: :~a6f~~a~af cXa Ain C;l Ore
ea oan aa `e~ad~ar~ vaR Eeden , Fvneden aE~ I
door
AA.
1 `
. : SADHANA : : VAN
RABINDRANATH TAGORE DOOR
FREDERIK VAN EEDEN
I TWEEDEDRUK
UITSLUITEND OEAUTORISEERDE VERTALIN0
AMSTERDAM
I92I
W. VERSLUYS
r SADHANA
DE BETREKKINQ VAN ENKELINQ TOT AL
De betrekking van enkeling tot Al.
De beschaving van Oud-Hellas werd gekweekt binnen stalls-muuren . Alle moderne beschavingen hebben f eitelij k hun wiegen van kalk en steep . Deeze muuren hebben in den menschelijken geest diepe merkteekens nagelaten . In onze beschouwingswijze brachten ze het beginsel : „verdeel en heersch" waardoor wij de gewoonte krijgen om al onze verooveringen to verzeekeren door ze to versterken en van elkander gescheiden to houden . Wij scheiden natie van natie, kennis van kennis, mensch van natuur. Dit verwekt in ons een sterk wantrouwen teegen alles wat aan gene zijde is van de wallen die we hebben opgeworpen, en elk ding heef t een harden strijd eer het binnen onze aandacht is doorgedrongen . Toen de eerste Arische indringers in Indie verscheenen, was het een uitgestrekt woudland, en de nieuw aangekoomenen trokken daar partij van . Deeze wouden booden hen beschutting voor de f elle zonnehitte en voor de verwoes-
8
SADHANA .
tingen der tropische stormen, voedsel voor vee, brandstof voor off eranden, en materiaal voor wooningbouw . En de verschillende Arische f amilie-groepen met hun aartsvaderlijke hoofden lieten zich neer in de bosschen, die eenige bizondere voordeelen hadden als natuurlijke bescherming, en daarbij oovervloed van voedsel en water . In Indie was het dus het woud waarin onze beschaving ontstond, en uit deezen oorsprong en deeze omgeeving kreeg zij een bizonder karakter. Zij had het groote natuurleeven om zich heen, ze werd er door gevoed en gekleed, en leefde in innigste en gestadigste vertrouwelijkheid met al zijn wisselende aanzichten. Men zou kunnen denken dat zulk een leeven geschikt was om het menschelijk verstand to versuf f en en de prikkel tot vooruitgang to verstompen door het verlagen van den leevensstandaard. Maar wij vinden dat in Oud-Indie de omstandigheeden van het woud-leeven des menschen geest niet oovermochten, en de strooming van zijn energien niet konden verzwakken,
SADHANA .
9
maar er alleen een bepaalde richting aan gaven . In voortduurend contact met den leevenden groei der natuur, had zijn geest niet de begeerte om zijn gebied to vergrooten door grenswallen op to werpen om het verkreegene . Het was niet zijn doel in bezit to krijgen, maar to verwerkelijken, zijn besef to verruimen door samen opgroeyen met- en ingroeyen in zijn omgeeving . Hij voelde dat de waarheid al-omvattend is, dat er zooiets als volkoomen of zondering in bestaan niet is, en dat de eenige wijze om de waarheid to bereiken is een weederzij dsch doordringen van ons weezen met alle dingen . Het verwerkelijken van deeze groote harmonie tusschen des menschen geest en de geest der waereld was het streeven van de woudbewoonende wij zen van Oud-Indie . Later kwam er een tijd waarin de oer-wouden moesten wijken voor bebouwde akkers, en rijke steeden aan alle kanten verreezen . Machtige kooninkrijken werden gesticht, die in verkeer stonden met al de groote waereldmachten . Maar zelfs op het hoogtepunt van stoffelijken voorspoed zag Oud-Indie's hart nog altijd met
10
SADHANA .
aanbidding terug naar het vroegere ideaal van zelf-verwerkelijking, naar de eerwaardigheid van het eenvoudige leeven der woud-kluizenaars, en trok zijn beste inspiratie uit de daar vergaarde wijsheid . Het Westen schijnt er een eer in to stellen de natuur to onderwerpen ; alsof wij in een vijandelijke waereld leeven waar wij alles wat wij noodig hebben van een onwillig~ en vervreemde orde van dingen moeten of dwingen . Dit gevoel is het product van de stalls-muur gewoonte, de stalls-muur opvoeding van den geest . Want in het stadsleeven richt de mensch het geconcentreerde licht van zijn geestesblik op eigen leeven en werken, en dit doet een kunstmatige scheiding ontstaan tusschen hem zelven en de natuur in wier boezem hij ligt. Maar in Indie was het gezichtspunt anders ; het omving waereld en mensch als een groote waarheid . Indie legde al haar nadruk op de harmonie die tusschen enkeling en Al bestaat . Indie voelde dat wij geen gemeenschap konden hebben met onze omgeeving als deeze ons geheel vreemd was .
SADHANA .
II
De mensch beklaagt zich oover de natuur, omdat hij het meeste van wat hij behoeft door eigen inspanning moet verkrijgen . Ja, maar zijn inspanning is niet to vergeef s ; hij oogst elken dag succes, en dat bewijst dat er een reedelijk verband is tusschen hem en de natuur, want wij kunnen nooit ie i s tot ons eigendom maken tenzij datgeen wat ons waarlijk verwant is . We kunnen eenen weg op tweederlei wij zen beschouwen . De een ziet er iets in dat hem scheidt van het voorwerp van zijn begeeren, in dat geval reekenen wij elken stag van onze rein op dien weg als een gewelddadig op teegenstand gewonnen voordeel. De ander ziet hem als den Weg die naar onze bestemming voert ; en als zoodanig is het een deel van ons doel . Het is reeds het begin van bereiking, en door oover dien Weg to reizen, kunnen wij enkel winnen wat hij ons in zichzelven biedt . Deeze laatste beschouwingswijze is ook die van Indie ten opzichte van de natuur . Voor haar is dit het groote f eit, dat wij in harmonie zijn met de natuur ; dat de mensch denken kan omdat zijn gedachten in harmonie zijn met
12
SADHANA .
dingen; dat hij de krachten der natuur tot zijn eigen doeleinden daarom alleen kan aanwenden omdat deeze macht in harmonie is met de universeele macht, en dat zijn bedoeling nooit op den duur kan botsen teegen de bedoeling der natuur. In het Westen is het de ooverheerschende meening dat de natuur beperkt is tot ziellooze voorwerpen en dieren, en dat er een plotselinge onverklaarbare gaping is waar de menschelijke natuur begint . Volgens deeze meening is alles wat laag staat in de rei der weezens enkel natuur, en alles wat het werk der volkoomenheid draagt, verstandelijk of zeedelijk, is menschelijke natuur . Dit is als het scheiden van knop en bloesem in twee verschillende categorieen, en hun bekooring toeschrijven aan twee onderscheidene en teegengestelde beginsels . Maar de Indische geest heeft nooit geaarzeld zijn verwantschap met de natuur, zijn onafgebrooken betrekking tot het Al to erkennen . De fundamenteele eenheid der schepping was niet enkel een wij sgeerige bespiegeling voor
SADHANA .
13
Indie ; haar leevensdoel was deeze groote harmonie in gevoel en handeling to verwerkelijken . Met ooverpeinzing en dienst, met reegeling van haar leeven, schoolde zij haar besef zoodanig, dat alles een geestelijke beteekenis voor haar kreeg . Aarde, water en licht, vruchten en bloemen waren voor haar niet enkel physische verschijnselen die verder terzijde gelaten werden als men er partij van had getrokken . Zij waren noodig voor haar tot bet bereiken van haar ideaal van volkoomenheid, zooals iedere noot noodig is voor een symfonie . Indie voelde intuitief dat bet essentieele f eit deezer waereld een vitale beteekenis voor ons beef t ; wij moeten er ten voile op gevat zijn en er een welbewuste betrekking mee onderhouden, niet alleen gedreeven of door weetenschappelijke nieuwsgierigheid door graagte naar stoffelijk voordeel, maar bet in een geest van sympathie verwerkelijkend, met een groot gevoel van vreugde en vreede . De man van weetenschap weet in een opzicht, dat de waereld niet slechts is wat ze voor onze zinnen schijnt to zijn ; hij weet dat aarde en water in werkelijkheid bet spel zijn van krachten
SADHANA.
die zich aan ons oopenbaren als aarde en water -- op een wijze, die wij maar ten deele kunnen bevroeden . Eevenzoo weet de man die de oogen des geestes oopen houdt, dat de uiterste waarheid omtrent aarde en water ligt in ons besef van de eeuwige wil, die in den tijd werkt en vorm aanneemt in de krachten die wij onder dat aspect begrijpen. Dit is niet enkel kennis, zooals de weetenschap is, maar het is een waarneeming van de ziel door de ziel . Dit brengt ons niet tot macht, zooals kennis doet, maar het geef t ons vreugde, die de vrucht is van de unie van verwante dingen. De mensch wiens kennismaking met de waereld hem niet dieper voert dan de weetenschap doet, zal nooit begrijpen wat de mensch met de geestelijke vizie in deeze natuurverschijnselen vindt . Het water reinigt bij den laatste niet alleen de leeden, maar het zuivert ook zijn hart; want het raakt zijn ziel . De aarde draagt niet alleen zijn lijf, maar verheugt ook zijn geest ; want haar aanraking is meer dan enkel physiek, het is een leevend aanweezen . Een mensch die
SADHANA .
15
zij n verwantschap met de waereld niet besef t, leef t in een gevangenis waarvan de muuren hem vreemd zij n . Als hij de eeuwige geest in aile voorwerpen vindt, dan is hij bevrijd, want dan ontdekt hij de geheele beteekenis van de waereld waarin hij gebooren is ; dan vindt hij in voile waarheid zichzelven, en dan is zijn harmonie met het Al tot stand gekoomen . In Indie wordt de mensch er toe gebracht om goed het f eit to besef f en dat hij in de innigste verstandhouding staat, met lichaam en ziel, tot de dingen om hem heen, en dat hij de morgenzon, het stroomend water, de vruchtbare aarde kept, als de oopenbaringen van dezelfde leevende waarheid die hem in haar omarming houdt . De tekst van onze dagelijksche meditatie is de Gayatri, een vers dat beschouwd wordt als de samenvatting van al de Veda's . Met huip daarvan trachten wij de essentieele eenheid van de waereld met de bewuste menschenziel tot ons besef to brengen ; wij leeren de Eenheid waar to neemen die to samen gehouden wordt door de Eeuwige Geest, wiens macht de aarde, de heemel en de sterren schept, en to gelijkertijd
I6
SADHANAJ
onzen geest doorstroomt met het licht eener bewustheid die beweegt en bestaat in ongebrooken continuiteit met de uitwendige waereld. Het is niet waar dat Indie getracht heef t waarde-verschillen in verschillende dingen to loochenen, want ze weet dat het leeven daardoor onmoogelijk zou worden . Het gevoel van des menschen superioriteit in de rangorde der schepping is haren geest niet ontgaan . Maar ze heef t haar eigen opvatting omtrent datgeen waarin zijn superioriteit waarlijk bestaat. Niet in de macht van 't bezit maar in de macht van vereeniging . Daarom koos Indie haar plaatsen ter beedevaart ooveral waar in de natuur eenige bizondere grootschheid of pracht to vinden was, zoodat haar geest uittreeden kon uit de waereld van enge behoeften en zijn plaats in het oneindige beseff en . Dit was de reede waarom in Indie een geheel yolk dat vroeger tot de vleescheeters behoorde, het eeten van dierlijk voedsel afschafte om het gevoel van universeele sympathie voor al het leevende to ontwikkelen, - een eenig feit Iji de geschiedenis der menschheid .
SADHANA .
Indie wist dat als wij ons gewelddadig afscheiden, door physieke en geestelijke scheiwanden, van het onuitputtelijk natuur-leeven, als we enkel mensch worden en niet menschin-'t-heelal worden, dat wij dan verbijsterende raadsels scheppen, en omdat de bron van hun oplossing
is afgeslooten,
beproeven
we
allerlei
snort van kunstmatige methoden, die elk hun oogst van eindelooze moeyelijkheeden voortbrengen. Als de mensch zijn rustplaats in de universeele natuur verlaat, als hij danst op het gespannen koord van menschheid, dan beteekent dat voor hem of een daps, Of een val, hij moet onophoudelij k elke zeenuuw en elke spier spannen om bij elken stag zijn eevenwigt to houden, en dan in de tusschenpoozen van vermoeidheid, schimpt hij teegen de voorzienigheid en vindt er een heimelijke trots en voldoening in to denken dat de gansche waereld-orde hem onbillij k bej eegent . Maar dit kan niet altijd dodrgaan . De mensch moet de volkoomenheid van zijn bestaan beseffen, zijn plaats in het oneindige ; hij moet weeten dat, al doet hij nbg zoo zijn best, hij I 2
I8
SADHANA.
nooit de hoonig kan scheppen binnen in de cellen van zijn korf, want de duursame voorziening in zijn leevensvoedsel komt van buiten . Hij moet weeten dat als een mensch zichzelf uitsluit van de leevengeevende en zuiverende aanraking van het oneindige, en voor zijn onderhoud en geneezing tot het eigene terug gaat, - dat hij dan zich zelven in den waanzin lokt, in f larden scheurt, en zijn eigen substantie verteert . Beroof d van den achtergrond van het Geheel, verliest zijn armoede haar eenige groote eigenschap, de eenvoud, en wordt goor en kruiperig . Zijn weelde is dan niet langer grootmoedig ; ze wordt alleen verkwistend . Zijn begeerten dienen niet langer zijn leeven, binnen de perken van hun doeleind ; ze worden een doel in zich zelven en steeken zijn leeven in brand en speelen op den veedel bij 't spookachtig licht der vlammen . Dan zoeken wij, in onze zelf-expressie, niet to bekooren maar to verbazen ; in de kunst streeven we naar originaliteit en verliezen de waarheid, die oud is en toch altijd nieuw, uit het oog ; in de literatuur missen we het volleedige beeld van den mensch, dat eenvoudig
SADHANA,
is en toch groot, maar hij verschijnt als een zielkundig probleem of als de belichaming van een hartstocht die heevig, is door abnormaliteit of door het belichten met een f elle, kunstmatige glans . Als des menschen bewustzijn uitsluitend beperkt is tot de onmiddellijke nabuurschap van zijn menschelijk zelf, dan vinden de diepere wortels van zijn weezen geen blijvende boodem, zijn geest is steeds op den rand van hongersnood, en in de plaats van gezonde kracht, stelt hij reeksen van prikkels . Dan ontgaat den mensch het innerlijk perspektief en hij meet zijn grootheid bij de el en niet door de vitale band met het oneindige, hij beoordeelt zijn werksaamheid naar haar beweeging en niet naar haar rust van volmaaktheid - de rust die in de besternde heemel is, in de eeuwig-gaande ritmische scheppings-daps . De eerste roval in Indie, en die der Europeesche kolonisten in Amerika, gingen naauwkeurig paralel . Ook deeze laatste stonden voor oerwouden en voor een f ellen kamp met inboorlingen . Maar deeze worsteling tusschen
20
SADHANA.
mensch en mensch, en mensch en natuur duurde tot het allerlaatst ; ze kwamen nooit tot een verdrag . In Indie werden de wouden die eenmaal de woonplaats waren van barbaren tot gewijde oorden der wijzen, maar in Amerika hadden deeze leevende cathedralen der natuur voor den mensch geen dieper beteekenis . Ze verschaften hem rijkdom en macht, en droegen misschien nu en dan bij tot zijn schoonheidsgenieting, of inspireerden ook wel een enkele dichter. Nooit verkreegen zij in de harten der menschen heilige associaties als de oorden van een groote geestelijke verzoening, waar 's menschen ziel zijn ontmoetings-plaats met de ziel der waereld had . Ik wensch geen oogenblik de gedachte to wekken dat de dingen anders hadden moeten zijn . Het zou een totaal verkwisting van geleegenheeden zijn als de geschiedenis zich op elke plaats op precies dezelfde wijze herhaalde . Het is voor het geestelijke verkeer het beste dat verschillend gesitueerde volken hun verschillende producten op de markt der menschheid brengen, waarvan elk noodig is voor de anderen en ze
SADHANA .
