-1-
Vroeg off laat klopt he et noodlot bij ieder mens a aan de deur. In vele wis sselende ged daanten. Hett kan langza aam ons lev ven binnensluipen als een ongeneeslijke ziekte off ons plotseliing overvalle en. Het kan ons van buitenaf treffen n als een alles vernietigende ramp, maar ook van v binnenuiit opduiken als a een alles s verterende jaloezie. He et kan ons onbedoeld overkomen of o met opzet worden w aang gedaan. Het h heeft de gruw welijke gesttalte van oorrlogsgeweld en e de bedwe elming van een e verslavin ng, of de gesttalte van een n moordenaa ar. Het doet ons o pijn als het h onszelf trreft en vaak nog n meer pijn als het deg genen treft van wie we houden. h Ons bro oze geluk wo ordt
ongew wild en steed ds opnieuw beb
dreigd do oor fatale geb beurtenissen. Zelfs wanne eer we het ge eluk hebben, dat grote ca atastrofes on ns worden be espaard, wac cht ons aan het einde va an het leven ttoch het ono ontkoombare e verlies van onze geliefd den en de eig gen dood. We e kunnen ma aar moeilijk verkroppen, dat het nood dlot ons onve ermijdelijk toe evalt. Het is een e last die w we niet kunn nen dragen, maar m ook niett kunnen afw werpen. Mensen kunnen k moeiilijk zonder zekerheden, z perspectief of oriëntatie leven. On nze zekerheid d echter is va aak gericht op p het noodlott. We zitten gekluisterd g a aan het noodllot, of aan he et toeval. Ied der mens voe elt zich vaak een speelba al van ongek kende krachte en. Het noodlot brengt on ns tot verbijsttering: zijn we w toevallig slachtoffers s o of heeft dit alles een reden n? In beroem mde tragedie es en in de treurigmaken nde fado’s
w wordt het no oodlot als onaf-
wendbaa ar gezien. He et traditionele e christendom m spreekt lie ever over heid. Bes staan noodlo ot
Go ods voorzien nig-
en voorzienigheid wel? Of hebben n al die men nsen die in het h
noodlot of o in Gods voorzienighe v id geloven ongelijk? o
Vertellen de h horoscopen de
waarheid d? Maar zijn n we niet ove ergeleverd aan a een onbe eredeneerd, willekeurig e en blind toev val, even onv voorspelbaar als het weer? Gaan we allen a ten onde er in een sad distisch en ch haotisch universum? Vele men nsen zijn harttstochtelijk op p zoek naar de betekenis s van alles w wat ze meem maken. Ze tw wijfelen heim melijk aan he et bestaan va an het toeval. Ze hebben het gevoel dat d alles te danken of te wijten w is aan noodlot, voo orzienigheid of o duistere krrachten die ons o leven beïïnvloeden, zoals bepaald de vormvelden, elektrom magnetische g golven, buite enaardse sttralingen, gen nen met een geheugen, collectieve c he erinneringen, leven in me eer dan drie dimensies. d De laatstte jaren heeftt de wetensc chap, in het bijzonder b de kwantumfysica, het onvoorspelbare bestudeerd en daarbij een e nieuwe kijk k op het to oeval ontwik kkeld. De ang gst voor het toeval t heeft plaats p gemaa akt voor verba azing. Grote filo osofische en psychologisc p che vragen ro oept dit alles op, zoals: *
gehoorzaamt de werkelijkheid w aan onveran nderlijke eeuw wige wetten en zijn natuur-
wetten ec cht wel onverranderlijk? Off evolueren deze d mee? * is oorza aak-gevolg het h enige verk klaringsprinciep? Is er ook k synchronicitteit? * is er in de chaosthe eorie niet een aantal wetm matigheden te e ontdekken? * waarom m willen we blijven b gelove en in een noodlot en in een n hoger plan? ? * waarom m hebben we e zo’n grote behoefte b om gebeurteniss sen te interpreteren? Waarom zoeke en we steeds s naar verba anden? Zelfs naar die verrbanden die niet zo voor de hand ligg gen? * waarom m zijn we zo bang voor he et onwaarsch hijnlijke? Waa arom kunnen n we zo moeilijk met onze ekerheden lev ven? Waarom m bezweren we w steeds de e werkelijkheid? * zijn er (intelligente) krachten die e ons leven, onze o situatie en de gebeu urtenissen be eïnvloeden? ? Deze en andere vrage en zullen als leidraad dien nen voor een filosofisch en n psychologisch ond derzoek naarr toeval en no oodlot. jan nuari 2007
INHOUDSOP PGAVE
-2-
Fred d Eijkman
1.
AAN HET LOT GEKETEND
5
Het noodlot is in verschillende kunstvormen uitgebeeld, zoals in de tragedie en muziek. Vooral de Griekse tragedies hebben de ambivalentie van de menselijke vrijheid heel sterk beklemtoond. De uiteindelijke vrijheid van de mens is zijn noodlot. In Prometheus wordt in het bijzonder de crisis in het technisch handelen naar voren gebracht. De mens wordt de speelbal van de techniek. Maar zit ook in de moderne techniek het tragische noodlot niet ingebakken? 2.
HET LOT ONTRAFELD
11
Waar hebben we het over, als we de woorden toeval/noodlot gebruiken? En is toeval niet veeleer te wijten aan onze eigen onwetendheid? Is alles gedetermineerd, zoals Newton, Laplace en Einstein ons doen geloven? En bestaat toeval eigenlijk niet? De chaostheorie, als reactie hierop, laat zien dat de natuurwetten niet altijd gelden, en dat toeval een veel grotere rol speelt. Maar schuilt er in de chaos toch weer niet een diepe orde? De samenhang tussen noodzaak en toeval is hier heel complex 3.
NIETS
AAN
HET
TOEVAL
OVERLATEN
32 Waarom hebben mensen een hekel aan zaken die ze niet kunnen begrijpen en waar ze eigenlijk geen greep op hebben? Waarom geloven ze liever in een (nood)lot of in een hoger plan? Zijn ze zo bang voor onzekerheden en kunnen ze maar moeilijk met het toeval leven?
4. OP ZOEK NAAR DE DIEPSTE DIMENSIE
45
Door middel van de kwantumfysica kunnen we toeval/lot, onbepaaldheid/bepaaldheid op het spoor komen binnen de kleinste deeltjes van de werkelijkheid. We stoten op een werkelijkheid die eigenlijk geen materie meer is maar veeleer een samenhang van
energie,
golven en fotonen. Het zijn geen los van elkaar staande eenheden. Maar er gebeurde ook iets frappants in de kwantumfysica: de waarnemer bleek de status van de kleinste deeltjes
5. HET LEVEN ALS LOTSVERBONDENHEID
te beïnvloeden.
56
De ontdekkingen van de kwantumfysica heeft ook betekenis voor de mens. In de wereld van Newton heersten eeuwige wetten in een stabiel universum. In werkelijkheid is ons universum een kolkende massa van subatomaire deeltjes die allemaal energiebewegingen veroorzaken. Ook de mens zelf is uit deze basis’materie’ opgebouwd. We zijn een samenballing van kwantumenergie. Daarom resoneren we met het universum mee. We nemen deel aan een groot veld (nulpunt- energie Veld) . Er is een constante uitwisseling van energie: wij en alle materie zijn tot
in de verste uithoeken van het universum met elkaar verbonden
vanuit dit veld. Ons leven zelf is een kwantumproces en valt dus onder de ‘wetten’ van de kosmos; wij behoren tot een immens dynamisch web van energie-uitwisselingen, die volgens een bepaalde orde verlopen. Of toch toevallig?
-3-
6. HET (NOOD)LOT ZIT TUSSEN ONZE OREN
72
De neuropsychologie heeft ontdekt, dat onze hersenen zo gestructureerd zijn, dat we moeite hebben om toevalligheden te accepteren. De hersenen functioneren als detectoren voor al het bijzondere. Waarom willen we koste wat kost gebeurtenissen interpreteren? Waarom zoeken we onverdroten naar verbanden, zelfs naar verbanden die op het eerste gezicht onwaarschijnlijk zijn?
7. HET (NOOD)LOT VERKLAARD ?
78
De verklaring van verschijnselen gebeurt bijna altijd door gebruik te maken van causaliteit. Maar er is binnen de filosofie ook sprake van finaliteit en van synchroniciteit. Met synchroniciteit
proberen de fysicus Bohm en bioloog Sheldrake
fysische of biologische verschijnselen te verklaren. Er is hier geen sprake meer van toeval.
8. ZICH IN ZIJN LOT SCHIKKEN
93
Wij zijn, zo heeft de psychologie ontdekt,
zo geconstrueerd, dat we
maar moeilijk kunnen geloven, dat we toevallig er zijn en dat we er eigenlijk niet toe doen. Daarom geloven we graag in een diepere zin en omzeilen we het toeval. Of we gaan de sterren of nog beter het orakel van Delphi raadplegen, waardoor we het toeval/lot in de hand kunnen houden, denken we. 9.
ZO
IS
HET
TOEVALLIG
OOK
NOG
EENS
EEN
KEER
107 Is er sprake van toeval/lot in de relaties tussen ouders-kinderen en tussen geliefden? Is de opvoeding door ouders doelmatig gericht op de persoonsontwikkeling van hun kinderen of wordt die ontwikkeling eerder bepaald door het toeval? Is de ontmoeting met je geliefde toeval of ben je voor elkaar voorbestemd? 10. HET NOODLOT TARTEN
113
Het Griekse begrip noodlot heeft zijn eigen betekenis gekregen in de goddelijke Voorzienigheid, zoals dat in het christendom verwoord is. Alles is van te voren bepaald. Deze opvatting komen we ook binnen het marxisme tegen. Het toeval en het noodlot gaan vaak hand in hand en blijven ons achtervolgen. Tenslotte gaan we na welke houdingen we kunnen aannemen om het toeval en het noodlot te overleven.
Deze reader is samengesteld aan de hand van teksten uit de volgende bronnen: • • • • •
S. Klein, Puur toeval, Ambo, isbn 9026318987 L. Mc Taggart, Het Veld, Ankh-Hermes isbn 90 202 8339 1 J. de Mul, Domesticatie van het Noodlot’ Klement, isbn 90 77070 86 9 J. v. Buttlar, Dobbelspel der goden, Tirion, ISBN 90-5121-558-4 C. Dekker e.a. Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? ,Ten Have, isbn 9025954839
Deze teksten zijn bewerkt en aangevuld met eigen teksten
-4-
1
toe·val (het ~) 1 gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien, niet te berekenen is geweest => coïncidentie, een samenloop van omstandigheden
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman: Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
2
toe·val (het, de ~ (m.)) 1 aanval van epilepsie toe·val·len (onov.ww.) 1 ten deel, te beurt
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" Van middag (lang reeds was hij heengespoed) Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
toe·val·lig (bn.) 1 bij toeval, onverwacht => accidenteel, casueel, contingent, occasioneel 2 wel degelijk, inderdaad toe·val·lig·heid (de ~ (v.), heden)
"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, "Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?" Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
toe·vals·fac·tor (de ~ (m.)) 1 omstandigheid dat de uitslag door toeval wordt bepaald toe·vals·tref·fer (de ~ (m.)) 1 treffer bij toeval, of iets waarop men bij toeval gestuit is => gelukstreffer
lot (het ~, ~en) 1 bewijs van deelname aan een loterij => lootje, loterijbriefje 2 voorwerp dat geworpen of uit een aantal gelijksoortige getrokken wordt om een beslissing te geven 3 loop van de gebeurtenissen => fortuin, lotsbeschikking, lotsbestel, providentie, Vrouwe Fortuna
4 levensloop zoals die zich voordoet => bestemming, destinatie, levenslot, lotsbestemming 5 jonge tak => loot uit: van Dale
-5-
P.N. van Eijck
Het noodlot is in verschillende kunstvormen uitgebeeld, zoals in de tragedie en muziek. Vooral de Griekse tragedies hebben de ambivalentie van de menselijke vrijheid heel sterk beklemtoond. De uiteindelijke vrijheid van de mens is zijn noodlot. In ´Prometheus´ wordt in het bijzonder de crisis in het technisch handelen naar voren gebracht. De mens wordt de speelbal van de techniek. Zit ook in de moderne techniek het tragische noodlot niet ingebakken?
mul 11-22
Als we door het noodlot getroffen worden, dan zijn we verbijsterd uit het veld geslagen. Er komen bij ons dan vele vragen op. Wat is
dit onont-
koombare noodlot? Zijn we er de toevallige slachtoffers van of wordt ons lot door een plan bepaald? Als ons lot bepaald is, aan wie of wat hebben we het dan te danken? En vooral ook, hoe kunnen we ermee leren leven? Op deze vragen zijn in de loop van de geschiedenis vele en vaak
radicaal
tegengestelde
ant-
woorden gegeven. Het tragisch noodlot Net als dit het geval is bij 'noodlot' wordt het woord 'tragisch' in nogal wat verschillende betekenissen gebruikt. In de omgangstaal wordt het vaak als een bijvoeglijk naamwoord gebruikt en dan betekent het dat iets héél erg is. Wordt een verkeersongeluk noodlottig of tragisch genoemd, dan wordt daar meestal mee bedoeld dat het een ongeluk is met een dodelijke afloop. Hoewel tragedies niet met de dood hoeven te eindigen, wordt het woord meestal gebruikt voor gebeurtenissen met een bijzonder slechte afloop, catastrofaal. Maar niet iedere catastrofale gebeurtenis is een tragedie. Het woord zegt ook iets over de aard van de catastrofe. 'De tragische persoon’ zo merkt George Steiner op in zijn boek The Death of Tragedy, 'wordt gebroken door krachten die hij niet volledig kan doorgronden en die hij ook niet kan beheersen door verstandig, rationeel gedrag'. Lees verder op blz. 6
1. Aan het lot geketend -6-
(Vervolg van blz. 5) De vader die merkt dat zijn huis in brand staat en maar één van beide kinderen kan redden, wordt verscheurd door een tragische keuze. Beide opties hebben een noodlottige afloop. De vader kan zich bovendien niet aan de keuze onttrekken. De noodlottige afloop is onvermijdelijk.
Als de vader de brandende verdieping niet
betreedt, levert hij beide kinderen aan het vuur over. Wanneer hij toch probeert beide kinderen te redden, kan hij met zijn beide kinderen in de vlammen omkomen. En de uitkomst is dan ook niet minder noodlottig. Tragisch is een gebeurtenis als we in een situatie belanden waarbij we voor een onmogelijke keuze staan. 'De spelers, zo formuleert Ger Groot het, 'worden vermalen tussen een dubbele en tegenstrijdige logica waaronder de situatie valt. Zij zijn bijvoorbeeld onderhorig aan twee verplichtingen die elkaar uitsluiten en niet aan elkaar ondergeschikt gemaakt kunnen worden. Wanneer ze
verzaken aan een van de twee
verplichtingen, roept dat - om welke reden dan ook - onherroepelijk mateloze schuld op'.
zoveel uren minuten seconden gaat het noodlot al te keer de tijd heelt alle wonden maar slaat er nog veel meer Hans Dorresteijn
Tragedie en noodlot Het noodlot kent niet alleen vele gestalten, het is ook van alle tijden en plaatsen. En ook tragiek doet zich overal ter wereld voor. Ieder mens is zich daarvan ook meer of minder bewust. Volgens Seiner onderscheidt de Europese cultuur zich van andere doordat zij dit tragische levensbesef op expliciete wijze tot uitdrukking heeft gebracht in de kunstvorm van de tragedie. 'Ieder mens is zich bewust van de tragiek van het leven. Maar de tragedie als kunstvorm is niet universeel. De Oosterse kunst kent geweld, smart en de slagen van de natuurlijke of beraamde rampspoed; het Japanse theater is vol van gewelddadigheid en van de ceremoniële dood. Maar de representatie van het persoonlijke lijden en de persoonlijke heroïek die we vinden in de tragedie is typisch westers. De Oresteia, Hamlet en Phèdre zijn zo diep geworteld in onze geest, dat we vergeten zijn hoe vreemd en complex het idee is om onze meest intieme doodsangst op een publiek toneel te herbeleven. Dit idee en het mensbeeld dat er in tot uitdrukking komt zijn Grieks'. De tragedies van Aischylos, Sophokles en Euripides zijn een onuitputtelijke bron gebleken voor de latere Europese cultuur. De klassieke tragedies inspireerden niet alleen de wedergeboorte van de tragedie in de zestiende en zeventiende eeuw in het werk van onder anderen Shakespeare en Racine, maar hebben ook een onuitwisbaar stempel gedrukt op de romantische literatuur en de traditie van de moderne, Europese roman. Ook andere Europese kunstvormen, van de eeuwenoude traditie van de schilder- en beeldhouwkunst tot de Portugese fado (afgeleid van fatum, het Latijnse woord voor noodlot) en de Europese film, zijn niet denkbaar zonder de blijvende invloed van de tragische cultuur van de Grieken. En de invloed van de tragedie beperkt zich niet tot de wereld van de kunsten, het doordringt de gehele Europese cultuur. Tragiek en vrije keuze
-7-
Het is niet toevallig, dat de tragedie in Athene in dezelfde tijd tot ontwikkeling kwam als de democratie. Beide veronderstellen individuele keuzevrijheid en de tragedie kan worden beschouwd als een reflectie op de aard en de grenzen daarvan. Wie geen enkele keuze heeft, kan niet schuldig worden genoemd. De tragische held is schuldig omdat hij anders had kunnen handelen dan hij feitelijk deed. Oidipous steekt zich in Sophokles' Koning Oidipous de ogen uit omdat hij zijn vader heeft gedood en zijn moeder gehuwd. Hij had dat ook niet kunnen doen. De tragiek is dat hij tot die daden kwam omdat hij niet wist dat het zijn vader en moeder waren. Als hij dat had geweten dan had hij ongetwijfeld anders gehandeld. Ook de vader die voor de tragische beslissing staat één van zijn beide kinderen te redden, heeft een keuze. Maar omdat hij moet kiezen tussen twee kwaden, zal hij ongeacht de keuze die hij maakt een ondraaglijke schuld op zich laden. De tragische reflectie is ten diepste doordrongen van de ambivalentie van de menselijke vrijheid. De Griekse tragedies tonen helden die in onmogelijke situaties terecht komen omdat hun in vrijheid genomen beslissingen even ongewild als onafwendbaar afstevenen op een catastrofe. Oidipous is vrij te kiezen, maar tegelijkertijd wordt zijn keuze afgedwongen door de doem die op zijn geslacht rust. De vader uit ons voorbeeld wordt door de omstandigheden gedwongen zijn tragische keuze te maken. Ook het seksueel misbruikte kind dat zich later tot dader ontpopt, wordt vermalen door een contradictoire logica. De tragische persoon kiest zijn noodlot en wordt door het noodlot gekozen. Precies in dit catastrofale samenvallen van handelingsvrijheid en noodlot schuilt zijn tragiek. De geboorte van de tragedie vond plaats op het moment dat het oude mythologische wereldbeeld, waarin alles werd bestuurd door de goden, vervangen werd door het rationele wereldbeeld dat met de Atheense democratie tot ontwikkeling kwam. De botsing tussen noodlot en vrijheid reflecteert de intense spanning tussen mythos en logos. Zeker bij Aischylos, de oudste van de grote tragici, is deze spanning voortdurend voelbaar. En ook bij Sophokles speelt zij nog een rol, bijvoorbeeld wanneer de fundamentalistische Antigone de wetten van de staat overtreedt in naam van de goddelijke wet. Bij Euripides valt de spanning tussen vrijheid en noodlot al niet langer samen met die tussen de goddelijke en de menselijke wil, maar wordt deze vooral in de mens zelf geplaatst. Wanneer de gekrenkte Medea in Euripides' gelijk-
Antigone en Ismene
namige tragedie haar kinderen vermoordt om haar echtgenoot Iason, die haar heeft laten vallen voor een andere vrouw, te treffen, dan spelen de goden daarbij nauwelijks meer een rol. En dat geldt in nog sterkere mate voor de zestiende- en zeventiende-eeuwse tragedie en de moderne tragische roman en film. Zowel in de klassieke als de moderne tragedie wordt de fundamentele ambivalentie die het menselijk handelen kenmerkt, in beeld gebracht. Enerzijds maakt de vrijheid van het menselijk handelen de grootsheid uit van de mens en doet hem ver uitstijgen boven de andere dieren. Anderzijds blijkt deze vrijheid steeds opnieuw noodlottig uit te pakken. De tragedie doordringt ons ervan dat de grandioze vrijheid van de mens tegelijkertijd zijn eigenlijke noodlot is. De mens, zo zal Sartre het vijfentwintig eeuwen later uitdrukken, is gedoemd om vrij te zijn ‘ L’homme est condamné à être libre’. De tragedie kan ons niet helpen dit onvermijdelijke noodlot te overwinnen, maar zij biedt de toeschouwer wel uitzicht op een mogelijke verzoening met de onontkoombaarheid van het lijden. De tragedie helpt ons het noodlot leefbaar te maken door het
-8-
lijden esthetisch te sublimeren en een zekere catharsis op te roepen. Prometheus geketend Ook in het technisch handelen van de mens komt het dilemmatisch karakter van de menselijke vrijheid tot uitdrukking. Deze thematiek is op meesterlijke wijze uitgewerkt door Aischylos in ‘Prometheus geketend’. In deze tragedie knoopt Aischylos aan bij een bekend scheppingsverhaal uit de Griekse mythologie. Volgens deze mythe schiep de Titaan Prometheus ('vooruitziener') de mens uit klei naar het evenbeeld van de goden. Zijn broer Epimetheus ('achteruitziener'), die zich de taak toeeigende alle sterfelijke wezens te voorzien van passende vermogens om te overleven, ging daarbij zo enthousiast te werk dat hij, toen hij ten slotte bij de mens aankwam, geen vermogens meer over had. Daarom is de mens hulpeloos. Omdat Prometheus Zeus geholpen had diens vader Kronos van de troon te stoten en zo oppergod te worden, hoopte hij dat deze hem zou helpen de mens uit zijn hulpeloze staat te bevrijden. Toen Zeus dat weigerde, besloot Prometheus van de god Hephaistos het vuur en van de godin Athena de technische kennis te stelen en die aan de mens te geven. Zeus, niet alleen vertoornd door de ongehoorzaamheid van Prometheus maar ook bevreesd dat de mens door die goddelijke vermogens te machtig zou worden, ontneemt de mens het vuur. Maar Prometheus weet het door een list Zeus te ontstelen en geeft het definitief aan de mens. Uit wraak laat Zeus Prometheus door Hephaistos voor eeuwig aan een rots vastketenen. Een adelaar zal het lichaam van de onsterfelijke Titaan steeds opnieuw aan stukken scheuren en zich te goed doen aan zijn lever, die 's nachts steeds weer aangroeide. Aischylos' tragedie vangt aan op het moment dat Hephaistos, met de hulp van Kratos (kracht) en Bia (geweld), Prometheus aan de rots ketent. Prometheus geketend kent weinig dramatische actie, maar bestaat grotendeels uit de gesprekken die de lijdende Prometheus voert met de personages die hem bezoeken: de god Okeaneus, diens dochters, de Okeaniden, en de stervelinge Io, die door Zeus' afgunstige echtgenote Hera is getransformeerd in een koe. De bezoekers beklagen Prometheus en raden hem aan zijn spijt aan Zeus te betuigen en diens heerschappij te erkennen om zo onder zijn straf uit te kunnen komen. Zo niet Prometheus. Centraal in de tragedie staat Prometheus' verdediging van zijn diefstal van de 'technische kunsten' van zijn collega-goden. Prometheus wijst de Okeaniden er op dat hij de mens daarmee in staat heeft gesteld het miserabele leven te ontvluchten dat zij daarvoor leidden. In de context van Prometheus' onfortuinlijke lot is zijn lofzang op de techniek echter niet zonder tragische ironie. Prometheus mag dan dankzij zijn technische kunsten en vooruitziende blik nog zo machtig zijn, hij kan niet verhinderen dat hij door middel van diezelfde kunsten door Hephaistos in opdracht van Zeus aan de rots wordt vastgeklonken. En dat het er daarbij niet zachtzinnig aan toe gaat, leert de aanmoediging waarmee Zeus' knecht Kratos de onwillige Hephaistos aanvuurt: Vooruit nul Sla en drijf de scherpgetande kaak van deze stalen wig hem krachtig door de borst (Aeschylus). Wanneer we de antropomorfe Griekse godenwereld opvatten als een projectie van het mensbeeld van de tragici, dan symboliseert de god Prometheus de lotgevallen van de vindingrijke mens zelf. Het tragisch-ironische lot van Prometheus is, dat de mens zich door middel van de techniek niet alleen bevrijdt van de gebreken die zijn natuurlijke staat met zich meebrengt, maar dat de mens die bevrijding moet bekopen met een nieuwe, eeuwige slavernij. De mens is niet alleen de meester van de techniek, maar tegelijkertijd haar slaaf. En van deze slavernij kan hij zich niet door middel van zijn technisch vernuft bevrijden. Zoals het lot van Prometheus laat zien, kan deze slavernij catastrofaal uit-
-9-
pakken. De tragedie lijkt ons te willen inprenten dat wie 'met vuur speelt’ het gevaar loopt op de blaren te moeten zitten, of erger. De tragedie waarschuwt er met andere woorden voor - om een uitdrukking te gebruiken die regelmatig te horen is in discussies over risicovolle technieken zoals genetische manipulatie - 'niet voor God te spelen’. Er ligt nog meer tragische ironie verscholen in ‘ Prometheus geketend’. Technische beheersing, Prometheus' naam drukt dat al uit, vereist vooruitzien. Wie technisch ingrijpt, moet van tevoren de effecten van zijn handelen kunnen berekenen. Wanneer de god Prometheus technisch inzicht aan de mensheid schenkt, schenkt hij haar daarmee ook dit vermogen. Omdat de mens echter een sterveling is en blijft, is dit een nogal ambivalente 'gift’ . De technische kunsten waar de sterfelijke mens over beschikt leren hem tijdstip en toedracht van zijn eigen dood te voorzien. Dat dit nu niet direct een prettig vooruitzicht is, leren de discussies over de vraag of het nu wel zo aanlokkelijk is om met je 'genenpaspoort' in de hand te kunnen voorspellen wanneer en waaraan je dood zult gaan. Gelukkig weet Prometheus ook hier een oplossing voor: Prometheus: 'k Ontnam de mensen de voorkennis van hun komend noodlot Koorleidster: Wat was het middel dat gij voor die ziekte vond? Prometheus: De blinde hoop heb ik gehuisvest in hun hart. Na deze ingreep van Prometheus beseft de mens nog wel dat hij dood gaat, maar niet wanneer en waaraan. Een dergelijke blinde hoop kan met recht een 'gezegende illusie' genoemd worden. Enerzijds bevrijdt deze illusie de mens van de wetenschap op welke manier hij onvermijdelijk dood gaat. 'De waan waarmee wij door ons bestaan geslagen zijn, is niet alleen een noodlot, maar tegelijkertijd onze grootste troost' (Peperzak). Maar het blijft ook een noodlot, aangezien de opgelegde beperking van de vooruitziende blik ook betekent dat de mens de consequenties van zijn handelen niet ten volle kan overzien. Aischylos' mythologische verklaring voor deze menselijke beperking is voor ons misschien niet meer zo overtuigend. Maar dat neemt niet weg dat het een pijnlijk trefzekere karakterisering van de menselijke conditie blijft. Was de mens een dier of een god, dan zou hij geen hoop kennen. In het eerste geval zou zijn positie letterlijk hoop-loos zijn, want onwetend en volledig overgeleverd aan de blinde wetmatigheden van de natuur. Was de mens een onsterfelijke, alwetende god, dan zou hij hoop-vrij zijn, omdat hij hem dan niet nodig zou hebben. De sterfelijke mens neemt een positie in tussen de dieren en de goden en daarom is hij aangewezen op de blinde hoop. Maar wie technisch ingrijpt in de natuur, zonder de gevolgen daarvan te kunnen overzien, verkeert voortdurend in gevaar. Dat tragische inzicht wordt ook uitgedrukt in Mary Shelley's roman “Frankenstein”, die niet toevallig als ondertitel ‘A Modern Prometheus‘ draagt . Het beeld van de techniek dat in ‘Prometheus geketend’ wordt geschetst, is bijzonder ambivalent. De techniek verheft de mens boven zijn dierlijke bestaan en geeft hem een goddelijke dimensie, maar tegelijkertijd mist hij als sterveling het inzicht dat nodig zou zijn om de techniek volledig te beheersen en dreigt hij er omgekeerd een speelbal van te worden. ‘Prometheus geketend’ is ook, zoals vrijwel alle klassieke tragedies, ambivalent in de zin dat de auteur geen ondubbelzinnige keuze voor of tegen de techniek maakt. Dat is gezien de tragische ambivalente die aan de techniek kleeft ook niet mogelijk. We zijn nu eenmaal technische wezens, 'van nature kunstmatig' (Plessner). Als technische wezens hebben we technisch te zijn, of we dat nu leuk vinden of niet. En we moeten daarbij rekening houden - zoals ook Icarus heeft ervaren - dat we daardoor niet alleen hoog kunnen stijgen, maar ook tomeloos diep kunnen vallen. In die zin is de tragische levenshouding de tegenstelling tussen optimisme en pessimisme voorbij. Er kan niet worden ontkend dat de tragische visie op het politieke en technische handelen een unheimisch karakter bezit. Het is een onheilspellende houding tegenover het noodlot. Misschien daarom heeft zij in het verdere verloop van de Europese geschie-
- 10 -
denis ook veel tegenkrachten opgeroepen. Enerzijds is er gehoor gegeven aan de oproep van Prometheus' gesprekspartners om de overmoed (hybris) te laten varen en de heerschappij van de goden opnieuw te erkennen. Dit is de weg die via de omweg van Jeruzalem Europa naar het christendom zal leiden. Anderzijds is de blinde hoop gekoesterd dat de mens de techniek ten langen leste onder controle zal krijgen. Deze weg voert van het Athene van Plato naar de moderne techniek. In de twintigste eeuw zijn we hardhandig geconfronteerd met de tragische dimensie van de moderne technologie. Dat heeft onze 'blinde hoop' op technische beheersbaarheid en maakbaarheid van ons leven zeker niet weggenomen. Die hoop is hardnekkig. Maar sinds enkele decennia ontkiemt ook het besef van de aan de moderne technologie inherente tragiek. Wat we beleven is de wedergeboorte van de tragedie uit de geest van de moderne technologie. Op 10 september 2001 ontruimt Felix Sanchez 's avonds zijn kamer in de zuidelijke toren van het World Trade Center. Zijn droom - zelfstandigheid - zal de volgende dag zijn leven redden. Sanchez heeft zijn baan bij de investeringsbank Merrill Lynch opgezegd om zijn geld te gaan verdienen als zelfstandig financieel adviseur van zijn landgenoten uit de Dominicaanse Republiek, zoals verslaggevers van de New York Times later te weten zijn gekomen. De zaken lopen meteen uitstekend; precies tien weken later reist hij af naar zijn vaderland. Op 12 november neemt hij de ochtendvlucht van American Airlines naar Santo Domingo, vluchtnummer 587 - het vliegtuig dat direct na de start boven de New Yorkse wijk Queens neerstort en waaruit niemand levend ontkomt. Onder de 258 passagiers bevindt zich ook de serveerster Hilda Mayor. Op de ochtend van de 11de september, toen de twee gekaapte jets zich in de wolkenkrabbers boorden, werkte ze in een restaurant op de eerste verdieping van het World Trade Center en ontsnapte ze aan het inferno. Nu sterft ook zij in het ongeluksvliegtuig naar Santo Domingo boven een buurt in Queens waar veel brandweerlieden wonen. De brokstukken van de airbus komen in de tuinen terecht van ouders die hun zoons bij de reddingspogingen van 11 september hebben verloren. Het was al spookachtig genoeg dat New York binnen enkele weken tweemaal werd getroffen door een ramp waarin vliegtuigen een belangrijke rol speelden ook al verzekerde de commissie van onderzoek dat het neerstorten van het vliegtuig van American Airlines te wijten was aan een technische fout, zoals die altijd en overal kan optreden. Maar dat mensen als Sanchez en Mayor als door een wonder aan de ene ramp ontsnappen om kort daarop ten offer te vallen aan een andere, dat gaat ons voorstellingsvermogen te boven.
Ram
20 maart t/m 20 april De Ram is een energiek en geïnspireerd persoon, een initiatiefnemer die risico's niet uit de weg gaat. Omdat hij onafhankelijk is ingesteld, heeft hij de goedkeuring van anderen niet per definitie nodig. Hij verzet zich dan ook sterk als andere mensen hem denkwijzen of werkmethoden proberen op te leggen. Zijn temperament is groot.
- 11 -
Waar hebben we het over, als we de woorden toeval/noodlot gebruiken? En is toeval niet veeleer te wijten aan onze eigen onwetendheid? Is alles gedetermineerd, zoals Newton, Laplace en Einstein ons doen geloven? En bestaat toeval eigenlijk niet? De chaostheorie, als reactie hierop, laat zien dat de natuurwetten niet altijd gelden, en dat toeval een veel grotere rol speelt. Maar schuilt er in de chaos toch weer niet een diepe orde? De samenhang tussen noodzaak en toeval is hier heel complex.
2. Het lot ontrafeld klein 22-23;42-45;52-57; 63-65; mul 39ev; 54-62; 105; butllar 79-89.
de wederkerendheid De filosoof en Kretenzer Epimenides (zesde eeuw voor Christus) is bekend om zijn uitspraak: “Alle Kretenzers zijn leugenaars”. Dus als Epimenides een leugenaar is, zijn Kretenzers geen leugenaars en Epimenides natuurlijk ook niet. Maar als Epimenides de waarheid spreekt, zijn Kretenzers leugenaars en Epimenides ook.
- 12 -
De moeilijkheid is dat Epimenides het over zijn eigen geloofwaardigheid heeft. Dat heeft net zo weinig zin als de poging van baron von Münchhausen om zich aan zijn eigen haar uit het moeras te trekken. Daarom vergist de apostel Paulus zich, als hij over de uitspraak van Epimenides zegt: 'Het getuigenis is waar.' Onwaar is het ook niet - de uitspraak van iemand die van zichzelf hoewel ik een Kretenser ben, ben ik toch zo eerlijk om te zeggen, dat alle Kretenzers leugenaars zijn.
zegt dat hij altijd liegt, is logisch onbepaald. De uitspraak van Epimenides verschaft ons niet genoeg informatie om over zijn oprechtheid te kunnen oordelen. Iemand zegt: 'Ik lieg altijd.' Wat te denken van de verhalen van iemand die dit verklaart?
Hem
vertrouwen
-
onmogelijk.
Maar hoe kan iemand die zichzelf een leugenaar
noemt
een
notoire oplichter
zijn? Als hij dat was, dan had hij met deze bekentenis de waarheid gesproken. Anderzijds: als deze vent goudeerlijk is, dan heeft hij zichzelf ook tegengesproken. Je kunt dus noch aan zijn woorden, noch aan het tegendeel ervan geloof hechten. Hoe je het ook wendt of keert - met de antwoorden van een leugenaar die bekent dat hij liegt kun je niets beginnen. Onwetendheid en toeval zijn twee kanten van dezelfde medaille. Vaak is het ons praktisch niet mogelijk om alles over onze omgeving te weten te komen. Wel kunnen we de grenzen van onze onwetendheid meestal met wat inspanning en geduld nog wat verschuiven en zo terrein winnen op het toeval. Dat is niet het geval met de verwarrende uitspraak van Epimenides. Hierbij is het principieel onmogelijk om de onbepaaldheid op te heffen. Want de informatie die we nodig hebben, is er domweg niet. Een van de belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen van de vorige eeuw is geweest dat de leugenaarsparadox veel meer is dan alleen een curieuze uitspraak van een filosoof in een grot. Er zit namelijk een principiële tekortkoming van alle logica achter. Bertrand Russell wijdde in het begin van de twintigste eeuw tien vertwijfelde jaren van zijn leven aan het oplossen van zulke paradoxen - totdat de Oostenrijkse wiskundige Kurt Gödel de wereld in 1931 leerde dat elke poging in die richting uitzichtloos is. De logica bedient zich van een bijzonder strenge taal. Ze berust op een aantal uitspraken, dat zonder bewijs voor juist worden gehouden, omdat ze plausibel zijn. Het verrassende idee van Gödel hield in dat ware uitspraken slechts in de eenvoudigste logische systemen te bewijzen zijn. Maar die systemen zijn zo simpel, dat je er nauwelijks iets mee kunt beginnen. Zodra een systeem zich leent voor een wat uitgebreider beschrijving van de werkelijkheid, wekt het onvermijdelijk verwarring - uitspraken die juist en toch onbewijsbaar zijn. Gödels stelling deed de wetenschap en in het bijzonder de wiskunde wankelen op haar grondvesten. Want wat ze zegt, is niets anders dan dat de menselijke kennis altijd hiaten zal blijven vertonen. Een dergelijk onbepaalde uitspraak luidt bijvoorbeeld: 'Deze stelling is onbewijsbaar.' Ziet u de gelijkenis met Epimenides' probleem van de vrijmoedige leugenaar? Zoals Gödel aantoonde, valt deze stelling in feite niet te bewijzen. Weliswaar zien we direct in dat ze bijgevolg juist is - en toch lopen de werktuigen van elke bruikbare logica erop stuk. Net als bij de leugenaarsparadox is het probleem dat de stelling een uitspraak over zichzelf doet. Het is dus een geval van wederkerendheid. Wederkerendheid leidt vaak tot onoplosbare contradicties, waardoor we onvermijdelijk zijn blootgesteld aan de werking van het toeval. Er is tenslotte sprake van toeval als we de oorzaken van een gebeurtenis niet geheel en al kunnen aangeven. Maar als een gebeurtenis deel uitmaakt van haar eigen oorzaken, dan zijn die niet te scheiden van datgene wat we waarnemen. In een dergelijk geval spreekt men van terugkoppeling. Dat effect zien we overal waar datgene wat we willen verklaren niet te scheiden valt
- 13 -
van de middelen die voor het onderzoek dienen - bijvoorbeeld in de atoomfysica. Maar ook in het dagelijks leven treedt de hele tijd terugkoppeling op. Ouders voeden niet alleen hun kinderen op, maar worden ook door diezelfde kinderen beïnvloed. En op de beurs laten de beleggers hun beslissing om aandelen te kopen afhangen van hun verwachtingen betreffende het koersverloop van een aandeel. Maar of de prijs stijgt of zakt, hangt van niets anders af dan van de aankopen en verkopen van de beleggers. Zo zitten we gevangen in een toekomst die we zelf produceren, waaraan we door onze beslissingen meewerken en waarover we dus slechts beperkte uitspraken kunnen doen. Hoe meer we bij een kwestie betrokken zijn, hoe meer invloed we erop kunnen uitoefenen, hoe minder we de afloop ervan kunnen voorspellen. Het is een paradoxale prijs van de menselijke vrijheid dat we ons leven niet naar believen kunnen plannen. Want ons brein is niet alleen bij machte de toekomst te voorzien, maar is ook in staat, zoals de Franse dichter Paul Valéry het formuleerde, 'toekomst te bewerkstelligen'. soorten toeval Veel mensen twijfelen heimelijk aan het bestaan van toeval. Ze hebben het gevoel dat alles wat hen overkomt volgens plan verloopt, te danken is aan de Voorzienigheid. En heel wat mensen zijn ervan overtuigd dat ze hun lot te weten kunnen komen door hun horoscoop of een waarzegger te raadplegen. Zelfs een staatshoofd als François Mitterrand consulteerde voor belangrijke beslissingen zijn astrologe. Maar stel dat het lot ons inderdaad als marionetten aan een koordje houdt, welke rol speelt het toeval dan in ons leven? Spreken we alleen maar van toeval als het om gebeurtenissen gaat die weliswaar volgens plan verlopen, maar volgens een plan dat wij in onze onwetendheid niet kennen? Waarover hebben we het eigenlijk als we 'toeval' zeggen? Het begrip toeval heeft verschillende betekenissen 1.
toeval, als we er geen regel achter kunnen ontdekken
2.
toeval als het accidentele, bijkomstige
3.
toeval als het contingente
4.
toeval als door het noodlot bepaald
5.
toeval als niemand het heeft gepland
Toeval is logisch Johan Cruijff 1. De eerste betekenis is de eenvoudigste: toevallig is datgene wat we niet op een andere manier kunnen of willen verklaren. Zo gebruikt ook de wetenschap het woord. Als je melk in de koffie giet, vormt de melk toevallige slierten voordat hij zich door het hele kopje verspreidt. Dat is voor een natuurkundige een typisch gevolg van het toeval, want hij kan de structuren die bij de vermenging ontstaan niet precies berekenen. Daarvan kan men zich gemakkelijk overtuigen: elke keer dat men opnieuw melk bij de koffie doet, zullen de patronen er een beetje anders uitzien. 2. Het woord 'toeval'
'toevallig' en 'toevalligheid’ worden vaak gebruikt voor uit-
eenlopende betekenissen. Het woord 'toevallig' wordt gebruikt als synoniem van accidenteel. Het is de vertaling van het Latijnse 'accidens' dat op zijn beurt een vertaling vormt van Aristoteles' sumbebèkos (συμβεβηκος). Het duidt dan op de bijkomstige, dat wil zeggen de nietwezenlijke eigenschappen van iets . Het staat tegenover ousia (ouσia), het wezenlijke, dat in het Latijn wordt vertaald met substantia. Zo moet de huidskleur of het geslacht van een persoon een accidentele eigenschap worden genoemd. Het is overigens niet altijd eenvoudig uit te maken of
- 14 -
een bepaald kenmerk nu wezenlijk of bijkomstig is. Zo zal men in eerste instantie geneigd zijn sterfelijkheid als een wezenlijke eigenschap van de mens te beschouwen. Immers, iedereen gaat vroeg of laat dood. Het is echter niet ondenkbaar dat de wetenschap - bijvoorbeeld door de techniek van het klonen - ooit in staat zal zijn sterfelijkheid tot een accidentele eigenschap van het menselijk leven te maken. Dat zoiets een fundamentele transformatie van de menselijke levensvorm zou betekenen, laat de Franse schrijver Michel Houellebecq zien in zijn roman Mogelijkheid van een eiland, waarin hij het leven van de hoofdpersoon Daniel vergelijkt met dat van zijn enkele eeuwen later levende klonen Daniel 24 en Daniel 25 .
Maar zelfs wanneer we ons beperken tot het menselijk leven zoals we dat momenteel kennen, kan men stellen dat dit is opgebouwd uit talloze toevallige kenmerken. Zo behoort het lichamelijk zijn en het hebben van een levensgeschiedenis tot de wezenlijke eigenschappen van het menselijk leven. Maar onze specifieke lichamelijke constitutie en onze persoonlijke levensgeschiedenis zijn accidenteel. Dit is een van de redenen van de ondoorgrondelijke individualiteit en verscheidenheid van het menselijk bestaan. 3. Behalve als accidenteel wordt het woord 'toevallig' ook gebruikt als synoniem van contingent. Contingens is de gebruikelijke Latijnse vertaling van Aristoteles' begrip endechomenon (ενδεχομενον). Bij Aristoteles heeft dit begrip in de eerste plaats een logische betekenis. Het duidt het mogelijke aan, dat wil zeggen datgene wat nietonmogelijk maar evenmin noodzakelijk is. Noodzakelijk is dat wat onmogelijk niet kan zijn. Het noodzakelijke is daarom niet contingent. Contingent is wat wel mogelijk is, ofschoon het feitelijk niet is, of mogelijk niet zou zijn, ofschoon het feitelijk is. Het middeleeuwse contingens en het daarvan afgeleide 'contingentie' heeft echter primair een ontologische betekenis: het duidt een bepaald werkelijkheidsdomein aan. Contingent is dat wat is, maar niet noodza"We zijn niet dezelfde persoon als tien jaar geleden, noch zijn zij van wie we houden. Het is een gelukkig toeval als wij, veranderd, blijven houden van een veranderd persoon." - William Somerset Maugham
kelijk bestaat. Het is toevallig: het had ook anders kunnen zijn dan het is. Toevallig, in de zin van contingent, zijn zaken die anders hadden kunnen zijn dan ze feitelijk zijn. De betekenis van het contingente toeval
voor het leven valt moeilijk te overschatten. Zo is al het feit dat ik besta uiterst toevallig. Van de vele miljoenen zaadcellen van mijn vader gaat nu juist die ene zich met de aanwezige eicel van mijn moeder versmelten. Daardoor ontstaat nu juist die ene persoon. Maar natuurlijk niet alleen mijn geboorte, ook het feit dat ik in de twintigste eeuw en in Nederland in een specifiek milieu ben geboren en deze en geen andere opvoeding heb genoten, behoort tot de ondoorgrondelijke contingentie van mijn bestaan. En ook onze hele verdere levensweg staat in het teken van dergelijke contingenties. Zo is bijvoorbeeld onze studiekeuze niet minder contingent dan de leermeesters die we treffen en de wetenschappelijke traditie waarbij we aansluiting vinden. Telkens wordt van de talloze logische mogelijkheden er slechts één gerealiseerd. Maar hoewel het ook anders had kunnen zijn dan het is, bezitten de mogelijkheden eenmaal gerealiseerd een onverbiddelijke feitelijkheid (Heidegger). Wanneer
men
eenmaal geboren is, dan kan men dit toeval nog uitsluitend in zijn raadselachtigheid beschouwen, maar het heeft dan zijn louter logische mogelijkheid verloren. Ik heb noodzakelijk te zijn wie ik ben. Onze toekomst kan nog open staan voor talloze mogelijkheden, maar de contingentie van ons bestaan perkt drastisch de toekomstige mogelijkheden in. Zo heeft de psychoanalyticus Freud daar
op gewezen - contingente
gebeurtenissen in onze vroege jeugd, alle mogelijke therapeutische inspanningen ten spijt, zijn cruciaal voor onze verdere ontwikkeling. Weliswaar is daarin nog veel mogelijk, maar tegelijkertijd zijn talloze andere (logische) mogelijkheden feitelijk uitgesloten. En ook in vrijheid genomen beslissingen begrenzen onze toekomstige mogelijkheden. Zo is onze contingente studiekeuze in belangrijke mate bepalend voor welke beroepen
- 15 -
we in de toekomst wel, en welke we niet zullen kunnen uitoefenen. Wat zojuist over de toevalligheid van het menselijke individu werd gezegd, geldt overigens ook voor de menselijke soort. De evolutietheorie leert dat ook het bestaan van de soort Homo sapiens contingent is. Omdat toevallige mutaties en veranderingen van omgevingsfactoren in de evolutie een belangrijke rol spelen, had de ontwikkeling die tot de huidige mens heeft geleid, ook heel anders kunnen uitvallen. En ook in de evolutie geldt dat de feitelijk gerealiseerde mogelijkheden het verdere verloop van de ontwikkeling voor een belangrijk deel bepalen. Toevalligheid vormt ook een voorwaarde voor het menselijk handelen. In vrijheid handelen is slechts mogelijk, wanneer men in plaats van de gekozen handeling ook anders had kunnen handelen. Deze keuzevrijheid is onlosmakelijk verbonden met het handelen; verrichtingen die aan onze vrijheid zijn onttrokken, bijvoorbeeld neurotische dwanghandelingen, kunnen immers geen handelingen in strikte zin worden genoemd. Voor zover handelen een zekere keuzevrijheid vooronderstelt, is contingentie een voorwaarde voor het menselijke handelen. Omdat de mens principieel eindig is, zorgt er voor, dat het aantal mogelijkheden dat ons ter beschikking staat duidelijk begrensd is. Bovendien kunnen we niet alle mogelijkheden die we bezitten in gelijke mate realiseren of als mogelijkheid openhouden. Nu wordt ons bestaan niet enkel bepaald door ons (contingente) handelen. Het kent ook talloze toevalligheden die zich geheel aan onze keuzevrijheid onttrekken. 4. Het toeval kan ook betekenen: door het lot bepaald, als iets dat ons van buitenaf overkomt. Het kan ons fortuin of ramp-
Wat is een mens? Een monument van zwakheden, een prooi van het moment, een speling van het lot; de rest is slijm en gal
spoed brengen. De betekenis is afgeleid van het Latijnse fortuna en het Griekse tuchè (τυχη). Het begrip tuchè in de oudere Griekse literatuur betekent allerminst dat de mens de ver-
Aristoteles
antwoordelijkheid voor zijn handelen verliest. Zonder 'de aanraking' van de goden slaagt de handelende mens er niet in zijn doel te bereiken, maar de goden geven alleen diegenen een zetje die zelf hun uiterste best doen! Maar in de loop van de geschiedenis ontpopt Tuchè zich dan steeds meer als de wispelturige schikgodin die op volstrekt onvoorspelbare wijze het menselijk handelen beinvloedt en die zich volledig onttrekt aan het menselijk ingrijpen. In deze betekenis, opgevat als (nood)lot, wordt het begrip toeval ook nu nog gebruikt, zij het veelal ontdaan van de goddelijke connotatie. Onze geboorte is ook een toeval in deze betekenis, een gebeurtenis die ons is overkomen en waarop we geen enkele invloed konden en kunnen uitoefenen. Ook in dit geval kan men stellen dat het toeval wezenlijk behoort bij het menselijk leven. Toeval als het door het lot bepaalde wordt vaak met een aantal andere begrippen verbonden. Zo krijgt het ook de betekenis van niet-voorzien of niet-te-voorzien. De hoofdprijs in de loterij en de fatale hersenbloeding worden doorgaans niet voorzien (mogelijk wel gehoopt resp. gevreesd). Wie gelooft dat alles in de wereld is gedetermineerd (door de moira, door God of volgens natuurwetten), zal het toevallige karakter van dergelijke gebeurtenissen ontkennen. Wat wij toeval noemen, is dan niet werkelijk toevallig, maar wordt slechts door ons als zodanig beschouwd omdat we onvoldoende kennis bezitten van de determinerende krachten. Maar zelfs in de natuurwetenschappen wordt aan het determinisme getwijfeld. 'Het grote filosofische belang van de kwantummechanische beschrijving van de wereld is dat het toeval er een essentiële rol in speelt' (Ruelle). (zie blz..16) Dat wil niet zeggen, dat alles volstrekt onvoorspelbaar is. Dit leert overigens weer de stochastische connotatie die verbonden is met het begrip 'toeval'. Toevallig noemt men immers ook die gebeurtenissen die zich dankzij hun toevalligheid lenen tot kansberekening of die in overeenstemming met kansregels geschieden. Ofschoon de uitkomst van een worp met een dobbelsteen niet is te voorspellen, is wel met een steeds
- 16 -
grotere mate van waarschijnlijkheid te voorspellen hoe vaak de uitkomst 6 zal zijn bij honderd, duizend of honderdduizend worpen. En hoewel in veel gevallen niet zal kunnen worden voorspeld of iemand aan een hersenbloeding zal overlijden, kan men wel vrij nauwkeurig berekenen hoe groot de kans is dat dit op een bepaalde leeftijd gebeurt. Statistieken zijn vooral interessant voor groepen. Voor de roker is het niet zo belangrijk te weten hoeveel procent van de rokers longkanker krijgt. Hij zou misschien wel willen weten of hij tot die groep behoort. Maar juist dat kunnen de statistieken hem niet vertellen. Verwarrend is overigens dat men ook wel van toeval spreekt, wanneer een bepaalde stochastische verdeling zich juist niet voordoet. Wanneer we een dobbelspel met iemand spelen en zij gooit met haar dobbelsteen tien maal achtereen een 6, dan noeKarl Valentin, komiek uit München, maakt een grap als hij filosofeert over iets wat in zijn ogen ongelooflijk toevallig is: '"Denk u eens in, ik loop gisteren met iemand door de Kaufinger Strasse en we hebben het over een fietser op het moment dat we het over die fietser hebben, komt er toevallig juist eentje aanrijden." "En verder, wat deed die dan?" vraagt zijn gesprekspartner, de kapelmeester. "Helemaal niets! Hij reed door." "Nou, het is toch niets bijzonders als er in de Kaufinger Strasse een fietser aan komt rijden! Daar komt bijna elke meter wel weer een andere fietser langs!" De kapelmeester is verbijsterd, Valentin wordt niet van zijn stuk gebracht: "Jawel, maar juist als je het erover hebt!' men we dat immers uiterst toevallig (tenzij er vals wordt gespeeld, want dan is die uitkomst juist weer niet toevallig). 5. De laatste betekenis van 'toeval' in het alledaagse spraakgebruik is ingewikkelder. 'Wat toevallig!' zeggen we, als er sprake is van een samenloop van omstandigheden waarin we zin ontwaren, terwijl kennelijk niemand op die samenloop uit was. Zoiets heet coïncidentie; je zou het ook 'ongelooflijk toevallig' kunnen noemen. Is er toch niet een sturende hand in het spel, wanneer onze vriendin juist opbelt op het moment dat we aan haar denken - of wanneer uitgerekend Barry Bagshaw met de taxi voorrijdt om zijn verloren zoon af te halen (zie blz. 44) Hoe onwaarschijnlijker zo'n voorval ons voorkomt, hoe opmerkelijker we het vinden. Het 'toeval' is dus een opvallende gebeurtenis, die niet zo gemakkelijk uit de gewone loop der dingen te verklaren valt. Natuurlijk hangt het van ons gezichtspunt af wat we verbluffend vinden. Wie een dringende boodschap van zijn vriendin verwacht, zal niet aan telepathie denken als ze prompt van zich laat horen. Het zijn dus niet zozeer de gebeurtenissen zelf die we opmerkelijk vinden, als wel de onbedoelde samenloop van omstandigheden die we erin zien. Die maakt dat we soms gaan piekeren of er niet toch een diepere oorzaak achter zit. Want zoals we zullen zien, is ons brein zo geprogrammeerd dat het altijd naar een verborgen plan zoekt. Omdat toeval een kwestie is van iemands gezichtspunt, is het vaak niet zo eenvoudig om het erover eens te worden. Wat de een verbluffend vindt, vindt de ander doodgewoon.
- 17 -
enkele conclusies - Het toeval is een uiterst complex en veelzijdig verschijnsel. Omdat de vele, grotendeels samenhangende, maar ten dele ook tegengestelde connotaties niet altijd goed worden onderscheiden, leiden beschouwingen over het toeval gemakkelijk tot begripsverwarring. De discussie over de rol van het toeval in de evolutie en over 'intelligent design' van die evolutie getuigen daarvan. - Het toeval is allerminst een toevallig (in de betekenis van zeldzaam) aspect van ons leven is, maar een wezenlijk bestanddeel daarvan. Het onvoorziene en het onvoorzienbare toeval kruist voortdurend ons levenspad en daarbij ook onze bedoelingen. Maar het gaat nog verder: het feit dat wij bestaan is volstrekt toevallig. Ook de eeuwige filosofische vragen naar wie wij zijn, wat wij worden, en wat de zin van ons leven is, kunnen niet beantwoord worden dan door een beroep te doen op het ondoorgrondelijke toeval. Om die reden kan het toeval met recht een fundamenteel aspect van het menselijk leven worden genoemd.
Wat is mooier, het raadsel of de verklaring, het zoeken of het vinden? “Het zoeken,”antwoordt fysicus Robbert Dijkgraaf heel beslist. “De tocht is veel interessanter dan de aankomst. Zeker omdat antwoorden altijd maar tijdelijke antwoorden zijn, een soort rustpauzes. Als je een puzzel maakt , bezorgt het laatste puzzelstukje je niet het meeste plezier; het zijn juist de eerste stukjes die het spannend maken. De mens die zijn weg zoekt door het universum, daar zit de betekenis. Ik denk dat dit een belangrijke taak is voor de mensheid, De individuele wetenschapper heeft daarin zijn beperkingen, omdat men maar een afgebakend deelgebiedje onderzoekt. Maar al die wetenschappers samen vormen een groot symfonieorkest”. HP/De Tijd. 22-12-2006
- 18 -
Hebt u we el eens op een zomerdag libellen bekeken b bij hun paring gsvlucht? Het ma annetje pakt met een soort tang aan het h eind van zijn staart s zijn partner bij de kop. Zij houdt zich z met haar voo orpoten aan zijn achterdeel a vast en bu uigt haar lijfje zo, dat ze samen een gracieus wiel vorme en. Met hun lijfjes in een ring verbonden v zweeft hett paar dan door de lucht. Soms liigt de een boven, dan n weer de ander, te erwijl het mannetje e het zaad in haar gesslachtsopening brrengt. De gesslachtsdaad in de lu ucht is een meer dan acrobatische presstatie: de partner aan de onderkan nt van het wiel vliegt met de buik naar boven! Daartoe zijn z libellen schijnbaarr moeiteloos in staat. Wat die inssecten, zo groot als je j handpalm, al op o een gewone jachtvlucht j presteren, maakt elke stunttvlieger geel van nijd: libellen kunnen n in de lucht blijven staan en direcct weer op
Een geraamte van v buisjes verste evigt de draagvlak kken
topsnelheid komen, om me et wel 40 kilomete er per uur
en dient tegelijkk als bloedbaan. Hier en daar zitten
de scherp pste bochten te nemen. n Met behu ulp van de
kleine knobbelttjes: contragewicchten om onba alans
wind trekkken ze van de Oostzee O helemaal naar IJs-
tegen te gaan.
land, waa arbij ze de ongelooflijke afstand van 4000
De draagvlakken zijn met de fijn nste membranen be-
kilometer afleggen. a
spannen, die glinsteren in het licht. Ze zijn met een
De vier vlleugels die deze manoeuvres mo ogelijk ma-
vuilafstotend laa agje was bedekt, o om te voorkomen n dat
ken, zijn meesterwerkjes m va an de natuur. De ertien piep-
zich stuifmeel errop afzet dat de luchtstroom zou kun-
kleine spiiertjes aan beide e kanten dienen ertoe de
nen verstoren.
vleugels te e verstellen in bijn na elke denk bare e stand. Bij
Elke vezel van het h organisme is in ngericht op superie eure
elke vleug gelslag verdraaien n ze hun vleugelss, zodat er
vliegprestaties. Want W de libel do oet bijna alles in n de
kleine werrvelwindjes ontsta aan. Die zorgen vo oor zoveel
lucht. Op andere insecten jagen, ze hapklaar ma aken
opwaartse e druk, dat het libe ellen bijna geen en nergie kost
en opeten doen n ze allemaal vlie egend; de manne etjes
om op te vliegen; v daarbij kunnen ze een last dragen d die
vechten vliegend om hun jachttterrein, de vrouw wtjes
driemaal zo z zwaar is als hu un eigen gewicht,, waarmee
werpen hun eierren af vanuit de llucht. Lopen kan een
ze elk vlie egtuig de baas zijn. Ook hun lichte e bouw zal
volwassen libel niet meer. De zes poten zijn in een
geen ingenieur zo gauw kun nnen namaken. De D vleugels
vangkorf verand derd en van doo orns voorzien, om m te
wegen nau uwelijks een hond derdste van het sttartgewicht
zorgen dat de buit b niet kan ontsnappen. Uit de voorv
- bij de Airrbus is dat meer dan een kwart.
pootjes is boven ndien een soort ruitenwisser gegro oeid,
Niet he et geringste detaiil in het lijf van de libel lijkt
waarmee de libe el zijn reusachtig ge facetogen scho oon-
aan het toeval te zijn ove ergelaten. Onder de micro-
maakt. In de luch ht betekent zien overleven.
scoop ziett de vleugel van de libel eruit alsof hij was
Al die moeite do oet de natuur voo or niet veel meer dan
ontworpen n door iemand die e voor elke duizen ndste gram
drie maanden le even: een volwasssen libel sterft in n de
heeft moetten vechten.
laatste dagen va an de zomer. Als hij een partner heeft h
De vleuge els zijn niet vlak, maar m zigzagsgew wijs gevou-
gevonden en errvoor heeft gezorrgd dat er uit de be-
wen als de blaasbalg van een trekharmonicca, wat ze
vruchte eitjes ee en nieuwe generattie kan ontstaan, is s de
met gebru uikmaking van weinig w materiaal een grote
taak die de evolu utie hem heeft toe egedacht volbracht.
stevigheid verleent.
