c~
-11 L0093 Woningstichting SWZ t.a.v. het bestuur Postbus 40040 8004 DA ZWOLLE
CENTRAAL FONDS
VOLKSHUISVESTING
Huizerstraatweg 117-A Postbus 5075 1410AB Naarden Telefoon 035 - 6954070 Telefax 035 - 69 54080 Internet http://www.cfv.nl e-mail
[email protected]
Ons kenmerk FJ/NS/ll.0567 Onderwerp Aanbieding Corporatie in Perspectief 2011
Naarden, 25 november 2011
Geacht bestuur, Hierbij ontvangt u de definitieve versie van de bedrijfsvergelijking Corporatie in Perspectief. De bedrijfsvergelijking is in drie delen gepresenteerd. Het eerste deel is de blauwe samenvatting. Dit deel geeft in één oogopslag een overzicht waar de corporatie staat als het gaat om thema's als verhuurprestaties, kwaliteit van het bezit, de productie-inspanning en de bedrijfsvoering. Deze samenvatting wordt afgesloten met de financiële positie en het financiële perspectief. Het tweede groene deel van de Corporatie in Perspectief bestaat uit een meer uitgebreide rapportage van de cijfers ten behoeve van analysedoeleinden. De gegevens over verslagjaar 2010 zijn daarbij zoveel mogelijk in een historische (2007-2009) of prospectieve (2011-2015) context geplaatst. In dit analysedeel is gestreefd naar een toegankelijke presentatie van de cijfers door deze deels ook in grafieken en quintielscores te presenteren. Het derde rode deel bestaat uit een toelichting op de tabellen en grafieken in de verschillende hoofdstukken. Op 28 november wordt de bedrijfsvergelijking Corporatie in Perspectief openbaar gemaakt via de website van het Fonds. Met vriendelïke groet, Centra on Volkshuisvesting
n
INGESTELD BIJ BESLUIT CENTRALE FONDS VOOR DE VOLKSHUISVESTING (STAATSBLAD 1988, 483).
ING Bank 69 7643689 K.v.K.32163534
Samenvatting CFV 2011
Corporatie in Perspectief L0093 Woningstichting SWZ Zwolle
Samenvatting Corporatie in Perspectief Ter introductie
In Corporatie in Perspectief is te zien hoe de volkshuisvestelijke en financiële kengetallen van een corporatie zich verhouden tot die van collega-corporaties. Met Corporatie in Perspectief komt het Centraal Fonds Volkshuisvesting tegemoet aan de vraag van corporaties om het eigen functioneren in een breder kader te plaatsen. Tevens voorziet deze bedrijfsvergelijking in de behoefte van diverse stakeholders om inzicht te krijgen in prestaties en bedrijfsvoering van de corporaties. De rapportages van alle corporaties worden op de website van het Fonds gepubliceerd (www.cfv.nl). Voorafgaand daaraan is er een concept versie van de Corporatie in perspectief voorgelegd aan alle individuele corporaties (‘hoor en wederhoor’ procedure). De gegevens in deze Corporatie in Perspectief zijn gebaseerd op binnen het Fonds gecontroleerde data van alle 400 corporaties over begrotingsjaar 2011 met prognoses voor de periode tot 2015 en over verslagjaar 2010. Bij de vergelijkingen wordt gebruik gemaakt van de referentiegroepen. Een referentiegroep is opgebouwd uit het gemiddelde van een groep corporaties die qua kenmerken een vergelijkbare achtergrond heeft. De referentiegroepen en de indeling daarvan worden jaarlijks herijkt op basis van de feitelijke ontwikkelingen bij de afzonderlijke corporaties over de afgelopen vier jaar. In de rapportage worden de cijfers, waar mogelijk, ook nog in een regionaal en vrijwel altijd in een landelijk perspectief geplaatst. Met deze benadering wordt nagestreefd dat er een zo helder mogelijk beeld over de prestaties en de financiële positie van de corporatie ontstaat. Behoudens de financiële beoordeling door het Fonds, zullen in deze rapportage geen normen worden gehanteerd. Uit het materiaal kan niet rechtstreeks worden afgeleid of de corporatie het ‘goed’ of ‘slecht’ doet. Deze bedrijfsvergelijking beoogt voor oo de corporatie co po at e en e haar aa stakeholders sta e o de s wel e een ee belangrijk be a g j hulpmiddel u p dde te zijn j bij b j het et beantwoorden van vragen over het functioneren van de corporatie. De bedrijfsvergelijking is in drie delen gepresenteerd. Het eerste deel is de blauwe samenvatting. Dit deel geeft in één oogopslag een overzicht waar de corporatie staat als het gaat om thema’s als verhuurprestaties, kwaliteit van het bezit, de productie-inspanning en uiteraard de bedrijfsvoering. Deze samenvatting wordt afgesloten met de financiële positie en het financiële perspectief. Daarbij zijn de door de corporatie opgegeven cijfers bewerkt aan de hand van de methodiek voor de beoordeling van de financiële positie van corporaties door het Fonds. Het tweede groene deel van Corporatie in Perspectief bestaat uit een meer uitgebreide rapportage van de cijfers ten behoeve van analysedoeleinden. Deze gegevens over verslagjaar 2010 zijn daarbij zoveel mogelijk in een historische (2007-2009) of prospectieve (2011-2015) context geplaatst. In dit analysedeel is gestreefd naar een toegankelijke presentatie van de cijfers door deze informatie uit de tabellen deels ook in grafieken en quintielscores te presenteren. Het derde rode deel bestaat uit een toelichting op de tabellen en grafieken in de verschillende hoofdstukken. Deze toelichting kan nuttig zijn bij de interpretatie van het cijfermateriaal van de corporatie.
3
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
Corporatie Regio Referentie Landelijk
Verhuur Mutatiegraad (in % van het aantal woongelegenheden 2010)
9,5 8,5 8,1 0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
Leegstand als gevolg van marktomstandigheden (langer dan 3 maanden in % woongelegenheden 2010) 0,0 0,7 0,6 0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
Gemiddelde huurprijs (in € per maand per woongelegenheid in 2010) 401 412 421 150
200
250
300
350
400
450
500
Benutting potentiële huurprijsruimte (h (huurprijs in % van maximaall toegestane h huur 2010)) 70,9 72,5 72,0 50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
Toewijzingen binnen inkomensgrenzen uit de Wht. (in % totale toewijzingen 2007-2010) 82,8 74,6 72,3 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Qua inkomensgrenzen passende toewijzingen (in % totale toewijzingen 2007-2010) 96,7 90,9 89,0 50
4
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
Corporatie Regio Referentie Landelijk
Kwaliteit Prijs-/kwaliteitsverhouding (gemiddelde prijs per WWS punt huurwoningen in € in 2010) 3,20 3,28 3,22 2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
4,50
Toegankelijke woningen (nultreden woningen) (in % woongelegenheden 2010) 30,0 28,0 29,0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Mutaties in de portefeuille Realisatie bijdrage aan voorzien in woningbehoefte (saldo (nieuwbouw huur + koop - sloop) in % bezit 2008-2010) 1,9 0,8 0,6 0,9 0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
5,0
Prognose bijdrage aan voorzien in woningbehoefte (saldo (nieuwbouw huur + koop - sloop) in % bezit 2011-2015) 1,4 1,4 1,0 1,2 0,0
0,2
0,4
0,6
0,8
1,0
1,2
1,4
1,6
5
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
Corporatie Regio Referentie Landelijk
Mutaties in de portefeuille (vervolg) Realisatie-index nieuwbouw
0,58 0,60 0,0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1,0
Realisatie-index sloop 0,11 0,45 0,0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1,0
Realisatie-index verkoop 0,76 0,66 0,0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1,0
Prognose productie in zwakke wijken (productieinspanning 2011 - 2015 in % bezit in zwakke wijken) 29,0 34,3 26,3 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Uitgaven leefbaarheid (in € per woongelegenheid 2010) 254,7 146,1 120,3 0
50
100
150
200
250
Realisatie jaarlijkse vernieuwingsinspanning (jaargemiddelde nieuwbouwhuur + sloop in % bezit 2008-2010) 2,5 2,0 1,7 1,6 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Prognose jaarlijkse vernieuwingsinspanning (jaargemiddelde nieuwbouwhuur + sloop in % bezit 2011-2015) 2,6 2,1 1,8 1,8 0
6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
Corporatie Regio Referentie Landelijk
Bedrijfsvoering Netto bedrijfslasten exclusief leefbaarheidsuitgaven (x € 1 per VHE in 2010) 1.212 1.313 1.257 0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
1.600
1.800
2.000
Ontwikkeling netto bedrijfslasten inclusief leefbaarheidsuitgaven (toename 2007-2010 in %) -8,3 10,1 8,4 -10
-5
0
5
10
15
Netto kasstroom * (x € 1 per VHE in 2010) 1.217 936 1.019 0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
B t stichtingskosten Bruto ti hti k t nieuwbouw i b huur h (x € 1 per VHE in 2010) 167.711 194.805 182.421 100.000
110.000
120.000
130.000
140.000
150.000
160.000
170.000
180.000
190.000
200.000
Uitgave per renovatie/verbetering (x € 1 per gerenoveerde/verbeterde woning in 2010) 6.499 16.232 10.576 0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
30.000
35.000
40.000
45.000
50.000
Netto verkoopresultaat nieuwbouw koopwoningen (x € 1 per verkochte woning in 2010) 4.988217-6.000
-5.000
-4.000
-3.000
-2.000
-1.000
0
Rentedekkingsgraad (kengetal 2010) 2,0 1,8 1,8 0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
5,0
*Netto kasstroom, gecorrigeerd voor ontvangen en uitgegeven rente, overheidsbijdragen, vennootschapsbelasting en heffing bijzondere projectsteun
7
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
Corporatie Regio Referentie Landelijk
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie Bedrijfswaarde (opgave corporatie 2010 in € 1 per VHE)
59.554 47.586 0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde (in € 1 per VHE in 2010) 34.279 40.171 20.000
25.000
30.000
35.000
40.000
45.000
50.000
55.000
60.000
Huur/WOZ-waarde huurwoningen (kengetal 2010) 3,3 3,3 3,2 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
WOZ-waarde/volkshuisvestelijke exploitatiewaarde woongelegenheden (k (kengetal l 2010)) 4,5 4,4 3,9 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Waarde grondposities (per VHE x € 1) 238 1038 843 0
200
400
600
800
1.000
1.200
Rentelasten (gemiddelde rentelasten in % 2010) 4,12 4,40 4,32 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Schuldverdienratio (langlopende leningen / netto kasstroom) (kengetal 2010) 26,1 31,9 31,8 0
5
10
15
20
25
30
35
Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde / rentabiliteitswaarde leningen (kengetal 2010) 1,1 1,3 1,3 0,0
8
0,2
0,4
0,6
0,8
1,0
1,2
1,4
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
Corporatie Regio Referentie Landelijk
Financiële positie en perspectief Volkshuisvestelijk vermogen 2010 (in % van het balanstotaal 2010) 16,4 23,9 27,2 0
5
10
15
20
25
30
Volkshuisvestelijk vermogen 2015 (in % van het balanstotaal 2015) 23,5 24,3 25,8 22
23
23
24
24
25
25
26
26
Totaal risico solvabiliteitsbeoordeling 2010 (plus Vpb-beklemming) (in % van het balanstotaal 2010) 13,2 12,6 12,5 0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
T t l risico Totaal i i continuiteitsbeoordeling ti it it b d li 2011-2015 (in % van het balanstotaal 2015) 13,7 13,9 13,2 0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
9
L0093 Woningstichting SWZ
10
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Dit is een uitgave van Centraal Fonds Volkshuisvesting Samenstelling en eindredactie Centraal Fonds Volkshuisvesting
Centraal Fonds Volkshuisvesting Huizerstraatweg 117a Postbus 5075 1410 AB Naarden T 035 695 40 70 F 035 695 40 80 E
[email protected] www.cfv.nl
Corporatie in Perspectief 2011 is een rapportage van het Centraal Fonds Volkshuisvesting en bestaat uit de volgende onderdelen: • Samenvatting • Analyse • Toelichting De Samenvatting is bestemd voor het bestuur en de Raad van Commissarissen. In één oogopslag wordt een overzicht gegeven van de positie van de corporatie voor thema’s als verhuurprestaties, kwaliteit van het bezit, de productieinspanning, voorgenomen prestaties in de herstructurering, bedrijfsvoering en de financiële positie.