21
aanvult . Ik wensch alleen to zeggen dat Indie, in 't begin van haar loopbaan, een bizondere combinatie van omstandigheeden ontmoette, die zij niet verlooren deed gaan . Al naar haar kansen heef t ze gedacht en gepeinsd, gestreefd en geleeden, gedooken in de diepten van het zijn, en iets bereikt dat zeekerlijk niet zonder waarde kan zijn voor volken wier historische evolutie een geheel anderen weg nam . Tot volkoomen groei behoeft de mensch al de leevende elementen die zijn complex leeven uitmaken ; daarom moet zijn voedsel op verschillende akkers worden gekweekt en van verschillende bronnen worden aangevoerd . Beschaving is een snort vorm die elke natie voor zichzelve maakt om haar many en en vrouwen to vormen naar haar beste ideaal . Al haar instellingen, haar wetgeeving, haar standaard van goed- en afkeuring, haar bewuste en onbewuste leeringen, strekken tot dat doel . De moderne beschaving van het westen tracht, door al haar georganiseerde poogingen, menschen voort to brengen die volmaakt zijn in physieke, intellectueele en moreele werkdadigheid . Daar
22
SADHANA .
worden de enorme krachten der volkeren gebruikt om des menschen macht oover het hem omringende uit to breiden, en men verbindt en spant alle vermoogens, om alles wat ze onder hun bereik krijgen to bezitten en to benutten, en elke hindernis op hun verooveringsweg to ooverwinnen. Zij oef enen zich voortduurend om de natuur en andere rassen to bestrijden ; hun bewapening wordt iederen dag meer verbazend ; hun machines, hun toestellen, hun organisaties vermeerderen zich in ongehoorde mate . Dit is stellig een prachtige verrichting, en een verwonderlijk blijk van des menschen heerschappij die geen hindernissen kept, en die streeft naar de suprematie van hemzelf oover al het andere. De oude beschaving van Indie had haar eigen ideaal van volmaaktheid waarheen al haar poogen was gericht . Haar doel was niet machts-gewin, en zij verzuimde haar vermoogens tot het uiterste to oef enen, of de menschen to organiseeren voor verdeediging en aanval, voor cooperatie tot het verkrijgen van rijkdom en voor militair en politiek ooverwigt . Het ideaal dat Indie
SADHANA .
trachtte to verwerkelijken, voerde haar beste menschen tot de vereenzaming van een beschouwend leeven, en de schatten die zij voor de menschheid won door in de geheimenissen der werkelijkheid door to dringen, kostte haar duur in de sf eer van waereldsch succes . En toch was ook dit een verheeven werk - het was een hoogste uiting van die menschelijke aspiratie die geen grenzen kept, en die tot doel heeft niets minder dan de verwerkelijking van het Oneindige . Er waren deugdsamen, wijzen, dapperen ; er waren staatslieden, kooningen en keizers van Indie ; maar tot wie onder al deeze klassen zag zij op en verkoos zij tot verteegenwoordigers der menschen? Dat waren de Rishis . wat waren de Rishis? Dat waren zij die na de hoogste Ziel bereikt to hebben, vervuld waren met wijsheid, en na hem gevonden to hebben in verbond met de ziel, in volmaakte harmonie waren met het innerlijke Zelf ; zij, hem in het hart verwerkelijkt hebbend, waren vrij van alle zelf zuchtige be geerten, en hem ervarei hebbeud in alle werlc-
24
SADHANAA
saamheeden der waereld, hadden kalmte bereikt . De Rishis waren zij die den hoogsten God bereikt hebbend, aan alle zijden blijvende vreede vonden, vereenigd werden met alles, en ingingen in het Leeven van het Heelal . Dus werd in Indie de toestand waarin wij onze verwantschap met het Al verwerkelijken en ingaan in alles door de vereeniging met God als het laatste doel en de voleinding der menschheid beschouwd . De mensch mag verwoesten en plunderer, winner en vergaren, uitvinden en ontdekken, hij is alleen groot omdat zijn ziel alles omvat . Het is jammerlijke vernietiging voor hem, als hij zijn ziel omhult in een doode schaal van verharde gewoonten, en als een blinde razernij van werken om hem heen wervelt gelijk een dwarrelende zandstorm, die de horizon of sluit . Dat doodt inderdaad den geest zelf van zijn weezen, den geest van begrijpen . De mensch is van natuure niet een slaaf van zichzelven of van de waereld; maar hij is een minnaar . Zijn vrijheid en zijn voleinding ligt in Liefde, die maar een andere naam is vQor volrnaakt
SADHANA .
25
begrip. Door deeze macht van begrijpen, deeze doordringing van zijn weezen is hij vereenigd met de alomteegenwoordige geest, die ook de adem van zijn ziel is. Als een mensch zichzelf tracht tot aanzien to brengen door alle anderen weg to duuwen en to dringen om een onderscheiding to bereiken waardoor hij zich beroemt meer to zijn, dan ieder ander, dan is hij vervreemd van dien Geest . Daarom beschrijft de Oepanishad hen, die het doel van het menschelijk leeven hebben bereikt als „vreedig" en „eenmet-God", bedoelende dat zij in volmaakte harmovie zljn met mensch en natuur, en daarom in ongestoorde eenheid met God Een scheemer van dezelf de waarheid vinden wij in de leeringen van Jezus als hij zegt : „Eer gaat een keemel door het oog van een naald, dan een rijke ingaat in het „Kooninkrijk der Heemelen" !" -- hetgeen insluit dat al wat wij voor onszelven vergaderen ons van anderen afscheidt ; onze bezittingen zijn onze beperkingen . Hij die zich toelegt op het verzamelen van rijkdommen, is ongeschikt, door het steeds uitpuilen van zijn ego, de poorten van het begrip der
26
SADHANA,
geestelijke waereld in to gaan, die ook de waereld is van volmaakte harmonies hij is opgeslooten tusschen de enge muuren van zijn beperkte eigendommen . Vandaar is de Geest van de leeringen van Oepanishad deeze : dat men om Hem to vinden alle s moet omvatten . Bij het naj agen van rijkdom geeft men inderdaad alles op, om een paar dingen to winnen, en dat is niet de weg om Hem to bereiken die volkoomenheid is . Sommige moderne Europeesche wijsgeeren, die directe of indirecte verplichtingen aan de Oepanishads hebben, verre van hun schuld to bekennen, houden vol dat de Indische Brahma een bloote abstractie is, een ontkenning van al wat er in de waereld is . In een woord, dat het oneindige weezen nergends gevonden wordt dan in de metaphysics . Het kan zijn dat zulk een leer bij een deel van onze landgenooten in aanzien was of nog is . Maar dit is zeeker niet in oovereenstemming met het doordringend karakter van den Indischen geest . Inteegendeel, zijn gestadige inspiratie was de oefening in het
SADHANA .
27
verwerkelijken en bevestigen van den oneindige in alle dingen . We worden er toe geleid om alles wat er in de waereld is, to zien als omgeeven door God . Telkens en telkens weeder buig ik voor God die is in vuur en in water, die de gansche waereld doordringt, die is in het j aarlij ksch gewas als in de ooverblijvende boomen . Kan dit zijn God, afgescheiden van de waereld? Inteegendeel, het beteekent niet alleen Hem to zien in alle dingen, maar ook Hem to begroeten in alle voorwerpen der waereld . De houding van den God-bewusten mensch, volgens de Oepanishad, teegenoover het Heelal is eene van een diep aanbiddings-gevoel. Het voorwerp zijner vereering is alomteegenwoordig . Het is de eenige leevende waarheid die alle werkelijkheeden waar maakt . Deeze waarheid is er eene niet alleen van kennis maar ook van toewijding . „Namonamah" wij buigen voor Hem ooveral, en telkens en telkens weer . Het is kenbaar in de ontboezeming van de Rishi, die de geheele waereld toespreekt in een plotselinge geluks-vervoering : „Luister naar mij, gij zoonen
28
SADHANA.
van den onsterfelijken geest, gij die in de heemelsche gewesten leef t, ik heb de Opperste Persoon gekend wiens licht uitschijnt van oover de duisternis ." Vinden wij niet de ooverstelpende vreugde van een directe, positieve ervaring waar niet de minste zweem van vaagheid of lijdelijkheid is? Boeddha die de praktische zijde van de leer der Oepanishads ontwikkelde, preedikte hetzelfde bericht, zeggende : „Met alles, hetzij booven of onder, veraf of nabij, zichtbaar of onzichtbaar, zult gij een betrekking bewaren van onbegrensde lief de zonder eenige vij andschap en zonder eenige neiging tot dooden . In dat bewustzijn to leeven, staande of gaande, zittend of liggend tot gij slaapt, dat is Brahma vihara, of, in andere woorden, leeven, beweegen en zalig zijn in de geest van Brahma ." Wat is deeze geest? De Oepanishad zegt : „Het weezen dat in zijne essens is licht en leeven van alles, dat waereld-bewust is, dat is Brahma." Zijn geest is alles to voelen, alles to beseffen . Wij zijn met lichaam en ziel in zijn bewustzijn opgenoomen . Door zijn bewustzijn
SADHANA .
29
trekt de zon de aarde aan ; door zijn bewustzijn worden de lichtgolven van planeet tot planeet gezonden . Niet alleen in de ruimte, maar in onze zielen is dit licht en leeven, dit albesef f end Weezen . Hij is albeseff end in de ruimte, in de waereld van uitgebreidheid ; hij is albeseff end in ziel, in de waereld van innerlij kheid . Om dus ons waereld-bewustzijn to verkrijgen, moeten wij ons gevoel vereenigen met dit aldoordringende oneindige gevoel . Inderdaad, de eenige ware menschelijke vooruitgang gaat gelijk op met deeze uitbreiding van het gevoels-domein . Al onze dichtkunst, wij sbegeerte, weetenschap, kunst en godsdienst, dienen om het bereik van ons bewustzijn uit to strekken tot hooger en ruimer sf eeren. De mensch verkrijgt geen rechten door in bezit neemen van grooter ruimte, ook niet door uiterlij k gedrag, maar zijn rechten strekken zich alleen zoover uit als hij reeel is, en zijn realiteit wordt gemeeten door den omvang van zijn bewustzijn. Voor dit bereiken van de vrijheid van besef
30
SADHANAA
moeten wij c'hter een prijs betalen . Wat is die prijs? Het is het wegschenken van zichzelven . Onze ziel kan zich alleen waarlijk verwerkelijken door zich to verloochenen . De Oepanishad zegt : Gij zult winnen door weg to geeven . Gij zult niet begeeren . De Gita raadt ons belangeloos to arbeiden, en alle lust op to geeven ter wille van den uitslag . Veele buitenstanders maken uit deeze leer de gevolgtrekking dat het beschouwen van de waereld als onwerkelijk ten grondslag ligt aan de in Indie gepreedikte zoogenaamde belangeloosheid . Maar het teegendeel is waar . De man die zich toelegt op eigen vergrooting, onderschat alle andere dingen . Bij zijn ego vergeleeken is de rest van de waereld onwerkelijk . Om derhalve volkoomen bewust to zijn van de realiteit van alles, moet men zich bevrijden van de banden van persoonlijke begeerten . Deeze tucht moeten wij ondergaan om ons op onze sociale plichten voor to bereiden -- om de lasten van onze meedemenschen to deelen. Elke pooging om een wijder leeven to bereiken eischt van ons dat wij zullen „winnen
SADHANA .
31
door weg to geeven," en niet greetig to zijn . En dus is het het streeven der menschheid om gel~idelijk het besef van onze eenheid met het Al uit to breiden. Het Oneindige was in Indie niet een ijle onweezenlijkheid, leedig van alien inhoud . De Indische Rishis betuigden nadrukkelijk : „Hem in dit leeven to kennen, is waar to zijn . Hem niet in dit leeven to kennen, is de troosteloosheid des floods ." En hoe is Hij to kennen? : „door Hem in alles en alien to verwerkelijken ." Niet alleen in de natuur, maar ook in het gezin, in gezelschap, en in de staat ; hoe meer wij het waereld-besef in alles verwerkelijken, hoe beeter het voor ons is. Waar wij het niet doen, keeren wij ons gelaat naar vernietiging. Het vervult mij met groote vreugde en mooye verwachting voor de toekomst der menschheid als ik bedenk flat er in 't ver verleeden een tijd was toen onze dichter-zieners onder de guile zonneschijn van een Indischen heemel stonden en de waereld begroetten met een biijde herkenning van verwantschap . Dat was geen antropomorfe hallucinatie . Het
32
SADHANAL
was niet het zien van den mensch weerspiegeld in grotesk ooverdreeven beelden, noch het bijwoonen van het menschelij k drama op ro4usachtige schaal gespeeld in het strijdperk der natuur met zijn wisselende lichten en schaduwen . Inteegendeel, het beteekende het ooverschrijden van de beperkende grenzen van het individu, om meer to worden dan mensch, om een to worden met het Al. Het was geen bloot spel van de verbeelding, maar het was de bevrijding van het besef, van al de mystificaties en ooverdrijvingen van het zelf . Deeze oude Zieners voelden in de sereene diepten hunner ziel, dat dezelfde energie die trilt en oovergaat in de eindelooze vormen der waereld zich in ons binnenste manifesteert als besef ; en er is geen breuk in de eenheid. Voor deeze Zieners was er geen hiaat in hun lichtend vizioen van volmaaktheid . Zij zeiden : „Zijn weerspiegeling is zoowel dood als onsterfelijkheid ." Zij onderscheidden niet eenige essentieele teegenstelling tusschen leeven en dood, en ze zeiden met volstrekte zeekerheid : „Het is het leeven dat dood is ." Zij begroetten met dezelfde sereeni-
SADHANA.
33
teit van blijheid .,het leeven in zijn aanzien van verschijnen, en in zijn aanzien van weeder heengaan" . „Wat voorbij is, is verborgen in het leeven, en ook dat wat koomen gaat ." Zij wisten dat enkel verschijnen en verdwijnen op de oppervlakte is als golven op de zee, maar het leeven dat duursaam is, kept geen verval of vermindering . „Alles is ontsprongen nit onsterfelijk leeven en trilt van leeven - want leeven is immens ." Dat is de eedele erfenis van onze voorvaderen die wacht tot wij er als ons eigendom aanspraak op maken, dit ideaal van de hoogste vrijheid van besef . Het is niet enkel verstandelijk of gemoedelij k, het heef t een ethischen grond en moet in handelen worden oovergebracht . In de Oepanishads heet het : „Het hoogste Weezen is al-doordringend, daarom is het hoogste goed in alien ." Waarlij k vereenigd to zijn in kennis, lief de en dienst met alle weezens, en aldus zichzelf to verwerkelijken in den al-doordringenden God, is de essens der goedheid, en dit is de hoof dtoon van de leeringen der Oepanishads : „Het Leeven is immens !" I 3
ZIELE .BEWU8TZIJ N
Ziele-bewustzijn .
Wij hebben gezien dat het de aspiratie van het oude Indie was om to leeven, to beweegen en zijn vreugde to hebben in Brahma, de albesef f ende en al-doordringende geest, door het uitbreiden van het rijk van zijn bewustzijn oover de geheele waereld . Maar men kan beweeren dat dit een onuitvoerbare tack is voor den mensch. Indien deeze uitbreiding van het bewustzijn een uitwendig proces is, dan is het eindeloos; dan is het als een pooging om den oceaan oover to steeken na het water er uit geleepeld to hebben. Als men begint met to trachten alles to verwerkelijken, moet men eindigen met niets to verwerkelijken. Maar inderdaad is het niet zoo absurd als het klinkt. De mensch moet iederen dag dit probleem oplossen van zijn gebied to vergrooten en zijn lasten to schikken . Zijn lasten zijn veelen, to talrijk voor hem om to dragen, maar hij weet dat hij door het aanwenden eener methode het gewigt van zijn vracht kan verligten . Als zij to samengesteld en to onhandelbaar zijn, dan
38
SADHANAA
weet hij dat hij de methode heef t gemist, die alles op zijn plaats gezet en het gewigt gelijkelijk zou hebben verdeeld. Dit zoeken naar methode is inderdaad een zoeken naar eenheid, naar synthese. Het is onze pooging om de heeterogeene samengesteldheid van uitwendig materieel tot harmonie to brengen door een innerlijke schikking . Bij deeze pooging worden wij gaandeweg gewaar dat het vinden van den Eene beteekent het bezitten van het Al ; en dat daar inderdaad ons laatste en hoogste voorrecht is. Het berust op de wet dier eenheid, die onze duurzame kracht is, wanneer wij haar eenmaal kennen . De feiten zijn veelen, maar de Waarheid is een. Het dierlijk intellekt kept feiten . de menschelijke geest heeft het vermoogen om waarheid to begrijpen . De appel valt van den boom, de regen daalt op aarde -- men kan voortgaan zijn herinnering met zulke feiten to beladen en komt nooit aan een erode . Maar als men eenmaal de wet der zwaartekracht heef t gevat dan is het niet noodig meer in 't oneindige feiten to verzamelen . Men heeft een
SADHANA.
39
waarheid bereikt die ontelbare f eiten beheerscht . De ontdekking eener waarheid is voor den mensch zuivere vreugde - het is een bevrijding van zijn geest . Want een enkel feit is als een doodloopende weg, die alleen naar zichzelf leidt -- het heeft geen voortzetting . Maar een waarheid oopent een geheele gezichtskring, ze leidt naar 't oneindige . Dat is de reede waarom, als een man als Darwin een eenvoudige biologische waarheid vindt, deeze daar niet eindigt, maar als een lamp die haar licht veel verder uitzendt dan het voorwerp waarvoor ze werd aangestooken, de geheele sfeer van menschelijk leeven en denken verheldert, verre ooverschrijdend haar oorspronkelijk doe . Aldus bemerken we dat waarheid, terwijl ze alle f eiten bestemt, toch niet enkel een ophooping van feiten is -- maar hen aan alle zij den ooverschrij dt en wij st naar de oneindige werkelijkheid . Zoowel in het domein van 't bewustzijn als in dat der weetenschap moet de mensch duidelijk een centrale waarheid verwerkelijken, die hem uitzicht geeft oover het wijdst moogelijke
SADHANA .
veld . En dat is het oogmerk dat de Oepanishad bedoelt als ze zegt : „Ken uw eigen ziel ." Of, in andere woorden, verwerkelijk het groote beginsel van eenheid dat in elken mensch aanweezlg is. Al onze egolstische impulsen, onze zelf zuchtige begeerten verduisteren het ware aanzien onzer ziel . Want ze wijzen alleen op ons eigen enge zelf . Als wij ons onzer ziel bewust worden, dan bespeuren wij het innerlijk weezen dat ons ego to boovengaat en zijn dieper verwantschap heeft met het Al . Als kinderen elke afzonderlijke letter van het alf abet beginners to leeren, dan vinden zij daar weinig genoegen in omdat ze de werkelijke bedoeling van de les niet vatten ; inderdaad, zoo lang letters alleen, geisoleerde dingen, onze aandacht vergers, dan vermoeyen ze ons . Alleen wanneer ze zich vereenigen tot woorden en zinnen en een denkbeeld ooverbrengen, dan worden ze voor ons een bron van vreugde . Eevenzoo verliest onze ziel haar beteekenis wanneer ze gelsoleerd is en gekerkerd binnen de enge wanders van een zelf . Want haar
SADHANA .