Jan Lever
plan off chaos Wij staan op de dremp pel van een revolutie, r die even grondig en stoutmo oedig zal zijn als Einsteins ontdekking van de relattiviteit. In de wetenschap tekenen zic ch nieuwe de enkbeelden af a die niet ov vereenkomen n met alles wat w wij gelove en over het functioneren van onze were eld en onze kijk k op onsze elf in twijfel tre ekken. In de afg gelopen dece ennia hebben n wetenschap ppers in tal van v discipline es experimen nten uitgevoerrd waarvan de d resultaten strijdig zijn met m de gangb bare biologis sche en fysische kennis. Samen S levere en de onderz zoeksverslag gen ons overrvloedige info ormatie overr de
- 19 -
centrale organiserende kracht die ons lichaam en de rest van de kosmos ordent. Hun ontdekkingen zijn ronduit verbazingwekkend. Op het meest elementaire niveau zijn wij geen samenstel
van chemische reacties,
maar een concentratie van energie. Mensen zijn, net als alle andere levende wezens, een samenballing van energie, in een energieveld dat met alle andere dingen in de wereld verbonden is. Dit pulserende energieveld is de stuwende kracht achter zowel ons leven als ons bewustzijn — de alfa en omega van ons bestaan. In het universum bestaat er geen 'ik versus gij'-dualiteit, omdat er één energieveld is waarin alles bestaat. Dit veld is verantwoordelijk voor de hoogste functies van ons bewustzijn en de bron van de informatie die de groei van ons lichaam reguleert. Het is ons brein, ons hart en ons geheugen — ja, het is zelfs een eeuwige blauwdruk of matrijs van de hele wereld. Dit veld — en niet genen of ziektekiemen — is de kracht die uiteindelijk bepaalt of wij gezond of ziek zijn; en het is deze kracht waarmee we verbinding moeten krijgen om te kunnen genezen. Wij zijn onlosmakelijk verbonden met en opgenomen in de wereld, en onze relatie met die wereld is onze enige fundamentele waarheid. 'Het Veld is', zoals Einstein het formuleerde, 'de enige werkelijkheid." (Zie ook blz . 59) Newton: een appel op zijn hoofd Nadat er - zo gaat het verhaal - in zijn tuin in Cambridge een appel op zijn hoofd was gevallen, vroeg de boerenzoon Isaac Newton (1643-1727) zich af of er niet aan de hemel en op aarde sprake was van dezelfde natuurwetten. Dan zouden de baan van de hemellichamen en de val van een appel door dezelfde krachten worden bepaald - en natuurlijk ook het ronddraaien van een balletje op de speeltafel. En je zou het mechanisme van alle dingen uit het dagelijks leven met dezelfde precisie kunnen voorspellen het zou net zomin toevallig zijn als de opkomst en ondergang van de zon en de maan. Zoals aan de hemel, zo ook op aarde - dat was voor het natuuronderzoek in 1666 een ongehoord idee. In die tijd stond de theorie van Aristoteles (384-322 v. Chr.) centraal. De Griekse filosoof en zijn volgelingen gaven weliswaar toe dat de eeuwige omloop van de hemellichamen voorspelbaar was en zelfs kon worden berekend, maar op aarde heersten volgens hen heel andere wetten. Hier ging het niet om uitwendige krachten, maar om een drang die in alle dingen aanwezig is. Volgens deze opvatting valt een appel niet op de grond omdat hij door de zwaartekracht Newtons huis met appelboom
wordt aangetrokken, maar omdat hij daar hoort in de herfst. Bij veel andere alledaagse
kwesties denken allerlei mensen nog net zo. Als we er vast van overtuigd zijn dat bij roulette na driemaal achter elkaar rood nu eindelijk zwart móét komen, geeft die verwachting dan niet blijk van een diepgeworteld, onuitgesproken geloof dat de dingen vanzelf wel voor hun ordening zorgen? In Newtons wereld was geen plaats voor zulke voorstellingen. Volgens zijn wetten kunnen slechts krachten de loop van de dingen veranderen. Appels vallen van de boom en afgeschoten kanonskogels komen op steden terecht, omdat de aantrekkingskracht van de aarde werkzaam is; raketten komen op snelheid omdat ze worden aangedreven door een vuurstraal. Maar waar geen kracht wordt uitgeoefend, daar verandert niets, want massa is traag. Newtons wereld is een uurwerk. Daarin bestaat geen toeval, en al helemaal geen ondoorgrondelijk noodlot.
- 20 -
Wie de tegenwoordige stand van zaken en het geheel van krachten kent, kan de hele toekomst voorspellen - of het nu gaat om de baan van een rouletteballetje of om de ondergang van de maan op 26 oktober 3004. Newtons tijdgenoten en leerlingen waren zich er al van bewust dat dit revolutionaire ideeën waren. Zo noemde de Franse wiskundige Joseph-Louis Lagrange de fysica die toen opkwam de grootste schepping van de menselijke geest; ook het grote publiek betoonde zich enthousiast over het idee dat de wereld logisch in elkaar zat. In Frankrijk had Voltaire succes met een populair boek over Newton als wetenschappelijk auteur, in Italië vond een werk met de titel Newtonisme voor de dame gretig aftrek, en Engelse kinderen kregen het boek Newtons systeem van de wereld, aangepast aan de vermogens van jonge gentlemen en ladies cadeau. Het optimisme, gebaseerd op de gedachte dat nu niet alleen de wetten van de fysica, maar ook die van het leven inzichtelijk waren geworden, kende bijna geen grenzen. Sterker nog, Newtons leer gaf voedsel aan de hoop dat toeval en verrassingen ook in de samenleving spoedig tot het verleden zouden behoren. Er verschenen boeken over newtoniaanse omgangsvormen en staatsbestuur volgens Newton. De Schotse filosoof David Hume paste Newtons determinisme al in 1748 toe op het menselijk handelen; andere filosofen probeerden algemeen geldige regels te vinden voor een samenleving waarin het net zo ordelijk zou toegaan als in Newtons mechanica - een sociale fysica. Tot op heden zijn de biologie en de fysica uitgegaan van de inzichten van Isaac Newton. Alles wat wij over onze wereld en onze plaats daarin geloven, is afgeleid van ideeen die al in de 17e eeuw werden uitgedacht en nog altijd de ruggengraat van de wetenschap vormen — theorieën die alle bestanddelen van het universum voorstellen als geïsoleerd van elkaar, zodat ze op zichzelf zouden bestaan en dus los kunnen worden gezien van de kosmos. Dergelijke ideeën hebben een wereldbeeld op basis van afzondering gecreëerd. Newton heeft een stoffelijke wereld beschreven waarin afzonderlijke materiedelen gehoorzamen aan bepaalde bewegingswetten door tijd en ruimte — het universum als een machine. Voordat Newton zijn bewegingswetten formuleerde, had ook de Franse filosoof René Descartes al een destijds revolutionaire idee geïntroduceerd, die inhield dat wij — vertegenwoordigd door ons denken — losstonden van de levenloze, inerte materie van het lichaam, dat eenvoudigweg een soort geoliede machine was. De wereld bestond uit massa's kleine, afzonderlijke objecten die zich op voorspelbare manieren gedroegen. Het meest afzonderlijke object daaronder was de mens. Wij stonden als het ware 'buiten' het universum en keken naar binnen. Zelfs ons lichaam stond op deze of gene manier los van, en was iets anders dan, ons ware wezen — het beschouwende verstand dat waarneemt. Laplace en zijn demon Laplace (1749-1827) begreep als geen ander dat in een newtoniaanse wereld alles is voorbestemd. Volgens hem moest je, om de toekomst te kunnen voorspellen, alleen maar alle tekenen van het heden weten op te merken. Dat zou mogelijk zijn, aldus Laplace, voor een volmaakte intelligentie, die 'breed genoeg zou zijn om alle gegevens aan een analyse te onderwerpen. [...] Niets zou voor haar onzeker zijn, en toekomst zowel als verleden zou in haar ogen tegenwoordig zijn. Het menselijk verstand [...] is een flauwe afschaduwing van die intelligentie. Het bovenmenselijke wezen dat hij zich indacht, kwam al gauw bekend te staan als de 'demon' van Laplace. Toeval bestaat volgens Laplace niet echt, omdat elke dynamiek aan eenvoudige wetten gehoorzaamt. Daarom zou de demon volgens hem uit één enkel beeld van de stand van zaken het totale verloop van de geschiedenis van het universum kunnen afleiden. Volgens die opvatting beleven we alleen maar verrassingen omdat onze intelligentie nu eenmaal niet 'breed' genoeg is om het plan van de wereld tot in de kleinste details te begrijpen. Laplace gaf zich overigens in zijn eigen leven met meer vuur aan zo'n analy-
- 21 -
se over dan goed was voor zijn politieke carrière. Napoleon vond zijn minister van Binnenlandse Zaken ondraaglijk pietluttig en ontsloeg hem na zes weken: 'Hij zocht overal naar spitsvondigheden [...] en dreef de geest van het oneindig kleine door tot in het bestuur. De newtoniaanse wereld gehoorzaamde aan absolute wetten, maar in laatste instantie was zij een eenzaam en troosteloos oord. De wereld draaide door als een immense tandwielkast, ongeacht of wij er waren of niet. Met een paar behendige bewegingen hadden Newton en Descartes God en het leven weggeplukt uit de stoffelijke materie, en ons en ons bewustzijn uit het centrum van onze wereld. Zij ontrukten aan het universum hart en ziel, met achterlating van een levenloze collectie van in elkaar grijpende delen. Het belangrijkste van dit alles was, zoals Danah Zohar opmerkt in haar The Kwantum Self, dat 'Newtons zienswijze ons losrukte uit het weefsel van het universum'. Ons zelfbeeld veranderde nog meer onder invloed van het werk van Charles Darwin. Zijn evolutietheorie — verder ontwikkeld door de neodarwinisten — roept een beeld op van het leven als een toevallig, roofzuchtig, zinloos en op zichzelf staand verschijnsel. Alleen de besten overleven. We zijn niet meer dan een evolutionaire toevalligheid. Heel het complexe weefsel van het biologisch erfgoed van ons en onze voorouders wordt gereduceerd tot één centraal facet: eten of gegeten worden. De essentie van onze menselijkheid is een genetische terrorist die zich op efficiënte manier ontdoet van zwakkere schakels. Het draait in het leven niet om delen en onderlinge, wederkerige afhankelijkheid, maar om winnen en er als eerste bij zijn. En als we er dan in slagen te overleven, staan we eenzaam aan de top van de evolutionaire piramide (Dawkins: de zelfzuchtige genen). Als een systeem aan wetten gehoorzaamt en zelfs als we al die wetten precies kennen, dan betekent dat nog lang niet dat we het gedrag van dat systeem met de grootst mogelijke nauwkeurigheid kunnen voorspellen. Want onze blik is vaak niet scherp genoeg en kan dat ook niet zijn. Weten leidt niet altijd tot inzicht: dat besef kwam voor de optimistische wetenschappers na Newton als een verrassing. De paradigma's — de wereld als een gigantische machine en de mens als een overlevingsmechanisme — leidden tot een technologisch meesterschap over het universum, maar leverden weinig kennis op die van belang is. Ook hebben ze ons niet nader gebracht tot een inzicht in de meest fundamentele geheimen van ons eigen wezen: hoe we denken, hoe het leven is begonnen, waarom we ziek worden, hoe het mogelijk is dat één enkele cel uitgroeit tot een volledig gevormd mensje, of zelfs wat er met het menselijk bewustzijn gebeurt als we overlijden. We blijven verdedigers van de wereld als een mechanisme van op zichzelf staande bestanddelen, ook al is dit beeld in strijd met onze dagelijkse ervaring. Einstein: God dobbelt niet Dat de dingen volgens wetten verlopen en dat we ze toch niet kunnen voorspellen, is dus niet met elkaar in strijd. Bestaat er soms een hoger plan voor de toekomst, al kennen wij dat niet? Dan zou ons leven bepaald worden door een noodlot dat de mens niet kan begrijpen. Slechts een bovenmenselijk wezen met de vermogens van de demon van Laplace zou in staat zijn de loop van de geschiedenis tot in de verste toekomst te berekenen. Dit noemen we het metafysische determinisme. Er bestaat geen toeval, maar slechts noodzakelijkheid, omdat de loop van het gebeuren onherroepelijk door wetten is vastgelegd. Veranderingen in de levende en de levenloze natuur zijn voorbestemd (gedetermineerd), evenals de beslissingen van mensen dat zijn. Dat houdt in dat reeds nu en vanaf het begin der tijden vaststaat op welk getal het rouletteballetje op de achterste tafel van het casino van Baden-Baden zal vallen bij het eerste spel van 2012, en ook hoe en met wie u kerstavond van dat jaar zult doorbrengen. Vrijheid is volgens deze filosofie een illusie. Maar omdat het hogere plan niet toegankelijk is voor onze ervaring en ons denken, is het metafysisch.
- 22 -
Die voorstelling is logisch onweerlegbaar. Ze is niet juist en niet onjuist, maar niet te verifiëren. Of een theorie al dan niet juist is, kunnen we alleen te weten komen door hypothesen op te stellen en deze te toetsen. Als de toets de hypothese niet ondersteunt, dan verwerpen we de theorie; anders aanvaarden we de theorie of we ontwerpen een nieuwe, betere test. Maar die toetsing is bij het metafysische determinisme nu juist niet mogelijk, omdat het de mens met zijn beperkte verstand principieel geen voorspellingen toestaat. Dus is het een kwestie van smaak of je in een allesbepalend, maar onbegrijpelijk noodlot gelooft, dan wel of je het gevolg van je onvermijdelijke onwetendheid toeval noemt. Albert Einstein (1879-1955) behoorde tot degenen die het toeval als
principe
in de
natuur afwijzen. Einstein was determinist. 'God dobbelt niet', was zijn beroemde credo, waarmee hij lijnrecht tegenover zijn voornaamste collega's kwam te staan. Maar juist het denken van Einstein laat zien wat voor logische problemen men zich op de hals haalt als men in een alomvattende voorbestemming gelooft: wie het toeval voor een drogbeeld houdt dat door de menselijke onwetendheid wordt opgeroepen, moet net zo denken over de tijd en de uitwerking van de tijd. Want als het toeval niet reëel is, kan de ontwikkeling van alle dingen althans door een hogere intelligentie worden voorzien. Daarom zou zo'n verstand nu al in het bezit kunnen komen van alle kennis die het ooit kan opdoen; in die zin ligt de toekomst geheel en al in het verleden besloten. Einstein, die de tijd als vierde dimensie zag, schijnt dat inderdaad te hebben gedacht. 'De scheiding tussen verleden, heden en toekomst heeft [...] slechts de betekenis van een weliswaar hardnekkige illusie,' verklaarde hij in maart 1955, een maand voor zijn eigen dood, in een condoleancebrief aan de familie van een overleden vriend. Die gedachten zijn op zichzelf logisch, maar zijn strijdig met het spraakgebruik en de alledaagse ervaring.
‘chaos’ Chaos - een woord dat wirwar en complete wanorde inhoudt. In de mythologie echter werd chaos uitgelegd als de oerstof vóór de schepping. Chaos (Χαος), betekent 'leegte') is in de Griekse mythologie het niets waaruit de eerste Griekse goden ontstonden. Chaos is volgens sommige bronnen vrouwelijk, maar wordt vaker als onzijdig aangeduid. Het is een bodemloos gat waar alles eindeloos valt; niet naar beneden, want er is geen enkele oriëntatie mogelijk, maar alle kanten op. Uit deze uitgestrekte en duistere wanorde ontstond orde, in de vorm van de aarde, het enige dat houvast biedt. Tijdens de oorlog tussen de Titanen en Olympiaden zouden de gemoederen zo hoog opgelopen zijn, dat Chaos door de hitte bevangen raakte. In samenwerking met Chaos schiep Eros de vogels. In het werk ‘Theogonie’ van Hesiodos wordt beschreven dat de eerste bestaande objecten uit het niets van Chaos kwamen. De kinderen van Chaos zijn Nyx (de nacht), Erebus (de duisternis), Eros (de liefde), Gaia (de aarde) en Tartarus (de onderwereld). Volgens sommige bronnen zouden de laatste twee goden echter onafhankelijk van Chaos zijn ontstaan. Hesiodos laat zien dat het creëren van leven in de godenwereld op twee manieren gebeurt; door seksuele interactie of door deling. Het is opvallend dat veel 'slechte' goden, wezens en hun concepten (Dood, Sarcasme, Misleiding enzovoorts) in de Griekse mythologie geboren zijn uit deze laatste manier van voortplanting. In de Metamorfosen van Ovidius wordt Chaos beschreven als een ruwe, onverwerkte massa: een levenloze klomp, ongefatsoeneerd en onaangepast. De moderne betekenis van het woord 'chaos' is dan ook 'totale wanorde'. In Chaos lagen als het ware alle zaden opgeslagen, die later zouden uitgroeien tot alle bestaande materie. Volgens die voorstelling 'bedeelt' de natuur ons met uiteenlopende vormen van chaos, bijvoorbeeld hartfibrillerend (zeer snelle en zeer zwakke onregelmatige hartcontracties), dat net als epilepsie of waterturbulenties in brandingzones van
- 23 -
kusten als chaotische toestand wordt beschouwd. Binnen de wiskunde heeft het begrip ‘chaos’ niet de betekenis van ‘ordeloosheid’. Integendeel, de chaostheorie gaat juist uit van orde, van een systeem waarin bepaalde wetten gelden die het mogelijk maken een volgende toestand van het systeem te bepalen. We noemen dit ook wel een ‘deterministisch’ systeem. Een dergelijk systeem is nu chaotisch als het gevoelig is, bijvoorbeeld voor een kleine verandering in beginwaarden of bij een kleine verstoring. Het weer is dus niet alleen moeilijk te voorspellen, maar het is principieel onvoorspelbaar. Zelfs als we op iedere honderd vierkante meter op aarde de temperatuur, windsterkte etc. exact zouden weten, schiet onze voorspelling binnen de kortste keren tekort. Wetenschappers onderkennen meer en meer dat het op zichzelf 'verontrustende' begrip chaos toch met een diepe orde van fluctuerende verwevenheden samenhangt. Hoewel het chaosonderzoek vrijwel elk facet van het leven raakt en onder zowel vakmensen als leken druk besproken wordt, zijn over deze theorie toch de meest vreemde misverstanden in omloop. Poincaré Van alle fysici en mathematici van de oude school die zich met dynamische stelsels hebben beziggehouden heeft de Franse wis-natuurkundige en filosoof Henry Poincaré (1854-1912) het beste ingezien welk potentieel in de chaos verborgen ligt: 'Een minieme aanleiding, die aan onze aandacht ontsnapt, kan zeer ingrijpende gevolgen hebben die wij niet kunnen overzien. Niettemin beweren wij dat deze gevolgen van toevallige aard zijn. Zouden wij kennis hebben van de natuurwetten en het universum in de situatie van zijn eerste ogenblik, dan zou het mogelijk zijn de toestand van datzelfde universum in zijn volgende momenten precies te voorspellen. Maar zelfs als de natuurwetten geen enkel geheim meer voor ons zouden hebben, zou de toestand van het universum ons slechts ten naaste bij bekend zijn’. Zouden wij dus de volgende toestand even nauwkeurig kunnen voorspellen, dan zou aan alle eisen zijn voldaan om te kunnen zeggen dat het fenomeen voorspeld was door de wetten gestuurd. Maar dat klopt niet altijd. Want kleine verschillen in de oorspronkelijke voorwaarden kunnen in het eindresultaat veel en veel grotere verschillen veroorzaken. Eén minimaal vooraf gaand foutje kan later tot een kapitale fout leiden. Het feit dat het weer chaotisch is wil dus zeggen, dat een kleine meetfout (van bijvoorbeeld 0,1°) al enorme gevolgen kan hebben voor het weer over een week. Of, om het met de meteoroloog en wiskundige Edward Lorenz te zeggen: “Chaos: kan een vleugelslag van een vlinder in Brazilië een tornado veroorzaken in Texas?” Maar zelfs als wij de vleugelslag van de vlinder als oorzaak van de wervelstorm zouden aanwijzen, zouden wij in dat voorval naar alle waarschijnlijkheid toeval zien. De vraag blijft, waarom de vlinder op dat beslissende moment met de vleugels moest fladderen om hiermee elders een fatale escalatie in weersomstandigheden te veroorzaken. Ligt niet achter elke gebeurtenis een onafzienbare keten van oorzaken - verbergt zich niet achter elk chaotisch gebeuren een hogere orde? Slechts uit de dynamiek van de chaos kunnen nieuwe structuren ontstaan. Zouden de evolutieprocessen zich namelijk in lineaire stappen voltrokken hebben, dan zou de veelvormigheid van het leven niet bestaan. Want het is de 'wispelturigheid' van de evolutie die de veelvormigheid van het leven en zijn verdere ontwikkeling mogelijk maakte. In dat kader kwam de fysicus Joseph Ford van het Georgia Institute of Technology tot de volgende constatering: 'Evolutie is chaos plus terugkoppeling.' Alles is slechts overgang; chaos en orde zijn één. Want chaos is toeval-met-methode - en daarop berust waarschijnlijk ook het zogenaamde lot. Zou God dus toch dobbelen, maar dan heel methodisch? De onstuitbare opmars van de wanorde
- 24 -
Hoe de toekomst zich van het heden
onderscheidt,
wordt
duidelijk bij één enkele blik op mijn bureau. Ook als ik alle papieren zojuist nog zorgvuldig heb geordend, kun je er donder op zeggen dat alles over een paar dagen weer door elkaar ligt. Wat zit er achter die schijnbaar onstuitbare opmars van de chaos? Is het een natuurwet, of is het een kwestie van ons gebrek aan kennis omtrent de toekomst? Orde en wanorde zijn alleen te onderscheiden vanuit het hogere perspectief van een waarnemer. Voor elk afzonderlijk vel papier op het bureau zijn die begrippen zinloos. Het maakt voor het papier niet uit of het alleen of tussen twee lege theekopjes ligt of toevallig naar de stapel niet afgehandelde belastingformulieren is verhuisd -maar voor mij wel. Pas wanneer iemand een relatie kan leggen tussen de objecten op zijn bureau (of dit te midden van de chaos tevergeefs probeert te doen), kun je van orde en wanorde spreken. Chaos is het woord dat we bedacht hebben voor een orde die we niet begrijpen
Helaas zijn er altijd veel meer mogelijkheden om wanorde te
Henry Miller
lijk dat iedereen maar één keer heeft geschreven. Maar als het
creëren dan om orde te scheppen. Hier komt het toeval in het spel. Als u tien brieven van verschillende afzenders hebt, is er één manier om ze alfabetisch neer te leggen op naam van de schrijver, van Alexandra tot Zacharias - vooropgesteld natuurer alleen maar om gaat de brieven op de een of andere manier op een stapeltje te leggen, zijn er veel meer varianten: tien
brieven kunnen in, om precies te zijn, 3.628.800 verschillende volgorden op elkaar liggen. (We leggen de ene brief na de andere op zijn plaats. Dan zijn er voor de eerste brief 10 mogelijke plekken, voor de tweede 9, voor de derde 8, enzovoort. In totaal zijn er dus 10x9x8x7x6x5x4x3x2x1 varianten; als u deze som uitrekent, krijgt u het bovengenoemde getal, dat overigens ook met 10 faculteit of 10! wordt aangeduid.)
Wanorde ontstaat doordat iemand in de loop van de tijd nu eens de ene, dan weer de andere brief uit de alfabetische stapel haalt en hem er achteloos weer in stopt op een willekeurige plek. Op die manier gaat onze kennis van de volgorde van de brieven verloren. Hoe waarschijnlijk is het dat de oorspronkelijke volgorde vanzelf weer tot stand komt? Niet erg waarschijnlijk. Slechts één van de 3.628.800 mogelijkheden is de alfabetische volgorde; de kans om die te krijgen is dus 1 op de 3.628.800 en daarmee praktisch nul. Bijna buiten ons toedoen, alleen maar door onoplettendheid, is er in het oorspronkelijk ordelijke stapeltje wanorde geslopen. Als we nu de onderste brief uit de stapel trekken, krijgen we vermoedelijk niet meer de brief van Zacharias in handen, maar een van de andere: we moeten aannemen dat de volgorde nu volstrekt toevallig is. Maar dat is alleen maar een gevolg van de beperktheid van onze kennis. Een hogere intelligentie zou de veranderingen in de stapel natuurlijk nauwkeurig hebben bijgehouden; bij niet meer dan tien brieven zou dat zelfs voor het menselijk brein mogelijk zijn geweest. Maar omdat we dat niet gedaan hebben, zien we hier het toeval aan het werk. De onwetendheid gemeten De menselijke onwetendheid valt zelfs te meten. In het geval van de door elkaar ge-
- 25 -
raakte brrieven is onz ze onwetend dheid precies s 3.628.800-v voudig toege enomen. In het h begin wis sten we dat de d stapel in één é enkele to oestand moes st verkeren, n namelijk in alfabetische volgorde; da aarna kan de e stapel in ee en van de ru uim drie miljo oen toestand den verkeren,, en we wete en niet in welke. De wano orde is toegen nomen, en te egelijk daarm mee onze onw wetendheid. Zulke pro ocessen heb je overal. Als s u wat melk k in uw koffie giet, concen ntreren de eiw witmoleculen van de me elk zich eerstt in een drup ppel. In deze e toestand is uw kennis van v het gebeuren in het kopje k nog tam melijk groot:: u ziet waarr zich enerzijds de koffie en anderzijd ds de slierten n melk bevin nden. Maar al a gauw is de koffie lichttbruin, de me elk heeft zich h in alle richtingen verspre eid. De pogin ng om nu nog g de plaats v van de melkm moleculen vast te stellen of ze zelfs weer w van de koffie k te sche eiden, zou nett zo zinloos zijn z als de ve erwachting meteen m de juis ste brief te pakken p uit ee en ongeorden nde stapel brrieven: uw kennis k van he et systeem is s verloren geg gaan. Zelfs als u met een wondermicro w oscoop de we eg van elke afzonderlijke e molecule zou z kunnen volgen, v zou het h u net zo vergaan v als een e natuurku undige die de e baan van een e rouletteba alletje wil voo orspellen: na a korte tijd is het effect va an iets afwijk kende begino omstandighe eden zo groo ot, dat uw pro ognose ongeldig wordt - ook o al houdt e elke afzonderrlijke molec cule zich nett als het roulletteballetje aan a de verge elijkingen van Newton, met m andere woorden: w gedrraagt hij zich strikt determ ministisch. Als u wiltt, kunt u met uw microsco oop nagaan in hoeveel to oestanden he et systeem zich kan bevin nden. Als me elk en koffie netjes van elkaar e gescheiden zijn, zijn dat er ma aar heel wein nig, want elke e molecule moet m zich in de buurt van soortgenoten s n bevinden - net n zoals in een e alfabetisch geordende stapel een brief van Pe etra alleen maar tussen een e van Paul en een van Pia kan ligge en. Maar als er wanorde heerst, h dus a als melk en kofk fie door elkaar e tollen, zijn er, zoals we hebben n gezien, zee er veel toesta anden mogelijk. Natuurku undigen noem men het aanta al toestanden n onwetendhe eid of entropiie. Die is des s te groter na aarmate we minder m van ee en systeem afweten a - dus s naarmate d de processen n in het syste eem ons toevalliger voorrkomen. Daa arom speelt deze d groothe eid een hoog gst belangrijk ke rol in de te echniek: elke ingenieur ka ampt met entrropie. Maar u hebt er vermo oedelijk geen n behoefte aa an om het alllemaal zo pre ecies te wete en. Daarom ziet z u vrijwillig af van de microscoop en e stelt u zic ch tevreden m met het globa ale beeld. Wa at u interesse eert, is dat de e kleur in het kopje van zwart z verande ert in lichtbru uin, dat melk en koffie grondig zijn verm mengd en da at ze naar kofffie met melk k smaken. Wa anorde, dus s de toestand d van volledig ge vermengin ng, is soms ju uist wat je hebben wilt. Ma aar kunt u ero op vertrouwen dat die toes stand intreed dt? de chaos s streeft er naar n zo groo ot mogelijk te e worden Het antw woord is gege even door Lu udwig Boltzm mann (1844-1906). De O Oostenrijkse nan tuurkundiige was pas achtentwintig, toen hij definitief afrek kende met he et idee dat alle a processe en in de natuu ur van a tot z te voorspellen zijn. Zijn theorie houd dt in, dat op alle a niveaus van v de natuu urkunde en he et menselijke e bestaan rek kening moet worden geho ouden met onwetendhei o d en wanorde van de atom men, waarva an het bestaa an in die tijd nog n helemaall niet vastston nd, tot aan he et leven in ee en samenleving. Boltzman nn had begrepen dat de wetten w van he et toeval, die bij een kanss spel als roule ette voor alle toenmalige vakmensen vanzelfsprek kend waren, overal van kracht zijn, bijb voorbeeld d in een kopjje koffie. Bij roulette wete en we niet bijj welke worp p het balletje op rood of zwart z zal vallen, maar we e weten wel dat d er na zee er veel ronde es een tame elijk evenwich htige verdelin ng te zien za al zijn. We kunnen k dus algemene uitspraken do oen over hett spel - bijvoo orbeeld dat het h niet volko omen uitgesloten, maar toch t uiterst onwaarschijnl o lijk is dat je gedurende g ee en hele avond in het casin no slechts rode getallen krijgt. k In het ko offiekopje (of het stapeltje e brieven) ga aat het precies zo: het is s praktisch onmogelijk o om m te bereken nen hoe de afa zonderlijk ke melk- en koffiemolecu k len bewegen n. Maar op een hoger niv veau weten we w opperbest wat er gebeurt - de kofffie wordt gelijkmatig lichttbruin. Wel moeten m we bij b roulette he eel vaak achter elkaar sp pelen om te kunnen k zien dat d de wet va an de waarsc chijnlijkheid hier h
- 26 -
van kracht is. De vermenging van de resultaten treedt pas op na verloop van tijd. De kleur in het kopje echter wordt bepaald door het gedrag van zeer veel moleculen tegelijk - alsof een reusachtig aantal kansspelen in één klap tegelijk zou worden gespeeld. En zoals na een avond aan de roulettetafel het verschil tussen rode en zwarte resultaten te verwaarlozen is, zo verdwijnen ook in het koffiekopje de kleine patronen, de slierten, na korte tijd. Uw drank is nu volledig gemengd, dat wil zeggen: in het kopje heerst de grootst mogelijke wanorde. Dat is precies wat de beroemde tweede hoofdwet van de thermodynamica in de versie van Boltzmann zegt: de wanorde alias entropie streeft ernaar zo groot mogelijk te worden. Daardoor komt het dat een druppel melk zich over de koffie verdeelt, of dat alles op je bureau een maximale wanorde gaat vertonen, zodat het wel lijkt of het spookt. Het toeval schept zijn eigen wetten. Waarom het toeval altijd wint Toch zijn we door verbazend weinig chaos omgeven. Ons lichaam valt niet uit elkaar, maar handhaaft met behulp van miljarden en nog eens miljarden moleculen een hoogst subtiel evenwicht. In onze steden wonen duizenden mensen min of meer ordelijk met elkaar samen. Daarbij heeft de natuur volgens Boltzmann de drang om een toestand te scheppen die ons wanordelijk toeschijnt - zoals de mengeling van melk en koffie in het kopje. Hoe valt het te verklaren dat de wereld in de vier miljard jaar van haar bestaan niet allang in de chaos verzonken is? Het antwoord is dat wij voortdurend energie spenderen aan het handhaven van de onwaarschijnlijke toestand van orde: de mensen ruimen hun bureau op (wat hun werk, dus energie kost); een auto breng je naar de garage, waar een monteur voor veel geld de neiging tot verval tegengaat. In ons lichaam worden deze ordenende krachten geproduceerd door de constante vernieuwing van alle cellen en door de opruimdienst van het immuunsysteem; om die processen aan de gang te houden moeten we met de voeding energie toevoeren. En het leven op aarde duurt al twee miljard jaar voort omdat de zon voortdurend energie uitstraalt. Slechts dankzij die energie kunnen organismen voortdurend regenereren. Sisyfus moet in de onderwereld van de Griekse mythologie
een rotsblok tegen een
berg op duwen; als hij boven is aangekomen, rolt het rotsblok weer naar beneden en moet hij weer opnieuw beginnen. Alsmaar door. De strijd van natuur en mens tegen de wanorde is net zoiets. Zodra de toevoer van energie wordt stopgezet, breekt de chaos baan. Er bestaat geen stabiele toestand van orde. Omdat de in een bepaald geval gespendeerde energie niet oneindig is, kan de orde niet eeuwig standhouden. Auto's vergaan tot oudroest, mensen sterven, zonnen doven uit. De overwinning die het leven op de wanorde behaalt mag nog zo triomfantelijk zijn - ze is slechts van voorbijgaande aard. Uiteindelijk wint het toeval altijd weer. Chaos lijkt alomtegenwoordig. Zo wervelt de aanvankelijk als een zuiltje opstijgende rook van een sigaret opeens door elkaar; in de wind wappert een vlag heen en weer; de eerst gelijkmatige drup van een niet geheel sluitende waterkraan wordt om onduidelijke redenen onregelmatig. Chaos doet zich voor in het weer, bij drukgolven van supersonische vliegtuigen, in het wegverkeer, in de stroming van olie door een ondergrondse buis. Om het even welk medium erbij betrokken is: de gedragingen richten zich naar de nu ontdekte chaos-wetmatigheden. Deze ontdekking is intussen ook al doorgedrongen in de besluitvorming van managers in het verzekeringswezen, in de opvatting van astronomen over het zonnestelsel, in de manier waarop politicologen discussiëren over spanningen die tot militaire confrontaties leiden. Door de chaostheorie worden de barrières tussen de meest uiteenlopende wetenschappelijke disciplines uit de weg geruimd. Want het gaat hier om een wetenschap die alle systemen betreft en die denkers van de meest contrasterende gebieden heeft verenigd. Chaos-aanhangers speculeren over determinisme en vrijheid van wil, over evolutie, bewustzijn en intelligentie. Zij voelen zich verantwoordelijk voor een koerswijziging in de wetenschap, omdat naar hun oordeel de nieuwe wetenschap het reduceren tot details verdringt. Als holistici streven zij ernaar de dingen vanuit het geheel te begrijpen.
- 27 -
orde in de chaos Een op de voorgrond tredende eigenschap van chaos is het gedetermineerde verloop van zijn inwendige processen. Desondanks kunnen toekomstige gebeurtenissen amper nauwkeurig voorspeld worden, omdat het niet mogelijk is alle tot een systeem behorende oorzaken ten volle te begrijpen. Dus kunnen alle voorspellingen door de kleinste onzekerheid teniet worden gedaan. Een klassiek voorbeeld daarvan zijn weervoorspellingen, die opvallend vaak niet juist blijken. De invloeden op zulke uitermate gevoelige systemen als de weersgesteldheid zijn dan ook buitengewoon talrijk. Het mag daarom geen wonder heten dat vakmensen die over niet-lineaire gebeurtenissen spreken het erover eens zijn dat een dergelijk systeem niet ingekaderd kan worden. Want de kleinste externe fluctuaties kunnen voor het systeem ingrijpende gevolgen hebben. Chaos is een systeem van oneindige complexiteit, omdat het geen eenvoudige regelmatigheden bevat. Welk detail van de natuur we ook bekijken: steeds zien we ons tegenover een veelheid aan bijzonderheden geplaatst. Nog maar kort geleden negeerde de wetenschap dergelijke soorten fenomenen, omdat de wetmatigheden die de chaos beheersen tè lastig leken en zich niet lieten voorspellen. Maar toen men erin geslaagd was chaos mathematisch begrijpelijk te maken, lieten de wetenschappers zich ervan overtuigen dat bijvoorbeeld het patroon van epileptische aanvallen binnen afzienbare tijd opgehelderd kan worden - of dat op betrouwbare voorspellingen van het weer en van aardbevingen gerekend mag worden. Dit nieuwe wetenschappelijke concept is vooral te danken aan de fysicus Michell Feigenbaum van de Cornell University. Hij onderzocht namelijk het gedrag van wiskundige vergelijkingen als deze herhaaldelijk op zichzelf toegepast worden. Geruime tijd stemden ze met de logische verwachtingen overeen, tot de computer plotseling chaotisch lijkende getallenreeksen 'uitspuwde'. Feigenbaum ontdekte toen tot zijn verwondering dat de overgang tussen orde en chaos volgens een bepaald patroon verliep - een omstandigheid die bijzondere betekenis leek te hebben. Naar bleek waren de door de fysicus toegepaste eenvoudige vergelijkingen bij de overgang van de toestand van geordendheid naar die van chaos aan het verschijnsel van periodeverdubbeling onderhevig. En deze aan de factor 4,669201 onderworpen periodiciteit of regelmatige terugkeer verloopt mathematisch met uiterste nauwkeurigheid. Feigenbaum veronderstelde aanvankelijk dat de waarde van deze factor bij andere vergelijkingen een andere zou zijn. Toen echter bleek dat precies dezelfde periodiciteitsfactor ook bij andere vergelijkingen de overgang van orde in chaos bepaalde, begon Feigenbaum om zo te zeggen aan zijn eigen verstand te twijfelen. fractals In de chaostheorie wordt aan zogenaamde 'fractals' als bouwstenen van de chaos bijzondere betekenis gehecht. Ze zijn afkomstig van de mathematicus Mandelbrot (1924), de eigenlijke baanbreker van de chaos-theorie. Mandelbrot hield zich in de research-afdeling van de computerreus IBM met economische vraagstukken bezig. Zijn belangstelling ging daarbij vooral uit naar de chaotische prijzenjungle in de katoenbranche, met als uitgangspunt prijsfluctuaties op korte en lange termijn. Toen Mandelbrot de prijsschommelingen over een vrij lange periode in de computer
- 28 -
stopte, stuitte hij op een verbazingwek-kend resultaat: ook al schenen de afzonderlijke prijswijzigingen van toevallige aard en onvoorspelbaar, dus chaotisch, er verborg zich op de lange duur toch een constant ritme in. Uit de warboel van chaotische gegevens kwam onverwachts een geordend systeem aan het licht. Kon hij misschien een wetmatigheid tegen zijn gekomen die voor alle gebieden van het bestaan gold? Zit in chaos wellicht een methode? In zijn boek De fractale geometrie beschrijft Mandelbrot een procédé waarmee het mogelijk is om onregelmatige natuurlijke vormen mathematisch te beschrijven. Zo kan het verloop - de vorm -van de Engelse kustlijn niet door de euclidische meetkunde worden beschreven, omdat in die kustlijn rechte noch cirkelvormige of elliptische verlopen voorkomen. Bestaande complexe vormen konden tot dan toe ook niet mathematisch worden bepaald. Aanknopend bij voorbereidende studies van andere wiskundigen ontwikkelde Mandelbrot een geometrie die hem in staat stelde om onregelmatig verlopende krommen, zoals zo'n kustlijn, met behulp van enkele nieuwe mathematische grootheden, die hij fractals noemde, te beschrijven. Dankzij deze fractals beschikken fysici en ingenieurs nu over een methode die het mogelijk maakt voorheen niet te kwantificeren fenomenen weer te geven. Met andere woorden: fractals zijn patronen van geometrische figuren met behulp waarvan gecompliceerde onregelmatige vormen beschreven kunnen worden. Elke beschrijving aan de hand van regelmatigheden is een illusie, die niet strookt met de reële wereld - de wereld van wolken, van bergen, dalen en sterren, van de voortstromende rivieren of regenbuien. Het gaat hier om oneindig complexe verschijnselen die een totaal andere mathematica vereisen - die der fractals, stelt Benoit Mandelbrot. Deze fractals zijn steeds nieuwe, telkens kleinere eenheden die aan een figuur worden toegevoegd en waarvan de complexiteit met elke nieuwe toevoeging toeneemt. De met een gelijkbenige driehoek beginnende Koch-kromme is daar een klassiek voorbeeld van. Worden daarop namelijk kleinere gelijkbenige driehoeken gebouwd, dan ontstaat een zespuntige ster. Als daar dan nog meer, steeds kleiner wordende, driehoekjes aan toe worden gevoegd, 'kristalliseert' zich de vorm van een steeds artistieker ogende sneeuwvlok uit. Sommige fractals onthullen een strenge 'zelfgelijkenis'. Met andere woorden: eenzelfde bijzonderheid herhaalt zich in elke orde van grootte, hoewel enkele fractals hierbij veranderingen van details kunnen vertonen. Daarnaast zijn er toevallige fractals. Intussen hebben de mathematici David Ruelle (Parijs) en Floris Taken (Groningen) nog een methode 'ter ontmaskering' van het fenomeen chaos ontwikkeld, die zij strange attractors, zonderlinge 'aantrekkers', noemen. Bij deze methode worden de binnen chaotische systemen werkende variabelen op een computerbeeldscherm door punten gerepresenteerd, zodat ze naar verschillende patronen kunnen verwijzen. Worden de punten onderling door een lijn verbonden, dan blijkt dat deze naar een geometrische vorm neigt. Opmerkelijk is dat elk fragment van deze strange attractors zich als verkleinde weergave van het geheel ontpopt. Bij continue vergroting kan deze geometrische vorm zelfs in talloze kleiner en kleiner wordende kopieën van zichzelf ontbonden worden. Ruelle en Taken hebben met deze strange attractors een andere begaanbare weg gevonden om verschillende chaotische systemen op het voorkomen van tot nog toe onvoorziene parallellen te onderzoeken.
- 29 -
'Naar het zich laat aanzien heeft de wetenschap een reeks wetten blootgelegd die ons binnen de door Heisenbergs onzekerheidsrelatie (zie blz. 47) gestelde grenzen laten zien hoe het universum zich mettertijd zal ontwikkelen als wij zijn toestand op enig moment kennen. Misschien stammen deze wetten oorspronkelijk van God, maar naar het schijnt heeft Hij het sindsdien aan het universum overgelaten zich volgens die wetten verder te ontwikkelen, en grijpt Hij nu niet meer in,' zegt Stephen W. Hawking in zijn boek Het Heelal. 'Maar hoe heeft Hij de oorspronkelijke toestand of de structuur van het universum uitgekozen? Wat waren de grensvoorwaarden bij het begin aller tijden?' vraagt Hawking. De ontdekking van de deterministische chaos wordt door vele wetenschapsbeoefenaars en filosofen beschouwd als een beslissende omwenteling in onze opvatting over de evolutieprocessen in het universum. Critici bezien de 'herontdekking' van de chaostheorie echter als 'oude koek met een nieuwe wikkel' en de daarmee gepaard gaande opwinding als overbodig. noodzaak en toeval in de chaostheorie De samenhang van noodzaak en toeval is in de chaostheorie heel complex. De chaostheorie houdt enerzijds vast aan het deterministische wereldbeeld zoals dat van Laplace. Dit wereldbeeld veronderstelt, dat een bepaalde toestand van een fysisch systeem de toekomstige toestanden determineert, maar erkent - net als de kwantumfysica - dat het principieel (en daarom ook voor de oneindige intelligentie van Laplace) onmogelijk is op grond van de gekende wetmatigheden voorspellingen te doen. Van veel fysische systemen kunnen we namelijk zeggen dat ze gekenmerkt worden door een 'gevoelige afhankelijkheid van de begintoestand'. Uiterst minimale afwijkingen in de begintoestand leiden in deze systemen tot steeds grotere (exponentieel toenemende) verschillen in de toekomst. Nemen we als voorbeeld twee (imaginaire) biljartballen, die met dezelfde snelheid worden weg gestoten, maar waarvan de banen een nauwelijks meetbare hoek a maken (Ruelle). Iedere keer wanneer deze ballen een andere bal raken, verdubbelt zich de oorspronkelijke hoek. Na tien botsingen is de hoek dan reeds 1024 α. In werkelijkheid zullen de banen van de ballen dan ook al snel totaal verschillend zijn, alleen al omdat ze al spoedig na de begintoestand verschillende obstakels ontmoeten. Hoe gevoelig deze afhankelijkheid van de begintoestand is, illustreert een voorbeeld van de wiskundige Takens. Bij de voorspelling van het verloop van een carambole met negen ballen moet men reeds rekening houden met de gravitatiekracht die de speler op de ballen uitoefent. Als we het aantal botsingen nog wat groter maken wordt het resultaat al snel duizelingwekkend. Zo is bij het botsen van moleculen (dat met dezelfde wetten kan worden beschreven als het botsen van de biljartballen), reeds na 56 botsingen de aantrekking merkbaar van een enkel elektron dat zich in de verst verwijderde delen van het heelal bevindt! (Takens).
Ten aanzien van systemen die gekenmerkt worden door een gevoelige afhankelijkheid van de begintoestand zijn, gegeven de onvermijdelijke onnauwkeurigheid en eindigheid van onze waarnemingen, slechts korte termijnvoorspellingen mogelijk. De weersvoorspellingen vormen hiervan een paradigmatisch voorbeeld. Dergelijke voorspellingen kennen een absolute voorspelbaarheidsgrens van ongeveer 10 dagen.
- 30 -
Hoewel het voorafgaande duidelijk maakt waarom het voor mensen onmogelijk is ten
De ogen van het kind en van de oude mens kijken met de rustige onbevangenheid van wie nog niet het bal masqué is binnengegaan of alweer weg is. En heel die tussenperiode schijnt een vergeefs tumult, schermutselingen in de ruimte, een nutteloze chaos, waarvan men zich afvraagt waarom men er doorheen is moeten gaan.
Marguerite Yourcenar
aanzien van chaotische systemen lange termijnvoorspellingen te doen, lijkt het de principiële mogelijkheid van voorspelling (door Laplace's oneindige intelligentie) op het eerste gezicht nog niet te weerleggen. Volgens Takens kan een dergelijke intelligentie echter op grond van de uitgangspunten van de chaostheorie niet bestaan: 'Om de toekomst van ons ene molecule te bepalen, moeten we de toekomst van het hele heelal (en alle daarin aanwezige deeltjes) bepalen. Maar omdat voor het vastleggen van de positie van één zo'n deeltje in een materiële geest (bijvoorbeeld een computer) geheugenplaatsen nodig zijn die zelf weer uit verschillende elementaire deeltjes bestaan, kan zo'n "intelligente geest" niet binnen het universum gerealiseerd worden. Zo zien we dus dat de beweging van één molecule, als gevolg van de warmtebeweging, door de gevoelige afhankelijkheid van de begintoestand principieel niet te voorspellen is' (Takens). De chaostheorie maakt duidelijk dat zelfs op basis van een strikt deterministische theorie de toekomst onzeker is en, zeker op langere termijn, in principe onvoorspelbaar is. Een en ander maakt ook duidelijk waarom rampen als de Bijlmerramp zo moeilijk zijn te voorkomen. Een samenspel van op zich allerminst verontrustende factoren, gecombineerd met kleine toevallige verstoringen, kan rampzalige gevolgen hebben. Dat heeft ook belangrijke gevolgen voor de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid. De keuzes die we maken hebben vaak onvoorziene en onvoorzienbare gevolgen. Een bepaalde handeling kan onbedoeld ongewenste of zelfs aan de bedoeling tegengestelde effecten met zich meebrengen. Zo heeft de keuze van de gezagvoerder van de Jumbo om na het uitvallen van de rechtermotoren -conform de toen bestaande voorschriften - via een bocht naar rechts naar het vliegveld terug te keren, onbedoeld bijgedragen aan de rampzalige afloop. Een filosofisch interessante vraag is in hoeverre men verantwoordelijk kan worden
- 31 -
gesteld voor v dergelijke niet te voorrspellen gevo olgen. Wanne eer we een a antwoord op die d vraag trachten te form muleren stuite en we al snell op de tragis sche dimensie van het me enselijke ha andelen.
En ik toe er deze zomerr met een lezing van 25 nog g veel fund damentelere vragen v door d de wereld. Kun n je leven berekenen? kan k onze natu uurkunde deu uv alle ma aterie en energ gie in het heellgen als vrijwel al onzich htbaar blijken te zijn? Zijn ruimte en tijd d geen illu usies, die vo oortvloeien uitt diepgaande er structure en van de werkkelijkheid? David Gross, G natuurkkundige, kreeg in 2004 de e Nobelprijjs voor de natu uurkunde
- 32 -
Horoscoop van de dag Algemeen: Hou een brandoefening thuis en zorg dat iedereen weet wat te doen in geval van brand. Teken een vluchtplan uit.
STIER 20 April ~ 20 Mei
Liefde: Laat een bad vollopen voor jouw geliefde en doe er geurige olie in. Leg een zachte handdoek klaar en droog haar af. Werk: Het is voor jouw loopbaan belangrijk dat je nieuwe manieren aanwendt om de vaardigheden van medewerkers optimaal te gebruiken. Gezondheid: Snijd je niet aan conservenblikjes. Grijp niet naar al die knabbelzaken! Pijnlijke gewrichten kan je verzorgen in warm water.
.
Waarom hebben mensen een hekel aan zaken die ze niet kunnen begrijpen en waar ze eigenlijk geen greep op hebben? Waarom geloven ze liever in een (nood)lot of in een hoger plan? Zijn ze zo bang voor onzekerheden en kunnen ze maar moeilijk met het toeval leven?
3. Niets aan het toeval overlaten - 33 -
op zoek naar zekerheid Klein 28-29;85-86; 32-33; 238-251; 98-101;295-300
Waarom we bedacht moeten zijn op het buitengewone Een man loopt in de storm langs een hijskraan. Aan de hijskraan, die zachtjes schommelt, gaat juist een pallet met bakstenen naar boven. Op dat moment raken een paar stenen los uit het geheel. Een steen raakt het hoofd van de man. Maar omdat iemand aan de overkant een fractie van een seconde eerder zijn naam riep, draait hij zich om. Daarom schampt de steen langs zijn slaap en komt hij er met een schaafwond van af . Toeval? Zoals gezegd noemen wij die gebeurtenissen toevallig die we niet op een andere manier kunnen verklaren. Maar het geluk bij een ongeluk van onze man kunnen we beredeneren: we kunnen de omstandigheden nagaan die tot het gevaarlijke incident hebben geleid. Dat er toevallig een vriend voorbijkwam die naar hem riep, heeft vermoedelijk zijn leven gered. Anderzijds: als hij niet juist op dat moment onder de hijskraan had gestaan, zou de steen hem überhaupt niet hebben getroffen. En als de bouwvakkers zich wat beter aan de veiligheidsvoorschriften hadden gehouden, zou de steen niet eens zijn gaan glijden. Die coïncidenties verklaren alles - en niets. We kunnen per slot van rekening nog even doorgaan: waarom kwam die man hier juist op dat moment voorbij? Waarom waren de bouwvakkers zo nonchalant? En de storm speelde toch ook een rol bij het ongeluk? Zo komen we steeds meer details van het verhaal te weten. De man liep uitgerekend op dat moment langs de kraan omdat hij kort daarvoor een collega was tegengekomen en even met haar had staan praten. De bouwvakker die de hijskraan had ingeladen gold weliswaar als zorgvuldig, maar had er die ochtend zijn gedachten niet bij - misschien dacht hij aan zijn vrouw, die op het punt stond te bevallen van haar eerste kind. En de storm was het gevolg van een lagedrukgebied boven de Atlantische Oceaan. Wie de zaak nog verder uitzoekt, raakt verstrikt in een bijkans oneindige reeks oorzaken en gevolgen. (Waarom wandelde die vriend aan de overkant? Hoe komt het dat er turbulentie was ontstaan boven de oceaan?) Maar hoeveel details we ook verzamelen -achteraf valt niet vast te stellen dat het noodzakelijk was dat uitgerekend onze man op die plek een ongeluk kreeg en er met een lichte verwonding van afkwam. We hadden het ongeluk niet kunnen voorspellen - zelfs niet als we geweten hadden dat de man zou worden opgehouden door een collega, dat een bouwvakker die ochtend slordig zou werken en dat er een harde wind zou staan.
Vereenvoudiging van de werkelijkheid De eerste indruk klopt meestal. Dat zegt niet alleen de volksmond, maar bij enquêtes ook het merendeel van de personeelschefs. Psychologisch onderzoek toont aan dat het oordeel over een sollicitant al na vijftien seconden vaststaat. Het valt te vrezen dat de rest van het mensdom al net zo gauw met zijn oordeel klaarstaat. Maar berokkenen werkgevers zichzelf geen schade met hun rotsvaste vertrouwen in hun mensenkennis? Een experiment dat in 1970 noodgedwongen werd uitgevoerd door de universiteit van Houston in Texas, geeft te denken. Wie daar medicijnen wilde studeren, moest eerst een schriftelijke test afleggen; vervolgens werd uit de besten een aantal geselecteerd op grond van een gesprek. Zo hoopte men te kunnen voorspellen hoe de jongelui het in de studie en later in hun beroep zouden doen. Maar dat jaar bleken er door een administratieve fout meer plaatsen te zijn dan verwacht was. Er zat niets anders op dan een deel van de afgewezen kandidaten alsnog toe te laten. Werden dat slechtere artsen? Absoluut niet. Al bij de tentamens aan het slot van het eerste jaar deden de zogenaamde topkandidaten het gemiddeld niet beter dan hun medestudenten die in eerste instantie waren weggestuurd. Ook toen de studenten jaren later afstudeerden, kon er geen enkel verschil in prestaties worden gecon-
- 34 -
stateerd. Er rest dus één simpele verklaring: de ene groep wist zich tijdens het gesprek beter te verkopen dan de andere. Wie bij een sollicitatiegesprek is afgewezen, kan zich troosten met de gedachte dat menige beroemdheid hetzelfde is overkomen. Toen Marilyn Monroe in 1944 besloot om fotomodel te worden, waren de castingbureaus allesbehalve overtuigd van haar kansen op succes. Een agentschap waar Monroe zich aanmeldde, schijnt zelfs te hebben gezegd: 'U kunt beter een secretaresseopleiding gaan volgen, of anders trouwen.' Fred Astaire vond ietsje meer genade. Over de latere koning van de tapdans moet een Hollywood-producent in 1927 hebben genoteerd: 'Kan niet acteren. Kan niet zingen. Tikkeltje kaal. Kan een beetje dansen. Regels en natuurwetten helpen ons om de werkelijkheid overzichtelijk te houden Te veel en te gecompliceerde werkelijkheid kunnen we niet verdragen. Om het overzicht niet te verliezen in een verwarrende wereld proberen we onze bevindingen dus in regels en natuurwetten te gieten. Ezelsbruggetjes gieten toevallige gegevens in een gemakkelijk te onthouden vorm ('Dertig dagen heeft november, april, juni en september...' ’t kofschip); spreekwoorden moeten de vele menselijke gedragingen begrijpelijker maken ('Stille wateren hebben diepe gronden') en boerenregels de grillen van het weer ('Avondrood, water in de sloot'). Zelfs in zinloze dingen proberen we nog met vaak weinig zeggende wijsheden wetmatigheden te ontdekken ('Een ongeluk komt nooit alleen'). Natuurlijk weten we - meestal - dat de wereld minder eenvoudig in elkaar zit. Maar we kunnen niets anders doen dan een grove zwart-witfoto van onze omgeving maken. Meer realiteit zou het opnemingsvermogen van de hersenen te boven gaan en we zouden er vaak niet eens iets aan hebben. Als ik tegen u zeg dat een man bruin haar en bruine ogen heeft, uit hetzelfde gezin komt als ik en naar dezelfde school is gegaan, dat hij net als ik borstelige wenkbrauwen heeft en dat zijn stem lijkt op die van mij, is dat wel een heleboel informatie over die persoon, maar u hebt er meer aan als ik zeg dat deze meneer mijn broer is. Niet alle inlichtingen zijn van dezelfde kwaliteit. Met een regel kunnen we meer beginnen dan met een warboel van gegevens. De regel kost namelijk niet alleen aanzienlijk minder opslagruimte in de hersenen, maar maakt het ook mogelijk om voorspellingen te doen. Als u weet dat ik bijna 1 meter 90 ben, zult u vermoeden dat ook mijn broer geen dwerg is in feite is hij nauwelijks twee duimbreedtes kleiner dan ik.