Analyse CFV 2011
Corporatie in Perspectief L0093 Woningstichting SWZ Zwolle
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Inhoud 1
Algemeen 1.1 1.2 1.3
2
2.2
2.3
2.4
3.2 3.3
3.4
6 6 7 7 8 8 8 9 10 11 11 11 12 12 13 13
Netto bedrijfslasten 3.1.1 Specificatie netto bedrijfslasten 3.1.2 Ontwikkeling netto bedrijfslasten Netto kasstroom Kosten en opbrengsten productie 3.3.1 Nieuwbouw huur 3.3.2 Nieuwbouw koopwoningen 3.3.3 Verkoop bestaand bezit 3.3.4 Verbeteringen en renovaties 3.3.5 Sloop woongelegenheden 3.3.6 Verliezen van niet gerealiseerde projecten Rentedekkingsgraad
14 14 15 16 16 16 16 16 16 17
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie 4.1
4.2
5
Verhuur 2.1.1 Verhuurgegevens 2.1.2 Huurprijsontwikkeling 2.1.3 Prijssegmenten huurwoningen 2.1.4 Toewijzingen 2007-2010 Kwaliteit van de voorraad 2.2.1 Kwaliteit en prijs-/kwaliteitsverhouding 2.2.2 Onderhoud en investeringen in kwaliteit van de woongelegenheden 2.2.3 Wonen en zorg 2.2.4 Uitgaven leefbaarheid Nieuwbouw en mutaties in het bezit 2.3.1 Nieuwbouw en mutaties in het bezit 2.3.2 Realisatie-index nieuwbouw 2.3.3 Realisatie-index sloop 2.3.4 Realisatie-index verkopen Inzet in aandachtswijken 241 2.4.1 Productie P d ti corporatie ti verdeeld d ld over wijktypen ijkt per regio i 2.4.2 Productie corporatie verdeeld over wijktypen totaal Productievoornemens 2011 - 2015 in zwakke wijken uitgedrukt 2.4.3 als % van bezit in zwakke wijken 2.4.4 Productievoornemens van corporaties in de 40 aandachtswijken BZK/WWI
Bedrijfsvoering 3.1
4
4 5 5
Volkshuisvestelijke gegevens 2.1
3
Algemene gegevens corporatie Situering van het corporatiebezit: indicatie fysieke ingrepen Samenstelling van het bezit
Vastgoed 4.1.1 Bedrijfswaarde 4.1.2 WOZ-waarde 4.1.3 Kengetallen vastgoed 4.1.4 Grondposities 4.1.5 Niet verkochte nieuwbouw koopwoningen 4.1.6 Verkoop onder voorwaarden Langlopende leningen 4.2.1 Leningenportefeuille 4.2.2 Rentelasten op leningenportefeuille 4.2.3 Ontwikkeling schuldverdienratio 4.2.4 Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde / rentabiliteitswaarde leningen per VHE
18 19 19 19 19 19 20 20 20 21
Financiële positie en perspectief 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Volkshuisvestelijk vermogen in verslagjaar Volkshuisvestelijk vermogen 2015 Risicobeoordeling verslagjaar Risicobeoordeling prognoses Oordelen
22 22 23 23 24
3
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 1
Algemeen 1.1
Algemene gegevens corporatie Naam corporatie L-nummer Vestigingsplaats Aantal fte's
Woningstichting SWZ L0093 Zwolle 106,5
Totaal huurwoningen Eenheden in verzorgingshuizen Overige woongelegenheden Totaal aantal woongelegenheden Garages 15.460 m2 Bedrijfsruimten/winkels 4.946 m2 Overig bezit 6.468 m2 Maatschappelijk vastgoed 4.734 m2 Totaal aantal verhuureenheden ongewogen Totaal aantal verhuureenheden gewogen Totaal aantal verhuureenheden gewogen (gemiddeld 2009/2010)
7.428 0 274 7.702 753 32 407 6 8.900
6 0 0 6 0 197 0
* x € 1.000
Overig Referentieregio Referentiegroep
4
151 32 81 12 7.978 7.941
Verbindingen Aantal verbindingen Totaal aantal woongelegenheden in verbindingen Totaal aantal niet-woongelegenheden in verbindingen Bedrag kapitaaldeelname (inclusief agio) * Verstrekte leningen * Rekening courant * Verstrekte garanties *
Bezit woongelegenheden in de regio Aantal woongelegenheden in regio Rg09 IJsselvallei 7.702
[weging 0,2] [weging 1,0] [weging 0,2] [weging 2,0]
Aandeel bezit in % totaal bezit 100,0
0 Rg09 IJsselvallei Rf04 Middelgrote en kleinere herstructureringcorporaties
0,0
0 m2
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ
1.2
Algemeen
1
Rg09 3.357 2.378 1.967 0 7.702
Totaal 3.357 2.378 1.967 0 7.702
Totaal % 44 31 26 0 100
Corporatie 41,6 30,1 12,0 12,7 0,0 3,6 00 0,0
Rg09 51,3 20,7 11,9 8,5 2,6 5,0 0,0 00
Landelijk 42,8 27,0 13,4 11,0 2,2 3,7 0,0 00
9,6 21,6 19,8 15,3 16,0 6,6 11,2 0,0
5,1 13,0 21,1 16,9 20,0 11,9 12,1 0,0
8,3 13,9 17,4 18,7 20,9 10,8 10,0 0,0
Situering van het corporatiebezit: indicatie fysieke ingrepen (verdeling van bezit corporatie over wijken) Waardering wijken Zwak (hoge indicatie fysieke ingrepen) Gemiddeld (gemiddelde indicatie fysieke ingrepen) Sterk (lage indicatie fysieke ingrepen) Overige postcodegebieden (niet gewaardeerd) Totaal
1.3
Samenstelling van het bezit (in % van de voorraad corporatiewoongelegenheden)
Eengezinswoningen Meergezinsetagebouw zonder lift t/m 4 lagen Meergezinsetagebouw met lift Hoogbouw Eenheden verzorging Overige woongelegenheden Onbekend Bouwperiode tot 1945 Bouwperiode 1945-1959 Bouwperiode 1960-1969 Bouwperiode 1970-1979 Bouwperiode 1980-1989 Bouwperiode 1990-1999 Bouwperiode 2000 en later Onbekend
5
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 2
Volkshuisvestelijke gegevens 2.1
Verhuur
2.1.1
Verhuurgegevens
Mutatiegraad * ** Huurachterstand in % van de jaarhuur ** Huurderving in % van de jaarhuur ** Leegstand langer dan drie maanden marktomstandigheden * Leegstand langer dan drie maanden projecten* Gemiddelde huurprijs per maand per woongelegenheid Gemiddelde huurprijs per maand huurwoningen Gemiddelde huurprijs per maand eenheden in verzorgingstehuizen Gemiddelde huurprijs per maand overige woongelegenheden Huur in % van maximaal toegestane huur **
2007 9,5 1,0 0,7 0,0 0,0 375
2008 8,5 0,8 0,6 0,0 0,0 379
2009 8,2 0,8 0,7 0,0 0,0 385 393
Corporatie Referentie 2010 2010 9,5 8,5 0,8 1,2 0,7 1,8 0,0 0,7 0,0 0,8 401 412 407 415
Landelijk 2010 8,1 1,1 1,5 0,6 0,9 421 422
n.v.t.
n.v.t.
650
617
258 72,5
278 72,0
67,6
69,5
161 70,2
243 70,9
2007 4.494 4.676 4.753
2008 4.552 4.678 4.829
2009 4.614 4.788 4.911
Realisatie 2010 4.816 4.946 5.055
* In % van het aantal woongelegenheden ** Alleen voor huurwoningen
212 2.1.2
Huurprijsontwikkeling (in € per jaar per woongelegenheid)
Corporatie Referentie Landelijk
Index 2010 (2007=100)
107 106 106
Quintielscores verhuurgegevens Scores 2010 Mutatiegraad Leegstand langer dan drie maanden marktomstandigheden Gemiddelde huurprijs per maand per woongelegenheid Huur in % van maximaal toegestane huur
2.1.2
Huurprijsontwikkeling (in € per jaar per woongelegenheid)
5.100
Corporatie Referentie Landelijk
5.000 4.900 4.800 4.700 4.600 4.500 4.400 4.300 4.200 2007
6
2008
2009
2010
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 4 4 4 4 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Volkshuisvestelijke gegevens
2.1.3
Prijssegmenten huurwoningen
Goedkope woningen Betaalbare woningen Dure woningen < huurtoeslaggrens Dure woningen > huurtoeslaggrens
2.1.4
2
2007 2.918 3.966 257 68
Ontwikkeling prijssegmenten corporatie aantallen 2008 2009 2010 2.181 2.091 1.998 4.742 4.895 4.995 248 247 275 101 130 160
Aandeel 2010 in % Corporatie Referentie Landelijk
2007
2008
2009
2010
600
654
590
590
82,8
74,6
72,3
77
127
150
153
17,2
25,4
27,7
666 3 8
759 11 11
723 5 12
697 33 13
96,7 96 7 1,8 1,5
90 90,9 9 5,2 3,9
89,0 89 0 7,5 3,6
26,9 67,2 3,7 2,2
26,3 64,5 6,5 2,7
23,2 67,2 7,2 2,4
Toewijzingen 2007-2010
Toewijzingen binnen inkomensgrenzen uit de Wht. Toewijzingen buiten inkomensgrenzen uit de Wht. Passend Te duur Te goedkoop
Totaal toewijzingen 2007-2010 in % Corporatie Referentie Landelijk
Quintielscores toewijzing Scores 2007-2010 Toewijzingen binnen inkomensgrenzen uit de Wht. Toewijzingen buiten inkomensgrenzen uit de Wht. Passende toewijzing Te dure toewijzing Te goedkope toewijzing
2.1.4 a Toewijzingen corporatie 2007-2010
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 5 5 5 5 5 1 1 1 1 1 5 5 5 5 5 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2
2.1.4 b Toewijzingen landelijk 2007-2010 Toewijzingen binnen inkomensgrenzen uit de Wht. Toewijzingen buiten inkomensgrenzen uit de Wht.
7
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 2
Volkshuisvestelijke gegevens 2.2
Kwaliteit van de voorraad
2.2.1
Kwaliteit en prijs-/kwaliteitsverhouding Corporatie 127 60 3,20
Gemiddeld aantal punten woningwaardering huurwoningen Gemiddeld aantal punten woningwaardering m.b.t. oppervlakte huurwoningen Gemiddelde puntprijs huurwoningen (x € 1)
2.2.2
2.2.3
Landelijk 131 63 3,22
Onderhoud en investeringen in kwaliteit van de woongelegenheden
Onderhoud Klachtenonderhoud Mutatieonderhoud Planmatig onderhoud Totaal onderhoud
2007 173 136 688 997
2008 329 238 979 1.546
2009 349 153 541 1.043
2010 376 160 576 1.112
Woningverbetering W i Woningverbetering b t i (x ( € 1.000) 1 000) Woningverbetering (aantal)
2007 7 856 7.856 458
2008 10.680 10 680 600
2009 10.590 10 590 1.126
2010 11.035 11 035 1.698
(In € per gewogen verhuureenheid 2010) Referentie Landelijk 358 306 239 195 725 821 1.322 1.322 ( In € per verbeterde woongelegenheid 2010) Corporatie Referentie Landelijk 6.499 6 499 16.232 16 232 10.576 10 576
Wonen en zorg
Totale woongelegenheden per 31 december 2010 Aantal woningen voor ouderen en gehandicapten Aandeel ouderen- en gehandicaptenwoningen* Woningen voor overige bijzondere groepen Aantal eenheden of woningen in bijzondere woongebouwen Aantal nultredenwoningen Aandeel toegankelijke woningen (nultredenwoningen)* Toewijzingen woongelegenheden aan ouderen (65+ers) 2010 Toewijzingen woongelegenheden aan ouderen 2010 als % toewijzingen totaal * In % ten opzichte van woongelegenheden
8
Referentie 127 62 3,28
Corporatie 7.702 748 9,7 346 89 2.309 30,0 69 9,3
Referentie
Landelijk
11,9
15,5
28,0
29,0
10,9
15,1
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Volkshuisvestelijke gegevens 2.2.4
2
Uitgaven leefbaarheid (x € 1.000)
Sociale activiteiten Fysieke activiteiten Totaal
Realisatie 1.505 457 1.962
Prognose * 1.875 526 2.401
(Realisatie in € per woongelegenheid 2010) Corporatie Referentie Nederland 195 96 67 59 51 54 255 146 120
* Jaargemiddelde tijdens de prognoseperiode
Quintielscores kwaliteit Scores 2010 Gemiddeld aantal punten woningwaardering Gemiddelde puntprijs (x € 1) Bedrag woningverbetering per verbeterde woongelegenheid Aandeel ouderen- en gehandicaptenwoningen Aandeel toegankelijke woningen (nultredenwoningen) Toewijzingen woongelegenheden aan ouderen Leefbaarheid totaal
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 5 5 5 5 5
9
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 2
Volkshuisvestelijke gegevens 2.3 2.3.1
Nieuwbouw en mutaties in het bezit Nieuwbouw en mutaties in het bezit (TI inclusief verbindingen)
Voorraad 31 december 2010 Mutaties in het bezit Nieuwbouw woongelegenheden Sloop woongelegenheden Aankoop woongelegenheden Verkoop woongelegenheden Overige activiteiten Nieuwbouw koopwoningen
Corporatie 7.702
Realisatie 2008-2010 Prognoses 2011-2015 Jaargemiddelde in % voorraad 2010 Jaargemiddelde in % voorraad 2010 Rg09 Referentie Landelijk Corporatie Rg09 Referentie Landelijk 62.801 486.400 2.413.323 7.702 62.801 486.400 2.413.323
2,1 0,5 0,5 1,0
1,3 0,8 0,5 0,8
0,9 0,8 1,3 1,7
1,0 0,6 0,8 1,1
1,7 0,9 0,0 1,4
1,4 0,7 0,4 0,9
1,0 0,8 0,2 0,7
1,1 0,6 0,3 0,7
0,3
0,4
0,5
0,5
0,5
0,7
0,8
0,7
Quintielscores nieuwbouw en mutaties bezit
10
Scores 2010 S Jaargemiddelde realisatie nieuwbouw huur 2008-2010 Jaargemiddelde realisatie sloop 2008-2010 Jaargemiddelde realisatie verkoop huur 2008-2010 Jaargemiddelde realisatie nieuwbouw koop 2008-2010
1e 1 quintiel i ti l 2e 2 quintiel i ti l 3e 3 quintiel i ti l 4e 4 quintiel i ti l 5e 5 quintiel i ti l 5 5 5 5 5 2 2 2 2 2 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3
Scores 2010 Jaargemiddelde prognose nieuwbouw huur 2011-2015 Jaargemiddelde prognose sloop 2011-2015 Jaargemiddelde prognose verkoop huur 2011-2015 Jaargemiddelde prognose nieuwbouw koop 2011-2015
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 4 4 4 4 4
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Volkshuisvestelijke gegevens
2.3.2
Realisatie-index nieuwbouw
Prognosejaar 2007 Prognosejaar 2008 Prognosejaar 2009 Gerealiseerde productie
2.3.3
Corporatieprognose 2008 2009 405 489 313 282
166
2010 367 260 219 154
Totaal prognose 1.261 573 219
Totaal realisatie 602 320 154
Index Corporatie Landelijk 0,48 0,56 0,70 0,58
0,60
Realisatie-index sloop
Prognosejaar 2007 Prognosejaar 2008 Prognosejaar 2009 Gerealiseerde productie
2.3.4
2
Corporatieprognose 2008 2009 0 0 109 110
0
2010 24 0 0 0
Totaal prognose 24 109 0
Totaal realisatie 110 0 0
Index Corporatie Landelijk 0,22 0,00 n.v.t. 0,11
0,45
Realisatie-index verkopen
Prognosejaar 2007 Prognosejaar 2008 Prognosejaar 2009 Gerealiseerde productie
Corporatieprognose 2008 2009 124 135 100 85
74
2010 153 110 75 77
Totaal prognose 412 210 75
Totaal realisatie 236 151 77
Index Corporatie Landelijk 0,57 0,72 0,97 0,76
0,66
Quintielscores nieuwbouw en mutaties bezit Scores 2010 Realisatie-index nieuwbouw* Realisatie-index sloop* Realisatie-index verkopen*
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 4 4 4 4 4
* De quintielscores betreffen hier de quintielen op basis van landelijke gemiddelden en niet zoals elders op basis van gemiddelden van de referentiegroep.