41
werkelijk weezen is samenhang . Zij kan haar waarheid slechts vinden door vereeniging van zichzelf met anderen en dan slechts vindt ze geluk. De mensch leefde in moeite en in voortduurende vrees zoolang hij de eenvormigheid van wet in de natuur niet had ontdekt ; tot zoolang was de waereld hem vreemd . De wet nu die hij ontdekte is niets anders dan de harmonie die heerscht tusschen de reede, die van de ziel is, en de werkingen in de waereld . Dit is de vereenende band, waardoor de mensch is gehecht aan de waereld waarin hij leeft en een groote vreugde komt oover hem als hij dit ontdekt, want eerst dan vindt hij zich in de rechte verhouding tot zij n omgeeving . Een ding verstaan, wil zeggen iets er in vinden, dat van onszelf is en de ontdekking van onszelf buiten ons maakt ons gelukkig . Deeze begrips-betrekking is slechts gedeeltelijk, dock de betrekking door lief de is volkoomen . In lief de lost het begrip van verschil op en bereikt de menschelijke ziel haar doel geheel, waar ze haar eigen beperkingen ooverschrijdt en reikt oover den drempel van het oneindige . Daarom is liefde de grootste
42
SADHANA .
zeegen die de mensch bereiken kan, want door haar alleen weet hij waarachtig dat hij meet is dan zichzelf en dat hij een is met het Al . Dit beginsel van eenheid, dat in de menschelijke ziel ligt, is steeds leevend, het knoopt banden alom door literatuur, kunst, weetenschap, gemeenschap, diplomatic en godsdienst . Onze groote Leeraars zij n zij die de ware beteekenis der ziel oopenbaren, door het zelf op to of f eren uit lief de voor de menschheid . Zij aanvaarden faster en vervolging, armoede en flood in hun liefde-dienst . Zij leeven het leeven der ziel, niet van het zelf, en daarmeede geeven zij ons de hoogste waarheid van het mensch zijn . Wij noemen hen „Mahatmas", „de menschen van de groote ziel" . In een van de Oepanishads wordt gezegd: Gij bemint uwen zoon niet omdat ge hem begeert, dock ge bemint uwen zoon omdat ge uw eigen ziel begeert. Dit wil zeggen flat we in hem, dien we liefhebben onze eigen ziel vinden in den hoogsten zin . Hier ligt de diepste waarheid van ons bestaan . Paramatma, de hoogste ziel, is in mij, zoo goed als in mijn zoon, en mijn
SADHANA .
43
vreugde in mijn zoon is de verwerkelijking deezer waarheid. Het is een gemeenplaats geworden en toch steeds wonderlijk to bedenken, dat de vreugden en smarten onzer gelief den de onzen zijn - ja, meer dan dat . En waarom? Omdat we in hen zijn uitgebreid, omdat we in hen die groote werkelijkheid hebben aangeraakt, die het Heelal omvat . Vaak bemoeilijkt de liefde tot onze kinderen, onze vrienden of andere geliefden de diepere verwerkelijking van ons zieleweezen . Zij verdiept ons bewustzij n zonder twij f el, doch belet zij n meest vrije ontplooying . Maar zij is de eerste stag en reeds al de wonderen zijn in deezen eersten stag beslooten . Zij toont ons de ware natuur onzer ziel . Door haar verkrijgen wij de zeekerheid dat onze hoogste vreugde ligt in het verliezen van onze zelfzucht en in de vereeniging met anderen . Deeze liefde geef t ons nieuwe macht en inzicht en zieleschoonheid tot de door ons zelf gestelde grens . Zij verliest dit vermoogen als deeze grens haar rekbaarheid verliest en een belemmering wordt voor den geest der liefde ; dan wordt onze vriendschap
SADHANA,
44
exclusief, ons huisgezin zelfzuchtig en ongastvrij, ons yolk zelf ingenoomen en vij andig gezind teegenoover alle andere rassen . Het is als een brandende vlam, geplaatst in een geslooten ruimte; zij schijnt helder tot de bedorven lucht haar uitdooft . Maar toch bewees zij haar waarheid voor zij stierf en verkondigde de vreugde der bevrijding uit de kluisters der duisternis, die blind is en leedig en koud . Zooals de Oepanishads zeggen : „de sleutel tot al-bewustzijn, tot Gods-bewustzijn, ligt in het bewustzijn der eigen ziel" . Kennis van onze eigen ziel ,
afzonderlijk van het lagere zelf, is
de eerste stag naar de ver~~erkelijking der hoogste bevrijding .
Het moet absoluute zeekerheid in
ons worden dat wij enkel geest zijn . En deeze zeekerheid is to verkrijgen door meester to worden oover ons zelf, door to stijgen booven alle trots, begeerte en vrees uit, door to weeten dat stoffelijk verlies en lichamelijk sterven niets kan of doen aan de grootheid onzer ziel . Het kuiken dat uitbreekt uit de zelfbeperking van zijn ei, weet dat de harde schaal die het zoo lang omsloot
niet
een
werkelijk
deel
van
zijn
SADHANA.
45
weezen was. Die schaal is een flood ding, heef t geen groei in zich, laat niet het minste schijnsel door van de eindeloosheid, die er buiten ligt . Hoe schoon en volmaakt rond het ook gevormd zij, eens moet het stukgeslagen, gebrooken worden om vrijheid van licht en lucht to verkrijgen en het doel van het voogelleeven geheel to kunnen bereiken . In het Sanskrit wordt de voogel de tweemaal-geboorene genoemd . En ook de mensch die geduurende minstens twaalf j aar den leertijd van onderwerping, zelf-beheersching en ooverdenking heef t doorgemaakt en die geworden is: sootier in behoeften, rein van hart, en bereid elken arbeid des leevens op zich to neemen met een belangelooze grootheid van ziel . Hij wordt beschouwd herbooren to zijn van de blinde beslootenheid in zich zelf tot het vrije leeven der ziel ; gekoomen to zijn in leevend contact met zijn omgeeving; eengeworden to zijn met het Al . Ik moet mijn leezers waarschuwen teegen de meening flat de Leeraren van Indie een versterving van de waereld en het zelf preedikten, die slechts leidde tot leedige negatie . Hun doel
46
SADHANA .
was verwerkelijking der ziel, of met andere woorden, de waereld to bezitten in volkoomen waarheid . Dit bedoelde ook Jezus toen hij zeide : „Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beerven" . Hij sprak de waarheid uit, dat een mensch die zijn zelf-ingenoomenheid verliest, in het bezit treedt van zijn ware erfdeel . Hij behoeft niet meer to strijden om zijn plaats in de waereld to verooveren ; hij vindt haar ooveral van zelf door het onvervreemdbaar-eeuwige recht van zijn ziel . Zelfgenoegsaamheid werkt de eigen leevensuiting der ziel teegen, die niet antlers is dan een zelfverwerkelijking door volmaking van haar eenheid met de waereld en den God der waereld . In zijn toespraak tot Sadhoe Simha zegt Boeddha : Het is waar, Simha, dat ik van handelingen afzie, dock alleen van die hanr delingen, die leiden tot kwaaddoen in woorden, gedachten o f daden. Het is waar, Simha, dat ik uitroeying preedik, dock alleen uitroeying van trots, genot, slechte gedachte en onweetendheid, niet van vergeevingsgezindheid, lie/de, wetdadigheid en waarheid.
SADHANA.
47
De leer van bevrijding die Boeddha preedikte bedoelde
Avidja .
de
bevrij ding van de slavernij
van
Avidja is de onweetendheid die ons
bewustzijn verduistert en er naar streeft het op to sluiten binnen de grenzen van ons persoonlijk zelf . Het is deeze
onweetendheid,
grenzing van bewustzijn,
deeze af-
die de harde afge-
scheidenheid van het ego schept, en zoodoende de bron wordt van alle hoogmoed en begeerte en wreedheid, eigenschappen van de zelf zucht, Als een mensch slaapt, is hij
opgeslooten in leeven .
de enge werksaamheid van zijn physiek Hij leef t, maar hij weet nets
van de
betrekkingen waarin zijn leeven staat omgeeving,
-- daardoor weet hij
veele
tot zijn
nets van
zichzelf . Zoo is ook een mensch, die het leeven van Avidja heeft opgeslooten binnen zich zelf . Het is een geestelijke slaap ; zijn bewustzijn is niet wakende en neemt de hoogste werkelijkheid, die hem omgeef t, niet waar, daarom kept hij de werkelijkheid zijner eigen ziel niet . Indien hij echter Bodhi bereikt, d .i, het ontwaken van de „zelf-slaap" in volkoomenheid van bewustzijn, dan wordt hij Boeddha .
48
SADHANA.
lk ontmoette eens twee monniken van zeekere religieuze sekte in een bengaalsch dorpj e. „Kunt ge mij het speciale kenmerk van uw leer noemen?" vroeg ik hun . De eene aarzelde eene wijl en antwoordde toen : „Het is moeilijk to omschrijven ." De ander zeide : „Neen, het is zeer eenvoudig . Wij gelooven dat we, onder de leiding, van onzen geestelijken leeraar, allereerst onze eigen ziel hebben to leeren kennen, en als we dat gedaan hebben, kunnen we Hem vinden die de Opperste Ziel is in ons ." „En waarom preedikt gij uw leer niet aan alle menschen?" „Wie dorstig is, zal wel uit zich zelve naar de rivier koomen," was zijn antwoord . „En ondervindt ge dat? Koomen ze werkelijk?" Hij glimlachte even en met een zeekerheid, waarin geen spoor van ongeduld of vrees to bekennen was, zeide hij : „Zij moeten allen koomen ." Hij heef t wel gelij k, die eenvoudige bengaalsche monnik . De mensch is inderdaad zoekende naar het voldoen aan nooden, die hem meer waard zijn dan voedsel en kleeding . Hij is uitgegaan
SADHANA .
49
op zoek naar zichzelve . De geschiedenis der menschheid is het verhaal van zijn rein naar het onbekende, zijn onderzoekingstocht naar de verwerkelijking van zijn onsterfelijk Zelf --- zijn ziel . Door de opbloei en het verval van waereldrijken, door het verzamelen van reusachtige rijkdommen en het weeder wegwerpen daarvan in het slijk, door het scheppen van groote symbolische lichamen die gedaante geeven aan zijn droomen en aspiraties, en het weer wegwerpen daarvan als speelgoed van een kindsheid die voorbij is, door het smeeden van tooversleutels, waarmee hij de mysteries der schepping tracht to ontsluiten en door het teleurg~steld wegwerpen van deezen arbeid van eeuwen om weer to keeren tot zijn werkplaats en weeder geheel op nieuw to beginners ; door dit alles gaat de mensch van tijdsperiode tot tijdsperiode naar de volkoomen verwerkelijking zijner ziel, - zijn ziel die grooter is dan de schatten die hij bijeengaart, de daden die hij verrigt, de theorieen die hij opbouwt, zijn ziel wier opgang nimmer belemmerd wordt door dood of ontbinding . Des menschen fouten en misslagen zijn niet gering of onbelangrij k I 4
50
SADHANA .
geweest, zij hebben zijn weg met ontzettende rulnen bestrooid ; zijn smarten waren vreesselijk, als weeen die de geboorte van een reuzen-kind voorafgingen ; zij zijn het voorspel eener vervulling, die in de eeuwigheid ligt . De mensch onderging en ondergaat nog martelingen van veelerlei snort, en zijn bouwsels zijn de altaren, die hij oprigtte tot het brengen van zijn dagelijksche offers, wonderlijk van verscheidenheid en zonder tai . En dit alles zou geheel doelloos en ondragelij k zijn als hij niet door alles heen in zich voelde die diepste vreugde der ziel, die haar goddelijke kracht staalt door lijden en haar onuitputtelijke rijkdommen toetst door ontzegging . Ja, zij koomen alien zonder onderscheid, de pelgrims - zij koomen om in to gaan tot hunne waarachtige beerving der waereld; steeds meer verruimt zich hun bewustzijn, steeds hooger eenheid zoekt het, steeds meer nadert het de eene centrale waarheid, die al-omvattend is . De armoede des menschen is als een of grond, eindeloos zijn zijne behoeften tot hij eindelijk zich zjjner ziele bewust wordt . Tot zoolang is
SADHANA .
51
voor hem de waereld als een onaf gebrooken stroom - een hersenschim die is en teevens niet is . Voor den bewustgewordene is er een vast middelpunt van het Heelal, waaromheen alles zich in harmonie groepeert en vanwaaruit hij de zeegening van een harmonisch leeven kan aanschouwen en genieten . Er is een tijd geweest dat de aarde niets anders was das een neevelige massa, wier molecules ver uiteengedreeven wares door de ontzettende hitte, dat ze nog gees vastheid van vorm verkreegen had en nog gees schoonheid of doelvastheid, dat ze nog enkel hitte en beweeging was . Langsamerhand, nadat haar damp verdigt was tot een rond geheel, door de kracht die er naar streef t alle verspreide dingen onder den invloed van een beheerschend middelpunt to brengen, verkreeg ze haar eigen plaats onder de planeeten van het zonnestelsel, zooals een smaragd in een haissnoer van diamanten . Zoo is het ook met onze ziel . Zoolang hitte en beweeging van blinde impulses en passies haar uiteenrukken in alle rigtingen, kunnen we in waarheid simmer iets waarachtigs geeven nbch
52
SADHANA .
ontvangen . Doch als we door de macht van zelf-beheersching ons middelpunt vinden in onze ziel, door de macht, die harmonie schept tusschen alle strijdige elementen en de gescheidenen vereenigt, dan vereenigen al onze of zonderlij ke indrukken zich tot wij sheid, en vinden al onze oogenblikkelijke gemoeds-impulsen hunne volmaking in lief de; dan blij ken alle nietige voorvallen in ons leeven een eeuwig plan to oopenbaren, en al onze gedachten en daden vereenen zich onafscheidelijk in een inwendige harmonie . De Oepanishads zeggen met grooten nadruk : Ken het Eene, de Ziel . Het is de brag die leidt naay het eeuwige weezen . Dit is het laatste einde des menschen, het Ene to vinden, dat in hem is; dat zijn waarheid is, zijn ziel ; de sleutel, waarmeede hij de poort naay het geestelijk leeven oopent, naay het kooninkrijk der heemelen . Veele zijn zijne begeerten en als razend achtervolgen zij de dingen deezer waereld, want daarin vinden zij hun leeven en hun vervulling . Maar dat wat een is in hem zoekt steeds naay vereening - vereening
SADHANA .
53
in kennis, vereening in liefde, vereening in bedoelen, zijn hoogste vreugde is het bereiken van het oneindig eene in zijn eeuwige eenheid . Vandaar het woord van den Oepanishad : .A lleen zij, wier geest stil is, en geen anderen, kunnen blijvende vreugde bereiken, door de bewustwording in hunne zielen van het W eezen, dat een essentie uit in tallooze vormen . Door alle verscheidenheeden der waereld schrijdt het Eene in oris naar het Eene in alles ; dat is zijn natuur en zijn vreugde. Doch op dien dwaalweg zou het nooit zijn doel bereiken als het zelf geen licht in zich droeg, welks stralen het nu en dan een enkel oogenblik kon rigten op dat wat het zoekt. Het kennen van den Hoogsten in onze eigen ziel is een directe en onmiddellijke intuitie, die niet steunt op eenige reedeneering of demonstratie. Onze oogen zien van natuure een voorwerp als een geheel, niet door het in deelen to splitsen, dock door alle deelen samen to brengen in een vereeniging met onszelf . En zoo is het ook met de intuitie van onze Zielebewustwording, die van natuure en vol-
54
SADHANA .
koomen haar eenheid in den Allerhoogsten verwerkelij kt . De Oepanishad zegt : Deeze godheid die zichzelf manif esteert in de activiteit van het Heelal, woont
altijd in het hart der menschen als de hoogste ziel . Zij, die hem door onmiddelijke gewaarwoording des harten kennen, bereiken ouster f elijkheid. Hij is V ishvakarma; d. i. in een veelheid van vormen en krachten manif esteert Hij zich uitwendig in de natuur ; dock zijn innerlijke manifestatie in onze ziel bestaat in vereening . Daarom gaat onze onderzoekingstocht naar de waarheid door analyse en weetenschappelijke methode, dock onze ervaring der waarheid in onze ziel heeft onmiddelijk plaats en door directe intuitie. De hoogste Ziel kunnen wij niet bereiken door voortduurende vermeerdering van kennis, al breiden wij deeze ook in alle eeuwigheid nit, en dat omdat Zij en is en niet uit deelen bestaat ; kennen kunnen we Haar alleen als hart van ons hart en ziel van onze ziel; we ervaren haar alleen in de lief de en vreugde die we gevoelen als we ons zelf ver-
SADHANA .
55
loochenen en voor Haar staan van aangezicht tot aangezicht . Het diepste en meest ernstige gebed dat ooit uit het menschelijk hart is opgereezen, is uitgesprooken in onze oude taal : 0 gij, zelf oo~enbaarder, oo~enbaar u in mij ! Wij zijn ongelukkig omdat wij schepselen zijn van het zeif - het zeif, dat star is en bekrompen, dat geen licht weerkaatst, dat blind is voor het oneindige . Dat luide is van zijn eigen wanklinkende uitingen -- en niet de zuiver gestemde harp, welker snaren meetrillen met de eeuwige muuziek . Zuchten van teleurstelling en moeheid van to dwalen, ijdele klachten oover het verleeden en angst voor de toekomst pijnigen onze zwakke harten, omdat we onze ziel niet gevonden hebben en de zeif-oopenbarende geest niet in ons manifest is geworden . Vandaar onze kreet : 0, Gaj Verschrikkelijke, red mij met uw genadevollen glimlach, eeuwigh h ! Als een verstikkend doodskleed is deeze zeif voldoening, deeze onverzadigbare greetigheid, dit prat gaan op bezit, deeze domme vervreemding van ons hart,
SADHANA .
