Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Eerstesemesterexamenperiode
Zwangerschapsafbreking in de thuiscontext: de rol van emotionele distress en behoefte en controle Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Begeleiding: drs. Joke Vandamme
Ann-Sofie Mortier 00800740
Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Eerstesemesterexamenperiode
Zwangerschapsafbreking in de thuiscontext: de rol van emotionele distress en behoefte aan controle Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Begeleiding: drs. Joke Vandamme
Ann-Sofie Mortier 00800740
Deze paper werd afgedrukt op milieuvriendelijk papier.
Dankwoord Vooreerst had ik graag Prof. dr. Ann Buysse bedankt om rond het thema van zwangerschapsafbreking in de thuiscontext een masterproef te laten doorgaan. Ik ben ervan overtuigd er reeds vele taboes omtrent zwangerschapsafbreking doorbroken zijn, anderzijds resten er nog veel die moeten worden aangepakt. Hopelijk kan deze thesis hiertoe zijn steentje bijdragen. Vervolgens wil ik graag de mensen van Luna, de overkoepeling van abortuscentra in Vlaanderen en Brussel graag bedanken. Zonder jullie medewerking was deze masterproef niet mogelijk. Een specifiek bedankje voor Ann Verougstraete die tijdens onze overlegmomenten te Brussel steeds zorgde voor een lekkere maaltijd. Bedankt voor jullie bijdrage! Mijn thesisbegeleidster, Joke Vandamme, jou moet ik het meeste bedanken. Over mail, telefoon of face-to-face ben je altijd bereid om advies te geven en je studenten bij te staan. Ik dank je voor dat advies, alsook voor je beschikbaarheid en geduld. Ik bewonder tevens jouw manier van feedback geven. Met zoveel thesisstudenten is het niet gemakkelijk om alles tot in de puntjes te organiseren, jij doet dit wel. Bedankt! Laura Acke, mijn collega-thesisstudente omtrent deze topic, jij maakte de vele uren waarin we aan data-cleaning en analyses deden minder zwaar. Bedankt voor de samenwerking! Ten slotte had ik graag mijn ouders en vriend bedankt voor hun geduld. Mijn ouders meerbepaald omdat zij het mogelijk hebben gemaakt voor mij om mijn studie als klinisch psycholoog aan te vatten. Ik hoop dat zij hiervan geen spijt hebben gekregen, aangezien ze deze thesis zodanig veel hebben moeten nalezen dat zij ze waarschijnlijk vanbuiten kennen. Bedankt!!
Inhoudstafel Abstract
1
Inleiding
2
Algemene situering: Abortus wereldwijd
2
Belgische wetgeving omtrent vruchtafdrijving van 3 april 1990
2
Wetgeving en prevalentie wereldwijd
2
Methodes tot zwangerschapsafbreking en settings
4
Situering van ervaringen met Cytotec thuis internationaal
6
Socio-demografische en zwangerschapskenmerken
6
Keuze procedure abortussetting
7
Algemene ervaring met de inname van Cytotec thuis
9
Huidige studie
11
Algemeen psychologisch welzijn
12
Eerste onderzoeksvraag
12
Hypothese
12
Situationele emotionele distress
13
Tweede onderzoeksvraag
13
Hypothese
14
Derde onderzoeksvraag
14
Hypothese
15
Behoefte aan controle
15
Vierde onderzoeksvraag
16
Hypothese
16
Vijfde onderzoeksvraag
17
Hypothese
17
Methode
18
Steekproef
18
Procedure
18
Materiaal
21
Gestandaardiseerde video-opnames met uitleg over de methodes
22
Informed consent
23
Vragenlijsten
23
Voorkeur voor methode
23
Algemeen psychologisch welzijn: Ryff’s Scales of Psychological Well-being
23
Situationele emotionele distress: Positive and Negative Affect Schedule (PANAS)
24
Situationele emotionele distress: Impact of Event Scale (IES)
25
Behoefte aan controle: Desirability of Control Scale (DCS)
26
Statistische analyse
Resultaten
27
29
Karakteristieken van de proefgroep
29
Onderzoeksvragen en hypotheses
30
Voorkeur voor de drie methodes tot zwangerschapsafbreking
30
Eerste onderzoeksvraag: Het verband tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode
31
Tweede onderzoeksvraag: Het verband tussen situationele emotionele distress en de voorkeur voor methode
33
Derde onderzoeksvraag: De impact van situationele emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode
34
Vierde onderzoeksvraag: Het verband van behoefte aan controle en de voorkeur voor methode
36
Vijfde onderzoeksvraag: De onderlinge relatie tussen situationele emotionele distress en behoefte aan controle
Discussie
39
41
Interpretatie van de resultaten
41
Het verband tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode
41