Maar een regel is alleen bruikbaar als hij een stand van zaken werkelijk op een eenvoudiger noemer brengt. Dat is het geval als er minder woorden voor nodig zijn dan voor het vertellen van het hele verhaal. Anders verduidelijkt hij niets maar legt hij veeleer een rookgordijn, en kunnen we ons beter aan de verklaring 'toeval' houden. Dat is al opgemerkt door de filosoof Leibniz: 'Als een regel extreem complex is, beschouwen we datgene wat eruit volgt als iets ongeregelds.' We kunnen dus alleen uitsluiten dat er toeval in het spel is als de toedracht van een gebeurtenis door een eenvoudig patroon kan worden weergegeven. Als we echter menen dat er wel van toeval sprake is, kunnen we de oorzaken van het gebeuren niet volledig verklaren. Waarom we bang zijn voor het onverwachte Elk gevaar, al is het nog zo klein, is een reden om ons zorgen te maken. Hoezeer we te lijden hebben onder onzekerheid kan zelfs aan de reacties van het lichaam worden afgelezen. Niet weten wat er gaat gebeuren veroorzaakt een stressreactie: het hart slaat harder, de ademhaling gaat sneller, de zweetklieren openen zich, hormonen zoals adrenaline en cortisol komen in de bloedbaan. We hebben een weerzin tegen elke onwetendheid. Deze lijkt evolutionair diep in het organisme verankerd. In elk geval stelden neurowetenschappers de kenmerkende aanwijzingen voor stress reeds vast bij ratten die met onregelmatige voedertijden moesten zien om te gaan. Deze dieren leden absoluut geen honger, want ze kregen
- 35 -
voedsel in overvloed. Alleen wisten ze nooit precies wanneer de onderzoekers de volgende maaltijd zouden opdienen. Waren de dieren bang dat de maaltijd spoedig helemaal zou komen te vervallen? Als mensen door een ongeluk worden getroffen, maakt het voor hun psyche een enorm verschil of ze het al dan niet hebben verwacht. Tijdens de bombardementen van Londen in de Tweede Wereldoorlog hoopten de door stress veroorzaakte maagzweren zich in de buitenwijken op, maar niet in de binnenstad. Want de bewoners van het centrum moesten elke nacht naar de schuilkelders vluchten omdat Duitse vliegtuigen daar regelmatig hun dodelijke vracht afwierpen. Maar in de buitenwijken verdwaalde zelden een bommenwerper. Gebeurde dit echter toevallig een keer, dan moesten de mensen de angst van het onverwachte verwerken. We waarderen stabiele verhoudingen, ook als we daaronder te lijden hebben. In het leven van alledag blijkt dat bijvoorbeeld op kantoor: zich in een hiërarchie schikken is voor de meeste mensen draaglijker dan een machtstrijd met een onzekere afloop, want zelfs onder de leiding van een onaangename chef weten ze tenminste waar ze aan toe zijn. Deze voorliefde is bij dieren al te observeren, en ook bij hen uit deze zich in lichamelijke symptomen. Dat heeft de neurowetenschapper Robert Sapolsky bij in het wild levende bavianen in de Serengeti bewezen. Het lukte Sapolsky om de rivaliserende mannetjes van de troep met verdovingspijltjes korte tijd buiten gevecht te stellen en bloed bij hen af te nemen. Daarbij stelde hij vast dat hoe minder stresshormonen er in de aderen van de bavianen circuleerden, des te steviger de pikorde was -zelfs als een dier daarin helemaal onderaan stond. Maar in tijden van oproer leden alle mannetjes onder stress; de alfadieren die zich ongerust maakten over hun macht, maar ook de underdogs van wie de toekomst nog onzeker was. De ene onzekerheid is de andere nog niet - Niet elke onzekerheid is even belastend, zoals Sapolsky bij zijn bavianen vaststelde. Ook in een stabiele rangorde zijn er steeds weer schermutselingen tussen meester en knecht, waarop beiden verschillend reageren: terwijl de aap die hoger in rang is aan stress lijdt als zijn relatie met een ondergeschikte instabiel wordt, schijnt de uitdager koelbloediger hoop op promotie te koesteren. De apen zijn dus absoluut in staat om de kansen van een onduidelijke situatie in te schatten. - Bij mensen kan bovendien de zekerheid van, of zelfs alleen het geloof in het zelf kunnen beïnvloeden van een gevaarlijke situatie de stress van de onzekerheid verzachten. Dat verklaart waarom sommige mensen die op een zware motor met tweehonderd kilometer per uur over de snelweg razen, bang zijn voor het veel kleinere risico van het neerstorten van een vliegtuig: de motor besturen ze zelf, terwijl er iemand anders op de stoel van de piloot zit. - Ook hangt het erg van de omstandigheden af hoe we verrassingen ervaren. In de vakantie bijvoorbeeld zijn we veel meer dan in het dagelijkse leven bereid om ons met het onverwachte in te laten. Zelfs een lekke band, waar we thuis om zouden vloeken, kunnen we op reis als een opwindende ervaring zien waar we het jaren later nog graag over hebben. - En ten slotte reageren mensen heel verschillend op risico's. Velen wagen zich niet
- 36 -
eens op een motor. Waarschijnlijk heeft het in eerste instantie genetische oorzaken of we onzekerheid vrezen, of dat we genieten van een zekere sensatie. In elk geval tonen studies van ontwikkelingspsychologen aan dat kinderen die opvallen in het vermijden van het onbekende of het integendeel juist opzoeken, zich ook als volwassenen zo gedragen: angst voor risico respectievelijk nieuwsgierigheid horen tot de stabielste persoonlijkheidskenmerken van de mens. Toch wint het onbehagen bij het zien van een denkbaar gevaar in twijfelgevallen altijd niet alleen omdat we winst en risico vaak vertekend waarnemen, zoals we eerder hebben gezien, maar ook omdat negatieve emoties altijd sterker op de voorgrond treden dan positieve. Tastbare zekerheid leidt tot meer onzekerheid Veel mensen voelen zich tegenwoordig hulpeloos uitgeleverd aan de onzekerheden van het leven: hoe het met hun baan zal gaan, of hun kinderen op school de juiste opleiding krijgen, of de rente stabiel blijft. We leven in een wereld, waarin de onvoorspelbaarheid zeer hoog is. Daarbij heeft de onoverzichtelijke wereld van vandaag ons van de zekerheid van een uitgestippeld levenspad beroofd. We zien echter gemakkelijk over het hoofd dat ze des te meer zekerheid in de werkelijk existentiële kwesties van het bestaan biedt. De vooruitgang van de medische wetenschap heeft niet alleen de gemiddelde levensverwachting in ons land verdubbeld van ongeveer veertig jaar in 1900 tot rond de tachtig jaar in 2000 - tegelijkertijd is de wisselvalligheid in levensduur afgenomen. Vroeger had de gemiddelde levensverwachting weinig betekenis voor de enkeling. Veel mensen stierven jong, anderen werden voor de toenmalige verhoudingen stokoud. Tegenwoordig garandeert de medische verzorging dat de meeste mensen op zijn minst hun zestigste verjaardag beleven. Een moeder die aan het begin van de eenentwintigste eeuw een baby ter wereld brengt, kan ervan uitgaan dat haar kind de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken.
Een illusie verliezen betekent niet altijd een zekerheid verwerven. Gustave le Bon
Als we ons toch nog bedreigd voelen, komt dat ook omdat we aan zekerheid wennen. Sociologische studies tonen aan dat mensen scherper waarnemen naarmate ze beter tegen de eigenlijke risico's van het leven beschermd zijn. Daarom stijgt onze behoefte aan zekerheid naarmate we daar meer van hebben. Zo wordt het begrijpelijk dat veel ouders zich tegenwoordig drukker maken over de mogelijke, maar uitermate zeldzame, bijwerkingen van het inenten van baby's,
dan vroegere generaties het zeer reële gevaar van een kinderverlamming vreesden. Een hele industrie houdt zich bezig met het verhogen hiervan. Niemand zal het nut van een ziektekostenverzekering bestrijden; maar een blik op het aanbod van de verzekeringen toont hoe groot het verlangen van absoluut welgestelde burgers is om zelfs de kleinste tegenslagen van het leven te voorkomen. Wordt de autoantenne afgebroken, dan betaalt de allriskverzekering. Botst een vogel zo hard tegen een gesloten raam dat het breekt, dan wordt dat gedekt door de glasverzekering. Zelfs voor de ergernis van vol gekliederde huismuren heeft de verzekeringsbranche een speciale graffitiverzekering bedacht. En moet een vakantie wegens een sterfgeval worden afgezegd, dan springt de reisverzekering bij. Vreemd genoeg beschermt geen enkele polis uit deze portefeuille tegen een ernstig verlies. De klant koopt hoogstens een illusie van zekerheid. Als een vakantiereis niet doorgaat omdat er iemand in de familie is overleden, is de annuleringsvergoeding waarschijnlijk de minste zorg van de familieleden. Toch lijkt het in elk geval begerenswaardig om zich af te schermen, om het even hoeveel nut het heeft. Echte risico's daarentegen proberen de aanbieders zoveel mogelijk uit te sluiten. Wie in het overstromingsgebied van de Rijn woont, hoeft niet eens moeite te doen om een opstalverzekering af te sluiten.
- 37 -
Hoe zeker kan onze samenleving zijn Er is nauwelijks een onderwerp dat de publieke mening in ons land op dit moment meer bezighoudt dan de vraag in welke mate men tegenwoordig bescherming nodig heeft - en hoeveel zekerheid de maatschappij zich kan veroorloven. Daarbij staan ook nuttige verworvenheden op non-actief of lijken nauwelijks nog te financieren. De ontslagbescherming beschermt werknemers tegen de willekeur van hun chefs, de zorgverzekering draagt voor een deel de kosten van geneeskundige behandeling, een verzekering tegen de kosten van een verpleeginrichting en thuiszorg verhindert dat iemand die op leeftijd is en hulp nodig heeft verarmt. Op dergelijke voorzorgsmaatregelen zijn veel mensen aangewezen, omdat een slag van het noodlot anders hun bestaansbasis kan ondermijnen. Bovendien verhoogt een zekere bescherming het welbevinden, ook als het schadegeval helemaal niet plaatsvindt of door het slachtoffer op eigen kracht overwonnen had kunnen worden. Onze angst voor onzekerheid en verlies zit zo diep, dat het gevoel 'ons kan niets gebeuren' een meetbare verhoging van levensvreugde betekent. Dat wordt bij het geklaag over de hoge kosten van sociale zekerheid vaak vergeten. En toch valt het juist in ons land velen zwaar om een grens tussen zinvolle en overdreven bescherming te trekken. De overheid, maar ook een groot aantal burgers, heeft de neiging om anderen tegen zichzelf te beschermen. In het klein uit zich dat in de omgang met kinderen. Ouders die elke minuut bezorgd zijn over de veiligheid van hun kinderen, zijn vaak ontzet als ze in het buitenland zien met hoe weinig toezicht driejarigen zich daar al bewegen. Staan de ouders in Turkije of India onverschillig tegenover hun kroost? Absoluut niet. Ze hebben alleen meer vertrouwen in hun vermogen om op zichzelf te passen. Psychologische onderzoeken geven hen gelijk: in principe kunnen kinderen risico's veel beter inschatten dan ouders denken. Duitsland is wereldkampioen veiligheidsdenken. Natuurlijk zijn veel Arbowetten nuttig en is de TUV door de kennis van zijn ingenieurs een succesvol exportbedrijf geworden. Maar om in Dortmund en München alleen al de ventilatie van een garage in gebruik te nemen moet aan meer dan dertig voorschriften zijn voldaan; daarna moet de naleving daarvan door een deskundige worden bevestigd. In geen ander land worden ventilatiesystemen gecertificeerd. Maar misschien is deze bijzondere aanpak niet verbazingwekkend in een land waar zelfs het produceren van een traptrede tot in de puntjes is geregeld. De prijs die we daarvoor betalen is niet alleen dat bouwen onvergelijkbaar duur is, dat het op zich verstandige aanvullende pensioen als mislukt, kan worden beschouwd en dat het vermoeiend is om de kinderen voortdurend te bewaken. Veeleer begint de doorgeslagen zorg een eigen leven te leiden en te zorgen voor afhankelijkheid. Ook de omgang met risico's moet men tenslotte oefenen. Kinderen die tegen elke onzekerheid beschermd worden, valt het niet gemakkelijk een gevoel voor gevaar te ontwikkelen. Het perfectionisme is een tweede natuur geworden en bemoeilijkt de aanpassing aan veranderende omstandigheden. Voorschriften zijn star; dat moeten ze ook zijn. Maar als de technische mogelijkheden zich zo razendsnel ontwikkelen als tegenwoordig en tegelijkertijd de wereldwijde verbindingen steeds nauwer worden, leveren snelheid en flexibiliteit meer op dan berekenbaarheid en precisie. Wie in een complexe situatie nooit vergissingen maakt, gaat beslist niet optimaal te werk. We moeten ons vergissen. Feilloos is iemand alleen als hij extreem langzaam te werk gaat en elke stap niet eenmaal, maar meerdere malen op al zijn gevolgen en mogelijke fouten test. Voor zover dat trouwens mogelijk is, produceert hij een geweldig overschot aan informatie. Meestal is de prijs voor perfectie te hoog: de kosten overstijgen de waarde van de zekerheid die men wint veruit. Overschatten van gebeurtenissen, die zeldzaam of bizar zijn Hoe huiveringwekkender het gevaar, des te groter we denken dat het is. Geen wonder dus dat we nauwelijks nog in staat zijn om zonder een aanval van twijfel van een sappige steak te genieten - om maar helemaal te zwijgen van kalfshersenen of mergballe-
- 38 -
tjes. Tenslotte is de besmettelijke runderziekte BSE een hoogst akelige ziekte: minuscule gaatjes worden in de hersenen geboord, totdat ze zo poreus zijn als een spons; mensen verliezen eerst de controle over hun lichaam en vergeten dan wie ze zijn. Zoiets prikkelt de fantasie, ook al zijn er tot oktober 2003 van de meer dan zes miljard burgers op aarde in totaal 139 in Engeland en minder dan tien elders aan de door BSE-vlees veroorzaakte variant van de ziekte van Creutzfeld-Jakob gestorven. De natuur heeft ons niet zonder reden geprogrammeerd om de betekenis van zeldzame en bizarre gebeurtenissen te overschatten. Want enerzijds missen we ervaring met dergelijke voorvallen, waardoor we de kans en het risico slecht in kunnen schatten en er goed aan doen om waakzaam te zijn. Anderzijds leren we ervan als we het onbekende meer aandacht
schenken
dan
het
ver-
trouwde. Soms kan deze evolutionair nuttige opmerkzaamheid echter omslaan in hysterie - en dat gaat bijzonder gemakkelijk in een tijd waarin de massamedia elk spookbeeld binnen een paar uur over de hele wereld verspreiden. Dat stelt mensen niet alleen bloot aan vermijdbare stress; de hysterie zelf heeft vaak ergere gevolgen dan het eigenlijk onderwerp van de angst. Een even ingebeelde als gevaarlijke ziekte is bijvoorbeeld het koro-syndroom. Bij deze in Azië en Afrika verspreide stoornis lijden vooral mannen en soms ook vrouwen massaal onder het waanbeeld dat hun geslachtsdelen zich in hun lichaam terugtrekken en hen daarna ombrengen. Koro, in de medische literatuur beschreven als waanziekte, kan verschrikkelijke gevolgen hebben. Toen er in 1967 in Singapore een epidemie uitbrak nadat er volgens zeggen besmet varkensvlees op de markt was gekomen, waren de ziekenhuizen overvol mannen met verwondingen aan hun penis. Met ijzeren stiften, klemmen en gewichten hadden de patiënten geprobeerd hun gevreesde lot af te wenden. De tot dusver laatste koro-golf hield in 2001 de West-Afrikaanse landen Nigeria en Benin in zijn greep; meer dan tien mensen werden vermoord omdat het gepeupel hen beschuldigde van tovenarij aan hun geslachtsdelen. In de westerse wereld veroorzaakte de privé-piloot Kenneth Arnold meer dan vijftig jaar geleden een niet minder hardnekkige massahysterie. Op 24 juli 1947 zag Arnold boven de bergen van de Amerikaanse staat Washington negen merkwaardige objecten, die in formatie en met hoge snelheid ongeveer dertig meter voor zijn propellervliegtuig voorbijschoten. De plaatselijke pers schreef dat de objecten het formaat van een klein straalvliegtuigje hadden en huppende bewegingen maakten: 'Als schoteltjes die je over een meer laat zeilen.' Arnolds melding vond via de persagentschappen zijn weg naar de meeste kranten in Amerika. De volgende dag meldden zich in het hele land burgers die ook vliegende schotels hadden gezien. Arnold had weliswaar nooit beweerd dat de raadselachtige vliegende voorwerpen een schotelvorm hadden, maar het fenomeen had zijn naam gekregen. In de daaropvolgende weken waren er in elke Amerikaanse staat waarnemingen, en ook in Canada, Engeland, Australië en zelfs in Iran. De Amerikaanse luchtmacht startte een vijftien maanden durende geheime operatie, codenaam 'project schotel'. Elke waarneming die ze onderzochten konden de militairen met een verkeerde interpretatie van wolken, luchtspiegelingen of vogelzwermen verklaren - dat kalmeerde de publieke opinie echter niet. Het onderzoek kostte aan drie soldaten het leven; een van hen stortte met zijn gevechtsstraaljager van 20 000 voet hoogte neer toen hij een vermeende ufo wilde achtervolgen.
- 39 -
Niet alles kan volgens plan verlopen Kahn en zijn collega's hoopten dat de vrijwel onbeperkte mogelijkheden van de techniek een sprookjesachtige wereld zouden scheppen. Ze stelden zich een samenleving voor die zich verregaand in de gewenste richting ontwikkelt. Maar in een zo gecompliceerde wereld als de onze bestaat er geen geplande samenleving. Want voor planning is er iemand nodig die plant - een orgaan dat over alle belangrijke informatie beschikt en op basis daarvan de juiste beslissingen neemt. Laten we aannemen dat alles in een bedrijf volgens plan verloopt. In dat geval moet de directie alle inlichtingen krijgen die ze voor haar beslissingen nodig heeft. Omdat een manager intussen niet in zijn eentje de hele fabriek in het oog kan houden, is hij aangewezen op de kennis van verklikkers. Maar die geven een vertekend beeld van de werkelijkheid, zelfs wanneer ze niet hun eigen belang op het oog hebben, zorgen onvermijdelijke misverstanden ervoor dat het gebeuren op de werkvloer de top in een andere vorm bereikt. Daarom slaan de beslissingen niet op de werkelijkheid; het plan kan nooit worden gerealiseerd op de manier waarop het was bedoeld. Ook computers, waarmee alle gegevens op elk bureau kunnen worden opgevraagd, vormen geen oplossing voor dit dilemma, omdat de inlichtingen moeten worden verwerkt en samengevat - anders zouden de beslissers door de bomen het bos niet meer zien. Maar dit laat opnieuw ruimte open voor verschillende interpretaties en daarmee fouten. Wat het nog ingewikkelder maakt, is dat belangrijke beslissingen zelden door één persoon worden genomen. Binnen de directie komen verschillende visies op de werkelijkheid met elkaar in botsing; er komt een compromis tot stand dat geen optimale oplossing is voor het probleem. Alweer zien we dat datgene wat de planners voor ogen hadden niet gebeurt. Bovendien bezit elke draaier in de werkplaats gespecialiseerde kennis die zijn superieuren niet hebben. Het zou absurd zijn om hem vanuit een centraal punt voor te schrijven hoe hij zijn werk moet organiseren, want dat weet hij zelf het best. En als hij zelf mag beslissen over datgene wat voor hem van direct belang is, dan sluipt er weer onvoorspelbaarheid in het systeem - met zijn beslissingen beïnvloedt de draaier op zijn beurt anderen die met hem samenwerken. Maar er is geen alternatief. Hoe meer bevoegdheden de managers naar zich toe trekken, hoe eerder ze falen - al helemaal wanneer het om een gecompliceerdere situatie gaat dan het dagelijks werk aan de werkbank. De planeconomie in de socialistische staten moest ondanks de beste bedoelingen wel in het honderd lopen, omdat de planners niet de juiste conclusies konden trekken uit de inlichtingen die voorhanden waren: een ministerie in Moskou kan onmogelijk overzien hoeveel schoenen Oezbekistan nodig heeft. Dat kunnen alleen de schoenmakers en schoenwinkels ter plaatse; als die zich er niet mee mogen bemoeien, krijg je lange rijen voor de winkels en koude voeten. Zelfs dieren schijnen zich te gedragen volgens het beginsel dat een bevelseconomie niet loont. Terugkerende bijen geven de coördinaten van een overvloedige nectarbron decentraal aan de anderen door via hun kwispeldans; een roedel edelherten zet zich in beweging als tweederde van de volwassen dieren is opgestaan. In de afgelopen jaren hebben ethologen meer voorbeelden ontdekt van het verschijnsel dat de besluitvorming bij dieren min of meer democratisch tot stand komt. Zo bepalen Afrikaanse buffels hun marsroute op grond van de bewegingen die de vrouwelijke dieren maken met hun kop: de richting die de kudde inslaat, is het gemiddelde van de richtingen waarin deze dieren kijken. Deze onderlinge afstemming werkt bijna altijd beter dan het bevel
- 40 -
van een aanvoerder - zelfs wanneer de aanvoerder meer ervaring heeft dan de andere leden van de groep. Want de vergissingen van de enkeling leggen bij een meerderheidsbesluit niet zoveel gewicht in de schaal; en wat het belangrijkste is, de groep beschikt over meer informatie. Zoals de Engelse biologe Larissa Conradt heeft aangetoond, weegt dit voordeel op tegen het nadeel dat democratische beslissingen meer tijd kosten. Wel betalen zeer intelligente wezens als wij daarbovenop nog een prijs voor de invloed van het individu op de besluitvorming: niemand weet wat er uiteindelijk uitkomt. Buffels in de brandende hitte van Afrika mogen dan voorspelbaar kiezen tussen de weg naar de drinkplaats en de weg naar de steppe, omdat ze allemaal min of meer hetzelfde willen - drinken, maar bij de mensen heeft iedereen zijn eigen belangen. Buffels kunnen zich bovendien niet voorstellen wat er in de koppen van hun soortgenoten omgaat; wij daarentegen proberen de hele tijd de gedachten van anderen te doorgronden, omdat we er voordeel van verwachten als we hun een neuslengte voor blijven. Zo zitten we gevangen in een constante cirkel van gedachtelezen en vermoeden, die ons leven blootstelt aan het toeval. Maar aan deze kunst hebben we tenslotte alle verworvenheden te danken die ons bestaan plezierig en interessant maken. In een wereld waarin alles volgens plan verloopt, zouden we nooit zo ver zijn gekomen. De gevoelszekerheid wordt bepaald door onze fantasie BSE-steaks, exotische ziekten zoals sars en ebola, biologische wapens - in tegenstelling tot de vliegende schotels en behekste genitaliën - zijn reële gevaren. Toch staat het risico dat ervan uitgaat niet in verhouding tot de aandacht die we eraan schenken. Heeft een bedreigingsscenario een samenleving eenmaal in zijn greep, dan staart iedereen ernaar als het konijntje naar de slang. Politici hebben dan nauwelijks een andere keus dan door middel van overdreven activiteit hun verantwoordelijkheidsbesef te demonstreren. Zo was het betrekkelijk kleine aantal koeien met BSE op het Europese continent aanleiding om in de EU twee miljoen koeien en ossen af te maken en hun vlees in verbrandingsovens te vernietigen; eind 2003 bracht het eerste BSE-geval in de Verenigde Staten meer dan dertig landen ertoe de import van Amerikaans rundvlees te staken. De veefokkers in de VS verloren daarmee in één klap tweederde van hun exportmarkt. De longziekte sars bracht in het voorjaar van 2003 de economieën van meerdere Oost-Aziatische landen aan het wankelen. Zulke panische reacties komen een samenleving niet alleen duur te staan, ze zijn bovendien misleidend ten opzichte van de echte dagelijkse risico's. Door verkeerde voeding en overgewicht overlijden is oneindig veel waarschijnlijker dan bezwijken aan de gekkekoeienziekte. In Duitsland krijgen 350 000 vrouwen en mannen jaarlijks kanker, bij ongeveer eenderde van hen speelt voeding een rol. Ongeveer 42 000 Duitsers sterven per jaar aan de gevolgen van alcoholmisbruik, om over alle familieleden die daaronder lijden maar niet te spreken. Sigaretten vermoorden naar schatting 110 000 Duitsers per jaar. Terwijl de politiek verantwoordelijken zich door het geringe BSE-risico lieten meeslepen in slachtfeesten van macabere omvang, schijnt het nog steeds onmogelijk te zijn om ten minste de reclame op tabak te verbieden. Daarbij twijfelt niemand er serieus aan dat roken dodelijk is, zoals de enorme teksten op de sigarettenverpakkingen tegenwoordig verkondigen. Een boodschap die niemand interessant vindt, werkt echter niet als waarschuwing. Bovendien hebben alle inzichten weinig nut, zolang we een gevaar niet in zijn werkelijke omvang ondervinden. Maar juist die hang naar afschrikwekkende beelden, waardoor we zo vaak ten onrechte in paniek raken, kan worden gebruikt om mensen bewust te maken van de daadwerkelijke mate van bedreiging. Hoe dat moet heeft de Canadese regering gedemonstreerd. In plaats van de vroegere gebruikelijke opschriften moet de tabaksindustrie in dit land sinds het jaar 2000 foto's op de verpakkingen afdrukken. De foto's van mensen aan de hart-longmachine en van lippen waartussen de mondkanker woekert, zorgden ervoor dat landelijk bijna de helft van alle rokers hun verslaving wilde opgeven. En drie jaar na de invoering van deze drastische maatregel was het aantal jongeren dat rookte met bijna een kwart gedaald.
- 41 -
Onze gevoelszekerheid is niet afhankelijk van onze kennis, maar van onze fantasie. Gevaren die we ons kunnen voorstellen lijken reëel. Daar komt tenslotte ook onze onverstandige behoefte aan een risico van nul vandaan. Hoe zelden een desinfecteermiddel in de supermarkt vergiftigingen veroorzaakt, is voor onze waarneming veel minder bepalend dan het feit dat dit toch mogelijk is en daarmee de verbeeldingskracht bezighoudt. We willen graag alles weten Wie droomt er soms niet van alwetend te zijn? De vraag is alleen of we daar echt van zullen genieten. Jorge Luis Borges schrijft over het lot van een man die van een kennis verneemt dat zich in de kelder van een afbraakpand in Buenos Aires een Aleph bevindt - een voorwerp ter grootte van een pruim waarin het hele universum weerspiegeld wordt. Wie in de Aleph kijkt en zijn 'ondraaglijke lichtsterkte' verdraagt, zal met totale helderheid alles wat er in de wereld gebeurt, gebeurde en ooit gebeuren zal in één keer waarnemen. Na deze ontmoeting bestaat het toeval voor hem niet meer. De kennis leidt de held een donkere trap af en beveelt hem op zijn rug te gaan liggen. Een valluik sluit en hij is alleen in de duisternis. Plotseling ziet hij een regenboogkleurige kogel en daarin, als door een wonder, alle gebeurtenissen in de kosmos tegelijkertijd: de branding van de oceanen en de overlevingsstrijd van de diepzeevissen; zonsopgang en zonsondergang; de veld- en zeeslagen van alle oorlogen; de mimiek van vele miljoenen mensen in de steden en de stofwisseling in hun organen. En hij ontmoet zijn gestorven geliefden. Als hij weer in het daglicht staat, merkt hij dat zijn kennis het niet goed met hem voorhad. 'Je zult me deze openbaring in geen honderd jaar betaald kunnen zetten,' hoont hij. En zo blijkt het te zijn. Borges' held merkt dat het een kwelling is om alwetend te zijn. Alle gezichten komen hem bekend voor; hij vreest dat zijn leven voortaan alleen nog uit herhaling zal bestaan - een leven zonder een enkele verrassing. Hij wordt geplaagd door slapeloze nachten, waarin hij alles wat hij heeft gezien probeert te verwerken. Vol opluchting merkt hij ten slotte op een ochtend dat hem tijdens de nacht de enig mogelijke oplossing ten deel is gevallen: vergeten. Borges was een meester in de fantastische literatuur, die in zijn teksten de illusies van onze cultuur doorgrondde. Een van de oudste daarvan is de wens om alwetend te zijn. Helderziendheid, orakels, tovenarij: de pogingen om zich in verbinding met hogere machten te stellen, om zo een kennisvoorsprong te krijgen, zijn vermoedelijk net zo oud als het menselijke denken zelf. Achter al dit strijden tegen de grenzen van het eigen verstand staan twee motieven. Al naar gelang het temperament van een persoon overheerst het ene of het andere. Enerzijds willen we weten wie we zijn en wat ons te wachten staat. We zijn nieuwsgierig en willen onszelf en onze omgeving begrijpen. Anderzijds streven we naar controle over ons eigen leven. De opstand tegen de onwetendheid is in de allereerste plaats een opstand tegen het toeval. Hoe meer kennis, hoe meer onwetendheid De mensheid is in de tegenstrijdige situatie beland dat nog nooit eerder zoveel kennis is samengebracht - en toch heeft elk individu nog nooit zo weinig aandeel in deze schat gehad als tegenwoordig. Tot in de Renaissance waren er universele geleerden, die op alle gebieden mee konden praten of zelfs als een Leonardo da Vinci van het schilderen tot aan het uitvinden van de helikopter in totaal verschillende takken van wetenschap geniale bijdragen leverden. In de eenentwintigste eeuw is dat ondenkbaar. Een geleerde is al blij als hij enigszins aansluiting bij de ontwikkeling van zijn eigen specialisme houdt. En dat is voor leken vaak onvoorstelbaar beperkt. Een moleculaire bioloog concentreert zich op een bepaalde proteïne in de cellen, een taalwetenschapper op de klankverschuivingen van het Oost-Tibetaanse dialect.
- 42 -
Nog nooit waren de mensen zo ver verwijderd van alwetendheid. Want, om bij Borges' beschrijving te blijven: de Aleph, de kristallen bol met alles wat we zouden kunnen weten maar niet weten, is oneindig veel voller geworden. Dat hebben we te danken aan de techniek om met informatie en haar sprongsgewijze ontwikkeling om te gaan. -Toen de eerste mensen leerden praten, kregen ze toegang tot veel meer gegevens dan daarvoor, want ze konden nu met de andere leden van hun stam van gedachten wisselen. - De volgende stap was het uitvinden van het geschreven woord: nu kon kennis onafhankelijk van de verteller bewaard worden. In de grootste bibliotheek van de klassieke oudheid in Alexandrië moeten meer dan een half miljoen boekrollen opgeslagen zijn geweest. - De derde enorme vooruitgang was de drukpers, die bijna moeiteloos teksten afdrukte. Een moderne nationale bibliotheek heeft meerdere miljoenen keren zoveel gedrukte kennis opgeslagen als de verzameling van Alexandrië had. - Maar wat computers presteren, laat zelfs de grootste bibliotheken ter wereld minuscuul lijken. Met de zoekmachine Google heeft iedereen vanaf zijn bureau direct toegang tot meer dan vier miljard internetpagina's, en bij een enkel experiment in de deeltjesfysica komen elke vijf minuten net zoveel gegevens beschikbaar als de hele bibliotheek van Alexandrië bevatte. Deze getallen leren ons bescheidenheid. In een eenvoudige samenleving was een volwassene op de hoogte van zo ongeveer alle kennis van zijn stam. Iedereen beschikte over bijna alle informatie die algemeen toegankelijk was - ook al hielden sjamanen en geheime genootschappen zich van oudsher bezig met exclusieve kennis. In een samenleving waarin bijna alles open is, speelde het toeval voor relaties tussen mensen geen grote rol. Verrassende ontmoetingen en onbekende karaktertrekken van de ander waren er nauwelijks. Tegenwoordig is de hoop van een mens op een noemenswaardig deel van de totale kennis vermetel. Iets niet weten is normaal; iets weten een uitzondering. Daardoor is de loop van een leven nauwelijks meer te voorzien. Want het meeste van wat onze weg eens zal bepalen, gebeurt onzichtbaar - niet omdat anderen geheimen voor ons hebben, zoals de sjamanen van een stam, maar omdat de vervlechtingen tussen de mensen zo veelvoudig en gecompliceerd zijn geworden dat we onmogelijk alle voor ons belangrijke informatie kunnen verzamelen.
Toeval maakt bang Toeval en onzekerheid zijn de prijs die we betalen voor de gemakken van ons dagelijkse leven, de bescherming tegen epidemieën en honger en vooral de vele mogelijkheden om ons leven vorm te geven. Dit alles kan slechts in een hoogontwikkelde samenleving; noodgedwongen laat het samenleven daarin zich steeds minder voorspellen en sturen. Zelfs als er in onze maatschappij een weg terug zou zijn, waarin we met minder toevalligheden om hoefden te gaan: willen we daarvoor werkelijk afzien van de telefoon, de centrale verwarming en de verdoving bij de tandarts? Toch is ons verlangen naar een overzichtelijk leven groter dan ooit. Het toeval maakt bang. De behoefte om de wereld te begrijpen en meester van de situatie te zijn bracht niet al-
- 43 -
leen de grote uitvindingen voort die ons bestaan aangenaam maken. Deze staat ook achter alle kleine pogingen om tegen beter weten in het onvoorspelbare voor te zijn: zakenmensen dragen een talisman in de zak van hun kostuum, die hun een veilige reis en succes bij het onderhandelen moet garanderen; politici raadplegen helderzienden; zelfs nuchtere tijdgenoten vermijden gebaren die onheil brengen - of feliciteert u een kennis van tevoren met een heuglijke gebeurtenis? Waar dat alles niet helpt, willen we op zijn minst geloven dat de verrassende wendingen van het leven in werkelijkheid voortkomen uit een weloverwogen lot. Het geloof in een weloverwogen lot kalmeert. Ook al hebben we er zelf geen invloed op, het zou immers kunnen dat een instantie boven de onze, een Voorzienigheid, over ons waakt. 'Het is verbazingwekkend hoeveel mensen in moderne democratieën geen bezwaar hebben tegen het leven in een astrale dictatuur, waarin elke handeling en elke gedachte voor hen wordt gepland,' verbaast de Engelse fysicus John Barrow zich. Zekerheid remt het denken We hebben amper oog voor de kansen, die onzekerheden ons bieden, gezien onze afkeer voor onzekerheid. We hebben echter het toeval nodig om nieuwe wegen in te slaan. Nieuwe ideeën kunnen heel moeilijk ontstaan als we ons te veel focussen op veiligheid. Wie tot inzicht wil komen, moet eerst onzekerheid verdragen. De hersenen zijn geprogrammeerd om te vereenvoudigen. Omdat we onze aandacht maar op weinig informatie tegelijk kunnen richten, proberen we alles wat we tegenkomen zo snel mogelijk als een bekend patroon te interpreteren. Dat is maar goed ook, want we zouden al heel snel niet meer kunnen leven als we elke keer moesten nadenken over alles wat zich achter onze waarnemingen verbergt. Daarom grijpen we gewoonlijk terug op voorkennis: een lichtkring is een lamp die men aan en uit kan doen; bewegende donkere vlekken op de muur zijn schaduwen. Faalt dit mechanisme, bijvoorbeeld na inname van drugs zoals lsd, dan vinden we nauwelijks de weg in ons eigen huis. De plafondlamp lijkt plotseling een ufo, de contouren op de muur lijken dreigende gedaanten. Snelle verklaringen zijn in het dagelijkse leven broodnodig. Maar ze kunnen ook remmend werken, als we naar nieuwe oplossingen voor een probleem zoeken. De hersenen maken zich maar moeilijk los van de vertrouwde antwoorden. Daarom is de romantische voorstelling van een genie dat alleen met zijn superieure grijze cellen grote ideeën ontwikkelt zonder meer fout. Ook de geest van een Leonardo da Vinci, een Newton of een Einstein had impulsen van buitenaf nodig om op onbekend gebied door te kunnen breken. Waaruit bestond hun buitengewone prestatie? Leonardo, Newton en Einstein wisten niet meer dan veel van hun tijdgenoten. Maar ze waren niet bereid om genoegen te nemen met hun overhaaste antwoorden. In plaats daarvan stelden ze vragen. Ze namen bevindingen die niet in het gewone plaatje pasten serieus, terwijl anderen zich daar niet druk om maakten. Ze waren bereid om buiten de stereotypen te denken. De psychologen Jordan Peterson en Shelley Carson hebben proefondervindelijk aangetoond dat juist intelligente mensen creatiever zijn en meer open staan voor nieuwe ervaringen, naarmate hun hersenen minder schijnbaar onbelangrijke informatie bij de gegevensverwerking onderdrukken. Dat er bijvoorbeeld bij de stralingsfysica bepaalde tegenstrijdigheden waren (de elektromagnetische golven die zwarte lichamen uitstralen) was rond het jaar 1900 allang bekend. Maar pas Einstein volgde dit spoor zo ver dat hij zijn revolutionaire theorie erop kon bouwen. Kenmerkend is ook het verhaal hoe Newton de zwaartekracht ontdekt schijnt te hebben. Dat hij het beslissende idee kreeg toen er toevallig een appel op zijn hoofd viel kan al dan niet waar zijn - vaststaat dat de Engelse fysicus zich door onverklaarbare observaties liet inspireren. Leonardo da Vinci heeft zelfs toevalligheden als inspiratie voor zijn creaties gezocht. De schepper van de Mona Lisa maakt melding van een 'nieuwe methode om de geest tot de meest verschillende bedenksels te bewegen'. 'Als je naar een muur kijkt die met allerlei soorten vlekken is bevuild [...] dan zie je overeenkomsten met diverse land-
- 44 -
schappen, die op een afwisselende manier zijn gedecoreerd met bergen, rivieren, rotsen, bomen, vlakten, grote valleien en heuvels; ook zie je allerlei veld- en zeeslagen en levendige gebaren van figuren, merkwaardige gezichten en een eindeloos veelvoud van dingen die je tot een welkome en goede vorm kunt terugbrengen’.
Barry Bagshaw verloor zijn zoon uit het oog toen het jongetje vijf was. In die tijd was Bagshaw als Brits soldaat gelegerd in Hongkong. Zijn vrouw, die in Engeland was achtergebleven, kon niet tegen het alleenzijn. Na maanden van eenzaamheid werd ze verliefd op Bagshaws beste vriend en trok ze met het kind bij hem in. Toen Bagshaw hen na zijn terugkeer opbelde, wilden zijn vrouw, zijn vriend en zijn zoon niets met hem te maken hebben. Verbitterd verbrak Bagshaw het contact met zijn gezin. Toen hij na jaren spijt kreeg van die stap en op zoek ging, was het te laat: hij wist de jongen niet meer op te sporen. Toen hij dienst deed in Noord-Ierland, raakte hij bij een bomaanslag gewond; Bagshaw moest de dienst verlaten en werd taxichauffeur in de badplaats Brighton. Op 7 augustus 2001, meer dan dertig jaar na de scheiding van zijn gezin, werd hij 's avonds bij een motel besteld. Er stapt een paar in. In het donker kan Bagshaw hun gezichten nauwelijks onderscheiden. Nadat hij de motor heeft gestart, hoort hij de vrouw haar verwondering uitspreken over de ongewone achternaam op de taxivergunning. Dan vraagt een mannenstem: 'Is uw voornaam Barry?' Bagshaw aarzelt. 'Hoe weet u dat?' Stilte. Bij het volgende rode stoplicht draait hij zich om. Daar zit een gedrongen man van halverwege de dertig: 'Zo heette mijn vader.' 'En uw moeder heette Patricia.' De ander knikt. 'U bent Colin Bagshaw.' ´Ja´. Barry kan geen woord meer uitbrengen. Hij rijdt door. Plotseling stopt hij, loopt om de auto heen, rukt het portier open en omhelst de passagier. 'Laten we wat gaan drinken.' In een pub gaan ze samen de namen na van alle familieleden die ze kunnen bedenken. Nee, er is geen twijfel mogelijk: de klant is Bagshaws verloren zoon. Nu pas komt Barry te weten dat Colin naar Zuid-Afrika was geëmigreerd en pas een paar weken geleden is teruggekomen. Hij heeft een baan gevonden als manager in een hotel in Brighton - maar een paar straten verwijderd van het huis van zijn vader, die hij dood waande. Had hij soms een voorgevoel, dat hij juist naar deze stad ging? En vooral: waarom stuurde de taxicentrale van de honderden taxi's juist die van Barry naar het motel?
- 45 -
De atomen zijn zeer klein, zo in de orde van een 10-miljoenste millimeter. Het eenvoudigste atoom, dat van waterstof, heeft maar één elektron dat zich in een zone beweegt op een afstand van 100.000 maal de diameter van de kern. Dat betekent dat wanneer wij ons de kern voorstellen als een bolletje van één centimeter het elektron zich beweegt op een afstand daarvan van een kilometer. Tussen de kern en het elektron is slechts lege ruimte, dus niets. Uit het feit dat alle atomen een dergelijke enorme leegte bevatten moeten we concluderen dat ons lichaam ook voor bijna honderd procent uit niets bestaat. Als wij dit vacuüm zouden kunnen wegnemen zouden wij individueel slechts minder dan één miljoenste mm3 groot zijn. Alle Nederlanders samen zouden dan in enkele mm3 kunnen. Dit speldenknop kleine voorwerpje kun je niet in je zak meenemen want het zou circa 600.000 ton wegen en dwars door u en uw huis heen naar beneden vallen en diep in de aarde verdwijnen. Nog een vraag: als u zo ijl bent waarom zakt u dan niet door uw even ijle stoel? Dat komt doordat de myriaden buitenste elektronen van uw beklede zitvlak en die van uw zetel elkaar afstoten. Daardoor kunt u ook gemakkelijk weer opstaan of na al deze griezelige mededelingen een beetje zenuwachtig heen en weer schuiven.
4. Op zoek naar de diepste dimensie 46
In de klassieke natuurkunde gaat men er van uit, dat er een objectieve werkelijkheid is die wij met conclusies uit subjectieve waarnemingen zo goed mogelijk proberen te benaderen. De werkelijkheid is gedetermineerd. Er is geen toeval. In de kwantumfysica wordt de werkelijkheid in zijn kleinste deeltjes bestudeerd. Deze benadering is nogal ingrijpend voor ons beeld van de werkelijkheid en voor de manier waarop we naar determinatie en toeval kijken. Door middel van de kwantumfysica kunnen we toeval/lot, onbepaaldheid/ bepaaldheid op het spoor komen binnen de kleinste deeltjes van de werkelijkheid. We stoten op een werkelijkheid die eigenlijk geen materie meer is, maar veeleer een samenhang van
energie, golven en fotonen. Het zijn geen los van elkaar
staande eenheden. Maar er gebeurde ook iets frappants in de kwantumfysica: de waarnemer bleek de status van de kleinste deeltjes te beïnvloeden.
McTaggert 13-14;29-31; Hawking, het heelal, 71-73;D. Zohar, het quantum-zelf
Max Planck Een eerste aanzet tot de theorie van de kwantumfysica is gegeven door Max Planck (1858-1947). de kwanta In 1900 ontdekte Planck dat licht, röntgenstralen en andere golven niet willekeurig werden uitgezonden, maar uitsluitend in pakketjes van bepaalde grootte, die hij 'kwanta' noemde. Bovendien had elk kwantum een bepaalde hoeveelheid energie die groter was naarmate de frequentie van de golven hoger was, zodat bij een zekere frequentie die hoog genoeg was het wegzenden van één kwantum meer energie zou vergen dan beschikbaar was. Op die manier zou de hoeveelheid uitgezonden straling bij hoge frequenties verminderen, en was de mate waarin het lichaam energie verloor ook eindig.
De ontdekking van Planck wordt door velen gezien als het begin van de 'moderne natuurkunde'. Het ironische is dat Planck allerminst gecharmeerd was van het latere succes van 'zijn' kwantumfysica. Vooral de statistische principes en de daarmee samenhangende onzekerheden, zoals samengevat door Werner Heisenberg en Erwin Schrödinger, bevielen hem niet. Evenals Albert Einstein was hij van mening dat de kwantumfysica een 'tussenoplossing' was naar een meer 'klassieke' theorie van de mechanica waar geen statistische functies en onzekerheden bij nodig waren. Bij zijn overlijden was de kwantumfysica de meest uitgeteste natuurkundige theorie ooit en iedere test bewees weer de geldigheid van haar uitgangspunten. De theorie werd met veel succes gebruikt om vele verschijnselen te verklaren. Einstein uitte zijn scepsis in een vaak aangehaalde uitspraak over de waarschijnlijkheidsverdeling van deeltjes: "God dobbelt niet". Hij geloofde dat de onzekerheden van de kwantumfysica niet reëel waren, maar dat er 'verborgen variabelen' waren, die we nog niet kennen, die alsnog de theorie deterministisch zouden maken. Ook Planck zelf meende dat 'zijn' kwantumfysica later vervangen zou worden door een meer deterministische theorie zonder 'vage' statistische eigenschappen. Latere experimenten hebben die positie echter onhoudbaar gemaakt. Hoe controversieel de theorie in het begin ook was, vele experimenten hebben inmiddels aangetoond dat de kwantumfysica de werkelijkheid zeer nauwkeurig beschrijft. onzekerheidsprincipe
47
Wat de kwantumhypothese voor het determinisme betekende besefte men pas in 1926, toen een andere Duitse geleerde, Werner Heisenberg (1901-1976), zijn beroemde onzekerheidsprincipe formuleerde. Het onzekerheidsprincipe houdt in dat geen enkel deeltje zich ooit in een toestand van volmaakte rust bevindt, maar continu in beweging blijft onder invloed van een soort 'basisveld' van energie dat in een onophoudelijke wisselwerking is met alle subatomaire materie. De onzekerheidsrelatie van Heisenberg stelt dat het niet mogelijk is om tegelijkertijd de plaats én de snelheid (of impuls) van een deeltje te weten met onbeperkte nauwkeurigheid. Dit komt doordat het proces van de meting op deze schaal altijd het resultaat zal beïnvloeden: op het moment dat er een meting plaatsvindt, verandert deze meteen de plaats, de snelheid of allebei. In de theorie van Heisenberg hadden deeltjes geen afzonderlijke, welgedefinieerde posities en snelheden meer, die immers niet konden worden waargenomen. In plaats daarvan hadden ze een kwantumtoestand, een combinatie van positie en snelheid. In het algemeen voorspelt de kwantummechanica voor een waarneming een aantal mogelijke uitkomsten en zegt ons hoe waarschijnlijk elke mogelijkheid is. Dat wil zeggen, wanneer we dezelfde meting verrichten bij een groot aantal vergelijkbare systemen, die elk op dezelfde manier zijn begonnen, dan zouden we merken dat de uitkomst van de meting in een aantal gevallen A is, in sommige gevallen B, enzovoort. We zouden bij benadering het aantal keren kunnen voorspellen dat de uitkomst A is, of B, maar het specifieke resultaat van een afzonderlijke meting valt niet te voorspellen. De kwantummechanica brengt daardoor een onontkoombaar element van onvoorspelbaarheid of toeval in de natuurwetenschap. En niets was zeker. Er waren geen bepaalde locaties, alleen maar een waarschijnlijkheid dat een elektron zich op een bepaalde plek zou bevinden; het was geen vaststaand gebeuren, maar slechts een waarschijnlijkheid dat het zou gebeuren. Op dit niveau van de materiële werkelijkheid was niets gegarandeerd; de onderzoeker moest zich tevreden stellen met het feit dat hij uitsluitend een gok kon wagen
Ofschoon licht is samengesteld uit golven, leert de kwantumtheorie van Planck ons dat het zich in sommige situaties gedraagt alsof het uit deeltjes bestond: het kan uitsluitend worden uitgezonden en geabsorbeerd in pakketjes, of kwanta. Ook Heisenbergs onzekerheidsprincipe (zie blz. …..) brengt met zich mee dat deeltjes zich in sommige opzichten als golven gedragen: ze hebben geen welbepaalde positie, maar zijn 'uitgesmeerd' met een zekere waarschijnlijkheidsverdeling. De theorie van de kwantumfysica berust op een geheel nieuw soort wiskunde, die de werkelijkheid niet meer beschrijft in de vorm van deeltjes en golven. Alleen de waarnemingen van de wereld kunnen met deze begrippen worden
beschreven.
In
de
kwantumfysica is er geen objectieve werkelijkheid: er zijn slechts subjectieve waarne-
48
mingen en e de kwantu umfysica doe et niets ande ers dan het beschrijven b va van die waarn nemingen. Hieruit leiden veel teg genstanders van determinisme af datt het voor de e waarnemerr in deze zin onmogelijk is s om een vollledige voorspelling te doe en en dat he et volledig voorspelbare universum (v volgens de moderne m fysica a) voor de me ens niet besttaat. Er is echter geen and dere werkelijk kheid "achterr" die waarne emingen volge ens hen. Hett is ook funda amenteel uitg gesloten om het effect va an degene die waarneem mt uit te schak kelen: de keuze k die de waarnemer doet bij het opzetten van n zijn experim ment bepaaltt in belangrijk ke mate de uitkomst daarv van. Het effe ect van die wa aarnemer is v vooral op sub batomaire schaal s merkbaar. Deze 'antirealistische'' opvatting is bekend gew worden onderr de naam va an 'Kopenhaa agse Interp pretatie van de d kwantumttheorie'. Ze werd verded digd door de e grote Deen nse natuurkun ndige Niels Bohr B en werd d beïnvloed door het biz zarre schaduw wrijk waarin de gebeurtenissen der kwantumfysic k ca plaatsvind den, en waa arin van nietts afzonderlijjks gezegd kan k worden dat d het op ee en bepaalde ; plaats besta aat en alles wazig is in een e zee van mogelijkhede m en. Dit heeft geleid g tot enige absurde discussies d tussen kwantumfysici en hun filosofisc che volgeling gen, waarbij onder andere e de werkelijkheid op sub batomair niv veau volledig g werd ontke end. Zelfs in een e
aantal gevallen werd beweerd dat d
er in het geheel g geen werkelijkheid d bestaat. pakketjes s van energiie / non-loka aliteit Op het h meest fun ndamentele n niveau kon mam terie niet worde en opgedeelld in los van v elkaa ar bestaande eenheden, z zij kon zelfs niet n volled dig worden beschreven n. Subatoma aire 'deelttjes' waren geen concre ete, minuscu ule objec cten als bijvo oorbeeld micrroscopisch klleine biljartballen; b het waren vibrerende en onbe epaalde 'pakk ketjes van e energie' trodu uceerd
door
Planck),
d die
(ge eïn-
onmoge elijk
exactt kunnen wo orden gekwan ntificeerd of op zichz zelf begrepen n, los van al h het overige. Het waren in fe eite 'schizofrrene' verschiijnselen n, die zich nu eens gedrroegen als een e deeltje — een bepaald d ding in een n beperkte ruiimte — dan weer w als een golf — een trilt lend 'waz zig' ding dat zich z uitbreidde over een groot g gebied in i het ruimte--tijd-continuü üm. Soms ook gedroeg het zich gelijk ktijdig als een n deeltje én een golf. Bo ovendien warren kwantumd deeltjes alom mtegenwoord dig. Zo schen nen elektrone en bij de ov vergang van de ene energetische toes stand in een andere alle mogelijke niieuwe omloo opbanen tege elijkertijd uitt te proberen n Zo ongeve eer als ieman nd die een huis h wil kope en op hetzelffde moment in alle huizen n in de straat probeert te wonen, w alvore ens te kiezen in welk huis hij of zij zich zal vestigen. Wanneer we met 'kwa antumspul' te maken hebb ben gaat het tegelijk om ie ets deeltjesac chtigs en ie ets golfachtig gs. Deze januskop-achtig ge eigenscha ap van de we ereld op kwa antumniveau wordt tot uitdrukking u ge ebracht in he et complemen ntariteitsbegin nsel. Dit hou udt het volgende in: wann neer ik de we erkelijkheid beschrijf b als een e golf, dan n zal ik pas een e volledig beeld b van de e werkelijkheid krijgen, als ik deze oo ok als
deeltjje beschrijf. En
vice versa a. Net als de e linker- en de rechterhelfft van de herrsenen levert elk van de beb schrijving gen een deel van de inform matie dat bij de d ander ontb breekt. Een dergelijke dualite eit en een de ergelijk zweve erig begrip van materie is s wel ongeve eer het verst verwijderd van v het alleda aagse begrip p van materie e zoals dat na aar voren ko omt in de new wtoniaanse off klassieke na atuurkunde. In de nattuurkunde va an Newton, die onze gebrruikelijke opv vatting over e en waarnemiing van de wat w grotere vo oorwerpen om ons heen bepaalt, worrdt aangenom men dat de beb staande wereld w op he et meest prim maire en niet verder analy yseerbare niv veau bestaat uit kleine dis screte deeltjes –atomen – die tegen elkaar aan bottsen, elkaar a afstoten of aa an-
49
trekken. De D deeltjes waren w vast, en volledig van v elkaar gescheiden g e en namen ied der een eigen n vast bepaalde plaats in ruimte en tijd d in. Golfbew wegingen, zoa als bijvoorbee eld lichtgolve en, werden daarentegen d opgevat als een trilling in een drage end geleiach htig medium - de ether - en niet als fundamentee f el op zichzelff staand vers schijnsel. In de newtoniaa anse fysica speelden du us zowel dee eltjes als golven een rol,, maar deeltjjes werden van v een fundamenteler be elang geachtt en zij vormd den de bouw wstenen van de materie. Voor V de kwantumfysica echter e zijn golven en deelttjes even fun ndamenteel. Elk E is een vorm waarin de e materie zich kan manife esteren en te ezamen bepa alen ze wat mam terie is. Beide B zijn nodig om een volledig v beeld van de we erkelijkheid te e krijgen omd dat geen van beide afzond derlijk dit oplevert, maar hierbij h is het dan d wel zo dat we ons no ooit een exac ct beeld kunn nen vormen van v beide te egelijk.
Dit is s de kern va an het onzeker-
heidsprincipe van Heis senberg. Volgens het onzekerheidsprincipe e, sluiten de golf- en dee eltjesbeschrijjvingen van de bestaand de werkelijkhe eid elkaar uiit. Hoewel be eide noodzak kelijk zijn voor een volled dig begrip va an de werkeliijkheid, is er op elk mome ent maar een n vorm van beschrijving mom gelijk.
de neutrale waarnem mer? De kwantumfysic ca stelt nam melijk dat een e deelttje (bijvoorbe eeld een foto on of een ele ektron) zich, afhank kelijk van de w waarneming als a golf of o als deeltje gedraagt. He et deeltje 'kie est' pas voor v een van n de twee mo ogelijkheden op het moment datt het waarge enomen worrdt. Een waarneming op dit nivea au is dus alttijd beïnv vloed door de e waarneming zelf. In de e kwantumfys sica was ech hter ontdekt dat d de ‘a alle mogelijkh heden status’ van ongeac cht welk kwantumde eeltje (een g golf) vervalt tot een vast deeltje zodra het wo ordt waargen nomen of gemeten n. Om deze merkwaardiige versc chijnselen te e kunnen verrklaren hadd den kwan ntumfysici ge epostuleerd d dat er een pa articiperrende relatie moest besttaan tussen de waarrnemer en he et waargenom mene — er kon k slech hts worden aangenomen a dat deze de eeltjes in tijd en ruim mte als een 'm mogelijkheid' (of 'golf')) bestaan to otdat ze werd den verstoorrd'. De waarn neming of me eting dwingt de 'golf' om tot t een vaste e staat (deeltjje) te vervalle en. Deze verrbazingwekke ende ontdekk king had bove endien verbijs sterende imp plicaties voor de natuur va an de werkeliijkheid. Zij we ekte het verm moeden dat het h bewustzijn van de waarnemer he et waargenom men 'object' in n het bestaan n riep. Niets in i het univers sum bestaat als a een feite elijk 'ding', althans, onafh hankelijk van n onze waarneming erva an. Met ande ere woorden,, iedere minu uut van elke dag d scheppen n wij onze we ereld! Het onze ekerheidsprincipe had drastische gev volgen voor ons wereldb beeld. Zelfs na meer dan n vijftig jaar kunnen veel fiilosofen het nog n niet op de juiste waarrde schatten en de gevolg gen leiden no og steeds tot grote controversen. Hett onzekerheid dsprincipe ko ondigde hett einde aan voor v Laplaces droom van n een theorie van de natu uurwetenscha appen, een model van het h heelal datt volslagen deterministisc d ch was: we k kunnen toeko omstige gebeurtenissen beslist niet voorspellen v wanneer w we de d huidige to oestand van het h heelal nie et eens precie es kunnen me eten! De kwanttumfysica do oet slechts sta atistische uits spraken overr een reeks v van waarnem mingen. Dat heeft tot gev volg dat het gedrag g van een e individue eel deeltje sle echts in term men van waarschijnlijkheid d kan worde en beschreve en. Die waarrschijnlijkheden worden beb schreven n door golffun ncties, die de e kans geven n op het mete en van een b bepaald gedrrag
50
of eigenschap zoals bv. plaats, snelheid en spin. Door de poging een bepaald aspect van een deeltje te meten beïnvloedt men dat aspect, waardoor het relatief tot de meting verandert. Met andere woorden; de meting beïnvloedt het resultaat. Hieruit concludeert men dat de subatomische wereld de waarnemer weerspiegelt, waardoor er geen accurate meting gemaakt kan worden. Deze onzekerheid ontstaat niet door onnauwkeurigheid van de gebruikte apparatuur, maar is fundamenteel. In een oude joodse legende hebben Jehova en Abraham een verhitte discussie over de vraag wie er doorslaggevend is voor zover het de verklaring van de wereld betreft zoals die is. 'Jij zou niet eens bestaan als ik er niet was', zo brengt Jehova Abraham in herinnering. 'Jawel, Here, dat weet ik', antwoordt Abraham, 'Maar ook Gij zou niet bekend zijn als ik er niet was'. In wetenschappelijker taal wordt hetzelfde idee naar voren gebracht door Nobelprijswinnaar Ilya Prigogine met de bewering, 'Wat wij werkelijkheid noemen, wordt ons alleen geopenbaard door een actieve constructie waaraan we zelf deelnemen'
Oude intellectuele gewoonten verdwijnen uiterst langzaam. De newtoniaanse categorieën van ruimte, tijd, materie en causaliteit zijn zo grondig met onze hele waarneming van de werkelijkheid verweven dat ze bepalend zijn voor elk aspect van onze denkwijze over het leven. En we
zijn amper in staat
ons een
wereld voor te stellen die niet volgens haar wetten zou werken. Iedere keer wanneer we met een auto van het ene punt naar een ander punt rijden, zijn we ons er tot op zekere hoogte van bewust hoe groot de afstand is tussen de twee punten en hoe lang het zal duren om deze afstand af te leggen. De eenvoudige handeling van het openen en sluiten van een deur maakt ons bewust van het materiële karakter van zowel de deur als onze hand en de oorzaak-gevolg relatie die er tussen de twee bestaat. Wat moeten we dan aan met de bewering dat er geen ruimte is tussen de afzonder-
lijke voorwerpen, of nog beter gezegd, dat er geen voorwerpen bestaan in de zin zoals we er doorgaans over denken en dat het begrip 'afzonderlijk' zijn basis niet in de werkelijkheid kan vinden? Hoe moeten we spreken over gebeurtenissen en betrekkingen als we het hele begrip tijd moeten opgeven en nooit kunnen beweren dat het ene ding de oorzaak van het andere is? Wanneer men er voor het eerst mee geconfronteerd wordt, veroorzaken dergelijke problemen een soort intellectuele verdoving, die meestal gevolgd wordt door pogingen om er op een meer vertrouwde manier mee te leren omgaan. Zelfs kwantumfysici proberen in hun poging om duidelijk te maken wat hun vergelijkingen nu precies voorstellen onwillekeurig de nieuwe kwantum-ideeën binnen het newtoniaanse begrippenkader te plaatsen, met als gevolg dat ze hun eigen werk soms even bizar vinden als het een nietsvermoedende buitenstaander voorkomt. Tot op heden is nog niemand erin geslaagd om duidelijk te maken wat het allemaal betekent.