Roedra,
o
V erschrikkelijke, scheur dit donkere
floers in tweeen en laat de verlossende plans van uw zeegenende glimlach schijnen in deeze nacht van somberheid, o~dat main ziel ontwake. Lead mij van de onwerkelijkheid tot hel waarachtige, van de duisternis tot het licht, van den dood tot de onster f elijkheid . Maar wie kan
hoopen dit gebed verhoord to zien? Want eindeloos is de afstand tusschen waarheid en onwaarheid, tusschen dood en onsterfelijkheid . En toch, deeze matelooze kloof wordt in een oogwenk ooverbrugd, wanneer de Zelf-oopenbarende zich in de ziel oopenbaart . Daar geschiedt het mirakel, want daar is de plek waar eindig en oneindig elkander ontmoeten . V ader, neem al min zonden geheel van rnij weg !
Want in de zonde kiest de mensch de zijde van het eindige teegen het Oneindige, dat in hem is. In de zonde wordt de ziel verslagen door het zelf . Het is een verlooren spel, waarin de mensch zijn ,,alles" waagt om een deel to winnen . Zonde is de bedekking der waarheid, de omneeveling der zuiverheid van ons bewustzijn . ~n de zonde agen we naar genoegens, niet
SADHANA .
57
omdat die in waarheid gelukbrengend zijn, maar omdat het roode licht van onze hartstocht hen begeerlijk doet schijnen ; wij verlangen naar dingen, niet omdat zij groot zijn in zichzelf, maar omdat onze begeerte ze opblaast en ze groot doet schijnen . Deeze ooverdrijving, deeze vervalsching van het aangezicht der dingen, breekt de harmonie van ons leeven bij elken stag ; wij verliezen het zuivere begrip van de waarde der dingen en worden verward door de valsche aanspraken, die allerlei strijdige leevensbelangen op ons maken . En deeze onmacht om alle elementen zijner natuur onder de eenheid en het toezicht van den Allerhoogsten to brengen doet den mensch de smart voelen van zijne God-verlatenheid, en ontwringt hem het diepernstige gebed : 0 God, o Vader, neem al onze zonden van ons . Gee f ons dat wat goed is, het goede dat het dagelijksch brood onzer zielen is . In onze vreugden blijven wij tot ons zelf beperkt, in het goede worden wij bevrijd en behooren aan alien . Eevenals het kind in de moederschoot zijn leeven ontvangt door de eenheid van zijn leeven met het grootere
58
SADHANA.
leeven van de moeder,
zoo wordt
onze
ziel
slechts gevoed door het goede, dat de erkenning is van haar innerlijke maagschap, de verbinding
met het Oneindige, waardoor zij omringd is en gevoed wordt . Daarom is er gezegd : „Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden" . Want gerechtigheid is het goddelijke voedsel der ziel ; zij alleen kan den mensch verzadigen, kan hem het leeven der Oneindigheid doen leeven, kan hem steunen in zijn groei naar het
V oor U buigen wij ons, van W ien de vreugden van ons leeven koomen . En voor U buigen wij ons, van Wien het goede voor onze zielen komt . V oor U buigen wij ons, Die goed zijt, Die het hoogste Goed zijt, in wien wij een zijn met alle dingen, d, i . in vreede, in eeuwige .
harmonie, in goedheid en lief de . Dc kreet des menschen is om volleedige uitdrukking . Dit verlangen naar zelf-uitdrukking brengt hem er toe rijkdom en macht to zoeken . Doch hij moet leeren inzien dat vergaren nog geen verwerkelijken is .
Het innerlijke licht
verheldert hem, geen uiterlijke dingen . Als dit
SADHANA .
59
licht ontstooken is, dan weet hij plots dat de hoogste oopenbaring des Menschen niet antlers is dan God's oopenbaring in hem . En zijn kreet is om dit eene - de manifestatie zijner ziel, dat is de manifestatie Gods in zijn ziel . De mensch wordt volmaakt, hij bereikt zijn meest volleedige leevensuiting, wanneer zijn ziel zich zelve vindt in het Oneindige weezen, in Avik welks weezen „uiting" is . Het werkelij ke ongeluk des m enschen ligt in de omstandigheid dat hij niet geheel tot uiting komt, dat zijn zelf verduisterd is, verlooren to midden zijner begeerten. Hij kan zich zelf niet booven zijn omgeeving uit voelen, zijn dieper Zelf is als vervaagd, zijn waarheid is hem niet bewust . Daarom is het gebed, dat hij met geheel zijn weezen bidt: Gij, die de manif esteerende geest zijt, mani f esteer u zetf in mij . Dit smachten naar volleedige uiting zijns Zelfs is de diepste drang des menschen, dieper dan zijn drif ten van honger en dorst ter instandhouding zijns lichaams, dieper dan zijn zucht naar rijkdommen en eer. Dit gebed komt niet voort uit zijn eigen bewustzijn alleen ; het is in het hart van alle
6o
SADHANA .
dingen,
hot
is in
de
onophoudelijke roep in
hem van A v i h, den geest der eeuwige uiting. De oopenbaring van hot Oneindige in hot eindige, die hot doel is van alle schepping, is niet in volmaaktheid
to zien in de
bestarde heemelen
of in de schoonheid der bloemen . in des menschen ziel .
Zij is alleen
Want daar zoekt de Wil
zich to manifesteeren in de wil en daar verkeert zich de Vrijheid, om haar einddoel to bereiken, in de vrijheid der onderwerping . Daarom heeft de groote Kooning des Heelals, hot zelf des menschen niet ooverschaduwd met zijn troop --- Hij heeft hot vrij gelaten . In zijn lichamelijk en
geestelijk erganisme,
waardoor hij verbonden is met de natuur,
is
hij onderworpen aan de wetten zijns Koonings, dock in zijn Zelf is hij vrij
Hem niet to er-
kennen . Daar moot onze God de toegang verooveren . Daar komt Hij als eon gast, niet als eon Kooning en daarom moet`Hij wachten op de uitnoodiging
om binnen to treeden .
heeft 's menschen Zelf niet aan Zijne onderworpen, want
daar wil Hij
God
wetten
werven om
onze liefde . Zijn gewapende macht, de natuur-
SADHANA .
wetten, liggen buiten
6I
de poorten
van het Zelf
en slechts schoonheid, die komt als boode van Zijn liefde wordt
toegelaten
binnen dit gebied .
Slechts in dit rijk van den wil wordt anarchie toegelaten ; slechts in het Zelf des menschen kan de dissonant van onwaarheid en ongerechtigheid zich handhaven ; en het kan zoover koomen dat we in angst uitroepen : „Zulk een schrikkelijke wetteloosheid zou nimmer kunnen heerschen als er een God bestond" . Waarlijk, God stond buiten ons Zelf, daar waar Zijn waaksaam geduld geen begrenzing kept en waar Hij nimmer met geweld de deuren oopent, die voor Hem geslooten zijn . Want ons Zelf moet zijn hoogste doel bereiken, onze ziel, en het moet die niet bereiken, gedwongen door Gods macht, dock door de liefde . Zoo moet het met God worden vereenigd in vrijheid . Hij, wiens geest
een geworden is met God,
staat voor het oog der menschen als menschheids schoonste bloem . Daar vindt de mensch wat hij in waarheid is ; want daar wordt Avih tbch geoopenbaard in de menschenziel als de voor hem volmaaktste oopenbaring Gods ; want
62
SADHANA.
daar zien wii de vereening van den allerhoogsten wil met onzen wil, van onze liefde met de eeuwigduurende liefde . Daarom staat hij die waarlijk God liefheeft, bij ons zoozeer in eere bij zijn meedemenschen, dat men in het Westen daar bijna godslastering in zou zien . Wij zien in hem God's wensch vervuld, van ahe hindernissen die zijn oopenbaring in den weg stonden is hier de zwaarste uit den weg geruimd, door hem komt God's eigen opperste vreugde tot vollen bloei in de menschheid . Door hem zien wij heel de menschenwaereld met een wags van goddelijkheid ooverspreid . 7,ijnti leeven, een barning in God's liefdegloed, maakt al onze aardsche liefde luisterrijk . Al de intieme associaties van ons leeven, onze gansche ondervinding van smart en welbehagen, zij groepeeren zich rondom dit verschijnsel van het ontbloeyen der goddelijke liefde, en vormen het drama dat wij in hem zien gebeuren . De ademtocht van een grenzenlooze geheimenis vaart oover het alledaagsche en huiselijke en doet daaruit opklinken een heemelsche en onuitspreekelijk-
SADHANA .
63
heerlijke muziek . De boomen en de sterren en de blauwe heuvelen doen zich aan ons voor als zinnebeelden, zwanger van beteekenis welke nimmer geuit zal kunnen worden . Het is alsof wij den Meester gadeslaan midden onder het bedrijf der schepping eener nieuwe waereld, op het oogenblik dat een menschenziel het zware gordijn van haar eigen ik-heid terzij de schuif t, dat haar sluyer is opgeheeven, en zij zich van aangezicht tot aangezicht bevindt met haar onsterfelijken gelief de . Maar waaruit bestaat deeze toestand? Het is als een lentemorgen, afwisselend in leeven en schoonheid, maar toch eenig en ondeelbaar . Wanneer een menschenleeven, ontkoomen aan de verstrooyingen, zijn eenheid vindt in de ziel, dan wordt voor dat leeven het bewustzijn van het oneindige op eens iets rechtstreeks en natuurlijks eevenals het licht is voor den vlam . Alle botsingen en teegenstrijdigheeden des leevens zijn plotseling verzoend, tusschen weeten, lieven en doen is harmonies vreugde en verdriet worden eeven schoon ; genieting en ontzegging eeven goed ; de tires tusschen het
64
SADHANA .
eindige en oneindige wordt vol van lief de en vloeit oover ; elk oogenblik draagt zijn boodschap meede van de eeuwigheid, vat vormeloos is verschijnt ons in den vorm der bloemen of vruchten ; het onbegrensde draagt ons op de armen als een vader en schrijdt naast ons als een goed vriend . De ziel alleen is het EENIGE in den mensch dat door zijn geaardheid zelve oover alle beperkingen kan zeegevieren en zich bewust wordt van zijn samenhoorigheid met het OpperWeezen . Zoolang wij de innerlijke harmonie nog niet hebben bereikt, en de voikoomenheid van ons weezen, blijft ons leeven een leeven van gewoonten . De waereld schijnt ons nog een werktuig waaroover wij onze heerschappij kunnen doen gelden als het to pas komt, waarteegen wij ons kunnen beveiligen als er gevaar van dreigt, maar die wij nooit ten voile zullen leeven kennen als ons' gelijk, in physieke geaardheid zoowel als in geestelijk leeven en schoonheid.
VAN HET KWAAD
I
5
Van het Kwaad .
De vraag, waarom er kwaad bestaat, is dezelfde als waarom er onvolmaaktheid is, of, met andere woorden, waarom er toch een schepping is . Wij moeten maar gelooven dat het flu eenmaal niet anders kan ; dat al vat geschapen is noodzakelijk niet anders dan onvolmaakt en in verschillende trappen verdeeld kan zijn, en dat het geen zin heef t to vragen : waarom bestaan wij ? De vraag die wel zin heef t en die wij ons moeten stellen is echter: Is die onvolmaaktheid de eindwaarheid? is kwaad een onafhankelijk begrip op-zich-zelf en in zichzelf eindigend? De rivier heeft hair grenzen, haar oevers, maar is daarmee alles van de rivier gezegd? Of zijn het de oevers, waardoor ten slotte het weezen der rivier wordt bepaald? Geeven niet juist deeze belemmeringen zeif aan het water een voorwaartsche beweeging? Het sleeptouw houdt de boot gebonden, maar is het binden het feit waar het op aan komt? Trekt het touw niet tegelijk de boot voort?
68
SADHANA .
De stroom der waereld heef t zijn begrenzingen, anders kon hij geen bestaan hebben, maar zijn bedoeling blij kt niet uit de grenzen die hem weerhouden, maar uit zijn beweeging welke gaat in de richting der volmaking . Het wonder bestaat niet daarin, dat er in deeze waereld hinderpalen moeten zijn en lijden, maar dat er wet moet zijn en orde, schoonheid en vreugde, goedheid en liefde . Het Gods-begrip dat de mensch in zijn weezen heeft, dat is het wonder der wonderen. In zijn innigste leevensoogenblikken heef t hij gevoeld dat wat als onvolmaakt verschijnt, de oopenbaring is van het volmaakte ; eevenals een mensch met een muzikaal gehoor de volmaaktheid van een lied in zich opneemt, schoon inderdaad niet anders dan een opeenvolging van toonen door zijn oor wordt opgevangen . De mensch heeft de paradox ontdekt dat wat begrensd is, binnen zijn grenzen onbegrensd is ; het is in gestadige beweeging, en werpt daarmee van oogenblik tot oogenblik zijn eindigheid van zich . Ja waarlijk, onvolmaaktheid is geenszins een ontkenning van volkoomenheid; eindigheid is geen teegenstelling
SADHANA.
69
van oneindigheid : zij zijn slechts volleedigheid geoopenbaard in deelen, oneindigheid onthuld binnen uiteinden . Smart, het gevoel dat ontstaat uit onze begrensdheid, is geen onveranderlijke factor in ons leeven. Het is niet zelf een einddoel, wat vreugde wel is . Wie er mee in aanraking komt weet teevens dat het geen aandeel heef t in de ware onvergankelijkheid der schepping . Het is voor onze ziel, wat dwaling is in ons verstandelij k leeven . Wie de geschiedenis van de ontwikkeling der kennis nagaat, moet zich een weg banen door het warnet der vergissingen, welke zij in den loop der tij den gangbaar maakte. Toch geloof t geen mensch in ernst dat kennis het aangeweezen middel is om vergissingen in het leeven to roepen . De steeds toeneemende vergewissing der waarheid, dat is het punt van essentieel belang in de geschiedenis der kennis, dat wij moeten vasthouden, met de tallooze vergissingen . Dwaling kan uiteraard geen stationnair begrip zijn ; voor de waarheid moet zij het veld ruimen ; als een zwerveling wordt haar de deur geweezen
70
SADHANA .
zoodra zij het voile logies schuldig blij f t . Wat geidt voor alle dwaiingen van het intellekt, geldt ook voor het kwaad in al zijn gedaanten, zijn weezen is on-duurzaamheid, want het kan nimmer met het bestaande harmonieeren . Ieder oogenblik wordt het terecht-geweezen door de totaliteit der dingen en het blijft aanhoudend wisselen van vorm . Door het to beschouwen als een onveranderlijke grootheid hechten wij er een ooverdreeven beteekenis aan. Als wij de statistiek tot onze beschikking hadden van het geweldige cij f er der sterf to en verrotting in een seconde op onze aarde, zouden wij versteld staan . Doch het zwaard is immer in werking ; al zijn zijn afmeetingen nog zoo geweidig en al is zijn omvang niet to benaderen, toch vermag het geen stremming van eenige beteekenis teweeg to brengen in den stroom van ons leeven ; en als wij om ons heen zien bespeuren wij hoe land, lucht en water geurig en zuiver zijn als altijd voor mensch en flier . Alle statistieken bestaan in poogingen van den mensch om een statische voorsteiling to geeven van wat dynamisch is ; en daarbij krijgen de
SADHANA,
"f t
dingen in omen geest een waarde welke zij in werkelijkheid niet hebben . Hierom is iemand die krachtens zijn beroep nauw betrokken is bij bet een of andere bizondere leevensaspect, geneigd de afmeetingen daarvan to vergrooten ; doordat hij teveel nadruk legt op enkele feiten, verliest hij de waarheid uit bet oog. Een detective beef t weliswaar de geleegenheid misdaden tot in bun kleinste onderdeelen to bestudeeren, dock daarbij raakt hij bet gevoel voor bun betrekkelijkheid in verband met de geheele sociale economie kwijt . Wanneer de natuurweetenschap feiten verzamelt, om den strijd om bet bestaan nader toe to lichten, die gaande is in bet domein des leevens, dan hangt zij ons een tafereel op van een natuur in al haar wreedheid . Maar in deeze geestelijke taf ereelen kennen wij onvergankelij kheid toe aan kleuren en vormen, welke in werkelijkheid spoedig verdwijnen . Het is ermee als met de bereekening van den druk van de lucht op iederen vierkanten centimeter van ons huidoppervlak, ten bewijze dat deeze verpletterend zwaar voor ons moet zijn . Bij elk gewigt hoort eevenwel een teegen-
SADHANA .
wigt en gemakkelijk dragen wij onzen last . Bij den strijd om het bestaan in de natuur zijn de roof dieren van heeden de prooidieren van morgen . Dan is er nog de liefde voor kinderen en kamaraden; de zelf-opoffering welker oorsprong liefde is ; en deeze liefde is het vaste element in het leeven. Indien wij het zoeklicht van onze waarneeming gericht hielden op het feit van den dood, zou de waereld ons een geweldig kneekelhuis lijken ; maar in de waereld des leevens heeft, naar wij ondervinden, de gedachte aan den dood uiterst-weinig vat op onzen geest . Niet omdat het de minst in het oog vallende kant is, maar omdat het de negatieve zijde van het leeven is ; eevenals het, ondanks het feit dat wij ieder „oogenblik" onze oogleeden sluiten, slechts van belang is hoe lang onze oogen oopen zijn . Het leeven in zijn geheel vat den dood nooit ernstig op . Het lacht, het danst en speelt, het bouwt en zamelt op, het lief koost onder de oogen van den dood . Slechts wanneer wij het f eit des doods in een of zonderlij k geval beschouwen, tref t ons zijn weezenloosheid en worden wij van de wijs
SADHANA .
