te hebben. Ik ga al een jaar bijna elke dag naar een meeting van de NA, de Narcotics Anonymous. Ik ontmoet er andere verslaafden, met wie ik ervaringen uitwissel. Ik heb me dus al vaker blootgegeven. Maar bij sommige onderwerpen moet ik wel oppassen. Dan rakelt het praten op een gegeven moment te veel op. Dan kan ik beter even stoppen. Het ligt er ook een beetje aan hoe ik me op dat moment voel. Daar heb ik nog weinig controle over. Maar dat zul je wel merken.’ 11
-Oké. ‘Ik hoop alleen dat we iets verder komen dan van die clichés over het zwarte gat en zo. Daar heb ik zo’n hekel aan.’ -Ik ook. ‘En je moet van mij ook geen sappige verhalen over een wild leven verwachten. Die zijn er niet, zulke verhalen. Ik was niet iemand die in striptenten en bordelen zat te snuiven. Ik zat zielig in mijn hotelkamertje. Alleen. Met allemaal flessen drank om me heen. Begrijp je?’ -Ja. ‘De twijfel, het schuldgevoel, de trots… Ik hoop dat dat er ook in zit. En verder dat ik niet helemáál overkom als een complete idioot. Dat zou ook wel lekker zijn.’ -Ik zal mijn best doen. ‘Ik ook. Je mag alles zien, je mag overal mee naartoe. Maar ik weet niet of ik alles wat jij van mij hoort ook in het boek wil hebben. Ik moet ook aan anderen denken. Mijn kinderen, mijn moeder. En voor sommige dingen schaam ik me ook te erg.’ -Ik snap het. ‘Schaamte, schuldgevoelens, angsten, dat zijn allemaal 12
STAPPENWERKBOEK NARCOTICS ANONYMOUS
Stap 1, bladzijde 7 Vraag 14: -Denk ik dat ik genoeg weet over verslaving en herstel om mijn gedrag onder controle te kunnen houden, voordat het uit de hand loopt? ‘Nee, dat denk ik niet. Ik moet nog zo veel leren, ben zo kwetsbaar en zo bang.’
‘Hier, heb je mijn hele leven’ ‘Hier,’ zegt Wim Kieft, ‘hier heb je mijn hele leven.’ Het is februari 2014, tien uur ’s ochtends in de lobby van het Amsterdamse College Hotel. Buiten knarst de tram richting De Lairessestraat, binnen overhandigt hij een verweerde plastic tas van Albert Heijn. Daarin zitten twee boeken, drie notitieblokken en een beduimeld schoolschrift. Dat laatste is ooit van een van zijn dochters geweest. Op het roze kaftje staat: Mauri Kieft, Maatschappijwetenschappen, 5 havo. De rest van de tas wordt 15
gevuld met een ongeordende berg losse dagboekaantekeningen. Bladzijde na bladzijde geven ze inzicht in zijn diepste gevoelens, zijn grootste angsten en zijn hardnekkigste twijfels. ‘Neem maar mee, die tas. Je mag overal in kijken. Dit is wie ik ben,’ zegt hij. ‘En nu ga ik naar buiten. Roken.’ Even later kun je de voormalig topscorer van Europa door de tuin van het hotel zien ijsberen, driftig trekkend aan de zoveelste Camel-filter van de dag. Wim Kieft was zeventien jaar toen hij z’n eerste sigaret opstak. Leo Beenhakker had hem nog maar net vanuit de jeugd naar de selectie van Ajax gehaald. ‘Ik had ’m gebietst van Piet Schrijvers. Een menthol. Piet rookte altijd mentholsigaretten.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Gek, dat ik dat nog weet.’ Het gebeurde na afloop van de traditionele Ajaxvisdag, een avond afgesloten op de al even traditionele bowlingbaan. Najaar 1979. Er mocht bij hoge uitzondering alcohol worden gedronken door de Ajacieden. ‘De meeste oudere spelers werden lam en rookten de ene sigaret na de andere. Ik weet niet eens waarom, maar dat ben ik toen ook maar gaan doen. Zonder erbij na 16
te denken eigenlijk. Ik rookte die avond het pakje van Piet Schrijvers halfleeg en werd gelijk dronken. Stom- en stomdronken.’ De volgende morgen moest de jonge Wim Kieft bij de trainer komen. Hij bloosde al op de gang van ongemak. Hij schaamde zich. Dat was niet voor het eerst in zijn leven, en ook niet voor het laatst. ‘Ik weet nog hoe opgelaten ik me voelde toen ik die kamer binnenging. “Nou, vertel het maar,” zei Beenhakker, “wat is er met je aan de hand, Kieft? Heb je de buurvrouw zwanger gemaakt? Is je moeder ongeneeslijk ziek? Zeg het maar, Witte.” Maar er viel niets te zeggen. Er was niets aan de hand. Ik deed het gewoon. En ik vond het ook gelijk lekker, dat dronken worden. Veel te lekker.’
Tas -Op een dag kregen alle jeugdspelers van Ajax een sporttas van de club. ‘Ja. Zo’n knalrode voetbaltas. Met aan één kant in grote, witte letters: AJAX. Vond ik zó erg, die tas... Daar moest 17
ik dan elke dag mee in de tram, naar de training. Vreselijk. Je het middelpunt van alles voelen. Of nog erger: iemand van wie anderen vermoeden dat hij zich iets verbeeldt. En dan de hele rit de angst dat ze me straks misschien nog iets gingen vragen ook. “Zo, speel jij bij Ajax jongen?” Ik begon al te blozen bij het idee.’ -De meeste jongens zorgden ervoor dat iedereen de letters AJAX altijd goed kon zien. ‘Ja. Nou, ik niet. Ik hield de kant met de letters altijd juist naar me toe gekeerd.’ -Je was niet trots? ‘Integendeel. Ik schaamde me er bijna voor dat ik bij Ajax speelde. Die tas werd zowat een obsessie voor me. Soms moest ie ook mee naar school, zodat ik dan gelijk door kon naar de training van Ajax. Dan voelde ik het hele schoolplein naar me kijken. Ik werd daar extreem verlegen van. Dat soort dingen plaatsten mij in een uitzonderingspositie en daar kon ik slecht mee omgaan. Of ik kreeg drie dagen vrij voor een internationaal toernooi, terwijl ik alleen maar drieën en vieren had op mijn rapport. Had je weer het idee dat die leraren een hekel aan je kregen. Ja jongen, mijn leven was al heel vroeg vol zorgen, dat hoor je zeker wel?’ 18