We zijn eraan gewend dat we iets kunnen onderzoeken zonder het te veranderen. Als ik mijn boordwijdte meet en 42 centimeter aflees, dan heeft mijn hals nog altijd dezelfde omvang. In de wereld van de kwanta is dat anders. Hier beïnvloedt elke meting het systeem. De spin van een elektron bepalen heeft meer weg van de handel op de beurs dan van het meten van de boordwijdte. Als beleggers aandelen kopen en verkopen, veranderen ze daarmee de prijs ervan. Net zo beïnvloeden natuurkundigen het deeltje waarvan ze iets te weten willen komen. In beide gevallen hebben we dus te maken met wederkerendheid. (zie blz 12)
de kleinste deeltjes van de materie zijn geen materie Volgens een bepaalde zienswijze binnen de kwantumfysica bestaan ten gevolge van het onzekerheidsprincipe deeltjes niet eens totdat er een waarneming plaatsvindt. Schrödinger was door deze zienswijze zo ontstemd dat hij het beroemde voorbeeld van de kat beschreef, die door dit effect tegelijkertijd zowel dood als levend was. Schrödinger hoopte met dit onmogelijke voorbeeld te laten zien dat deze filosofie bela-
51
chelijk was en dat men dit denkbeeld maar snel moest laten vallen. Tot zijn verdriet is bijna het tegenovergestelde gebeurd en is Schrödingers kat een geheel eigen leven gaan leiden. Een ander curieus gevolg van het onzekerheidsprincipe is dat elk deeltje dat zich van A naar B verplaatst elk mogelijk pad tussen A en B daarvoor gebruikt. Voor ieder waarnemer is het echter duidelijk dat dit zeker op het niveau van de klassieke natuurkunde niet is waar te nemen. Theoretici hebben hiermee geworsteld totdat Richard Feynman (1918-1988) aantoonde dat alle paden tegen elkaar wegvallen op één na; Feynman won met deze ontdekking een Nobelprijs. Het gefragmenteerde wereldbeeld van de klassieke fysica werd volop in discussie gesteld zijn door de ontdekkingen van de kwantumfysica in het begin van de 20e eeuw. Toen de pioniers van deze discipline in staat waren door te dringen in het hart van de materie, stonden zij versteld van wat zij zagen. De kleinste deeltjes van materie waren in feite geen materie zoals wij die kennen; ze waren zelfs geen bepaald iets, maar nu eens een ding en dan weer iets totaal anders. Nog vreemder was dat ze vaak alle mogelijke dingen tegelijk waren. Op dit subatomaire niveau zijn oorzaak/gevolgrelaties geen zekerheden meer. Atomen die stabiel lijken, kunnen plotseling zonder herkenbare oorzaak intern worden verstoord; elektronen kunnen zonder een zichtbare reden de voorkeur geven aan een andere dan hun feitelijke energetische toestand en daarin overgaan. Kortom, naarmate je dieper doordrong in de materie, bleek het zelfs geen materie te zijn — geen concrete massa die je kon beschrijven en aanraken. In plaats daarvan was het een massa voorlopige golfjes die allemaal tegelijkertijd werden waargenomen. In plaats van een universum van statische zekerheden waren de wereld en haar relaties onvoorspelbaar en onzeker. De wereld was een toestand van zuivere, oneindige mogelijkheden. Bohr en consorten konden met hun experimenten en inzichten slechts tot een bepaalde grens doordringen. Hun experimenten, waarin deze kwantumeffecten waren aangetoond, waren verricht in het laboratorium, en alleen met niet-levende, subatomaire deeltjes. Op grond hiervan namen hun opvolgers als vanzelfsprekend aan dat deze vreemde kwantumwereld alleen bestond in de wereld van 'dode' materie. Alles wat leefde gehoorzaamde nog aan de wetten van Newton en Descartes, en deze visie vormde het richtsnoer voor alle moderne geneeskunde en biologie. Zelfs de biochemie is voor haar functioneren afhankelijk van het newtoniaanse wereldbeeld, dat strijdig is met dat van de kwantumfysica. Beweging: discontinu Binnen de klassieke natuurkunde leek het begrip beweging tamelijk eenvoudig, overeenstemmend met de waarneming van gebeurtenissen in het dagelijks leven. Een voorwerp, bijvoorbeeld een bal, beweegt met vaste snelheid van punt A naar punt B en doet er een bepaalde tijd over om deze afstand te overbruggen, nadat iemand hem heeft weggegooid. Hij beweegt zich continu door ruimte en tijd als consequentie van de manier waarop oorzaak en gevolg samenhangen. We weten allemaal dat dit de basis is waarop de gebeurtenissen in onze wereld berusten. Op het kwantumniveau van de werkelijkheid echter, is het totale beeld van continue beweging door ruimte en tijd uiteengevallen. Kwantumfysica bestaat uit sprongen en brokken. De brokken werden ontdekt, toen Max Planck aantoonde dat alle energie als op zichzelf staande pakketjes, quanta genaamd, wordt uitgezonden, en dus niet als een doorlopende stroom continu verdeeld over het spectrum;. De sprongen verschenen een paar jaar later toen Niels Bohr aantoonde dat elektronen van de ene energietoestand naar de andere overgaan in discontinue 'kwantumsprongen'. De grootte van de sprong is afhankelijk van het aantal energiekwanta dat wordt afgegeven of wordt opgenomen. Deze geheel nieuwe beschrijving van beweging als een reeks van discontinue sprongen was een van de meest fundamentele veranderingen die het gevolg was van de kwantumfysica. Het was alsof de geleidelijke stroom van gebeurtenissen uit ons leven
52
werd vervangen door een reeks van verspringende afzonderlijke opnames, zoals bij een film die uit afzonderlijke beeldjes bestaat. En net zoals een film af en toe even iets te ver kan doorschieten in de projector kunnen ook de subatomaire deeltjes een aantal beeldjes verder springen waarbij ze de tussengelegen stadia overslaan. Analogieën van deze vergelijking met mentale en culturele processen liggen in het verlengde hiervan zeer voor de hand. Zoals we al hebben gezien bij de bespreking van de werkelijkheid op het kwantumniveau kwam het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg voort uit de problemen die verbonden waren met het volgen en beschrijven van de feitelijke beweging van een subatomair deeltje langs zijn discontinue pad. In een wereld waarin de werkelijkheid niet zozeer lijkt te bestaan uit een aantal feitelijke standen van zaken die we kunnen kennen, maar eerder uit een aantal waarschijnlijkheden van de uiteenlopende mogelijke standen van zaken die we zouden kunnen kennen, wordt deze werkelijkheid meer en meer ongrijpbaar. Deze ongrijpbaarheid is een van de grootste problemen, die door de kwantumfysica naar voren wordt gebracht. dingen gebeuren zonder oorzaak Een ander probleem heeft betrekking op de status van al die mogelijkheden en waarschijnlijkheden die verloren zijn gegaan. Als de dagelijkse werkelijkheid zoals we die normaal ervaren inderdaad bestaat uit concrete dingen zoals stoelen en tafels, terwijl er op kwantumniveau geen concrete 'dingen' bestaan, maar eerder onnoembaar veel mogelijkheden voor evenzovele werkelijkheden, wat gebeurt er dan eigenlijk met al deze potentialiteit? In welk stadium en waarom manifesteert een van deze enorme hoeveelheid mogelijkheden zich in onze concrete werkelijkheid en welke rol, zo deze er is, wordt gespeeld door alle mogelijkheden die zich niet gemanifesteerd hebben in onze uiteindelijke concrete werkelijkheid, alle mogelijkheden die verloren lijken te zijn gegaan? Er bestaat geen goed antwoord op de vraag naar het 'waarom' van onze feitelijke werkelijkheid, maar de enigszins verrassende rol van waarschijnlijkheid bij het tot stand komen of de schepping ervan, wordt iets beter begrepen. We hebben gezien dat als een elektron binnen een atoom de overgang maakt van de ene energietoestand naar de andere, dit plaatsvindt op een volledig onvoorspelbare en spontane manier. Plotseling, zonder voorafgaande waarschuwing en zeker zonder 'oorzaak' kan er een chaotische toestand in de energieniveaus van de elektronen optreden van een daarvóór rustig atoom. Het is slechts een zaak van waarschijnlijkheid, en de elektronen kunnen met evenveel waarschijnlijkheid een overgang meemaken van een hoger naar een lager energieniveau, als van een lager naar een hoger. Dit is de reden waarom men spreekt van de omkeerbaarheid van tijd op kwantumniveau. De dingen kunnen in elke richting plaatsvinden. Er is geen bekende opeenvolging van gebeurtenissen binnen een verstoord atoom, waarbij de ene gebeurtenis de andere veroorzaakt. De dingen gebeuren gewoon zoals ze gebeuren, zoals de niet echt met elkaar verbonden beelden in een gedicht elkaar op kunnen volgen, zonder dat er sprake is van een dwingende volgorde. Het is nog gekker omdat de dingen gebeuren in elke mogelijke richting tegelijk, wat ons weer brengt bij de vraag wat er met de verloren mogelijkheden is gebeurd. Als een elektron, in de vorm van een waarschijnlijkheidsgolf, de neiging heeft om van de ene baan naar de andere te bewegen, gedraagt het zich in eerste instantie alsof 'het 4
over een groot stuk ruimte was uitgespreid' , waarbij het een soort geheimzinnige alomtegenwoordigheid in een groot aantal banen tentoonspreidt. Het strekt tijdelijke 'voelsprieten' uit naar een toekomstige toestand van stabiliteit door gelijktijdig alle nieuwe banen te verkennen waarin het mogelijk uiteindelijk terecht wil komen— ongeveer op dezelfde manier, waarop we een nieuw idee willen uittesten in een serie van denkbeeldige scenario's waarin de consequenties ervan worden nagelopen. In een kwantumtheorie worden deze tijdelijke 'voelsprieten' virtuele overgangen genoemd, terwijl de uiteindelijke overgang van het elektron naar een nieuwe permanente toestand een reële overgang wordt genoemd. We moeten echter, om met David Bohm te spreken, niet misleid worden door de termen virtueel en reëel.
53
'Soms worden permanente (energie-conserverende) overgangen reële overgangen genoemd, om ze te onderscheiden van de zogenaamde virtuele overgangen, waarin de energie niet behouden blijft en die daarom moeten omkeren voordat ze te ver zijn gekomen. Deze terminologie is ongelukkig, omdat erdoor geïmpliceerd lijkt te worden als zouden virtuele overgangen geen reële effecten hebben. Het tegendeel is waar. Vaak zijn ze van de grootste betekenis, want een groot aantal fysische processen zijn het gevolg van deze zogenaamde virtuele overgangen.' De situatie lijkt een beetje op die van een beschermd opgevoede jongedame die tenslotte aan de society wordt gepresenteerd. Was ze daarvoor nog erg op haar gemak en rustig, nu wordt alles een grote opwinding als ze geconfronteerd wordt met huwelijksaanzoeken van verschillende gegadigden die naar haar hand dingen. Een geheel nieuwe wereld van mogelijkheden heeft zich voor haar geopend en ze zal uiteraard proberen om de beste mogelijkheid eruit te halen als het om een gelukkig huwelijk met de man van haar dromen gaat. In de echte wereld—dat wil in dit verband zeggen de dagelijkse werkelijkheid—zou ze al deze mogelijkheden een voor een moeten onderzoeken, misschien wel door elk van de gegadigden een aantal keren te ontmoeten voordat ze de beslissing kan nemen wie de ware zal worden. Maar in de kwantumwereld begint het licht duizelende meisje direct met alle geïnteresseerden tegelijk en gaat misschien nog wel even met ze naar huis ook. Als haar door een mogelijk schandaal in verlegenheid gebrachte ouders haar een bericht willen sturen, om haar te berispen voor dit lichtzinnige gedrag is het onmogelijk om vast te stellen waar ze dit naar toe moeten sturen. Het enige wat ze kunnen doen is kopieën versturen naar alle nieuwe adressen, omdat ze op al deze adressen aangetroffen kan worden. En als de nieuwe liefdesnestjes van de jongedame dicht genoeg bij elkaar zouden liggen, zou ze zelfs naar zichzelf kunnen wuiven vanaf de verschillende balustrades.* Uiteindelijk zal deze jongedame nadat ze alle mogelijkheden volledig heeft onderzocht haar keuze maken, trouwen en in een huis met maar een van de gegadigden gaan leven, maar niet zonder een spoor van haarzelf te hebben achtergelaten in de verschillende buurten waar ze tijdelijk heeft gewoond. De buren zullen zich haar misschien herinneren en zich afvragen wat er van haar geworden is, en als de natuur haar beloop zou hebben gehad kan er sprake zijn van nakomelingen uit de vele tijdelijke relaties. Deze nakomelingen zouden op hun beurt weer opgroeien en de gebeurtenissen gaan beïnvloeden, (vgl. Bohm:'... want een groot aantal fysische processen zijn het gevolg van deze zogenaamde virtuele overgangen’).
universele verbondenheid Het belangrijkste was echter dat deze subatomaire deeltjes op zichzelf volstrekt zinloos zouden zijn; ze ontlenen hun zin en betekenis uitsluitend aan hun samenhang met al het overige. Op het meest elementaire niveau kon materie niet worden verdeeld in op zichzelf staande kleine eenheden; materie (en energie) was één en ondeelbaar. Het universum kon alleen worden begrepen als een dynamisch weefsel van onderlinge, wederkerige samenhangen. Dingen die eenmaal in contact met elkaar waren gekomen, bleven door alle tijd en ruimte altijd met elkaar verbonden. Zelfs tijd en ruimte leken willekeurige constructies te zijn die op dit niveau van de wereld niet langer van toepassing waren. Kortom, tijd en ruimte zoals wij die kennen bestonden daar niet. Het enige wat er leek te zijn, zo ver het oog kon zien, was één immens landschap van het hier en nu. De pioniers van de kwantumfysica — Erwin Schrödinger, Werner Heisenberg, Niels
54
Bohr en Wolfgang Pauli — hadden al enig vermoeden van de aard van het metafysische territorium waarin zij waren doorgedrongen. Als elektronen overal gelijktijdig met elkaar verbonden waren, had dit diepgaande implicaties voor de aard van de wereld als geheel. Zij wendden zich tot klassieke filosofische verhandelingen bij hun pogingen inzicht te krijgen in de diepere waarheid over de merkwaardige subatomaire wereld die zij observeerden. Pauli verdiepte zich in psychoanalyse, archetypen en de Kabbala; Bohr nam zijn toevlucht tot het Tao en de Chinese wijsbegeerte; en Heisenberg bestudeerde de platonische theorieën uit het oude Griekenland. In het wetenschappelijk beeld van het universum was geen plaats voor een universele verbondenheid van alles met alles; zoiets was alleen mogelijk in de kwantumwereld — dus in feite alleen in het domein van het onbezielde, maar niet in het domein van levende organismen. De kwantumfysici hadden in de subatomaire wereld een merkwaardige eigenschap ontdekt, die 'non-lokaliteit' wordt genoemd. Deze term verwijst naar het vermogen van een kwantumentiteit (bijvoorbeeld een elektron) tot het ogenblikkelijk beïnvloeden van een ander kwantumdeeltje over iedere willekeurige afstand, ofschoon daaraan geen uitwisseling van energie te pas komt. Dit fenomeen doet vermoeden dat kwantumdeeltjes die eenmaal met elkaar verbonden zijn deze verbondenheid altijd in stand houden, ook al worden ze nog zo ver van elkaar gescheiden. Albert Einstein noemde dit ironisch 'spoken op afstand' en het was een van de belangrijkste redenen dat hij zo'n wantrouwen koesterde jegens de kwantumfysica, maar sinds 1982 is dit verschijnsel door een aantal fysici onomstotelijk geverifieerd. Non-lokaliteit verbrijzelde het fundament van de fysica. Materie kon niet meer worden gezien als 'eenheden die los van elkaar staan'. Voor actie was er geen waarneembare oorzaak nodig om binnen een waarneembare ruimte te bestaan. Einsteins meest fundamentele axioma klopte niet: op een bepaald materieniveau konden dingen zich sneller verplaatsen dan met de lichtsnelheid. Subatomaire deeltjes op zich hadden geen enkele betekenis; zij konden uitsluitend worden begrepen binnen de context van hun relaties. De wereld bestaat op haar meest basale niveau als een complex weefsel van wederkerig afhankelijke relaties en is voor eeuwig ondeelbaar. De kwantumfysica geldt ook voor levende wezens Hoe was het nu met onszelf gesteld? Plotseling namen wij in elk fysisch proces een centrale positie in, hoewel niemand zich daarvan ten volle rekenschap had gegeven. De kwantumpioniers hadden ontdekt dat onze verwevenheid met de stof cruciaal was. Subatomaire deeltjes bestonden in alle mogelijke toestanden — totdat ze door ons werden verstoord doordat wij ze gingen waarnemen of meten: op dat moment veranderden ze eindelijk in iets concreets. Onze waarneming — dat wil zeggen, ons menselijk bewustzijn — was de eigenlijke spil in dit proces van een subatomaire stroom of golf die een bepaald 'ding' werd, maar dat waren we niet in een van de wiskundige vergelijkingen van Heisenberg of Schrödinger. Zij hadden begrepen dat wij op de een of andere manier een sleutel vormden, maar ze hadden geen idee hoe zij in hun theorie een plaats voor ons konden inruimen. Voor de wetenschap stonden wij nog altijd buiten het universum naar binnen te kijken. Er kon onmogelijk een stelsel van wetten voor het microscopisch kleine, en een ander stelsel van wetten voor de wereld van het macroscopisch grote gelden, of een stelsel voor levende, en een ander stelsel voor dode materie. De klassieke wetten waren ongetwijfeld nuttig met betrekking tot de fundamentele eigenschappen van beweging, of voor het beschrijven van de manier waarop onze botten ons overeind houden, of hoe onze longen ademen, ons hart pompt en onze spieren zware lasten torsen. Veel van de basisprocessen van het lichaam — eten, spijsvertering, slapen, seksuele functies enzovoort — gehoorzamen werkelijk aan natuurwetten. De klassieke fysica of biologie kon echter geen verklaring geven voor zulke elementaire vraagstukken als de manier waarop wij kunnen denken; waarom cellen zich zo organiseren als ze doen; hoe tal van moleculaire processen zich feitelijk ogenblikkelijk
55
voltrekken; hoe onze benen zich ontwikkelen tot benen en armen tot armen, ook al bevatten ze dezelfde genen en eiwitten; waarom we kanker krijgen; hoe deze 'machinerie' van ons zichzelf op wonderbaarlijke wijze kan genezen; of zelfs wat weten eigenlijk is: hoe wij weten wat we weten. Misschien kunnen onderzoekers tot in de kleinste details de schroeven, boutjes, verbindingen en diverse tandwielen hebben begrepen, maar zij weten niets over de kracht die deze 'machine' in stand houdt en laat functioneren. Zij mogen dan in staat zijn tot het behandelen van de subtielste mechanismen van het lichaam, maar desondanks zijn zij nog altijd volstrekt onwetend met betrekking tot de meest fundamentele geheimen van het leven. Indien het waar is dat de wetten van de kwantumfysica ook gelden voor de wereld in haar geheel — en niet alleen voor de subatomaire wereld — en ook voor de biologie — en niet alleen voor de wereld van dode materie — moet het paradigma van de biologische wetenschap onvolledig of zelfs onjuist zijn. Indien de kwantumfysica wordt toegepast in de biologie, dus op grotere schaal, moet de mens worden gezien als een complex weefsel van energievelden in een soort dynamische wisselwerking met onze chemisch-cellulaire systemen. In dat geval is de wereld een matrijs van ondeelbare wederkerige relaties. Wat zo overduidelijk aan de orthodoxe biologie ontbrak, was een verklaring voor het organiserende beginsel: (menselijk) bewustzijn. Alle losse eindjes van de kwantumfysica werden nooit samengevlochten tot een samenhangende theorie, en de kwantumfysica werd gereduceerd tot een uiterst succesvol instrument voor technologie — van vitaal belang voor het maken van kernbommen en moderne elektronica. De filosofische implicaties geraakten in het vergeetboek,
zodat
praktische
alleen
de
voordelen
overbleven. De doorsneefysici van vandaag waren bereid de bizarre natuur van
de
kwantumwereld
voor lief te nemen, maar zij
schudden
het
hoofd
over de vreemdheid van dit alles. Hoe
konden
elektronen
tegelijkertijd met alles in verbinding staan? Hoe kon een elektron geen afzonderlijk ding zijn voordat het werd onderzocht of gemeten? Ja, hoe kon wat dan ook in deze wereld iets concreets zijn, als het een dwaallichtje werd zodra je het
nader
bekeek?
De
oplossing was misschien dat er één waarheid was voor het oneindig kleine, en een andere waarheid voor veel grotere dingen, één waarheid voor levende dingen en een andere voor niet-levende dingen — de schijnbare tegenstellingen dienden te worden geaccepteerd, net zoals Newtons elementaire axioma's ingang hadden gevonden. Dit waren de regels van de wereld, die moesten worden aanvaard zoals ze nu eenmaal waren.
56
Er waren diverse d weten nschappers die d hun ge-
begrip p 'veld van nulpuntenerg n gie'.De kwan ntumfysica
dachten nog n eens liete en gaan over een paar
had aangetoond a d dat er niet zo oiets als een n vacuüm
vergelijking gen die in de e kwantumfys sica voorals-
(of abs solute leegte e) bestaat.
nog voor zoete z koek wa aren geslikt. Deze verge-
Indien n het hele uniiversum werd d ontdaan va an materie
lijkingen sttonden voor het h zogehete en 'veld van
en energie, als we e zelfs de ruimte tussen de d sterren
nulpuntene ergie' — een oceaan van microsco-
konde en onderzoek ken, is de le eegte in werrkelijkheid
pische trilliingen in de ru uimte tussen dingen. Als
een ware w bijenkorff van activiteitt.
het veld va an nulpuntenergie werd op pgenomen in n
Het onzekerheidsp o principe, onttwikkeld doo or Werner
ons concept van de me eest fundame entele natuur
Heisenberg, houdtt in dat geen enkel deeltje e zich ooit
van de sto of, zo begrepe en zij, moest een pulse-
n toestand van v volmaakte rust bevin ndt, maar in een
rende ocea aan van enerrgie — een gigantisch
contin nu in bewegin ng blijft onderr invloed van een soort
kwantumveld - de grondslag vormen n van heel
'basisv veld' van en nergie dat in n een onoph houdelijke
het univers sum. Als dit waar w was, mo oest alles me et
wissellwerking is met m alle subatomaire ma aterie. (zie
alles in verrbinding staa an, als in een onzichtbaar
blz 47)
web.
Dit be etekent dat de verborge en grondslag g van het
'Er is een reusachtig r en nergiereservo oir waarover
univerrsum een oc ceaan van k kwantumvelden is die
we het nog g niet hebben n gehad', zei Hal eens.
onmog gelijk door ee en van de be ekende wette en van de fysica kan worden geëlimineerd d.
Iedere kw wantumfysicus s, zo legde hij uit, kent het
5. Het leven n als s lots sverb bonde enhe eid 57
De ontde ekking van de kwantumfysic ca heeft ook be etekenis voor de d mens. In de e wereld van NewN ton heerrsten eeuwige wetten in een n stabiel unive ersum. In werk kelijkheid is on ns universum een kolkende e massa van subatomaire de eeltjes die allem maal energiebe ewegingen vero oorzaken. Ook de mens m zelf is uiit deze basis’m materie’ opgeb bouwd. We zijn n een samenba alling van kwan ntumenergie, van licht. We e nemen deel aan a een groot veld v (nulpunte energieveld). n constante uiitwisseling van n energie: wij en e alle materie e zijn tot in de e verste uithoeken Er is een met elka aar verbonden vanuit dit veld. Ons leve en zelf is een kwantumproce k o de ‘wette en’ van de kos smos; wij beho oren s en valt dus onder tot een immens dyna amisch web van v energie-uittwisselingen, die d volgens ee en bepaalde orde o n. Of toch toev vallig? verlopen
McTaggertt 15-16; 37-47;; 102-114; Butttlar
66. ev; vro oon,de tranen van v de krokodil, 257 ev
Nulpunttenergievelld (zeropoint field) Neem nu een e sneeuwkristal, de klassieke
Wij zien de d werkelijkh heid als stabiiel en 'statisc ch'. Maar hett is
zespuntjess ster. Die ziet
een kolken nde maalstro oom van subatomaire dee eltjes die rus ste-
er solide uit, stijf bevro-
loos in en n uit het bes staan 'springe en'. Ofschoo on Heisenberrgs
ren. In werrkelijkheid op
principe vo ooral verwijs st naar de on nzekerheid, v verbonden met m
zeer klein niveau, binnen
het meten van de fysis sche eigensch happen van d de subatoma aire
enkele nan nome-
wereld, he eeft het nog een andere betekenis. D Die luidt dat wij
ters,vibree ert het ding als
niet de energie en de levensduur l v van een deelttje kunnen ke en-
ene gek tijdens het bevriezen. De miljarden moleculen waaruit het bestaat trillen onzichtbaar.
nen; dus een subatom maire gebeurtenis die zich binnen een e nietig tijdvenster voltrekt gaat gepa aard met een onzekere ho oeveelheid energie. Grotendee els dankzij de d theorieën n van Einste ein en zijn beb 2
roemde ve ergelijking E = mc (E= en nergie; m= mas ssa; c= lichtsn nelheid; dus energie e = massa x lichtsnelh heid in het kw wadraat), die het h
verband le egt tussen en nergie en ma assa, weten w we dat alle elee mentaire deeltjes d een wisselwerkin ng met elkaarr onderhoude en. Dit gebeurrt door de uittwisseling van energie via a andere kwa antumdeeltje es, die geach ht worden uiit het niets o op te duiken en zich in een n mum van tijjd, om precie es te zijn 10·²³³ nanosecond de, met elkaar te verbinde en óf elkaarr te vernietigen. Dit veroorzaakt wille ekeurige ene ergiefluctuatie es zonder du uidelijk herke enbare oorza aak. De vluch htige deeltjes die in dit ultrrakorte mome ent worden gegenereerd, g worden 'virtu uele deeltje es' genoemd. Ze verschillen van echte e deeltjes do oordat zij slec chts geduren nde dit ultrak korte uitwisse elingsmomen nt bestaan, de tijd van 'onze ekerheid' waa arvoor het on nzekerheidsprincipe ruimte la aat. Hal Puth hoff vergelijk kt dit proces graag met het sproeiwater s d door een bulderende waterdat val wordtt 'gegenereerrd'. Deze subatomaire ta ango, hoe kort ook, gen nereert als we de e energie van alle overee enkomstige gebeurtenissen in het unive ersum bij elk kaar optellen n
een
gigantische hoeveelh heid energie — meer energie e dan opge eslagen is in alle materie van de wereld. Het nulpunten nergieveld, door d fysici oo ok wel omsch hreven als 'het vacuüm', krreeg de omschrijving 'nulpunt' omdat flu uctuaties in dat d veld zelfs s nog te ontd dekken zijn bij he et absolute temperatuurn t nulpunt (de te emperatuur van 0 Kelvin of van -2 273,15 °C. ) - de d laagst mo ogelijke energieto oestand, waa arbij alle matterie is verdw wenen, zodat er geacht word dt niets te zijn n overgeblev ven dat zou kunn nen bewegen.
58
Nulpuntenergie is de hoeveelheid energie die resteert in de meest lege ruimte met het laagst mogelijke energieniveau. Dichter bij het nulpunt kan de beweging van subatomaire materie niet komen. Het onzekerheidsprincipe zegt dat er echter altijd nog enig bewegingsresidu over zal zijn als gevolg van de uitwisseling van virtuele deeltjes. Dit bewegingsresidu werd altijd verwaarloosd, omdat het alomtegenwoordig is. In fysische vergelijkingen zullen de meeste fysici deze hinderlijke nulpuntenergie buiten beschouwing laten — een benadering die 'hernormalisering' wordt genoemd. Omdat nulpuntenergie alomtegenwoordig is, aldus de theorie, verandert zij niets. En als nulpuntenergie niets verandert, telt zij niet mee. wij resoneren met de wereld Ook ontdekten de fysici dat wijzelf uit dezelfde basismaterie zijn opgebouwd. Op het meest fundamentele niveau waren levende wezens, mensen incluis, een samenballing van kwantumenergie die onophoudelijk informatie uitwisselt met deze onuitputtelijke energie-oceaan. Levende dingen stoten een zwakke straling uit — en dit was het meest cruciale aspect van biologische processen. Informatie over alle aspecten van leven, vanaf communicatie tussen de cellen tot het immense spectrum van DNAfactoren, werd via een soort informatie-uitwisselingscentrale op kwantumniveau doorgegeven. Zelfs ons bewustzijn - dat andere 'iets' dat zo buiten de natuurwetten werd geacht te staan — opereerde in overeenstemming met kwantumprocessen. Denken, voelen — ja, zelfs hogere cognitieve functies — hielden verband met kwantuminformatie die gelijktijdig door onze hersenen en de rest van ons lichaam pulseerde. Menselijke waarneming was mogelijk ten gevolge van de wisselwerkingen tussen de subatomaire deeltjes van onze hersenen en de oceaan van kwantumenergie. Met andere woorden, wij resoneerden letterlijk met onze wereld. De ontdekkingen van de fysici waren uitzonderlijk. In één klap werden veel van de meest elementaire wetten in de biologie en fysica in twijfel getrokken. Wat zij wellicht hebben ontdekt, is niet minder dan de sleutel tot alle uitwisseling en verwerking van informatie in onze wereld, vanaf de communicatie tussen levende cellen tot onze waarneming van de macrowereld. Zij poneerden antwoorden op een paar van de meest diepgaande vragen in de biologie met betrekking tot de morfologie van de mens en het levende bewustzijn.
Hier,
in
de
zogenoemde
'dode' ruimte, lag zeer waarschijnlijk de sleutel tot het leven zelf. Op fundamenteel niveau hebben zij bewijzen geleverd voor de aanname dat wij in de diepste kern van ons wezen allemaal met elkaar en de wereld verbonden zijn. Door middel van wetenschappelijke experimenten hebben zij gedemonstreerd dat er werkelijk zoiets kan bestaan als een levensenergie die het hele universum doordringt — een entiteit die namen kreeg als het 'collectief bewustzijn' of, zoals de theologen het noemden, de 'Heilige Geest'. Zij leverden een plausibele verklaring voor al die dingen waarin de mensheid al door de eeuwen heen had geloofd, zonder dat er concrete bewijzen of adequate verklaringen voor bestonden — vanaf de effectiviteit van alternatieve geneeswijzen en het gebed tot het leven na de dood.
59
een kwantumzee van licht Zoals gezegd is het nulpuntener-gieveld voor de kwantumfysicus alleen maar hinderlijk, iets dat je buiten je vergelijkingen moet houden. Voor de spirituele zoeker of mysticus is het wetenschap die de echtheid van het wonderbaarlijke aantoont. Kwantumberekeningen wijzen uit dat wijzelf en ons universum leven en ademen in wat overeenkomt met een zee van beweging — een kwantumzee van licht. Het energieniveau van een bekend deeltje kan niet worden bepaald omdat het onophoudelijk verandert. Een deel van dit principe bepaalt bovendien dat geen enkel subatomair deeltje ooit volledig tot rust kan worden gebracht, omdat het altijd een bewegingsresidu zal bezitten. Beoefenaren van de wetenschap hebben al heel lang geweten dat deze energie-fluctuaties verantwoordelijk zijn voor de achtergrondruis in microgolfontvangers of elektronische circuits, waardoor het grenzen stelt aan de mate waarin signalen kunnen worden versterkt. Zelfs tl-buizen zijn voor hun functioneren afhankelijk van vacuümfluctuaties.
Het veld Ondanks alle tegenwerpingen van zijn tijdgenoten, die in het bestaan van een volmaakt lege ruimte geloofden, was Aristoteles een van de eersten die volhield dat ruimte in werkelijkheid een volheid (plenum) is — een achtergrondsubstructuur gevuld met dingen. Halverwege de 19e eeuw introduceerde de wetenschapper Michael Faraday het begrip 'veld' met betrekking tot elektriciteit en magnetisme; hij geloofde dat het belangrijkste aspect van energie niet de bron ervan is, maar de ruimte eromheen, evenals de invloed van het een op het ander door middel van een onbekende kracht. In zijn visie waren atomen geen kleine, harde biljartballen, maar supergeconcentreerde centra van een kracht die zich in de ruimte uitstrekte. Een veld is een matrijs of medium dat twee of meer punten in de ruimte met elkaar verbindt, in de regel door middel van een kracht als elektromagnetisme of de zwaartekracht. Zo'n kracht wordt gewoonlijk weergegeven als rimpelingen in het veld, dus golven. Zo is een elektromagnetisch veld — om een voorbeeld te geven — eenvoudigweg een elektrisch veld en een magnetisch veld die elkaar snijden en met de lichtsnelheid energiegolven uitzenden. Een dergelijk elektromagnetisch veld vormt zich rond een elektrische lading (in de simpelste vorm een surplus of tekort aan elektronen). Zowel elektrische als magnetische velden hebben twee polen (positief en negatief of plus en min). Een veld wordt geacht een deel van de ruimte te zijn waarin de lading en de effecten ervan kunnen worden achterhaald. Het begrip 'elektromagnetisch veld' (weergegeven door 'krachtlijnen', die te herkennen zijn aan hun richting en vorm) is eenvoudigweg een handige abstractie. De wetenschappers hebben deze bedacht om enige logica te scheppen in de schijnbaar opmerkelijke wisselwerkingen van elektriciteit en magnetisme en hun vermogen om op afstand (of technisch gesproken tot in het oneindige) invloed uit te oefenen op objecten zonder dat er een materiële substantie tussen beide te vinden is. Een veld is, eenvoudig gezegd, een invloedssfeer. Of zoals een onderzoeksteam het onder woorden bracht: 'Iedere keer dat je een elektrische toaster gebruikt, hebben de velden daaromheen een minuscule verstorende invloed op geladen deeltjes in de verste spiraalnevels.' Dat een magneet een krachtveld om zich heen schept, is indirect te constateren door ijzervijlsel te strooien. De magneet blijkt krachten uit te oefenen die bepaalde patronen volgen. Maar de krachten zelf zijn niet zichtbaar. Hetzelfde geldt voor het zwaartekrachtveld en voor elektrische velden. Een dergelijk veldbegrip heeft niet altijd bestaan. Op afstand uitgeoefende kracht, zoals tussen hemellichamen, is lange tijd in verband gebracht met ether en andere geheimzinnige substanties. Evenals de mens zou de natuur een afkeer van leegte hebben (horror vacui), wat betekent dat de kosmos is gevuld met materie (de theorie van het plenum). Zogenaamde 'actie op afstand', zonder stoffelijk medium kracht uitoefenen, werd onmogelijk geacht (Zie experimenten van Zeitlinger omtrent teletransportatie)
60
Einstein maakte de theorie van het plenum veel abstracter. Zijn relativiteitstheorie impliceert dat het begrip 'veld' belangrijker of van een hogere orde is dan het begrip 'materie'. Een veld is geen materie, maar een bepaalde toestand waarin de ruimte verkeert. Materiële deeltjes zijn energiekwanta in velden; een veld definieert de kans dat op een bepaald punt in de ruimte een energiedeeltje (kwantum) zal worden aangetroffen. Einstein zelf geloofde dat de ruimte een ware leegte moest zijn, totdat zijn eigen ideeën (die hij later ontwikkelde tot de algemene relativiteitstheorie) aantoonden dat de ruimte in werkelijkheid een plenum is dat bijna barst van activiteit. Het zou echter nog tot 1911 duren voordat fysici dankzij een experiment van Max Planck, een van de grondleggers van de kwantumfysica, zich werkelijk realiseerden dat het in de 'lege' ruimte wemelt van activiteit. Intussen heeft het begrip ‘veld’ in de natuurkunde terrein gewonnen ten koste van opvattingen over de bouw van de werkelijkheid in de vorm van bouwstenen, namelijk atomen. Sommige fysici menen zelfs dat het idee van het bestaan van bouwstenen principieel onjuist is: uit het feit dat een huis uit stenen bestaat, zou niet volgen dat bouwstenen uit bouwstenen bestaan. Grote delen van de natuurkunde blijven wel naar 'laatste bouwstenen' zoeken, maar andere onderzoekers beweren dat dit onderzoek is vastgelopen. Voor het ontdekken van het volgende subatomaire deeltje zou een hoeveelheid energie nodig zijn, groter dan wat op aarde beschikbaar is. In die zin is het deeltjesonderzoek mislukt. Men holt als het ware achter een wijkende horizon aan: achter elk deeltje zal wéér een deeltje verondersteld worden. De wereld zou in de letterlijke betekenis van het woord niet gebouwd zijn. scheppende levenskrachten De laatste jaren wordt (op een idealistische manier) gesproken over de grand unifying theory. een combinatie van elektromagnetische kracht, zwaartekracht, zwakke en sterke kernkracht) krachten Eén 'superkracht' zou alles in het universum beheersen. Het zou daarbij gaan om een soort mengvorm van ruimte, tijd, materie en kracht. Sommige fysici schrijven aan die kracht doelgerichtheid toe. De kosmos als geheel zou onderhevig zijn aan evolutie en tevens een gevoel voor richting hebben. David Bohm is een fysicus die zo denkt. Hij is tevens een aanhanger van Sheldrakes theorie. Bohm (1980) definieert het universum als een dynamisch geheel, beheerst door een universele beweging die hij holomovement noemt. Deze manier van denken staat op grote afstand van het klassieke, richtingloze mechanicisme. In de zeventiende eeuw maakte Spinoza een onderscheid tussen de scheppende werkelijkheid of scheppende natuur (natura naturans) en de geschapen natuur (natura naturata). De eerste natuur weerspiegelt God, de tweede wordt beheerst door de mechanica. Darwin beschouwde de natuurkrachten vanuit een (overwegend) mechanicistisch standpunt. Dieren vertonen variatie, maar daar komt geen 'intelligentie', doel of plan aan te pas. Omdat er variatie is, kan de selectie werken, maar het is niet zo dat variatie bestaat opdat selectie mogelijk wordt gemaakt. Verschijnselen die moeilijk op een mechanicistische manier verklaard konden worden, brachten filosofen als Henri Bergson en biologen als Hans Driesch tot het vitalisme. De natuur zou niet alleen mechanische krachten bezitten, maar ook scheppende levenskrachten die van een andere orde zijn. Het vitalisme betekende een terugkeer naar het aristotelische denken: het geheel van stof (hyle) en vorm (morphe) streeft een bepaald doel na (hylomorfisme). In de twintigste eeuw heeft deze traditie tot op zekere hoogte een analogon gevonden in theorieën over fysische velden, die door Sheldrake zijn uitgebreid naar het domein van de levende natuur. Kritiek op het klassieke mechanicisme in de natuurkunde gaat thans (dan) ook samen met kritiek op Darwins conceptie
61
van de levende natuur. Als gevolg daarvan is er, direct of indirect, tevens een zekere opleving van vitalistische, lamarckiaans-aristotelische ideeën. uitwisseling van energie In de kwantumwereld oefenen kwantumvelden niet door middel van krachten invloed uit, maar door middel van de uitwisseling van energie die voortdurend in een dynamisch patroon wordt herverdeeld. Deze constante uitwisseling is een intrinsieke eigenschap van deeltjes, zodat zelfs 'echte' deeltjes niets meer zijn dan een kleine samenballing van energie die heel even uit het onderliggende veld opduikt en er even later weer in verdwijnt. Volgens de kwantumveldtheorie is de individuele entiteit vluchtig en immaterieel. Deeltjes kunnen niet los worden gezien van de lege ruimte eromheen. Einstein zelf had al onderkend dat materie zelf 'buitengewoon intens' was, in zekere zin een verstoring van volmaakte toevalligheid, en dat de enige fundamentele realiteit de verborgen grondslag was — het veld zelf. Fluctuaties in de atomaire wereld kunnen worden gezien als een voortdurend heen en weer gaan van energie als een pingpongbal bij een spelletje tafeltennis. Deze energieuitwisseling is vergelijkbaar met het uitlenen van een muntstuk aan iemand anders: u bent het muntstuk armer en hij is het rijker, totdat hij het muntstuk teruggeeft en de bordjes worden verhangen. Deze emissie en reabsorptie van virtuele deeltjes doet zich niet alleen voor onder elektronen en fotonen, maar onder alle kwantumdeeltjes in het heelal. Het nulpuntenergieveld is een soort opslagplaats van alle velden, alle fundamentele energietoestanden en alle virtuele deeltjes. Kortom, het is een veld dat uit velden bestaat. Iedere uitwisseling van elk virtueel deeltje emaneert energie. De nulpuntenergie in ongeacht welke overgangsactiviteit in een elektromagnetisch veld is onvoorstelbaar gering, niet meer dan de waarde van een half foton. onuitputtelijke bron van energie Als we echter alle deeltjesvariëteiten in het universum die constant in en uit het bestaan springen bij elkaar optellen, blijkt dat we te maken te hebben met een
immense,
onuitputtelijke
bron
van
energie,
die
gelijk
is
aan,
of
zelfs
groter is dan, de energiedichtheid in een atoomkern. Al die energie bevindt zich onopvallend in de achtergrond van de lege ruimte om ons heen, als een alles doordringende, supergeladen achtergrond. Berekeningen hebben aangetoond dat de totale energie van het nulpuntenergieveld alle energie in materie met een factor 10
40
over-
treft, wat overeenkomt met een 1 gevolgd door veertig nullen. Of zoals de fysicus Richard Feynman het eens beschreef, in een poging ons enige idee van de orde van grootte te geven: de energie in één kubieke meter ruimte is voldoende om alle oceanen van de wereld aan de kook te brengen. Er was echter nog een belangrijker implicatie van deze immense verborgen energiezee. Het bestaan van het nulpuntenergieveld houdt in, dat alle materie in het universum door middel van golven met alle materie verbonden is. Het zijn golven die zich uitbreiden door tijd en ruimte en zich tot in het oneindige kunnen voortzetten om een deel van het universum met elk ander deel te verbinden. Het concept 'nulpuntenergieveld' zou wel eens tot een wetenschappelijke verklaring kunnen leiden voor tal van metafysische ideeën, zoals het Chinese en Indiase geloof in het bestaan van een levenskracht (ch’i of prandi). Zo werd ch'i in een oud geschrift al beschreven als iets dat veel weg heeft van een energieveld. Het zou zelfs 'licht kunnen werpen' op het verslag in het Oude Testament waarin God beveelt: 'Er zij licht' — licht waaruit de materie werd geschapen.
62
onophoudelijk nieuw en constant Uiteindelijk slaagde Hal Pufhoff erin om in een verhandeling, gepubliceerd in de Physical Review , aan te tonen dat de stabiele toestand van materie afhankelijk is van deze dynamische uitwisseling van subatomaire deeltjes met het nulpuntenergieveld dat alles in stand houdt. Een van de problemen in de kwantumfysica waarmee fysici voortdurend worstelen houdt verband met de vraag waarom atomen stabiel zijn. Onveranderlijk werd dit probleem óf bestudeerd in het laboratorium, óf wiskundig benaderd met gebruikmaking van het waterstofatoom. Waterstof heeft slechts één elektron en één proton en is daarmee het eenvoudigste te ontleden atoom in het universum. Kwantumfysici worstelden met de vraag waarom een elektron rondom een proton cirkelt, precies zoals een planeet een baan volgt rond de zon. In het zonnestelsel kan die stabiele omloopbaan worden verklaard aan de hand van de zwaartekracht. In de wereld van het atoom zou geen enkel bewegend elektron, dat geladen is, stabiel zijn zoals een planeet in zijn omloopbaan, maar op den duur zijn energie uitstralen of uitputten, om dan in een spiraalvormige baan in de kern van het atoom te vallen, waardoor de totale atomaire structuur van het object moet ineenstorten. Wiskundig is aantoonbaar dat elektronen, gebalanceerd in exact de juiste omloopbaan, continu in dynamisch evenwicht energie afstaan en onttrekken aan het nulpuntenergieveld. Elektronen krijgen hun energie om in beweging te blijven zonder trager te worden omdat zij 'energie bijtanken' vanuit deze fluctuaties in de lege ruimte. Met andere woorden, het nulpuntenergieveld is de verklaring voor de stabiliteit van het waterstofatoom en bijgevolg ook voor de stabiliteit van alle materie. Als de nulpuntenergie zou wegvallen, zo toonde Hal Puthoff aan, zouden alle atomaire structuren ineenstorten. Bovendien toonden zijn fysische berekeningen aan dat de fluctuaties in de golven van het nulpuntenergieveld de beweging van subatomaire deeltjes in stand houden en dat alle bewegingen van alle deeltjes in het universum op hun beurt weer het nulpuntenergieveld genereren, in een soort van zichzelf opwekkende 'terugkoppelingslus' die alomtegenwoordig is in de kosmos. Zoals Hal het zag, was het te vergelijken met de hond die achter zijn eigen staart aanjaagt. Of zoals hij in een verhandeling schreef: ‘De wisselwerking van het nulpuntenergieveld vertegenwoordigt een stabiele en fundamentele 'vacuümtoestand' waarin verdere wisselwerking eenvoudigweg de bestaande toestand op basis van een dynamisch evenwicht reproduceert’. ‘Dit impliceert’, aldus betoogt Hal, 'een soort zichzelf genererende grondslag van het universum, die zichzelf onophoudelijk vernieuwt en een constante blijft, tenzij deze grondslag op deze of gene manier wordt verstoord’. Het betekent ook dat wij en alle materie in het universum letterlijk tot in de verste uithoeken van de kosmos door middel van de golven van het grootst mogelijke nulpuntenergieveld met elkaar verbonden zijn. Net zoals de golfbewegingen van de zee of de beweging van rimpels in een vijver worden de golven op subatomair niveau vertegenwoordigd door periodieke oscillaties in een medium — hier het nulpuntenergieveld. Als alle subatomaire materie van de wereld een constante wisselwerking met dit alomtegenwoordige fundamentele energieveld onderhoudt, zullen de subatomaire golven van het veld constant een registratie van de vorm van alles imprinten. Het nulpuntenergieveld is, als de boodschapper en 'imprinter' van alle golflengten en frequenties, een soort schaduwuniversum voor alle tijden een soort spiegelbeeld en kroniek van alles wat ooit heeft bestaan. In die zin is het vacuüm het begin en het einde van alles in het universum. Een andere omstandigheid werd eveneens in de jaren veertig ontdekt door de Nederlandse fysicus Hendrik Casimir. Hij demonstreerde dat twee metalen platen die zich dicht bij elkaar bevinden een aantrekkingskracht ontwikkelen die hen naar elkaar toe trekt. Dit gebeurt doordat de nulpuntenergiegolven tussen de platen beperkt blijven tot die welke in feite de ruimte ertussen overbruggen. Aangezien sommige golflengten van het Veld niet meedoen, leidt dit tot een evenwichtsstoornis in het veld, met het gevolg dat de energiebalans wordt verstoord, waarbij er tussen de platen minder
63
energie is dan in de lege ruimte eromheen. De grotere energiedichtheid 'drukt' de beide metalen platen naar elkaar toe. Een andere klassieke demonstratie van de realiteit van het nulpuntenergieveld zijn de zogeheten vanderwaals- of attractiekrachten, genoemd naar hun ontdekker, de eveneens Nederlandse fysicus Johannes Diderik van der Waals. Hij ontdekte dat er aantrekkings- en afstotingskrachten tussen atomen en moleculen werkzaam zijn, op grond van de manier waarop elektrische lading wordt gedistribueerd; later werd vastgesteld dat ook dit verband houdt met een plaatselijke balansstoornis in het veld. Het is deze eigenschap die het mogelijk maakt om bepaalde gassen in vloeibare toestand te brengen. Ook van spontane emissie, als atomen vervallen en zonder duidelijke reden straling uitzenden, is aangetoond dat het een effect is van het nulpuntenergieveld.
Het hologram In het begin van de jaren zestig kwam het hologram in zwang. Van oorsprong was het een technisch hulpmiddel, gebaseerd op een mathematische vondst van Dennis Gabor (1900-1979). Holografie is een manier om een driedimensionale afbeelding van een object te maken, met gebruik van een plat vlak in de vorm van een fotografische film, of een ingegraveerde structuur. Door de afbeelding uit verschillende hoeken te bekijken lijkt het platte beeld te veranderen zodat de indruk van een ruimtelijk beeld bestaat. Het beeld bestaat echter niet echt maar wordt gerepresenteerd door plaatsen waar licht aanwezig is en door plaatsen waar minder of geen licht aanwezig is. Het resultaat kan alleen vanuit een beperkte hoek waarneembaar zijn. (Het woord holografie is afkomstig van de Griekse woorden holos = volledig en grafein = schrijven.) In kwantumfysica heeft holografie ook een toepassing bij de snarentheorie in de kwantumgravitatie. Hierin heeft het holografische principe een belangrijke plaats. Dit principe stelt dat een ruimte geheel kan worden beschreven door de theorieën op de randen, en dat er in zo'n randtheorie hoogstens een vrijheidsgraad heeft per Planckruimte. Deze theorie komt van de Nederlands theoreticus Gerard 't Hooft. Om het oplossend vermogen van elektronenmicroscopen te verbeteren ontwikkelde Gabor een nieuwe methode van fotografische accumulatie. Hij legde niet de intensiteit van het gereflecteerde of doorgelaten licht op film vast, maar het kwadraat van de intensiteit en de intensiteitsverhouding tussen een bepaalde lichtstraal en de naburige stralen.
Het resultaat kan als volgt begrijpelijk worden gemaakt: wij knippen van de fotografische plaat met de holografische opname van een mens het bovenste deel, het hoofd, af. Dan projecteren wij dat deel, om het aldus verkregen beeld te bekijken. Maar dan zien wij niet alleen het hoofd, maar de op de oorspronkelijke plaat afgebeelde gehele mens, omdat elk deeltje van het hologram het totale beeld, in verdichte vorm, bevat. het geheugen als hologram Eveneens begin jaren zestig ontdekte de neurochirurg Karl Pribram een parallel tussen dat hologram-effect en de gedragingen van het menselijk brein. Pribram stelde vast dat mensen die een beroerte hadden gekregen of een beschadiging aan de hersenen hadden opgelopen over het algemeen geen bepaald geheugenspoor kwijtraakten. Het geheugen scheen daarom iets 'alomtegenwoordigs' te zijn, dat wil zeggen zodanig door de hersenen verspreid dat zelfs beschadigingen van grote omvang geen bepaald herinneringsdetail doen uitvallen. Steeds duidelijker begon zich voor Pribam af te tekenen dat ons brein in veel opzichten als hologram functioneert. Pribram en andere onderzoekers ontdekten iets dat de neurale strategie van de hersenen bij de waarneming en de verwerking van informatie
64
bepaalt. Het ziet er e namelijk naar n uit dat het h brein bij zien, z horen, ruiken en vo oelen comple exe berekenin ngen loslaat op de freque enties van de e gegevens die d het opne eemt. Deze mam thematisc che processe en hebben met m de reële wereld, zoals wij die waa arnemen, ge een voor ons gewone voorstellingsverm mogen begrijpelijke relatie e. Pribram meent dat deze complex xe berekeningen 'ontstaan' als een ze enuwimpuls de hersence ellen met hun n ragfijne ve ezelnetwerk passeert. p Zod dra de impulls de cel kru uist bewegen n die vezels zich z in trage golvingen. g En n die trillingen n oefenen mo ogelijk de berekeningsfu uncties uit. Bij het maken van een holo ogram worden de (laser)lichtgolven ee erst gecodeerrd; in het daa arna geprojec cteerde holog gram wordt het h beeld wee er gedecodee erd of georde end. Op verg gelijkbare wijze kunnen de d hersenen wellicht de d door hen opg geslagen ge eheugensporren ontcijferen. En evena als een holog gram in een minimale m ruim mte miljarden n informatie-e eenheden (biits) kan accu umuleren, is ook o het brein n daartoe in staat. s Sterkerr nog: het complete beeld d is overal op p de plaat op pgeslagen - zoals, z naar het h zich laat aanzien, ook k het geheug gen overal in de hersenen n. Als wij de e wereld waa arnemen, volg gens Pribam,, doen we da at op een vee el dieper nive eau dan dat van v de concrrete, grijpbarre wereld buiiten onszelf. Onze hersenen spreken in eerste ins stantie niet to ot zichzelf en de rest van het lichaam met woorden n of beelden, of zelfs in bits of chemis sche prikkels,, maar bezigen de taal va an golfinterfe erenties: de ta aal van fase, amplitude en frequentie — het spectrrale domein. Wij nemen e een object wa aar door ermee te 'resone eren' (ermee in fase te ko omen). De wereld w 'kenne en' betekent letterlijk op de d golflengte e van de were eld vibreren. Stel je vo oor dat je he ersenen een piano zijn. Steeds S als we iets in de wereld om ons o heen waa arnemen, res soneren bepa aalde delen van v onze herrsenen mee, steeds op sp pecifieke fre equenties. Bij B een bepaa ald aandachttspunt drukt ons brein a alleen een pa aar specifieke e toetsen in, die snaren van v een bepa aalde lengte en frequentie e aan het trilllen brengen. Deze inform matie wordt dan opgepik kt door de elektrochemis e sche neurone encircuits in n de hersene en, precies zoals de trillin ngen van de pianosnaren n in het hele instrument resoneren. virtuele beelden b De ged dachte die bij Pribram wa as opgekome en, was dat wij, als we w naar iets kijken, er ge een beeld van 'zien' in ons achterho oofd, of op ons o netvlie es, maar in drie dimens sies en buitten onszellf. Het moestt zo zijn dat w wij een virtue eel beeld van het object in de ruimte (op dezelffde plaats als het objec ct zelf) creëren en projec cteren, zo odat het object en onze e perceptie van v dat objject samenva allen. Dit zou u betekenen dat de kuns st van het ziien berust op transform matie. In zekere zin tran nsformerren wij bij waarneming de tijd- en ruimteloze wereld w van interferentiep patronen in de concre ete en gediffferentieerde w wereld van tijd t en ruimte e — de were eld van de ap ppel die je vo oor je ziet. Wij W creëren tijjd en ruimte op ons netvliesoppervlak k. Net als bij een e hologram m vangt de ooglens o bepaalde interfere entiepatrone en op en zett ze dan om in i driedimens sionale beeld den. Je hebt deze vorm van v virtuele projectie p nodiig om je han nd uit te strek kken naar de e plaats waar de appel zich feitelijk bevindt en nie et naar een of o andere pla aats in je hoo ofd. Wij projecteren voortd durend beelden in de ru uimte, zodat onze o waarne eming van de e wereld in fe eite een virtue ele creatie is. Volgens de d theorie va an Pribram zu ullen, •
als je iets s voor het ee erst ziet, bepa aalde trillings sfrequenties rresonanties opo wekken in de neuronen van je he ersenen. Dez ze neuronen zenden dan in-
65
formatie over die trillingsfrequenties uit naar een andere groep neuronen. •
De tweede groep neuronen maakt een fouriervertaling van deze resonanties en zendt de daaruit resulterende informatie uit
•
naar een derde groep neuronen, die dan een patroon begint te construeren dat uiteindelijk leidt tot het virtuele beeld van de appel dat je creeert in de ruimte, dus op de fruitschaal.
Dit drievoudige proces maakt het de hersenen veel gemakkelijker om afzonderlijke beelden met elkaar in samenhang te brengen — iets dat moeiteloos tot stand komt als je werkt met het stenoschrift van golfinterferentie, maar dat buitengewoon omslachtig zou zijn met een feitelijk beeld in de werkelijkheid. Na de waarneming zelf, zo redeneerde Pribram, moeten de hersenen vervolgens deze informatie verwerken in het steno van golffrequentiepatronen en deze via een distributienetwerk over alle delen van de hersenen verbreiden, zoals een netwerk-computer alle voorname instructies kopieert voor een groot aantal werknemers in een kantoor. Opslag van herinneringen in golfinterferentiepatronen is buitengewoon efficiënt en zou een verklaring kunnen vormen voor de enorme capaciteit van het menselijk geheugen. Zoals gezegd kunnen golven onvoorstelbare massa's data vasthouden — veel en veel meer dan de 280 triljoen bits aan informatie die het gemiddelde menselijke geheugen wordt geacht te bevatten als de optelsom van de herinneringen in een doorsneemensenleven.
Er is wel gezegd dat de totale inhoud van de American Library of Congress — een bibliotheek die alle ooit in het Engels gepubliceerde en nog voorhanden zijnde boeken bevat — vertaald in holografische golfinterferentiepatronen niet groter zou zijn dan een suikerklontje. Het holografische model zou tevens een verklaring zijn voor de fenomenale snelheid waarmee het herinneringsvermogen werkt, vaak in de vorm van een driedimensionaal beeld, dat ogenblikkelijk wordt opgeroepen. Karl Pribrams theorie over de gedistribueerde aard van het geheugen en de 'golffronttaal' van de hersenen stuitte op veel ongeloof, vooral in de jaren zestig, toen ze werd gepubliceerd. Het geheugen is over alle delen van de hersenen verdeeld. Pribrams theorieën werden in 1979 ook bevestigd door twee neurofysiologen verbonden aan de University of California in Berkeley. Talloze onderzoekingen, waarvan het team-DeValois verslag heeft gedaan in het boek Spatial Vision bewezen dat veel cellen in het visuele systeem worden afgestemd op bepaalde frequenties. Ander onderzoek, zoals dat van Fergus Campbell van de University of Cambridge in Engeland, en dat van een aantal andere laboratoria, wees eveneens uit dat de hersenschors van mensen kan worden afgestemd op specifieke frequenties. Dit zou verklaren hoe wij dingen kunnen herkennen, ook als ze enorm verschillen van formaat.