11
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 2
Volkshuisvestelijke gegevens 2.4
Inzet in aandachtswijken
2.4.1
Productie corporatie verdeeld over wijktypen per regio Productierealisatie 2010
Waardering wijken per regio Zwak (hoge indicatie fysieke ingrepen) Gemiddeld (gemiddelde indicatie fysieke ingrepen) Sterk (lage indicatie fysieke ingrepen) Overige postcodegebieden (niet gewaardeerd)
Bezit 3.357 2.378 1.967 0
Rg09 Realisatie 77 103 48 0
Totaal
7.702
228
Waardering wijken per regio Zwak (hoge indicatie fysieke ingrepen) G idd ld ((gemiddelde Gemiddeld idd ld iindicatie di ti ffysieke i k iingrepen)) Sterk (lage indicatie fysieke ingrepen) Overige postcodegebieden (niet gewaardeerd)
Bezit 3.357 2 378 2.378 1.967 0
Rg09 Productie 972 382 714 60
Totaal
7.702
2.128
Productievoornemens 2011 - 2015
2.4.2
Productie corporatie verdeeld over wijktypen totaal Productierealisatie 2010
Waardering wijken bezit corporatie totaal Zwak (hoge indicatie fysieke ingrepen) Gemiddeld (gemiddelde indicatie fysieke ingrepen) Sterk (lage indicatie fysieke ingrepen) Overige postcodegebieden (niet gewaardeerd) Totaal
Aantal bezit 3.357 2.378 1.967 0 7.702
Bezit in % 44 31 26 0 100
Aantal realisatie 77 103 48 0 228
Realisatie in % 34 45 21 0 100
Realisatie in % bezit 2 4 2 0 3
Aantal bezit 3.357 2.378 1.967 0 7.702
Bezit in % 44 31 26 0 100
Aantal productie 972 382 714 60 2.128
Productie in % 46 18 34 3 100
Productie in % bezit 29 16 36 0 28
Productievoornemens 2011 - 2015
Waardering wijken bezit corporatie totaal Zwak (hoge indicatie fysieke ingrepen) Gemiddeld (gemiddelde indicatie fysieke ingrepen) Sterk (lage indicatie fysieke ingrepen) Overige postcodegebieden (niet gewaardeerd) Totaal
12
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Volkshuisvestelijke gegevens
2.4.3
Productievoornemens 2011 - 2015 in zwakke wijken uitgedrukt als % van bezit in zwakke wijken Rg09 29,0 34,3 n.v.t.
Corporatie Alle corporaties werkzaam in de regio Alle corporaties in Nederland met bezit in zwakke wijken
2.4.4
2
Landelijk n.v.t. n.v.t. 26,3
Productievoornemens van corporaties in de 40 aandachtswijken BZK/WWI
Corporatiewoningen in aandachtswijken 2010 Realisatie wijkgebonden leefbaarheidsuitgaven 2010 * Realisatie investeringen in maatschappelijk vastgoed 2010 * Prognose productiemaatregelen in aandachtswijken 2011 - 2015 Productiemaatregelen/corporatiebezit in % P Prognose wijkgebonden ijk b d lleefbaarheidsuitgaven fb h id it 2011 - 2015 * Prognose investeringen in maatschappelijk vastgoed 2011 - 2015 *
Corporatie in aandachtswijk in regio 0 0 0 0 0,0 0 0
Alle corporaties in aandachtswijken in regio 832 328 0 647 77,8 2.360 2 360 0
Alle corporaties in aandachtswijken in Nederland 230.502 61.219 20.863 62.517 27,1 56.571 56 571 28.504
* (x € 1.000)
Quintielscores inzet in aandachtswijken Scores 2010 Productievoornemens in zwakke wijken Productiemaatregelen/corporatiebezit 40 aandachtswijken
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3
13
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 3
Bedrijfsvoering 3.1
Netto bedrijfslasten
3.1.1
Specificatie netto bedrijfslasten (per VHE x € 1) 2007 923 1.157 1.005 3.084 1.128 1.956 289 64 56 1.547 132 1.415
Personeelslasten lonen en salarissen Overige bedrijfslasten* Onderhoudslasten (exclusief door eigen personeel) Variabele lasten Af: Onderhoudslasten (inclusief door eigen personeel) Bruto bedrijfslasten Af: Opbrengsten vergoedingen Af: Overige bedrijfsopbrengsten Af: Geactiveerde productie t.b.v. het eigen bedrijf Netto bedrijfslasten Af: Leefbaarheidsuitgaven Netto bedrijfslasten exclusief leefbaarheidsuitgaven
2008 1.012 1.051 1.409 3.471 1.546 1.925 304 207 62 1.351 266 1.085
2009 852 1.300 922 3.074 1.043 2.031 318 50 136 1.526 244 1.282
2010 Referentie 874 771 1.152 1.264 996 1.263 3.022 3.299 1.112 1.346 1.910 1.952 314 311 59 139 119 87 1.418 1.416 206 103 1.212 1.313
Landelijk 725 1.205 1.259 3.190 1.329 1.860 290 152 64 1.355 97 1.257
* Inclusief bijzondere waardeverandering vlottende activa. Personeelskosten P l k t per ft fte Aantal VHE per fte
3.1.2
65 65.174 174 75
61.207 61 207 79
63.134 63 134 87
Ontwikkeling netto bedrijfslasten (per VHE x € 1) 2007 1.547 1.286 1.249
Corporatie Referentie Landelijk
2008 1.351 1.406 1.340
2009 1.526 1.503 1.404
2010 1.418 1.416 1.355
Toename 2007-2010 in % -8,3 10,1 8,4
Quintielscore bedrijfslasten Scores 2010 Netto bedrijfslasten
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 3 3 3 3 3
3.1.2 Ontwikkeling netto bedrijfslasten (in € per VHE) 1.800
Corporatie Referentie Landelijk
1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 2007
14
2008
2009
2010
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Bedrijfsvoering
3
Netto kasstroom
3.2
(x € 1) Corporatie Huuropbrengst per VHE Netto kasstroom per VHE * Netto kasstroom na correctie voor rente e.d. per VHE **
2007 4.266 1.591 822
2008 4.433 1.535 461
2009 4.614 2.045 909
2010 4.785 2.255 1.217
Referentie Huuropbrengst per VHE Netto kasstroom per VHE * Netto kasstroom na correctie voor rente e.d. per VHE **
4.474 1.791 787
4.548 1.518 388
4.724 1.692 517
4.901 2.132 936
Landelijk Huuropbrengst per VHE Netto kasstroom per VHE * Netto kasstroom na correctie voor rente e.d. per VHE **
4.614 2.049 934
4.718 1.887 612
4.894 2.026 669
5.046 2.352 1.019
* Huuropbrengsten minus netto bedrijfslasten, onderhoudslasten en erfpacht plus opbrengsten vergoedingen, overige bedrijfsopbrengsten en geactiveerde productie. ** Netto kasstroom, gecorrigeerd voor ontvangen en uitgegeven rente, overheidsbijdragen, vennootschapsbelasting en heffing bijzondere projectsteun
Quintielscores netto kasstroom Scores 2010 Netto kasstroom per VHE Netto kasstroom na correctie voor rente e.d. per VHE
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4
3.2 Ontwikkeling netto kasstroom (in € per VHE) 2.500
Corporatie Referentie Landelijk
2.000 1.500 1.000 500 0 2007
2008
2009
2010
15
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 3
Bedrijfsvoering 3.3
Kosten en opbrengsten productie
3.3.1
Nieuwbouw huur
Nieuwbouw huurwoningen Aantallen Bruto stichtingskosten nieuwbouw huurwoningen - grondkosten - bouwkosten - overige kosten Aantallen bij aankoop van eigen verbinding Aankoopprijs bij aankoop van eigen verbinding Nieuwbouw verzorgingshuizen Aantallen Bruto stichtingskosten eenheden verzorgingshuizen - grondkosten - bouwkosten - overige kosten Nieuwbouw Ni b overige i woongelegenheden l h d Aantallen Bruto stichtingskosten overige woongelegenheden - grondkosten - bouwkosten - overige kosten
3.3.2
257 160.222 20.591 125.249 14.381 0 0
67 167.761 24.507 132.537 10.716 97 157.691
128 167.711 17.992 130.875 18.844 14 219.286
3.081 194.805 24.040 157.878 12.887 1.324 174.671
20.120 182.421 22.304 147.171 12.945 6.374 148.903
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
151 215.020 18.060 183.503 13.457
1.151 197.919 15.176 167.140 15.603
25 183.920 26.640 143.960 13.320
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
168 152.012 13.268 127.095 11.649
2.349 146.235 16.091 119.315 10.829
0 0 0 -
0 0 0 0
0 0 0 0
886 206.042 -4.988 15
5.776 202.656 -217 22
85 170.071 4.800 62
74 167.784 5.838 51
77 162.078 4.455 55
2.911 140.393 8.127 32
15.077 141.836 9.358 42
600 17.800
1.126 9.405
1.698 6.499
20.159 16.232
132.226 10.576
110 10.745
0 0
0 0
3.048 6.472
12.903 7.339
-
0
0
19.456
83.660
Verliezen van niet gerealiseerde projecten Verliezen van niet gerealiseerde projecten (x € 1.000)
16
Landelijk
Sloop woongelegenheden Aantallen Kosten
3.3.6
Referentie
Verbeteringen en renovaties Aantallen Uitgaven
3.3.5
2010
Verkoop bestaand bezit Aantallen Bruto verkoopprijs Verkoopkosten Percentage verkochte woningen waarop korting is verstrekt
3.3.4
2009
Nieuwbouw koopwoningen Aantallen Bruto stichtingskosten Netto verkoopresultaten Percentage verkochte woningen waarop korting is verstrekt
3.3.3
2008
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Bedrijfsvoering 3.4
3
Rentedekkingsgraad Corporatie Netto kasstroom na correctie per VHE (x € 1) * Rentelasten en soortgelijke kosten minus rentebaten per VHE (x € 1) Rentedekkingsgraad
2007 1.609 787 2,0
2008 1.502 1.041 1,4
2009 2.016 1.107 1,8
2010 2.413 1.197 2,0
Referentie Netto kasstroom na correctie per VHE (x € 1) * Rentelasten en soortgelijke kosten minus rentebaten per VHE (x € 1) Rentedekkingsgraad
1.796 1.008 1,8
1.462 1.075 1,4
1.630 1.113 1,5
2.109 1.172 1,8
Landelijk Netto kasstroom na correctie per VHE (x € 1) * Rentelasten en soortgelijke kosten minus rentebaten per VHE (x € 1) Rentedekkingsgraad
2.061 1.127 1,8
1.797 1.185 1,5
1.924 1.255 1,5
2.318 1.299 1,8
* Netto kasstroom, gecorrigeerd voor overheidsbijdragen, vennootschapsbelasting en heffing bijzondere projectsteun.
Quintielscore productie en rentedekkingsgraad Scores 2010 Bruto stichtingskosten nieuwbouw huur Uitgaven inzake verbeteringen en renovatie Netto verkoopresultaat koopwoningen Bruto verkoopprijs aan eigenaar-bewoner Rentedekkingsgraad
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
3.4 Ontwikkeling rentedekkingsgraad 2,5
Corporatie Referentie Landelijk
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0 2007
2008
2009
2010
17
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 4
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie 4.1 4.1.1
Vastgoed Bedrijfswaarde (per VHE x € 1)
Opgave corporatie Stap 1 aanpassen discontering Stap 2 verkoopportefeuille Stap 3 parameters Stap 4 heffing Stap 5 levensduur Stap 6 restwaarde Stap 7 lastenniveau Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde
4.1.2
Corporatie 2008
2009
2010
Landelijk 2008
2009
2010
54.813 -1.448 0 -4.907 -145 -696 -18.429 0 29.188
55.793 1.514 0 -4.341 -321 0 -19.462 0 33.183
59.554 0 -4.178 -3.237 -72 0 -17.788 0 34.279
42.387 361 -2.299 -1.248 -163 -98 -3.007 -302 35.631
44.368 313 -2.228 -970 -148 -41 -3.158 -252 37.886
47.586 158 -2.287 -1.905 10 -76 -3.169 -146 40.171
WOZ-waarde (per woongelegenheid x € 1)
2008:
2009:
2010:
huurwoningen eenheden verzorging overige woongelegenheden huurwoningen eenheden verzorging overige woongelegenheden huurwoningen eenheden verzorging overige woongelegenheden
Corporatie C ti 150.797 n.v.t. 48.150 151.106 n.v.t. 59.493 149.958 n.v.t. 57.190
Referentie R f ti 152.445 58.055 59.544 153.444 65.227 63.652 150.585 72.544 67.610
Landelijk L d lijk 157.863 53.868 64.627 159.816 59.051 60.493 156.769 64.769 63.130
3,1 3,1 3,3
3,2 3,1 3,3
3,2 3,1 3,2
Huur/WOZ huurwoningen 2008 in % Huur/WOZ huurwoningen 2009 in % Huur/WOZ huurwoningen 2010 in %
Quintielscores bedrijfswaarde en WOZ-waarde / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde Scores 2010 Bedrijfswaarde opgave corporatie per VHE Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde totaal per VHE* WOZ / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde woongelegenheden
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 5 5 5 5 5 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
* De quintielscores betreffen hier de quintielen op basis van landelijke gemiddelden en niet zoals elders op basis van gemiddelden van de referentiegroep.