Het verband tussen situationele emotionele distress en de voorkeur voor methode
42
De impact van situationele emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode
42
Het verband tussen behoefte aan controle en de voorkeur voor methode
43
De onderlinge relatie tussen situationele emotionele distress en behoefte aan controle
44
Implicaties voor de praktijk
45
Sterktes en limitaties
46
Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
47
Referenties
49
Abstract Na de beslissing om over te gaan tot zwangerschapsafbreking bij een onbedoelde zwangerschap, dient men een voorkeur te geven voor een welbepaalde methode (zuigcurretage of medicamenteuze behandeling in het centrum). In een studie georganiseerd door Universiteit Gent, in samenwerking met de Luna-abortuscentra, poogde men na te gaan hoe vrouwen staan tegenover de mogelijkheid om de tweede fase van de medicamenteuze behandeling thuis uit te voeren. Vorige studies wezen reeds op de praktische en emotionele voordelen die deze optie biedt. Aangezien de medicamenteuze behandeling thuis niet gelegaliseerd is in Belgïe werd een exploratief onderzoek uitgevoerd. Deze masterproef beoogde het effect van enkele psychologische kenmerken van vrouwen (hun algemeen psychologisch welzijn, situationele emotionele distress en behoefte aan controle) na te gaan op hun voorkeur voor één van de drie methodes tot zwangerschapsafbreking (zuigcurretage, medicamenteuze behandeling in het centrum en in de thuiscontext). De hypotheses omtrent de invloed van deze psychologische kenmerken werden bij meer dan 200 vrouwen getoetst aan de hand van een kwalitatieve studie met multi- en univariate analyses en bivariate correlaties. Hieruit bleek dat het algemeen psychologisch welzijn en behoefte aan controle de voorkeur voor een welbepaalde methode kunnen beïnvloeden. Er werd tevens een correlatie gevonden tussen algemeen psychologisch welzijn en situationele emotionele distress, echter was de relatie tussen situationele emotionele distress en behoefte aan controle niet significant. Men dient bijgevolg in de counselinggesprekken de mate van het algemeen psychologisch welzijn en de behoefte aan controle na te vragen, en eventueel hoe deze nood aan eigen controle kan worden ingevuld.
1
Algemene situering: Abortus wereldwijd Belgische wetgeving omtrent vruchtafdrijving van 3 april 1990. In 1990 werd de mogelijkheid om een ongewenste zwangerschap af te breken in België gelegaliseerd (Art. 384-353, Titel VII, Boek II, SW). Deze wet werd opgenomen in het Strafwetboek en stelt een aantal voorwaarden aan deze ingreep. Vooreerst dient de vrouw naar een gezondheidsinstelling te gaan en wordt ze geacht om het multidisciplinaire team dat daar werkzaam is in kennis te stellen van haar wens tot zwangerschapsafbreking. Hiervoor kan ze terecht bij Luna, de Unie van Nederlandstalige abortuscentra, of in een Franstalig abortuscentrum in België (Gacehpa). Wanneer de gezondheidsinstelling op de hoogte is van de wens tot abortus, dient er een
wachttijd
te
worden
ingelast
van
minstens
zes
dagen
vooraleer
tot
de
zwangerschapsafbreking kan worden overgegaan. Art. 350 betreffende de wet op vruchtafdrijving stelt dat de zwangerschap moet worden afgebroken voor het einde van de twaalfde week. Hierbij telt men het aantal weken vanaf de bevruchting. Deze tijdslimiet zorgt er voor dat de eerste raadpleging door de vrouw dient plaats te vinden voor de elfde week, aangezien er nog een wachttijd is van minstens zes dagen (Luna, 2014). De wet stelt dat de vrouw in een noodtoestand moet verkeren, al wordt dit begrip niet verder verduidelijkt. De arts wordt – zoals eerder vermeld – bijgestaan door een multidisciplinair team, waaronder psychologen en/of sociaal assistenten. Er moet in de abortuscentra counseling aanwezig zijn, de inhoud hiervan ligt echter niet vast. Tijdens deze counseling, luisteren ze naar het verhaal van de vrouw omtrent de zwangerschap. De eerdergenoemde inlassing van minstens zes dagen is bedoeld als bedenktijd. Wanneer de vrouw op de dag van de abortus niet langer zeker is van deze ingreep, wordt de procedure afgebroken. Indien ze hiermee wel verder wil gaan, zal dit alsnog blijken uit een tweede gesprek met bovengenoemde specialisten op de dag van de abortus. Hierbij verleent de vrouw ook een schriftelijke toestemming voor de ingreep (Sensoa, 2014).