Pribram heeft bovendien aangetoond dat de hersenen een uiterst selectieve frequentieanalyse kunnen uitvoeren. Hij demonstreerde dat ons brein een soort 'gleuf' (of filtermechanisme) bevat die paal en perk stelt aan de anders oneindige golfinformatie die beschikbaar is, zodat we niet worden gebombardeerd met de stortvloed van golfinformatie die opgeslagen ligt in het nulpuntenergieveld. Pribram worstelde langdurig met de vraag waar precies het complexe proces van golffrontcodering en transformatie zich zou kunnen voltrekken. Totdat hij op de gedachte kwam dat golfinterferentiepatronen misschien niet in specifieke cellen van onze hersenen worden gecreëerd, maar in de ruimten tussen de cellen. Aan het uiteinde van ieder neuron (de basiseenheid van een hersencel) bevinden zich synapsen, waar chemische ladingen worden opgebouwd die uiteindelijk leiden tot het afvuren van elektriciteit over deze tussenruimten naar andere neuronen. Via diezelfde ruimten communiceren dendrieten — nietige draadjes van zenuwuiteinden die als tarwehalmen in een zoele bries heen en weer wuiven — met andere neuronen door het uitzenden en ontvangen van hun eigen elektrische golfimpulsen. Deze 'trage golfpotentialen' (slow wave potentials), zoals ze worden genoemd, stromen door de glia (steunweefsels tussen de cellen) waarmee de neuronen zijn omgeven, waar ze andere golven voorzichtig beroeren of zelfs ermee botsen. Deze drukke verbinding, een punt waar elektromagnetische signalen tussen synapsen en dendrieten elkaar
66
voortdurend verdringen, was de meest waarschijnlijke plaats waar golffrequenties konden worden opgevangen en geanalyseerd ter vorming van holografische beelden, daar deze golfpatronen elkaar voortdurend kruisen en zo honderdduizenden golfinterferentiepatronen doen ontstaan. Pribram vermoedde dat deze golfbotsingen de beelden in ons brein creëren. Als wij iets waarnemen, komt dat niet door de activiteiten van de neuronen zelf, maar door bepaalde groepjes dendrieten, verdeeld over alle delen van de hersenen, die als een radiotoestel zijn afgestemd om uitsluitend op bepaalde frequenties te reageren. Het is in feite te vergelijken met een immens aantal pianosnaren over je hele hoofd, waarvan slechts bepaalde snaren gaan meetrillen als er een specifieke noot wordt gespeeld. Pribram liet het grotendeels aan anderen over om zijn inzichten op de proef te stellen, omdat hij zo zijn meer traditionele laboratoriumwerk niet in gevaar zou brengen doordat hij te zeer werd geassocieerd met zijn revolutionaire denkbeelden. Zijn theorie leidde jarenlang een welhaast sluimerend bestaan. Hij zou na zijn eerste publicatie tientallen jaren moeten wachten voordat andere pioniers in de wetenschap hem achterhaalden. Zijn belangrijkste ondersteuning kwam uit een onwaarschijnlijke hoek: een Duitser die pogingen deed om een toestel voor het stellen van medische diagnosen beter te laten functioneren.
de wereld als hologram en als magisch drogbeeld In de jaren 1970/71 begon Pribram zich met een volgende vraag bezig te houden. Aangenomen dat de hersenen informatie begrijpen door vorming van hologrammen en door berekeningen op 'inkomende' frequenties, dan wijst de vraag wat of wie deze hologrammen in de hersenen interpreteert. Wat is dat 'wat' of 'Ik' – dat zich van het brein bedient? Tijdens een conferentie in Minnesota kreeg Pribram een lumineus idee. Een vertegenwoordiger van de Gestaltpsychologie beweerde dat wat wij 'daarbuiten' waarnemen aan de processen in onze hersenen identiek is, 'isomorf'. Dat nu kon voor Pribram maar één ding betekenen: 'Wellicht is de wereld zélf een hologram!' Een constatering die hem op hetzelfde moment ook schokte. Want waren de toehoorders naast hem, de mensen om hem heen, dan hologrammen? Uitbeeldingen en frequenties, door zijn eigen hersenen en die van de anderen geïnterpreteerd? Was de werkelijkheid zelf van nature holografisch, en functioneerden de hersenen dienovereenkomstig? Dan zou op waarheid berusten wat de Boeddha en de oosterse wijsgeren altijd al hadden gedoceerd: dan was de wereld inderdaad slechts Maya, een magisch drogbeeld; dan zou haar concrete verschijning niets dan een illusie zijn. Bij de eerstkomende gelegenheid besprak Pribram dit vraagstuk met zijn zoon, een fysicus. Deze merkte op dat David Bohm, een vergelijkbaar model uit de waarnemingen van de kwantumfysica had afgeleid. Kort daarop kon hij zijn vader enkele publicaties van Bohm bezorgen. En de neuroloog vielen de schellen van de ogen: Bohm beschreef een holografisch universum waarin zijn eigen ontdekkingen harmonisch pasten. Het sterkst boeide hem het aspect van Bohms 'holobeweging'. 'Sinds Galileï,' zei Bohm, 'hebben wij deze wereld bekeken door lenzen: met telescopen en microscopen. Onze eigen neiging tot "objectiveren" wijzigt hetgeen wij hopen te zien. Wij willen de omtrekken van een object zien, willen dat de schijnbare realiteit een moment stilhoudt, terwijl toch zijn ware aard tot een andere orde van de werkelijkheid behoort, tot een andere dimensie, een dimensie waar 'dingen' niet in voorkomen. Het is alsof wij het 'geobserveerde' scherp stellen zoals een dia, terwijl toch juist het vage de nauwkeuriger weergave is.' niets dan gebeurtenissen Daaruit maakte Pribram op dat ook het berekeningsapparaat van de hersenen als een lens zou kunnen functioneren. Hun mathematische omzettingen maken van vaagheden en frequenties objecten, 'vertalen' ze in klanken en kleuren, geuren en smaken. En hij vroeg zich af of de werkelijkheid misschien helemaal niet is wat wij door onze ogen zien en met onze oren horen - of onze zintuigen en de door ons brein uitgevoerde berekeningen niet ook slechts 'lenzen' zijn, die ons alleen een in het frequentiebereik
67
georganiseerde wereld doen kennen. 'Geen ruimte, geen tijd - niets dan gebeurtenissen,' zegt Pribram. 'Zou het kunnen zijn dat wij onze realiteit uit dat bereik opmaken?' Is geest daarom een eigenschap die door de wisselwerking tussen het organisme en zijn omgeving ontstaat, of reflecteert de geest de fundamentele orde van het universum, waartoe ook het brein behoort? Dat zou inhouden dat beeldwaarnemingen mentale constructies zijn. Zij vloeien dan voort uit processen waar het brein als object en de zintuigen als objecten in hun wisselende relaties met de omringende wereld aan deelnemen. Voorstellingen, denkbeelden, ontstaan bij elke objectieve of objectiverende filosofische formulering. Pribram besloot deze these experimenteel te toetsen. Daartoe liet hij met een computer verbonden dunne draadsondes in de hersenen van proefpersonen inbrengen. Vervolgens liet hij hen voor een televisie plaatsnemen, waarop niets anders te zien viel dan 'sneeuw', 'witte ruis'. Op die manier moest de reactie van een neuron, een hersenzenuwcel, getoetst worden. Uit de 'witte ruis' van de televisie moest de cel een willekeurig patroon kiezen om op te reageren. Resultaat: de hersencel selecteerde blijkbaar om willekeurige redenen geluiden en beelden om er een beeld uit te vormen. Pribram: 'Als onze cellen zo geconcipieerd zijn dat ze deze patronen uit ruis scheppen, hoe moeten wij dan weten wat wérkelijk aanwezig is? Wij weten dat niet omdat wij altijd onze eigen werkelijkheid construeren uit wat ons gewoonlijk als diffuse ruis voorkomt. Het is echter een gestructureerde ruis: wij hebben oren als radiotuners en ogen als televisieontvangers, die bepaalde programma's kiezen. Met andere tuners kunnen wij andere programma's horen.' Pribram meent dat 'toestanden' voorbij het structurerende denken ons tot andere gebieden van ons holoversum toegang geven. Want zouden de hersenen inderdaad als een hologram functioneren, dan zouden ze toegang kunnen hebben tot een groter geheel, een veld of 'holistisch frequentiebereik' dat de grenzen van ruimte en tijd transcendeert. En dat bereik, vermoedt de neuroloog, lijkt die transcendente werkelijkheid te zijn die de grote mystici, van Boeddha tot Meister Eckhart en van Sankara tot Krishnamurti ervaren en beschreven hebben. Uit de thesen van Pribram en Bohm ontstond als synthese het 'holografisch wereldbeeld': het brein is een hologram, dat een holografisch universum waarneemt en daar deel aan heeft. In het ontvouwde of manifeste bereik van ruimte en tijd lijken de dingen gescheiden en verschillend. Onder het oppervlak echter, in het 'in-gevouwen' frequentiebereik, zijn alle dingen en gebeurtenissen ruimteloos, tijdloos, immanent, één en ongedeeld. Vandaar dat mystieke ervaringen ook vanuit een natuurwetenschappelijk perspectief echte en legitieme ervaringen van deze verwezen universele oerbasis zouden kunnen zijn - dus niet zoiets als 'religieuze dweperij'. Wellicht zijn de neutrale interferentiepatronen van het brein, zijn mathematische berekeningen, identiek aan de oerbasis van het universum. Met andere woorden: onze mentale processen bestaan uit dezelfde 'stof' als het organiserende principe. Daarmee zou de werkelijke aard van het universum immaterieel maar geordend zijn, zoals de astronoom Arthur Eddington veronderstelde toen hij zei: 'De stof waaruit het universum bestaat is geestesstof.' Ook de cyberneticus David Forster beschreef een 'intelligent universum', welke concrete verschijning door kosmische gegevens uit een onkenbare georganiseerde bron wordt opgewekt. Zoals de futurologe Marylin Fergusson het formuleerde zou dat betekenen: 'Op grond van berekeningen construeren onze hersenen "harde" werkelijkheid door interpretatie van frequenties uit een dimensie die ruimte en tijd te buiten gaat. Het brein is een hologram dat een holografisch universum interpreteert. Ken Dychtwalt vat het nieuwe, holografische paradigma in vijf punten samen: 1. Zoiets als loutere energie of loutere massa bestaat in werkelijkheid niet. Elk aspect van het universum lijkt noch een ding noch een niet-ding te zijn, maar bestaat veeleer als manifestatie van trillingen en energie. 2. Elk aspect van het universum is op zichzelf een geheel, een volledig Zijn, een op zichzelf bestaand omvattend systeem, dat een volledige opslag van informatie over zichzelf bevat.
68
3. Elk aspect van het universum lijkt deel van een groter geheel, een grootser Zijn en meer omvattend systeem te zijn. 4. Omdat elk aspect van het universum in trillingen tot uiting komt en alle golfvormige uitingen zich binnen het hoofdhologram vermengen, bevat ieder aspect van het universum kennis van het geheel. Omdat bovendien elke trillingsmatige uiting van elke holografische eenheid tevens een uiting van loutere informatie vormt, kunnen wij verwachten dat elk afzonderlijk aspect het vermogen bezit om interne kennis van alle andere afzonderlijke aspecten binnen het hoofdhologram te bezitten. 5. Binnen het holografisch paradigma bestaat tijd niet als lineair doortikken van momenten van "nu" naar "nét voorbij". In plaats daarvan kan tijd zich heel wel multidimensionaal in vele richtingen tegelijk bewegen. Bij de vervolmaking van de MRI-scan ontdekte Walter Schempp iets, wat door Pribams onderzoek al werd gesuggereerd: onze waarneming voltrekt zich op een veel fundamenteler niveau van materie, namelijk de schimmige wereld van het kwantumdeeltje. We zien objecten niet op zichzelf. We zien alleen hun kwantuminformatie. Uit die informatie construeren wij ons beeld van de wereld om ons heen. Het waarnemen van de wereld vereist afstemming op het nulpuntenergieveld. de microtubuli als lichtbuisjes Stuart Hameroff, een anesthesist van The University of Arizona, had nagedacht over de manier waarop anesthesiegassen het waakbewustzijn uitschakelen. Het fascineerde hem dat gassen met zulke onvergelijkbare chemische samenstellingen als stikstofdioxide
(lachgas),ether,
halot-
haan, chloroforen isofiuoraan alle in staat
waren
het
waakbewustzijn
te
deactiveren. Dit moest verband houden met een eigenschap die niet van chemische aard kon zijn. Stuart Hameroff vermoedde dat algemene anesthesie invloed had op de elektrische activiteit binnen
microtubuli,
waardoor
deze
activiteit het waakbewustzijn uitschakelde. Als dat inderdaad zo was, moest ook het omgekeerde waar zijn: de elektrische activiteit van microtubuli, die ook het inwendige vormen van dendrieten en neuronen in de hersenen, moest op de een of andere manier essentieel zijn voor het waakbewustzijn. Microtubuli vormen de 'steigers' van de cel: ze houden de structuur en vorm ervan in stand. Deze microscopische, hexagonale tralies van subtiele eiwitdraden, die tubulinen worden genoemd, vormen uiterst kleine holle buizen die oneindig lang zijn. Dertien strengen tubuli omwikkelen de holle kern spiraalvormig, en alle microtubuli in een cel 'stralen' vanuit de kern uit naar het celmembraan, als de spaken van een wiel. Bekend is dat deze minuscule honingraatstructuren fungeren als 'spoorlijnen' waarlangs diverse producten naar de cellen, vooral zenuwcellen, worden getransporteerd, en dat ze tevens essentieel zijn voor het uit elkaar trekken van chromosomen tijdens de celdeling imitosè). Ook is bekend dat de meeste microtubuli zichzelf constant regenereren door een proces van opbouw en afbraak, als een eindeloos Legospel. Door zijn eigen experimenten met de hersenen van kleine zoogdieren ontdekte Hameroff — net als Fritz-Albert Popp — dat levend weefsel fotonen uitzendt en dat er zich in bepaalde delen van de hersenen duidelijke 'lichtpenetratie' voordoet. Microtubuli leken uitzonderlijk goede pulsgeleiders te zijn. Pulsen die er aan het begin in worden gestuurd, verplaatsen zich door eiwitzakken en arriveren dan ongewijzigd
69
aan het andere uiteinde.
Ook ontdekte Stuart Hameroff een hoge coherentiegraad
tussen aan elkaar grenzende tubuli, zodat bij een vibratie in de ene microtubulus alle microtubuli eromheen geneigd zijn om unisono mee te resoneren. Hameroff bedacht dat de microtubuli in de cellen van dendrieten en neuronen wellicht 'lichtbuisjes' konden zijn die als golfgeleiders voor fotonen dienden, zodat de golven van cel tot cel naar alle delen van de hersenen konden worden gezonden zonder dat daarbij energieverlies optrad. Ze zouden zelfs als minuscule 'rails' voor deze lichtgolven door het hele lichaam kunnen fungeren. Tegen de tijd dat Hameroff zijn theorie begon te formuleren, vonden Pribrams denkbeelden — die zoveel schandaal hadden verwekt toen hij ze voor het eerst had gepubliceerd — ingang in tal van onderzoekscentra. De onderzoekers begonnen te erkennen dat het brein gebruikmaakt van kwantumprocessen. Kunio Yasue, een Japanse kwantumfysicus uit Kyoto, had wiskundige formules uitgewerkt die hem konden helpen het microproces in de neuronen en microtubuli te begrijpen. Net als Pribrams berekeningen bewezen zijn vergelijkingen dat hersenprocessen zich op kwantumniveau voltrekken en dat de dendrietennetwerken in de hersenen door middel van kwantumcoherentie samenwerken. De destijds al in de kwantumfysica ontwikkelde vergelijkingen beschreven deze coöperatieve wisselwerking accuraat. Onafhankelijk van Stuart Hameroff hadden Yasue en diens collega Mari Jibu van de afdeling anesthesiologie van Okayama University eveneens bedacht dat de kwantumsignalen van de hersenen zich moesten verbreiden door tril-lingsvelden, langs de microtubuli in de cellen. Andere onderzoekers hadden getheoretiseerd dat de basis van alle hersenfuncties verband moest houden met de wisselwerking tussen de hersenfysiologie en het nulpuntenergieveld. Zo had de Italiaanse fysicus Ezio Insinna van de Bioelectronics Research Association in zijn eigen experimenteel onderzoek van microtubuli ontdekt dat deze structuren over een signaleringsmechanisme beschikten, dat volgens hem verband zou kunnen houden met de overdracht van elektronen.
Uiteindelijk besloot een fors aantal van deze onderzoekers, die ieder een stukje van de puzzel leken te hebben gevonden, te gaan samenwerken. Pribram, Yasue, Hameroff en Scott Hagan van de afdeling fysica van McGill University stelden een collectieve theorie op over de aard van het menselijk bewustzijn. Volgens hun theorie vormden microtubuli en de membranen van dendrieten een soort internet van het lichaam. Ieder neuron kon tegelijk met alle andere inloggen op dit internet en via de kwantumprocessen in de cellen gelijktijdig met ieder ander neuron 'praten'. we maken voortdurend kwantumkeuzen Microtubuli dragen ertoe bij disharmonische energie te beteugelen en creëren een globale coherentie van golven in het lichaam — een proces
dat
'superstraling'
wordt genoemd — waarna zij het mogelijk maken dat deze
coherente
signalen
zich pulserend door de rest van het lichaam verbreiden. Zodra de vereiste coherentie is bereikt, kunnen fotonen
door
alle
lichtbuisjes
reizen alsof deze transparant zijn, een verschijnsel dat zij 'zelf-geïnduceerde transparantie' noemden. Fotonen kunnen de kern van de microtubulus binnendringen en met andere fotonen overal in het lichaam communiceren, hetgeen overal in de hersenen leidt tot collectieve samenwerking van de subatomaire deeltjes in microtubuli. Als dit inderdaad zo is, zou dat een verklaring vormen voor de eenheid van denken en bewustzijn — het feit dat wij niet aan massa's ongelijksoortige dingen tegelijk denken.
70
Door dit mechanisme wordt coherentie 'aanstekelijk' en verplaatst zij zich vanuit individuele cellen naar celgroepen — en in de hersenen vanuit bepaalde neuronengroepen naar andere. Dit zou een verklaring vormen voor de flitsende werking van onze hersenen, waarbij signalen zich met snelheden van tussen een tienduizendste en eenduizendste van een seconde door alle cellen verbreiden. Dit komt neer op een snelheid van informatie-overdracht van 100 tot 1000 meter per seconde, snelheden die de capaciteiten van alle bekende verbindingen tussen axons en dendrieten in neuronen verre te boven gaan. Deze superstraling via de lichtbuisjes zou tevens een verklaring kunnen zijn voor een fenomeen dat al lang geleden werd ontdekt: de neiging van hersengolfpatronen tot synchronisatie. Hameroff had waargenomen dat elektronen moeiteloos door deze lichtbuisjes 'glijden' zonder in hun omgeving te verzanden, dat wil zeggen een stabiele toestand aan te nemen. Dit betekent dat zij in een kwantumtoestand kunnen blijven — de toestand die alle mogelijke toestanden impliceert — hetgeen de hersenen in staat stelt om er keuzes uit te maken. Dit zou een goede verklaring kunnen vormen voor de vrije wil van de mens. Ons brein maakt aan de lopende band kwantumkeuzes door potentiële toestanden tot feitelijke te maken. Het was maar een theorie, die nog niet de toets van Popps uitvoerige metingen van biofotonemissies had doorstaan, maar degelijk wiskundig bewijsmateriaal en wat bijkomstige aanwijzingen onderbouwden haar. De Italiaanse fysici Del Giudice en Preparata hadden eveneens wat experimenteel bewijsmateriaal gevonden voor Hameroffs theorie dat lichtbuisjes in hun kern coherente energievelden bevatten.
bewustzijn is licht Microtubuli — de naam zegt het al — zijn hol en bovendien leeg, afgezien van wat water. Gewoon water uit de kraan of in een rivier verkeert in een wanordelijke toestand, want de moleculen erin bewegen zich op een willekeurige (random) manier. Een deel van de moleculen in het water dat zich in de hersenen bevindt is echter coherent, zo ontdekte het Italiaanse team, een coherentie die zich uitstrekt tot zelfs drie nanometer of meer buiten het skelet van de cel. Omdat dit een gegeven is, is het overweldigend waarschijnlijk dat ook het water in de microtubuli geordend (coherent) is. Dit was een rechtstreeks bewijs dat er zich in de microtubuli en zelfs daarbuiten een soort kwantumproces voltrekt dat kwantumcoherentie schept. Ook hadden zij aangetoond dat dit bundelen van golven een straal moest opleveren met een diameter van vijftien nanometer — exact de grootte van de holle kern van de microtubulus. Dit alles leidde tot de conclusie, dat bewustzijn
een globaal verschijnsel is dat zich
overal in het lichaam voordoet, en beslist niet beperkt is tot de hersenen. Op het meest fundamentele niveau is bewustzijn coherent licht. het leven is een kwantumproces Volgens Bohm is heel het universum
één immens dynamisch web van energie-
uitwisselingen, met een verborgen basisstructuur die alle mogelijke versies van alle mogelijke vormen van materie bevat. De natuur is niet blind en mechanistisch, maar onbepaald en open, naast intelligent en doelgericht, waarbij zij gebruik maakt van een samenhangend leerproces op basis van de terugkoppeling van informatie die razendsnel heen en weer stroomt tussen organismen en hun omgeving. Het verenigende mechanisme is geen fortuinlijk toeval, maar informatie die werd gecodeerd en ogenblikkelijk naar alle delen werd verbreid. Leven is een kwantumproces. Alle lichamelijke processen, de communicatie tussen de cellen inbegrepen, worden uitgelokt door kwantumfluctuaties, en ook alle hogere hersenfuncties en het bewustzijn lijken op kwantumniveau te werken. Walter Schempps opzienbarende ontdekking van het kwantumgeheugen leidde tot de meest revolutionaire idee van allemaal: het geheugen — zowel voor de korte als de lange termijn — zetelt helemaal niet in de hersenen, maar is opgeslagen in het nulpuntenergieveld. Na de ontdekkingen van Pribram is een aantal geleerden, onder meer de systeemtheoreticus
71
Ervin Laszlo, nog wat verdergegaan door te betogen dat de hersenen eenvoudig het ontvang- en interpretatiemechanisme zijn voor het alomtegenwoordige opslagmedium, het nulpuntenergieveld. Pribrams Japanse collega’s opperden dat datgene wat wij als een herinnering beschouwen eenvoudigweg een emissie van signalen uit het nulpuntenergieveld is, en dat complexe herinneringen gestructureerde groeperingen van deze golfinformatie zijn. Als dit juist is, zou dit verklaren waarom een kleine associatie vaak allerlei herinneringen aan scènes, geluiden en geuren oproept. Ook zou het verklaren waarom, vooral ten aanzien van het langetermijngeheugen, de herinnering in een flits wordt opgeroepen zonder dat er een soort scanmechanisme nodig is om alle herinneringsjaren te doorlopen. Als zij gelijk hebben, is ons brein geen opslagmedium, maar in alle opzichten een ontvangstmechanisme, waarbij herinneringen eenvoudigweg een verre verwant van normale waarneming zijn. De hersenen roepen 'oude' informatie op dezelfde manier op als waarop zij 'nieuwe' informatie verwerken namelijk door middel van de holografische transformatie van golfinterferentiepatronen. Nu gaan sommige onderzoekers zelfs zover te opperen dat al onze hogere cognitieve processen de resultanten zijn van een wisselwerking met het veld. Een dergelijke wisselwerking zou tevens fenomenen als creativiteit en intuïtie kunnen verklaren - of hoe ideeën soms in een flits bij ons opkomen, soms in fragmenten, maar vaak ook als een wonderbaarlijk geheel. Een intuïtieve gedachtesprong zou wellicht een plotselinge coherentieversmelting in het veld kunnen zijn. Het feit dat het menselijk lichaam informatie uitwisselt met een muteerbaar veld van kwantumfluctuaties roept diepgaande vragen en mogelijke antwoorden op. Het suggereert dat de menselijke capaciteit voor kennis en communicatie veel dieper en uitgebreider is dan wij tot nu toe hebben doorgrond. Ook maakt het de grenzen tussen individuen vager - ons gevoel een afzonderlijk individu te zijn. Als een levend organisme in principe een geheel van geladen deeltjes is dat met een verborgen en alomtegenwoordig veld communiceert om kwantuminformatie uit te zenden of te ontvangen, kunnen we ons afvragen waar wij eindigen en de rest van de wereld begint. Waar bevindt zich het bewustzijn - zetelt het in ons lichaam, of wordt het gedragen door het veld? Het komt erop neer dat er geen 'uiterlijke wereld' is, als wij en de rest van de wereld zo intrinsiek met elkaar verweven zijn. De idee van een systeem van uitgewisselde, tot patronen gestructureerde energie, met een geheugen in het nulpuntenergieveld en het vermogen om daaruit herinneringen te putten, verwijst naar talloze mogelijkheden voor mensen en hun relatie met de rest van de wereld.
Bijster, en deden op precies hetzelfde moment aan-
vanwege dezelfde naam van hun vaders. ’Het personeel heeft onze dochters uit voorzorg maar een eind bij elkaar uit de buurt gelegd om te voorkomen dat ze werden verwisseld", aldus moeder Marita. "De verpleegkundigen raadden ons aan alert te zijn
gifte bij de gemeente Haarlem. Dennis Bijster uit
vanwege dezelfde naam." De baby's en
Haarlem en Dennis Bijster uit Spaarndam wisten van
hun ouders hebben over belangstelling
het bestaan van hun naamgenoot, maar niet dat hun
van de media niet te klagen. Volgens
vrouwen allebei zwanger waren. Beide vrouwen
Marita zijn alle toevalligheden "wel een
waren twee weken over tijd toen ze hun kindje kre-
beetje eng". Ook omdat bleek dat de
gen, vertelde moeder Marita Bijster uit Spaarndam
stellen als ze een jongetje hadden
maandag. In het Kennemer Gasthuis ontstond vol-
gekregen het kind ook precies dezelfde
gens haar enige verwarring onder het personeel na
voornaam wilden geven. De bedenkers
de geboorte van de tweede baby Sofie Bijster. De
van die naam? De twee vaders, luiste-
computer haalde in eerste instantie de gegevens van beide baby's door elkaar
rend naar de naam Dennis Bijster.
21 november 2005 De toevalligheden stapelen zich op rond de geboorte van twee baby's met precies dezelfde naam: Sofie Bijster. De kinderen zijn donderdag geboren in het Haarlemse Kennemer Gasthuis, zo werd maandag bekend. Hun vaders hebben dezelfde naam, Dennis
Cellen zijn microscopisch klein, typisch een honderdste van een millimeter in diameter. Om de indrukwekkende 72zonder het organisatie van de levende cel te illustreren gebruik van vakjargon, kunnen we deze een miljard keer vergroten. We zien de cel dan als een pakweg 20 kilometer groot complex dat oogt als een gigantisch ruimteschip.
De neuropsychologie heeft ontdekt, dat onze hersenen zo gestructureerd zijn, dat wij moeite hebben om toevalligheden te accepteren. De hersenen functioneren als detectoren voor al het bijzondere. Waarom willen we koste wat kost gebeurtenissen interpreteren? Waarom zoeken we onverdroten naar verbanden, zelfs naar verbanden die op het eerste gezicht onwaarschijnlijk zijn?
6. het lot zit tussen onze oren
73
klein 207-217
De behoefte aan interpreteren De selectieve waarneming, of de neiging om alleen datgene te zien wat in het plaatje past, is een van de belangrijkste trucs van de hersenen om het toeval te ontkennen. Een andere is de gewoonte om het effect van het toeval systematisch te onderschatten - zoals in het voorbeeld van de basketbalspeler met de hete hand of het vergeetachtige rouletterad (zie blz.
). Er bestaat echter nog een derde mechanisme dat tot 'zien'
verleidt: onze ongeremde behoefte aan interpreteren. Dromen sterken veel mensen er bijvoorbeeld in om in hun 'tweede gezicht' te geloven. Een onverwachte, maar belangrijke ontmoeting of zelfs het voorgevoel dat een familielid gaat sterven: hebt u 's nachts nog nooit voortekenen gezien van iets wat later echt gebeurde, of in elk geval over zulke paragnostische dromen gehoord? Men kan zulke berichten rustig geloven. Het is namelijk zeer waarschijnlijk dat we in de loop van ons leven een profetische droom zullen hebben. De kans om iets wat we hebben gedroomd later werkelijk te beleven is met 1 op de 10 000 per nacht beslist een voorzichtige schatting. We dromen immers meestal van de weinige mensen die ons na aan het hart liggen en beleven in onze slaap wat hun zou kunnen overkomen. Maar zelfs als we de waarschijnlijkheid van een toevalstreffer zo laag inschatten, zullen we met een kans van meer dan 50 procent in een periode van twintig jaar minstens één droom krijgen die in vervulling gaat. Bij mensen die niet door en door nuchter zijn ligt de score nog veel hoger. Want dromen zijn zelden zo duidelijk als een Hollywoodfilm en we zijn eraan gewend de nachtelijke beelden te interpreteren. En daarin hebben we speelruimte: als we van een fiets dromen en de postbode de dag daarna een goed bericht brengt, zien we ons voorgevoel bevestigd. Hetzelfde denken we als we 's morgens ontdekken dat dieven
's
nachts onze fiets gestolen hebben - of als ons kind van zijn fiets valt en zijn knie openhaalt. Met ons plezier in associëren hebben we een toevallige samenloop van omstandigheden in een door het lot gewilde gebeurtenis veranderd. (Volgens hetzelfde principe gaan de rijkelijk algemeen geschreven horoscopen in tijdschriften altijd in vervulling - zelfs bij de grote hoeveelheid mensen die het tijdschrift van de vorige week raadplegen voor hun actuele lot.)
veel mensen zien op de bovenkant van de eendensnavel, anderen konijnenoren. Welk dier de proefpersonen identificeren bepaalt welk resultaat ze van het experiment met de dobbelsteen verwachten. Maar waarom zou de fysica zich naar onze verwachtingen richten?
Wat voor merkwaardige verbanden we in onduidelijke situaties verzinnen, toont een origineel experiment van de neuropsycholoog Peter Bragger. Hij vroeg studenten om een dobbelsteen met op twee zijden een niet helemaal duidelijke tekening te gooien. De meesten herkenden hierin een eend. Op de andere zijden stonden wortels of riet. De proefpersonen dobbelden geblinddoekt en moesten bij elke worp raden waarop de dobbelsteen was gevallen. Natuurlijk maakten zij dezelfde fout als de roulettespelers en verwachtten ze dat het toeval voor veel afwisseling zou zorgen. Dus zeiden ze bijvoorbeeld niet te vaak na elkaar 'eend'. Hadden ze echter 'eend' gezegd, dan vermeden ze aansluitend het begrip 'riet'. Waarom? Eenden verstoppen zich vaak in het riet; daarom hadden de hersenen van de proefpersonen een verbinding tussen beide beelden gemaakt. In hun voorstelling hoorden ze nu bij elkaar. En hoewel dat op het resultaat werkelijk geen invloed kon hebben, gedroegen de proefpersonen zich onbewust alsof het toeval rekening hield met hun associatie. Bij het begrip 'wortel' maakten de
74
deelnemers deze misvatting niet. Ongeveer eenderde van de proefpersonen zag overigens geen eend op de dobbelsteen. Deze mensen hadden de dobbelsteen negentig graden gedraaid en zagen een konijntje in de opzettelijk onduidelijke tekening. Wat voor de anderen de boven- en onderkaak van een eendensnavel was, was voor hen een paar lepeloren. Het konijntjesdeel raadde de frequentie van het 'riet' correct, maar aarzelde om op het konijntje alias de eend de wortel te laten volgen. De biologie van de speculatie Zowel wantrouwen tegenover het toeval als jacht op verborgen betekenissen geeft aanleiding om na te denken over een hoger plan. En we beleven ze allebei, omdat onze hersenen de omgeving onophoudelijk naar het buitengewone afzoeken: we hebben detectoren voor het bijzondere in ons hoofd. Deze meetinstrumenten reageren bij lichtgelovige mensen sneller dan bij de sceptici. De reden daarvoor is te vinden in de anatomie van de hersenen. De menselijke grote hersenen bestaan uit twee helften, die bijeengehouden worden door een dikke bundel zenuwvezels, de hersenbalk. In de populaire wetenschap wordt de linkerhersenhelft verantwoordelijk gehouden voor spraak en logica, terwijl de rechterhelft als de creatieve kant wordt gezien. Schrijvers geloven dat ze links denken, terwijl grafici menen dat hun talent in de rechterhemisfeer zetelt. Deze duidelijke voorstelling heeft zich in onze cultuur tot een cliché ontwikkeld en heeft zelfs in de reclame terrein gewonnen. In een bioscoopreclame beloofde de firma Apple dat bij haar computer beide helften van de hersenen tot hun recht zouden komen. Ook de luchtvaartmaatschappij United Airlines maakte reclame met 'redenen voor beide zijden': de rechter-hersenhelft zou aan boord een uitgelezen muziekprogramma geboden worden, de linker kreeg een goede prijs. Maar zo eenvoudig functioneert de werkverdeling in het hoofd niet. Het idee van 'spraak en logica links, creativiteit rechts' stamt uit de jaren zestig en is inmiddels achterhaald. Tegenwoordig weten we dat noch spraak en logisch denken, noch gevoelens en een creatieve geest exclusief in een centrum rechts of links gehuisvest zijn. Integendeel, om bij deze complexe hersenfuncties tot een zinnig resultaat te komen moeten verschillende gebieden aan beide zijden altijd samenwerken. Toch bestaan er subtiele verschillen in de taakverdeling. Enigszins overdreven zou men de linkerhersenhelft als de naïevere van de twee kunnen beschouwen, omdat deze zich vooral bezighoudt met het rangschikken van voor de hand liggende verbanden en het begrijpen van eenvoudige regels. Omdat taal een vlechtwerk van grammaticale regels is, wordt de linkerkant van de hersenen vooral actief als we woorden en zinnen willen begrijpen. De rechterhemisfeer lijkt daarentegen bijdehanter - deze ontdekt verbanden die niet voor de hand liggen. Zo valt het de rechterhersenhelft bijvoorbeeld gemakkelijker om in verstrengelde grafische patronen contouren of voorwerpen te herkennen. Vermoedelijk bevinden zich in beide hersenhelften licht afwijkende concentraties van bepaalde signaalstoffen en ontvangstmoleculen (receptoren); deze verschillen zorgen ervoor dat beide helften de informaties op hun eigen manier verwerken. Als een echte bureaucraat is de linkerhersenhelft er niet bijzonder in geïnteresseerd of haar resultaten met de werkelijkheid overeenkomen - zolang alles maar geordend is. Wat niet past, wordt in de hersenen passend gemaakt. Soms is de wereld eenvoudig Omdat de linkerhersenhelft zich vooral met orde bezighoudt, stuurt ze ook ons wantrouwen tegenover het toeval. Deze hemisfeer is verantwoordelijk voor de moeite die we hebben om een serie toevalligheden te accepteren of volgens de wetten van de waarschijnlijkheid volkomen normale onregelmatigheden als toeval te herkennen. Herhalingen passen nu eenmaal niet in het beeld dat deze hersenhelft van het toeval heeft: volgens dit beeld zijn toevallige gebeurtenissen maximaal ongeordend en zijn bijvoorbeeld drie zessen achter elkaar bij het gooien van dobbelstenen helemaal niet mogelijk. Patiënten die aan de linkerkant een verwonding of een beroerte hebben gehad, maken dergelijke vergissingen niet. Zij worden niet gestoord door de op logica en
75
regels beluste linkerhemisfeer, die er gewoonweg niet in wil berusten dat het toeval onregelmatigheden produceert. Wordt de linkerhersenhelft onderdrukt, dan kunnen we beter omgaan met kansspelen waarbij geen patroon te herkennen is. Zo zetten psychologen van de Amerikaanse Dartmouth-universiteit hun proefpersonen voor twee lampjes en lieten ze raden welke daarvan de volgende was die zou oplichten. De proefpersonen vermoedden niet dat beide lampen puur toevallig gingen branden, en dat de ene vier keer zo vaak oplichtte als de andere. Wie dus hardnekkig steeds op deze lamp gokte, werd acht van de tien keer beloond. In plaats daarvan ontwikkelden de meeste mensen gecompliceerde theorieën volgens welke regels de lampen gingen branden. Het resultaat was dat ze gemiddeld maar bij zes van de tien pogingen scoorden. Blijkbaar heeft de linkerhersenhelft er grote moeite mee om toe te geven dat de wereld soms eenvoudig is. Evenmin is ze er tevreden mee dat er situaties zijn waarin geen wetmatigheden gelden. Voortdurend probeert ze onduidelijkheden uit te wissen door schijnbaar plausibele verbanden te bedenken. Deze voorliefde voor systemen en regels is er schuldig aan dat beurshandelaren het geld van hun klanten bij speculeren verliezen. Ze menen in het op en neer gaan van een aandelenkoers blindelings een opwaartse trend te herkennen: als het toeval ons misleidt staan we meestal onder invloed van de linkerhemisfeer. Dit alles is de prijs voor ons hoogontwikkelde talent om regels te leren en met behulp daarvan onze weg in de wereld te vinden. Daarom moeten we leven met de door het systeem veroorzaakte handicap dat we maar moeilijk kunnen onder-scheiden wanneer de zoektocht naar patronen onzinnig of zelfs schade-lijk is. 'Een belangrijk deel van onze wereld-wijsheid bestaat uit we-ten wat we niet moeten proberen te verklaren,' waarschuwt filosoof Ga-len Pletcher. Associatie De rechterhersenhelft heeft er echter ook een aandeel in dat we het toeval zo vaak verkeerd beoordelen. Haar specialiteit is namelijk het associëren - zij is er verantwoordelijk voor dat we door het berichtje in ons postvak aan de fiets denken waarvan we de afgelopen nacht hebben gedroomd. In de eerste plaats is ze er echter verantwoordelijk voor dat we verbanden doorzien die niet helemaal duidelijk zijn. Zo hebben patiënten na een beroerte waarbij bepaalde delen van de rechterhemisfeer beschadigd zijn, moeite om de betekenis van iets ingewikkeldere zinnen te begrijpen. Deze mensen worden vooral overbelast door de subtiliteit van de taal. Ze nemen alles letterlijk. Maken we een opmerking zoals 'deze druiven zijn mij veel te zuur', dan protesteren ze dat er in de verre omtrek toch geen fruit te bekennen is! Ook voor het omgaan met grappen, zinspelingen en dubbelzinnigheden hebben we dit deel van de hersenen nodig - mensen bij wie de rechterhersenhelft niet functioneert hebben totaal geen humor. Psychologe Christine Chiarello demonstreerde bij gezonde proefpersonen hoe graag deze kant van de hersenen associeert. Ze toonde de proefpersonen woordparen op zo'n manier, dat ze maar met één hersenhelft te zien waren, net zoals bij het experiment met de epileptici. De deelnemers moesten het verband tussen de twee woorden herkennen - en wel zo snel, dat beide hersenhelften geen tijd hadden om met elkaar van gedachten te wisselen. Zo kreeg Chiarello elke keer de onvervalste reactie van één hemisfeer. Ze stelde vast dat de linkerhersenhelft sneller was als het ging om nauw verwante begrippen, zoals 'arm' en 'been'. Daarentegen faalde ze als de woordbetekenissen verder uiteen lagen, zoals 'arm' en 'neus'. In deze gevallen behaalde de rechterhemisfeer prima resultaten - die denkt duidelijk verder dan haar neus lang is. Rijke fantasie Bij mensen die aan het bovennatuurlijke geloven en de betekenis van het toeval afwijzen, is de rechterhersenhelft ongewoon actief als hun hersenen woorden verwerken. Dat ontdekte de neuropsycholoog Peter Brugger toen hij de hersengolven opnam van psychologiestudenten die hij daarvoor afhankelijk van hun instelling had verdeeld in
76
lichtgelovigen en sceptici. Deze indeling werd bevestigd toen Brugger het denken van zijn proefpersonen onderzocht. Lichtgelovigen schijnen uitvoeriger te associëren; bij hen roept een begrip direct een uitgebreide kring van andere voorstellingen op. Toont men hun rechterhersenhelft bijvoorbeeld het woord 'leeuw', dan komen niet alleen de dichtbij gelegen associaties zoals 'manen' boven, maar ook woorden die slechts indirect met het oorspronkelijke woord te maken hebben: ze denken aan 'tijger' en springen direct verder naar 'strepen'. Door deze eigenschap zien lichtgelovigen blijkbaar ook in het dagelijkse leven verbanden op momenten dat andere mensen helemaal geen opvallend feit registreren. Bij sceptici ligt dat anders. Zij reageren weliswaar op openlijk gekoppelde woordparen zoals 'leeuw - manen', maar indirecte verbanden ontgaan ze. Voor hen hebben 'leeuw' en 'strepen' net zo weinig met elkaar te maken als 'leeuw' en 'gloeilamp'. De taakverdeling in ons hoofd ziet er als volgt uit: de rechterhersenhelft produceert voortdurend associaties, waarna de linkerhemisfeer zich inspant om deze ingevingen in een logisch verband te plaatsen. Bij de gelovers aan lotsbestemming, lijkt de rechterhemisfeer soms zo bruisend actief te zijn, dat de linker overbelast raakt door de bizarre input. In plaats van zinnige conclusies te trekken fantaseert ze dan een theorie die op zich weliswaar sluitend is, maar met de werkelijkheid niets te maken heeft. Zoals de proef van de hersenonderzoeker Gazzaniga met de epilepsiepatiënten en de kippenpoot aantoont, kan ook de nogal rechtschapen linkerhersenhelft daarbij een verbazingwekkende vindingrijkheid aan de dag leggen. De behoefte van de lichtgelovigen om te associëren is een handicap en een voorsprong tegelijk: enerzijds lopen ze het gevaar verstrikt te raken in onzinnige vermoedens en zien dan door alle bomen het bos niet meer, maar anderzijds zijn ze in het gelukkige bezit van een rijke fantasie. De duistere kant van de hersenen De rechterhemisfeer is niet alleen vindingrijk en de plek waar de humor en ironie ontspringen, maar is helaas ook de duistere kant van de hersenen. Ze bevordert onze neiging om altijd het ergste te denken - en het verklaart waarom complottheorieën altijd om onheilspellende gebeurtenissen draaien en bijna nooit om meevallers. Negatieve emoties houden ons immers sterker bezig dan vreugde en geluk. Uiteindelijk dient angst als alarmsignaal, terwijl vreugde ons verleidt tot handelingen die nuttig zijn voor het organisme. Het laatste kan worden uitgesteld; bij gevaar kan elke afleiding echter fataal zijn. Vooral in ondoorzichtige situaties, als de betekenis van wat we zien en horen nog niet duidelijk is, zoeken de hersenen daarom zeer dringend naar aanwijzingen voor gevaar. En die vinden ze bijna altijd. Hoezeer juist het plezier in associëren van de rechterhersenhelft naar negatieve gevoelens neigt, toonde psycholoog Stuart Dimond reeds in 1976 aan. Hij had speciale contactlenzen gemaakt, waarmee films alleen met de rechter- of alleen met de linkerhersenhelft bekeken konden worden. Als de proefpersonen met de rechterhersenhelft keken, vonden ze de films onaangenaam, vijandig en zelfs afschuwelijk. Maar als de linkerhersenhelft dezelfde scènes kon verwerken, zag de wereld er een stuk vriendelijker uit - wat ook gold als beide hemisferen tegelijk actief waren. Een groot aantal onderzoeken naar hersengolven en hersenactiviteit hebben sindsdien bevestigd dat de systemen voor toenadering en afkeer, vreugde en angst ongelijkmatig over de beide helften van de grote hersenen zijn verdeeld. Mensen bij wie bepaalde centra in de linkerhersenhelft actiever zijn, voelen zich over het algemeen evenwichtiger. Enigszins provocatief geformuleerd hebben we een hersenhelft voor aangename en een voor onaangename gevoelens - links geluk, rechts ongeluk. Zoals de proefnemingen met de contactlenzen demonstreren, is de linkerhemisfeer normaal gesproken in staat om de negatieve gemoedstoestand van de rechter af te zwakken. Maar bij mensen met een overmatig actieve rechterhersenhelft lukt deze egalisatie niet altijd. Ongegronde angsten en gefantaseerde dreigingen zijn vaak de keerzijde van creativiteit en gevoel voor verborgen betekenissen. De verraderlijke linkse tendens
77
Vermoedelijk heeft de neiging tot associëren iets te maken met een verhoogd niveau van de boodschapperstof dopamine. Dopamine bevordert onder andere de opmerkzaamheid, de nieuwsgierigheid en het leren; patiënten met waanvoorstellingen hebben een overschot van deze signaalstof, die er onder meer voor zorgt dat ze stemmen horen of overal verborgen boodschappen vermoeden. Dat de boodschapperstof dopamine zelfs door notoire sceptici in lichtgelovige mensen kan veranderen, heeft Brugger op indrukwekkende wijze aangetoond. Hij zette sceptici en mensen die aan het bovenzintuiglijke geloofden voor een beeldscherm waarop soms gezichten en soms toevallige patronen opflitsten. Zoals verwacht verklaarden de lichtgelovigen wezenlijk vaker dan de sceptici dat ze een gezicht zagen op het moment dat er geen was - hun neiging om verbanden te zien bracht hen dus ook in deze alledaagse situatie tot speculeren. Toen gaf Brugger zijn proefpersonen L-Dopa, een substantie die de dopaminespiegel in de hersenen verhoogt. Bij de lichtgelovigen had de drug nauwelijks effect. Bij de sceptici was dit echter anders. Nu begonnen ook zij overal gezichten te zien.
Vandaag gaat mijn verhaal over de cirkel van de liefde: op zekere ochtend klopte een boer hard op de poort van een klooster. Toen Broeder Portier opendeed, reikte hij hem een prachtige tros druiven aan. "Beste Broeder Portier, dit zijn de mooiste druiven uit mijn wijngaard. Het is een cadeau." "Hartelijk dank! Ik breng ze meteen naar Vader Abt, die heel blij zal zijn met deze gift." "Nee, nee! Ze zijn voor u." "Voor mij? Ik verdien zo'n mooi geschenk van de natuur niet." "Altijd als ik aanklopte, deed u open. Wanneer ik steun nodig had omdat de oogst mislukt was door de droogte, gaf u me iedere dag een stuk brood en een glas wijn. Moge deze tros druiven u een beetje van de liefde van de zon, van de schoonheid van de regen en van het wonder Gods brengen." Broeder Portier legde de tros voor zich neer en keek er de hele ochtend naar, vol bewondering: hij was werkelijk prachtig. Daarom besloot hij het cadeau door te geven aan Vader Abt, die hem altijd met wijze raad had bijgestaan. De abt was heel blij met de druiven, maar herinnerde zich dat een van zijn medebroeders ziek was en dacht: ik geef hem die tros, wie weet brengt het wat vreugde in zijn leven. Maar de druiven lagen niet lang bij de zieke op de kamer want deze dacht: Broeder Kok zorgt voor mij, hij geeft me het beste van het beste te eten. Ik weet zeker dat zoiets hem veel plezier zal doen. Toen Broeder Kok rond het middaguur de maaltijd bracht, gaf hij de druiven aan de kok. "Ze zijn voor u. Omdat u altijd in de weer bent met de producten die de natuur ons verschaft, zult u weten wat u moet doen met dit werk van God." Broeder Kok stond versteld van de schoonheid van de tros, en wees zijn hulpje op de volmaaktheid van de druiven. Zo volmaakt dat niemand ze beter zou weten te waarderen dan Broeder Koster, verantwoordelijk voor het bewaren van het Allerheiligst Sacrament, en die door vele kloosterleden gezien werd als een heilig man. Broeder Koster gaf op zijn beurt de druiven cadeau aan de jongste novice, zodat deze zou kunnen begrijpen dat Gods werk aanwezig is in de kleinste onderdelen van de schepping. Toen de novice de druiven aannam, vloeide zijn hart over van de Glorie van de Heer, want nooit eerder had hij zo'n mooie tros gezien. Op hetzelfde moment herinnerde hij zich de eerste keer dat hij aangekomen was bij het klooster, en hij herinnerde zich de man die toen voor hem de poort had opengedaan; daardoor mocht hij nu in deze gemeenschap verkeren, bij deze broeders die de wonderen Gods wisten te waarderen. En zo bracht hij even voor het vallen van de avond de tros druiven naar Broeder Portier. "Geniet ervan, want u brengt het overgrote deel van de tijd hier in uw eentje door. Deze druiven zullen u goed doen." Broeder Portier begreep nu dat het cadeau echt voor hem bestemd was geweest. Hij genoot van de smaak van elke druif en sliep gelukkig in. Zo werd de cirkel gesloten: de cirkel van geluk en blijdschap die je altijd aantreft rond iedereen die in contact staat met de Liefdesenergie.' Paul Coelho, de Zahir.
78
De verklaring van verschijns selen gebeurt bijna altijd doo or gebruik te maken m van caus saliteit. Maar err is binnen de filosoffie ook sprake van finaliteit en synchronicitteit. Met synchron niciteit proberen de fysicus Bohm B en de bio oloog Sheldrake fysische of b biologische verrschijnselen te verklare en. Er is hier da an geen sprake e meer van toe eval.
7. he et no oodlo ot verrklaard? 79
toeval
als verklaring?
C. Dekker 182 ev; buttlar 10; 53 ev; 60-63 Vroon 284-283; 290-295; 300-302 klein 76-81.
. causaliteit
1
Als methode voor het verklaren van waargenomen verschijnselen steunt de wetenschap op enkele uitgangspunten, zoals het causaliteitsprincipe dat stelt dat alles wat gebeurt het gevolg van een oorzaak is. In de oorzaak ligt dan de verklaring voor de gebeurtenis (we laten hier buiten beschouwing dat dit principe in de kwantumfysica niet op de klassieke manier gehandhaafd blijft). Het causaliteitsprincipe werd voor het eerst door Plato geformuleerd en heeft uiteindelijk de veronderstelling dat in de natuur een zekere doelgerichtheid werkzaam is bijna volledig verdrongen. Voor wat de gedragingen van de levenloze objecten betreft, heeft het causaliteitsprincipe zijn verklarende kracht overtuigend aangetoond. Het is adequater het vallen van een steen te verklaren als het gevolg van de zwaartekracht dan als de bedoeling van de steen om op de grond te liggen. In de biologische wetenschappen wordt het causaliteitsprincipe niet minder streng gehanteerd dan in de fysica, maar het succes is minder evident. De wetenschappelijke verklaring voor het gedrag van levende wezens wordt gezocht in de reacties van het organisme op uitwendige prikkels of in de genetische aanleg, maar niet in een eigen wilsbesluit. 2. multicausaliteit Bij causaliteit denk je automatisch aan één op één relaties. Veel verschijnselen zijn echter multicausaal, zodat je de causaliteit niet ziet en dan aan toeval denkt. Denk bijvoorbeeld aan iemand die een burn-out heeft. Hieraan kunnen verschillende oorzaken tegelijkertijd samenwerken. 3. doelgerichtheid (finaliteit) Toch leert de ervaring dat levende
wezens,
althans
de hoger ontwikkelden, en in elk geval de mensen, vaak handelen vanuit een wil en met het oog op een doel.
De
wetenschap
is
blind voor dit aspect van de werkelijkheid.
Strekt
een
vogel zijn vleugels dan niet omdat hij wil vliegen? Kiest de
automobilist
de
weg
naar huis niet omdat hij thuis wil aankomen? Een van de eigenaardigheden van de hedendaagse levenswetenschappen is dat elk begrip van intentionaliteit eruit geweerd wordt, hoewel het intentionele handelen juist kenmerkend is voor het leven. Hoe dienen de gebeurtenissen op kosmische schaal verklaard te worden? Gedraagt het heelal zich als een levenloos voorwerp of als een levend wezen? Of kan het niet tot een van beide zijnswijzen herleid worden? In overeenstemming met de traditie van het wetenschappelijke denken, werken moderne kosmologen uitsluitend vanuit het oorzakelijkheidsprincipe. Alle gebeurtenissen worden aan oorzaken toegeschreven. Uit de oorzaken vloeien de gevolgen voort in overeenstemming met de natuurwetten. Er zijn geen doelen. De wetten en natuurconstanten die zelf niet uit nog fundamenteler beginselen afgeleid kunnen worden, fungeren in de theorieën als de ultieme oorzaken, de 'randvoorwaarden' die als primaire gegevens aangenomen worden. Binnen dit kader passen geen intentionele processen. Maar dat hoeft het laatste woord over deze kwestie niet te zijn. Wie weet tenslotte waarom de oerknal plaatsvond? Van
80
het denkbeeld dat zij een spontane kwantumfluctuatie van het vacuüm was, worden we niet wijzer dan van de bewering dat zij de uitdrukking zou zijn van een wil tot bestaan. Getuigt de ontwikkeling van het heelal, en meer bepaald van het leven op aarde, niet van een aanhoudende drang tot bestaan? Als al het leven ernaar streeft te leven, steeds méér te leven, steeds bewuster te leven, waarom zou die streving dan niet in de kiem reeds aanwezig geweest kunnen zijn toen het heelal ontstond. metaforisch Nemen we deze gedachten ernstig dan breken we, zoals gezegd, met het wetenschappelijke denken. Het spreken gebeurt dan eerder metaforisch, want woorden als 'streven' en 'bedoeling' kunnen met betrekking tot het ontstaan van het heelal niet in exact dezelfde betekenis gebruikt worden als in de context van het menselijke leven. De taal is anders nu, de voorstellingen zijn beeldrijker, er liggen verwijzingen in besloten naar een werkelijkheid voorbij de fysische feiten. Want waar gestreefd wordt, is er een drang vanuit wat bestaat naar wat nog niet bestaat. Er werkt een verlangen, en van daaruit ontstaat een onderscheid tussen goed en kwaad, en kan er sprake zijn van hoop, verwachting, vertrouwen. We begeven ons daarmee ver van de wetenschappelijke objectieve waarneming en bewegen ons meer in de sfeer van het religieuze denken. Alle religies op aarde kennen scheppingsmythen, verhalen waarin de religieuze intuïties van de mens over de oorsprong en bestemming van het bestaan tot uitdrukking worden gebracht. In de joodse en christelijke traditie is de schepping het product van een welwillende God, die met zijn scheppingswerk 'goedheid' tot stand bracht. De mens wordt als een kroon op de schepping geplaatst, met de opdracht over deze wereld te heersen. In de mens, gemaakt naar Gods beeld, moet de schepping dan tot volkomenheid komen, zoals de stichter van het christendom zelf voorhoudt. Het is in principe ook mogelijk dat de oorsprong van de doelgerichtheid niet in een transcendente God maar in de natuur zelf gelegen is. Volgens Aristoteles hebben alle natuurlijke objecten een eigen gerichtheid, een streven naar hun zelfverwezenlijking. Deze 'causa finalis' verklaart omwille waarvan een gebeurtenis plaatsgrijpt. Het beeld dat de beeldhouwer uit de steen wil kappen, is de causa finalis van het kapwerk. Binnen deze opvatting kan men uit de waarden van de natuurconstanten besluiten, dat het leven de causa finalis van het universum is. Buiten onze denkschema’s Filosofen hebben zich daar van oudsher al het hoofd over gebroken. 'In de fysica weet men dat de causaliteit - het blijkbare ontstaan van komende gebeurtenissen uit daarvóór gelegen oorzaken- een in ons leven \of in het laboratorium waar te nemen feitelijkheid is, maar dat causaliteit niet automatisch tevens een wet van het universum is,' constateren de onderzoekers Russel Targ en Harold Puthoff, en ze komen tot de conclusie dat de 'niet-omkeerbaarheid' van de tijd - de onverbiddelijke stroming der gebeurtenissen in één, van verleden naar toekomst leidende (en niet omgekeerde) richting - veeleer een 'stand van zaken' is dan dat dit met enigerlei 'wetmatigheid' lijkt te stroken. De inzichten in de kwantumfysica dwongen ons om van lineaire ideeën afstand te nemen. Die inzichten boden het verbluffende visioen van alternatieve werkelijkheden, van een kosmisch hologram als het ware. Sterker nog: recente gebeurtenissen wijzen erop dat de natuur de grenzen van onze 'natuurwetten' telkens te buiten gaat, dat 'de' werkelijkheid nu eenmaal niet berekenbaar, maar veeleer 'chaotisch' is. Dobbelt God dus toch? De grenzen van de door de wetenschap opgelegde denkschema's worden niet op de laatste plaats door natuurwetenschappers zélf overschreden. Reeds denken progressieve neurologen en fysiologen opnieuw na over het bestaan van een immateriële, door generlei chemische en fysische processen verklaarbare ziel, en ontwikkelen holistische theorieën over de hersenen. En reeds experimenteren Amerikaanse toptechnici met aandrijvingsmechanismen voor vliegtoestellen die veel meer aan de mysterieuze
81
UFO’s dan aan onze vliegtuigen doen denken. Wetenschapsmensen die geleerd hebben óver de rand van hun met vakkennis volgepropte leerboeken te kijken, zullen weldra nieuwe gebieden ontsluiten. Met volkomen nieuwe theorieën zullen zij niet alleen het wetenschappelijk wereldbeeld ondersteboven keren, maar ook het bewustzijn van 'de grote massa' blijven beïnvloeden. Ondanks alle vooruitgang is het natuurwetenschappelijke denken in het slop geraakt, waar het niet uit zal komen tenzij de zelf opgelegde ketenen verbroken worden en men het oog eindelijk op het samenhangende geheel wil richten. 4. synchroniciteit
Daarmee was Bohm een antwoord ten deel gevallen op de vraag die hem al sinds zijn samenwerking met Einstein in Princeton had beziggehouden. Hij was namelijk getuige van het historische dispuut tussen Einstein en Niels Bohr, een der vaders van de kwantumfysica. Terwijl Einstein moest erkennen dat de door Bohr geformuleerde kwantumfysica een sluitend denkmodel is, bleef Einstein ervan overtuigd dat achter de ogenschijnlijke chaos, de schijnbare toevalligheden, toch een latente orde schuilgaat. Hij kon het denkbeeld niet accepteren dat het universum uit in wezen toevallige bewegingen van allerkleinste objecten - deeltjes, bijvoorbeeld protonen en elektronen - zou bestaan. Bohrs interpretatie van de kwantumfysica, die uitgaat van niet-lokale correlaties en de fundamentele betekenis van waarschijnlijkheid als enige bepalende factor ziet, werd door Einstein van de hand gewezen met de laconieke opmerking: 'God dobbelt niet.' Overtuigd dat ééns met behulp van tot dan toe verborgen lokale variabelen een deterministische interpretatie gevonden zou kunnen worden, ging Einstein tegen het einde van zijn leven op zoek naar een 'universele formule', een 'uniform samenhangende veldtheorie'. Het werken aan deze 'geünificeerde veldtheorie' met Einstein heeft Bohm nooit meer losgelaten. En ten slotte vond hij ook een uitweg uit het dilemma van Einstein. Hij was ervan overtuigd dat onder de oppervlakte van de toevalsverschijnselen een gebied van dwingende wetmatigheden bestaat, een aantal 'verborgen' variabelen, dat, als men ze zou kunnen blootleggen, een consequente, niet-statistische grondslag voor de ogenschijnlijk toevallige wirwar van individuele deeltjes zou leveren. Het begrip synchroniciteit is daar een voorbeeld van. We zijn opgevoed te denken in feiten en niet in mogelijkheden. Feiten zijn er. Je kunt ze meten. Meestal hangen ze niet samen, soms wel. Waarom denken we niet in mogelijkheden ofwel potentie. Een mogelijkheid is er nog niet, maar wel in potentie. Het kan zich ontvouwen. Dit ontvouwingsproces geeft een heel andere kijk op ons mens- en wereldbeeld. Alles hangt dan samen met elkaar, alles is al in potentie aanwezig. Het moet alleen nog aangeboord worden. Dit hangt ook samen met wat Maslow de zelfrealisatie noemt. We zijn op weg diegene te worden die we in potentie zijn. Maar dat kun je niet meten. Toch wordt er wetenschappelijk gewerkt aan het fenomeen van heelheid en de processen. De kwantumfysica heeft al bewezen dat er meer samenhang is dan wij kunnen bedenken of ons voor kunnen stellen. Een man die veel heeft onderzocht op dit gebied is David Bohm. impliciete orde
82
Bohm was ervan overtuigd dat 'de resultaten van de moderne natuurwetenschap nog slechts zinnig zijn als wij een innerlijke, één geheel vormende en transcendente werkelijkheid vooronderstellen die aan alle uiterlijke gegevens en feiten ten grondslag ligt'. Achter de schijnbare chaos en de in een ondoorgrondelijk patroon coëxisterende materiedeeltjes neemt Bohm een latente orde aan. Volgens Bohm is deze verborgen dimensie, deze impliciete orde van oneindige diepgang de bron van alle zichtbare (expliciete) materie van ons ruimte-tijd-universum. Bohm vermoedt dat materie en bewustzijn in deze innerlijke - 'niet manifeste' - dimensie hun gemeenschappelijke oorsprong bezitten. Volgens Bohm is de wereld waarin wij leven multidimensionaal. Haar duidelijkste en 'oppervlakkigste' niveau is de driedimensionale wereld van de objecten, die van de ruimte en de tijdsdimensie - de 'expliciete orde'. Haar materie heeft een dichte structuur. Maar hoewel ze op die wijze kan worden beschreven, is ze zo niet te begrijpen. Zo presenteert de moderne fysica weliswaar talloze vergelijkingen, maar zonder de ware betekenis bloot te kunnen leggen. Helder begrip wordt alleen op een dieper niveau mogelijk - dat van de impliciete orde, de alomvattende achtergrond van al onze fysische, psychische en spirituele ervaringen. De bron daarvan ligt in een nog verfijndere dimensie, de 'supra-impliciete orde'. Bohm beschrijft de impliciete of 'ingevouwen' orde naar analogie van een hologram, waarin elk deeltje in zekere zin het geheel bevat. Met andere woorden: ook in het allerminiemste deeltje van het geheel is alle informatie vervat. Ook in de werkelijke wereld ligt, aldus Bohm, het geheel in al zijn deeltjes ingevouwen. Maar omdat voor Bohm het hologram zelfs als metafoor nog te statisch is, spreekt hij liever van de dynamiek van een 'holobeweging', van de dynamische structuur van het universum. theorema van Bell Met een aantal fysische proeven is aangetoond, dat de natuur in zijn oorsprong niet causaal is, maar synchroon. Dat betekent dat het gedrag van de natuur niet alleen door het verleden wordt bepaald, maar dat er verbanden zijn tussen gebeurtenissen, waar geen causale fysische verklaring voor bestaat. Het theorema van Bell is in dit verband het meest bekende voorbeeld. Wanneer er met een cyclotron door middel van kernsplitsing sub-atomaire deeltjes worden opgewekt, ontstaan deze altijd paarsgewijze en zijn in alle opzichten elkaars spiegelbeeld. Vliegt de een de ene kant op, dan vliegt de andere 180° de andere kant uit, heeft de een een positieve rotatiespin, dan heeft de ander een negatieve enz. Buig je door middel van een elektrisch veld één van de twee voortrazende deeltjes af, dan buigt tegelijkertijd ook het andere deeltje in tegenovergestelde richting af, terwijl deze zich niet in het elektrische veld bevindt. Verander je door een magnetisch veld de rotatie van het ene deeltje, dan ontstaat ook weer het tegenovergestelde effect bij het andere, zonder dat daar een fysische aanleiding voor is. De deeltjes zijn op een onverklaarbare wijze met elkaar verbonden, fasegekoppeld zoals dat in de natuurkunde wordt genoemd. De oorsprong van het heelal, 'the big bang', was een gigantische kernsplitsing, waarbij talloze hoeveelheden fasegekoppelde deeltjes alle kanten de oneindige ruimte in geslingerd zijn, waaruit vervolgens ons huidige universum is ontstaan, met daarin dus onvermijdelijk de vele vormen van fasekoppelingen. Sarfatti ontwikkelde hieruit later een hiërarchisch realiteitsmodel, waarin twee willekeurige processen op een hoger realiteitsniveau met elkaar verbonden kunnen zijn, zonder dat daarvoor een fysische verbinding vereist is. Dit verschijnsel herkennen wij als de esoterische wet van polariteit: 'Zo boven, zo ook beneden'. Twee tegenpolen zijn met elkaar verbonden op een hogere werkelijkheid of dimensie. Deze hogere werkelijkheid is op haar beurt weer verbonden met haar tegenpool op een nog hogere werkelijkheid. Op deze wijze bestaat er een hiërarchie van realiteitsniveaus, welke door Rupert Sheldrake 'morfogenetische' velden wordt genoemd. Door deze onwikkelingsvelden ontstaat ook het verschijnsel, dat het geheel meer is dan de som van de delen. Immers wanneer twee tegenpolen op een zeker niveau samensmelten, ontstaat een extra dimensie op een hoger niveau. Dit wordt het achterliggende idee of beeld genoemd.