18
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie 4.1.3
4
Kengetallen vastgoed
Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde / huur 2008 2009 2010 Restant levensduur na uniformering 2008 2009 2010 WOZ / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde woongelegenheden WOZ / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde niet-woongelegenheden
4.1.4
Corporatie
Referentie
Landelijk
6,6 7,2 7,2
6,7 7,0 7,2
7,5 7,7 8,0
24,3 24,5 24,3 4,5
21,9 22,1 22,3 4,4
23,0 23,2 23,2 3,9
1,0
1,2
1,1
2010 238 1.250 1 250 92.436 0
Referentie 1.038 2.399.454 2 399 454 3.676.751 -91
Corporatie 0 0 0 0
Referentie 376 188.992 1.438 91.205
Landelijk 2.479 192.430 8.470 68.950
0
2.453
27.139
Grondposities 2008 1.832
Waarde grondposities (per VHE x € 1) Aantall m2 met bouwbestemming b b i Aantal m2 zonder bouwbestemming Afwaardering (waardemutaties) (per VHE x € 1)
4.1.5
2009 1.327 169 000 169.000 0 0
Landelijk 843 12.633.324 12 633 324 31.922.348 -98
Niet verkochte nieuwbouw koopwoningen (per woning x € 1) Aantal reeds opgeleverde woningen Waarde reeds opgeleverde woningen Aantal in aanbouw zijnde woningen Waarde in aanbouw zijnde woningen
4.1.6
Verkoop onder voorwaarden Aantal onder voorwaarden verkochte woongelegenheden
4.1.3 WOZ / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde woongelegenheden 2010 4,600 4,500 4,400
Corporatie Referentie Landelijk
4,300 4,200 4,100 4,000 3,900 3,800 3 700 3,700 3,600
19
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 4
Waarden vastgoed en leningen 4.2 4.2.1
Langlopende leningen Leningenportefeuille (x € 1) Nominale waarde langlopende leningen per VHE Kortlopende schulden per VHE
4.2.2
Corporatie 31.739 367
Referentie 29.908 1.148
Landelijk 32.459 1.909
Corporatie 1.289 4,12
Referentie 1.330 4,40
Landelijk 1.450 4,32
Rentelasten op leningenportefeuille (x € 1) Rentelasten per VHE Rentelasten op leningenportefeuille in %
4.2.3
Ontwikkeling schuldverdienratio (x € 1) Corporatie Schuldverdienratio
2007 30 5 30,5
2008 61 7 61,7
2009 33,7 33 7
2010 26,1 26 1
Referentie Schuldverdienratio
30,8
67,1
54,6
31,9
Landelijk Schuldverdienratio
28,7
47,3
46,4
31,8
Quintielscores rentelasten en schuldverdienratio scores 2010 Rentelasten Schuldverdienratio
20
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Waarden vastgoed en leningen
4.2.4
4
Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde / rentabiliteitswaarde leningen per VHE (x € 1) Corporatie Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde per VHE Rentabiliteitswaarde leningen per VHE Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/rentabiliteitswaarde leningen Loan to value (langlopende schulden / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde) Loan to value (langlopende schulden / WOZ waarde)
2009 33.183 28.312 1,2 0,9 0,2
2010 34.279 30.433 1,1 0,9 0,2
Referentie Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde per VHE Rentabiliteitswaarde leningen per VHE Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/rentabiliteitswaarde leningen Loan to value (langlopende schulden / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde) Loan to value (langlopende schulden / WOZ waarde)
33.012 25.148 1,3 0,9 0,2
35.188 27.812 1,3 0,8 0,2
Landelijk Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde per VHE Rentabiliteitswaarde leningen per VHE Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/rentabiliteitswaarde leningen Loan to value (langlopende schulden / volkshuisvestelijke exploitatiewaarde) Loan to value (langlopende schulden / WOZ waarde)
37.886 27.284 27 284 1,4 0,8 0,2
40.171 30.376 30 376 1,3 0,8 0,2
Quintielscores volkshuisvestelijke exploitatiewaarde / rentabiliteitswaarde Scores 2010 Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/rentabiliteitswaarde
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 1 1 1 1 1
21
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 5
Financiële positie en perspectief 5.1
Volkshuisvestelijk vermogen in verslagjaar
Volkshuisvestelijk vermogen in verslagjaar als % balanstotaal Corporatie Referentie Landelijk
Volkshuisvestelijk vermogen 2010 per VHE
5.2
2008 19,3 28,0 31,1
2009 22,8 25,8 29,3
2010 16,4 23,9 27,2
Corporatie 6.385
Referentie 10.002
Landelijk 13.046
Corporatie 11.674
Referentie 11.796
Landelijk 14.607
Volkshuisvestelijk vermogen 2015
Volkshuisvestelijk vermogen 2015 per VHE
Quintielscores volkshuisvestelijk vermogen Scores 2010 Volkshuisvestelijk vermogen 2010 Volkshuisvestelijk vermogen 2015
1e quintiel 2e quintiel 3e quintiel 4e quintiel 5e quintiel 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3
5.1 Ontwikkeling volkshuisvestelijk vermogen 35,0 30,0 25,0 Corporatie
20,0
Referentie Landelijk
15,0 10,0 5,0 0,0 2008
22
2009
2010
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ Financiële positie en perspectief 5.3
5
Risicobeoordeling verslagjaar (in % van het balanstotaal 2010 en in € per gewogen verhuureenheid)
Marktrisico Macro-economisch risico Operationeel risico Totaal risico Vpb-beklemming Totaal risico plus Vpb-beklemming
Corporatie
Referentie
4,2 9,2 3,7 10,8 2,4 13,2
4,3 8,4 4,4 10,6 2,0 12,6
1.624 3.601 1.429 4.201 931 5.132
Landelijk 1.815 3.513 1.833 4.432 828 5.259
4,2 7,9 4,8 10,4 2,1 12,5
1.992 3.772 2.318 4.983 994 5.977
5.3 Risicobeoordeling verslagjaar (in % van het balanstotaal 2010) 12 10 8
Marktrisico
6
Macro-economisch risico
4
Operationeel risico
2
Totaal risico
0
5.4
Risicobeoordeling prognoses (in % van het balanstotaal 2015 en in € per gewogen verhuureenheid) Corporatie Marktrisico Macro-economisch risico Operationeel risico Totaal risico
7,6 9,0 7,0 13,7
Referentie 3.766 4.475 3.468 6.800
7,0 8,6 8,0 13,9
Landelijk 3.411 4.179 3.862 6.760
6,6 8,2 7,7 13,2
3.718 4.627 4.392 7.507
5.4 Risicobeoordeling prognoses (in % van het balanstotaal 2015) 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Marktrisico Macro-economisch risico Operationeel risico Totaal risico
23
L0093
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Woningstichting SWZ 5
Financiële positie 5.5
Oordelen Continuïteitsoordeel Corporatie Referentie (in percentage per klasse) Landelijk (in percentage per klasse)
A1 JA 89,0 93,0
A2
B1
B2
7,0 5,0
2,0 1,0
2,0 2,0
Solvabiliteitsoordeel Corporatie Referentie (in percentage per klasse) Landelijk (in percentage per klasse)
24
Voldoende JA 95,7 97,7
Onvoldoende 4,3 2,3
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
L0093 Woningstichting SWZ
25
L0093 Woningstichting SWZ
26
CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Dit is een uitgave van Centraal Fonds Volkshuisvesting Samenstelling en eindredactie Centraal Fonds Volkshuisvesting
Centraal Fonds Volkshuisvesting Huizerstraatweg 117a Postbus 5075 1410 AB Naarden T 035 695 40 70 F 035 695 40 80 E
[email protected] www.cfv.nl
Corporatie in Perspectief 2011 is een rapportage van het Centraal Fonds Volkshuisvesting en bestaat uit de volgende onderdelen: • Samenvatting • Analyse • Toelichting De Analyse bevat een uitgebreide rapportage van de cijfers van uw corporatie in tabellen en grafieken. Deze gegevens over verslagjaar 2010 zijn daarbij zoveel mogelijk in een historische (2007-2009) of prospectieve (2011-2015) context geplaatst. Voor achtergrondinformatie over de Analyse wordt verwezen naar de Toelichting.
CENTRAAL FONDS VOLKSHUISVESTING
Toelichting CFV 2011 Corporatie in Perspectief
2010 Centraal Fonds Volkshuisvesting
Toelichting CFV 2011 Corporatie in Perspectief
Centraal Fonds Volkshuisvesting
CFV 2011
Corporatie in Perspectief Inhoud Inleiding 1 Algemene gegevens
6
1.1 Algemene gegevens corporatie
6
1.2 Situering van het corporatiebezit: indicatie fysieke ingrepen
8
1.3 Samenstelling van het bezit
9
2 Volkshuisvestelijke gegevens
11
2.1 Verhuur
11
2.1.1 Verhuurgegevens
11
2.1.2 Huurprijsontwikkeling
12
2.1.3 Prijssegmenten huurwoningen
12
2.1.4 Toewijzingen 2007-2010
12
2.2 Kwaliteit van de voorraad
13
2.2.1 Kwaliteit en prijs-kwaliteitverhouding
13
2.2.2 Onderhoud en investeringen in kwaliteit van de woongelegenheden
13
2.2.3 Wonen en zorg
14
2.2.4 Uitgaven leefbaarheid
14
2.3 Nieuwbouw en mutaties in het bezit
15
2.3.1 Nieuwbouw en mutaties in het bezit
15
2.3.2 t/m 2.3.4 Realisatie-indices nieuwbouw, sloop en verkoop
16
2.4 Inzet in aandachtswijken
17
2.4.1 Productie corporatie verdeeld over wijktypen per regio
17
2.4.2 Productie corporatie verdeeld over wijktypen totaal
17
2.4.3 Productievoornemens in 2011-2015 in zwakke wijken
17
2.4.4 Productievoornemens van corporaties in de 40 aandachtswijken BZK/WWI
18
3 Bedrijfsvoering
19
3.1 Netto bedrijfslasten
19
3.1.1 Specificatie netto bedrijfslasten
19
3.1.2 Ontwikkeling netto bedrijfslasten
19
3.2 Netto kasstroom
2
4
19
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Inhoud
3.3 Kosten en opbrengsten productie
3.3.1
Nieuwbouw huur
20 20
3.3.2
Nieuwbouw koopwoningen
20
3.3.3
Verkoop bestaand bezit
20
3.3.4
Verbeteringen en renovaties
21
3.3.5
Sloop woongelegenheden
21
3.3.6
Verliezen van niet gerealiseerde projecten
21
3.4 Rentedekkingsgraad
4 Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie
4.1 Vastgoed
21 22 22
4.1.1 Bedrijfswaarde
22
4.1.2 WOZ-waarde
24
4.1.3 Kengetallen vastgoed
25
4.1.4 Grondposities
25
4.1.5 Niet verkochte nieuwbouw koopwoningen
25
4.1.6 Verkoop onder voorwaarden
25
4.2 Langlopende leningen
26
4.2.1 Leningenportefeuille
26
4.2.2 Rentelasten op leningenportefeuille
26
4.2.3 Ontwikkeling schuldverdienratio
26
4.2.4 Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/rentabiliteitswaarde leningen per vhe
26
5 Financiële positie en perspectief
27
5.1 Volkshuisvestelijk vermogen in verslagjaar
27
5.2 Volkshuisvestelijk vermogen 2015
27
5.3 Risicobeoordeling verslagjaar
27
5.4 Risicobeoordeling prognoses
29
5.5
30
Oordelen
3
CFV 2011
Corporatie in Perspectief Inleiding Met Corporatie in Perspectief (CiP) komt het Centraal Fonds Volkshuisvesting tegemoet aan de vraag van corporaties om het eigen functioneren in een breder kader te plaatsen. Tevens voorziet deze bedrijfsvergelijking in de behoefte van diverse stakeholders om inzicht te krijgen in prestaties van de corporaties. Deze bedrijfsvergelijking geeft een actueel beeld over de bedrijfsvoering van de corporatie. De CiP maakt niet alleen zichtbaar wat de financiële spankracht van de corporatie is, maar ook wat zij op belangrijke volkshuisvestelijke velden realiseert en voornemens is te gaan doen. De rapportage kan daarmee ook een nuttig instrument vormen voor het overleg met de stakeholders (gemeenten, huurdersorganisaties) over de prestaties. De rapportages van alle corporaties worden medio november 2011 gepubliceerd op de website van het Fonds (www.cfv.nl). CiP is voor een groot deel samengesteld op basis van de gegevens die de corporatie in de afgelopen periode in het kader van het Besluit beheer sociale-huursector bij het Fonds heeft aangeleverd. Begin 2011 is daarvoor de zogenaamde Prospectieve informatie (dPi) opgesteld. Deze prognosegegevens worden gebruikt bij het vormen van een individueel continuïteitsoordeel voor de corporatie. Medio 2011 is door corporaties de Verantwoordingsinformatie (dVi) over het verslagjaar 2010 aangeleverd. Deze informatie is gebruikt voor het opstellen van een oordeel over de solvabiliteit van de individuele corporaties. De gegevens in deze CiP zijn gebaseerd op binnen het Fonds gecontroleerde data van alle 400 corporaties over begrotingsjaar 2011 met prognoses voor de periode tot 2015 en over verslagjaar 2010. Daarbij is er een conceptversie van CiP voorgelegd aan alle individuele corporaties (‘hoor-wederhoorprocedure’). Waar mogelijk worden ook de data over de jaren 2007 tot en met 2009 weergeven. In beperkte mate zijn ook gegevens van elders betrokken, zoals de wijkwaardering uit het databestand van Sinfore. Alleen in de hoofdstukken 4 en 5 zijn de aangeleverde cijfers bewerkt aan de hand van de door het Fonds gehanteerde beoordelingsmethodiek. De overige door de corporaties aangeleverde data zijn zoveel mogelijk ongewijzigd weergegeven. Voor zover deze cijfers niet in overleg met corporaties gecorrigeerd zijn in het kader van de kwaliteitscontrole, geldt hier dus dat in deze bedrijfsvergelijking alleen dat gebruikt is wat is aangeleverd in het kader en binnen de termijnen van de gegevensopvraging. Voortschrijdend beleid en inzichten van de corporatie over prognoses die wellicht aanleiding geven om nadien tot een andere opgave te komen, zijn daarmee niet verwerkt in deze bedrijfsvergelijking.
4
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Inleiding
Om een totaalbeeld van de activiteiten te kunnen geven, zijn zoveel mogelijk niet alleen de activiteiten van de toegelaten instelling zelf, maar ook de activiteiten die in de verbindingen al dan niet met andere partijen zijn ondergebracht, meegerekend in de kengetallen. Dit is het geval bij de gegevens die zijn gepresenteerd in de tabellen 1.1, 2.3.1 t/m 2.3.4 en 2.4.1 t/m 2.4.3 in de analyse. De lezer zal, behoudens de berekening van de financiële positie en de daaraan gekoppelde beoordeling door het Fonds, in deze rapportage geen normen aantreffen en kan uit het materiaal niet afleiden of een corporatie het ‘goed’ of ‘slecht’ doet. Deze bedrijfsvergelijking beoogt voor de organisatie en de stakeholders (door het opwekken van verwondering) wel een belangrijk hulpmiddel te worden bij het beantwoorden van de vragen over het functioneren van de corporatie. De CiP moet in eerste instantie beschouwd worden als een instrument voor vergelijking. Waar staat de organisatie ten opzichte van collega-corporaties binnen dezelfde regio en landelijke gemiddelden en hoe verhouden de kengetallen van de corporatie zich tot die van corporaties in vergelijkbare situaties. Het instrument kan daarmee behulpzaam zijn als quick scan en startpunt voor een diepgaandere analyse, bijvoorbeeld in het kader van een visitatie of een benchmark. Het biedt daarnaast door zijn vergelijkingsmogelijkheden ook een eerste hulpmiddel voor beoordeling door de corporatie zelf.
5
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
1
Algemene gegevens Om een zo goed mogelijk beeld van de positie van een corporatie te kunnen geven, zijn deze gegevens niet alleen vergeleken met de cijfers en opgaven van alle Nederlandse corporaties, maar waar mogelijk ook met collega-corporaties binnen de eigen regio. Bij het ‘spiegelen’ van de gegevens zijn soms ook externe bronnen gebruikt zoals de wijkwaardering op basis van een omvangrijk wijkdatabestand (Sinfore). In dit hoofdstuk worden de algemene omgevingsgerelateerde gegevens van de corporatie tegen het licht gehouden.
1.1
Algemene gegevens corporatie
Woongelegenheden en (gewogen) verhuureenheden in het algemene
(hoofdstuk 1) en volkshuisvestelijke deel (hoofdstuk 2) van de CiP wordt in de vergelijking uitgegaan van het aantal woongelegenheden. Andere ruimtes zoals garages, bedrijfsruimten/winkels, overig bezit en maatschappelijk vastgoed tellen bij de vergelijkingen in deze hoofdstukken niet mee. De financiële resultaten van dit vastgoed zijn bij het vergelijken van de financiële resultaten (hoofdstuk 3, 4 en 5) echter wel van belang. Voor deze laatste hoofdstukken hebben deze ruimtes daarom een wegingsfactor (zichtbaar in tabel 1.1 van de CiP) gekregen waarna ze bij de woongelegenheden worden opgeteld. Op deze manier ontstaat er een bruikbaar beeld over het aantal verhuureenheden aan de hand waarvan de corporaties onderling kunnen worden vergeleken. In tabellen en grafieken waarin waarden worden uitgedrukt per (gewogen) verhuureenheid is het gemiddelde aantal (gewogen) verhuureenheden per begin en ultimo van het verslagjaar gehanteerd. Bij de garages, bedrijfsruimten/ winkels, het overig bezit en het maatschappelijk vastgoed is ook weergegeven welk aantal m² dit betreft.