wetgeving en prevalentie wereldwijd. Als we de abortuswetgeving wereldwijd beschouwen, zien we over landen heen sterke verschillen: dit vooral in de reden van invoering van de procedures. Volgens het onderzoek 2
van Pinter, Aubeny, Bartfai, Loeber, Ozalp & Webb (2005) ontwikkelt men al sinds de jaren ‘50 wetgeving omtrent zwangerschapsafbreking. Deze legalisering kwam initieel tot stand om onveilige abortusprocedures in te perken en om zo de hoge morbiditeits- en mortaliteitscijfers te doen dalen. Tabel 1: Een greep uit de kenmerken van landen waar abortus gelegaliseerd is (Berer, 2005; Faure & Loxton, 2003; Government Statistical Service, 2012; Institutul National de Statistica, 2013; Kero, Wulff & Lalos, 2009; Kollektief Antikonceptie, 2013; Pinter et al., 2005; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010; Sensoa, 2014; United Nations, 2011). Jaartal abortus
Aantal weken
Abortuscijfer
Abortusratio
gelegaliseerd
zwangerschap
(jaartal
(jaartal
waarbinnen de
recentste
recentste
afbreking is toegestaan
meting)
meting)
België
1990
12
9.28 (2009)
13.42% (2007)
Nederland
1981
22
10.1 (2008)
15.3% (2010)
Frankrijk
1975
12
17.6 (2007)
21.5% (2004)
Verenigd
1967
24
17.5 (2011)
21.2% (2010)
Zweden
1992
18
21 (2009)
25.6% (2005)
Slovenië
1977
10
12 (2008)
16.6% (2010)
Hongarije
1953
12
21.2 (2008)
33.3% (2005)
Turkije
1983
10
14.8 (2008)
10% (2008)
Zuid-Afrika
1996
12
7 (2006)
6.8% (2010)
Roemenië
1989
14
26.7 (2008)
47.8% (2010)
Koninkrijk
In de meeste Europese landen werd abortus toegestaan op vraag van de bevolking (United Nations, 2011). Er zijn echter een aantal landen die strenge beperkingen leggen op de zwangerschapsafbreking (Pinter et al., 2005). In Ierland is abortus enkel toegestaan wanneer het leven van de vrouw in gevaar is. Op een andere manier aan zwangerschapsafbreking doen, is hier niet legaal. Polen staat enkel abortus toe om de fysieke gezondheid van de vrouw te vrijwaren, terwijl in Noord-Ierland, Portugal, Spanje en Zwitserland abortus mogelijk is op het moment dat de mentale gezondheid van de vrouw in het gedrang komt. Het Verenigd 3
Koninkrijk stelt dat bij hen een zwangerschapsonderbreking gerechtvaardigd is tot 24 weken. Het risico voor de vrouw en/of foetus moet groter zijn wanneer de zwangerschap wordt verder gezet, dan indien deze wordt afgebroken. Finland, tenslotte, stond abortus initieel toe omwille van socio-economische redenen. Er zijn echter nog een aantal landen waar abortus volledig verboden is, o.a. Malta, Dominicaanse Republiek, Chili en Nicaragua (Pinter et al., 2005; United Nations, 2011). In Tabel 1 verwijst ‘Abortuscijfer’ naar het aantal abortussen per 1000 vrouwen van 15 t.e.m. 44 jaar. Voor België was dit in het jaar 2009 iets meer dan negen vrouwen op 1000. De kolom met ‘Abortusratio’ geeft op zijn beurt de verhouding weer van het aantal zwangerschapsafbrekingen per 100 zwangerschappen. In 2007 werd 13.42% van elke 100 bevruchtingen afgebroken in België. In Sedgh, Henshaw, Singh, Åhman & Shah (2007) wordt duidelijk dat strenge abortuswetten niet noodzakelijk gelinkt zijn aan lagere abortuscijfers. Wel zijn de cijfers specifiek in Europa gelinkt aan de beschikbaarheid van abortuscentra en aan de beschikbaarheid en het gebruik van effectieve contraceptiva (Pinter et al., 2005). In de loop der jaren blijft de vraag naar abortus stijgen (Cameron, Glasier, Dewart & Johnstone, 2012). Dit blijkt ook uit het onderzoek van Sensoa (2014): Sinds het begin van de abortusregistraties in België (in 1993) stegen de aanvragen voor zwangerschapsafbreking met ongeveer iets minder dan de helft. Een mogelijk aangehaalde verklaring is de verbeterde registratie sinds 1993. Uit de prevalentiecijfers verkregen door het onderzoek van de United Nations (2011) blijkt dat de abortuscijfers het hoogste zijn in Oost-Europese landen, meer bepaald in Roemenië. Desalniettemin verandert de situatie snel in deze streek. Via de overheid en privéinstanties worden contraceptiva beschikbaar gesteld, wat de abortuscijfers tussen 1990 en 1996 met de helft deed dalen.