83
Uit het theorema van Bell en het daaruit afgeleide hiërarchische realiteitsmodel van Sarfatti, blijkt duidelijk dat de atomaire deeltjes van het universum voortdurend met elkaar in contact staan en dat er dus in totaliteit slechts één in alle opzichten samenhangende schepping is, waarvan de samenhang niet causaal, maar synchroon is. We zien het lager gelegen werkelijkheidsniveau zich vanuit een hogere werkelijkheid ontwikkelen door middel van de morfogenetische velden. En omdat deze patronen steeds dieper doorwerken in de materie worden steeds weer de grenzen van onze mogelijkheden verlegd. Hierdoor blijkt de mensheid zich voortdurend te ontwikkelen naar hogere niveaus. Op deze wijze ontdekte men bij de fysica van Newton achter de chaos een orde. Bij de kwantumfysica vond men achter die orde het toeval en de waarschijnlijkheid. Nu heeft men tenslotte met het theorema van Bell aangetoond dat er achter die toevalligheden weer duidelijke verbanden liggen.
morfogenetische velden Sheldrakes werk Het creatieve universum verscheen in 1981 en veroorzaakte in vakkringen een felle controverse. Nature, een der belangrijkste wetenschappelijke tijdschriften van Engeland, noemde het 'de beste kandidaat voor een boek-verbranding sinds vele jaren', terwijl de New Scientist het juist 'een der belangrijkste wetenschappelijke onderzoekingen aangaande de aard van de biologische en fysische werkelijkheid' noemde. In zijn boek formuleerde Sheldrake een van de belangrijkste bijdragen tot een holistische wereldbeschouwing: dat namelijk in en rond elk organisme een 'morfogenetisch veld' bestaat, vergelijkbaar met het magnetisch veld in en rond een magneet. De morfogenetische velden van alle organismen, leert Sheldrake, zijn door morfische resonantie met elkaar verbonden. Deze morfische resonantie is dé sturende kracht buiten de materiële wereld. Ze verbindt alle levende wezens met elkaar, en bepaalt de evolutie. Toen de eerste binding van een proton met een elektron het waterstofatoom produceerde, was het 'morfische resonantie' die ervoor zorgde dat dit proces zich herhaalde: het succes van deze eerste verbinding schiep een veld, dat voor de andere protonen en elektronen aanleiding werd dat proces na te bootsen. Er zijn honderden experimenten ter toetsing van deze these uitgevoerd. Meestal gaan ze Sheldrakes uitspraak na, of de snelheid van aanleren bij elke groep deelnemers exponentieel toeneemt: hoe meer personen iets (aan)leren, hoe vlugger dan volgende kandidaten datzelfde onder de knie krijgen. En inderdaad viel een aantal van deze proefnemingen ten gunste van Sheldrakes these uit. Zo ook een recente proef, die de Götüngse hoogleraar in de psychologie Suitbert Ertel, aanvankelijk een felle tegenstander van Sheldrake, in samenwerking met het Philip Morris-tijdschrift Übermorgen (oplage 500.000 exemplaren) uitvoerde. Ertel publiceerde namelijk in Übermorgen een lettergreepraadsel met tien sleutelwoorden, dat de lezers van het blad moesten oplossen. Zo vroeg hij naar de oplossing van het sleutelwoord 'linamode' en verwachtte als antwoord 'limonade'. Voorts verzocht hij de lezers zich elk sleutelwoord in te prenten en zich als vrijwillig proefpersoon 'inzake Sheldrake' aan te melden. Van de meer dan duizend mensen die reageerden koos de Göttingse psycholoog er vijftig uit. Uit een telefonische test was gebleken dat zij gemiddeld 6,4 van de 10 in Übermorgen gegeven sleutelwoorden wisten op te lossen. 'Dus mocht worden aangenomen dat een kleine duizend Übermorgen-lezers de sleutelwoorden zorgvuldig hadden opgelost en duizenden anderen ze althans met enige aandacht tijdens het ontbijt of onderweg in de trein bekeken hadden,' concludeerde Ertel. 'Daarmee was minstens - in de zin van Sheldrake - een "morfogenetisch veld" geprogrammeerd.' Testterrein was de stad Dresden. Daar, waar Übermorgen ten tijde van de test, zomer 1990, niet verkrijgbaar was, kon ook niemand 'geoefend' hebben. Door zijn collega Esser van de Universiteit van Dresden liet Ertel de lettergreepraadsels nu aan een
84
groep van 120 studenten voorleggen. De ene helft daarvan kreeg ze tijdens de maanden vóór het verschijnen van Übermorgen onder ogen en de andere helft in de maanden daarna. Resultaat: de na verschijning van het blad ondervraagde Dresdenaren vonden, met één uitzondering, alle woorden sneller dan hun studiegenoten tevoren. Leren mensen dingen dan dus sneller, als er door anderen vóór hen al mee is geoefend? In elk geval hebben dergelijke experimenten zelfs hardnekkige criticasters van Sheldrakes thesen tot nadenken gedwongen. Ook Zoltan Dienes van de Universiteit van Oxford publiceerde onlangs een experiment, waarbij leergroepen naar Sheldrakes patroon op een beeldscherm drukfouten keer op keer vlugger ontdekten. En Stephen Rosé van de Open Universiteit van Londen, die Sheldrake publiekelijk geattaqueerd had, moest na een zelf georganiseerde test toegeven dat kippen in de 'zin van Sheldrake' vlugger leren om verkeerd voer van het juiste te onderscheiden. vormvelden Het begrip 'veld' ( zie blz. 59) is bekend in de natuurkunde. Door naar deze te verwijzen probeert Sheldrake duidelijk te maken dat zijn veldbegrip in ieder geval past bij recente ontwikkelingen in de natuurkunde. Hij zegt het volgende. Men moet zich voorstellen dat een bepaalde organisatie van de materie ontstaat via een veld dat de materie vormt, ongeveer analoog aan het patroon dat een magnetisch veld aan ijzervijlsel oplegt. Elke organisatie correspondeert met een veld, tot en met het niveau van een atoom. In de tweede plaats gehoorzamen organisaties vaak aan een stelregel: als materie zich op een complexer en hoger niveau organiseert, is de ordening van het geheel vaak in zijn delen terug te vinden, een principe dat, zoals we gezien hebben, wordt gedemonstreerd door fractaal gevormde structuren. Dergelijke 'geneste organisaties' zouden kenmerkend zijn voor vormvelden in het algemeen. Men kan bij 'nesten' denken aan een cirkel met daarin drie cirkels die een gelijkzijdige driehoek vormen. Drie van die cirkels kunnen in een nog grotere cirkel worden getekend enzovoort. Zo'n aan zichzelf gelijkvormige organisatie wordt een holon genoemd, dat wil zeggen een vorm van ordening die in zijn delen terugkeert. Het gaat dus om twee dingen. Een vormveld structureert materie. Voorts zijn vormvelden vaak genest. De vormvelden van atomen maken volgens Sheldrake deel uit van het vormveld van molecuul, dat vormveld zit weer in een cel, in een orgaan en zo verder, totdat het organisme als geheel correspondeert met één groot, maar soortspecifiek vormveld. Sheldrake gebruikt deze verdubbeling van de werkelijkheid in materie en vormveld om te kunnen verklaren dat er zowel samenhang als verandering in de natuur. In de jaren dertig heeft men voor de beschrijving van de (embryonale) ontwikkeling een 'epigenetisch landschap' verzonnen (figuur), dat we kunnen gebruiken om de redene-
figuur:
Het epigenetisch
landschap als model voor de embryonale ontwikkeling (Sheldrake, 1988).
ring te illustreren. Het landschap symboliseert ontwikkelingsprocessen; de bal zijn de genen, het landschap is de omgeving die mede bepaalt welke route de bal zal volgen. De ontwikkeling van een embryo kan worden vergeleken met het gedrag van de bal: hij gaat rollen en zal tijdens de afdaling een bepaalde route volgen. Het resultaat is de vorming van een bepaalde structuur of orgaan. Als we vervolgens één pad afsluiten en de bal opnieuw zijn gang laten gaan, wordt een andere structuur gevormd. De analogie tussen dit model en Sheldrakes voorstelling van zaken is dat een abstractie (het landschap) het rollen van de bal bepaalt. Het organisme ontstaat niet uit de bal: het gedrag van de bal wordt bepaald door iets van buitenaf.
85
Wisselwerking Volgens Sheldrake moet de evolutie worden beschreven in termen van invloed die vormvelden op materie uitoefenen: deze velden structureren de stof. Omdat de werkelijkheid zich ontwikkelt, kunnen de vormvelden geen starre gegevenheden zijn. Er zou een wisselwerking zijn tussen het vormveld en het organisme dat volgens de structuur van dat veld is opgebouwd. Hieruit volgt dat een vormveld 'krachtiger' wordt naarmate meer organismen of organisaties daartoe behoren. De 'veldsterkte' wordt bepaald door de frequentie waarmee het veld zich heeft gemanifesteerd. We zullen straks zien waar Sheldrake die hypothese voor nodig heeft. De relatie tussen vormveld en materie is volgens hem te vergelijken met een soort resonantie. Het verschil met fysische resonantie (zoals bij stemvorken) is dat er geen mechanische kracht in de vorm van trillingen van de lucht wordt overgedragen — vormresonantie zou betrekking hebben op het overdragen van informatie. De 'incarnatie' ofwel de bouw en het functioneren van een organisme berust in deze gedachtegang dus op informatieoverdracht vanuit een vormveld. De belangrijkste, en toetsbare, assumptie van deze theorie is dat er een tweerichtingsverkeer is tussen vormveld en organisme. Het veld bepaalt de gedaante van het organisme, de lotgevallen van dat organisme gaan op hun beurt tot het vormveld behoren. Sheldrakes manier van denken ligt dus ergens tussen Plato en Aristoteles in. Vormvelden drukken zich uit in de materie en de ontstane organisatie beïnvloedt op haar beurt de sterkte van het vormveld. Het platoonse aspect van deze voorstelling van zaken is het abstracte karakter van het vormveld, het aristotelische element is dat vormveld én materie evolueren. Er is met enige moeite een heel andere reden te bedenken voor de mogelijkheid dat Sheldrake gelijk heeft met zijn idee dat vormvelden zich niets van tijd en ruimte aantrekken, en dat een vormveld en (bijvoorbeeld) een organisme één systeem zouden kunnen vormen. We illustreren dat aan de hand van een natuurkundige discussie (d'Espagnat). De onzekerheidsrelatie van Heisenberg zegt dat van een subatomair deeltje niet op hetzelfde moment de plaats en de impuls kunnen worden bepaald. Het is het een of het ander. Men heeft het volgende experiment gedaan met twee identieke splitsingsdeeltjes. Het ene deeltje wordt naar links geschoten, het andere naar rechts. Beide deeltjes komen terecht in een meetinstrument. Men kan dan bij het ene deeltje een bepaald kenmerk meten. Als dat gebeurt, blijkt het niet mogelijk te zijn op hetzelfde moment bij het tweede deeltje een ander kenmerk vast te leggen. De ene meting heeft invloed op de andere meting, dan wel op de toestand waarin het tweede deeltje verkeert. Natuurkundigen interpreteren dit verschijnsel op twee manieren. De ene groep zegt in de idealistische traditie dat het bewustzijn de werkelijkheid schept. De tweede groep denkt realistisch-holistisch en concludeert dat de beide deeltjes tot één systeem [holon) behoren — in de woorden van d'Espagnat: 'In zekere zin vormen die objecten een ondeelbaar geheel.' Dit fenomeen in de 'microwereld' wordt door Sheldrake niet genoemd, maar het raakt de kern van zijn gedachtegang: twee gescheiden grootheden kunnen één organisatie vormen en/of met elkaar in verband staan op een manier die niemand (nog) begrijpt. Deze illustratie mag echter niet tot ernstige misverstanden leiden. In de eerste plaats gaat het bij dit experiment om identieke splitsingsdeeltjes, terwijl Sheldrake het heeft over heel andere grootheden, namelijk materie en vormvelden. In de tweede plaats is het niet juist kenmerken van het zeer kleine zonder meer toe te kennen aan grote systemen. Een baksteen gedraagt zich heel wat voorspelbaarder dan een elektron, en we hebben bovendien geen redenen om aan te nemen dat de ene baksteen in een geheimzinnige relatie staat tot een andere. De experimenten die d'Espagnat beschrijft, illustreren slechts het principe van mogelijke samenhangen in een holistisch geordende werkelijkheid.
We geven een voorbeeld van een voorspelling die uit Sheldrakes theorie volgt. Het vormveld dat bij een bepaalde diersoort behoort, verandert als een aantal dieren van die soort een 'kunstje' wordt geleerd. Het feit dat ze dat kunstje geleerd hebben, moet van invloed zijn op andere dieren die tot dezelfde soort behoren: die zullen dat trucje volgens Sheldrake sneller moeten leren. Dit proces of deze informatieoverdracht zal
86
duidelijker waarneembaar zijn naarmate er meer dieren bij het eerste experiment worden betrokken. (Natuurlijk gebeuren er in zijn visie twee dingen tegelijkertijd: zowel het zenuwstelsel als het vormveld verandert.) Welke consequenties brengen Sheldrakes 'morfogenetische velden' voor ons wereldbeeld met zich mee? Deze potentiële organisatiepatronen bestaan in het gehele universum, en kunnen ze - ongeacht astronomische afstanden - met elkaar communiceren, dat wil zeggen gedachten, ideeën en vormen ontvangen, versterken, en doorgeven. Sheldrake is van mening dat overal in het universum organisatievormen zoals moleculen, kristallen, sterren, sterrenstelsels en levensvormen zich herhalen. Zou daarom op andere planeten al leven tot ontwikkeling zijn gekomen, dan zou men aan moeten nemen dat zich op tal van werelden met vergelijkbare basisvoorwaarden hetzelfde evolutieschema herhaalt. Aldus zou in het universum een kosmisch resonantievlechtwerk bestaan. En het zou helemaal geen onjuiste gedachtegang zijn om zich dat als een alomvattend organisme voor te stellen, welks morfische veld alle deelvelden omsluit, beïnvloedt en verbindt. Terwijl Sheldrake ervan overtuigd is dat dit morfogenetische universele geheugen in de loop van een evolutionaire ontwikkeling geschapen wordt, gaat Einstein-adept David Bohm nog een stap verder. Hij beweert zelfs dat de mysterieuze 'morfogenetische velden' door zijn theorie van de 'impliciete orde' verklaard worden. 'Men kan zich de impliciete orde als een grondslag buiten de tijd voorstellen, als een totaliteit van waaruit elk moment in de expliciete wereld geprojecteerd wordt. Bij veelvuldige herhaling van dit proces ontwikkelt zich uit deze reeks projecties een constante component, dat wil zeggen er wordt een duidelijke indeling opgebouwd. Door dat proces zou de neiging tot herhaling of nabootsing van vroegere vormen in het heden opleven. En dat lijkt op de morfogenetische velden en de morfische resonantie van Sheldrake,' verklaarde Bohm, ‘als de expliciete orde zich dan in de impliciete orde invouwt, die geen geïsoleerde ruimte inneemt, zijn alle plaatsen en tijdstippen met elkaar verweven.' holografisch wereldbeeld De zekerheid dat 'alles met alles in verbinding staat' leidt tot wat Ken Wilber het 'holografische wereldbeeld' noemt - de voorstelling dat de gehele kosmos een hologram is waarvan de afzonderlijke bouwsteentjes elk de totaliteit van het universum weerspiegelen, en dat de menselijke hersenen een holografisch evenbeeld van het universum vormen, dat als microkosmos de informatie van de totale macrokosmos bevat. het ontstaan van organismen, toeval? Een klassieke en invloedrijke theorie over de manier waarop een organisme ontstaat, is het preformationisme of de leer van de voorbeschikte ontwikkeling. Deze leer zegt dat een opgevouwen mensje (homunculus) of diertje in een zaadcel alle informatie over de bouw van het organisme bevat. De homunculus is de benaming voor een lichaam zonder de ziel en is een (verouderde) verklaring voor het ontstaan van een menselijk wezen. Er werd verondersteld dat het mannelijke zaad vol homunculi zat en dat een ervan, eenmaal in de baarmoeder beland, zou uitgroeien tot een kind. De man gaf zo het leven, de vrouw de ziel (het vermogen om te leven). Alchemisten waren ervan overtuigd, dat men in staat was een mens buiten het lichaam te maken, als deze maar in de juiste "voedingsbodem" terecht zou komen. Een op zo'n manier gekweekte mens zou over bijzondere, wellicht goddelijke krachten beschikken.
87
Microscopisten in de zeventiende eeuw, zoals Hartsoeker, zagen zelfs 'mannekens en wijfkens' in de koppen van menselijke zaadcellen. Over homunculi in eicellen werd niet gesproken: in de aristotelische traditie meende men dat de 'vorm' van de man zich uitdrukte in het vormloze vrouwelijke materiaal. Het idee dat vormen van meet af aan gegeven zijn, komt terug in het woord 'ontwikkeling' een vorm ontrolt zich als het ware. Volgens een lange denktraditie zou het principe van de voorbeschikte ontwikkeling ook gelden voor onze geestelijke vermogens: ieder krijgt individueel en maatschappelijk het lot dat hij verdient. Deze leer werd populair in de theologie (jansenisme, Heidelbergse catechismus). Het lot van de mens lag vast, en ook de samenleving was een weerspiegeling van de goddelijke orde, wat betekende dat de maatschappij niet veranderd mocht worden. Ten slotte was voorbeschikt of iemand na zijn dood in de hemel zou komen of niet. Het is duidelijk dat het preformationisme meer verwantschap heeft met het platoonse dan met het aristotelische denken. De eeuwige ideeën van Plato weerspiegelen zich als het ware in de homunculus: de principes of wetten zijn van meet af aan gegeven. Een probleem is natuurlijk dat ook het miniatuurmensje ergens vandaan moet komen. Uit de leer van de voorbeschikte ontwikkeling volgt dat zich in elke homunculus een nog kleinere homunculus bevindt enz.,
Dit zou volgens Sheldrake betekenen dat in
een hedendaags konijn tien tot de miljoenste andere konijnen 'huizen'. In de biologie is de leer van de voorbeschikte ontwikkeling pas in de negentiende eeuw op enige schaal aangevochten. Dat gebeurde op grond van dergelijke rekensommetjes. Voorts bleek uit embryologisch onderzoek dat vormen in stadia ontstaan: er is geen sprake van één zich geleidelijk ontvouwende blauwdruk. Door deze observaties kwamen de biologen in moeilijkheden. Preformationisme betekent immers dat een al bestaande vorm zich manifesteert. Dat bleek niet zo te zijn, maar hoe kan 'meer vorm' uit 'minder vorm' ontstaan? Vanuit welk principe moet men de opeenvolging van vormen (stadia) tijdens de embryonale ontwikkeling verklaren ? Een tweede probleem was de regeneratie. Organen en lichaamsdelen die beschadigd raken, zien vaak kans zichzelf te herstellen. Regeneratie gaat echter veel verder dan het genezen van een snee in de vinger. Een platworm kan worden doorgesneden, en zowel een geïsoleerde kop als een staart groeien dan weer uit tot een complete worm. In de dode natuur is iets dergelijks het geval bij magneten: zaag er een door en u houdt twee magneten over met elk twee polen. De 'organisatie' van een magneet of van een primitief organisme lijkt in zijn delen besloten te kunnen zijn. Het ontstaan van organismen, evenals regeneratieverschijnselen zijn door de genetica verre van afdoende verklaard. Een bevruchte eicel bevat DNA, molecuul dat de embryologische ontwikkeling stuurt. Dat is echter wat gemakkelijk gezegd. Strikt genomen zijn slechts zwakke correlatieve verbanden tussen het een en het ander bekend: bepaalde genen hebben iets te maken met bepaalde kenmerken. Hoe een organisme precies uit DNA ontstaat, weet niemand. Je kunt in sommige gevallen wel laten zien dat een kenmerk correleert met de aanwezigheid van een gen, maar daaruit volgt niet dat je inzicht hebt in de wijze waarop de ontwikkeling precies te werk gaat. Jacob (1982) merkt op dat de anatomie van de hand tot in details bekend is. We weten echter absoluut niet hoe het organisme die hand bouwt, welke taal het spreekt bij het ontwerpen van een vinger, hoeveel genen daarbij betrokken zijn en hoe deze samenwerken. Het is zeker dat genetische processen en mechanismen veel met het ontstaan van vormen in de levende natuur te maken hebben. Als de instellingen van een televisietoestel worden veranderd, bestaat de mogelijkheid dat andere stations worden ontvangen. Niemand zal dan zeggen dat de nieuwe beelden in het toestel zitten: het apparaat is door de ingreep in staat andere signalen (van buiten) op te vangen. Sheldrake gebruikt deze analogie om de betekenis van de genen uiteen te zetten: deze zouden vooral een expressieve functie hebben, maar niet alle tot uitdrukking gebrachte informatie zit volgens hem in het gen. Sheldrake ontleent een deel van zijn argumentatie aan het feit dat we op dit gebied veel niet weten.
88
Hoewel (op goede gronden) wordt gezegd dat de DNA-code verantwoordelijk is voor de wijze waarop een organisme is gebouwd en (voor een deel) functioneert, is het verband tussen de structuur en de grootte van het DNA enerzijds en de kenmerken van een organisme anderzijds hoogst onduidelijk. Van 99 percent van het menselijke DNA is de functie zelfs onbekend. Volgens Jacob (1982) zijn genen verantwoordelijk voor het ontstaan van kenmerken, maar hij voegt daar in één adem aan toe: 'de relatie tussen deze twee werelden is alleen bekend ten aanzien van heel eenvoudige eigenschappen' . Zo wordt in de medische genetica beweerd dat de kans op overerving van bepaalde ziekten een kwart is. Men is echter al blij als een percent of tien 'waargemaakt' kan worden. De genetica van de mens wordt steeds weer 'gered' door te pas en te onpas te spreken over onzekere penetratiekansen. De grootte van het DNA-molecule, ten slotte, zegt niets over de complexiteit van een organisme, hoewel men dat zou verwachten. Sommige planten hebben veel meer DNA dan een mens; wij worden met lengten door een aardappel verslagen. Ook verschillen tassen dieren zijn niet goed te begrijpen op grond van verschillen tussen hun DNA-structuur. Het DNA van de chimpansee en dat van de mens lijken sprekend op elkaar. Anderzijds zijn er enorme verschillen tussen de DNA-structuur bij verschillende soorten fruitvliegen die men anatomisch nauwelijks van elkaar kan onderscheiden. De precieze rol die het DNA speelt is, aldus Sheldrake en Jacob, grotendeels onbekend.
Wat betekent dit? Aan levende wezens kunnen twee aspecten worden onderscheiden: incarnatie en informatie (vorm, functie). De manier waarop die twee grootheden zich tot elkaar verhouden, is duister. Sheldrake benadert dit probleem met behulp van twee begrippen: morfogenetisch veld (vormveld) en morfische resonantie (vormresonantie). Collectieve herinneringen
Sheldrake omschrijft het geheugen als een vorm van resonantie met ervaringen (in het vormveld) van onszelf, maar ook met die van de soort mens. Iedereen zou dus een bepaalde relatie hebben met het vormveld dat de kenmerken van mens in zich draagt. We bezitten één hoofd, twee armen, twee benen enz., en ook psychisch hebben mensen veel gemeenschappelijk, maar als er mentale verbindingen tussen alle mensen bestaan, waarom word ik dan niet doorlopend lastig gevallen door gedachten van anderen? Sheldrake meent dat dit wel degelijk het geval is, maar hij kan dat niet bewijzen. De relatieve oncontroleerbaarheid van het gedachteleven kan echter een aanleiding zijn om dergelijke wilde ideeën te spuien. 'Toeval geeft gedachten en toeval neemt ze weg; geen kunst is bij machte ze vast te houden of te doen verdwijnen,' zegt Pascal. Iedereen kent het verschijnsel dat in een toestand van gemijmer allerlei zaken opkomen. Vaak schiet ons ook van alles te binnen waar we geen raad mee weten. We zeggen dat dit onze gedachten zijn, maar of dat waar is, valt niet uit te maken. Ook het begrip 'collectief onbewuste' van Jung zou hier iets mee te maken kunnen hebben. Vergelijkingen tussen allerlei culturen hebben laten zien dat de mensheid algemene symbolen kent die vaak in tekeningen, schilderijen en mythen voorkomen. Het zou hier kunnen gaan om een neerslag van 'intelligent gedrag' die zich in elk mens bevindt. Hypnotische regressie ten slotte is volgens Sheldrake ook een aanknopingspunt. Helemaal nieuw is dit alles overigens niet. Een andere auteur die een theorie heeft over 'collectieve herinneringen', is Butler (1878). Volgens hem is de mens niet alleen in fysiek, maar ook in psychisch opzicht een soort wandelende geschiedenis. Als wij strijd in en met onszelf voeren of ergens over twijfelen, spreken onze voorouders volgens hem bijna letterlijk in ons en geven (tegenstrijdige) adviezen. Onze psychische constellatie is volgens Butler ten dele een optelsom van de persoonlijkheden en de ervaringen van onze voorouders.
89
Volgens Butlers lamarckiaanse theorie is de 'wil' weinig meer dan het fiat van de geschiedenis van het individu én van de soort.
Zwermen en scholen Voor onbegrepen fenomenen kan men ook in de dierenwereld ruimschoots terecht. Er zijn raadselachtige verschijnselen geobserveerd bij grote groepen dieren als insecten (mieren, bijen), vogels en vissen. Een merkwaardig conglomeraat van wezens heet Nanomia cara. Het gaat hier om een groot aantal verschillende diertjes die zich aan elkaar vastklampen. Niet de individuen bewegen in zekere zin, de hele kolonie verplaatst zich en maakt gecompliceerde bewegingen. De dieren behoren tot verschillende soorten en vervullen verschillende taken. Sommige zijn belast met het vangen van prooien, andere beschermen het geheel. Bij dit soort kolonies is niet alleen sprake van symbiose: het onderscheid tussen een organisme en een samenleving is vervaagd. De organisatie kan beschouwd worden als een groot organisme, of andersom. De manier waarop dit conglomeraat functioneert, is niet bekend. Een min of meer verwant voorbeeld zijn termieten die gezamenlijk paaltjes bouwen en deze vervolgens naar elkaar toebuigen tot een poort. Dat is nog tot daaraan toe, maar deze dieren zijn blind. Niemand begrijpt hoe ze dit klaarspelen (hoewel mathematische modellen zijn gebouwd die dit gedrag beschrijven). Op het grensvlak tussen individuele dieren en een samenleving liggen zwermen vogels en scholen vissen. Zwermen vogels stijgen massaal op, gaan één kant op, maar de dieren raken elkaar niet. Bij vissen kan een school in de miljoenen exemplaren lopen. Merkwaardig hierbij is het verschijnsel flash expansion. Als de school bedreigd wordt, ontploft deze als het ware: de vissen bewegen zich radendsnel weg van het middelpunt van de school, maar ze raken elkaar niet tijdens de 'ontploffing'. Het gezichtsvermogen van de vissen kan dit gedrag niet verklaren: dezelfde verschijnselen doen zich namelijk voor in het donker en bij vissen waarbij de ogen zijn afgedekt. Soms neemt dit proces niet meer dan een vijftigste seconde in beslag. Men kan zulk gedrag evenmin begrijpen op grond van de reactietijd. Bij zwermen vogels is uitgerekend dat de overdracht van de informatie bij richtingverandering in de buurt van de 15 milliseconden ligt. In het laboratorium is geconstateerd dat de reactietijd van de vogelsoort in kwestie niet beneden de 40 milliseconden komt. Mede omdat een mechanicistische verklaring ontbreekt (een mogelijkheid zou misschien een soort radar kunnen zijn), veronderstelt Sheldrake dat het gedrag van verzamelingen dieren berust op een vormveld dat de hele kolonie, school of zwerm beheerst. Hij beschouwt grote groepen dieren als 'superorganismen' die een eigen vormveld bezitten. hedendaagse ontwikkelingen en Sheldrake Welke verbindingen zijn er tussen Sheldrakes gedachtegang en andere hedendaagse ontwikkelingen? Volgens Sheldrake wordt de kans waarmee een gebeurtenis zich voordoet, in belangrijke mate bepaald door de frequentie waarmee die gebeurtenis eerder heeft plaatsgevonden. Wetten zijn gewoonten van de natuur die geleidelijk ontstaan en besloten liggen in structuren of principes waarvan de veldsterkte frequentieafhankelijk is. Volgens de mechanicistische natuurkunde is de werkelijkheid gedetermineerd als een machine. De kwantumfysica gooide roet in het eten door te laten zien dat materie zich op microniveau niet strak gedetermineerd gedraagt. De laatste tijd worden de grondgedachten van de kwantumfysica echter doorgetrokken. Men meent dat op verschillende niveaus van organisatie een zekere mate van onvoorspelbaarheid heerst. De werkelijkheid zou niet in alle opzichten deterministisch beschreven kunnen worden - hoewel men vasthoudt aan het idee dat alles deterministisch functioneert -, en mechanicistische verklaringen van (levens)verschijnselen zijn in het verlengde van deze gedachtegang mogelijk onjuist. Zulk antimechanicistisch denken past in de gedachte-
90
gang van Sheldrake. (Natuurlijk rijst hier weer hetzelfde probleem als in de kwantumfysica: is het weer tot op zekere hoogte onvoorspelbaar of schiet onze kennis tekort?) - Sheldrakes theorie heeft ook verbindingen met de chaostheorie. Er zijn punten van overeenstemming of in ieder geval aansluiting tussen het bestaan van fractale structuren in de werkelijkheid en het idee dat de mens ten dele is opgebouwd uit fylogenetisch oud materiaal, dat mogelijk ook gedragsdisposities bevat. Ten slotte is er een zekere convergentie tussen Sheldrake en de chaostheorie op het gebied van basismetaforen over de werkelijkheid. Beide invalshoeken impliceren een zekere perspectiefwisseling van mechanicisme naar organicisme. De natuur is even creatief en spontaan als de mens zelf; de natuur vertoont ook zelforganisatie; de natuur is niet iets doods, iets a-historisch, maar heeft zelf geschiedenis of kan geschiedenis maken. de toetsbaarheid van de theorie Dat lichamelijke structuren in de evolutie tot op zekere hoogte bewaard blijven, is een feit. Er zijn tal van opmerkingen over te vinden bij uiteenlopende auteurs als Darwin, Mandelbrot, Jacob, Jerison, Sheldrake en vele anderen. Dat de anatomie in relatie staat tot wetten en gedragsdisposities, is evenmin een vreemde bewering. Dat in de levende natuur echter informatie in de vorm van 'herinneringen' zou worden overgedragen, is een opvatting die men apocrief of in ieder geval twijfelachtig mag noemen. Over concrete herinneringen hebben we het overigens nauwelijks gehad: wel over wetten en gedragsdisposities. Waarom is er zoveel gezegd over de (nog) niet in het hedendaagse denken passende theorie van Sheldrake?
Hoe het proces ook in zijn werk moge gaan, het is duidelijk dat de levende natuur zichzelf tot op zekere hoogte repliceert. Sheldrakes theorie daarover is 'gewaagd' of' riskant', maar toetsbaar. Dat is essentieel in de wetenschap. Als hij gelijk heeft, wordt er een heel ander licht geworpen op het functioneren van de levende en de dode natuur. Als het waar is wat Sheldrake zegt, kan men sommige verschijnselen beter aanvoelen. Te denken valt aan het bestaan van fylogenetisch oude structuren in onze hersenen, evenals aan de eventuele transmissie van gedragsdisposities. Het triumviraat in onze hersenen kan dan betrekkelijk eenvoudig beredeneerd worden: de mens heeft een gemeenschappelijke geschiedenis met de dieren, onze hersenen zijn te beschouwen als een geneste organisatie, en omdat er heel veel reptielen en zoogdieren zijn geweest, worden de desbetreffende mechanismen en processen in ons herhaald. Met zo'n gezichtspunt belandt men in een gebied ergens tussen Lamarck en Darwin in. Ons 'reptielenbrein' en limbische systeem lijken sterk op dat van veel diersoorten. Er is niet voldoende materiaal beschikbaar om de voor ons doel belangrijkste implicatie van Sheldrakes theorie te accepteren (of te verwerpen). Als het waar is dat wij iets als een reptielenbrein of een daarmee vergelijkbaar 'neuraal chassis' hebben, en als we mogen zeggen dat reptielen nogal gelijkvormig zijn in hun functioneren, zouden basale menselijke functies weinig variatie moeten vertonen. Omdat zoogdieren veelvormiger zijn en zijn geweest dan reptielen, kan een voorspelling luiden dat de variatie op emotioneel gebied wat groter is. Het gaat dus niet alleen om de stabiliteit van het DNA, maar ook om verschillen in variatie. Het DNA dat verantwoordelijk is voor de bouw van de hersenstam en het limbische systeem, zal volgens deze hypothese minder variatie bevatten dan het gedeelte dat het ontstaan van de neocortex voor zijn rekening neemt. Dat eventuele verschil is op biochemisch niveau niet bekend, maar het volgt uit Sheldrakes gedachtegang. Emotionele functies lijken (inderdaad) minder individuele verschillen te vertonen dan bijvoorbeeld intellectuele functies. Mutatis mutandis zouden de verschillen op instinctief niveau of op het gebied van conditionering nog kleiner moeten zijn. We kunnen hier jammer genoeg weinig over zeggen, ook en vooral omdat de psychologie zich dit soort vragen nauwelijks heeft gesteld. Om misverstanden te voorkomen: natuurlijk is het niet zo dat men voor de interpretatie van een dergelijk feit alleen bij Sheldrakes theorie terecht zou kunnen. Zijn theorie voorspelt dit echter wel regelrecht.
91
synchroniciteit ? In een huis valt een schilderij van de muur; op hetzelfde moment sterft een familielid in een ver werelddeel. Zulke merkwaardige coïncidenties komen voor; zouden de wetten van de kwantumfysica niet ook daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn? De wereld bestaat tenslotte uit atomen, en in het rijk van de atomen kunnen dwarsverbanden bestaan over grote afstanden - de experimenten met Alice en Bob tonen het aan. Zulke ideeën ontwikkelde ook de psycholoog Carl Gustav Jung . Na zijn studie bij Wolfgang Pauli, die voor zijn onderzoek op het gebied van de kwantumfysica de Nobelprijs kreeg, ontwikkelde Jung zijn invloedrijke ideeën over 'synchroniciteit': het was volgens hem zelfs mogelijk dat psychische toestanden en de levenloze wereld met elkaar verweven zijn en op elkaar inwerken. Voor hem moest de atoomfysica als kroongetuige dienen voor het lepelbuigen, tafeldansen en het tweede gezicht. De scheiding tussen 'binnen' en 'buiten' was in het licht van deze wetenschap niet
meer te handhaven, zo beweerde Jung: hielden de fysici soms niet vol dat bij bepaalde experimenten de waarnemer tot op zekere hoogte versmelt met datgene wat hij waarneemt? Dan moest je ook gevoelens, dromen en de uitwendige werkelijkheid als een eenheid opvatten. Daarom konden veelal voor waar aangenomen, maar nooit bewezen verschijnselen als gedachteoverdracht absoluut in overeenstemming worden gebracht met de wetenschap - en ook dat de dood van iemand in Zuid-Amerika in Sigmaringen een schilderij van de muur doet vallen, aldus Jung. Allereerst valt niet in te zien waarom de atomen zich zouden bekommeren om dingen die er voor ons mensen toe doen. Dat er dwarsverbanden zijn in de natuur, wil nog lang niet zeggen dat alles met alles samenhangt. Hoe zou een zuurstofatoom in een roestige spijker waaraan een schilderij in Zwaben hangt, moeten weten dat het hoort bij een tweede zuurstofatoom, dat zich in een bepaald brein in Zuid-Amerika bevindt? Dat de eigenaars van het huis waar de spijker in de muur zit en de stervende ZuidAmerikaan dezelfde grootouders hebben, is een verband dat slechts mensen kunnen leggen. Atomen kennen schilderijen noch hersenen, noch neven. Een kwestie van dimensie Ook om zuiver fysische redenen kan
men vraagtekens plaatsen bij Jungs ideeën.
Weliswaar zijn de paradoxen van de kwantumfysica uitermate interessant en zowel in de levende als in de levenloze natuur haast alomtegenwoordig - ze zijn er verantwoordelijk voor dat zuurstof en waterstof zich tot water verbinden, dat kristallen niet uit elkaar vallen en dat de atomen zich groeperen tot moleculen, de eerste bouwstenen van het leven - maar de wetten van de kwantumfysica doen zich nooit rechtstreeks aan ons voor. We hebben immers altijd te maken met veel grotere objecten en krachten dan op het niveau van de afzonderlijke atomen worden aangetroffen. Al pakken we maar een zandkorrel op, dan hebben we toch 2,3 x 10
92
19
of 23 miljard miljard atomen in de hand!
Hier geldt de wet van de grote getallen, die een compenserend effect heeft: bij zo veel deeltjes is de dynamiek van één enkel deeltje niet meer waarneembaar - de talloze gebeurtenissen op atomair niveau heffen elkaar op. In het microscopisch kleine treden overal spookachtige effecten op, maar de mens leeft op een andere schaal. Juist omdat de verschijnselen van de kwantumfysica in het dagelijks leven niet zintuiglijk waarneembaar zijn, zijn ze ons zo vreemd. Als de eigenaardigheden van de atoomfysica direct van invloed waren op ons dagelijks leven, dan waren onze hersenen er waarschijnlijk vertrouwd mee geraakt. Weliswaar lukt het ons de laatste tijd om die effecten in het laboratorium ook op wat grotere schaal te observeren. Maar dat gaat alleen met uitgekiende experimenten - in kunstmatige situaties, die speciaal gecreëerd zijn om de eigenaardigheden van de kwantumfysica te laten optreden. Deze experimenten, indrukwekkend als ze zijn, tonen slechts aan dat de wetten van de kwantumfysica in principe onbeperkt geldig zijn. Maar om geheimzinnige verschijnselen als spookdeeltjes en beïnvloeding op afstand te laten optreden, moet men zich dus meer inspanning getroosten naarmate de objecten waarmee geëxperimenteerd wordt groter zijn. En zelfs van de omvangrijkste moleculen waarmee zulke experimenten slagen, gaan er nog vele miljoenen in een zandkorrel. Of dergelijke proeven ooit zullen slagen met objecten in de orde van grootte van een spijker, valt te betwijfelen - en zo ja, dan alleen met het gebruik van een heel arsenaal lasers, super-spiegels en krachtige vacuümpompen, zoals je in het dagelijks leven nooit aantreft. De grenzen van de zelfkennis Je hebt de kwantumfysica niet nodig om te begrijpen waarom mensen zelden zo voorspelbaar handelen als een van dorst smachtend iemand aan wie we een glas water aanreiken. Want de poging om in alle omstandigheden te voorspellen wat een ander zal doen, is om verschillende redenen alleen al logisch tot mislukken gedoemd. De diepere reden waarom we het menselijk handelen niet kunnen voorspellen, is dezelfde als bij het lastige probleem van de leugenaar Epimenides: een onoplosbare wederkerendheid. Het eerste tegenargument tegen de voorspelbaarheid van het menselijk handelen is heel simpel. Stel je voor dat er een helderziende was die het gedrag van zijn tijdgenoten met absolute zekerheid van tevoren kon bepalen. Hij voorspelt dat ik vanavond naar de bioscoop zal gaan. Veronderstel dat ik een rebelse figuur ben; ik vind het leuk om altijd het omgekeerde te doen van wat men verwacht. Zodra ik dus van de voorspelling van de helderziende op de hoogte raak, pak ik de telefoon, zeg ik mijn afspraak om naar de film te gaan af en blijf ik die avond thuis. De waarzegger heeft zich vergist. Had hij mijn tegenwerking dan niet kunnen voorzien? Jawel, maar daarmee had hij niets gewonnen. Als hij namelijk voorspelt dat ik het omgekeerde zal doen van wat hij denkt, hoef ik hem dat genoegen niet te doen en ga ik toch naar de bioscoop. En heeft hij ook mijn eigenzinnigheid voorspeld, dan begint het spelletje weer van voren af aan. Kennelijk is de profeet in het algemeen niet in staat de toekomst juist te voorspellen. Het doet er niet toe of de kwantumfysica in de hersenen daar al dan niet een rol bij speelt. Maar de logica van de wederkerendheid is dezelfde als bij de meting in de atoomfysica: in beide gevallen oefent de waarnemer invloed uit op datgene wat hij waarneemt. Door zijn voorspelling uit te spreken beïnvloedt de profeet het waargenomen systeem (mij), en zo raakt hij zijn informatie kwijt. Er bestaat maar één manier om deze cirkel te vermijden: de waarzegger moet zijn wijsheid voor zich houden. Als hij het aan anderen vertelt, moeten die hun mond houden en mogen ze me niets laten blijken van hun verwachtingen over de manier waarop ik mijn avond door zal brengen. In werkelijkheid is dat bijna altijd onrealistisch; de mensen willen per slot van rekening prognoses, om hun handelingen daarop af te stemmen.
93
We zijn, zo heeft de psychologie ontdekt, zo geconstrueerd, dat we maar moeilijk kunnen geloven, dat we er toevallig zijn en dat we er eigenlijk niet toe doen. Daarom geloven we graag in een diepere zin en omzeilen het toeval, of we gaan de sterren of nog beter het orakel van Delphi raadplegen, waardoor we het lot in eigen hand kunnen houden, denken we.
8. Zich in zijn lot schikken 94
We willen graag geloven, dat het leven zin heeft en dat we niet geleid worden door toevalligheden. Het toeval maakt ons duidelijk dat er helemaal geen of weinig betekenis aan ons leven gegeven kan worden. We proberen op alle mogelijke manieren met een grote boog het toeval te omzeilen of het onder controle te brengen. Dit doen we door: 1.
in een diepere zin te geloven
2.
te vlug te denken dat het geen toeval is
3.
clichématig te denken
4.
een complottheorie te ontwerpen
5.
voorbarige conclusies te trekken
6.
betekenissen te verzinnen
7.
illusoir te denken
8.
magisch te denken
9.
in een tunnelvisie te denken
10. liever het noodlot (voorzienigheid) te willen zien 11. de rode draad in ons leven vast te houden 12.
eigen interpretaties boven feiten te plaatsen
13. het orakel te raadplegen
klein 181-182; 190-199; 200-206; 218-222;292 ev; 304 ev; butllar 9-10
Wie in een diepere zin gelooft, wordt wijzer In principe doen we er goed aan ons niet te gauw met de verklaring 'toeval' te laten afschepen. Want vaak gaat achter iets schijnbaar onbelangrijks waardevolle informatie schuil. Het opdiepen van die informatie is bijvoorbeeld wat detectiveverhalen zo aantrekkelijk maakt - en het betekent brood op de plank voor misdaadpsychologen, die uit de kleinste aanwijzingen proberen op te maken hoe een misdaad in zijn werk is gegaan en hoe het daderprofiel eruit zou kunnen zien. De wonden van het slachtoffer, de ongewone manier waarop de dader zijn wapen heeft vastgehouden, een deur die tijdens het vluchten opengelaten is: zulke kleine, ogenschijnlijk toevallige aanwijzingen helpen de rechercheurs patronen in het gebeuren op te merken en de dader op het spoor te komen. Geloof in de macht van het toeval is niet verenigbaar met hun werk. Ook wetenschappers kunnen niet op nieuwe ideeën komen zonder een portie paranoia. Research is het zoeken naar orde in de kosmos; een ontdekking komt tot stand doordat een oplettende waarnemer ineens een verband ziet waar tot dan toe niemand iets was opgevallen. Dat de kracht die een appel op de grond doet vallen dezelfde is als de kracht die de planeten om de zon doet draaien vinden we nu misschien vanzelfsprekend, maar voor nuchtere tijdgenoten van Isaac Newton was die theorie absurd. In feite is de grens tussen serieuze wetenschap en obscurantisme altijd vloeiend geweest. Reeds Pythagoras en zijn volgelingen deden aan getallenmystiek. Ze geloofden dat de baan van de hemellichamen bepaald werd door de harmonie van getallen en muziek; de ontdekking dat sommige grootheden, zoals het getal pi (π = 3,141592653589793238462643383279, niet als een verhouding van twee hele getallen uit te drukken zijn, bracht hen in diepe verwarring. Ook de vaders van de moderne natuurwetenschap waren verzot op het bovennatuurlijke. In Newtons privé-bibliotheek bevonden zich talloze werken over alchemie, kabbalistiek en tovenarij. Hij hoopte niet alleen de wetten van de natuurkunde, maar ook de wil van God te kunnen doorgronden - in Newtons wereld was geen plaats voor het toeval. Hij vatte het universum op als een geheel, waarin alles met alles samenhangt. Een onderzoekende geest moest meer dan een flauwe notie kunnen krijgen van de laatste dingen, zo verklaarde hij. Dat lijkt hedendaagse natuurwetenschappers misschien aanmatigend, maar zonder die impuls zouden Newton en veel anderen misschien geen moeite hebben gedaan om verborgen natuurwetten op het spoor te komen. Want alleen de mens die behoefte voelt de diepere zin van de wereld te ontdekken, wordt wijzer.
95
te vlug denken dat het geen toeval is Beter een verkeerd idee dan helemaal geen: volgens dat devies heeft de natuur ons geprogrammeerd. Een onzinnige voorstelling van de werkelijkheid kun je later altijd nog corrigeren; wie daarentegen te vlug denkt dat iets toeval is, begint niet eens na te denken. Daarom zien we in de zwakste signalen al een betekenis. Statistici noemen zo'n vals alarm een kolossale fout: we geloven in een theorie, al hebben we daar eigenlijk geen enkele reden voor. Zo verwisselen we aldoor samenvallen met samenhang (coincidentie met causaliteit), toeval met voorbeschikking, geluk met kunnen. Hoe vaak moet een basketbalspeler raak werpen om ons te laten geloven dat hij uitzonderlijk goed in vorm is? In het Amerikaanse basketbal bestaat een uitdrukking voor zo'n reeks treffers: de televisiecommentatoren spreken van een 'hot hand' waarmee een speler op dat moment gezegend is. Als een van de goedbetaalde basketbalsterren driemaal naar de korf loopt en driemaal treft, gelooft 91 procent van de ondervraagden niet in toeval. Ze denken dat zo'n speler een 'hete hand' heeft, zoals de sociaalpsychologen Thomas Gilovich en Amos Tversky hebben vastgesteld. Ze denken een regel te hebben opgemerkt: de man is op dit moment gewoon ontzettend goed. Dat denken zijn medespelers ook; ze zijn ervan overtuigd dat hun collega op dat moment 'gewoon niet naast kan gooien', zoals een prof van de nationale basketbalcompetitie in de VS het formuleerde. Maar dat is een misvatting. In feite is een reeks treffers aan niets anders dan aan toeval te danken - net als bij het opgooien van een munt of bij roulette. Dat ontdekten Gilovich en Tversky toen ze de geschiedenis van de nationale basketbalcompetitie in de VS analyseerden. De spelers wierpen niet vaker raak wanneer ze net daarvoor doel hadden getroffen. Integendeel, de trefkans is zelfs wat hoger als een speler bij de vorige aanvallen naast heeft gegooid. Gemiddeld werpen de profs om de andere keer raak; toch is de kans dat de bal in de korf gaat na drie keer misgooien altijd nog 56 procent. Als een speler daarentegen driemaal achter elkaar raak heeft gegooid, is die kans slechts 46 procent. Misschien komt dat doordat de concentratie verslapt. Waarom houdt het geloof in de hete hand dan zo hardnekkig stand, als het in strijd is met de ervaring? Volgens Gilovich en Tversky komen de hersenen automatisch tot een verkeerde interpretatie: we zijn geneigd uit een te gering aantal gebeurtenissen voorbarige conclusies te trekken. Daarbij laten we ons leiden door een vaag idee van wat in het onderhavige geval normaal is. Meerdere treffers achter elkaar kunnen in onze ogen gewoon niet toevallig zijn; we zien er een patroon in. Dat betekent natuurlijk niet dat basketbal een kansspel is. Er zijn betere en slechtere spelers en de betere werpen vaker raak. Maar bij een wedstrijd van goedgetrainde profs zijn de kwaliteitsverschillen tussen de afzonderlijke spelers en hun vormfluctuaties veel te gering om op grond van het resultaat van drie achtereenvolgende worpen een uitspraak te kunnen doen. De misvatting van de 'hot hand' komt de spelers overigens duur te staan, omdat ze de bal bij voorkeur toespelen aan een ploeggenoot die zogenaamd op dat moment 'heet' is - óók als een andere speler in een gunstiger positie staat. Ook dat hebben Gilovich en Tversky aangetoond. Ook beleggers zijn vaak de dupe van het geloof in de hete hand -als ze hun geld beleggen in een fonds dat de laatste twee jaar hoge rendementen heeft behaald. Zou men zijn geld daar niet direct in steken? Heeft de fondsbeheerder niet bewezen dat hij er gevoel voor heeft? Nee, dat heeft hij niet. Meestal is de reeks successen uitsluitend aan toeval te danken; in twee of drie opeenvolgende jaren kunnen toevalstreffers immers meermalen voorkomen. Beleggen is net dobbelen: statistisch gezien heeft een fondsbeheerder een kans van 50 procent om boven het gemiddelde van alle concurrerende fondsen uit te komen. Dan bedraagt de kans dat hij in twee achtereenvolgende jaren boven het gemiddelde uitkomt 25 procent, in drie jaar 12,5 procent. Bij meer dan 3500 in Duitsland aangeboden beleggingsfondsen zullen dus gemiddeld 0,125 x 3500 = 437 fondsen het drie jaar achter elkaar beter doen dan het gemiddelde, zonder dat dit bijzondere gaven van de beheerders vereist. Daarom worden de mensen die in zulke fondsen beleggen zo vaak teleurgesteld. Zoals vergelijkingen tussen fondsen
96
over een langere periode hebben aangetoond, leveren investeringen die een paar jaar lang een spectaculair rendement hebben behaald op den duur geen buitengewone rendementen op. In de kleine lettertjes geeft dan ook elke bank bereidwillig toe dat de rendementen uit het verleden niets over de toekomst zeggen. Je hoeft het alleen maar te lezen - en te geloven. In de ban van clichés Ook in het gedrag van andere mensen zien we vaak overhaast patronen waar die niet zijn. Vaak laten we ons daarbij door kleinigheden op het verkeerde spoor brengen. Wat we ons beter kunnen voorstellen, lijkt ons waarschijnlijker. Wat we in de eerste plaats doen is niet logisch denken, maar zoeken naar patronen. In driemaal achtereen rood bij roulette zien we meteen een ordenende hand, omdat we toeval associëren met wanorde. Als alles soms zo klaar lijkt als een klontje en al onze clichés bevestigd worden, is het vaak zonde van je tijd om nog langer na te denken. Maar helaas gaan we als het erop aankomt - als we in het onzekere verkeren en onder stress staan - maar al te gauw op valse signalen af. Psychologen noemen dat de 'tunnelvisie': onder hoge spanning vernauwt het gezichtsveld zich als het ware, we denken niet meer goed na, maar vallen terug op vooroordelen. Wellicht winnen we daarmee kostbare seconden, maar meestal merken we niet eens dat we overhaast verkeerde conclusies trekken en in toevalligheden een diepere bedoeling ontwaren die er niet is. Want onder stress zijn we ons er niet van bewust hoeveel we niet weten. We klampen ons vast aan alles wat ook maar enigszins waarschijnlijk is en houden het eerste het beste voor waar.
Stof voor complottheorieën Is het goed voor de gezondheid om je elke dag te scheren? Een baarddrager zal niet blij zijn met de studie in het gerenommeerde American Journal of Epidemiology: wie zich niet elke ochtend scheert, heeft 70 procent meer kans op een beroerte dan andere mannen en heeft minder vaak een orgasme. Alvorens met deze uitslag op de proppen te komen, hadden Shah Ebrahim en zijn collega's van de vakgroep sociale geneeskunde aan de universiteit van Bristol meer dan tweeduizend mannen gedurende twee decennia gevolgd. Zou het soms zo zijn dat een tekort aan sekshormonen niet alleen minder baardgroei, maar ook slechte vaten ten gevolge heeft? Of vallen vrouwen speciaal op gladgeschoren mannen, wat tot meer orgasmen en minder hartkwalen leidt? Omdat het brein zo geprogrammeerd is dat het naar patronen zoekt, laten observaties die we niet zinvol kunnen verklaren ons niet met rust. We gaan er te gauw van uit dat er tussen gebeurtenissen die samenvallen ook een verband moet bestaan. Maar coïncidentie is nog geen causaliteit. Soms spreekt dat vanzelf: wanneer het uitgerekend gaat regenen als we onze paraplu vergeten hebben, vinden we dat misschien raar, maar niemand denkt dat de donkere wolken zich hebben samengepakt omdat hij zijn paraplu thuis heeft gelaten. Regenwolken ontstaan immers door de nadering van een lagedrukgebied en niet omdat er ergens een paraplu in de standaard staat. Maar vaak is het onderscheid tussen coïncidentie en causaliteit minder duidelijk. Juist in gecompliceerde situaties, waarin veel factoren een rol spelen, kun je niet goed vast-
97
stellen of de gebeurtenissen toevallig zijn dan wel of er een verborgen wetmatigheid achter zit. Hoe meer informatie tot onze beschikking staat, hoe meer mogelijkheden we hebben om vreemde coïncidenties te ontdekken. Tegenwoordig storten televisie en internet zo'n hoeveelheid informatie over ons uit, dat we eindeloos verbanden kunnen leggen. Wie een zwak heeft voor het occulte, kan zonder moeite patronen vinden en over geheime boodschappen speculeren. Neem bijvoorbeeld het herhaaldelijk opduikende getal 11 in verband met de aanslagen van 11 september 2001; 11 is de som van de cijfers van de datum 11.9(9 plus 1 plus 1) en van de 254ste dag van het jaar (2 plus 5 plus 4). Vlucht 11 van American Airlines trof het World Trade Center het eerst en er waren 92 passagiers aan boord (9 plus 2); in het tweede toestel dat zich in het gebouw boorde, bevonden zich 65 mensen (6 plus 5). De namen 'New York City' en 'Afghanistan', waar Osama bin Laden zich schuilhield, hebben elk 11 letters . 'George W. Bush'
trouwens ook. En
hadden de Twin Towers niet het silhouet van een 11? Dat is allemaal waar, maar het bewijst hoogstens dat we genoeg gegevens hebben om ermee te kunnen jongleren. Tegenbewijs: het vliegtuig dat zich in de tweede toren boorde, had vluchtnummer UA 175, de Boeing die het Pentagon ramde, was AA 77 en het toestel dat in Pennsylvania neerstortte UA 93. Het Amerikaanse ministerie van Defensie heeft, zoals de naam al zegt, de vorm van een vijfhoek. Enzovoort.