Verbindingen In tabel 1.1 is een aantal algemene gegevens over de ver-
bindingen van corporaties weergegeven. Het betreft het aantal verbindingen, het aantal woongelegenheden en het aantal niet-woongelegenheden (in aantallen en m 2) binnen de verbindingen. Verder is weergegeven welke bedragen aan kapitaaldeelname, verstrekte leningen, rekening courant en garanties zijn gemoeid met de verbindingen. Het bedrag aan kapitaaldeelname is per verbinding als volgt bepaald: indien de corporatie een waarde (groter dan 0) heeft ingevuld bij onderdeel 3.3.1 B sub d van de dVi, is het bedrag dat is ingevuld bij de onderdelen 3.3.1 A sub c en 3.3.1 A sub d van de dVi bij elkaar opgeteld en vermenigvuldigd met het percentage kapitaaldeelname zoals opgegeven in onderdeel 3.3.1 C sub a van de dVi. Indien de corporatie geen waarde heeft ingevuld bij onderdeel 3.3.1 B sub d van de dVi, wordt voor de desbetreffende verbinding geen waarde aan kapitaaldeelname meegenomen in de berekening van de totale kapitaaldeelname. De bedragen verstrekte leningen, rekening-courant en verstrekte garanties zijn rechtstreeks overgenomen uit de opgave van de corporatie in de onderdelen 3.3.1 B sub e, f en g van de dVi.
6
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Algemene gegevens
1
De regio’s Bij de regio-indeling is uitgegaan van een verdeling van
Nederland in 46 woningmarktregio’s. In de grafieken en tabellen is als referentieregio die regio gekozen waar de corporatie het meeste bezit heeft. Waar zinvol zijn ook de data gepresenteerd van regio’s waar de corporatie meer dan 10% van het bezit heeft. Overigens is het presenteren van regiogegevens maar beperkt mogelijk omdat hiervoor een naar gemeente of postcodegebied gedifferentieerde gegevensopgave van de corporaties nodig is en dat is in de gegevensopvraging omwille van beperking van administratieve lastendruk voor de corporaties slechts bij een beperkt aantal data het geval. De referentiegroep als spiegel voor financiële gegevens De referentiegroep is
een door het Centraal Fonds ontwikkeld instrument. Een referentiegroep bestaat uit corporaties die op diverse kenmerken een vergelijkbare achtergrond hebben. Voor verslagjaar 2010 wordt de volgende indeling gehanteerd: Referentiegroep
Aantal corporaties verslagjaar 2010
1
Studentenhuisvesting
2
Ouderenhuisvesting
18
7
3
Grote herstructureringscorporaties
12
4
Middelgrote en kleinere herstructureringcorporaties
5
Gemiddeld profiel
120
6
Gemiddeld profiel met accent op eengezinswoningen
101
7
Gemiddeld profiel met krimpende portefeuille
17
8
Corporaties met relatief jong bezit
11
9
Corporaties met marktgevoelig bezit
42
10
Corporaties met stabiele portefeuille
13
11
Overige corporaties
13
46
De referentiegroep 11 ‘Overige corporaties’ is gereserveerd voor a-typische corporaties die niet goed in één van de overige groepen passen. De corporaties in deze referentiegroep worden in tegenstelling tot de andere referentiegroepen alleen met het Nederlandse gemiddelde vergeleken. Meer informatie over de samenstelling van deze referentiegroepen is te vinden op de website van het Fonds.
7
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
1
Algemene gegevens
Quintielscores Per referentiegroep wordt ook een relatieve score in vijf
posities berekend, die elk 20% van de waarnemingen in de referentiegroep vertegenwoordigen (de zogenaamde quintielen). De uiterst linkerkolom van de vijf posities heeft daarbij betrekking op 20% van het aantal corporaties met de laagste score. In de uiterst rechterkolom is 20% van het aantal corporaties met de hoogste score opgenomen. Na verschijnen van de definitieve CiP, medio november, zal op de internetsite van het Fonds een document worden geplaatst met de grenswaarden tussen de quintielen.
1.2
S ituering van het corporatiebezit: indicatie fysieke ingrepen
Kans op fysieke ingrepen in wijken De indicatie fysieke ingrepen is een maat
voor de kans dat er door sloop of renovatie permanent dan wel tijdelijk woningen zullen worden onttrokken aan de bestaande woningvoorraad in een viercijferig postcodegebied. De indicatie wordt uitgedrukt in een rapportcijfer. Vooral een laag rapportcijfer is een relevant gegeven, want dit indiceert dat er relatief veel kans is dat er ter plekke via sloop en/of renovatie fysiek zal worden ingegrepen in de woningvoorraad. Bij een gemiddeld of hoog rapportcijfer is hier veel minder kans op. Het rapportcijfer voor de indicatie fysieke ingrepen is op viercijferig postcodeniveau berekend via een weging van sociaal-economische kenmerken van huishoudens en gegevens over samenstelling van de woningvoorraad in het gebied. De relevante kenmerken en hun weging zijn statistisch bepaald. Berekening rapportcijfer voor indicatie fysieke ingrepen Gewicht en richting van het verband Sociaal-economische kenmerken huishoudens ♦ Aandeel lage inkomens
-2
♦ Aandeel uitkeringstrekkers
-2
♦ Aandeel hoge welstand
+1
♦ Aandeel inkomenstrekkers (exclusief uitkeringen) / bevolking 15-65 jaar
+2
Kenmerken woningvoorraad ♦ Gemiddelde WOZ-waarde van de woningen in het gebied ten opzichte van het regionaal
+1
gemiddelde
8
♦ Aandeel koopwoningen
+2
♦ Aandeel vooroorlogse woningen
-3
♦ Aandeel woningen uit de bouwperiode 1945-1974
-2
♦ Aandeel meergezins huurwoningen uit de bouwperiode 1945-1974
-1
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Algemene gegevens
1
Op basis van de opgave aan het Fonds over de verdeling van het corporatiebezit over viercijferige postcodegebieden is berekend welk deel van de omvang van het corporatiebezit ligt in zwakke postcodegebieden, dat wil zeggen gebieden met een laag rapportcijfer waar relatief veel kans is dat er woningen al dan niet tijdelijk zullen worden onttrokken aan de woningvoorraad (tabel 1.2). Ook is aangegeven welk deel van het bezit in gemiddelde en sterke postcodegebieden staat en welk gedeelte in overige gebieden ligt. Overige gebieden zijn postcodegebieden waarvoor de indicatie fysieke ingrepen niet vastgesteld kan worden. Deze is namelijk alleen beschikbaar voor viercijferige postcodegebieden waar ten minste 1.050 huishoudens wonen, een ondergrens die garandeert dat de enquêtegegevens waarmee de rapportcijfers voor de indicatie fysieke ingrepen mede worden berekend, voldoende betrouwbaar zijn. De indicatie fysieke ingrepen is een nieuwe maat met een eigen klasse-indeling. Hierdoor kan de verdeling van het corporatiebezit over de klassen verschillen van de in eerdere jaren gepresenteerde verdeling van het bezit volgens de waardering van de wijken op structuur en dynamiek. De volgende grenswaarden zijn gehanteerd voor de rapportcijfers in tabel 1.2: ♦ Zwak (veel kans op fysiek ingrijpen) maximaal 4,50
1.3
♦ Gemiddeld
tussen 4,50 en 5,75
♦ Sterk
5,75 en hoger
Samenstelling van het bezit De leeftijd en samenstelling zeggen iets over de kwaliteit van het corporatiebezit. Zo is bijvoorbeeld vanuit diverse onderzoeken bekend dat woningen in de bouwjaarklassen van 1945 tot en met 1970 en meergezinswoningen voor zover hoogbouw of meergezinswoningen zonder lift, over het algemeen de minder gewilde segmenten in het corporatiebezit zijn. In hoeverre bepaalde segmenten daadwerkelijk minder gewild zijn hangt echter af van veel factoren, waarbij onder meer de volgende aspecten een belangrijke rol spelen: ♦ de locatie (zie tabel 1.2); ♦ de meer intrinsieke kwaliteit van de woningen (zie tabel 2.2.1 gemiddeld aantal punten woningwaardering en tabel 4.1.2 WOZ-waarde); ♦ en de prijs-kwaliteitverhouding (de gemiddelde puntprijs zie tabel 2.2.1 en de huur/WOZ-verhouding, zie tabel 4.1.2).
9
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
1
Algemene gegevens
Deze cijfers bieden overigens geen sluitend inzicht in de kwaliteit van het bezit. Het maakt bijvoorbeeld nogal een verschil of de minder populaire bouwjaarklassen reeds ingrijpend verbeterd zijn. Dat is in de tabellen niet terug te vinden. Soms zijn ook delen van hoogbouw vanwege de gunstige ligging (centrum) en/of specifieke bestemming (ouderen) juist zeer populair. Het woningwaarderingstelsel biedt ook geen afdoende inzicht in de kwaliteit van het bezit. De gepresenteerde getallen geven een eerste indruk van de kwaliteit, maar het vergt dus een nadere situationele analyse om tot echt harde uitspraken over de kwaliteit van het bezit te komen.
10
CFV 2011
Corporatie in Perspectief Volkshuisvestelijke gegevens
2
In dit hoofdstuk staan de volkshuisvestelijke gegevens centraal. In dit kader wordt ingegaan op belangrijke onderwerpen zoals het toewijzen van woningen aan de doelgroepen van de volkshuisvesting, het onderhoud en de investeringen in de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving en de mate waarin eerdere geprognosticeerde productievoornemens ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
2.1
Verhuur 2.1.1 Verhuurgegevens
Interpretatie mutatiegraad De mutatiegraad wordt bepaald door het aantal
nieuwe verhuringen van bestaande woongelegenheden uit te drukken in een percentage van het totaal aantal woongelegenheden exclusief de in het verslagjaar nieuw gebouwde of aangekochte woongelegenheden. Het aantal nieuwe verhuringen in de afgelopen jaren, uitgedrukt in de mutatiegraad, zegt iets over de bijdrage die de corporatie levert aan de doorstroming op de woningmarkt. Die doorstroming is immers van belang om voldoende woonkansen voor de consument op de woningmarkt te creëren. Echter, een hoge mutatiegraad heeft voor de corporatie zelf ook een keerzijde; hoge mutaties kunnen namelijk ook wijzen op een afnemende gewildheid van het bezit bij de consument en dus op den duur leiden tot leegstand. Andersom kan een lage mutatiegraad weer een teken zijn van een hoge mate van tevredenheid van de consument. De geringe verhuisgeneigdheid draagt in dat geval ook bij aan stabiliteit in de buurt of wijk.
Interpretatie leegstand Daarom is aan de corporaties gevraagd bij hun
opgave onderscheid te maken in leegstand van woongelegenheden (langer dan drie maanden), die veroorzaakt wordt door marktomstandigheden, dan wel leegstand die voortvloeit uit projecten (projectleegstand).
Gemiddelde huurprijzen Naast de gemiddelde huurprijs per woongelegen-
heid is ook afzonderlijk de gemiddelde huurprijs van de huurwoningen, eenheden in verzorgingstehuizen en de overige woongelegenheden weergegeven (ontleend aan onderdeel 2.2B van de dVi).
11
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
2
Volkshuisvestelijke gegevens
2.1.2
H uurprijsontwikkeling
In 2.1.2 is de huurprijsontwikkeling van het woningbezit van de corporatie te zien. Deze cijfers zijn vanaf verslagjaar 2009, net zoals de huurprijsgegevens in tabel 2.1.1, gebaseerd op de huursom zoals opgegeven in onderdeel 2.2B van de dVi. De weergegeven cijfers van voorgaande jaren zijn gebaseerd op onderdeel 5.2 van de dVi (rekenkundig ten behoeve van de Wet op de huurtoeslag (Wht) bepaalde huur). Deze data zijn dus niet afgeleid van de huuropbrengsten uit de winst- en verliesrekening uit het hoofdstuk Financiële verantwoording uit de dVi, waarin ook de huurinkomsten van niet-woongelegenheden en de huurderving verwerkt zijn.
2.1.3 Prijssegmenten huurwoningen Deze tabel maakt duidelijk in welk prijssegment het bezit zich bevindt. Dit geeft vervolgens inzicht in de geschiktheid van de woningvoorraad voor het huisvesten van lagere inkomens binnen de regionale woningmarkt. Er wordt onderscheid gemaakt in de huurklassen goedkoop, betaalbaar en duur onder respectievelijk boven de huurtoeslaggrens. Vanaf 1 juli 2009 en voor 2010 gelden op basis van de Wht de volgende grenzen: ♦ Goedkoop (maandhuur tot € 357,37) ♦ Betaalbaar (maandhuur vanaf € 357,37 tot € 548,18) ♦ Duur (tot huurtoeslaggrens: maandhuur vanaf € 548,18 tot € 647,53, boven huur toeslaggrens: maandhuur vanaf € 647,53)
2.1.4 Toewijzingen 2007-2010 Onder toewijzingen wordt hier verstaan het aantal huishoudens waaraan de corporatie in het verslagjaar een woongelegenheid heeft toegewezen. Het betreft hier de toewijzingen in het verslagjaar en dus niet de verdeling van huishoudens over het totale bezit. In de tabel wordt weergegeven welk deel van de toewijzingen door de corporatie in de afgelopen jaren betrekking had op huishoudens met een inkomen binnen de inkomensgrens uit de Wht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Binnen deze huishoudensgroepen wordt nog onderscheid gemaakt in twee leeftijdsklassen en twee inkomensgroepen. Voor de vier huishoudensgroepen die in de Wht worden onderscheiden luiden de inkomensgrenzen van 1 januari tot en met 31 december 2010 als volgt: ♦ Eenpersoonshuishouden >65 jaar tot € 21.450,- (art. 14 a Wht) ♦ Meerpersoonshuishouden >65 jaar tot € 29.125,- (art. 14 b Wht) ♦ Eenpersoonsouderenhuishouden ≥65 jaar tot € 20.000,- (art. 14 c Wht) ♦ Meerpersoonsouderenhuishouden ≥65 jaar tot € 27.575,- (art. 14 d Wht)
12
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Volkshuisvestelijke gegevens
2
Het aandeel passende toewijzingen geeft aan in hoeverre de corporatie in staat was in de afgelopen jaren de vrijgekomen huurwoningen passend toe te wijzen volgens de inkomenscriteria ontleend aan de Wht. Een ‘te dure toewijzing’ is een toewijzing van een dure huurwoning aan een huishouden met een inkomen binnen de inkomensgrenzen uit de Wht. Een ‘te goedkope toewijzing’ betreft de toewijzing van een goedkope huurwoning aan een huishouden met een inkomen buiten de inkomensgrenzen uit de Wht. ‘Passende toewijzingen’ betreffen alle overige toewijzingen, dus alle toewijzingen na aftrek van te dure en te goedkope toewijzingen. Bij het beoordelen van de toewijzingen van de corporatie is ook de hoogte van de mutatiegraad (zie tabel 2.1.1) van belang. Een hoge mutatiegraad biedt immers over het algemeen meer mogelijkheden om passend toe te wijzen.