Methodes tot zwangerschapsafbreking en settings. Zwangerschapsafbreking kan op een aantal verschillende manieren worden uitgevoerd. Er zijn twee methodes die kunnen worden gebruikt bij een zwangerschap in het eerste trimester: de zuigcurretage en de medicamenteuze afdrijving. Bij de zuigcurretage gaat men op zoek naar het bevruchte blaasje in de baarmoeder en wordt deze naar buiten gezogen. Deze methode duurt ongeveer tien à vijftien minuten en als er lokale verdoving werd gebruikt, dient 4
de vrouw niet langer in het ziekenhuis te blijven dan nodig. Het grote voordeel is dat de abortus snel achter de rug is (Berer, 2005). Vele vrouwen haalden dit ook aan in de studie van Loeber (2010): Zij die voor de zuigcurretage kozen, stelden dat ze het positief vonden dat de procedure gemakkelijk is en snel gaat. De idee dat het afgelopen was vóór de vrouwen naar huis gingen, gaf voor een deel van hen de doorslag. De medicamenteuze abortus is een alternatief voor de curretage. Het bestaat uit het nemen van twee soorten medicatie om de zwangerschap te beëindigen: Mifepristone en Misoprostol (beter bekend als Cytotec) (Ngo, Park, Shakur & Free, 2011). De inname van Mifepristone zorgt ervoor dat de bevruchte eicel loskomt van de baarmoederwand. Daarna – na 36 tot 48 uur – wordt men aangewezen om de Cytotec in te nemen (Kopp Kallner, Fiala & Gemzell-Danielsson, 2012). Deze stof induceert contracties en bloedingen, daardoor wordt de baarmoeder geledigd tot twee dagen na de inname van de Cytotec (Makenzius, Tyden, Darj & Larsson, 2012; Phelps, Schaff & Fielding, 2001). Deze procedure strekt zich ongeveer over één à drie dagen uit, waardoor de duur als nadeel kan worden gezien ten opzichte van de zuigcurretage (Berer, 2005). Wat een positief gegeven was voor de vrouwen, was dat de procedure bij een medicamenteuze abortus niets invasief inhoudt (Elul, Pearlman, Sorhaindo, Simonds & Westhoff, 2000). Deze methode is niet langer mogelijk vanaf negen weken zwangerschap, er dient bijgevolg een zuigcurretage plaats te vinden om de zwangerschap te beëindigen. Zoals eerder aangegeven (cf. supra) is zwangerschapsafbreking in België enkel mogelijk in een gezondheidsinstelling. In een aantal landen is medicamenteuze abortus ook thuis toegestaan. Zo is de inname van Cytotec thuis in de Verenigde Staten standaard geworden (Hamoda, Critchley, Paterson, Guthrie, Rodger & Penney, 2005). Hierbij wordt de Mifepristone ingenomen in het ziekenhuis. Het koppel – indien de partner aanwezig is – of de vrouw krijgt dan de nodige informatie om de procedure thuis verder te zetten (Ngo et al., 2011). Ze worden geïnformeerd over wanneer de Cytotec moet worden ingenomen en wat de neveneffecten zijn. Eveneens krijgt men contactgegevens met zich mee. Wanneer de vrouw of partner ongerust wordt of er doen zich zaken voor die voordien niet werden besproken, kunnen ze het ziekenhuis bellen of mailen en eventueel een consultatie regelen. Ook bepaalde Europese landen staan de inname van Cytotec thuis toe, zoals Zweden en Frankrijk. De procedure wordt dan op dezelfde wijze uitgevoerd zoals in de Verenigde Staten. (Clark, Hassoun, Gemzell-Danielsson, Fiala & Winikoff, 2005; Hamoda et al., 2005; Kero et al., 2009). Fiala, Winikoff, Helström, Hellborg & Gemzell-Danielsson (2004) en Lohr, Wade, 5
Riley, Fitzgibbon en Furedi (2012) onderzochten de thuisprocedure in het Verenigd Koninkrijk. Daar dienen de vrouwen opnieuw naar de gezondheidsinstelling te komen om de Cytotec in te nemen of te laten inbrengen, nadien kunnen ze naar huis terugkeren. De thuisprocedure kan een uitdaging zijn voor het ziekenhuispersoneel wat betreft hun raadgeving en communicatievaardigheden. Zij moeten anticiperen op allerlei mogelijke gevolgen waarbij ze niet meteen kunnen ingrijpen als deze zich thuis voordoen (Makenzius et al., 2012). Een voordeel is dat de inname van Cytotec thuis zou resulteren in een kortere wachttijd om een zwangerschap te onderbreken (Cameron et al., 2012). Echter, de thuisconditie kan de procedure in gespecialiseerde centra niet vervangen. Of de thuisprocedure dan even effectief is als de ziekenhuisversie is nog niet duidelijk. De cijfers (cf. infra) tonen een positief beeld (Ngo et al., 2011). In elk geval zorgt de thuisprocedure voor kostenbesparingen en een verhoogd gemak voor zowel de zwangere vrouw als voor het centrum (Bracken et al., 2010).