73
gebracht, Wij kunnen een leeven, waarvan de dood deel uitmaakt, niet blijven zien als een ongerept geheel. Het gaat er mee als met het bekijken van een stuk goed onder de mikroskoop . Het doet zich aan het oog voor als een net; wij kijken met verbazing naar de groote gaten en vinden het een beet] e griezelig . De waarheid is eevenwel dat met den dood de werkelijkheid geenszins ophoudt . Hij doet zich zwart voor en zoo doet zich bijvoorbeeld de heemel als een blauwe koepel aan ons oog voor ; dock eevenmin als de heemel blauwe vlekken achterlaat op de vleugels van den voogel, eevenmin kan de dood al wat leef t en beweegt zwart maken . Wanneer wij een kind gadeslaan terwijl het probeert to loopen, zien wij zijn tallooze mislukkingen ; het slaagt nog maar weinig . Als wij onze waarneeming moesten beperken binnen een enge tijdsruimte, zou het een wreed schouwspel zijn . Maar ondanks de herhaalde mislukkingen, zien wij dat er in het kind een onnitputtelijke voorraad goede cooed ooverblijft, die het steeds weer op de been helpt en het ten slotte doet slagen in zijn schijnbaar hoo-
74
SADHANA.
pelooze poogingen . Wij merken dat het zich van al de keeren dat het valt, lang niet zooveel aantrekt aIs van een keer, dat het zich een oogenblik op de been kan houden . Zooals die poogingen van een kind om to loopen nu eenmaal met ongelukken gepaard gaan, zoo koomen wij dagelijks in aanraking met alle moogelijke vormen van lijden, waardoor de onvolmaaktheeden van onze kennis en van de macht waaroover wij beschikken, en van onze wilsbeschikking aan den dag koomen . Maar indien deeze dingen ons slechts onze zwakheeden onthulden, zouden wij sterven van diepe neerslachtigheid. Wanneer wij onze beschouwing beperken tot een bepaald terrein van onze werksaamheeden, dan neemen in den geest van den enkeling zijn mislukkingen en zijn kommer een oneevenreedig groote plaats in ; maar instinctmatig leidt ons leeven ons tot verruiming van ons gezichtsveld . Het geef t ons een ideaal van volmaking, dat ons immer weer buiten onze teegenwoordige beperkingen voert . In ons binnenste koesteren wij een hoop die altijd vodr onze huidige enge ondervinding uitgaat ; het is
SADHANA .
het
onsterfelijke geloof
ons ; het
in
7~
de
oneindigheid
in
zal nimmer een enkele van onze on-
bekwaamheeden als een blijvend feit aanvaarden ; het stelt paal nosh perk aan zijn eigen plan ; het durft staande houden dat de mensch eenheid heef t met God ; en zijn ongebreidelde droomen worden met den dag bewaarh eid . De waarheid zien wij, wanneer wij onzen geest op het oneindige richten . Het ideaal der waarheid ligt niet in de enge teegenwoordigheid, noch in onze rechtstreeksche gewaarwordingen, dock in de bewustwording van het geheel, dat ons een voorproef geef t van wat wij behoorden to hebben, in wat wij
nu
hebben . Bewust of
onbewust hebben wij in ons leeven dit besef van waarheid dat immer grooter is dan het schijnt ; want ons leeven staat met het gelaat gericht naar het oneindige, en het is in beweeging . Zijn streenen is daarom oneindig veel meer dan zijn voltooying, en terwijl het vourtgaat, komt het tot het besef, dat het na een nieuwe bewustwording der waarheid nooit in den steek gelaten wordt in de woestenij van de eindigheid, dock dat deeze het steeds verder
76
SADHANA,
voert naar een streek daarbuiten. Het kwaad slaagt er nooit geheel in den gang des leevens op den grooten verkeersweg op to houden en zijn bezittingen to rooven . Want het kwaad moet verder gaan, het moet groeyen tot het volwassen is en goed; het kan niet stand houden en het Heelal slag leeveren . Als het laatste kwaad zich ergens onbepaaldelijk kon ophouden, zou het in de diepte zinken en het bestaan in zijn wortels zelve aantasten . Zooals het nu is, geloof t de mensch niet aan het kwaad, eevenmin als het er bij hem in zou willen, dat vioolsnaren opzettelijk gemaakt zijn om de uitgezochte kwelling in het leeven to roepen van valsche klanken, hoewel aan de hand van statistieken wiskunstig kan worden beweezen, dat de kans op een wanklank veel grooter is dan die op harmonie, en teegen een mensch die viool kan speelen zij n er duizenden die het niet kunnen . De gebeurlijkheid der volmaking weegt zwaarder dan alles wat er feitelijk mee in teegenspraak is . Zonder twij f el zijn er menschen geweest die stij f en strak beweerden dat het bestaan een absoluut kwaad is, maar de menschheid kan
SADHANA .
77
hun beweeringen nooit voor vollen ernst houden . Hun pessimisme is niet anders dan een houding, hetzij van hun verstand, hetzij van hun gevoel; maar het leeven zelf is optimistisch : het evil vender gaan . Pessimisme is een vorm van drankzucht van den geest, het versmaadt alle heilzame voedsel, het geeft zich oover aan den sterken drank der veroordeeling en schept een kunstmatige moedeloosheid die dorsten doet naar nog sterken drank. Indien het bestaan een euvel ware, zou het geen wijsgeer noodig hebben om het bewij s er voor to leeveren . Het is als iemand schuldig to verklaren aan zelfmoord, terwijl hij ondertusschen springleevend voor u staat . Het bestaan zelf is daar ten bewijze dat het geen kwaad kan zijn . Een onvolmaaktheid, welke niet geheel en al onvolmaaktheid is, dock welke volmaaktheid tot ideaal heef t, moet een voortduurende bewustwording doorstaan . Dus is het het werk van ons intellect, door onwaarheeden de waarheid to verweezenlijken en kennis is niets anders dan het onophoudelijk opbranden der dwaling om het licht der waarheid vrij to maken . Onze
78
SADHANAN
wil en ons karakter moeten tot volmaaktheid koomen door voortduurend allerlei kwaad to ooverwinnen, hetzij in ons zeif, het zij buiten ons, of allebeide ; ons physieke leeven verbruikt lichamelijk elk oogenblik stoffen om het leevensvuur aan to houden ; en ons zeedelijk leeven heeft eeveneens zijn brandstof. Dit leevensproces gaat voort --- wij weeten het, wij hebben het gevoeld; en we hebben een geloof, dat niet geschokt kan worden door op zich zelf staande voorbeelden van het teegendeel, dat de menschheid zich beweegt in de richting van het kwade naar het goede . Want wij voelen dat het goede het positieve element in de menschelijke natuur is, en wat de mensch door alle eeuwen en in alle landen op den hoogsten prijs heeft gesteld, is zijn ideaal van goedheid . Wij hebben het goede leeven kennen, wij hebben het lief gehad, en wij hebben onzen diepsten eerbied betuigd aan hen die in hun leeven een voorbeeld van goedheid waren . Men zal wellicht de vraag stellen ; Wat is goedheid ; wat beteekent onze zeedelijke natuur? Mijn antwoord daarop is, dat wanneer iemand een meer omvangrijke vizi~ van zijn ik-heid
SADHANA .
79
begint to krijgen, wanneer het tot hem doordringt dat hij veel meer is dan hij op het oogenblik schijnt to zijn, hij zich bewust begint to worden van zijn zeedelijke natuur . Dan wordt hij gewaar wat hij nog worden moet, en de toestand welke hij nog niet ondervonden heef t, krijgt meer werkelijkheid voor hem dan die waarin hij zich bevindt . Noodzakelijkerwijs verandert het verschiet van zijn leeven, en zijn wil neemt de plaats van zijn wenschen in . Want de wil is de opperste wensch van het uitgebreider leeven, het leeven welks grootste deel buiten ons oogenblikkelij k bereik ligt, welks voorwerpen voor het meerendeel buiten ons gezicht vallen. Dan ontstaat de strijd van onzen kleineren mensch met onzen grooteren mensch, van onze wenschen met onzen wil, van het verlangen naar dingen welke onze zinnen aandoen met de bedoeling welke in ons hart is . Dan beginners wij onderscheid to zien tusschen wat wij rechtstreeks verlangen en wat goed is . Want goed is, wat wenschelijk is voor ons grootere zelf . Zoo komt dus de zin voor goedheid van een zuiverder kijk op ons leeven,
8o
SADHANAL
dat wil zeggen ons leeven gezien in verband met de geheele uitgestrektheid van het veld des leevens, en waarbij wij reekening houden niet alleen met wat voor onze oogen staat, dock ook met wat wij niet kunnen zien en wat misschien voor het menschelijk oog nimmer to zien zal zijn. De mensch die voor-zichtig is, voelt voor dat leeven van hem hetwelk nog niet bestaat, veel meer dan voor het leeven dat bij hem is ; daarom is hij bereid zijn teegenwoordige uitzichten op to of f eren voor de onbekende toekomst . Daarin wordt hij groot, want hij besef t de waarheid . Zelf s de egoist moet, wil hij met zij n zelfzucht jets berejken, deeze waarheid erkennen, en zijn eerste aandrjften in toom houden met andere woorden, hij moet moreel zijn. Want ons zeedelijk vermoogen is het vermoogen, door middel waarvan wij weeten dat het leeven niet opgebouwd is uit brokstukken, zonder bedoeling en zonder samenhang . Deeze zin van den mensch voor het zeedelijke geeft hem niet alleen de macht om to zien dat zijn ik-heid in onafgebrooken verband staat met den tijd,
SADHANA .
~Y
maar het stelt hem ook in staat to zien, dat hij on-waar is wanneer hij slechts tot zijn eigen ik beperkt blijft . Hij is waarlijk meer dan hij feitelijk is. Hij behoort waarlijk tot persoonen die niet begreepen zijn in zijn eigen persoon lijkheid, en die hij waarschijnlijk zelfs nooit zal leeren kennen ; zooals hij een voorgevoel heef t van zijn toekomstige ik, dat buiten zijn teegenwoordige bewustzijn ligt, zoo heeft hij een vermoeden van zijn grootere 1k, dat buiten de grenzen van zijn persoonlij kheid ligt . Er is niemand die dit gevoel niet in zeekere mate bezit, die nooit zijn zelf zuchtig verlangen heef t opgeof f erd ter wille van iemand anders, die nooit met vreugde heeft geleeden of iets onaangenaams heef t ondergaan omdat het iemand anders genot gaf . Het is een waarheid dat de mensch geen op zich zelf staand weezen is, dat hij een universeel aanzien heeft ; en wanneer hij dit erkent, wordt hij groot . Zelfs de meest kwaad-gezinde zelf zucht zal dit moeten erkennen, wanneer zij de macht zoekt om kwaad to bedrijven; want hij kan niet de waarheid loochenen, en desondanks sterk zijn . Om dus aanspraak I 6
2
SADHANA .
to kunnen maken op de hulp van het ware, moet de zelfzucht in zeekere mate on-zelfzuchtig zijn . Een rooverbende moet zich onderling wel zeedelijk gedragen om als bende niet uiteen to vallen; anderen kunnen zij berooven zooveel zij willen, elkander niet . Om een immoreel voorneemen to doen slagen, moet een deel van haar middelen moreel zijn. Ja werkelijk, zeer dikwijls is het juist onze moreele kracht, welke aan onze macht om kwaad to doen de grootste uitwerking verleent, om andere weezens ten omen bate uit to buiten, of om onze meedemenschen van hun welverdiende rechten to berooven . Het leeven van een dier is a-moreel, want het heef t geen besef van al wat niet binnen den kring van zijn onmiddellijke waarneeniing is ; het leeven van een mensch is in 't ergste geval im-moreel, maar dat wil nets anders zeggen dan dat het een moreelen grondslag moet hebben . Wat immoreel is, is onvolkoomen moreel, juist zooals wat valsch is, tot op zeekere hoogte nog waar is, anders kan het onmoogelijk valsch zijn . Niet zien beteekent blind zijn, dock verkeerd zien beteekent alleen op onvolmaakte wijze zien . De
SADHANA .
$3
zelf zucht van den mensch is het eerste begin van het zien van eenigen samenhang, eenige bedoeling in het leeven; en er is zelf-beperking en gedrags-reegeling toe noodig om to handelen oovereenkomstig de voorschriften daarvan . Een zelf zuchtig mensch verduurt gewillig lasten ter wille van zijn eigen ik, hij lijdt ontbeeringen en gebrek zonder morren, eenvoudig omdat hij weet dat wat last en nood is, beschouwd uit het oogpunt van een kleine tijdsruimte, in een ruimer verschiet bekeeken j uist het omgekeerde is . Zoo is dus wat voor den kleineren mensch een verlies is, voor den grooteren een winst, en omgekeerd . Voor den mensch die voor een idee leef t, voor zijn land, voor den bestwil der menschheid, heeft het leeven een uitgebreide beteekenis, en in diezelfde mate wordt smart minder belangrij k voor hem . Een leeven van goedheid to leeven veil zeggen het leeven van alien to leeven . Genoegen is alleen voor ons eigen ik, doch goedheid houdt verband met het geluk van de geheele menschheid en voor alle tijden . Van het standpunt van het goede verschijnen ge-
$4
SADHANA .
noegen en smart in een geheel ander licht ; en dat gaat zoover dat het genoegen misschien zal worden geschuuwd, en smart in zijn plaats ij verig zal worden opgezocht, en dat de dood zelf wellicht als welkoome gast zal worden begroet, weegens het geeven van een hoogere waarde aan het leeven . Van deeze hoogere standpunten van eens menschen leeven bekeeken, verliezen de standpunten van het goede, van genoegen en smart hun absoluute waarde. Martelaren leeveren er in de geschiedenis het bewij s van, en wij zelf bewijzen het dagelijks door onze kleine martelaarschapjes . Wanneer wij een emmer water uit de zee halen heef t deeze zijn gewigt, maar wanneer wij kopje onder gaan in de zee, vloeyen wel duizend emmers water oover ons hoof d, en we voelen hun gewigt niet. wij moeten den emmer eigenhandig met onze eigen kracht dragen, en zoo zijn genoegen en smart, hoewel zij in het plan van zelf zucht hun volle gewigt hebben, in het moreele plan zooveel ligter to dragen, dat de mensch die eenmaal daar aangekoomen is, ons bijna boovenmenschelijk toeschijnt in, zijn lijdsaamheid onder de zwaarste
SADHANA .
beproevingen, en zijn verdraagsaamheid bij de boosaardigste vervolging . In volmaakte goedheid to leeven is : zijn leeven bewustworden in het oneindige . Dit is de alomvattende leevensbeschouwing die wij kunnen hebben door ons natuurlijk aangebooren vermoogen van de moreele beschouwing van het volleedige leeven . En de leer van Boeddha is, dit zeedelij ke vermoogen tot den hoogst moogelijken graad op to kweeken, to weeten dat het terrein van onze handelingen niet gebonden is aan het plan van ons enge zelf . Dit is het vizioen van het heemelsche rijk van Christus . Wanneer wij tot dat universeele leeven geraken, hetwelk is : het zeedelijke leeven, worden wij bevrijd van de banden van genoegen en smart, en de plaats ontruimd door ons zelf wordt vervuld van een onuitspreekelijke vreugde, ontspringende uit matelooze liefde . In deezen staat is de werksaamheid van de ziel zooveel to meer verhoogd ; alleen ontstaat de beweegkracht niet uit begeerten, dock ligt in haar eigen vreugde . Dat is de Karma-yoga van de Gita, de wijze om een to worden met de oneindige werk-
86
SADHANA.
saamheid, door het beoef enen van de werksaamheid der belangelooze goedheid . Toen Boeddha peinsde oover de wijze om de menschheid to verlossen van den greep der ellende kwam hij tot deeze waarheid : dat wanneer de mensch zijn hoogste doel bereikt, door het persoonlijke to doen opgaan in het universeele, hij vrij wordt van de slavernij van het lijden . Laten wij dit punt eens van alle -kanten bekijken . Een van mijn studenten vertelde mij eens wat hem ooverkoomen was in een storm, en klaagde er oover dat hij aldoor gekweld werd door het gevoel dat deeze groote opschudding in de natuur zich teegenoover hem gedroeg als ware hij niet meer dan een handvol stof . Dat hij een duidelij k onderscheiden persoonlij kheid was met een eigen wil, had niet den minsten -invloed op de gebeurtenissen . Ik wide : „Indien eenige inschikkelijkheid ten opzichte van onze persoonlijkheid de natuur van haar pad kon doen of wij ken, waren het de enkelingen zelf, die het meest to lijden zouden hebben,"
SADHANA .