2.2
Kwaliteit van de voorraad 2.2.1 Kwaliteit en prijs-kwaliteitverhouding In het woningwaarderingsstelsel (WWS) worden aan het bezit punten toegekend voor zowel woningtechnische (bijvoorbeeld oppervlakte van de woning) als omgevingsgerelateerde factoren (woonomgeving). Op deze wijze wordt met het aantal punten voor elke huurwoning de kwaliteit bepaald. In de tabel is afzonderlijk het gemiddeld aantal punten woningwaardering met betrekking tot de oppervlakte van de huurwoningen weergegeven. De gemiddelde puntprijs wordt bepaald door de gemiddelde huurprijs van de huurwoningen (ontleent aan onderdeel 2.2B van de dVi) te delen door het gemiddelde aantal WWS-punten van de huurwoningen. Dit biedt vervolgens een indicatie voor de prijs-kwaliteitverhouding van het bezit (naast andere indicatoren zoals de huur/WOZ-verhouding, zie tabel 4.1.2).
2.2.2 Onderhoud en investeringen in kwaliteit van de woongelegenheden Het eerste deel van deze tabel laat zien welke investeringen gemoeid zijn met het op peil houden van de kwaliteit van de verhuureenheden. Klachtenonderhoud betreft hierbij het onderhoud dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van klachten/reparatieverzoeken van bewoners of gebruikers. Mutatieonderhoud betreft het onderhoud dat noodzakelijk is om de woongelegenheden, nadat deze vrijkomen, weer verhuurbaar te maken en planmatig onderhoud is het onderhoud dat de corporatie in een meerjarenonderhoudsplanning heeft opgenomen. Hier valt overigens ook het ‘groot onderhoud’ onder, waarbij diverse activiteiten uit de onderhoudsplanning worden samengevoegd.
13
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
2
Volkshuisvestelijke gegevens
In het tweede deel van deze tabel is de post woningverbetering weergegeven. Deze post betreft die maatregelen die het woongerief van een woongelegenheid verbeteren, respectievelijk de levensduur verlengen en die als zodanig leiden tot een stijging van de bedrijfswaarde. Ook de kosten van splitsing of het samenvoegen van woongelegenheden zonder dat dit gepaard gaat met ingrijpende (ver)nieuwbouw vallen onder dit begrip.
2.2.3
Wonen en zorg
Bij deze tabel zijn de volgende definities gehanteerd:
Ouderen- of gehandicaptenwoning Een woning die de corporatie bij vrijko-
men met voorrang toewijst aan een 55-plushuishouden c.q. aan een gehandicapte.
Woningen voor overige bijzondere doelgroepen Vormen van (semi)zelfstan-
dig wonen voor (ex-)psychiatrische patiënten, ex-dak- en -thuislozen, (ex-)verslaafden, ex-gedetineerden, et cetera.
Eenheden of woningen in bijzondere woongebouwen Deze woongelegen-
heden maken deel uit van een gebouwencomplex of deel van een gebouw waarin vormen van zorg- en dienstverlening kunnen worden verricht (bijvoorbeeld verpleeghuizen, verzorgingshuizen, bejaardentehuizen, kinder- en sociale tehuizen, woonzorgcomplexen, et cetera).
Nultredenwoning Een woning die zowel intern als extern toegankelijk is.
Een woning is intern toegankelijk als de belangrijkste vertrekken (woonkamer, keuken, toilet, badkamer en één slaapkamer) op één verdiepingslaag liggen. Een woning is extern toegankelijk als de belangrijkste vertrekken van buiten te bereiken zijn zonder trappen te hoeven lopen.
Toewijzingen aan ouderen Het aantal toewijzingen aan ouderen is ontleend
aan de toewijzingstabellen (zie 2.1.4), waarin de toewijzingen aan hoofdbewoners jonger dan 65 jaar en 65 jaar en ouder gespecificeerd worden.
2.2.4 Uitgaven leefbaarheid Het gaat hier om de uitgaven die gemoeid zijn met maatregelen op het gebied van het verbeteren van de leefbaarheid in de wijken. Het gaat hier niet om de zogenaamde productiemaatregelen rond woongelegenheden (zoals nieuwbouw, verkoop, aankoop, sloop en ingrijpende verbetering).
14
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Volkshuisvestelijke gegevens
2
Maatregelen ter verbetering van de leefbaarheid worden onderscheiden in: ♦ Sociale activiteiten: de wijkgebonden lasten voor ondersteuning bewonersinitiatieven, sponsoring buurtactiviteiten, leefregels, gebiedsgericht personeel (zoals leefbaarheidscoördinator, wijkbeheerder, huismeester), leefbaarheidsonderzoeken, wijkschouw, et cetera en de individuele lasten voor activiteiten zoals welkomstbijeenkomsten nieuwe bewoners, bestrijding woonoverlast, buurtbemiddeling, opvang van dak- en thuislozen, schuldsaneringen, tweede kansbeleid, et cetera. ♦ Fysieke activiteiten: de wijkgebonden lasten voor buurtcentra, bijzondere gebouwen (zoals wijksteunpunten, buurtposten, HOED), onderhoud groenvoorziening, speeltoestellen, beveiliging openbare ruimte, cameratoezicht, schoonmaakacties, graffiti verwijdering, et cetera. en de individuele lasten voor activiteiten zoals inbraakbeveiliging, brandpreventie, verlichting achterpad, afsluiting portieken, et cetera.
2.3
N ieuwbouw en mutaties in het bezit 2.3.1 Nieuwbouw en mutaties in het bezit Bij deze tabel zijn de volgende definities gehanteerd:
Nieuwbouw van woongelegenheden voor verhuur Het aantal nieuw ge-
bouwde woongelegenheden bestemd voor eigen verhuur dat in het betreffende verslag- c.q. prognosejaar in bezit van de corporatie is, respectievelijk wordt toegevoegd en daarmee in exploitatie wordt genomen. Nieuw gebouwde woongelegenheden die voor directe verkoop zijn bestemd en de nieuwbouw voor verhuur door derden zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Aankoop Alle woongelegenheden die in het betreffende verslag- c.q. prog-
nosejaar door de corporatie zijn of worden aangekocht.
Verkoop Alle woongelegenheden die in het betreffende verslag- c.q. prog-
nosejaar zijn of worden verkocht. Nieuw te bouwen woongelegenheden die voor verkoop bestemd zijn blijven buiten beschouwing bij het aantal te verkopen woongelegenheden.
Sloop Alle woongelegenheden die naar verwachting in het desbetreffende
verslag- c.q. prognosejaar zijn of worden gesloopt.
15
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
2
Volkshuisvestelijke gegevens
Nieuwbouw koopwoningen Woningen die de corporatie, al dan niet via een verbinding met een andere rechtspersoon, in het verslagjaar heeft opgeleverd of in het prognosejaar gaat opleveren. Het betreft woningen die niet voor de verhuur maar voor de verkoop bedoeld zijn. Het betreft in deze tabel de gegevens van de toegelaten instelling inclusief haar verbindingen.
2.3.2 t/m 2.3.4 Realisatie-indices nieuwbouw, sloop en verkoop Met de Realisatie-index wordt het verschil tussen de door corporaties opgegeven prognoses en de feitelijke realisaties weergegeven. De Realisatie-index biedt daarmee inzicht in de mate waarin de corporatie realiseert wat zij zich heeft voorgenomen c.q. afgesproken heeft met de stakeholders. Er worden drie aparte indices gepresenteerd: ♦ De Realisatie-index voor nieuwbouw. Hierbij zijn huur en koop samen genomen,
want deze zijn in de planpraktijk van corporaties nogal eens uitwisselbaar.
♦ De Realisatie-index voor sloop. Hierbij speelt de veronderstelling dat met name in herstructureringswijken de sloop van woningen ook het startpunt vormt in het herstructureringsplan en dat stagnatie daarin vaak ook (onvermijdelijk) leidt tot stagnatie van nieuwbouw in die wijken. Het apart presenteren van nieuw- bouw en sloop bevordert dan het inzicht. ♦ De Realisatie-index voor verkoop. Hier heeft men te maken met ander type afhankelijkheden die consequenties kunnen hebben voor het realiseren van voornemens dan bij nieuwbouw en sloop. Bij de berekening van deze index zijn de aantallen verkopen aan eigen verbindingen buiten beschouwing gebleven. Elke van deze drie indices wordt opgebouwd op basis van realisaties van de prognoses uit drie verslagjaren. Voor de CiP 2011 gaat het om het: ♦ Realisatiepercentage 2008-2010 van prognoses uit de dPi 2007. ♦ Realisatiepercentage 2009-2010 van prognoses uit de dPi 2008. ♦ Realisatiepercentage 2010 van prognose uit de dPi 2009. Bij de bepaling van het realisatiepercentage zijn zowel de activiteiten in de TI als de activiteiten in de verbindingen van de TI meegenomen. Van elk van deze drie verslagjaren wordt het gemiddelde berekend, waarbij elk jaar even zwaar meeweegt. Daarbij wordt per verslagjaar een over- als onderschrijding negatief gewaardeerd. Ook een overschrijding duidt er immers op dat de corporatie minder goed heeft geprognosticeerd. Dus een overschrijding van 20% van de realisatie leidt tot een Realisatie-index van 0,8, terwijl een onderschrijding van 20% niet gerealiseerde productie eveneens tot een Realisatie-index van 0,8 leidt.
16
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Volkshuisvestelijke gegevens
2
In verband met rekenkundige verwerking van nulwaarden en het effect daarvan op de uitkomsten zijn daarbij de door corporatie opgegeven nullen in prognoses niet als 0 maar als 0,5 gewaardeerd. Een uitkomst van de Realisatie-index van 1,0 geeft aan dat de realisaties van de corporatie precies gelijk zijn aan haar voornemens. Naarmate het cijfer lager is dan 1,0 wordt het verschil tussen realisaties en voornemens groter.
2.4
Inzet in aandachtswijken 2.4.1 Productie corporatie verdeeld over wijktypen per regio De corporatie heeft opgave gedaan van de totale productiemaatregelen per viercijferig postcodegebied over het verslagjaar en de eerste vijf prognosejaren. Bij productiemaatregelen gaat het niet alleen om de aantallen nieuwbouw huur en koop maar ook om aankoop, verkoop, sloop en woningverbeteringen boven de € 20.000,-. Deze productiemaatregelen worden vervolgens geanalyseerd op basis van de wijkindeling (tabel 1.2) en ingedeeld langs de woningmarktregio’s, waar de corporatie het meeste bezit heeft. Daarmee wordt zichtbaar welk deel van de productie in de zwakke wijken, waar fysieke ingrepen nodig kunnen zijn, wordt gerealiseerd en hoe zich dat verhoudt tot de inspanningen van andere corporaties met bezit in dezelfde zwakke wijken binnen de regio.
2.4.2 Productie corporatie verdeeld over wijktypen totaal In tabel 2.4.2 zijn deze bezits- en productiegegevens voor het totale bezit van de corporatie weergegeven. De realisatiecijfers in de tabellen 2.4.1 en 2.4.2 zijn gebaseerd op de opgaaf van de corporatie onder ‘forecast verslagjaar’ in de dPi (aangezien deze cijfers niet beschikbaar zijn vanuit de dVi).
2.4.3 Productievoornemens 2011-2015 in zwakke wijken Aan de hand van deze tabel is een vergelijking mogelijk van de voorgenomen productie van de corporatie in de zwakke wijken uitgedrukt als aandeel van het corporatiebezit in zwakke wijken met de voorgenomen productie-inspanningen van alle corporaties in de regio’s waar de corporatie bezit heeft en alle corporaties in Nederland met bezit in zwakke wijken. Het betreft in de tabellen 2.4.1 t/m 2.4.3 de gegevens van de TI inclusief haar verbindingen.
17
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
2
Volkshuisvestelijke gegevens
2.4.4
P roductie van corporaties in de 40 aandachtswijken BZK/WWI
In deze tabel wordt zichtbaar gemaakt welke (fysieke) productie de corporatie in de periode 2011-2015 heeft ondernomen en voorzien ten aanzien van de door minister van BZK/WWI aangewezen 40 aandachtswijken. Deze opgave wordt vervolgens vergeleken met de omvang van het corporatiebezit aldaar. Daarmee is de inspanning te vergelijken met wat andere corporaties in deze wijken hebben ondernomen of beogen. De investeringen in maatschappelijk vastgoed hebben betrekking op onroerend goed dat is verhuurd aan maatschappelijke organisaties, zorg-, welzijns-, onderwijs- en culturele instellingen en dienstverleners.
18
CFV 2011
Corporatie in Perspectief Bedrijfsvoering
3
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bedrijfsvoering van de corporatie. Daarbij wordt inzichtelijk gemaakt hoe de corporatie er als bedrijf voor staat in vergelijking tot de andere corporaties in de referentiegroep en de landelijke gemiddelden. Daarbij wordt nader gekeken naar de bedrijfslasten en de ontwikkeling daarvan, de inkomsten uit de woningexploitatie en de kosten en opbrengsten van de belangrijkste productiemaatregelen die gerealiseerd worden. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met het kengetal ‘rentedekkingsgraad’ waarmee wordt aangegeven in welke mate de rentelasten gedekt kunnen worden.
3.1
Netto bedrijfslasten 3.1.1 Specificatie netto bedrijfslasten De netto bedrijfslasten bestaan uit de bruto bedrijfslasten (variabele exploitatielasten minus onderhoud en de aan het onderhoud toegerekende personeelskosten) verminderd met de ontvangen vergoedingen voor geleverde diensten en de overige bedrijfsopbrengsten en de geactiveerde productie voor het eigen bedrijf. Deze bedragen zijn afgeleid uit de opgave van de corporatie uit de enkelvoudige winst- en verliesrekening. In de CiP is de specificatie van de berekening van de netto bedrijfslasten weergegeven. Verder is ook weergegeven wat de hoogte is van het bedrag van de netto bedrijfslasten exclusief de uitgaven aan leefbaarheid. De uitgaven leefbaarheid zijn ontleend aan onderdeel 5.4 van de dVi, waarbij het bedrag dat de corporatie op de regel “Onder onderhoud opgenomen uitgaven leefbaarheid” heeft opgegeven, afgetrokken is van het totale bedrag aan leefbaarheid.