Patronen en verbanden zien waar die niet zijn, kan rust geven. We voelen ons minder uitgeleverd aan het noodlot en verbeelden ons na een schokkende ervaring dat we het gebeuren begrijpen. Ook daarom ontstaan com-
Toeval?
plottheorieën vooral na gebeurtenissen die veel
Geloof in betekenisvol toeval of 'al te toevallig toeval' is volgens neurologen een kwestie van dopamineniveau. Wie een hoge dopaminespiegel heeft, is meer geneigd toeval te zien dan wie met een laag dopaminegehalte leeft. Geloof in het paranormale zou hiermee verklaard zijn, schrijft de 'New Scientist'.
mensen hebben geschokt - de moord op John F. Kennedy, 11 september. Maar op zulke speculaties kun je geen beslissingen baseren. In het gunstigste geval is het onterechte zoeken naar patronen tijd- of geldverspilling. Wie bijvoorbeeld ijverig de beursprogramma's volgt die de laatste jaren op veel televisiezenders te zien zijn, krijgt constant het idee opgedrongen dat het geen kunst is om rijk te worden. Je hoeft alleen maar op de beursgoeroes af te gaan. Maar in feite
gaat het bij de stortvloed aan grafieken, koersen en gesprekken met analisten om waardeloze informatie. Net als bij de spelletjes met getallen die met 11 september samenhangen, zijn de afzonderlijke gegevens wel juist, maar je kunt er geen conclusies op baseren. Voor zover het nieuws al van enig belang is, zijn de effectenhandelaars allang in actie gekomen - de kleine belegger thuis op de bank heeft het nakijken. Die nieuwsfeitjes laten geen voorspelling toe over de toekomstige ontwikkeling van de koersen. De kijker wordt er alleen maar toe verleid zo gauw mogelijk met zijn aandelen te gaan handelen, wat hem op een forse rekening van zijn bank komt te staan. Voorbarige conclusies Soms brengt het zoeken naar verbanden ons op dwaalwegen die meer kosten dan alleen maar geld. Als we hoofdpijn hebben sinds er een mast voor mobiele telefonie in de buurt van ons huis is geplaatst, denken we dat we het slachtoffer zijn van elektrosmog en hebben we geen rust meer. Mensen offeren jaren van hun leven op aan het bestoken van instanties en het beveiligen van hun huis tegen elektromagnetische golven, ook al heeft geen enkele serieuze studie aangetoond dat er schade kan ontstaan door de straling van mobiele telefonie. We zijn lichtgelovig. Vaak gaan we in de fout omdat we niet in de gaten hebben of er sprake is van hypothesevorming dan wel van toepassing van de hypothese. Wat is het verschil? Als ons een coïncidentie opvalt - zoals tussen de mast van de mobiele telefoon en de hoofdpijn - vermoeden we automatisch dat er een samenhang bestaat. We stellen dus een hypothese op, en misschien is het de moeite waard om de zaak nader uit te zoeken. Want we zijn iets interessants op het spoor gekomen, maar we hebben
98
nog geen n bewijs. Nu moeten m we de volgende stap s doen en een bewijs v voor onze hyp pothese zie en te vinden. Maar we zijn n geneigd die e stap over te e slaan en te e doen alsof we w het bewijs al in hande en hebben. Door D de stralin ng van de mo obiele telefoo on voor schad delijk te hou uden, zijn we e al bezig de hypothese to oe te passen: we zien de wereld door de bril van een e ongegron nd vermoeden n. Je kunt foute f conclus sies vermijde en door je te e realiseren wat w er in je hoofd omga aat. Spelen we w met gissin ngen, teneind de een zinvoll verband te creëren tuss sen de versch hillende geg gevens? Of hebben h we achter a de coïïncidentie een wetmatighe eid ontdekt, die d we nu toe epassen? Vo oor het laatste is niet allee en een opme erkelijke opee enstapeling van v gebeurtenissen vereis st, maar ook een bewijsb bare verklarin ng waarom d die opeenstap peling er is: een causale e verklaring. In het geval van de baarddragers die opvallend vaak te lijd den hebben o onder beroerttes en slechtte seks, zijn de d wetenscha appers nog op o zoek. In ellk geval wete en ze dat ze het h niet bij die merkwaard dige feiten ku unnen laten maar m met een n verklaring m moeten kome en, wil hun inspanning niet n tevergee efs zijn. Ze denken intu ussen het efffect van sek kshormonen als oorzaak k te kunnen uitsluiten. u Toch nem men de onde erzoekers geen genoegen n met de sim mpele verklaring dat er alttijd wel een patroon p te on ntdekken valtt in een data--bende zoals zij hebben a aangericht - kijk k maar naa ar het gegoo ochel met getallen in verb band met 11 september. Hun hersen nen zijn tenslo otte, net als die d van ons allemaal, a zo geprogramme g eerd dat ze to oeval uitsluite en. Nu hebbe en de Engels se onderzoek kers onder hun h baarddragers opvallend veel werk klui gevonden n. Zou dat tott een verklariing kunnen bijdragen? Hoe ons verstand be etekenis ziett waar er gee en is Gelooft u in Voorzienigheid? Onge eveer 50 pro ocent van de mensen in u uw omgeving g is het dan met m u eens, en e van de vro ouwen is dat zelfs z 58 proc cent. De rest is sceptisch en eerder be ereid om toev valligheden in n plaats van een systema atisch lot vera antwoordelijk k te houden voor v hun leve ensloop. Hoe ewel consequ uentie niet tott de sterkste punten van de mens ho oort, zijn we e op dit punt opvallend d standvastig g. Wie eenm maal aan lo otsbestemm ming gelooft, zal dat zeerr waarschijnliijk jaren later nog steeds s doen. Wie er daarentegen van uitga aat dat het to oeval een bellangrijke plaa ats in zijn leve en inneemt, zal z daar ook door onwaarrschijnlijke ge ebeurtenissen n niet anders s over gaan d denken. Wie in ve erborgen plan nnen gelooft,, heeft meesttal de overtuiging dat hij een bijzonde ere intuïtie be ezit en gevoe eliger is dan anderen. a Hij, en met hem degenen die e er net zo ov ver denken, zou z toegang hebben tot ervaringswere e elden waar de sceptici me et hun beperk kte kijk op de e wereld geen idee van hebben. h Sommigen geloven zelfs dat bepaalde me ensen als een e medium voor het bo ovennatuurlijk ke fungeren, waarop de tegenpartij met m spot reag geert. De sce eptici zeggen op hun beurrt dat mensen die geloven aan krachtten die ons verstand te boven gaa an, waars schijnlijk
zelf
niet
zove eel
versta and hebben. De illlusie van controle Maar wees eerlijk k: wie heeft niet n stieke em al eens geloofd dat hij een situatie doo or middel van v telepa athie kon be eïnvloeden? Of heeft af en toe op hout afgeklo opt, uit an ngst met zijn n woorden het h ongelluk op te roe epen? Zelfs als a we on ns helemaal niet bewust zijn z van dit d bijgeloof in n het dagelijk kse leven n, laten we ons er zo nu en dan toch door leiden, zoals de sociaal-psycholoog Lloyd Strickland S hee eft aangetoon nd. Hij obserrveerde het gedrag g van dobbelaars, die hij in twee e groepen ha ad verdeeld. De ene groe ep moest inzetten als de dobbelstene en nog in de beker rateld den; de ande ere
99
moest inzetten als de dobbelstenen gevallen waren, maar nog onder de beker verborgen zaten. Vreemd genoeg waagden de spelers veel meer zolang de dobbelstenen nog in beweging waren. Kennelijk waren ze min of meer bewust van mening dat ze het toeval met de kracht van hun gedachten konden sturen. Als de dobbelstenen gevallen waren, nam de goklust beduidend af. Dit is ook de reden waarom we bij het lottospel '6 uit 49' de winnende getallen zelf mogen aankruisen. De loterijdirectie is erachter dat mensen meer en duurdere loten kopen als ze hun geluksgetallen zelf kunnen uitzoeken - ofschoon de winkans natuurlijk niet groter is dan wanneer ze, zoals op de kermis, voorbedrukte loten trekken. Dit soort controle-illusies hebben we voortdurend. We hoeven helemaal geen spiritueel genezer of voodooman in te schakelen; magisch denken is in het dagelijkse leven overal verspreid. Een voetbalfan in het stadion brult totdat hij uitgeput is als zijn elftal oprukt, alsof hij daardoor de bal in het doel van de tegenstander kan sturen; we vragen vrienden voor ons te duimen als we examen doen of een sollicitatiegesprek hebben. Deze illusies hebben we in grote mate nodig. Wie het gevoel heeft dat hij de situatie niet beheerst, voelt zich moedeloos en trekt zich terug. Talrijke studies en dierproeven hebben aangetoond dat het gevoel om geen controle over zijn leven te hebben zelfs depressies kan veroorzaken, wat 'aangeleerde hulpeloosheid' wordt genoemd. Verwachten we daarentegen dat alles naar wens verloopt, dan gaat het ons goed. Of we de dingen werkelijk onder controle hebben of dit alleen maar denken is nauwelijks van invloed op ons gevoel van welbehagen. Als kleine illusies over de eigen kracht alleen goede gevoelens voortbrachten, zou er niets op tegen zijn. Helaas verhogen ze tegelijkertijd de bereidwilligheid om risico's te nemen, zoals het dobbelsteenexperiment aantoont. Een automobilist die zich veilig voelt omdat hij het volste vertrouwen heeft in zijn eigen rijkunst (en mogelijk in zijn talisman aan de achteruitkijkspiegel) en de mogelijke fouten van andere verkeersdeelnemers vergeet, leeft gevaarlijk. magisch denken Een meesterstuk van magisch denken is afkomstig van de Duitse schrijfster Barbel Mohr. Mensen die in de stad wonen, zijn uitstekend bekend met de eeuwige strijd om parkeerplaatsen. Er schijnen van dag tot dag meer auto's en parkeerwachters bij te komen, maar geen stoepranden. Het is hopeloos om de auto ook maar enigszins legaal neer te zetten. Hebt u al eens geprobeerd om het aan het universum te vragen? Een half miljoen lezers verslonden Barbel Mohrs boek en hebben misschien haar raad opgevolgd. Als u dus de volgende keer naar een buurt moet waar zelfs de toegangswegen voor de brandweer gebarricadeerd zijn, adviseert Mohr u om al voor het begin van de rit een parkeerplaats aan het universum te vragen. 'Bewegingen van de materie' zouden ertoe leiden dat hoogstens dertig meter van de plek van bestemming een andere chauffeur juist op het moment dat u aankomt van een parkeerplaats wegrijdt. 'Dat bewijzen onderzoekingen van natuurkundigen, in het bijzonder atoomnatuurkundigen,' verklaart Mohr. Op deze manier kunt u alles krijgen wat uw hartje begeert - zelfs tweelingen of een kasteel. De schrijfster wilde allebei, het universum heeft geleverd. Te fantastisch om waar te zijn? Eén ding mag u echter niet doen: u mag de kosmos niet storen bij de levering, door steeds weer aan uw wens te denken nadat u hem hebt geuit. Dat blokkeert de energiestroom. Nu kan Mohrs recept alleen nog maar kloppen. Als er toevallig op het juiste moment een parkeerplaats vrijkomt, was het universum gewillig. Als u echter ongeduldig om het blok cirkelt en daarbij aan uw vergeefse bestelling denkt, hoeft u niet verbaasd te zijn - u hebt het universum geërgerd. En daarvoor heeft de schrijfster u uitdrukkelijk gewaarschuwd. Het geheim van Mohrs succes ligt in de selectieve waarneming. Dit is de truc die ons ook in telepathie laat geloven - bijvoorbeeld als een vriendin precies op hetzelfde moment opbelt dat wij aan haar denken. De nuchtere verklaring is dat we heel vaak denken aan mensen die ons na staan. Net zo vaak schiet ons de een of andere wens te binnen: wat zou het mooi zijn als... Meestal is die korte inval direct weer vergeten. Gaat echter kort daarna de telefoon of gaat de wens in vervulling, dan blijft dit merk-
100
waardige toeval in onze herinnering. Wie toch al geneigd is om in bovennatuurlijke krachten te geloven, voelt zich in zijn opvatting bevestigd - zoals ook een sjamaan enorm bij zijn stamgenoten in aanzien stijgt als na zijn toverkunsten het weer werkelijk omslaat. In het vervolg zullen de gelovigen nog veel meer op het evenwicht tussen hun gevoelswereld en de omringende werkelijkheid letten. (Hetzelfde mechanisme is er overigens de oorzaak van dat er na een botsing tussen twee treinen in de hele wereld meer van dergelijke ongelukken lijken te gebeuren. Statistisch gezien gebeurt het niet vaker of minder vaak dan eerst, maar onze eigen waarneming en die van de media zijn tijdelijk verscherpt.) Alleen zien wat in het plaatje past
(tunnelvisie)
In de filmklassieker One flew over the Cuckoo's Nest speelt Jack Nicholson een van zijn grootste rollen: de hoofdrolspeler, die wegens een aantal vechtpartijen in de gevangenis terechtkomt, krijgt het voor elkaar om zich voor een 'onderzoek naar zijn geestestoestand' in een psychiatrisch ziekenhuis op te laten nemen. Maar de veronderstelde geniale ontsnapping aan strafvoltrekking blijkt een doodlopende straat. De doktoren zien een psychisch ongeneeslijke patiënt in de held en de deuren van de psychiatrische afdeling sluiten zich voor altijd achter hem. Hoe geloofwaardig dit verhaal is heeft de psycholoog David Rosenhan al in 1968 aangetoond. De wetenschapper wilde weten of zijn collega's net zo'n duidelijk onderscheid konden maken tussen psychisch zieke en gezonde mensen als van hen verwacht mocht worden. Daarom stuurde hij gezonde vrijwilligers naar een twaalftal psychiatrische ziekenhuizen en vroeg ze om tijdens de opname te vertellen dat ze onverklaarbare stemmen hoorden. Verder zouden ze hun leven als onopvallend beschrijven. Met dit experiment gaf Rosenhan een tragikomisch voorbeeld van de macht van de selectieve waarneming, jaren voordat One flew over the Cuckoo's Nest in de bioscopen draaide: geen van de vermeende zieken werd naar huis gestuurd. Op de afdeling gedroegen ze zich, afgezien van incidenteel gespeelde nervositeit, volkomen normaal. De simulanten moesten echter bijhouden hoe ze door het ziekenhuispersoneel werden behandeld. In het begin hielden ze zich heimelijk aan hun opdracht, maar toen ze in de gaten kregen dat niemand hen serieus nam, maakten ze openlijk notities over het gedrag van de artsen en het verplegend personeel. Het wekte helemaal geen argwaan integendeel.' dat de vermeende patiënten telkens weer steekwoorden op een schrijfblok noteerden was voor de deskundigen een bewijs van hun ziekte. Met deze instelling werden de kleinste opwellingen geïnterpreteerd. Maakte een van de simulanten een wandelingetje over de gang, dan gaf het verplegend personeel het meelevende commentaar: 'Zijn we vandaag weer zenuwachtig, meneer Bush?' Na zeven dagen werd de eerste, en na tweeënvijftig dagen de laatste vrijwilliger uit het psychiatrisch ziekenhuis ontslagen. Meestal was de diagnose 'schizofrenie'. Wat de patiënten ook deden, het ziekenhuispersoneel bracht hun gedrag moeiteloos in verband met het ziektebeeld dat de arts tijdens het eerste gesprek had geconstateerd. Toch had men net zo goed tot de conclusie kunnen komen dat een patiënt op de gang heen en weer loopt omdat de dagelijkse sleur in de kliniek hem verveelt. De medepatienten lieten zich echter niet misleiden: omdat zij geen vast patroon voor ogen hadden waarin de simulanten van Rosenhan moesten passen, doorzagen ze het spel al snel en spraken hun twijfel ook uit. Natuurlijk controleerden de artsen dergelijke beweringen niet, ze waren immers afkomstig van psychisch gestoorde patiënten. Toen de pijnlijke resultaten bekend werden, verweten de deskundigen Rosenhan dat zijn experiment uit de lucht gegrepen zou zijn. Geen mens liet zich zonder reden in een psychiatrische kliniek opnemen; daarom was het geen wonder dat men geen rekening hield met simulanten.
101
Rosenhan deed alsof hij vol begrip was. Voor een nieuwe serie proefnemingen liet hij de artsen van een psychiatrisch ziekenhuis weten dat hij gedurende drie maanden simulanten zou sturen; het was hun taak om ze te ontmaskeren. In deze periode meldden zich 193 patiënten in de kliniek, van wie er 41 als simulant werden herkend. Na afloop van de proefperiode maakte Rosenhan bekend wie hij dit keer naar de psychiatrische kliniek had gestuurd - niemand. Alleen omdat de artsen nu rekening hadden gehouden met simulanten en zich een nieuwe beschamende vertoning wilden besparen, hadden ze elke vijfde patiënt afgewezen. De zieken waren allemaal echt geweest. Liever het noodlot willen zien Door de wol geverfde twijfelaars en onvoorwaardelijk gelovigen markeren twee polen van de menselijke natuur. De meeste mensen bewegen zich ergens tussen deze extremen. Vooral in gevoelige situaties valt het ons moeilijk om bepaalde gebeurtenissen aan het toeval toe te schrijven. We zijn veel meer geneigd om het noodlot in het spel te zien. Bij oorlogspiloten in het Israëlische leger is deze werking van stress op het denken bewezen: als ze in actie moesten komen, waren de piloten door de spanning eerder dan anders geneigd om aan het bovennatuurlijke te geloven. Dat werd aangetoond door experimenten waarbij ze waarschijnlijkheden bij kansspelen moesten inschatten. Hetzelfde effect in een alledaagse situatie werd gedemonstreerd door een psychologisch experiment waarbij wetenschappers hun proefpersonen vertelden dat een man zijn auto op een helling had geparkeerd; de auto was naar beneden gerold en had een brandkraan geraakt. Andere proefpersonen kregen te horen dat de auto een voetganger had aangereden en verwond. De eerste groep zag de gebeurtenis als een ongelukkig toeval, de tweede hield de bestuurder hiervoor verantwoordelijk. In dit geval is argwaan misschien terecht, maar zeer vaak voert de behoefte aan een verklaring tot een misplaatst zwart beeld van de wereld. Een paar dubieuze opmerkingen en de onverklaarbare afwezigheid van de levenspartner is voldoende om jaloeziegevoelens op te roepen; waarna de ander moet bewijzen dat onze hersenschimmen niet waar zijn. Soms verdwalen we in gedachteconstructies die zo ingewikkeld en absurd zijn dat we er een paar dagen later om moeten lachen. Juist in kritische situaties richt de zoektocht naar verklaringen zich niet zelden tegen onszelf. Er zijn veel moeders die denken dat ze gefaald hebben als hun kind in moeilijkheden komt. De opvoeding heeft minder grote invloed op de ontwikkeling van een persoon dan lange tijd werd gedacht. Er zijn ook andere factoren die de opvoeding bepalen. Nog meer schade kan de behoefte aan betekenis na een traumatische ervaring aanrichten. Wie het neerstorten van een vliegtuig heeft overleefd, getuige is geweest van een geweldsmisdrijf of de langzame dood van een familielid heeft meegemaakt, krijgt haast nooit antwoord op de vraag waarom hij ontkwam en de ander niet -en vooral waarom het is gebeurd. Maar daarin kunnen de hersenen in hun zoektocht naar redenen zich nauwelijks schikken, dus beginnen ze zonder aanknopingspunten zelf een reden aan te voeren. Het gevolg is vaak dat men het gevoel heeft voor de dood van de ander verantwoordelijk te zijn - ook als de betrokkene niet de geringste invloed op de gebeurtenis heeft gehad. Klinisch psychologen noemen deze zelfvernietigende jacht op het waarom, die ze voor het eerst bij voormalige concentratiekampgevangenen aantroffen, het 'overlevendensyndroom'. Tegenwoordig staat het bekend als een veelvoorkomende reactie op traumatische belevenissen van elke aard: in plaats van opgelucht te zijn over het eigen geluk bij het ongeluk twijfelen veel slachtoffers aan hun recht om verder te leven. Personen die zelf door een zwaar lijden zijn getroffen, kwellen zich vaak nog meer met een zoektocht naar de betekenis. Veel kankerpatiënten zien in hun ziekte een soort straf voor fouten in hun leven of voor een verkeerde omgang met hun gevoelens. Het bekende geloof dat tumoren een gevolg van verdrongen verdriet zijn, zou weliswaar een verklaring voor een anders onverklaarbaar lot bieden, maar is met de tegenwoordige kennis onhoudbaar en vormt nog eens een extra belasting voor de patiënten.
102
Voor psychische oorzaken van kanker heeft de wetenschap ondanks veel studies geen enkele aanwijzing gevonden. Overweldigend daarentegen zijn de bewijzen dat tumoren door een samenloop van toevallige veranderingen in het erfgoed ontstaan. Gifstoffen in het milieu, verkeerde voeding en sigarettenrook kunnen de frequentie van dergelijke mutaties verhogen, maar uiteindelijk is elk geval van kanker een toevalstreffer. De rode draad in ons leven vasthouden Dergelijke inzichten vallen ons zwaar, omdat ze in strijd zijn met onze intuïtie. We denken namelijk concreet en niet abstract. Een verhaal begrijpen we onmiddellijk, wiskunde daarentegen pas na jarenlange dressuur op school - als we het al leren begrijpen. En zelfs als een leraar enthousiasme voor de schoonheid van logica en abstractie kan wekken, leven mensen toch in verhalen. Daarom rebelleert ons verstand als we geen rode draad in een verhaal kunnen ontdekken - en kalmeert het soms ook niet door verstandig toespreken: we willen een reden voor datgene wat ons overkomt. Als we die niet ontdekken, houden velen van ons vast aan het geloof dat de onbegrijpelijke gebeurtenissen van het leven in werkelijkheid voortkomen uit een weloverwogen noodlot. Het idee van een geordendheid een hogere bedoeling - kalmeert, zelfs als we daaraan zijn overgeleverd. Men kan godsdiensten als een vrucht van dit verlangen naar betekenis beschouwen. Zoals de Amerikaanse wiskundige John Allen Paulos heeft geconstateerd, vertalen alle wereldreligies, met uitzondering van het boeddhisme, de onpersoonlijke loop der dingen naar een dramatisch verhaal. Natuurwetten, toevalligheden en de complexiteit van het menselijk gedrag wijken in de verklaring ten gunste van één god of meerdere goden, die bepaalde doelen nastreven. Zo hebben zelfs de onbegrijpelijkste gebeurtenissen in het leven van elke mens hun betekenis in een hoger plan. Toevalligheden zijn volgens de mening van de meeste religies slechts een illusie van de menselijke waarneming, die de kosmische wetten niet begrijpt. 'Het woord toeval is een godslastering,' laat Lessing gravin Orsina in zijn drama Emilia Galotti zeggen. De meeste stromingen in het christendom argumenteren echter iets nuchterder. Het goddelijke plan heeft alleen betrekking op de grote lijnen van het verhaal, op de verlossing van de wereld. In het dagelijkse leven kunnen er daarentegen wel degelijk toe-
valligheden bestaan, omdat de mens een vrije wil heeft en in strijd met God kan handelen. Maar God komt de mensen toch steeds weer te hulp. Volgens dit inzicht, dat stamt van de middeleeuwse kerkleraar Augustinus, is het niet gemakkelijk om de almacht van God voor te stellen, omdat de mens zich immers tegen Hem kan verzetten. Om deze tegenstrijdigheid te omzeilen geloven de calvinisten, in tegenstelling tot de andere kerkgenootschappen, dat het hele menselijke lot is voorbe-
103
stemd. Accepteert men echter de logische moeilijkheden van de almacht van God, dan is Augustinus' filosofie onweerlegbaar: uiteindelijk wordt het aan de gelovige zelf overgelaten welke gebeurtenissen hij als toeval en welke hij als een vingerwijzing van God wil beschouwen. Want omdat Gods plannen per definitie onbegrijpelijk zijn, kan zijn ingrijpen bevestigd noch uitgesloten worden. En daarmee leiden de overwegingen van de kerkvader ten slotte tot hetzelfde resultaat als die van de moderne wiskundige: voor het toeval bestaan geen bewijzen. Welke betekenis we ervaringen toekennen, is in hoge mate een zaak van de eigen interpretatie. Het laat zich vergelijken met de manier waarop de waarneming werkt. Ook als we menen slechts een passieve waarnemer van onze omgeving te zijn, construeren onze hersenen in werkelijkheid alles wat we beleven. Als we televisiekijken, schijnen we een gelijkmatige stroom van bewegingen waar te nemen. In werkelijkheid flikkeren er 25 afzonderlijke beelden per seconde over het beeldscherm, die pas in de hersenen tot een film samensmelten. Interpretaties komen niet anders tot stand - we stellen de verbindingen tussen de feiten in ons hoofd zelf samen. Weliswaar hebben de hersenen grote moeite om hun zoektocht naar patronen en verklaringen op te geven, maar we hebben een zekere vrijheid welke interpretatie we willen aanhangen. De plotselinge dood van een naaste bijvoorbeeld kan het schuldige gevoel oproepen dat we niet genoeg voor hem hebben gedaan, maar ook de troostrijke gedachte dat zijn tijd gekomen was. Beide zienswijzen komen niet rechtstreeks voort uit de gebeurtenis, maar ontstaan pas bij achteraf verwerken en overdenken wat er is gebeurd. Door de ene visie lijden de familieleden echter, terwijl de andere hen steunt. Mensen verlangen in uiteenlopende mate naar betekenis in hun leven. Bij de eerder lichtgelovigen is deze behoefte sterker ontwikkeld dan bij de sceptici, maar helemaal vreemd is ze niemand. Als kinderen sprookjes nodig hebben, dan hebben volwassenen mythen nodig. eigen interpretaties boven de feiten Niet alleen in levenscrisissen en na rampspoed hebben veel mensen behoefte om hun belevenissen in een overkoepelend verband te zien. Ook in het dagelijkse leven willen ze genieten van goede voortekenen, het spreekwoordelijke 'teken van het lot' volgen en heimelijk geloven dat bij de beslissende keerpunten in het leven hogere bedoelingen een rol spelen. Daar is niets op tegen - zolang we in staat zijn onderscheid te maken tussen feiten en interpretaties en we geen beslissingen nemen op basis van de producten van onze fantasie. Hiervoor bestaan betere strategieën. Het gaat er dus om een soort dubbele boekhouding te voeren, waarin we belevenissen als het ware in twee werkelijkheden plaatsen. Voor de een bewegen we ons in een wereld van controleerbare feiten, en alleen deze bepalen ons handelen. Voor de ander kunnen we onderduiken in het rijk van interpretaties en wonderbaarlijke verbanden, waarin we onze ervaringen vanuit een magisch oogpunt beschouwen en misschien opwaarderen. Geen van beide perspectieven opgeven en toch een duidelijke scheidslijn trekken mag ongewoon en misschien zelfs onmogelijk lijken, maar is veel gemakkelijker dan het klinkt. In de bioscoop voeren we met gemak een dubbele boekhouding: we laten ons meeslepen door een melodrama, onze gevoelens en tranen zijn
helemaal echt; en
toch twijfelen we er geen moment aan dat de gebeurtenissen op het witte doek verzonnen en niet echt zijn. Ook in het dagelijkse leven is zo'n levenswijze tussen werkelijkheid en fantasievolle interpretatie mogelijk, waarin wij zelf, en geen anoniem lot, de hoofdrolspeler zijn. De dichter Rainer Maria Rilke drukte het als volgt uit: 'Elke dag zal en moet een betekenis hebben, en die moet hij niet van het toeval, maar van mij krijgen’.
het orakel raadplegen
104
Of het nu gaat om een ongeregeld gebeuren of om een ongewilde samenloop van omstandigheden - het toeval fascineert ons, omdat het zich kennelijk aan onze invloed onttrekt. Wel staan we er met gemengde gevoelens tegenover: een positieve verrassing is iets prachtigs, maar het kan zwaar op ons drukken dat we niet weten wat de toekomst brengen zal. Onzekerheid geeft stress. Risico's houden ons in ieder geval meer bezig dan kansen. De evolutie heeft voorzien in angst als een signaal dat ons voor gevaren moet behoeden; als we evenveel aanleiding hebben om te hopen als om te vrezen, heeft het negatieve gevoel dus altijd de overhand. Vaak maken we ons zelfs meer zorgen wanneer we objectief gezien meer reden hebben om ons op iets te verheugen. Zo heeft de natuur ons geprogrammeerd. Daarom heeft de mens altijd geprobeerd de hogere machten te beïnvloeden - meestal om zich tegen onheil te beschermen, soms om geluk af te dwingen. Driemaal op hout kloppen, een talisman aan je sleutelhanger hangen, een kaarsje branden voor Moeder Maria: baat het niet, dan schaadt het niet, en in elk geval stelt het je gerust. Maar zijn er werkelijk machten die zich op die manier tot andere gedachten laten brengen? Zelfs de nuchterste mensen staan tegenover die kwestie net zo hopeloos ambivalent als de Deense Nobelprijswinnaar Niels Bohr, die als vader van de moderne atoomfysica het toeval een plaats gaf in de tot dan toe strikt mechanistische natuurwetenschap. Desondanks had hij, zoals collega's vertelden, boven de deur van zijn vakantiehuis een hoefijzer hangen. Wanneer natuurkundigen die hem opzochten opmerkten dat juist hij toch beter moest weten, placht Bohr met een glimlach te antwoorden: 'Het helpt ook als je er niet in gelooft.' Juist daar waar de grootste onzekerheid heerst, is het verstandig zich aan het toeval over te geven. Mathematisch kan bewezen worden dat dit vaak zelfs de beste strategie is. Want wie vrouwe Fortuna laat beslissen is in elk geval van één fout gevrijwaard: alle vooroordelen zijn buitenspel gezet. Daarom gebruiken wetenschappers tegenwoordig voor veel bijzonder moeilijke problemen de zogenaamde Monte Carlo-methode. Net zoals in de casinometropool aan de Middellandse Zee, waaraan de methode zijn naam te danken heeft, beslist het toeval. Of het nu gaat om de simulatie van sterrenhopen in de kosmos of om economen die de ontwikkeling van een volkseconomie willen beoordelen - de grondgedachte is
altijd dezelfde: wie zijn theorieën baseert op vermoedens waarvan hij niet weet of ze kloppen, heeft latere fouten in de resultaten al ingeprogrammeerd. Wie daarentegen zijn onwetendheid toegeeft en uitgaat van toevallige oorzaken, trekt dergelijke verkeerde conclusies niet. Deze wetenschapper weet precies wat hij doet en het beeld dat hij van de werkelijkheid schetst zal door de geaccepteerde invloed van het toeval niet onjuist, maar slechts onnauwkeurig zijn. Bii Monte Carlo-berekeningen wordt een systeem in miljoenen minuscule eenheden
105
onderverdeeld. In elk van deze cellen bepaalt een toevalsgenerator wat er gebeurt. Hier wordt dus zowel het principe van de kleine stappen als de diversificatiestrategie gebruikt. Dit alles speelt zich normaal gesproken in een computer af; de toevalsgenerator is een speciaal programma dat het onvoorspelbare simuleert. De omwegen die men op de zoektocht naar inzicht neemt, kosten weliswaar wat tijd, maar leiden bijna altijd tot een bruikbaar resultaat. Om deze reden hebben schaakcomputers ook toevalsgeneratoren, die willekeurig een keuze maken tussen meerdere zetten die het programma als even goed beschouwt. De natuurkundige Frank Tipler gelooft zelfs dat onze hersenen ook een toevalsgenerator bevatten, zodat we bij onbeslisbare kwesties slagvaardig blijven. Toch hebben neurobiologen tot nu toe weinig aanwijzingen voor een dergelijk systeem gevonden. Maar dat is nu juist de functie van irrelevante gebeurtenissen, die ons in een bepaalde richting sturen. Omdat op hetzelfde ogenblik dat we de consequenties van een handeling overdacht hebben de zon door de wolken breekt, grijpen we de telefoon om een toezegging te doen die we lang overwogen hebben. Vaak redden we het niet zonder dergelijke kleine toevalligheden. In het dagelijkse leven valt het ons moeilijk om toe te geven dat we iets niet kunnen overzien - en al helemaal dat we in een bepaalde situatie op vrouwe Fortuna vertrouwen. Uiteindelijk willen we de controle over ons leven niet aan een paar dobbelstenen of een munt overlaten. We zien echter over het hoofd dat we er toch vaak geen controle over hebben. Als onze kennis van de werkelijkheid grote gaten vertoont en we toch een beslissing nemen, weten we letterlijk niet wat we doen. Weliswaar besparen de hersenen ons dit onaangename inzicht meestal door ons een illusie van veiligheid te geven, maar we voelen ons onbewust toch onbehaaglijk. In vroege culturen, en vooral in de klassieke oudheid hielden priesters en waarzeggers zich bezig om onder toepassing van de meest vreemde methodes de toekomst te 'orakelen'. Vaak maakten ze belangrijke beslissingen afhankelijk van de ligging van aan offerdieren ontnomen organen. Onder meer voorspelden ze de toekomst uit vuur, rook en de glans van edelgesteente, maar vooral uit de stand van hemellichamen en aan de hand van bijzondere hemelverschijnselen. Voor moeilijke beslissingen raadpleegden onze voorouders het orakel. Daar mompelde een priesteres, die niets van de zaak wist en vaak onder invloed van drugs was, onduidelijke woorden. Een dergelijke raad is net zo toevallig als het werpen van een munt, maar kalmeert het geweten aanzienlijk meer, want uiteindelijk heeft de Pythia toegang tot hogere machten. Loten, koffiedik kijken, tarotkaarten leggen: al deze technieken hebben hun bestaansrecht, omdat het er uiteindelijk op neerkomt dat het toeval beslist. Afgezien van het feit dat de ingewanden van offerdieren als hulpmiddel om de toekomst te voorspellen hebben moeten wijken voor de computer, waarmee tegenwoordige horoscopen voor de clientèle van tal van astrologen opgesteld worden, is er tot nu toe eigenlijk weinig veranderd. In elk geval beleven helderzienden en waarzeggers juist in onze tijd van ingrijpende veranderingen een hausseperiode. Ze behoeden ons echter vooral voor het gevoel van spijt, als de ingeslagen weg toch ongunstig blijkt te zijn. Ook al weten we dat 'wijsheid achteraf' geen steun geeft, toch kwellen we ons vaak genoeg door onze huidige kennis op het verleden te projecteren. We beelden ons in dat een latere ervaring op het moment van de beslissing ook al aanwezig had kunnen zijn. Dat is natuurlijk absurd, want als dat zo was geweest, hadden we natuurlijk
106
een andere beslissing genomen. Degene die de verantwoording bij een orakel neerlegt, blijft gevrijwaard van dergelijke zelfverwijten - of berust zonder deze truc in het feit dat we doorgaans geen optimale beslissing in een onoverzichtelijke situatie kunnen nemen. Veel wetenschapsmensen, in het bijzonder fysici en mathematici, hebben moeilijkheden bij het bepalen van hun standpunt ten aanzien van fenomenen als 'toekomstschouwing', profetie of astrologisch opgestelde horoscopen. Het vraagstuk van vóórzien en de mogelijkheid van precognitie (vooraf-weten) raakt aan een fundamenteel beginsel van de opvatting van tijd. Want hoe moeten begrippen zoals determinisme, causaliteit en vrije wil geïnterpreteerd worden? Tintelende verwachting 'Deze angstige opwinding is ondraaglijk. Ik hoop maar dat ze eeuwig duurt,' schreef Oscar Wilde, zelf een groot reiziger. Zo ambivalent beleven we onzekerheid. Enerzijds betekent het stress, maar anderzijds kunnen verrassingen prikkelen en vreugde schenken. Dat verklaart niet alleen waarom zoveel mensen met enthousiasme de vermoeienissen en risico's van een reis trotseren, maar ook waarom we lottoformulieren invullen en naar het casino gaan. Kansspelen met de domheid van de mensen verklaren is te kort door de bocht: de meeste spelers weten precies hoe slecht hun kansen zijn. De waarschijnlijkheid om bij het lottospel '6 uit 49' de jackpot te winnen is zoals bekend 1 op de 140 miljoen. Toch bedraagt de inleg week na week meer dan 100 miljoen euro. De bekoring om vrouwe Fortuna een hak te zetten en onverhoopt rijk te worden overwint elk beter inzicht. Hoezeer het spel met het toeval ons in de ban houdt, weet iedereen die ooit spelers aan een roulettetafel heeft geobserveerd. Voor hen bestaat de wereld niet meer - afgezien van een minuscuul balletje. Onverwachte gebeurtenissen leiden ertoe dat er in de hersenen dopamine vrijkomt dat gelijktijdig de aandacht stuurt, de grijze cellen voor het leren gereedmaakt en voor lustgevoelens zorgt. Beslissend is dat bepaalde neuronen dit hormoon al voor de aangename gebeurtenis afgeven - het hevigst als we er nog niet zeker van zijn of een wens al dan niet in vervulling gaat. Misschien is voorpret daarom vaak het fijnst als ze nog een element van onzekerheid bevat, zowel in het spel als in de liefde. Dit tintelen konden hersenonderzoekers zelfs zichtbaar maken doordat ze proefpersonen om geld lieten wedden of hun als verrassing lekkernijen aanboden, terwijl hun hoofd door middel van een CT-scan werd doorgelicht. De wetenschappers observeerden daarbij de reacties die ze reeds van andere experimenten kenden: de activiteit van de grijze cellen in onzekere verwachting leek veel op die van verliefden - en cocaïneverslaafden. De natuur heeft ons geprogrammeerd om onverwachte kansen te benutten. Verrassingen en onzekere beloften brengen de hersenen daarom in een toestand van opwinding, die we als genotvol ervaren. We moeten de veelbelovende situatie met aandacht volgen en ons alle omstandigheden inprenten, voor het geval de hoop in vervulling gaat. Toevalligheden maken ons alert en creatief - ze kunnen net zo stimulerend zijn als seks of drugs.
Filosofie en iedere wetenschap begint met nieuwsgierigheid. “Net als Columbus op een schip springen, de wijde oceaan over en maar hopen, dat je in de verte iets ontdekt wat je niet had verwacht. Wat ik een deprimerende gedachte vind, is dat het op een gegeven moment niet meer in onze hersens past. De kwantumfysica is al zo moeilijk, dat is echt omdenken- als het nog een stapje raarder wordt, kunnen onze hersens er dan nog bij? Ik zou het heel raar vinden als onze geest eindig blijkt’ fysicus Jan Zaanen HP/ De Tijd 22-12-06
107
9. Zo is het toevallig ook nog eens een keer 108
Is er sprake van toeval/noodlot in de relaties tussen ouders-kinderen en tussen geliefden? Is de opvoeding door ouders doelmatig gericht op persoonsontwikkeling van hun kinderen of wordt die eerder bepaald door het toeval? Is de ontmoeting met je geliefde toeval of zijn jullie voor elkaar voorbestemd? klein 163-175
ouders-kinderen Na in het kader van een uitputtende studie over het effect van de opvoeding bergen vakliteratuur te hebben doorgeploegd, kwamen Eleanor Maccoby en John Martin al in 1983 tot een conclusie die veel ouders niet graag zullen horen: zowel biologische als geadopteerde broers en zusjes die in hetzelfde gezin opgroeien, ontwikkelen normaal gesproken heel verschillende karakters, zo ontdekten de twee Amerikaanse psychologen; dit viel volgens hen slechts te verklaren indien 'het gedrag van de ouders ofwel in het geheel geen invloed heeft, ofwel elk van de kinderen in hetzelfde gezin verschillend beïnvloedt'. Kunnen we ons dus de moeite besparen om er iets van te maken met ons kroost? Alvorens die vraag te beantwoorden moeten we de drie argumenten waarmee Maccoby en Martin hun conclusie onderbouwen, eens nader bestuderen 1- De eerste factor die de inspanningen van de ouders soms doorkruist, is de gemeenschap van leeftijdgenoten. Kinderen zijn minder op hun ouders gericht dan de ouders vaak denken. Want voor de nieuwe generatie betekenen de ouders het verleden, terwijl zij de toekomst moet zien te veroveren. Daarom leren kinderen niet alleen van hun ouders, maar vooral van elkaar. Dat effect is goed onderzocht bij kinderen die in een andere cultuur opgroeien dan hun ouders. Als er op straat anders wordt gesproken dan thuis, leren ze binnen de kortste keren de taal van hun leeftijdgenootjes. Als een Turkse jongen opgroeit in een Beiers dorp, spreekt hij algauw even goed Beiers als Turks, en zonder het Turkse accent van zijn ouders. Hij leert slechts bij mondjesmaat Duits als hij opgroeit tussen louter immigrantenkinderen in Berlijn-Kreuzberg, al doen zijn leraren nog zo hun best. Dat geldt voor bijna alle gewoonten - ouders zijn vaak stomverbaasd als ze zien hoe hun kind zich tegenover andere mensen gedraagt. Omdat gedrag altijd aan een bepaalde omgeving gebonden is, kan een meisje dat thuis een duivelin is ergens anders een engel zijn - of andersom. Of de invloed van leeftijdgenootjes de normen van vader en moeder versterkt of juist tegengaat - daar hebben de ouders niet veel over te zeggen. De omgeving van een kind bestaat nu eenmaal niet alleen uit het ouderlijk huis. 2 - Ook valt niet te voorspellen wat voor effect de invloed van de ouders zal hebben op de ontwikkeling van het kind - de tweede reden waarom het resultaat van de opvoeding althans voor een deel aan het toeval te danken is. Je zou een jonge persoonlijkheid slechts doelgericht kunnen vormen als je kon berekenen hoe de erfelijke aanleg op bepaalde prikkels zal reageren - zoals Noord-Europeanen een rode huid krijgen van te veel zon. Maar er is geen gen dat iemand slim of populair maakt. Gecompliceerde eigenschappen als intelligentie of extravertheid ontstaan door de samenwerking van honderden genen. Als wetenschappers toch met een 'intelligentie-gen' of iets dergelijks komen aanzetten, betekent dat nooit dat de ontdekte erfelijke aanleg intelligentie garandeert. Hoogstens geeft zo'n gen een iets verhoogde kans op bijzondere intellectuele prestaties van zijn drager. Bovendien werkt de erfelijke informatie indirect. De volgorde IGF2R bijvoorbeeld, een kandidaat voor het 'intelligentie-gen', stuurt het aanhechten van bepaalde insulineachtige hormonen aan de celwand - en daarmee vermoedelijk niet meer dan de juiste voeding van het embryo. Maar die kan ook op veel andere manieren worden bevorderd of gestoord. Is opvoeding zinloos? 3 - Wat de wisselwerking tussen aanleg en milieu al helemaal ingewikkeld maakt, is het feit dat de relatie tussen ouders en kinderen geen eenrichtingsverkeer is. Dat is de derde reden waarom het effect van de opvoeding zo onzeker is: de ouders proberen hun zoons en dochters te vormen, maar omgekeerd prikkelen kinderen hun ouders tot reacties. Vraagt een jongen de hele tijd aandacht omdat hij zich door zijn moeder af-
109
gewezen voelt? Of slu uit de moede er zich soms voor hem aff omdat ze de e extreme ve eeleisendhe eid van haar zoon z niet langer kan verd dragen? Verm moedelijk beid de; zoals bij elk e menselijk k contact tred den ook bij de e opvoeding terugkoppelin t ngseffecten o op. Er is altijd d sprake van toeval wanneer een syste eem beïnvloe ed wordt doo or zijn omgeviing en op zijn n beurt zijn omgeving o beïïnvloedt. Zo is i het in de kwantumfysic k ca (het meeta apparaat ve erstoort de de eeltjes die he et moet onderrzoeken), in de d evolutie (e een soort ada apteert zich h aan een nie euw milieu en e verandert het daardoorr) - en overa al waar mens sen samenlev ven. Toen een n wetenscha apsredacteur bij Der Spie egel, in een artikel boven nstaande vra aag stelde, was w de respon ns enorm. De e inhoud van n de binneng gekomen brie even was ove erigens min nder verheugend dan hun n aantal. De meeste briefs schrijvers rea ageerden nijd dig en somm mige zelfs agrressief op de e nieuwe onderzoeksresulltaten, die aa antonen dat ouo ders niet zo'n directe invloed op hu un kinderen hebben h als alltijd is verond dersteld. Die irritattie is begrijpe elijk. We doe en ons uiters ste best voorr onze kinderen; is dat dan d allemaal tevergeefs? Ook al vraag gt elke moeder en elke va ader zich heim melijk wel ee ens af of hun vermaningen n en wijze raad niet het ene oor in en het andere u uit gaan - zoie ets leest niem mand graag. Maar voo ordat we overhaaste conc clusies trekke en, moeten we w de onderz zoeksresultatten nog eens s goed bekijk ken. Voor ond derstaande punten p is in uitvoerige u on nderzoeken met m zeer veel kinderen en n ouders zov veel bewijsma ateriaal gevo onden, dat ze e in vakkring gen onomstre eden zijn. De ontwikkeling gspsychologe e Carol Tavris s vat de belan ngrijkste inzic chten van haar h collega's s als volgt sam men. • Wetens schappers he ebben ondan nks tientallen n jaren speu urwerk geen enkele opvo oedingsmetthode kunnen n ontdekken die bij het kiind noodzake elijk een bep paalde persoo onlijkheid, bepaalde b prestaties of bep paalde proble emen buiten het ouderlijk huis tot gevo olg heeft of zelfs z maar waarschijnlijk ker maakt. Ouders zijn hoe e dan ook niet n consequen nt in de opv voeding, omd dat ze reagere en op het ka arakter van het h kind. In het algemeen z zijn ze toege eeflijker
tege enover
gem makkelijke
en
strenger tegenover lastiige kinderen. •
De me eeste kindere en die te lijd den
hebben gehad onder m moeilijke of ze elfs verslaafde ouders, legg gen een verbluffende veerkracht aan de dag en lop pen niet altijd
blijvende psychische sch ha-
de op. Omgekeerd kom men veel kind deren die dru ugs gebruike en, zich bij een e jeugdbende e aansluiten of een psyc chische ziekte e ontwikkelen n uit een uitg gesproken liefdevol gezin. •
Er is geen of wein nig verband gevonden g tussen de pers soonlijkheid v van adoptiek kin-
deren en het karakterr van de ouders en broers s en zusjes met m wie ze z zijn opgegroe eid. Dat zou anders a zijn als s de huiselijk ke omgeving een duidelijk ke invloed uito oefende. •
In wat voor leefge emeenschap kinderen opg groeien, heefft geen meetb bare invloed op
hun perso oonlijkheid. Statistisch S ma aakt het gee en verschil off ze overdag thuis zijn off in een kinde erdagverblijf; of beide oud ders voor hen n zorgen of allleen de moe eder of vader;; of de volwas ssenen bij wie ze wonen heteroh of homoseksueel zijn. •
De manier waarop p ouders hun n kind behan ndelen, is voo oral van invlo oed op de ho ou-
ding van het kind tege enover zijn ou uders, veel minder m op zijn n houding teg genover ande ere mensen. Als een moeder bijvoorb beeld met ha aar kind spe eelt, reageertt het kind da aar slechts op zolang de moeder er is s. Zodra het kind alleen of met een v vriendje spee elt, maakt he et niet meer uit u hoe het da aarvóór tegen n zijn moede er deed. Het gedrag van het h kind word dt sterker bepaald door de d situatie da an door zijn karakter. k (Da at zie je ook bij volwassenen, bijvoorb beeld bij een sollicitatieges sprek.)
110
Kinderen leven in hun eigen wereld; kennelijk kunnen ze door kleinigheden, die wij als volwassenen vaak niet eens opmerken, de ene of de andere kant op worden geduwd. In elk geval zijn de factoren die wij gewoonlijk als doorslaggevend beschouwen veel minder bepalend voor de ontwikkeling dan altijd is gedacht. De afzonderlijke factoren die de persoonlijkheid vormen, onttrekken zich grotendeels aan doelgerichte sturing en vallen ook niet via wetenschappelijke observatie te achterhalen. Bij het opgroeien spelen toevalligheden een grotere rol dan de bedoelingen van de ouders. -Toch doet het er wel degelijk toe hoe we met onze kinderen omgaan. Eerst een voorbehoud: bijna alle onderzoeken betreffen gezinnen uit de middenklasse, waar de ouders zich gewoonlijk sterk voor hun kinderen inzetten en hun best doen om begrip voor ze op te brengen. In dat geval maakt het voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid niet veel verschil of de kinderen wat strenger of wat vrijer worden opgevoed. Waar daarentegen geweld heerst en ouders hun kinderen verwaarlozen, regelmatig slaan of zelfs misbruiken, kunnen ze blijvende schade aanrichten. Ook al ontwikkelen veel kinderen die onder zulke ervaringen te lijden hebben zich later tot stabiele persoonlijkheden - hun kinderjaren zijn voor hen verloren. -Ten tweede hebben de ouders er zelf baat bij als ze hun dochters en zonen omzichtig bejegenen. Weliswaar kunnen ouders minder aan de persoonlijkheidsvorming van hun kinderen doen dan men altijd heeft gedacht, maar de manier waarop ouders en kinderen met elkaar omgaan beïnvloedt hun relatie. Wie dus graag een goede verhouding met zijn kinderen heeft, moet zich enerzijds voor hen inzetten, maar zich anderzijds niet alles van hen laten welgevallen - zoals overal in de omgang tussen mensen geldt. Daarom is opvoeding niet zinloos. Wat zeer effectief gebleken is, zijn gedragstrainingen waarin ouders leren hoe ze regels moeten handhaven. Daarbij moeten ze de kinderen vaak prijzen en niet op ongehoorzaamheid reageren met een standje, maar er begrijpelijke consequenties aan verbinden. Door zulke simpele methoden ontwikkelt een kind dat de eerste tekenen van een gedragsstoornis vertoont, zich vaak alsnog tot een normale persoonlijkheid. Maar het zogenoemde Positive Parenting Program is er niet op gericht de persoonlijkheid van jonge mensen blijvend in een bepaalde richting te dwingen. Het gaat er alleen om een tijdelijke crisis te boven te komen. De bedoeling is dat de kinderen, doordat de ouders hun optreden herzien, zich veilig en geborgen gaan voelen in het gezin, zodat ze zich kunnen ontplooien. --Ten derde betekenen de nieuwe ideeën in de ontwikkelingspsychologie niet dat ouders geen enkele invloed op de persoonlijkheid van hun kinderen kunnen uitoefenen. Alleen kan niemand voorspellen op welke manier de opvoeding een kind zal beïnvloeden. De invloed is dus toevallig. Wie zijn dochter dwingt om geen balletles over te slaan, bereikt ofwel dat ze een enthousiaste danseres of zelfs beroepsballerina wordt ofwel dat ze ballet gaat haten en het op zijn laatst in de puberteit voorgoed opgeeft. En wie het meisje vrijlaat om al dan niet naar de les te gaan, bereikt hetzelfde: het kind raakt enthousiast - ofwel de ouders krijgen later het verwijt dat ze de luiheid van de aankomende ballerina door de vingers hebben gezien. De ouders verkeren dus in dezelfde situatie als de roulettespeler. Ook bij roulette doet het er wel degelijk toe hoe hoog de croupier zijn hand opheft bij het gooien van het balletje en hoe snel hij het rad laat draaien. Maar het heeft geen zin ons daarover het hoofd te breken - op welk getal het balletje zal vallen, kunnen we evenmin beïnvloeden als voorspellen. Zelfs achteraf komen ouders niet te weten in hoeverre - ja zelfs óf - een grotere strengheid of meer geduld van invloed is geweest op de persoonlijkheid van hun volwassen kinderen. Dat is misschien ontnuchterend, maar het kan ouders ook van onterechte schuldgevoelens verlossen. Wie inziet welke enorme rol het toeval speelt bij de opvoeding en tegelijk bedenkt dat alles bijna altijd op zijn pootjes terechtkomt, leert op de veerkracht van zijn kinderen te vertrouwen. Je kind in een stimulerende omgeving laten opgroeien en het zoveel mogelijk kansen bieden, loont meer dan een uitgekiende strategie. Je zoons en dochters met respect bejegenen wil tenslotte zeggen dat je ze als zelfstandige wezens behandelt. 'Je kinderen zijn niet je kinderen. Ze zijn de zoons en dochters van het verlangen van het leven
111
naar zichzelf' schrijft de Arabische filosoof Khalil Gibran: 'Je kunt proberen te zijn zoals zij, maar streef er niet naar ze gelijk te maken aan jou. Want het leven loopt niet achteruit en vertoeft niet in het verleden.'
toeval in liefdevolle relaties Onze persoonlijkheid wordt niet alleen door onze jeugdervaringen gevormd. Ons leven ontwikkelt zich vooral als we het ouderlijk huis verlaten. De mensen die ons nu het naast staan en de grootste invloed op ons uitoefenen, zijn de mannen of vrouwen op wie we verliefd worden en met wie we, als alles goed gaat, ons verdere leven doorbrengen. Niet in de laatste plaats veranderen onze partners ook onze gewoonten en brengen ze karaktertrekken in ons naar boven die we anders niet zouden hebben ontplooid. Een geduldige, bevestigende geliefde kan een onzekere vrouw zelfbewuster maken; omgekeerd kunnen herhaalde teleurstellingen een open man voorgoed wanHet is gemakkelijk om jezelf voor te houden, dat wat er gebeurt, allemaal gepland was. Dat troost ons. Het geeft ons het gevoel, dat er een groter plan is. Ik dacht dat mijn man en ik voor elkaar bestemd waren.
trouwig maken.
Maar dat is niet zo. Het was alleen maar een slechte keus.
David Lykken heeft een simpeler verklaring: hij ziet bij
Rachel in Gregiles ‘Opstanding”
Maar wie of wat bepaalt welke partner we krijgen? Nu koppelaars niet meer in de mode zijn, zien we andere invloeden aan het werk wanneer twee mensen elkaar vinden: de sterren, het lot, de opvoeding of recentelijk de genen heten verantwoordelijk te zijn voor een meer of minder gelukkige verbintenis. de partnerkeuze alleen het toeval aan het werk. Lykken is de grijze eminentie van het Amerikaanse tweelingenonderzoek en heeft in de loop der jaren honderden persoonlijkheidsprofielen en levensgeschiedenissen verzameld. Toen hij al die gegevens nader bestudeerde, merkte hij dat de echtgenoten van een stel tweelingen nauwelijks meer gemeen hebben dan willekeurige andere mannen en vrouwen. Dat is vreemd. Want ook al ontwikkelen eeneiige tweelingen een verschillende persoonlijkheid, toch lijken ze althans gemiddeld veel sterker op elkaar dan andere mensen. In de liefde schijnt het anders te zijn. Als de genen zouden sturen op wie we verliefd worden, zouden de geliefden van genetisch gelijke tweelingen meer op elkaar moeten lijken dan die van twee-eiige tweelingen. Als
daarentegen de opvoeding een meetbare invloed op de erotische voorkeur zou hebben, zouden zowel een- als twee-eiige tweelingen een vergelijkbare keuze moeten maken, want ze hebben dezelfde opvoeding gehad. Maar daarvan is niets te bekennen. Lykken vroeg vijfhonderd tweelingen of ze zich een romance met hun zwager of schoonzuster konden voorstellen - het enthousiasme was allesbehalve overweldigend. Omgekeerd voelden ook de echtgenoten zich niet speciaal aangetrokken tot de tweelingbroer of-zuster van hun partner. Bij hen viel dus ook geen sterke voorkeur voor een specifiek type te constateren. De wijsheid van koppelaars Blijkbaar zijn we lang niet altijd met de sprookjesprins of de vrouw van onze dromen getrouwd, anders zouden we niet zo gauw nee zeggen wanneer ons een tweede exemplaar van dit type wordt aangeboden. Wat ons werkelijk ons hart doet verliezen, is uiterst systematisch onderzocht door de psychologe Dorothy Tennov. Ze vroeg honderden verliefden naar hun gevoelens, gaf ze enquêteformulieren en evalueerde voor een deel zelfs dagboeken die haar werden toevertrouwd. Op grond daarvan vervaardigde ze een van de meest invoelende studies over het ontstaan van de liefde. Op het moment dat er gevoelens ontkiemen, is het altijd hetzelfde dat de doorslag geeft, constateerde Tennov: degene die verliefd wordt, merkt de interesse van de ander op. 'Ik ben verliefd geworden op Bernard omdat ik dacht dat hij omgekeerd ook van
112
mij zou kunnen houden.' Een zinnetje zoals hier door een zekere Hilary wordt uitgesproken, komt zo, of ongeveer zo, voor in bijna alle gesprekken die Tennov voerde. Er bestaat dus inderdaad een 'universele opwekker van hartstocht', maar die behoort niet tot de gebruikelijke verdachten, zoals mannelijke status of een weelderige boezem. Veeleer ontwaakt de begeerte volgens Tennov 'als we het gevoel hebben dat we zélf begeerd worden'. Voor de ander is het natuurlijk net zo. Hij (of zij) geeft pas het signaal af dat hij (of zij) iets in de ander ziet, als hij (of zij) een dergelijk signaal denkt te ontvangen: de liefde is een vicieuze cirkel. Hartstocht is er niet meteen, die moet groeien - doordat de golven van de gevoelens steeds hoger worden opgezweept. De ander moet weliswaar aan minimale eisen voldoen, maar veel belangrijker dan de vraag in hoeverre hij aan onze idealen beantwoordt, is hoe hij en wij zelf er op dat moment aan toe zijn. Er kan pas een vonk overspringen tussen twee mensen als ze tegelijk uitzenden en ontvangen. Dat doen we niet vaak, want we zijn meestal met iets anders bezig. Daarom vlamt er zo zelden hartstocht op, zelfs als twee mensen in de ogen van buitenstaanders uitstekend bij elkaar passen. Zo gezien is het ook niet vreemd dat de schoonzusters en zwagers in het tweelingenonderzoek van de psycholoog Lykken niet dol enthousiast over elkaar waren: een verstandig man legt het niet aan met de vrouw van zijn broer. Koppelaars zijn overigens allang vertrouwd met de inzichten van de psychologe Tennov: ze plegen beide kandidaten te vertellen dat de ander zich positief over hen heeft uitgelaten. Wie geen zin heeft om zich op die manier te laten lijmen, moet op het toeval vertrouwen. Het gebeurt tenslotte altijd weer dat twee mensen elkaar vinden die tegelijk hun antennes hebben uitgeschoven en in de gedragingen van de ander - al dan niet ten onrechte - een compliment zien. Dan lokt het ene woord het andere uit. 'Het toeval moet een dronken koetsier zijn,' aldus de Weense toneelschrijver Johann Nepomuk Nestroy. 'Hoe het de mensen bij elkaar brengt, het is sterk!' Tegengestelden stoten elkaar af In de roes van de verliefdheid zijn we niet erg kieskeurig. De ander is voor ons precies die geweldige figuur die we in hem willen zien. Als ons toch een eigenschap opvalt die we bij elk ander mens vreselijk zouden vinden - bij hem of haar vinden we die juist fascinerend. Toch is de liefde, anders dan de volksmond zegt, allesbehalve blind. Alleen beslist ze niet in de eerste roes, maar pas later. Niet elke verwachting leidt tot een affaire, en nog minder leidt elke affaire tot een duurzame relatie. Integendeel: een groot deel van de ontmoetingen die in de zevende hemel zijn begonnen, loopt op een teleurstelling uit. Op wie we verliefd worden, hangt in hoge mate van het toeval af. Maar hoe meer we ons aan iemand binden, hoe nauwkeuriger we op hem gaan letten. Zodra ons hart niet meer gaat bonzen als hij binnenkomt, kijken we eens wat preciezer - en merken we dat we het helemaal niet erotisch maar juist opschepperig vinden als hij na het eten aan zijn sigaar zit te sabbelen. Of dat we haar plotselinge driftaanvallen niet meer als een blijk van tomeloze hartstocht beschouwen, maar als iets kinderachtigs. Kunnen we ons echt voorstellen dat we ons verdere leven met deze mens zullen slijten? Eerst brengt het toeval vrouwen en mannen bij elkaar die juist op zoek zijn naar de liefde van hun leven of gewoon naar een avontuurtje. Dan pas volgt de selectie. Sommige relaties houden stand, andere zijn na een nacht voorbij. Sommige mensen hebben geluk, hebben er misschien ook een fijne neus voor, en treffen gauw de ware. Anderen hebben er jaren voor nodig: met vallen en opstaan komen ze erachter wie bij hen past - en hoe ze kunnen voorkomen dat conflicten uit de hand lopen. Achteraf ziet het er natuurlijk allemaal heel anders uit. Naarmate iets ons sterker aangrijpt, kunnen we ons er minder gemakkelijk bij neerleggen dat het puur toeval was. En wat grijpt ons sterker aan dan de liefde? Dus gelooft iedereen op romantische momenten dat zijn geliefde voor hem was voorbestemd. En misschien hebben we werkelijk liefde op het eerste gezicht ervaren. Maar alle dwaalwegen die daarheen hebben geleid, zijn we vergeten.