Maar hij volhardde in zijn twijfel, zeggende dat het volgende f eit bestond, dat niet to ontkennen viel -- het gevoel van „ik ben" . Het „ik" in ons zoekt naar een betrekking, welke alleen geldt voor hem of zonderlij k. 1k antwoordde dat de betrekking van het „ik" verbonden is aan jets wat is „niet-ik Wij moeten dus een medium he"bben hetwelk aan beiden gemeen is, en wij moeten er voikoomen zeeker van zijn, dat dit hetzelfde is voor het „ik" als voor het „niet-ik" . Dit is wat hier herhaald dient to worden . Wij dienen to onthouden, dat deeze persoonlijkheid door hare geaardheid wordt aangedreeven het universeele to zoeken . Ons lichaam kan slechts sterven, als het tracht zijn eigen zelfstandigheid to verteeren, en ons oog verliest de beteekenis van zijn functie, als het slechts zich zelf kan zien . Precies zooals wij zien dat, hoe sterker de verbeeldingskracht is, des to minder denkbeeldig hij is en des to meer in harmonie met de waarheid, zoo zien we ook dat hoe krachtiger onze individualiteit is, des to meer zij oopen staat voor
$$
SADHANAN
het algemeene, want de grootheid van een persoonlijkheid ligt niet in haar zelf dock in haar inhoud die universeel is, zooals ook de diepte van een meer niet wordt afgemeeten naar den omvang van zijn uitholling dock naar de diepte van zijn water . Indien het dus waar is, dat het smachten van onze natuur is naar werkelijkheid, en dat onze persoonlijkheid niet gelukkig kan zijn met een fantastisch heelal van haar eigen schepping, dan is het klaarblijkelijk het beste voor haar, dat onze wil slechts met de dingen ooverweg kan door hun wetten na to leeven en er niet naar welgevallen mee kan omspringen . Deeze onwrikbare zeekerheid van de werkelijkheid dwarsboomt sours onzen wil, en brengt ons dikwijls in de grootste ellende, zooals een kind dat leert loopen zich onveranderlijk bezeert aan de hardheid van de aarde als het valt . Niettemin is het deeze zelf de hardheid, waaraan hij zich pijn doet, welke hem het loopen moogelijk maakt. Eens, toen ik onder een brug doorging, bleef de mast van mijn boot teegen een van de dwarsbalken steeken . Als
SADHANA .
89
de mast maar een oogenblikj e een paar duim geboogen had, of de brug zijn rug maar eeven had opgetrokken als een poes die zich uitrekt, dan was alles in orde geweest . Maar de mast en de brug bekommerden zich niet om mijn hulpeloosheid . Dit is juist de reeden, waarom ik gebruik kon maken van de rivier, en er op zeilen met behulp van een mast en precies om dezelf de reeden kon ik vertrouwen op de brug, als de stroom onbevaarbaar was . De dingen zijn wat ze zijn en als wij er mee om willen gaan, dienen we ze to kennen, en de kennis ervan is moogelijk, omdat onze wensch hun wet niet is . Deeze kennis is ons een vreugde, want de kennis is een van de kanalen onzer verbinding met de dingen buiten ons ; het is ze ons eigen to maken, en aldus de grenzen van ons ik to verwijden. Bij iederen stag hebben we reekening to houden met andere menschen . Want slechts in den flood zijn wij alleen . Een dichter is een ware dichter wanneer hij zijn persoonlijke denkbeelden tot bron van vreugde kan maken voor ,l1e menschen, wat hij niet zou lcunnen does
90
SADHANA.
als hij niet een middel gemeenschappelijk met al zijn toehoorders had . Deeze gemeenschappelijke spraak heeft haar eigen wet, welke de dichter moet ontdekken en navolgen, waardoor hij echt wordt en dichterlijke onsterfelijkheid erlangt . Zoo zien wig dus dat des menschen persoonlijkheid niet zijn hoogste waarheid is ; hij heeft in zich, dat wat universeel is . Als hij moest leeven in een waereld waar zijn eigen ik-heid de eenige factor was waarmee hij reekening had to houden, dan zou dat de ergste gevangenis voor hem zijn die hij zich denken kon, want 's menschen diepste vreugde bestaat in steeds grooter en ruimer worden door steeds meer eenheid met het al. Dit zou, zooals wij hebben gezien, een onmoogelij kheid zijn, indien er geen wet was, gemeenschappelijk voor alien . Slechts door de wet to ontdekken en na to volgen worden wij groot en zijn we in staat het algemeene to verweezenlijken ; terwijl we, zoolang onze persoonlij ke begeerten in strij d zijn met de universeele wet, pijn blijven lijden en nietswaardig zijn.
SADHANA .
91
Er was een tijd dat we baden om bizondere concessies, en verwachtten dat de wetten der natuur voor ons persoonlijk gemak zouden worden opgeschort . Maar flu weeten wij beeter . Wij weeten dat de wet niet buiten werking kan worden gesteld, en in deeze kennis zijn wij sterk geworden . Want deeze wet is niet iets op-zich-zeal en buiten ons ; hij is heelemaal van ons . De algemeene macht welke in de universeele wet wordt geoopenbaard, is een geheel met onze eigen macht . Hij zal onze plannen dwarsboomen waar wij klein zijn en teegen den stroom ingaan ; maar hij zal ons helpen waar wij groot zijn en in oovereenstemming met het al . Zoo winnen wij met behulp der weetenschap, naarmate wij de wetten der natuur beeter leeren kennen, in macht ; en koomen wij de verkrijging van een universeel lichaam steeds naderbij . Ons gezichtsorgaan, ons orgaan van verplaatsing, onze lichaamskracht worden oneindig ; stoom en electriciteit worden onze zeenuwen en spieren . Zoo zien we dat, gelijk er in het geheele organisms van ons lichaam een beginsel van verband is, krachtens hetwelk wij het geheele lichaam
92
SADHANA .
ons eigen kunnen noemen, en het als zoodanig kunnen gebruiken, eeveneens door het gansche heelal dat principe van onaf gebrooken verband aanweezig is, krachtens hetwelk wij de gansche waereld ons meer uitgebreide lichaam kunnen noemen en het dienoovereenkomstig kunnen gebruiken . En in deezen tijd van weetenschap is ons poogen er op gericht, om onze aanspraak op onze universeele ik-heid ten voile vast to stellen . Wij weeten alien, dat onze armoede en ons leed een gevolg zijn van ons onvermoogen om deeze wettige aanspraak to verwerkelijken . Ja waarlijk ! onze vermoogens zijn onbegrensd, want wij staan niet buiten het universeele vermoogen, dat een uitdrukking is van de universeele wet . Wij zijn op weg om ziekte en flood to ooverwinnen, lijden en armoede to beheerschen ; want door natuur-weetenschappelijke kennis koomen wij steeds vender op onzen weg van de verweezenlijking van het algemeene in zijn physiek aspect . En naarmate wij vorderen, zien we flat pijn, ziekte en armoede aan macht niet volstrekt zijn, maar flat het slechts de onvoedoende schikking vat ons of zonderlij ke zelf
SADH ANA .
93
naar ons algemeene Zelf is, waardoor zij in het leeven worden geroepen . Zoo staat het ook met ons geestelijk leeven . Wanneer de enkele mensch in ons opstaat teegen den wettigen reegel van den algemeenen mensch, worden wij in moreelen zin klein, en moeten wij lijden . In zulk een toestand zijn onze gelukte poogingen onze grootste mislukkingen, en door de vervulling onzer begeerten worden wij juist armer. wij hakes naar bizondere voordeelen voor onszelf, wij willen voorrechten genieten, die niemand met ons gemeen kan hebben. Maar alles wat volstrekt bizonder is, moet voortduurend op voet van oorlog blijven met wat algemeen is . In een dergelijken staat van burgeroorlog leeft de mensch altijd achter barricades, en in elke beschaving die op zelfzucht berust, zijn onze tehuizen gees werkelijke tehuizen, maar kunstmatige barrieres om ons heen . Toch klagen we dat we niet gelukkig zijn, alsof er in de natuur der dingen jets was, wat er onafscheidelijk mee verbonden was en wat ons ongelukkig maakte . De geest van het universeele wacht
94
SADHANA.
ons, om ons de kroon van het geluk op het hoofd to drukken, maar onze persoonlijke geest wil er niet van weeten . Het is het leeven van onze ik-heid dat ooveral botsingen en verwikkelingen veroorzaakt, het normale eevenwigt der maatschappij verstoort, en allerlei ellende in het leeven roept . Het is er zoover door gekoomen, dat wij om de orde to handhaven kunstmatige dwangmiddelen moeten scheppen en georganizeerde vormen van tyrannie, en afschuuwelijke instellingen in ons midden moeten dulden, waardoor de menschheid van oogenblik tot oogenblik wordt verneederd. We hebben gezien dat wij, ten einde macht to bezitten, ons dienen to schikken onder de wetten der universeele machten, en in de praktijk moeten verweezenlijken, dat zij ons eigendom zijn . Om gelukkig to zijn, dienen wij dus onzen persoonlijken wil ondergeschikt to maken aan de oppermacht van den universeelen Wil, en moeten wij in waarheid voelen dat het onze eigen wil is . Wanneer wij dien staat bereiken, waarin de schikking van het eindige in ons naar het oneindige, volkoomen is geworden, dan
SADHANA .
95
wordt het lijden zelf een kostbaar bezit . Het wordt een maatstaf, waarmee wij de werkelijke waarde van onze vreugde kunnen afmeeten . De belangrijkste les welke de mensch van zijn leeven kan leeren is niet, dat er lijden bestaat in deeze waereld, dock dat het van hem of hangt om het ten goede to keeren, dat hij in staat is het in vreugde om to zetten . Die les is niet heelemaal voor ons verlooren gegaan en is er geen leevende ziel, die vrijwillig afstand zou willen doen van zijn recht om pijn to lijden, want dat is zijn recht om mensch to zijn . Eens klaagde de vrouw van een arm werkman mij haar bitteren nood, dat haar oudste zoon voor een pons zou worden weggezonden naar het huffs van een rijk bloedverwant . Wat kennelijk bedoeld was als een pooging om haar zorgen to verlichten, werd haar een bron van verdriet, want moeder-verdriet is moeder's eigenste zaak, krachtens het onvervreemdbare recht der moederlief de, en zij dacht er niet aan, er afstand van to doen, omdat de omstandigheeden het voorschreeven. De vrijheid van den mensch is nimmer geleegen
96
SADHANA.
in het vrij-zijn van moeilijkheeden, maar zijn vrijheid bestaat in het vrijwillig op zich neemen van moeilijkheeden als het voor zijn eigen bestwil is, en in het opneemen van den last in zijn vreugde, als een eelement daarvan. Dat is slechts moogelijk wanneer wij verweezenlijken, dat ons persoonlijke zelf niet de hoogste beteekenis is van ons weezen, dat wij den Waereldmensch in ons hebben, die onsterfelijk is, die niet bevreesd is voor flood en lijden, en die smart slechts beschouwt als de keerzijde van vreugde . Hij tot wien flit doorgedrongen is, weet flat, onvolmaakte weezens als wij zijn, het lijden onze ware rijkdom uitmaakt, en ons groot heeft gemaakt en waardig om onze plaats in to neemen onder het volmaakte . Hij weet flat wij geen beedelaars zijn ; flat al wat waardevol is in flit leeven, met klinkende count moet worden betaald, onze macht, onze wijsheid, onze liefde ; flat in de smart is gesymbolizeerd de oneindige moogelijkheid der volmaaktheid, de eeuwige oopenbaring der vreugde; en de mensch, die alle lust in het aanvaarden van smart verliest, zinkt lager en lager tot de diepste
SADHANA .
97
diepte van ellende en degradatie . Slechts wanneer wij de hulp van het lijden inroepen uit ziekelijke lust tot zelf-kwelling, met andere woorden uit louter zelf-bevreediging, wordt het een kwaad, en neemt de smart wrack voor de haar aangedane hoop, door ons in ellende to storten . Want zij is de vestaalsche maagd, gewijd can den dienst der onsterfelijke volmaaktheid, en wanneer zij haar ware plaats inneemt voor het altaar van het oneindige, werpt zij haar donkere sluyer af, en is het onthullen van haar gelaat voor den toeschouwer een oopenbaring van opperste vreugde .
I
7
HET VRAAGBTUK VAN HET ZELF
Het vraagstuk van het Zelf .
Aan de eene pool van mijn weezen ben ik een met de doode materie . Daar moet ik de geldigheid van de universeele Wet aanvaarden . Daar ligt het metselwerk waar mijn bestaan op is gebouwd, heel in de diepte . Zijn steevigheid komt van het f erme houvast der omvattende waereld, en door de volkoomenheid van zijn gemeenschap met alle dingen . Maar aan de andere pool van mijn weezen ben ik van alien of gezonderd . Daar heb ik het cordon van gelijkheid verbrooken en sta ik alleen als enkeling. Ik ben volstrekt eenig, ik ben Ik, en ik ben ongeeevenaard . Het gansche gewigt des heelals kan deeze afzonderlijke persoonlijkheid van mij niet tot niets verpletteren . Haar handhaaf ik ten spijt van de geweldige zwaartekracht van alle dingen . In voorkoomen is zij gering, dock groot in werkelijkheid . Want zij houdt zich staande teegenoover de krachten welke haar willen berooven van haar kenmer-
102
SADHANA .
kende onderscheiding en haar gelijk maken met het stof. Dat is de booven-bouw, die verrijst uit de onbepaalde diepte en duisternis van zijn fundament, in de oopen ruimte, trotsch op zijn of zondering, trotsch, vorm en gestalte to hebben gegeeven aan een enkele afzonderlijke gedachte van den bouwmeester, welke haar duplicaat niet heef t in de heele waereld . Als deeze individualiteit wordt of gebrooken, dan is de scheppingsvreugde, in haar gekristallizeerd, verlooren, al ging niets van het materiaal verlooren en werd er geen atoom vernield. Wij zijn volslagen bankroet als we beroof d worden van deeze specialiteit, deeze persoonlijkheid, die het eenige ding is wat we ons eigen kunnen noemen ; en die, als zij verlooren gaat, ook een verlies voor de heele waereld is . Zij is hoogst kostbaar omdat zij niet algemeen is . En daarom kunnen wij slechts door haar het Heelal meer waarlijk winnen, dan indien wij binnen zijn boezem lagen zonder het bewustzijn van onze onderscheidenheid . Het algemeene zoekt steeds zijn voltooying to bereiken in het afzonderlijke . En
SADHANA,
103
het verlangen dat wij hebben om onze eenigheid ongerept to houden, is in werkelijkheid het verlangen van het Heelal, optreedend in ons . Het is onze vreugde in het oneindige, welke ons vreugde in onszelf geeft . Dat deeze of zonderlij kheid van het „ik" door den mensch wordt beschouwd als zijn kostbaarste bezitting, wordt wel beweezen door het lijden dat hij voor haar doorstaat en de misdaden die hij voor haar op zijn geweeten heeft . Doch het bewustzij n zij ner of zondering is gekoomen door het eeten van den vrucht der kennis . Het heef t den mensch tot schande en misdaad en dood gebracht ; toch is het hem dierbaarder dan het paradijs waar het 1k ligt, veilig sluimerend in volmaakte onweetendheid in den schoot van moeder natuur . Het is een aanhoudend lijden en strijden voor ons, om de afgescheidenheid van dit „zelf" van ons to handhaven . En werkelijk, het is dit lijden, waarnaar zijn waarde wordt afgemeeten . Een zij de van de waarde is opof f ering, welke aangeef t hoe groot de kosten geweest zijn . De andere zij de is het bereikte resultant, dat veer-
104
SADHANA,
geeft hoeveel gewonnen is . Indien het „zelf" niets antlers voor ons beteekende dan pijn en opof f ering, kon het geen waarde voor ons hebben en zouden we onder geen voorwaarde vrijwillig zulk een opof f ering op ons neemen . In dat geval zou er in 't geheel geen twij f el zijn of het hoogste doel der menschheid zou bestaan in de vernietiging van het „ik" . Doch indien er een overeenkomstige winst is, indien het eind niet is een leegte dock eene vervulling, dan is het duidelijk dat zijn negatieve eigenschappen, zijn lijden zelf en zijn opofferingen, zijn kostbaarheid slechts verhoogen . Dat dit zoo is, is beweezen door hen, die zich bewust zijn geworden van de positieve beteekenis der ik-heid, en die de daaruit ontstane verantwoordelijkheid greetig op zich hebben genoomen, en zich opof f eringen hebben getroost zonder to aarzelen . Na de voorafgaande inleiding zal het mij gemakkelijk vallen een antwoord to geeven op een vraag, mij eens gedaan door een van mijne hoorders, of Indie de vernietiging van het Zelf niet hield voor het opperste doelwit der menschheid?
SADHANA .
105
In de eerste plaats dienen wij in het oog to houden, dat de mensch zijn gedachten nooit letterlijk onder woorden pleegt to brengen, tenzij dan in de alleronbeduidendste zaken . Zeer dikwijls zijn 's menschen woorden in het geheel geen gesprooken taal, dock bloot een gebarentaal als die der stommen . Misschien geeven zij een aanduiding van zijn gedachten, uitdrukken doen zij ze niet . Hoe meer zijn gedachten zijn leeven raken, des to meer dient men zijn woorden to neemen in het samenweefsel van zijn leeven . Vie zijn bedoeling trachten to benaderen door middel van een woordenboek, bereiken slechts in technischen zin het huffs, want zij stuiten op den buitenmuur en kunnen den ingang tot den voorhal niet vinden . Dit is de reeden waarom de leeringen van onze grootste prof eeten aanleiding geeven tot eindelooze meeningsverschillen, wanneer wij trachten ze to verstaan door hun woorden na to loopen, en niet door deeze in ons eigen leeven tot werkelijkheid to brengen . Zij die gestraft zijn met de gave van den geest naar den letter, zijn de ongelukkigen die steeds druk beezig zijn
ro6
SADHANA .
met hunne netten en zoo doende het visschen veronachtsamen . Niet alleen in het Boeddhisme en in de Indische godsdiensten, dock eeveneens in het Christendom wordt het ideaal der zelf verzaking met het grootste vuur gepreedikt . In het laatste is het zinnebeeld van den flood gebruikt om de gedachte uit to drukken van 's menschen verlossing van het onware leeven . Het is hetzelfde als Nirvana, het zinnebeeld van de uitdooving van de lamp. In den typischen gedachtengang van Indie, wordt de meening gehandhaafd, flat de ware verlossing des menschen is : de verlossing van Avidja, van onweetendheid . Zij is niet geleegen in de verwoesting van wat positief en werkelijk is, want flat is niet moogelijk, dock in het uit den weg ruimen van wat negatief is en ons gezicht op de waarheid verspert . wanneer deeze belemmering, flat is : de onweetendheid, is weggenoomen, flan eerst wordt het ooglid opgetrokken, wat geen nadeel is voor 't oog. Het is onze onweetendheid, die maakt flat wij denken flat ons „zelf" als „zelf" werkelijk is,
SADHANA .