3.1.2 Ontwikkeling netto bedrijfslasten In tabel 3.1.2 is de ontwikkeling van de netto bedrijfslasten geïllustreerd door het stijgingspercentage van de netto bedrijfslasten per verhuureenheid in de periode 2007-2010 weer te geven.
3.2
Netto kasstroom De netto kasstroom wordt berekend door de netto bedrijfslasten, de onderhoudslasten en de erfpacht in mindering te brengen op de huuropbrengsten, opbrengsten vergoedingen, overige bedrijfsopbrengsten en geactiveerde productie. De netto kasstroom per verhuureenheid geeft een indicatie van de middelen die vanuit de verhuur beschikbaar komen om de overige lasten te voldoen (en investeringen te verrichten). Tevens wordt de netto kasstroom ook weergegeven na aftrek van de overige lasten zoals rente-uitgaven, vennootschapsbelasting en heffing bijzondere projectsteun. Bij deze berekening zijn de rentebaten en overheidsvergoedingen eveneens meegenomen.
19
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
3
Bedrijfsvoering
3.3
Kosten en opbrengsten productie De hier gepresenteerde informatie betreft de weergave van de feitelijke projectkosten uit de Verantwoordingsinformatie over 2010. Het gaat hier niet om de kasstromen (uitgaven), maar om de aan de projecten toe te rekenen kosten. Het betreft de bruto stichtingskosten zonder dat daarop een mogelijk onrendabele top in mindering is gebracht, maar wel voor zover van toepassing onder aftrek van eventueel (te) ontvangen subsidies.
3.3.1 Nieuwbouw huur
Gemiddelde stichtingskosten huurwoningen Het betreft hier de totale bruto
stichtingskosten, gesplitst naar grondkosten, bouwkosten en overig (gesaldeerd met subsidies), van nieuwbouw huurwoningen. Daarnaast is de gemiddelde aankoopprijs bij aankoop van eigen verbindingen weergegeven.
Eenheden in verzorgingshuizen Deze categorie betreft de bruto stichtings-
kosten, gesplitst naar grondkosten, bouwkosten en overig (gesaldeerd met subsidies), voor nieuwbouw in verzorgingsh uizen, uitsluitend voor ouderenhuisvesting.
Overige woongelegenheden Deze categorie betreft de bruto stichtingskos-
ten, gesplitst naar grondkosten, bouwkosten en overig (gesaldeerd met subsidies), voor de overige woongelegenheden.
3.3.2 Nieuwbouw koopwoningen Het betreft hier de totale bruto stichtingskosten inclusief BTW voor nieuwbouw van koopwoongelegenheden. Onder netto verkoopresultaat wordt verstaan de netto verkoopprijs onder aftrek van de stichtingskosten en van verkoop- en bemiddelingskosten, exclusief vennootschapsbelasting over het resultaat. Verder is in de CiP ook aangegeven bij welk percentage van de verkopen de corporatie een korting heeft verstrekt.
3.3.3 Verkoop bestaand bezit Het betreft hier uitsluitend de gegevens met betrekking tot verkoop aan particuliere huishoudens en niet de gegevens met betrekking tot verkoop aan andere verhuurders. Onder de verkoopprijs van bestaande woongelegenheden bij verkoop als koopwoning, wordt verstaan het bedrag dat aan de koper in rekening is gebracht. Eventuele bijkomende kosten die direct samenhangen met de verkoop van woongelegenheden zoals taxatie-, makelaars- en notariskosten, zijn weergegeven onder verkoopkosten. Verder is in de CiP ook aangegeven bij welk percentage van de verkopen de corporatie een korting heeft verstrekt.
20
CFV 2011
Corporatie in Perspectief Bedrijfsvoering
3
3.3.4 Verbeteringen en renovaties Het gaat hierbij om de door de corporatie opgegeven uitgaven voor verbeteringen en renovaties. Bij dit onderdeel zijn zowel verbeteringen en renovaties met betrekking tot woongelegenheden als niet-woongelegenheden meegenomen. Hoewel verbeteringen en renovaties veelal zowel een rendabel als een onrendabel kennen, gaat het hier om de totale uitgaven voor verbetering en renovatie.
3.3.5 Sloop woongelegenheden I n dit onderdeel worden de feitelijke kosten voor slopen, bouwrijp maken, bodemsanering en overige kosten weergegeven.
3.3.6 Verliezen van niet gerealiseerde projecten Het bedrag aan verliezen op niet gerealiseerde projecten wordt ontleent aan dVi onderdeel 3.2.8.
3.4
Rentedekkingsgraad De rentedekkingsgraad geeft aan hoe vaak uit de netto kasstroom de verschuldigde rente aan verschaffers van vreemd vermogen kan worden betaald. Met andere woorden, hoe hoger de ratio, des te kleiner is het risico dat de corporatie de renteverplichtingen niet kan nakomen. De berekening van de rentedekkingsgraad is gebaseerd op de netto kasstroom, overheidsbijdragen, vennootschapsbelasting en heffing bijzondere projectsteun gedeeld door de betaalde rente minus de ontvangen rente.
21
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
4
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie In dit hoofdstuk wordt ingegaan op enkele verschillende waarden die aan het vastgoed worden toegekend (bedrijfswaarde, WOZ-waarde) en de langlopende leningen. Enkele kengetallen als de ‘schuldverdienratio’ kunnen behulpzaam zijn bij het verkrijgen van nader inzicht in de financiële positie. Ook hier worden de gegevens afgezet tegen het gemiddelde uit de referentiegroep en de landelijke gemiddelden.
4.1
Vastgoed 4.1.1 Bedrijfswaarde
De door corporaties opgegeven bedrijfswaarde Deze laat de verdiencapaci-
teit van het bezit zien voor de resterende levensduur. De bedrijfswaarde heeft een prospectief karakter, omdat gerekend wordt met schattingen van toekomstige uitgangspunten, bedragen en stijgingspercentages. De bedrijfswaarde is gelijk aan de contante waarde van de toekomstige inkomsten (onder andere huren, eventuele bijdragen en overige opbrengsten) verminderd met de contante waarde van de toekomstige uitgaven (onder andere onderhoud, beheerkosten, belastingen en verzekeringen) over de restant levensduur van het bezit. De bedrijfswaarde kan bij individuele corporaties sterk worden beïnvloed door eventueel in de bedrijfswaarde opgenomen toekomstige verkoopopbrengsten en de restwaarde van het bezit. Omdat de inkomsten en uitgaven per jaar zijn uitgedrukt in euro’s van dat jaar, worden deze via een zogenoemde contantmakingsfactor (de disconteringsvoet) naar het basisjaar teruggerekend, dat wil zeggen uitgedrukt in euro’s van het betreffende basisjaar.
Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde De wet- en regelgeving op het gebied
van de jaarverslaggeving biedt grote vrijheid ten aanzien van de wijze waarop de bedrijfswaarde wordt berekend. In de praktijk blijkt ook dat verschillende benaderingen worden gehanteerd. Dit leidt ertoe dat gelijke omstandigheden door afzonderlijke corporaties verschillend kunnen worden gewaardeerd. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan het inzicht in de financiële positie en de vergelijkbaarheid tussen corporaties. Om deze reden voert het Fonds bij de beoordelingsmethodiek zeven uniformeringsslagen door ten aanzien van de opgegeven bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde na uniformering wordt door het Fonds de ‘volkshuisvestelijke exploitatiewaarde’ genoemd. Het is de waarde die voortvloeit uit een voortgezette exploitatie van de woongelegenheden door de corporatie.
22
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie
4
Bij de uniformering worden de volgende zeven stappen toegepast: ♦ Moment van disconteren Het is niet mogelijk om voor alle afzonderlijke kasstromen exact te bepalen op welk moment deze worden gerealiseerd. Om deze reden wordt bij discontering veelal een aanname gedaan met betrekking tot het moment van realisering van de kasstromen. Het is onder normale omstandigheden echter niet realistisch om te veronderstellen dat alle kasstromen op 1 januari of 31 december worden gerealiseerd. Om deze reden veronderstelt het Fonds dat de exploitatiekasstromen gemiddeld halverwege het jaar worden gerealiseerd. Indien een corporatie anders heeft gedisconteerd, wordt dit bijgesteld. ♦ Verkoopportefeuille Het inrekenen van toekomstige verkoopopbrengsten kan een grote invloed op de hoogte van de bedrijfswaarde hebben. Sommige corporaties rekenen te verwachten verkoopopbrengsten wel in, andere doen dat niet. Vanuit het uitgangspunt dat de bedrijfswaarde gebaseerd is op een voortgezette exploitatie en ten behoeve van een onderlinge vergelijkbaarheid, worden eventueel ingerekende verkoopopbrengsten buiten beschouwing gelaten. ♦ Parameters
De stijgingsparameters voor inflatie zijn exogene variabelen. Het Fonds leidt
uit externe bronnen de inflatieverwachting af. Deze wordt voor alle corporaties
gehanteerd. De huurstijging is deels afhankelijk van de inflatieverwachting en
deels van het beleid van de corporatie. Het beleid van de corporatie zelf is mede
afhankelijk van de marktmogelijkheden maar ook van wetgeving. Het Fonds
hanteert in de uniformering een bandbreedte bij de eventuele aanpassing van de stijgingsparameter van de corporatie. Voor de eerste vijf prognosejaren levert dit een marge op ten opzichte van de inflatieverwachting. Vanaf het
zesde jaar hanteert het Fonds hiervoor de inschatting van het evenwichtniveau
voor de inflatie. Ook voor de huurderving onderkent het Fonds een bandbreedte.
De beheerlastenstijging is gelijk aan de verwachte inflatie plus 1 procentpunt. Voor de onderhoudslastenstijging geldt in het eerste jaar een stijging gebaseerd op een raming van het CPB. Vanaf het vierde prognosejaar is de onderhoudslastenstijging gelijk aan de verwachte inflatie plus 1 procentpunt. In de tussenliggende jaren ontwikkeld het stijgingspercentage zich lineair van het percentage in het eerste prognosejaar tot het langetermijnevenwicht in prognosejaar 4.
♦ Heffing Op basis van de geldende heffing ten behoeve van de bijzondere projectsteun voor de 40 wijken betrekt het Fonds deze post in de uniformering.
23
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
4
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie
♦ Levensduur Het is in het kader van de uniformering van belang dat bij corporaties met vergelijkbare kenmerken van het bezit, een vergelijkbare gemiddelde restant levensduur wordt gebruikt bij de bepaling van de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde. Door het Fonds wordt de gemiddelde restant levensduur bij corporaties opgevraagd. Bij de uniformering wordt deze opgaaf vervolgens vergeleken met de gemiddelde restant levensduur van corporaties met dezelfde kenmerken van de vastgoedportefeuille. Het Fonds neemt de gemiddelde restant levensduur van de corporatie over zolang deze niet meer dan drie jaar afwijkt van de gemiddelde restant levensduur van corporaties met vergelijkbare kenmerken van het bezit. Voor het deel dat de gemiddelde restant levensduur de bandbreedte overschrijdt, wordt deze gecorrigeerd. Het is mogelijk dat op basis van nader onderzoek in bijzondere gevallen is afgeweken van de genoemde bandbreedte. ♦ Restwaarde De opgegeven restwaarden van de in de sloopportefeuille opgenomen woongelegenheden worden door het Fonds ongecorrigeerd geaccepteerd aangezien er hierbij veelal sprake is van een op basis van concrete plannen bepaalde restwaarde. Met betrekking tot de niet in de sloopportefeuille opgenomen woongelegenheden worden uniforme bedragen gehanteerd. Indien de gehanteerde restwaarde afwijkt van deze bedragen wordt een correctie op de opgegeven bedrijfswaarde toegepast. Het is mogelijk dat op basis van nader onderzoek in bijzondere geval len is afgeweken van de genoemde bandbreedte. ♦ Lastenniveau Bij de uniformering van de bedrijfswaarde naar de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde confronteert het Fonds het lastenniveau voor woongelegenheden dat uit de bedrijfswaarde kan worden afgeleid met het lastenniveau gebaseerd op aangeleverde kasstroomprognoses voor de eerste vijf jaar plus een aanvul- lende lastenschatting voor de resterende levensduur. Indien het lastenniveau dat uit de bedrijfswaarde is afgeleid, sterk afwijkt van een gemiddelde dat is afgeleid uit de (aangevulde) kasstroomprognose, zullen de lasten in de bedrijfswaarde naar boven worden bijgesteld. Het is mogelijk dat op basis van nader onderzoek in bijzondere gevallen is afgeweken van genoemde handelswijze. Meer informatie over deze uniformering is te vinden in door het Fonds in 2008 gepubliceerde brochure ’De volkshuisvestelijk exploitatiewaarde’ (zie www.cfv.nl).
4.1.2 WOZ-waarde Bij de weergegeven waarden gaat het om de WOZ-waarden per ultimo 2008, 2009 en 2010 met een waardepeildatum van 1 januari 2008 resp. 2009 en resp. 2010 van woongelegenheden die in exploitatie zijn per 31 december 2008, resp 2009 en resp.
24
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie
4
2010. Door de huur/WOZ-verhouding weer te geven ontstaat vergelijkenderwijs ook een beeld van de marktpositie van het bezit van corporaties. De achterliggende gedachte hierbij is dat dit percentage iets zegt over de verhouding tussen de deelmarkten huur en koop. Bij een laag percentage zal het voor huurders minder makkelijk en economisch minder rationeel zijn om de oversteek naar de koopsector te maken. De kans dat de huurmarkt verslechtert, wordt in dat geval kleiner geacht dan in het geval de verhouding huur/WOZ-waarde aanmerkelijk hoger ligt.
4.1.3 Kengetallen vastgoed De verhouding tussen de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde en de WOZ-waarde geeft aan in hoeverre de waardering als koopwoning ten opzichte van de huurwoning, onder de veronderstelling van voortgezette exploitatie, uiteenloopt. Het kengetal volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/huur geeft aan hoe de waarde van het vastgoed van de corporatie zich verhoudt tot de jaarhuur. De restant levensduur na uniformering geeft op portefeuilleniveau de gemiddelde resterende levensduur van het bezit weer na de plausibiliteitstoets die plaatsvindt op de opgaaf van de corporatie.
4.1.4 Grondposities Veel corporaties hebben grond verworven voor toekomstige woningbouw. In deze tabel wordt de totale waarde van de grondposities zoals verantwoord onder de materiële vaste activa in exploitatie, de materiële vaste activa in ontwikkeling, de overige activa en off balance weergegeven. De waarden zijn uitgedrukt per verhuureenheid en worden vergeleken met de referentiegroep en het landelijke gemiddelde. Met ingang van de CiP 2011 is tevens het aantal m² weergegeven in de CiP alsmede de afwaardering als gevolg van waardemutaties.