Situering van ervaringen met Cytotec internationaal socio-demografische en zwangerschapskenmerken. Tabel 2: Leeftijd, socio-economische status en reproductieve gegevens van vrouwen die kiezen voor abortus thuis of in een klinische setting. Data over landen heen (Guengant, Bangou, Elul & Ellertson, 1999; Hajri, Blum, Gueddana, Saadi, Maazoun, Chélli, … & Winikoff, 2004; Ngoc, Nhan, Blum, Mai, Durocher & Winikoff, 2004; Provansal, Mimair, Grégoire, Agostini, Thirion & Gamerre, 2009). *p < 0.05, **p < 0.01, ***p < 0.001 Thuis
Gezondheidsinstelling
Gemiddelde leeftijd***
28.2 jaar
25.9 jaar
Range (in leeftijd)
18 – 48 jaar
19 – 47 jaar
# jaar educatie*
11.6 jaar
10.2 jaar
Getrouwd of samenwonend
89.5%
90.8%
Gem. # weken zwanger***
5.8 weken
6.6 weken
Eerste maal zwanger**
9.0%
16.7%
Voordien al abortus gehad
44.4%
52.4%
# zwangerschappen gehad
2.9
3.3
6
Uit Tabel 2 kunnen we afleiden dat Provansal et al. (2009) een trend opgemerkt hebben waarbij de leeftijd, de zwangerschapsduur en het aantal eerdere zwangerschappen significant hoger liggen bij de thuisconditie dan bij een zwangerschapsafbreking in het ziekenhuis. Dit betekenisvolle verschil qua leeftijd werd in deze studie opgesplitst, zo kwam men tot de vaststelling dat er significant meer vrouwen tussen 18 en 25 jaar voor de gezondheidsinstelling kiezen. Vrouwen ouder dan 36 jaar geven eerder de voorkeur aan de thuisconditie (Provansal et al., 2009). Er zijn dus opvallend meer jongere vrouwen die in een vroeger stadium kiezen voor de abortuscentra. Deze bevinding wordt ook teruggevonden in de studie van Bracken et al. (2010). Het aantal jaren dat vrouwen educatie hebben genoten, blijkt significant verschillend te zijn tussen de twee condities (Hajri et al., 2004). Bij Ngoc et al. (2004) werd eveneens een sterker effect gemeten van het aantal jaren educatie. Wat niet significant bleek tussen de settings, waren de leeftijdrange en het percentage getrouwde of samenwonende koppels (Ngoc et al., 2004). De meeste vrouwen waren rond de zes weken zwanger wanneer er werd overgegaan tot de zwangerschapsonderbreking (Faucher, Baunot & Madelenat, 2005; Karki, Pokharel, Kushwaha, Manandhar, Bracken & Winikoff, 2009; Ngoc et al., 2004; Provansal et al., 2009). Uit Berer (2005) blijkt dat in totaal de overgrote meerderheid van de vrouwen een abortus laat doen vóór twaalf weken zwangerschap (ongeacht welke setting de vrouwen kozen). Eveneens stellen de vrouwen uit Fiala et al. (2004) dat een eerdere zwangerschap voor zowel de vrouwen uit de thuis- als uit de centrumconditie, voor een positievere beleving van de abortus zorgde. Ze waren meer gerustgesteld dat ze in het verleden – vóór de zwangerschapsafbreking – al eens waren bevallen. Kero et al. (2009) deelden deze resultaten.