107
dat zijn volkoomen beteekenis in zichzelf geleegen is . wanneer we het „zelf" uit dat verkeerde oogpunt bezien, dan trachten wij zoo to leeven, dat wij het „zelf" tot allerlaatste doel van ons leeven maken . Dan zijn wij tot teleurstelling gedoemd, eevenals de mensch die tracht zijn bestemming to bereiken door het stof van den weg steevig met zijn handen vast to pakken . Ons „zelf" heeft geen middel om ons vast to houden, want zijn eigen aard is voort to gaan ; en door ons vast to klemmen aan deezen draad van ons „zelf" die door het weefgetouw des leevens gaat, kunnen wij hem niet dienstig maken voor het kleed waarin hij wordt geweeven. wanneer een mensch uitgebreide toebereidselen tref t voor een genieting van zij n „zelf", ontsteekt hij een vuur, dock heeft geen deeg om brood van to bakken ; het vuur laait op en verteert zichzelf tot het uitgedoof d is, als een teegennatuurlijk beest, dat zijn eigen nakoomelingschap opeet en sterf t . In een onbekende taal stellen de woorden zich als dwingelanden op den voorgrond. Zij houden ons teegen, dock zeggen nets . Om van
Io8
SADHANA.
deeze kluisters van woorden to worden bevrijd, moeten wij van de Avidja, onze onweetendheid, zien of to koomen, en dan zal onze geest zijn vrijheid vinden in de innerlijke gedachte . Maar het zou dwaas zijn to zeggen, dat onze onkunde van de taal slechts kan worden verbannen door vernieling van de woorden. Neen, wanneer de volmaakte kennis komt, blij f t elk woord op zijn plaats, alleen binden zij ons niet aan zich vast, dock laten ons door en voeren ons tot de gedachte welke is : bevrijding. Aldus is het Avidja alleen, die het zelf tot een kluister voor ons maakt, daar zij ons in den waan brengt, dat het een doel op zich zelf is, en daar zij ons verhindert to zien, dat het de idee bevat welke zijn grenzen ooverschrijdt Daarom komt de wijze en zegt : „Mack ons vrij van de Avidja; ken Uwe ware ziel en red U zelf van den greep van het zelf dat U gevangen houdt ." Wij winnen onze vrijheid wanneer wij onze meest ware natuur bereiken . De mensch die kunstenaar is, vindt zijn vrijheid in de kunst, wanneer hij zijn ideaal in de kunst vindt . Dan
SADHANA .
109
is hij bevrijd van zijn moeizame poogingen tot nabootsing, en van de prikkel der goedkeuring door het publiek . Het is niet de tack der godsdienst om onze natuur to verdelgen, dock om haar to vervullen . Het Sankritsche woord dhayma, dat gewoonlijk in het Engelsch wordt vertaald als godsdienst, heef t in onze taal een dieperen zin . Dhayma is de binnenste natuur, de essens, de onvoorwaardelijke waarheid van alle dingen . Dhayma is de uiterste bedoeling, die in ons zelf werkende is . Wanneer er jets verkeerds is gedaan, zeggen wij dat dhayma geschonden is, daarmee willende zeggen, dat onze ware natuur is verleugend . Doch deeze dhayma, welke is de waarheid in ons, treedt niet oopenlijk aan den dag, omdat zij onafscheidelijk aan ons verbonden is . En wel zoo weinig zichtbaar is zij, dat men heef t when staande houden, dat zondigheid des menschen ware natuur is, en dat ieder mensch alleen door de bizondere gratie God's kan worden verlost . Dit staat gelijk met to zeggen, dat het de natuur van het zaad is
110
SADHANA .
binnen zijn bolster opgevouwen to blijven en dat het slechts door een bizonder mirakel tot een boom kan uitgroeyen . Doch weeten wij niet dat de uiterlijke schijn van het zaad in teegenspraak is met zijn ware natuur? Wanneer gij het onderwerpt aan een scheikundige ontleeding, vindt gij er wel koolstof en proteme in en nog een meenigte andere dingen, niet echter de idee van een takken-schietende boom . slechts wanneer de boom begint vorm en gedaante to krijgen, krijgt gij zijn dharma to zien, en dan kunt gij zonder eenigen twij f el bevestigen, dat het zaad, dat men in een vergeeten hoekje liet rotten in den grond, in zijn dharma, in de vervulling van zijn ware natuur, was teegengewerkt . Wij weeten hoe in de geschiedenis der menschheid het leevende zaad in ons is ontsprooten . Wij hebben gezien hoe de groote bedoeling in ons vorm en gedaante kreeg in het leeven van onze grootste mannen, en wij hebben gevoeld, dat schoon er talrijke afzonderlijke leevens zijn, welke zonder uitwerking schij nen, het eevenwel hun dharma niet is onvruchtbaar to blijven ; het staat immers
SADHANA.
III
aan hen, hun omhulling to verbreeken en zich to vervormen in een krachtige geestelijke loot, opgroeyend in licht
en lucht, en takken schie-
tend in alle richtingen . De vrijheid van het zaad is in het bereiken van zijn dhayma,
zijn natuur en bestemming
om een boom to worden ; het niet-in-vervullingkoomen is zijn kerker . De opof f ering waardoor een ding zijn vervulling bereikt, is niet een opoffering eindigend in den dood ; het is het of werpen van de boeyen, waardoor
de vrijheid
gewonnen wordt . Wanneer wij het hoogste ideaal van vrijheid kennen dat iemand heeft, kennen wij zijn dhayma, de essens van zijn natuur, de werkelijke teekenis van zijn „zelf" .
be-
Op het eerste gezicht
schijnt het, dat de mensch datgene onder vrijheid verstaat, waardoor hij de onbeperkte geleegenheid krijgt tot zelf-bevreediging en zelf-verheffing . Maar het is wel zeeker, dat dit niet door de geschiedenis wordt bevestigd . Onze zieners waren altijd
menschen
of fering leef den .
die het
leeven
De hoogere
der zelfop-
natuur in
den
mensch is steeds zoekend naar jets dat booven
SADHANA .
112
buiten zich
en
zelf uitgaat, en niettemin zijn
diepste waarheid is : dat een beroep doet op zijn voile of f ervaardigheid en tbch in deeze opoffering
zijn
eigen beloon ing vindt . Dit is
's menschen dharma, zijn godsdienst, en 's menschen Zelf is het vat waarin deeze opof f ering ten aitaar wordt gedragen . Wij kunnen ons eigen ik beschouwen in zijn tweeerlei gedaante :
de ikheid die zichzelf ten
toon stelt, en het zelf dat zichzelf to buiten gaat en aldus de eigen bedoeling aan het licht brengt . Om zich zelf ten toon to stellen, tracht de ikheid gewigtig to zijn, zich to stellen op het voetstuk der eigen opeenstapeling, en alles voor zich zelf to behouden . Om zich zelf aan het licht to brengen geef t het eigen ik alles prij s wat het
heef t,
waardoor het volkoomen wordt
gelijk een bloem die zich ontvouwd heeft uit de knop, en nu al den zoeten geur uit haar schoone kelk rondom verspreidt. De lamp bevat haar eigen olie en houdt die vast, zoodat er geen druppel verlooren gaat. Daardoor staat zij buiten alle andere voorwerpen om haar heen, en zamelt zij alles voor zich zelf
II
SADHANA .
op. Doch wen ontstooken, komt hare beteekenis terstond „aan het licht" ; hare betrekking tot en nabij,
alle dingen, veraf
is gevestigd, en
vrij elij k of f ert zij haar voorraad tot den laatsten droppel, om de vlam to voeden . Zulk een lamp is ons Zelf.
Zoolang het zijn
bezittingen blijft vergaren, blijft het zelf in het duister
gehuld,
en
is
het
met zijn ware bedoeling .
in
teegenspraak
Doch nauw is het
eigen licht ontstooken of het vergeet zich zelf terstond, houdt het licht omhoog, en voedt het met al wat het heeft ; want daarin ligt zijn oopenbaring. Deeze oopenbaring
is de vrijwording
welke Boeddha preedikte .
Hij verlangde dat
de lamp haar olie of zou staan . loos prijsgeeven is echter een
Het doel-
nog armzaliger
duisternis en dat kan nooit zijn bedoeling zij n geweest .
De lamp moet haar olie of staan aan
het licht, en aldus de bedoeling welke in de vergaring ligt,
vrij
maken.
De weg die Boeddha
Dit
is
aanwees, was
beoefenen der zelf-verloochening
bevrijding . niet het
zonder meer,
dock het uitdijen der liefde . En daarin ligt de ware beteekenis van Boeddha's preediking . I
8
114
SADHANA .
Wanneer we zien dat de staat van Nirvana, door Boeddha gepreedikt, door liefde bestaat, dan weeten wij zeeker dat Nirvana het hoogte punt van liefde is . Want liefde is een doel in zich zelf .. Bij alles rij st anders de vraag in ons op „Waarom?" en we hebben er een reeden voor noodig. Doch als we lief hebben, is er geen plaats voor het „waarom" ; de liefde is het antwoord op zichzelf . Zonder twij f el drij f t zelf zuchtigheid den mensch tot weggeeven . Doch de zelf zuchtige mensch doet het onder dwang . Dat is als het plukken van een vrucht als zij onrijp is ; ge moet haar van den boom rukken en de tak beschadigen . Maar wanneer iemand lief heef t, wordt het geeven hem een uiting van blijdschap, als de oovergave van de rijpe vrucht door den boom . Al onze bezittingen krij gen gewigt door de onophoudelijke zwaartekracht onzer zelfzuchtige begeerten ; wij kunnen ze niet gemakkelijk van ons of werpen . Zij schijnen bij onze eigen natuur to behooren, aan ons vast to zitten als een dubbele huid en wij bloeden wanneer wij ze van ons losmaken . Maar als de liefde ons
SADHANA .
115
beheerscht, werkt haar kracht in teegenoovergestelde richting .
De dingen die zoo onafschei-
delijk
samenhingen,
met
ons
verliezen
hun
adhaesie en gewigt, en we bemerken dat ze niet van ons hooren. En wel verre dat het weggeeven ervan een verlies voor ons is, ervaren wij dat daarin de vervulling van ons weezen is . Aldus vinden wij in volmaakte liefde de bevrijding van
ons zelf.
Slechts dat wat uit
liefde wordt gedaan, wordt in vrijheid gedaan, hoeveel pijn het ook mooge veroorzaken . Dientengevolge is werk uit liefde bevrij ding in
de
load . Dit is de beteekenis van de leer van het belangelooze werk in de De
Gta
zegt : actie
beeren, want slechts
Gta. kunnen wij
niet ont-
in de load oopenbaren
wij onze natuur . Doch deeze oopenbaring is niet volmaakt zoolang onze laden niet vrij zijn . Inderdaad, onze natuur wordt vervaagd
door
werk, dat we doen onder den drang van gebrek of vrees .
De moeder oopenbaart zich in den
dienst van haar kinderen, zoo bestaat ook waarachtige vrijheid niet
in het vrij-zijn
onze
van
I I6
SADHANA .
actie, dock in bevrijding in actie en deeze kan slechts worden verkreegen in het werk uit liefde . God's oopenbaring is in zijn scheppingswerk, en het wordt gezegd in de Oepanishad: kennis, macht en handeling behooren tot zijn natuur ; zij zijn hem niet van elders opgelegd . Daarom is zijn werk zijn bevrijding, en in zijn schepping verweezenlijkt hij zichzelf . Hetzelfde wordt elders in andere woorden gezegd : Uit vreugde spruit dit gansche scheppingswerk, door vreugde blijft het in stand, naar vreugde schrijdt het voorwaarts en in vreugde treedt het in . Dit beteekent, dat God's schepping niet haar oorsprong heef t in eenige nooddwang ; zij ontstaat uit de volheid zijner vreugde; het is zijn liefde die creeert, daarom is de schepping zijn eigen oopenbaring . De kunstenaar, die zich vermeit in de volheid van zijn artistieke gedachte, objectiveert deeze en wint haar aldus volleediger, door haar op een afstand van zich to houden . Het is vreugde die onszelf van ons losmaakt, en er dan vorm aan geef t in schepping van liefde, opdat het meer volkoomen ons eigen worde. Vandaar dat deeze
SADHANA.
117
scheiding onvermijdelijk is, geen scheiding uit weerzin dock eene uit lief de . weerzin heef t slechts het eene element in zich, dat der afscheuring en verwij Bering . Doch liefde heef t er twee, het element der scheiding Bat slechts schijnbaar is, en Bat der vereeniging, Bat de allerlaatste waarheid is. Eeven als wanneer een vader zijn kind van zijn armen omhoog werpt, het den schijn heeft van afstooting, terwijl juist het omgekeerde de waarheid is . Dus moeten wij begrij pen Bat de beteekenis van ons zelf niet to vinden is in zijn afscheiding van God en de menschheid, dock in de onophoudelijke verweezenlijking van de yoga, de vereeniging; niet aan de zijde van het doek waar niets op staat, dock aan de zijde waar het schilderij in wording is . Dit is de reeden, waarom de afgescheidenheid van ons Zelf door onze wij zen als maya, als een illuzie, is beschreeven, omdat het geen innerlij ke werkelij kheid in zich zelf heef t . Het ziet er hachelijk uit, het voert zijn afzondering op tot duizelingwekkende hoogte en werpt een zwarte schaduw op het schoone gelaat des
Y
I8
SADHANA.
bestaans ; van buiten of gezien heeft het den schijn
van
een
plotselinge
breuk,
en vernietigend ; het is trotsch,
het staat klaar om de waereld rijkdom to berooven een
oogenblik
to
om
voldoen,
opstandig
bazig en dwars;
aan om
van al zijn de grit met
van roeke-
looze, wreede, snoode hand al de veeren van den goddelijken voogel der schoonheid to plukken om er voor een dag de eigen leelijkheid mee to bedekken ; ja! waarlij k heet het in de legende van den mensch, dat hij voor eeuwig en altij d het stempel der ongehoorzaamheid op het voorhoof d draagt ; toch is dit alles slechts een maya, omhulling met Avidja; het is de neevel, het is niet de zon ; het is de zwarte rook als een voorboode van het vuur der lief de . Stel u voor een wilde, die in zijn onweetendheid denkt, het het papier van het bankbilj et is waar de tooverkracht in zit, krachtens welke de bezitter alles kan krijgen wat hij maar wil .
Hij
hoopt de papieren op, stopt ze weg, doet er allerlei dwaze dingen mee, om ten slotte als hij alles beproef d heef t en er geen raad meer mee weet, tot de droevige conclusie te . koomen, dat
SADHANA .
119
ze volstrekt waardeloos zijn en hij ze wel in 't vuur kan gooyen . Maar een verstandig mensch weet dat het papier van het bankbiljet niets dan maya is, en nietswaardig zoolang het niet bij de bank is ingewisseld . Het is slechts Avidja, onze onweetendheid, die ons doet gelooven, dat de of gescheidenheid van ons Zelf op-zich-zelf waarde heeft zooals het papier van het bankbiljet, en als onze handelingen door dat geloof worden geleid, wordt ons Zelf waardeloos gemaakt . Slechts indien de Avidja wordt weggenoomen, komt dat eigen ik tot ons, met een rijkdom welke onschatbaar is . Want Hij oopenbaart zich in vormen, die Zijn vreugde aanneemt . Deeze vormen zijn of gescheiden van Hem, en de waarde die deeze vormen hebben, is slechts wat zijn vreugde er aan heef t meedegedeeld . Wanneer wij deeze vormen weer omzetten in die oorspronkelij ke vreugde, welke liefde is, dan maken wij ze bij de bank to-gelde en leeren hun waarde kennen. Wanneer zuivere noodsakelijkheid den mensch tot zijn werk dringt, krijgt het den acrd van toevalligheid en verplichting, bet wordt ecu
120
SADHANA .
geleegenheidskarweitj e, dat in den steek gelaten wordt en ineenstort wanneer de noodsakelij kheid een andere richting uitwij st . Doch als het werk het gevolg is van vreugde, vertoonen de vormen, welke het aanneemt, de elementen der onsterfelijkheid . Het onsterfelijke in den mensch deelt dan daaraan zijn eigen hoedanigheid van duursaamheid meede . Ons Zelf is als vorm van God's vreugde, zonder dood . Want zijn vreugde is amritam, eeuwig. Dit is het in ons, dat ons doet twijfelen aan den dood, zelf s wanneer het feit van den dood niet to betwij f elen valt . Door de vereeniging van deeze teegenstelling in ons, koomen we tot de waarheid dat er harmonie is in het dualisme van leeven en dood . Wij weeten dat het leeven eener ziel, die eindig is in zijn uiting en oneindig in zijn beginsel, door de poorten des doods moet gaan op zijn rein ter verweezenlijking der oneindigheid. Het is de dood welke monistisch is, hij bevat geen leeven . Het leeven echter is dualistisch ; het heeft een schijn zoowel als een weezen ; en de clood is die schijn, die may , welke eei
SADHANA .