4.1.5 Niet verkochte nieuwbouw koopwoningen De informatie over de niet verkochte nieuwbouw koopwoningen betreft de aantallen en bedragen (opgenomen balanswaarde) van de nog te verkopen opgeleverde woningen en de aantallen en bedragen (opgenomen balanswaarde) van de nog te verkopen in aanbouw zijnde koopwoongelegenheden.
4.1.6 Verkoop onder voorwaarden Met ingang van 2011 is in de CiP informatie opgenomen over de aantallen onder voorwaarden, zoals KoopGarant en MGE, verkochte woongelegenheden.
25
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
4
Waarden vastgoed, leningen en vermogenspositie
4.2
Langlopende leningen 4.2.1 Leningenportefeuille De waarde van de langlopende leningen en kortlopende schulden wordt ontleend aan onderdeel 3.3.1 van de dVi.
4.2.2 Rentelasten op leningenportefeuille De rentelasten van een corporatie zijn zowel afhankelijk van de omvang van de leningenportefeuille als van de rentevoet van door de corporatie aangetrokken leningen. Bij het weergegeven percentage rentelasten op de leningenportefeuille zijn zowel de langlopende leningen als de rentedragende kortlopende schulden meegenomen in de berekening. In deze berekening is het gemiddelde van de waarde van de leningenportefeuille per 1 januari 2010 en 31 december 2010 genomen.
4.2.3 Ontwikkeling schuldverdienratio De schuldverdienratio geeft de verhouding tussen de netto kasstroom (na correctie voor rente, et cetera, volgens tabel 3.2) en de langlopende schulden weer. De schuldverdienratio is weergegeven als langlopende leningen/netto kasstroom. Hierdoor is zichtbaar in hoeveel jaar de langlopende leningen uit de netto kasstroom zouden kunnen worden afgelost. De berekening van de schuldverdienratio is gebaseerd op de netto kasstroom na ontvangen en uitgegeven rente, overheidsbijdragen, vennootschapsbelasting en heffing bijzondere projectsteun (zie ook toelichting bij onderdeel 3.2). In deze berekening is het gemiddelde van de waarde van de leningenportefeuille per 1 januari 2010 en 31 december 2010 genomen.
4.2.4 Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde/rentabiliteitswaarde leningen per vhe De rentabiliteitswaarde is de actuele waarde van de lening, dat wil zeggen de contante waarde van de toekomstige rentebetalingen en aflossingen, rekening houdend met de disconteringvoet. De verhouding volkshuisvestelijke exploitatiewaarde ten opzichte van de rentabiliteitswaarde van de langlopende leningen geeft de waarde weer van het vastgoed ten opzichte van de actuele waarde van de leningenportefeuille. Zij geeft onder meer een indicatie voor de mate waarin de corporatie is gefinancierd met vreemd vermogen. Nieuw in de CiP 2011 is de ‘loan to value’. Deze geeft de verhouding langlopende schulden ten opzichte van de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde resp. WOZ-waarde weer. Deze verhouding is een indicatie voor de dekking aan van de langlopende schulden.
26
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Financiële positie en perspectief
5
In de brochure ’Nieuwe beoordelingsmethodiek’ wordt nader ingegaan op de diverse onderdelen van de gehanteerde methodiek (zie www.cfv.nl). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste bouwstenen uit deze methodiek gepresenteerd.
5.1
Volkshuisvestelijk vermogen in verslagjaar In de methodiek neemt het begrip volkshuisvestelijk vermogen een belangrijke plaats in. Het volkshuisvestelijk vermogen bestaat uit het eigen vermogen op basis van een nadere waardering van alle balansposten plus de overige voorzieningen, de voorziening onderhoud en de egalisatierekening en minus de immateriële vaste activa. Het volkshuisvestelijk vermogen is het vermogen van de woningcorporatie met als uitgangspunt de continuïteit in de maatschappelijke functie van de woningcorporatie. Een belangrijke factor bij de bepaling van dit vermogen is de bedrijfswaarde. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid tussen woningcorporaties wordt de door de corporatie opgegeven bedrijfswaarde in zeven stappen geüniformeerd tot de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde. Hieraan ligt het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ ten grondslag. Bij punt 4.1.1 van deze Toelichting wordt nader op deze uniformering van de bedrijfswaarde ingegaan.
5.2
Volkshuisvestelijk vermogen 2015 Het betreft hier het volkshuisvestelijk vermogen zoals geformuleerd onder 5.1 maar dan in beeld gebracht in 2015, rekening houdend met de voorgenomen activiteiten.
5.3
Risicobeoordeling verslagjaar Via een risicobepaling wordt vastgesteld hoe de financiële positie is. Het volkshuisvestelijke vermogen moet voldoende zijn om op balansdatum met 95% zekerheid de risico’s op te kunnen vangen. Dit wordt in kaart gebracht aan de hand van de ‘value at risk’-benadering. Eerst worden de kasstromen inzichtelijk gemaakt op basis van de meest waarschijnlijke ontwikkeling. Dan worden diezelfde kasstromen bepaald op basis van een ‘slecht weer scenario’ uitgaande van een zekerheidsgrens van 95%. Dit betekent dat er een 95% kans is dat de feitelijke ontwikkeling een positiever beeld laat zien. Het verschil tussen beide kasstromen levert het risico, uitgedrukt in euro’s, op dat een corporatie loopt.
27
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
5
Financiële positie en perspectief
Om het feitelijke risico te bepalen worden risicogebieden en risicobronnen onderscheiden. De risicogebieden zijn gekoppeld aan de balansposten en activiteiten van de corporatie en hebben betrekking op zaken als exploitatie, financieringen, deelnemingen, beleggingen en verplichtingen. De risicobronnen geven aan waardoor risico kan worden veroorzaakt. Het Centraal Fonds onderkent in zijn methodiek drie bronnen van risico:
Het marktrisico Dit betreft het risico dat door een negatieve marktontwik-
keling de waarde van het bezit of de opbrengst van grondposities, niet verkochte gereedgekomen koopwoningen (voorraden) en de opbrengst van de productie van nieuwbouw koop (reeds aangegane verplichtingen) lager is dan verwacht. Het concept van value at risk is hierbij ook gebruikt. De onzekerheid over de ontwikkeling van de koopprijs wordt door het Fonds meegenomen onder de marktrisico’s.
Het macro-economische risico Dit betreft de kans dat door economische
ontwikkelingen (inflatie, rente) de komende vijf jaar de waarde van bezittingen of schulden lager uitpakt dan verwacht. De benadering is ten behoeve van het solvabiliteitsoordeel uitgewerkt voor de balansposten materiële vaste activa in exploitatie en langlopende schulden. Deze twee posten maken ook het overgrote deel van de balans uit (eigen vermogen buiten beschouwing latend). De focus is hierbij met name gericht op de onzekere kasstromen in de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde en de onzekerheid met betrekking tot de renteontwikkeling. Voor wat betreft de rente wordt er onderscheid gemaakt tussen geborgde en niet-geborgde financiering.
Het operationele risico Dit betreft het risico van een verlies door inadequate
of falende interne processen, mensen of systemen of door externe gebeurtenissen. Dit risico kan in vele verschillende vormen naar voren komen en is lastig op voorhand te meten en te rapporteren. Wel hangen de risico’s uiteraard af van de omvang van de activiteiten en kan aangegeven worden in welke omstandigheden (bijvoorbeeld kwaliteit van het risicobeheer, professionaliteit van de organisatie) het risico groter of kleiner is. Bij de beoordeling van de solvabiliteit neemt het Fonds bij de bepaling van het operationeel risico alleen de risicogebieden deelnemingen, aangegane verplichtingen koop en huur en treasury mee.
Totaalrisico Het totaalrisico is de resultante van de drie risicobronnen die
hiervoor zijn beschreven. Omdat het om onafhankelijke risico’s gaat, kan niet volstaan worden met een simpele optelling. Bij onafhankelijke risico’s vindt optelling plaats door eerst de afzonderlijke bedragen te kwadrateren, vervolgens op te tellen en dan de wortel van deze telling te nemen. Het totaalrisico plus Vpb-beklemming is de optelling van het totaal risico sec en de Vpb-beklemming. Dit is de beklemming vanwege toekomstige vennootschapsbelastingverplichtingen.
28
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Financiële positie en perspectief
5.4
5
Risicobeoordeling in prognoses De risicobronnen markt, macro-economisch en operationeel uit het solvabiliteitsoordeel blijven ook hier van kracht. Wat verandert, is dat er risicogebieden bij komen en afvallen. Dit hangt samen met de aard van het oordeel. In het continuïteitsoordeel staan de activiteiten centraal en in het solvabiliteitsoordeel de financiële positie op balansdatum, rekeninghoudend met alleen een aantal harde verplichtingen. Daarnaast kan als gevolg van de activiteiten, de financiële omvang van een risicogebied wijzigen. Ook hier dient rekening mee te worden gehouden bij de bepaling van het risico in de prognoseperiode. Onderstaand wordt per risicobron uiteengezet wat de kern is van het verschil bij de bepaling van het risicobedrag in vergelijking met de risicobenadering zoals die is beschreven bij het solvabiliteitsoordeel.
Marktrisico Het marktrisico voor de vastgoedportefeuille wordt op dezelfde
manier bepaald als bij het solvabiliteitsoordeel. Alleen de verandering van de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde van de portefeuille leidt via weging tot een ander risico ten opzichte van het risico dat in de startpositie is bepaald. Het marktrisico voor aangegane verplichtingen koopwoningen verdwijnt. Hiervoor komt in de plaats de geraamde productie nieuwbouw verkoop in de vijf prognosejaren, inclusief 2007. Daarnaast wordt het marktrisico bij de verkoop van eenheden uit de bestaande voorraad toegevoegd (prijsrisico).
Macro-economisch risico Het risico vanwege de inflatie- en bouwkosten-
inflatieschok wordt voor de vastgoedportefeuille ultimo de prognoseperiode op dezelfde manier uitgewerkt als bij de bepaling van de startpositie. De risicogebieden financiering (nieuwe financieringsbehoefte vanwege de voorgenomen activiteiten en renteconversies), nieuwbouw, sloop en verbetering (omzet) worden toegevoegd aan de risicobepaling. Bij de financieringsbehoefte (en de renteconversies) heeft dit betrekking op het verschil tussen de verwachte rente en de rente uitgaande van de schokbenadering (ingeval er geen afspraken zijn gemaakt over de financieringsbehoefte en de renteconversies). Het verschil in rente, gekapitaliseerd in de rentabiliteitswaardecorrectie, wordt als risicobedrag toegevoegd. Op basis van de productieraming van de corporatie kan het inflatierisico over de investeringen worden bepaald. Ook dit aldus bepaalde bedrag wordt toegevoegd aan het risicobedrag. Bij de bepaling van het totaal macro-economisch risico wordt rekening gehouden met samenhangen tussen risico’s.
29
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
5
Financiële positie en perspectief
Operationeel risico De benadering van de deelnemingen blijft in beginsel
onveranderd. Bij het operationeel risico van de treasury wordt ook informatie uit de prognoses gebruikt om het risicobedrag vast te stellen. Het operationeel risico vanwege verplichtingen (koop, huur) verschuift naar investeringen in de nieuwbouw van huur- en koopwoningen. De benadering is overigens vergelijkbaar als bij de verplichtingen, alleen de tijdshorizon loopt bij het continuïteitsoordeel tot het einde van de prognoseperiode. Ook voor geraamde aankopen, te slopen eenheden en verbeteringsuitgaven wordt een operationeel risico gehanteerd. Het operationeel risico vanwege de verkoop van het bestaand bezit wordt ook meegenomen.
Totaalrisico De optelling van de risicobedragen van de afzonderlijke risico-
bronnen verloopt identiek als bij het solvabiliteitsoordeel.
5.5
Oordelen Het Fonds stelt twee financiële oordelen op: ♦ Het solvabiliteitsoordeel (een financieel oordeel over de vermogenspositie op balansdatum). ♦ Het continuïteitsoordeel (een financieel oordeel over de voorgenomen activiteiten na balansdatum). Met het eerste oordeel wordt vastgesteld of de woningcorporatie op balansdatum haar verplichtingen kan nakomen. De financiële effecten van voorgenomen activiteiten na balansdatum blijven hierbij buiten beschouwing. Bij het tweede oordeel gaat het om de financiële lasten en opbrengsten van de voorgenomen activiteiten in verhouding tot de financiële mogelijkheden waarbij uitgegaan wordt van de beleidskeuzes van de corporatie. Het solvabiliteitsoordeel is gebaseerd op twee bouwstenen: het volkshuisvestelijk vermogen op balansdatum en het vermogen dat op balansdatum beschikbaar moet zijn om de risico’s te kunnen opvangen. Het continuïteitsoordeel kent vergelijkbare bouwstenen: het volkshuisvestelijk vermogen aan het eind van de prognoseperiode en het vermogen dat beschikbaar moet zijn om de risico’s te kunnen opvangen aan het einde van de prognoseperiode. In de methodiek financiële beoordeling wordt vanaf 2010 in de kwalificatie ten aanzien van het continuïteitsoordeel een nader onderscheid aangebracht. Binnen het Aoordeel wordt onderscheid gemaakt tussen een A1- en een A2-oordeel.
30
CFV 2011
Corporatie in Perspectief
Financiële positie en perspectief
5
Dit nader onderscheid binnen de A-kwalificatie behelst enerzijds corporaties waarvan de voorgenomen activiteiten over de gehele vijfjaarsprognoseperiode als passend worden beoordeeld bij de vermogenspositie (A1-oordeel) en anderzijds corporaties waarvan de voorgenomen activiteiten in de eerste drie prognosejaren als passend bij de vermogenspositie wordt beoordeeld, maar dat in de laatste twee jaar de financiële positie in gevaar kan komen (A2- oordeel). Continuïteitsoordeel B1 wil zeggen dat de voorgenomen activiteiten de financiële positie in het derde prognosejaar in gevaar brengen., terwijl in de laatste jaren weer de balans wordt gevonden tussen activiteiten en vermogenspositie. Continuïteitsoordeel B2 wil zeggen dat de voorgenomen activiteiten de financiële positie op korte termijn (de eerste drie prognosejaren) in gevaar brengen. In de laatste jaren wordt de balans tussen activiteiten en vermogenspositie niet hervonden.
31
Centraal Fonds Volkshuisvesting
‘Corporatie in Perspectief’ 2010 is een rapportage van het Centraal
Huizerstraatweg 117a
Fonds Volkshuisvesting en bestaat uit de volgende onderdelen:
Postbus 5075
•
Samenvatting
1410 AB Naarden
•
Analyse
•
Toelichting
T 035 695 40 70 F
035 695 40 80
E
[email protected]
De toelichting biedt ondersteuning bij de interpretatie van de Analyse.
Er wordt ingegaan op de gehanteerde begrippen en definities in de
www.cfv.nl
grafieken en tabellen. De Toelichting sluit aan op de indeling van de Analyse.
Centraal Fonds Volkshuisvesting