keuze procedure abortussetting. Nadat de vrouwen gekozen hebben voor een medicamenteuze abortus, dienen ze ook te bepalen waar deze zal plaatsvinden (thuis of in de gezondheidsinstelling). Omtrent deze keuzemogelijkheid wordt een hoge tevredenheid vastgesteld (Howie, Henshaw, Naji, Russell & Templeton, 1997; Kero et al., 2009; Kopp Kallner et al., 2012; Moreau, Trussell, Desfreres & Bajos, 2011). De meerderheid van de vrouwen stelden bijvoorbeeld in de studie van Elul et al. (2000) dat de mogelijkheid om thuis de abortus uit te voeren, de grootste reden was om te 7
kiezen voor een medicamenteuze abortus. Omdat deze keuzevrijheid voor de meerderheid van de vrouwen als zeer belangrijk wordt geacht, hield men hiermee rekening in deze huidige studie. Informatie bij de keuze voor een bepaalde abortussetting is zeer belangrijk: de overgrote meerderheid van de vrouwen vond dat ze genoeg op de hoogte waren gesteld vanwege het multidisciplinaire team in verband met de procedures thuis en in het ziekenhuis (Hamoda et al., 2005). Er werden evenwel geen significante verschillen vermeld over de twee condities. Wel bleek uit Makenzius et al. (2012) dat sommige vrouwen voelden dat de dokters hen in een bepaalde richting hadden gestuurd door de informatie die ze hadden verkregen. Bij de ziekenhuisconditie vonden drie kwart van de vrouwen het wenselijker om in het centrum te blijven (Hamoda et al., 2005). Ze waren ervan overtuigd een betere verzorging te krijgen in de kliniek dan thuis (Karki et al., 2009). Daarom werd er vaak gekozen voor het ziekenhuis wanneer de vrouwen bang waren voor complicaties, zoals bloedingen en pijn (Hajri et al., 2004; Karki et al., 2009). Hier was immers professionele hulp voorhanden indien iets niet liep zoals het hoorde (Levine & Cameron, 2009). Meer dan de helft vond eveneens dat deze methode de veiligste was (Bracken et al., 2010), maar nadien rapporteerde de meerderheid dat er niets in het ziekenhuis was gebeurd dat ze thuis niet zouden hebben aangekund (Hamoda et al., 2005). De tijd dat men zwanger was, speelde zoals reeds vermeld ook een rol. Lohr et al. (2012) zagen dat vrouwen die langer dan 49 dagen zwanger waren, minder geneigd waren om voor de thuisconditie te kiezen. In lijn met de bevindingen hierboven beschreven (cf. supra), rapporteerden ze zich beter te voelen in het centrum indien er complicaties zouden optreden. Een derde van de vrouwen wou niet dat andere mensen op de hoogte waren van haar zwangerschapsafbreking en koos om die reden voor de ziekenhuisconditie (Hamoda et al., 2005). De vertrouwelijke sfeer in het centrum was in dit geval doorslaggevend (Levine & Cameron, 2009). In de meeste studies echter, waarbij vrouwen een keuze hadden tussen een zwangerschapsafbreking thuis of in het centrum, koos men voor de inname van Cytotec thuis (Berer, 2005). De koppels die voor deze conditie gekozen hadden, rapporteerden in Levine & Cameron (2009) en Cameron et al. (2012) dat vooral de privacy en de controle over het proces voor hen de doorslag had gegeven. De vrouwen waren op die manier sneller thuis en konden het proces doormaken in privacy, eventueel met hun partner (Nelson & Coleman, 1997). Deze 8
redenen werden eveneens teruggevonden in Bracken et al. (2010), Hajri et al. (2004), Karki et al. (2009) en Lohr et al. (2012): De thuisprocedure voelde goed, het was relaxed en persoonlijk. Ze zagen de zwangerschapsonderbreking thuis eerder als een vertraagde menstruatie of een spontane abortus (Fiala et al., 2004). De controle op het proces werd vooral bepaald door het feit dat de vrouw zelf de timing van de zwangerschapsafbreking kon kiezen (Kero et al., 2009; Ngo et al., 2011). Eén op vijf koos voor vruchtafdrijving in het weekend (Provansal et al., 2009). Het kwam de vrouwen ook goed uit dat ze op deze manier hun dagdagelijkse taken konden verder zetten, zoals het huishouden doen of voor de kinderen zorgen (Bracken et al., 2010; Fiala et al., 2004; Levine & Cameron, 2009). Een reden om niet voor de ziekenhuisconditie te kiezen, was dat de vrouwen liever niet in de omgeving wilden zijn van vreemden op het moment van de abortus (Kero et al., 2009). Ook vonden de vrouwen het belangrijk dat ze niet constant heen en weer moesten reizen naar het ziekenhuis (Karki et al., 2009). In Cameron et al. (2012) zag men dat er voor de thuisconditie werd gekozen als het centrum binnen het halfuur te bereiken was. De mogelijkheid om snel medische hulp te bereiken indien dit nodig was, speelde dus een rol (Lohr et al., 2012).