121
onafscheidelijke metgezel van het leeven is . Ons Zelf moet om to leeven een voortduurende verandering en groei zijner vormen doormaken, hetgeen wij zouden kunnen noemen een voortduurende dood en een voortduurend leeven, welke tegelijkertijd voortgaan . Het is werkelijk den dood uitlokken wanneer wij weigeren den dood to aanvaarden ; wanneer wij aan den vorm van het zelf een vaste onveranderbaarheid willen geeven ; wanneer het ik geen aandrif t voelt welke het dringt tot uitgroei buiten zichzelf ; wanneer het zijn grenzen als finaal beschouwt en dienoovereenkomstig handelt . Dan komt de oproep van onzen leeraar om deezen dood to sterven; niet een oproep tot vernietiging dock tot eeuwig leeven . Het is het uitdooven der lamp in het morgenlicht ; niet de vernietiging van het zonnelicht. Het is weezenlijk niet antlers dan dat ons wordt gevraagd om welbewust den innigsten wensch, dien wij in ons binnenste binnen koesteren, in vervulling to doen gaan . Wij hebben tweeerlei snort begeerten in ons weezen, en het moest ons streeven zijn deeze ji har onie to brengen. In het gebied van onze
122
SADHANAN
physieke natuur hebben wij het eene stel, waarvan wij ons steeds bewust zijn . Wij willen genieten van spij zen en dranken, wij hunkeren naar lichamelijk genoegen en gerief . Deeze begeerten zijn ego-centrisch ; zij houden slechts verband met hun respectieve impulsen . De smack van ons geheemelte is sours lijnrecht i n strijd met wat onze maag verdragen kan . Maar wij hebben een tweede stet, het verlangen van ons physieke stelsel als geheel, en daarvan zijn we ons gewoonlijk niet bewust . Het is de zucht tot gezondheid . Deeze doet aldoor haar werk, verbeetert en herstelt, tref t nieuwe reegelingen in geval , van een ongeluk, en herstelt handig het verstoorde eevenwigt . Zij houdt verband met de vervulling van onze onmiddellijke lichamelijke begeerten, dock strekt zich nit buiten den teegenwoordigen tij d . Het is het beginsel van onze lichamelijke welgesteldheid, het schakelt ons leeven aaneen met zijn verleeden en met zijn toekomst en handhaaft de eenheid van zijn deelen . Wie verstandig is, weet dit, en zorgt dat zijn andere lichamelijke verlangens hiermee in oovereenstemming zijn,
SADHANA .
123
Wij hebben nog een grooter lichaam, het sociale lichaam . De maatschappij is een organisms en als onderdeelen daarvan koesteren wij ieder onze eigen wenschen . Wij wenschen genoegens en voorrechten voor ons zelf alleen . Wij willen minder betalen en meet bekoomen dan ieder ander . Dit is oorzaak van plukharen en vechten . Maar teevens is daar in ons die andere wensch, die zijn wil doet gelden in de diepte van het sociale weezen . Het is de zucht tot welstand der maatschappij . Deeze gaat de perken van het teegenwoordige en het persoonlijke to booven . Zij staat aan de zijde der oneindigheid . Hij die een wijs man is, tracht de wenschen die gericht zijn op zelf-bevreediging in oovereenstemming to brengen met de wenschen naar het sociaal goede, en slechts aldus kan hij zijn hooger zelf verweezenlij ken . In zijn eindige aspect is het zelf zich bewust van zijn afzonderlijkheid, en daarin is het meedoogenloos in zijn pooging om meet onderscheiding to hebben dan ails anderen . Doch in zijn oneindig aspect is het zijn verlangen
124
SADHANA .
tot die harrnonie to koomen, welke tot zijn volmaking voert, niet slechts tot vergrooting . De bevrijding van onze lichamelijke natuur bestaat in het verkrijgen van gezondheid ; van ons sociale weezen in het verkrijgen van goedheid ; en van ons zelf in het bereiken der liefde . Pit laatste is wat Boeddha beschrij f t als extinctie de extinctie der zelf zucht -- wat de f unctie is der liefde, en welke niet tot duistcrnis voert dock tot verlichting . Pit is het bereiken van bodrai, of de ware ontwaking ; het is de oopenbaring in ons van de oneindige vreugde door toedoen van het licht der liefde . Ons zelf moet door zijn zelfheid, welke onafhankelijk is, geraken tot de ziel welke harmonieus is. Deeze harmonie kan nooit door dwang tot stand koomen . Zoo moet dus onze wil, in de geschiedenis van zijn groei, door onafhankelijkheid en opstandigheid heen, tot de uiterste volkoomenheid geraken . Wij moeten de moogelijkheid van den negatieven vorm der vrijheid, de bevoorrechting, hebben, voordat wij den positieven vorm, de liefde, kunnen bereiken .
SADHANA.
125
Deeze negatieve vrijheid, de vrijheid van den eigen wil, kan aan haar hoogste verweezenlijking den rug toekeeren, zich er geheel van losmaken kan zij niet, want dan zal zij haar eigen zin verliezen . Onze eigen wil heeft vrijheid tot op zeekere hoogte ; hij kan ervaren wat het is, van het pad of to wijken, dock hij kan niet onbepaald in die richting voortgaan . Want aan onzen negatieven kant zijn wij eindig . Bij ons kwaad-doen en in onzen loopbaan van disharmonie moeten wij eens tot een end koomen . Want kwaad is niet oneindig, en disharmonie kan geen end op zich zelf zijn . Onze wil heeft vrijheid, ten einde in staat to zijn uit to vinden, dat zijn ware loopbaan op goedheid en liefde gericht is . Want goedheid en liefde zijn oneindig, en slechts in het oneindige is de volkoomen verweezenlijking der vrijheid moogelijk . Zoo kan dus onze wil vrij zijn, niet ten opzichte van de begrensheid van ons zelf, niet waar hij maya is en ontkenning, dock ten opzichte van het onbegrensde waar liefde en waarheid zijn. Onze vrijheid kan niet teegen haar eigen vrijheidsbeginsel ingaan en desondanks vrij
126
SADHANA .
blijven ; zij kan niet zelfmoord pleegen en desondanks in leeven blijven . Wij kunnen niet zeggen dat wij oneindige vrijheid zouden moeten hebben om onszelf aan banden to leggen, want het aan banden leggen maakt een end aan de vrijheid . In de vrijheid van onzen wil hebben wij dus weer datzelfde dualisme van schijn en weezen onze eigen wil is niet anders dan de schijn van vrijheid, en liefde is het weezen . Wanneer wij deeze schijn onafhankelijk van het weezen trachten to maken, brengt onze pooging ellende teweeg en bewijst zij ten slotte haar eigen nietswaardigheid. Alles heeft zijn dualisme van maya en satyam, schijn en waarheid. Woorden zijn maya Wanneer zij louter klanken zijn en eindig, zij zijn satyam Wanneer zij gedachten zijn en oneindig. Ons zelf is maya waar het louter persoonlijk is en eindig, waar het zijn of zondering als volstrekt beschouwt ; het is satyam waar het zijn essens in het Heelal herkent en oneindig, in het opperste Zelf, in ~aramatman . Dit is wat Christus bedoelt, wanneer hij zegt : „Vddrdat Abraham bestond, ben
SADHANA .
127
ik" . Dit is het eeuwige ik ben, dat spreekt bij monde van het ik ben dat in mij is. Het persoonlijke ik ben bereikt zijn volkoomen bedoeling wanneer het zijn vrijheid van harmonie in het oneindige ik ben verweezenlijkt. Dan ontstaat zijn mukti, zijn verlossing uit de slavernij van maya, van schijn, welke ontstaat uit avidfZ, uit onweetendheid, zijn bevrijding in cantam civam advaitam, in de volkoomen gemoedsrust, in de waarheid, in de volmaakte activiteit in goedheid, en in de volmaakte vereeniging in lief de . Niet slechts in ons zelf dock eeveneens in de n atuur is er deeze of gescheidenheid van God, welke door onze wijsgeeren is beschreeven als maya, omdat de afgescheidenheid niet opzich-zelf bestaat, zij is geen afsluiting voor God's oneindigheid van buiten af . Het is zijn eigen wil die zichzelf paal en perk gesteld heeft, zooals de schaakspeeler zijn wil beperkt met betrekking tot het zetten van de stukken . Willens treedt de speeler in bepaalde betrekkingen met elk stuk afzonderlijk en verweezenlijkt aldus de vreugde van zijn macht door deeze eigenste
128
SADHANA .
beperkingen. Niet dat hij de stukken niet kan zetten naar believers, maar indien hij dat doet dan is er geen spel moogelijk . Indien God den rol van almacht op zich neemt, is het gedaan met zijn schepping en verliest zijn macht alle beteekenis . Want macht moet, om zich als macht to doers gelden, binnen zeekere grenzen handelen . God's water moet water zijn, zijn aarde kan nooit iets anders dan aarde zijn. De wet die ze tot water en aarde heeft gemaakt, is zijn eigen wet, door middel waarvan hij spel van speeler heef t gescheiden, want daarin bestaat de vreugde van den speeler. Zooals door de grenzen der wet de natuur van God gescheiden is, zoo is ook ons zelf door de grenzen zijner zelfheid van Hem gescheiden . Hij heeft willens grenzen aan zijn wil gesteld, en heef t ons de heerschappij verleend oover ons eigen kleine waereldje, Het is als een vader die zijn zoon een vergunning geef t, binnen de grenzen waarvan het hem vrijstaat to doers wat hij wil . Al blij f t deeze vergunning een deel van 's vaders eigen bezit, toch stelt hij haar vrij van de werking van zijn eigen wil. De reeden
SADHANA .
2~
is dat de wil, die lief de's wil en daarom vrij is, slechts vreugde kan smaken in vereening met een andere vrije wil . De tyran die slaven moet hebben, beschouwt hen als werktuigen van zijn opzet . Het is het bewustzijn van zijn eigen noodzakelij kheid, dat hem de wil in hen doet vernietigen, om zijn eigenbelang volkoomen veilig to maken, Dit eigenbelang duldt niet de minste vrijheid bij anderen ; omdat het zelf niet vrij is . De tyran hangt in werkelijkheid van zijn slaven af, en daarom tracht hij ze volkoomen dienstig to maken door onderdanigheid aan zijn eigen wil . Doch een minnaar moet ter verweezenlijking zijner liefde twee Willen hebben, omdat de voltooying der liefde slechts wordt bereikt in harmonie, de harmonie tusschen vrijheid en vrijheid . Zoo heeft dus God's liefde, waaruit ons zelf gestalte heef t gekreegen, het of gescheiden gemaakt van God ; en het is God's liefde welke weederom een verzoening tot stand brengt en God met ons Zelf door de scheiding vereent . Dat is de reeden dat ons zelf eindelooze vernieuwingen heeft door to maken . Want zijn I 9
130
SADHANA .
loopbaan der of gezonderdheid kan het niet voor altijd blijven bewandelen. Afgescheidenheid is de eindigheid waar het zijn slagboomen vindt, en steeds weer terugkeert naar zijn oneindige bron . Ons zelf moet onophoudelijk zijn leeftijd afwerpen, telkens weer zijn grenzen uitwisschen in vergeeteiheid en den dood, om zijn eeuwige jeugd to kunnen realizeeren . Zijn persoonlijkheid moet keer op keer in het Heelal ondergaan, j a inderdaad elk oogenblik daar doorheen gaan, om altijd door haar individueel leeven to verfrisschen . Zij moet het eeuwige rhytme volgen en bij iederen stag voeling houden met de f undamenteele eenheid, en aldus haar of scheiding handhaven in balans, door schoonheid en kracht . Het spel van leeven en dood zien wij alom deeze verwisseling van het oude in het nieuwe . De dag komt iederen morgen tot ons, naakt en blank, f risch als een bloem . Maar wij weeten dat hij oud is . Het is de tijd zelf . Het is die zelf de oude dag die de pasgebooren aarde in zijn armen nam, haar omhulde met haar witte mantel van licht en haar uitzond op haar leevensreis temidden der sterren .
SADHANA .
131
Toch zijn hare voeten onvermoeid en haar oogen nog niet verdoofd . Zij draagt de gouden amulet der tij delooze eeuwigheid, door welker aanraking alle rimpels op het voorhoofd der schepping verdwijnen. In de kern zelf der waereld staat de onsterf elij ke jeugd . Dood en verval werpen tijdelijk schaduuwen op haar gelaat en gaan verder; zij laten geen voetspoor achter en de waarheid blijft frisch en jong als tevooren . Deeze oude, oude, dag van onze aarde wordt iederen morgen opnieuw gebooren . Hij keert weer op het oorspronkelij k ref rein van zijn muziek . Indien zijn loop de loop van een oneindige rechte lijn ware, indien er niet was de ontzagwekkende indompeling in de onmeetelijke duisternis en de herhaalde weedergeboorte tot het leeven van het eindeloos begin, dap zou de tocht van den dag gaandeweg vervuilen, en de waarheid onder zijn stof begraven en zou hij eindelooze pij n oover de aarde spreiden onder zijn zwaren tred . Dan zou ieder oogenblik zijn drukkende vracht van verveeling achterlaten, en afgeleefdheid zou den scepter zwaaien op een troop van eeuwig vuil .
132
SADHANA.
Doch iederen morgen opnieuw wordt de dag herbooren temidden der nieuw-ontlooken bloemen met dezelfde boodschap op de lippen en met dezelfde hernieuwde verzeekering, dat de flood eeuwig sterft, flat de woelige wateren aan het oppervlak zijn, en flat de zee der stilte boodemloos is . Het gordijn van den nacht wordt terzijde geschooven en de waarheid komt to voorschijn zonder een stofj e op haar gewaad, zonder een rimpel op het gelaat . wij zien flat hij die voor al het andere is, heeden dezelfde is . Elke noot van het lied der schepping komt als nieuw van zijn lippen . Het Heelal is niet zoo maar een echo, weergalmend van heemel tot heemel, als een dakloos zwerver de echo van een oud lied, flat eens voor goed en voor altij d is gezongen in het vage begin der dingen en daarna achterweege is gelaten. Ieder oogenblik opnieuw welt het op uit het hart des meesters, het ademt in zijn adem . En flat is de reeden waarom het den heemel oov erspreidt als een gedachte die gedaante krijgt in een gedicht, en nooit in stukken hoeft uiteen to vallen onder den druk van zijn eigen
SADHANA .
1 3,3
steeds toeneemend gewigt . Vandaar de verrassende eindeloosheid der variaties, de onverwachte komst van schijnbaar onverklaarbare dingen, de onophoudelijke vooruitgang van verschillende persoonen die ieder afzonderlijk zonder weerga zijn in de sch epping . Gelij k in den aanvang, zoo tot het einde, het begin eindigt nimmer - de waereld is eeuwig oud en blijft toch eeuwig nieuw . Het staat aan ons Zelf to begrijpen dat ieder oogenblik van zijn leeven opnieuw moet worden gebooren . Het moet door alien schijn heenbreeken die het in zijn korst gevangen houdt en het oud wil doen schijnen, het bezwarende met den flood . Want leeven is onsterfelijke jeugdigheid, en het haat den leef-lijd, die als een blok aan zijn been is - de leeftijd, die in werkelijkheid niet tot het leeven behoort, dock het volgt als een schaduw het licht . Ons leeven, eeven als een rivier, stoot niet teegen haar oevers om tot de ontdekking to koomen flat zij daardoor omslooten wordt gehouden, dock om ieder oogenblik opnieuw tot
134
SADHANAA
het besef to koonien van haar grenzelooze oopening naar zee. Het is als een gedicht dat bij iederen voet teegen zijn metrum stoot, niet om to verstommen
door zijn
strenge ree-
gelen, dock om ieder oogenblik uitdrukking to geeven aan de innerlijke vrijheid van zijn harmonie . De grenswallen onzer persoonlijkheid drijven ons aan de eene hand terug binnen onze grenzen, en leiden ons aldus aan de andere hand tot het onbegrensde. Slechts wanneer wij poogen deeze grenzen naar de oneindigheid to verschuiven, worden we in een toestand van onmoogelijke teegenstrijdigheid geslingerd en halen ons een jammerlijke mislukking op den hals . Dit is de oorzaak welke leidt tot de groote omwentelingen in de geschiedenis der menschheid . Telkens wanneer het onderdeel neerziet op het geheel en een eigen richting tracht in to slaan, geef t de groote trek van het Al het een harde ruk, brengt het onverhoeds tot stilstand en doet het in het stof bijten . Telkens wanneer de enkeling tracht den eeuwig-vloeyenden stroom der waereldkracht of to dammen
SADHANA .
'35
en hem gevangen to houden binnen het zijn
voor
persoonlij k gebruik gereserveerde gebied,
koomen er ongelukken van . Hoe machtig een kooning ook zij, hij kan de banier van opstandigheid niet hoop houden teegen de oneindige bron van kracht, welke eenheid is, en desondanks machtig blijven . Het is gezegd : Door onrechtmatigheid koomen de menschen tot voors~oed, bereiken wat zij begeeren, en zeegevieren oover hunne vijanden; dock o~ het laatst worden zij bij den voet a f-
gesneeden,
en
gaan
to
gronde .
Onze
wortels
moeten diep in het algemeene doordringen, willen wij het tot grootheid onzer persoonlijkheid brengen . Het is de bestemming van ons Zelf dat het die
vereening
zoeken
zal .
Het
moet het
hoofd diep neerbuigen in liefde en deemoed en zijn plaats inneemen waar de grooten en de kleinen elkaar ontmoeten . Zijn verlies moet zijn winst worden en zijn oovergave zijn verheffing.
Als het kind niet steeds tot zijn
moeder terug kon keeren, zouden zijn speelen hem een gruuwel zijn, en de trots van onze
136
SADHANAA
persoonlijkheid zal ons ten vloek zijn, indien wij hem niet in liefde weeten prijs to geeven . wij moeten inzien dat slechts de oopenbaring der Oneindigheid in ons eindeloos nieuw en eeuwiglijk schoon is, en dat zij de eenige beteekenis aan ons zelf verleent .
M O O
M O ~ 7 ca
LO
o
O
0
O o
2
N (L)
= m
U)