113
"Als ik een verzinsel ben, dan ben ik toevallig wel het beste verzinsel van de wereld." - Astrid Lindgren
10. Het noodlot tarten? 114
Het Griekse begrip noodlot heeft zijn eigen betekenis gekregen in de Goddelijke voorzienigheid, zoals dat in het Christendom verwoord is. Alles is van te voren bepaald. deze opvatting komen we ook in het marxisme tegen. Het toeval en noodlot gaan hand in hand en blijven ons achtervolgen. Welke houding kunnen we aannemen om het toeval en noodlot te overleven?
Een noodlottig toeval mul 27-30-50;63 ev;
De Bijlmerramp Zondag 4 oktober 1992 werd Nederland getroffen door een vliegtuigongeluk met een noodlottige afloop. Om 18.22 uur die dag stijgt een vrachtvliegtuig van El Al van Schiphol op. Zes minuten later meldt de gezagvoerder aan de verkeersleiding dat een motor aan de rechtervleugel is uitgevallen. Enkele minuten later laat hij weten dat ook de tweede motor aan de rechterzijde het begeeft. De bemanning weet niet dat beide motoren in het IJmeer zijn neergestort en besluit terug te keren naar Schiphol. Dat is, zelfs wanneer zij geweten zou hebben van het verlies van beide rechtermotoren, geen onredelijke beslissing. Bij normale weersomstandigheden kan een Jumbo zelfs in dat geval veilig aan de grond worden gezet. Door onjuiste instructies van de verkeersleiding met betrekking tot de te volgen koers en het uitvallen van het hydraulische besturingssysteem raakt het toestel echter binnen de kortste keren geheel en al stuurloos. Om 18.35 uur, dertien minuten nadat het toestel is opgestegen, stort het neer op de Bijlmerflats Groeneveen en Kruitberg en jaagt het tientallen mensen de dood in. Nederland reageert verbijsterd. Wekenlang is de Bijlmerramp voorpaginanieuws en ge-sprek van de dag. De Bijlmerramp is een schoolvoorbeeld van wat we een noodlottig toeval noemen. Ook al kan de ramp achteraf, op basis van het onderzoeksrapport van de Raad voor de Luchtvaart, worden verklaard als een samenspel van diverse factoren, zoals roestende veiligheidsbouten, een verkeerd geconstrueerde motorbevestiging, haarscheurtjes, metaalmoeheid als gevolg van overbelasting, onduidelijke en gebrekkige procedures, onvolledige onderhoudsinspecties en verkeersleiders die niet goed wisten te reageren op een noodsituatie. Waarom de ramp nu juist op deze plaats en op dit tijdstip plaatsvond, kan door geen enkel onderzoek worden verklaard. 'Dat is’ zo schreef de filosoof Paul Wouters enkele maanden na de Bijlmerramp met recht, 'toeval, onherroepelijk en ondoorgrondelijk toeval. En dat is onverdraaglijk' (Wouters). Enkele dagen na de ramp was Ger Groot in het dagblad Trouw reeds tot een vergelijkbare conclusie gekomen: 'Wij aanvaarden het toeval nu eenmaal niet. Het past niet in het beeld van onze wereld. Letterlijk niet: we hebben er de coördinaten niet voor [...] Er is geen antwoord op de vraag waarom?, omdat we er nu eenmaal niet op gebouwd zijn het toeval te nemen zoals het is. Er is geen reden waarom de mensen in Groeneveen en Kruitberg gestorven zijn. Hun dood was en is nergens goed voor. Zij is de "schuld" van niets of niemand, en dient geen enkele zaak. En daarom is ze onbegrijpelijk en onaanvaardbaar, en is er - zoals El Al in zijn advertentie schreef - geen enkel passend woord. En zijn er tegelijk nooit woorden genoeg, omdat we toch altijd willen begrijpen en duiden. En zo zal, om aan de chaos te ontkomen, zonder einde dezelfde vruchteloze vraag worden gesteld: waarom? (Groot). Wat uit deze aangrijpende woorden spreekt, is het algemeen menselijk verlangen naar een alles omvattend plan, dat een bepaald doel dient en aan de noodlottige toevallig-
115
heden die ons bestaan doortrekken, een betekenis, een zin verleent. En misschien is met dit verlangen de hoop verbonden dat kennis van dat plan de ramp had kunnen voorkomen. Maar tegelijkertijd worden de zojuist geciteerde woorden van Groot gedragen door het tragische besef, dat een dergelijk omvattend plan niet bestaat, en dat het noodlottige toeval ons telkens opnieuw, en zonder einde, met stomheid zal slaan. Wat moeten wij aan met het (nood)lot, het toeval en de tragiek die ons bestaan onophoudelijk bespoken? Alvorens daar een antwoord op te geven, zullen we ons eerst buigen over de vraag wat de genoemde begrippen precies betekenen. Vervolgens wordt een korte schets gegeven van enkele verschillende houdingen die zich in de westerse cultuur ten aanzien van het noodlottige toeval hebben ontwikkeld. Noodlot De Bijlmerramp is een noodlottig toeval met een tragische afloop. Het begrip noodlot heeft zijn wortels in de Griekse en Romeinse literatuur en filosofie. We treffen daarin een aantal begrippen aan, die verschillende aspecten van de noodlotsgedachte tot uitdrukking brengen. - Tot de oudste van deze begrippen behoort het begrip moira, (μοιρα) het toebedeelde lot. Bij Homeros (ca. 800-750 v.C.) duidt dit begrip een geheimzinnige macht aan waaraan soms zelfs de goden onderworpen zijn. Bij zijn tijdgenoot Hesiodos wordt de moira gepersonifieerd in drie schikgodinnen: Klotho, Lachesis en Atropos, die zowel de menselijke als de goddelijke levensdraad respectievelijk spinnen, uitrollen en afbreken. In het Latijn werd het begrip moira ver-
taald met fatum. De begrippen moira en fatum brengen de gedachte tot uitdrukking dat ons lot het resultaat is van een macht die buiten onszelf ligt. Tevens drukken deze begrippen uit dat het ons toebedeelde lot onvermijdelijk is; het noodlot overkomt ons niet alleen buiten onze wil of keuze om, maar onttrekt zich ook (althans grotendeels) aan ons ingrijpen. We kunnen er geen invloed op uitoefenen. In het voorvoegsel 'nood' in het Nederlandse begrip noodlot, een verkorte schrijfwijze van noodzakelijk, komt deze onvermijdelijkheid van het ons overkomende lot eveneens tot uitdrukking. - Komt het begrip moira voornamelijk voor in literaire teksten, in filosofische teksten wordt het noodlot vaak aangeduid met het begrip heimarmenè (ειμαρμενη) en daarbij soms
verbonden met het begrip ananke (ανανκη) blinde causaliteit of noodwendig-
heid. De atomist Demokritos (ca. 460-370 v.C.) en de latere Stoa identificeren op grond daarvan het noodlot causaal-deterministisch met de eeuwige wetten van de kosmos (Kranz). Volgens Demokritos bestaat de wereld uit een oneindig aantal atomen, ondeelbare stofdeeltjes, die te klein zijn om waar te nemen. Deze bewegen zich volgens hem eeuwig en rechtlijnig in de lege ruimte. Als er een voldoende aantal bij elkaar
116
komt, ontstaat er een werveling, waarin ze tegen elkaar schampen of samenklonteren. Deze conglomeraten vormen de zichtbare werkelijkheid. Het atomisme loopt daarmee vooruit op de moderne, natuurwetenschappelijke gestalte van de noodlotsgedachte. Bij de Stoa wordt de blinde noodzakelijkheid waarmee alles in het heelal geschiedt ook wel aangeduid met het begrip pronoia (προνοια), voorzienigheid. Dit begrip wijst vooruit in de tijd; het zal een belangrijke rol gaan spelen in de christelijke religie. - Staat in de begrippen moira en heimarmenè de onafwendbare noodzakelijkheid van hetgeen ons overkomt centraal, de ontwikkeling van het begrip tuchè (τυχη), afkomstig van τυγχανω dat 'treffen' betekent) brengt enkele andere, ten dele tegengestelde connotaties van de noodlotsgedachte aan het licht. Opvallend is echter dat dit begrip de menselijke verantwoordelijkheid niet uitsluit, maar veeleer vooronderstelt: Tuchè is steeds de aanvulling van het menselijk handelen uit een gebied dat hij niet beheersen kan, een aanvulling die noodzakelijk is om zijn prestatie tot haar recht te doen komen. In het begrip tuchè komt echter ook tot uitdrukking dat men nooit op deze ingreep van de goden mag rekenen. Er is altijd een grote mate van onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Tuchè wordt dan vaak vereenzelvigd met wispelturige daimones (δαιμονοσ), persoonlijke geleidegeesten van het soort dat Sokrates in de platoonse dialogen nogal eens plaagt. In de Helleense periode wordt tuchè nog slechts vrijwel uitsluitend gebruikt in de betekenis van het volstrekt onvoorspelbare toeval. Deze betekenis houdt het begrip ook in de Latijnse vertaling fortuna, de wisselvallige macht die over voor- en tegenspoed beslist en die wordt gepersonifieerd in de godin Fortuna. Tragische, christelijke en moderne voorzienigheid Het bovenstaande maakt duidelijk dat het begrip noodlot op twee tegengestelde manieren kan worden uitgelegd. Uitgangspunt van beide interpretaties is weliswaar dat het noodlot een onafwendbaar gebeuren vormt, dat we niet, of slechts zeer ten dele, kunnen ontlopen, maar dit onontkoombare noodlot wordt in het ene geval opgevat als iets dat noodzakelijk is zoals het is, terwijl het in het andere geval wordt begrepen als iets dat toevallig is zoals het is. Het noodlot kan blijkbaar zowel worden opgevat als een noodzakelijke consequentie van een vooraf gegeven plan of wetmatigheid, als worden begrepen als iets dat is maar evengoed anders had kunnen zijn. - Ten aanzien van de eerstgenoemde opvatting van het noodlot als een noodzakelijke consequentie van een vooraf gegeven plan of wetmatigheid ontwikkelen zich in de verder geschiedenis van de westerse cultuur verschillende sacrale en seculiere varianten. In de christelijke traditie, die het joodse religieuze erfgoed ('Jeruzalem') vermengt met de Griekse wijsgerige traditie ('Athene'), komt deze opvatting van het noodlot tot uitdrukking in de leer van de voorzienigheid Gods. Het goddelijke bestuur van de wereld vindt volgens deze opvatting niet zozeer plaats door een gedurig onmiddellijk ingrijpen van God, maar het maakt gebruik van het bestuur van de mens en van in een bepaalde richting werkende natuurkrachten. Niets onttrekt zich aan deze voorzienigheids Gods, zodat er ten aanzien van hem geen toeval bestaat. In deze visie is niet alleen het goede, maar ook het kwade dat geschiedt opgenomen in het plan Gods. Deze opvatting van de voorzienigheid heeft mede geleid tot een leer van de voorbeschikking (predestinatieleer).In bepaalde interpretaties laat de predestinatieleer ruimte voor de menselijke vrijheid om het goede dan wel het kwade te kiezen. Maar in andere gevallen wordt deze leer fatalistisch opgevat, als zou ieder mens in het goddelijk plan voorbestemd zijn tot eeuwig heil of eeuwige verdoemenis. Vooral in de gnostische traditie (denk ook aan de katharen) werd deze voorbeschikking opgevat als een allesbepalende noodlotsmacht, die de moira in herin-
117
nering roept. Ook in de in ons land welbekende calvinistische traditie wordt de voorbeschikking, dat wil zeggen de verkiezing uit genade dan wel reprobatie (verwerping door God) per verschrikkelijk decreet {decretum horribile), in termen van een onveranderbaar noodlot opgevat. Binnen een dergelijk perspectief verschijnt de Bijlmerramp niet als een noodlottig toeval, maar als een gebeurtenis die voorbeschikt is door Gods (voor ons meesttijds ondoorgrondelijke) bestuur. Het
geloof
in
voorbe-
schikking treffen we echter niet alleen aan in de theologie, het kent ook seculiere varianten. Behalve aan het eerder genoemde determinisme van de Griekse atomisten en de Stoa kan daarbij vooral
worden
gedacht
aan het determinisme en mechanicisme in de moderne wetenschappen. De natuurwetenschappelijke variant van de noodlotsgedachte is bijzonder pregnant onder woorden gebracht door de natuurkundige Laplace. Ook in dit deterministische wereldbeeld, dat - zoals blijkt uit recente discussies over de voorbeschikkende werking van ons 'genenpaspoort' - tot op heden doorwerkt, lijkt dus in laatste instantie geen plaats te bestaan voor het toeval. Wat wij toeval (en dat betekent in deze context: onvoorspelbaar) noemen, is niet werkelijk toevallig, maar wordt door ons slechts als zodanig beschouwd omdat we onvoldoende kennis hebben van de complexe ketens van causale relaties. Ook binnen dit perspectief kan de Bijlmerramp niet toevallig worden genoemd, tenzij we daarmee bedoelen dat zij uitsluitend door onze gebrekkige kennis niet was te voorzien. Ook in de maatschappijwetenschappen treffen we varianten aan van het determinisme. Beroemd is het beeld van de 'invisible hand' van de liberale econoom Adam Smith. Volgens Smith zorgt een verborgen hand ervoor dat hetgeen de mensen elk voor hun beperkte doelstellingen ondernemen, zonder dat zij zich dit bewust zijn, bijdraagt tot de harmonie en de welvaart van de samenleving als geheel. De religieuze ondertoon van de genoemde deterministische theorieën is opvallend. Het zijn in feite meer of minder geseculariseerde versies van de theorie van de goddelijke voorzienigheid. Dat geldt mijns inziens ook voor de hegeliaanse geschiedfilosofie. Hegel spreekt daarin van een list van de Rede: de zich in de wereldgeschiedenis ontvouwende Rede bedient zich volgens hem, net zoals God dat doet in de leer van de voorzienigheid, van menselijke plannen die soms in de ogen van de opstellers lijken te mislukken, maar die vanuit het standpunt van de Rede bezien juist de voortgang van de geschiedenis dienen. Ook Marx' opvatting van de onvermijdelijke gang van de geschiedenis in de richting van een klassenloze maatschappij is door marxisten vaak op een teleologische en deterministische wijze uitgelegd.
ons lot: een blind toeval? Tegenover de zojuist besproken varianten van de opvatting van noodlot als een noodzakelijk plan staat de opvatting dat ons lot het resultaat is van (een meer of minder blind) toeval. Deze opvatting stelt dat er gebeurtenissen zijn die niet gedetermineerd en daarom ook niet noodzakelijk zijn. Een vroege versie van deze indeterministische opvatting treffen we aan in de Fysica van Aristoteles (384-322 v.C). Hij merkt daarin op dat waar veel dingen altijd op dezelfde wijze plaatsvinden, sommige gebeurtenissen het resultaat zijn van 'toeval en spontaniteit'. Radicaler is de visie van Epikouros (341-
118
270 v.C). Hij was een aanhanger van het atomisme van Demokritos, maar paste deze leer op een cruciaal punt aan. Epikouros stelt anders dan Demokritos dat de atomen zich niet in alle richtingen bewegen, maar ten gevolge van hun gewicht voortdurend vertikaal naar beneden vallen. Om te kunnen verklaren dat ze elkaar toch kunnen raken, poneert hij dat de atomen op volslagen willekeurige plaatsen en tijdstippen een minimale zijwaartse beweging vertonen die tot botsingen leidt. Ook hier vinden we dus uitgesproken dat sommige gebeurtenissen geen oorzaak hebben, maar spontaan optreden. Met de notie spontaniteit wilde Epikouros ook de menselijke keuzevrijheid, die vooronderstelt wordt in zijn ethiek, veiligstellen. Hij verbindt deze spontaniteit namelijk met de menselijke wilsvrijheid. Dit zou in de westerse wijsbegeerte een belangrijk motief blijven om het indeterminisme te verdedigen. Een treffend voorbeeld daarvan treffen we aan bij de laatmiddeleeuwse filosoof Duns Scotus (1266-1308 n.C). Aan het eind van de dertiende eeuw groeide het bewustzijn dat het determinisme van het Griekse denken onverenigbaar is met het christelijke denken. Het doet immers afbreuk aan Gods vrijheid. Om deze vrijheid te kunnen denken grijpt Duns Scotus terug op het klassieke begrip 'contingentie' (in het Latijn: contingens). Duns Scotus stelt: 'Ik noem niet datgene contingent dat niet of niet altijd noodzakelijk is, maar datgene waarvan het tegengesteld kon zijn gebeurd op exact hetzelfde ogenblik dat het feitelijk gebeurde' . Contingent in deze betekenis is volgens Duns Scotus de vrijheid van Gods wil. Dit impliceert een indeterministische opvatting van de wil. De wil van God is namelijk niet alleen vrij omdat Hij ervoor kan kiezen nu eens dit en dan weer dat te doen, maar ook in de zin dat hij, terwijl hij iets wil, dit tegelijkertijd ook niet had kunnen willen. Zo had hij bijvoorbeeld de wereld ook niet kunnen scheppen. Hiermee voerde Duns Scotus de christelijke gedachte van de schepping uit het niets {creatio ex nihilo) naar zijn uiterste consequentie. het had ook anders kunnen zijn Toeval en contingentie spelen niet alleen in de twintigste-eeuwse fysica een belangrijke rol. Ook in de moderne filosofie ontwikkelde het zich tot een sleutelbegrip. Soms werd daarbij expliciet aangeknoopt bij Duns Scotus' bepaling van het begrip contingentie. Het werd dan echter niet langer uitsluitend verbonden met het vraagstuk van de wil, maar ontwikkelde zich tot een fundamentele ontologische categorie. De kerngedachte wordt dan dat ons leven is zoals het is, maar net zo goed heel anders had kunnen zijn dan het feitelijk is. Ook hier kunnen weer verschillende varianten worden onderscheiden. Montaigne, Dilthey en Nietzsche In
het
voorafgaande
kwam reeds de Helleense opvatting van de tuchè
als
het
volstrekt
onvoorspelbare toeval en het Romeinse geloof in 'Vrouwe Fortuna’. In de moderne tijd wordt deze opvatting van het noodlot overgenomen en verder uitgewerkt.
Een
vroeg
voorbeeld is Montaigne, die in zijn Essais expliciet teruggrijpt op de klassieke opvatting van de rol van het fortuin in ons leven. Vergelijkbare geluiden vernemen we enkele eeuwen later bij de filosofen Dilthey (1833-1911) en Nietzsche (1844-1900). 'Nooit komen we klaar met wat we toeval noemen, dat wat heerlijk of verschrikkelijk is voor ons leven, lijkt altijd door de deur van het toeval binnen te treden' (Dilthey). In de dichterlijke bewoording van Nietzsches Zarathustra, die
119
daarmee alvast een standpunt inneemt tegenover Einstein: 'O, hemel boven mij, o Zuivere! Hoge! Dit is nu uw zuiverheid, dat er geen eeuwige verstandsspinnen en spinnenwebben bestaan: dat gij zijt een dansvloer voor goddelijke toevalligheden, dat gij zijt een godentafel voor goddelijke dobbelstenen en dobbelaars'. Opvallend is dat het contingentiebegrip hier de menselijke vrijheid niet fundeert, maar haar eerder lijkt te ondermijnen. Wie we zijn en wat we worden is volgens genoemde denkers minder het resultaat van onze keuzes dan van een (meer of minder noodlottig) toeval. Kant Verrassend is dat al eerder ook bij de filosoof Kant (1724-1804) opmerkelijke uitspraken over de toevalligheid van het menselijk leven te vinden zijn. Zo merkt Kant op dat niet alleen het bestaan van de dingen op zich in laatste instantie toevallig is, maar ook de specifieke aard van de a-priorische vormen van de zintuiglijkheid en de verstandsbegrippen die de menselijke ervaring bepalen. Hoewel Kant enerzijds beweert dat de logische begrippen volgens welke wij oordelen logisch noodzakelijk en algemeen geldig zijn, voegt hij daar dus aan toe dat deze noodzakelijkheid uiteindelijk toevallig is. Dat besef noemt Kant 'de ware afgrond van de menselijke rede' . Waar in een belangrijk deel van de filosofische traditie het toeval wordt opgevat als mislukte noodzaak, die om die reden door de filosofische beschouwing moet worden geëlimineerd, lijkt bij Kant - met een zekere tegenzin - een omkering plaats te vinden: wat wij noodzaak noemen dient begrepen te worden als het gelukte toeval. Ook de natuurwetten zouden in dit perspectief begrepen kunnen worden als noodzakelijke relaties die in laatste instantie toevallig zijn in de zin dat ze ook anders hadden kunnen zijn dan ze feitelijk zijn. Heidegger Bij Heidegger (1889-1976) vinden we een verdere radicalisering van de opvatting van het noodlottige toeval. In Sein und Zeit stelt hij dat het noodlot de mens niet zozeer overkomt, maar dat het menselijke bestaan (Dasein) in de grond genomen noodlot {Schicksal) is . Kenmerkend voor onze existentie is immers dat we in een bestaan worden geworpen dat we niet zelf kiezen. Plaats en tijd van onze geboorte, ons karakter en onze (genetische) aanleg, het milieu waarin we opgroeien, onze opvatting van de wereld, dit alles is niet, of slechts ten dele, het resultaat van onze keuze, maar eerst en voor alles fundamenteel toeval. Ook een belangrijk deel van wat we daarna op onze levensweg tegenkomen, van het winnende lot uit de loterij tot de onverwachte hersenbloeding of tegenligger op de eigen weghelft, overkomt ons voornamelijk buiten onze intenties en keuzes om. Ook ten aanzien van deze opvatting van het noodlot als toeval dient te worden onderscheiden tussen een meer fatalistische interpretatie en een interpretatie die meer speelruimte toewijst aan het menselijke ingrijpen in het lot. De latere Heidegger, die sterk de nadruk legt op de onvermijdelijkheid van ons (zijns)historische noodlot (Geschick), staat van de genoemde denkers wellicht nog het dichtst bij de fatalistische variant. Hoewel ook Dilthey en Nietzsche onderstrepen dat noodlottig toeval de menselijke vrijheid en autonomie scherp begrenzen, ruimen zij toch ook een belangrijke plaats in voor de menselijke verantwoordelijkheid. In dit verband is het zinvol twee vormen van toeval te onderscheiden . Enerzijds zijn er de noodlottige toevalligheden waaraan wij niets kunnen veranderen. Dat ik in Nederland geboren ben in de tweede helft van de twintigste eeuw als de persoon die ik feitelijk ben, is een toeval dat ik slechts in zijn ondoorgrondelijke raadselachtigheid kan beschouwen, maar waaraan ik niets kan veranderen. Ook het gegeven dat ik sterfelijk ben is een aan het menselijk bestaan inherent 'toeval' dat zich geheel aan mijn macht lijkt te onttrekken. Anderzijds zijn er tal van toevalligheden die de keuze niet uitsluiten, maar die veeleer juist het gevolg zijn van onze keuzes. Dat ik nu deze tekst lees, is toevallig in de zin dat ik ook had kunnen besluiten in plaats daarvan een wandeling te maken of de afwas te doen. Ook in het geval van een ongeneeslijk zieke, die geplaagd wordt door ondraaglijke pijnen en die op grond van ampele overwegingen ervoor kiest zijn leven te beëindigen,
120
is deze keuze contingent of toevallig te noemen in de zin dat zij ook anders had kunnen uitvallen. Een niet onaanzienlijk deel van ons leven staat in het teken van deze door onze keuzes bepaalde toevalligheden. De zojuist onderscheiden vormen van toeval laten zich overigens in de praktijk niet altijd even gemakkelijk scheiden. Zo kan men zich ten aanzien van de Bijlmerramp afvragen of zij toevallig is in de eerste of de tweede betekenis. Enerzijds, zo zou men kunnen argumenteren, is deze ramp mede het resultaat van bepaalde keuzes (bijvoorbeeld ten aanzien van de frequentie van onderhoudsinspecties of van de situering van een groot vliegveld in een dichtbevolkt gebied); anderzijds leert de geschiedenis dat geen enkele vorm van prudentie dergelijke rampen geheel kan voorkomen. Het toeval kan door ons stervelingen nooit volledig worden voorzien. Overzien we de twee besproken fundamentele opvattingen van het onvermijdelijke noodlot - als iets dat noodzakelijk is zoals het is of als iets dat toevallig is zoals het is dan lijken deze op het eerste gezicht onverenigbaar te zijn. Toch laten zich hier tussenvormen onderscheiden. In de eerste plaats wordt ten aanzien van bepaalde gebeurtenissen aangenomen dat ze een samenspel zijn van noodzaak en toeval. Wanneer iemand bijvoorbeeld een genetische aanleg heeft voor een bepaalde vorm van kanker, dan zal die kanker noodzakelijk optreden wanneer het betreffende gen wordt geactiveerd. Maar of dat ook feitelijk gebeurt, is dan vaak weer afhankelijk van toevallige omstandigheden, bijvoorbeeld of de persoon in kwestie wel of niet rookt. Ook de evolutie van het leven wordt doorgaans opgevat als een samenspel van noodzakelijke wetmatigheden en toevallige omstandigheden. De samenhang van noodzaak en toeval kan echter ook nog complexer liggen. Dat is bijvoorbeeld het geval in de chaostheorie die in de afgelopen decennia in de wiskunde en de natuurwetenschappen is ontwikkeld en die ook in tal van andere wetenschappen ingang heeft gevonden.
tragedie en noodlot op gespannen voet Ook het tragische maakt deel uit van het netwerk van begrippen dat met het noodlot is verbonden. De tragische helden in de Griekse tragedies gaan vrijwel zonder uitzondering hun noodlot tegemoet. En dat noodlot lijkt onafwendbaar te zijn. Wanneer het koor in Aischylos' Prometheus geketend de Titaan komt beklagen om zijn gruwelijke lot, merkt deze op dat dit door de drie Zusters-Moiren is voorbeschikt. Zij 'hanteren het roer van de Noodwendigheid''
(Aeschylus, 1987, vers 515).
Die noodwendigheid
(ananke) ligt in zekere zin dichter bij het filosofische determinisme dan bij de christelijke opvatting van een Goddelijk plan. Zo merkt Prometheus op: 'Ja, zelfs Zeus ontkomt aan 't lot niet, dat hem is beschikt' (Aeschylus, 1987, vers 518). Daarbij blijkt er ook zoiets als een tragische voorzienigheid te bestaan. Prometheus weet het koor te vertellen dat 'ooit Zeus zal neerstorten uit zijn heerschappij'. Hij voorziet zelfs dat dit zal gebeuren door 'gedachteloos beraad' en een huwelijk 'dat hem spijten zal'. Ook in de tragedie lijkt dus sprake te zijn van een voorzienigheid. Tragedie en noodlot zijn echter geen synoniemen: tragiek en noodlot kunnen zelfs op gespannen voet met elkaar verkeren. Binnen een strikt fatalistische opvatting van het noodlot bestaat geen tragiek. Wanneer ons leven volledig zou zijn voorbeschikt door de Moira, God, de natuurwetten, de Rede of welke andere instantie dan ook, dan kan een dergelijk leven rampzalig zijn, maar niet tragisch: 'Waar het noodlot, de noodwendigheid, [...] volstrekt is, laat het aan de tragiek geen ruimte meer. De zelfmoord van de zielszieke behoeft niet meer tragisch te zijn: hij weet niet meer wat hij doet, hij is niet meer vrij in zijn beslissing, zijn daad is niet meer gedragen door eigen verantwoordelijkheid. Het tragische wordt beheerst door de spanning tussen vrijheid en noodwendigheid een spanning die ondragelijk kan worden omdat beide, in hun volle tegenstrijdigheid, waar zijn. [...] Zo maken de omstandigheden alleen het mensenlot niet tragisch [...] maar 's mensen aandeel erin, zijn "schuld" eraan, zijn onbedoelde, onvermijdelijke
121
schuld' (Heering). Niet ieder lijden is dus tragisch en niet iedere mislukking leidt tot tragiek. Wie uit vrije wil kwaad doet en lijdt onder de straf die hij daarna krijgt is niet tragisch, evenmin als het onschuldige slachtoffer van een ongeluk of misdaad . Pas wanneer vrijheid en noodzaak op paradoxale wijze samenvallen ontstaat tragiek. De tsunami die in 2005 in Azië tienduizenden slachtoffers eiste, betekende een enorme ramp, maar de gebeurtenis kan niet tragisch worden genoemd omdat zij geen gevolg was van menselijk handelen. De rampspoed die de orkaan Katrina in datzelfde jaar in New Orleans veroorzaakte had wel een tragische dimensie. De orkaan zelf was weliswaar geen gevolg van menselijk ingrijpen, maar de dijkbreuken die optraden waren mede het gevolg van gebrekkig onderhoud. De Bijlmerramp kan eveneens tragisch worden genoemd, omdat ook deze ramp mede het gevolg was van menselijk handelen. Immers, veiligheidsbouten en motorbevestigingen, onderhoudsinspecties en veiligheidsprocedures zijn stuk voor stuk voorbeelden van intentioneel menselijk handelen. Zelf als we erkennen dat geen enkel individu persoonlijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor de Bijlmerramp (vanuit het perspectief van het individu lijkt de techniek eerder een noodlot dat zich autonoom voltrekt), lijkt mij er in dit geval wel sprake te zijn van een collectieve schuld. Deze schuld geldt niet alleen het personeel van de vliegtuigmaatschappij en het vliegveld, en de wetenschappers en technici die de luchtvaart mogelijk maken, maar in feite iedereen die wel eens per vliegtuig reist en daarmee bijdraagt aan het voortbestaan en de verdere ontwikkeling van dit instituut. Dit is een van de redenen waarom de luchtvaart, en de moderne techniek in het algemeen, een tragisch fenomeen kan worden genoemd. Vooral omdat zij, net zoals de Griekse treurspelen, de indruk achterlaat 'dat de mens juist door zijn grootheid valt, in een ondoorgrondelijke noodwendigheid, waarin hij met en ondanks zijn eigen verantwoordelijkheid betrokken is' (Heering).
de broosheid van het geluk Ondanks het feit dat het menselijk bestaan in hoge mate toevallig is en het leven door het toeval wordt bepaald, valt het ons zwaar met deze toevalligheid te leven. Het toeval dat het menselijk leven constitueert, vormt immers steeds ook één der grootste bedreigingen ervan. Dat hangt samen met het feit dat het menselijk leven en het menselijk geluk uiterst broos zijn. Ons geluk kan op vele manieren worden verstoord. En op de zeldzame momenten dat we onbekommerd gelukkig zijn, bekruipt ons vaak al snel het besef van de vergankelijkheid van dit zeldzame geluk. Daar komt nog bij dat de aan het toeval lijdende mens - de homonymie met het medische begrip 'toeval' is niet helemaal toevallig - de draagkracht mist om juist de toevalligheid van zijn leed op zich te nemen. Het leed en de pijn die ons van buiten of van binnen toevallen zijn doorgaans nog minder goed te verdragen dan het leed en de pijn die we aan onszelf te wijten hebben. En meer nog dan aan het leed zelf, lijdt de mens aan de volstrekte zinloosheid ervan, aan het besef dat het geen enkel doel dient. 'De zinloosheid van het lijden, niet het lijden zelf', zegt ook Nietzsche, 'was de vloek die tot op heden op de mensheid rustte'. 'Wij verliezen’ merkt Freud op, 'graag uit het oog dat feitelijk alles aan ons leven toeval is; toeval, dat daarom nog deelt in de wetmatigheid en noodzakelijkheid van de natuur, maar alleen geen relatie heeft met onze eigen wensen en illusies'. (Freud). We denken graag dat wij in de kosmos een speciale plaats innemen, maar in werkelijkheid staan we volstrekt alleen in de onverschillige oneindigheid van het heelal waaruit we toevallig zijn opgerezen. Tegen deze achtergrond verwondert het niet dat de mens van oudsher heeft getracht het noodlottige toeval te beteugelen of het op zijn minst een zin te geven De beteugeling van het noodlot is een van
de belangrijkste functies van de menselijke cultuur.
Iedere cultuur wordt gekenmerkt door praktische en wereldbeschouwelijke strategieën
122
om het noodlottig toeval buiten en in zichzelf te bedwingen. Dit veroordeelt de mens niet alleen tot het bestaan van een nijvere Homo faber, maar maakt hem ook tot het enige dier dat zichzelf temt. Men zou een omvangrijke geschiedenis kunnen schrijven van de westerse cultuur als een niet aflatende strijd tegen het toeval en daarbij de aandacht kunnen richten op de verschillende manieren waarop de kunst, de religie, de filosofie en de moderne wetenschap aan deze strijd hebben bijgedragen. steeds minder wordt aan het toeval overgelaten Hegel heeft opgemerkt dat de filosofische beschouwing geen ander doel dient dan 'de eliminatie van het toeval' (Hegel). Dit geldt niet alleen voor de filosofie maar voor alle wetenschappen. Het toeval is de erfvijand van de wetenschap (Windelband). Wie de
God dobbelt niet geschiedenis van de filosofie en de wetenschappen beschouwt, kan inderdaad niet anders concluderen dan dat de eliminatie van het toeval steeds een belangrijk motief is geweest. Filosofen hebben in hun gerichtheid op het wezenlijke en het noodzakelijke zich steeds geroepen gevoeld het toevallige ontologisch te onteigenen, eschatologisch te negeren, of metafysisch te integreren (Seifen,). En ook wetenschappers hebben zich vaak laten leiden door de vooronderstelling dat - om Einstein nogmaals te citeren God niet dobbelt. Hoewel ook zij zich daarbij bediend hebben van de zojuist genoemde conceptuele strategieën, hebben zij, in het bijzonder in de moderne tijd, vooral succes geboekt met een meer praktische strategie: de daadwerkelijke eliminatie van het noodlottige toeval. Vooral de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap en techniek heeft aan het succes van deze nieuwe strategie bijgedragen. De natuur werd in toenemende mate manipuleerbaar. Ook het lichaam en het handelen van de mens zijn tot object van technische beheersing geworden. De ontwikkeling van wetenschappen als de sociologie, de psychologie en de pedagogiek in de loop van de negentiende eeuw dienen mede in dit licht te worden bezien. Zelfs de twijfel van het natuurwetenschappelijk determinisme aan het eind van de negentiende eeuw kon het geloof in de maakbare samenleving niet stoppen. Steeds minder wordt aan het toeval overgelaten. Dit begint al met de geboorte van onze kinderen. Die geboorte is vaak niet langer geheel toevallig, maar gepland. Prenatale diagnostiek maakt het mogelijk vroegtijdig ernstige afwijkingen en gebreken vast te stellen en zo nodig de zwangerschap af te breken. Naar verwachting zal met de verdere ontwikkeling van de antropogenetica het ingrijpen in de accidentele kenmerken van het individu een nog veel grotere vlucht nemen. Dankzij de statistiek kunnen we gezondheidsrisico’s op rationele wijze afwegen en daar ons beleid op afstemmen. Het toeval blijft ons als een schaduw volgen Als ondanks alle voorzorgsmaatregelen het noodlottig toeval in de vorm van een ziekte of een ongeval toeslaat, stelt de medische wetenschap ons steeds beter in staat dit toeval op adequate wijze te attaqueren. En hoewel de medische wetenschap de dood nog niet heeft bedwongen, wordt wel reeds steeds vaker het tijdstip en de wijze van ons sterven door rationele afwegingen bepaald.
123
Nog is niet alles onder controle, maar het leidt geen twijfel dat de beheersing van het menselijk leven in de toekomst in veel opzichten alleen maar zal toenemen Dat mag onze ogen echter niet sluiten voor de ervaring dat met de technische beheersing ook het ons wedervarende toeval groeit. Het toeval lijkt de beheersing als een schaduw te volgen. Het bestrijden van een ziekte als malaria is wereldwijd een bijzonder succesvolle onderneming geweest, maar heeft juist door dit succes in veel landen onvoorzien en onbedoeld geleid tot een onbeheersbare overbevolking, met als gevolg dat in sommige van die landen meer mensen dan ooit de hongerdood sterven. Ook de ecologische problemen die zich wereldwijd voordoen, van het verdwijnen van tientallen biologische soorten en het dunner worden van de ozonlaag tot aan de grootscheepse vernietiging van de tropische regenwouden, zijn voor een belangrijk deel de onvoorziene en onbedoelde neveneffecten van de moderne techniek (De Mul). Werd dit na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk aan zichtbaar, in het tijdvak van de gaandeweg met elkaar versmeltende informatie- en biotechnologie neemt het spook van de onbeheersbaarheid een steeds angstwekkender gedaante aan. Hoe dieper we ingrijpen in de basismechanismen van de natuur en hoe complexer en reflexiever de systemen die we ontwerpen, des te lastiger wordt het de effecten te voorspellen en te beheersen. Zo worden, om slechts enkele voorbeelden te noemen, financiële en economische markten steeds speculatiever van karakter en daardoor steeds minder voorspelbaar. Biologische en computervirussen banen zich al muterend een weg door de geografische en de virtuele wereld. Terroristische aanslagen in New York, Madrid en Londen leren ons dat de risico's zich niet langer voornamelijk afspelen in de derde wereld en dat geen enkel knooppunt in de mondiale netwerken nog langer veilig is. Het lijdt geen twijfel dat de laatste jaren het inzicht in de onvermijdelijke risico's die verbonden zijn met het leven in een hoogtechnologische cultuur is gegroeid. Onze samenleving wordt in navolging van sociologen als Ulrich Beek en Anthony Giddens steeds vaker aangeduid als een risicomaatschappij. 'De moderne cultuur is een risicocultuur. Maar dat leidt vooralsnog niet tot het afzien van technisch handelen. Integendeel! Er wordt allerwegen opgeroepen nog krachtdadiger in te grijpen om de onbedoelde effecten alsnog in de greep te krijgen. Risk assessment, uncertainty management en crisisinterventie zijn aan de orde van de dag. Het is echter zeer de vraag of de grootscheepse 'homeopatie van de techniek' - het bestrijden van de kwalijke effecten van de moderne techniek met technische middelen en technische rationaliteit - zal werken. Aristoteles wees er al op dat het aantal accidentele oorzaken onbegrensd is en hun optreden - zeker waar het zeldzame gebeurtenissen betreft -onvoorspelbaar. En ook Giddens wijst op de principiële grenzen van de voorspelbaarheid en beheersbaarheid: 'De kolonisatie van de toekomst kan nooit volledig zijn: denkend in termen van risico's is het van vitaal belang om te bepalen in welke mate projecten kunnen
124
afwijken van de verwachte uitkomst. Risk assessment nodigt uit tot precisie en zelfs kwantificering, maar is van nature imperfect' . Ons leven, zo wordt het dreigend samengevat in de titel van een populair boek over 'de nieuwe biologie van machines, sociale systemen en de economische wereld', geraakt steeds meer Out of Control (Kelly). En dat is, zoals we in het vervolg bij herhaling zullen zien, een 'rijke bron' voor menselijke tragiek. De conclusie van dit alles luidt – we zitten vastgekleefd aan het toeval. Nu zijn er verschillende redenen om dat niet uitsluitend te betreuren. We mogen niet vergeten dat ook ons grootste geluk - in de liefde, in de kunst, ja zelfs in de wetenschap - vaak door de deur van het toeval ons leven binnentreedt en dat misschien juist de broosheid van het ons toevallende geluk de intensiteit ervan mede uitmaakt. Dat inzicht draagt veel van de mythen van de oude Grieken. De oude Grieken waren ervan doordrongen dat het broze mensenleven ondanks zijn gevoeligheid voor tegenslag en ongecontroleerde emoties en ondanks zijn innerlijke tegenstrijdigheden - of juist dankzij deze onvolkomenheden - een unieke waarde en eigen charme had, die zelfs niet kon ontgaan aan hen die van grote hoogte op ons neerzien' (Donselaar) . Bovendien leerde de voorafgaande analyse dat het toeval de mens niet alleen overkomt, maar dat de mens zelf wezenlijk tijd en toeval is. Eliminatie van het toeval dat de mens is -
door genetische manipulatie, volmaakte disciplinering, perfecte voorspelling of an-
derszins - zou niets minder betekenen dan de eliminatie van de menselijkheid van de mens. Dit erkennen impliceert niet een pleidooi voor berusting of gelatenheid. Vanwege ons onvermogen het toeval dat wij zijn en dat ons wedervaart ten volle te dragen, zullen we ons slechts bij hoge uitzondering kunnen onttrekken aan de fundamentele behoefte het lot in eigen hand te nemen. Wél kunnen we er naar streven het toeval van en in ons leven niet te verloochenen. Aan dat toeval te herinneren is een van de taken van de literatuur en de filosofie. Maar het uiteindelijke antwoord op dit toeval kan slechts gelegen zijn in het leven dat wij leven, in de affirmatie van zijn ondoorgrondelijke toevalligheid. De toevalligheid van het bestaan op ons te nemen en de tragiek die daarmee verbonden is niet te ontkennen, behoort tot de belangrijkste opgaven van de (post)moderne mens.
houdingen ten aanzien van het noodlot Iedere cultuur ontwikkelt zowel op praktisch niveau (met betrekking tot het beheer van de natuur en de regulatie van het onderlinge verkeer) als op wereldbeschouwelijk niveau (in kunst, religie en filosofie) gericht is op het bedwingen van het noodlot. Iedere cultuur ontwikkelt specifieke strategieën om met het noodlottige toeval te kunnen leven. Mensen worden tot een dergelijke domesticatie gedwongen omdat hun geluk zonder uitzondering bijzonder broos is. Het menselijk geluk is in meerdere opzichten afhankelijk van tuchè, van het oncontroleerbare toeval . Dat is niet alleen zo omdat we ons vaak laten leiden door redeloze en ongecontroleerde passies, maar vooral ook omdat het menselijk geluk afhankelijk is van tal van contingente - en soms kwalitatief incommensurabele - zaken die gemakkelijk verloren kunnen gaan, zoals geliefden, voedsel en gezondheid. Men hoeft geen doorgewinterde pessimist te zijn om vast te stellen dat 'Vrouwe Fortuna' veel ongeluk voor ons in petto heeft. Zelfs - of misschien wel juist - het hoogste geluk kan eenvoudig verkeren in zijn tegendeel: gezondheid kan op een onvoorspelbare manier omslaan in ziekte, liefde in haat, vrede in oorlog, overvloed in schaarste. En het trieste is bovendien dat we ons vaak pas van ons zeldzame geluk bewust worden op het moment dat het ongeluk toeslaat. De gezondheid wordt immers pas gewaardeerd nadat de ziekte heeft toegeslagen, de ongecompliceerde liefde op het moment dat de wolken zich boven de geliefden samentrekken, de vrede na het uitbreken van de oorlog. Maar ook in onze meest gelukkige momenten is er vaak het geluksondermijnende besef van de broosheid en vergankelijkheid ervan.
125
Een van de belangrijkste functies van de cultuur is daarom technieken te ontwikkelen om met de angst voor het alomtegenwoordige noodlottige toeval te kunnen leven. De vier houdingen die zich in onze cultuur hebben ontwikkeld, tonen ons vier verschillende manieren om het noodlot te domesticeren. tragische houding: als een held het lot op je schouders nemen In de tragische houding ten opzichte van het noodlot wordt geprobeerd (de verscheurende angst voor) het noodlot te temmen door het lot op heroïsche wijze op de schouders te nemen. Oidipous, het prototype van de tragische held, probeert zijn lot leefbaar te maken door zichzelf, in weerwil van de vloek die op zijn geslacht rust, volledig verantwoordelijk te stellen voor het doden van zijn vader. Meer recent vinden we in Nietzsche een vurig verdediger van deze heroïsche houding: 'Mijn omschrijving van grootheid bij de mens is amor fati (liefde voor het lot) dat iemand nooit iets anders wil hebben, niet naar voren niet naar achter, nooit in alle eeuwigheid. Wat noodzakelijk is, niet enkel verdragen, nog minder het verdoezelen - elke vorm van idealisme is leugenachtigheid tegen de achtergrond van het noodzakelijke -, nee, ervan houden...' . De tragedie van Oidipous en ook het tragische levenseinde van Nietzsche maken echter duidelijk dat een dergelijke heroïsche acceptatie een zware prijs vraagt. Oidipous steekt zich in wanhoop de ogen uit en Nietzsche verzinkt in waanzin. Ook veel andere tragische helden - Shakespeare's Koning Lear is een ander klassiek voorbeeld - eindigen hun leven in wanhoop of waanzin. De klassieke tragedies tonen ons dat zelfs de meest hoogstaande helden niet, of ten minste niet voortdurend, in staat zijn het lot op de schouders te nemen zonder onder deze last te bezwijken. socratische houding: beheersing van het contingente
Het hoeft daarom niet te verwonderen dat de tragische houding reeds in de klassieke periode van de Griekse cultuur vervangen werd door een fundamenteel andere houding. Plato De socratische mens, zoals die ons door Plato als ideaal wordt voorgehouden, zo schrijft Nietzsche in De geboorte van de tragedie, laat de tragische levenshouding achter zich, omdat hij 'gelooft in een correctie van de wereld door het weten, in een door de wetenschap gestuurd leven'. Plato probeert de mens een weg te wijzen uit de wisselvalligheid en tegenstrijdigheid van de alledaagse wereld. Hij was, zo stelt Nussbaum, in feite op zoek naar 'goedheid zonder broosheid'. Hij tracht het lot te beheersen door het op een streng rationele wijze te benaderen. Tuchè dient te worden bedwon-
126
gen door
techne (τεχνή)). Het laatstgenoemde begrip loopt vooruit op ons woord
'techniek’ maar het is breder. Het kan ook vertaald worden met termen als 'handvaardigheid’, 'praktische kennis' en 'kunst’ Het wordt gebruikt voor uiteenlopende vaardigheden als paardrijkunst, huizenbouw, toneelspelen, geneeskunde, meteorologie en wiskunde. Het begrip technè wordt in Plato's tijd zelfs vaak als synoniem gebruikt voor epistèmè, kennis zonder meer. Aristoteles Bij Aristoteles, die zelf een medische achtergrond bezat, is deze praktische gerichtheid nog sterker. Aristoteles legt ook uit waaraan technai moeten voldoen om hun functie te vervullen. Ze dienen universeel toepasbaar te zijn, men moet ze kunnen overdragen op anderen, ze moeten ons handelen precisie (akribeia) verschaffen en gebaseerd zijn op verklaring. Met deze praktische benadering lopen Plato en Aristoteles vooruit op de strategie die in de moderne tijd is ontwikkeld. In de twee tussenliggende millennia treedt echter een levensbeschouwing op de voorgrond, waarin het noodlot op een fundamenteel andere wijze wordt benaderd. Christelijke houding: deemoedige aanvaarding van het lot als Gods plan Net als Plato zet ook deze christelijke houding tegenover het noodlot zich af tegen de tragische houding. De christelijke houding is echter anders dan de platoonse. Ze is niet zozeer gericht op de beheersing van het contingente noodlot, maar dient veeleer opgevat te worden als een ontkenning van het bestaan ervan, of ten minste van het contingente karakter ervan. De (dominante versie van de) christelijke leer van de voorzienigheid geeft geen enkele ruimte
aan
het toeval. Alle gebeurtenissen, ook die welke op het eerste gezicht het resultaat van een noodlottig toeval lijken te zijn, dienen in het door God voorziene plan een doel en krijgen daardoor zin. Deze gedachte vergroot de draagkracht van de gelovige, zeker wanneer er als troost eeuwig heil in het vooruitzicht wordt gesteld. Anders dan de platoonse strategie om het noodlot naar eigen hand te zetten, blijft de christelijke houding echter verwant aan de tragische in de zin dat ook zij gericht is op een acceptatie van het noodlot, zij het dat het hier niet zozeer om een heroïsche, als wel een deemoedige acceptatie gaat. Het behoeft geen betoog dat ook deze christelijke strategie, hoewel zij wellicht meer troost biedt dan de tragische levenshouding, veel van de lijdende mens vraagt.
Zeker
wanneer
een
pre-
destinatieleer wordt aangehangen, waarin rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat sommigen veroordeeld zijn tot eeuwige verdoemenis. De leer van de voorzienigheid biedt de mens bovendien slechts troost zolang er geen alternatieven voorhanden zijn en zij de enige remedie is tegen het noodlottig toeval. En in de lange periode van de Middeleeuwen was er tegen de overmacht van het noodlot - we hoeven maar te denken aan de massale sterfte als gevolg van hongersnoden, epidemieën en geweld - simpelweg geen andere remedie voorhanden dan een zekere berusting. Pas met de opkomst van de moderne natuurwetenschappen, en in het voetspoor daarvan de moderne techniek, werden er instrumenten ontwikkeld die de mens in staat stelden niet langer te berusten in de onvermijdelijkheid van het noodlottige toeval.
127
moderne houding: actieve beheersing van het lot Met de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap en techniek en de daarmee gepaard gaande 'mechanisering van het wereldbeeld' (Dijksterhuis,) ontstaat de moderne houding ten opzichte van het noodlot. Deze houding onderscheidt zich fundamenteel van de tragische en christelijke doordat zij geen acceptatie van het noodlot voorstaat, maar zich er juist krachtig tegen teweer stelt. De moderne mens streeft naar een actieve beheersing van het lot. De moderne techniek biedt daartoe ongekende mogelijkheden. Wie de universele wetten die het heelal besturen op het spoor komt, is niet alleen in staat gebeurtenissen uit het verleden te verklaren en toekomstige gebeurtenissen te voorspellen, maar kan deze gebeurtenissen ook beheersen. Voorheen ongeneeslijke ziekten kunnen worden genezen, de groei van gewassen kan worden beïnvloed en de onmetelijke krachten van de natuur kunnen worden aangewend ter bevrediging van behoeften - mogelijkheden waarvan Prometheus nog niet eens kon dromen. Het noodlot wordt vervangen door het idee van de maakbaarheid van het lot. Zoals reeds opgemerkt lijkt de moderne houding tegenover het lot over de Middeleeuwen heen terug te grijpen op de platoonse strategie ten aanzien van het lot, die eveneens gericht is op rationele beheersing. Toch vormt de moderne houding in zekere zin ook een continuering van de christelijke traditie. Het christelijke idee dat de wereldgeschiedenis zich volgens een alomvattend plan afspeelt, werd in de moderne tijd overgenomen, zij het dat de rol van de Grote Bestuurder in toenemende mate werd overgenomen door de mens. Waar God zichzelf verbergt (Deus absconditus), zich terugtrekt uit het bestuur van de wereld (Deus emeritus), of door de mens wordt doodverklaard (Nietzsche), daar wordt de laatste als het ware gedwongen de rol van God over te nemen. De dood van God nodigt de mens uit het lot in eigen handen te nemen. Zoals God de natuurkrachten schiep in dienst van zijn voorziene heilsplan, zo moet de moderne mens deze krachten aanwenden om zijn eigen heilsplan te voltrekken. Wereldbeschouwingen van diverse (idealistische, positivistische, sciëntistische, marxistische en recent zelf ecologische) snit hebben zich vol overgave op dit nobele doel gestort. En het moet gezegd: het maakbaarheidsgeloof heeft de wereld de afgelopen twee eeuwen niet onberoerd gelaten. Het lot werd even vrijmoedig als krachtdadig in eigen hand genomen.
steeds grotere beheersing van het noodlot Wanneer we de zojuist besproken houdingen ten opzichte van het noodlot overzien, dan lijkt er inderdaad sprake te zijn van een steeds grotere beheersing van het noodlottige toeval. Volgens Nietzsche is met de toename van de beheersing van de contingentie de angst voor het toeval in gelijke mate afgenomen: 'De gehele geschiedenis van de cultuur laat een afname zien van angst voor het toeval, voor het ongewisse, voor het plotselinge. Cultuur, dat betekent leren berekenen, causaal leren denken, leren voorzien, aan noodzakelijkheden leren geloven. Met de groei van de cultuur wordt die andere primitieve vorm van onderwerping aan het kwaad (religie of moraal genoemd), de "rechtvaardiging van het kwaad" overbodig. Tegenwoordig trekt de mens ten strijde tegen het "kwaad" - hij schaft het zelfs af' . De ironie die uit Nietzsches woorden spreekt, is, sinds ze werden geschreven, alleen maar gegroeid. Wanneer we de technologische ontwikkeling van de afgelopen eeuw in ogenschouw nemen, dan behoeft deze ironie niet te verbazen. Hoewel de technologische beheersing van de natuur vooral in de twintigste eeuw indrukwekkende successen heeft geboekt, is ook overduidelijk gebleken dat het 'kwaad' van het toeval zich minder eenvoudig laat afschaffen dan lange tijd werd gedacht. De plaats van God innemen bleek minder eenvoudig dan gehoopt. Net als de voorafgaande houdingen ten opzichte van het noodlot bleek ook de moderne houding zijn keerzijde te hebben. Al snel bleek dat de totale beheersing van het noodlot een gevaarlijke illusie was. Als we alleen al de ecologische rampen uit de vorige eeuw voor ogen nemen, dan worden we doordrongen van de even onvoorziene als ongewenste consequenties van ons technische ingrijpen in de natuur. Ook de ontzaglijke mislukking van de fascistische en
128
communistische maatschappijexperimenten, die miljoenen slachtoffers hebben opgeeist, heeft ons de grenzen van de politieke maakbaarheid krachtig ingeprent. het noodlot via de achterdeur terug Planning, zo hebben we met schade en schande geleerd, komt vaak neer op 'de voortzetting van de chaos met andere middelen' (Marquard). Het door het christendom afgeschafte noodlot lijkt langs de achterdeur weer te zijn teruggekeerd in de wereldgeschiedenis, In de ironische formulering van Marquard: 'In de moderne situatie, na het einde van God die zelf het einde van het noodlot was, gaat de officiële defatalisering van de wereld hand in hand met de officieuze refatalisering van de wereld. Anders gezegd: in de moderne tijd is de almachtige God Zijn macht ontnomen; het resultaat hiervan is niet alleen de officiële triomf der menselijke vrijheid, maar ook de officieuze terugkeer van het noodlot' . Deze officieuze terugkeer komt ook tot uitdrukking in de nadruk die het contingente noodlot in de hedendaagse filosofie heeft gekregen. In het voorafgaande werd reeds gewezen op de traditie waarin Montaigne, Kant, Dilthey en Nietzsche en Heidegger staan. Ook in het werk van hedendaagse filosofen als Derrida, Rorty, Nussbaum en Marquard wordt het contingente karakter van ons bestaan op fundamentele wijze onderstreept. Hoewel dergelijke geluiden niet representatief kunnen heten voor onze cultuur in het algemeen, kan toch worden gesteld dat de mythe van de maakbaarheid aan overtuigingskracht verliest en in toenemende mate met scepsis en cynisme wordt bejegend. Zelfs de overheid, lange tijd een bolwerk van vooruitgangsgeloof, is in de afgelopen decennia - tot vreugde van de liberalen die nog in Adam (Smith) geloven en tot verdriet van de weinige overgebleven socialisten - 'teruggetreden' en laat steeds meer zaken over aan het maatschappelijk krachtenspel en de 'vrije markt'.
Het lijkt dat onze cultuur zich opmaakt om afscheid te nemen van een problematische houding ten opzichte van het noodlottige toeval. Tegelijkertijd wordt er - op theoretisch, politiek, technisch, religieus en esthetisch vlak - geëxperimenteerd met alternatieve benaderingen van het toeval. Aangezien we ons momenteel nog midden in de overgangsfase bevinden tussen het moderne beheersingsgeloof en deze postmoderne alternatieven, kunnen we daarover nog weinig stellige uitspraken doen. Tegen de achtergrond van de geschetste geschiedenis van de domesticatie van het noodlot, laten zich wel een aantal hypothesen formuleren. - In de eerste plaats is het aannemelijk dat deze postmoderne houding ten opzichte van het noodlot, gezien de fundamentele eindigheid van de menselijke ervaring, in veel opzichten afhankelijk zal blijven van de eerdere houdingen die zich in de loop van de Europese geschiedenis hebben ontwikkeld. Ook de eerder besproken houdingen steunen telkens op eerder ontwikkelde technieken. Verwacht mag worden dat het opnieuw eerder zal gaan om een transformatie van voorafgaande houdingen dan om de ontwikkeling van een volstrekt nieuwe of andere houding. Een door conservatieven voorgestane terugkeer naar een eerder ontwikkelde houding lijkt echter geen reële optie. Laat ik het bovenstaande verduidelijken aan de hand van de tragische levenshouding. - In het voorafgaande hebben we gezien dat onze houding ten aanzien van de techniek niet gespeend is van tragiek. Wij zijn verantwoordelijk voor ontwikkelingen die we vanwege onze eindigheid niet, of niet volledig in de hand hebben en ook niet in de hand kunnen houden. Ofschoon het moderne maakbaarheidsgeloof hardnekkig is, groeit er bij velen het besef van de tragische dimensie van het bestaan. Nussbaum pleit op het gebied van de ethiek voor een hernieuwde ontvankelijkheid voor de tragische dimensie van ons bestaan. Ook in ons land vinden dergelijke discussies plaats. Zo zwengelde Gerard de Vries in de jaren negentig in zijn pamflet Gerede twijfel. Over de rol van de medische ethiek in Nederland een discussie aan over de medische ethiek, omdat deze volgens hem te zeer gericht is op een rationele beheersing van het lot en te weinig oog heeft voor het tragische karakter van de medische technologie (De Vries). In een interview verwoordde hij zijn inzet als volgt: 'Gewezen wordt op de noodzaak in het debat andersoortige
129
geluiden te laten horen dan die welke alleen binnen het strakke schema van conflicterende belangen, rechten, plichten of voorkeuren passen. Mijn betoog gaat kort in op de vraag hoe het tragische karakter van de problemen waarvoor mensen kunnen komen te staan tot uitdrukking kan worden gebracht' (De Vries). - Het zou een illusie zijn te menen dat we zouden kunnen terugkeren naar het tragische wereldbeeld van de Grieken. Sommige critici van de moderne beheersingsdwang, zoals Nietzsche en Heidegger, lijken soms gedreven te worden door een zekere nostalgie naar dat wereldbeeld. De heroïsche houding, die voor de Grieken al welhaast een onmenselijke opgave was, is dat echter zeker voor de moderne mens, die de keuze heeft om technologisch in te grijpen op gebieden die voor de Grieken nog volledig beheerst werden door het noodlot. Nietzsches waanzin zou in deze context opgevat kunnen worden als een symbool voor de onmogelijkheid voor de moderne mens opnieuw een tragische levenshouding in de klassieke betekenis van het woord in te nemen. Een dergelijke houding - en dat is ook de mening van Nietzsche zelf - lijkt uitsluitend toe te komen aan een Übermensch. En Nietzsche laat er in Aldus sprak Zarathoestra en elders geen twijfel over bestaan dat deze rol slechts voor weinig mensen is weggelegd. Ook Heidegger verdedigde de heroïsche houding ten aanzien van het lot in de jaren dertig in zijn colleges. In het latere werk kiest hij voor de veel passievere houding van gelatenheid, die eerder herinnert aan de deemoedige acceptatie in het christendom. Hoe onze houding ook zal uitvallen, het opgeven van de moderne illusie van de volledige maakbaarheid van het lot zal ongetwijfeld niet zonder pijn verlopen. Misschien kunnen we echter ook troost putten uit feit dat het toeval niet alleen ons ongeluk, maar ook ons geluk uitmaakt . Ons leven zal veel van zijn aantrekkelijkheid verliezen als het toeval eraan zou ontbreken. Dat neemt niet weg dat ook noodlottig toeval ons levenonvermijdelijk zal blijven kruisen en ons, zoals in het geval van de Bijlmerramp, met verbijstering en stomheid zal blijven slaan.
toeval of noodlot? het geheim achter de dingen
130