algemene ervaring met de inname van Cytotec thuis. Uit Makenzius et al. (2012) blijkt dat de beslissing om over te gaan tot een zwangerschapsafbreking thuis ambivalente gevoelens kan opwekken. De voornaamste gevoelens gerapporteerd in Kero et al. (2009) waren merendeel opluchting en bevrijding. Ze waren tevreden dat de procedure aanvang had genomen. Toch ervaarde een minderheid pijnlijke emoties op de dag van de Mifepristone-inname (Kero et al., 2009). De gevoelens die toen opkwamen waren vooral gevoelens van leegte, verdriet, eenzaamheid, woede en zelfverwijten. Ook ervoeren sommigen schuldgevoelens. Eén vrouw in de studie van Kero et al. (2009) had zelfs spijt van haar beslissing tot abortus. In het onderzoek van Bradshaw en Slade (2003) werd geconstateerd dat angstsymptomen de meest aversieve postabortus reacties vormden. Ook Illsley en Hall (1976) associeerden angst en depressie aan abortus. Er werd echter over het algemeen door de vrouwen gerapporteerd dat het emotionele aspect van de zwangerschapsafbreking ‘zoals verwacht’ was geweest (Hamoda et al., 2005; Kero et al., 2009; Kopp Kallner et al., 2012). Eén op vijf vrouwen in de thuisconditie gaf aan dat ze te kampen kreeg met één of meer problemen gerelateerd aan de procedure en belde daarom naar het ziekenhuis voor 9
toelichting (Cameron et al., 2012). Deze klachten bestonden uit overgeven, pijn aan het bekken, bloedingen of net geen bloedingen en koorts (Cameron et al., 2012; Provansal et al., 2009). Slechts een klein aantal van de vrouwen die de Cytotec thuis innam, maakte een additioneel bezoek naar het ziekenhuis (Clark et al., 2005). Over het algemeen werd de ervaring met de inname van Cytotec thuis positief beoordeeld. Makenzius et al. (2012) en Kero, Lalos & Wulff (2010) merkten op dat de beleving van vrouwen en hun partners – in de context van de thuisprocedure – vooral gekarakteriseerd was door autonomie en integriteit. Hieronder verstond men dat de thuisomgeving voor privacy en controle zorgde. Ook het gevoel dat de beslissing voor abortus de juiste was, werd onder autonomie geplaatst (Makenzius et al., 2012). Meer dan drie kwart van de vrouwen gaf aan dat ze tevreden was met de methode thuis (Bracken et al., 2010; Cameron et al., 2012; Clark et al., 2005; Fiala et al., 2004; Hamoda et al., 2005; Karki et al., 2009; Kopp Kallner, Fiala, Stephansson & GemzellDanielsson, 2010; Lohr et al., 2012). Slechts een kleine groep vrouwen was extreem ontevreden over de thuisprocedure (Cameron et al., 2012; Hamoda et al., 2005). Bij hen was de zwangerschapsafbreking weliswaar mislukt. Uit bovenvermeld onderzoek van Makenzius et al. (2012) bleek dat autonomie het meest doorslaggevend was voor de positieve beleving van de abortusprocedure. Dit neemt niet weg dat de beleving ook kan worden beïnvloed wanneer het gebeuren niet zoals verwacht plaatsvindt, bijvoorbeeld door een mislukte zwangerschapsafbreking en erge pijn (Cameron et al., 2012; Fiala et al., 2004). In Kopp Kallner et al. (2012) stelde men ook de vraag naar beleving. Van de vrouwen die voor de thuisconditie hadden gekozen, was één op tien toch liever naar het ziekenhuis geweest. Desondanks zien we de trend dat vrouwen die thuis abortus hadden gedaan een ietwat positieve score aan het gebeuren gaven dan diegene die voor de procedure hadden gekozen in het centrum (Provansal et al., 2009). Dit neemt niet weg dat ook de meeste vrouwen tevreden waren over hun abortus in het ziekenhuis (Karki et al., 2009; Kero et al., 2009). Indien het in de toekomst nodig werd geacht, zou de meerderheid van de vrouwen opnieuw in het algemeen kiezen voor een medicamenteuze abortus (Levine & Cameron, 2009). De meeste vrouwen, of ze nu de procedure thuis of in het ziekenhuis hadden meegemaakt, zouden in het vervolg graag in dezelfde setting worden behandeld als ze nu werden behandeld (Bracken et al., 2010; Cameron et al., 2012; Clark et al., 2005; Dagousset, 10
Fourrier, Aubény & Taurelle, 2004; Faucher et al., 2005; Fiala et al., 2004; Hajri et al., 2004; Karki et al., 2009; Kero et al., 2009; Provansal et al., 2009). Ook zouden meer dan 80% van de vrouwen hun methode aanbevelen aan anderen (Cameron et al., 2012; Dagousset et al., 2004; Faucher et al., 2005; Karki et al., 2009). Wel waren er velen die stelden dat het beter is om individueel te kijken wat het beste is voor een welbepaalde persoon. Het is belangrijk dat de vrouw vertrouwen heeft in haar beslissing en dat ze zich veilig voelt in de setting die ze kiest (Kero et al., 2009). Hun gepercipieerde controle is met andere woorden heel belangrijk.
Huidige studie. In het voorgaande werden reeds enkele socio-demografische trends beschreven die in vorige onderzoeken naar de keuze voor abortusmethodes werden opgemerkt. Zo zagen we bijvoorbeeld dat jongere vrouwen en vrouwen die nooit eerder zwanger waren, minder vaak voor de thuisoptie zouden kiezen. Aan de andere kant wijzen een aantal studies naar de beleving van die methodes op de invloed van een aantal medische factoren enerzijds (bijvoorbeeld de mate van pijn en bloedingen) en psychologische factoren anderzijds (zoals bijvoorbeeld de waarde die men hecht aan privacy of de mogelijkheid om de methode zelf te kunnen kiezen). De bedoeling van deze masterproef is nu om na te gaan welke psychologische factoren mogelijks een impact hadden op de voorkeur voor methode van zwangerschapsafbreking, rekening houdende met de eerder beschreven trends. Wat deze studie uniek maakte, is dat er voor het eerst in België een motivatieonderzoek wordt gedaan naar drie methodes van zwangerschapsafbreking (medicamenteuze behandeling in het centrum, zuigcurretage en Cytotec thuis). Er dient bij het lezen van deze thesis steeds in gedachten gehouden te worden dat de derde methode in België nog niet gelegaliseerd is en dat er in deze thesis dus enkel is gepeild naar de voorkeuren voor de drie methodes en niet naar de beleving ervan. Er werd een algemene studie omtrent de voorkeuren voor een welbepaalde methode uitgevoerd, waarover twee scripties werden opgemaakt. Met deze thesis trachten we na te gaan wat de impact is van enkele psychologische kenmerken van vrouwen, meerbepaald hun algemeen psychologisch welzijn, de mate van situationele emotionele distress en hun situationele behoefte aan controle op de voorkeur voor een methode.
11
algemeen psychologisch welzijn. In de literatuur wordt weinig consensus gevonden omtrent de definiëring van het algemene, psychologische welzijn. Warr (1978) trachtte het construct te omschrijven als ‘op een adequate manier kunnen omgaan met het geheel van emotionele aspecten die voortvloeien uit dagdagelijkse ervaringen’. Terwijl Bradburn (1969) het heeft over het evenwicht tussen positief en negatief affect, wordt het psychologische welzijn volgens Ryff (1989b) echter gevormd door zes dimensies (cf. infra). Net zoals er een gebrek is aan eenduidigheid over de definitie, is er bijgevolg tevens een gebrek aan consensus omtrent het aantal componenten die het construct omvat (Kafka & Kozma, 2002). Deze laatste auteurs stelden echter in hun review dat er doorheen de literatuur overeenkomst is over een cognitieve en affectieve component van het construct.
eerste onderzoeksvraag. In de context van zwangerschapsafbreking werd de link tussen abortus en het psychologische welzijn na de procedure reeds veelvuldig onderzocht. Echter werd de impact van het algemeen psychologisch welzijn op de voorkeur voor een bepaalde methode nog niet onderzocht. Dit beoogt huidig onderzoek te doen. De concrete onderzoeksvraag is in dit opzet de volgende: Hoe speelt het algemeen psychologisch welzijn van de vrouw een rol in haar voorkeur voor een methode van zwangerschapsafbreking?
hypothese. Hoe sterker de vrouw een goed psychologisch welzijn ervaart, hoe meer de voorkeur zal gaan naar een medicamenteuze behandeling in de thuiscontext. Deze vrouwen lijken in harmonie met zichzelf en hun omgeving, waardoor ze de stap naar de inname van Cytotec thuis sneller zullen zetten dan vrouwen met een minder goed psychologisch welzijn. Thuis bevindt de vrouw zich in haar eigen omgeving en kunnen de dagdagelijkse taken gewoon verder worden uitgevoerd. Hierbij kan het gaan om een gevoel van self-efficacy: enerzijds het gevoel goed te kunnen copen met de situatie, anderzijds het gevoel hebben de situatie min of meer ‘alleen’ aan te kunnen. Zoals eerder vermeld (cf. supra), geven jonge vrouwen en vrouwen die nog nooit eerder zwanger waren, de voorkeur aan een methode in het abortuscentrum. Zij hebben 12
waarschijnlijk een lager gevoel van vertrouwen in zichzelf om de abortus thuis verder op zich te nemen.
situationele emotionele distress. Er wordt verondersteld dat distress (zowel algemeen, als in de context van zwangerschapsafbreking) voorkomt uit de interactie tussen een persoon en zijn omgeving (Major, Appelbaum, Beckman, Dutton, Russo & West, 2009). Situaties die als belastend worden gezien voor het copingmechanisme, zullen distress met zich meebrengen. Deze denkoefening kan ook in de context van zwangerschapsafbreking gemaakt worden. Een abortus wordt over het algemeen gezien als een negatief live-event. Aangezien negatieve levensgebeurtenissen emotionele distress met zich kunnen meebrengen, is dit niet anders bij zwangerschapsterminatie. We zien dat de meerderheid van de vrouwen in het onderzoek van Mueller & Major (1989) de ontdekking van de onbedoelde zwangerschap en de beslissing tot abortus als een stressvolle gebeurtenis beschrijven. De vrouwen in het onderzoek van Urquart & Templeton (1991) rapporteerden een hoge mate van distress net voor de zwangerschapsafbreking. Ook Lauzon, Roger-Achim, Achim & Boyer (2000) stelden dat men in onderzoek rekening dient te houden met het feit dat vrouwen reeds een bepaalde mate van distress kunnen hebben vooraleer men overgaat tot zwangerschapsafbreking, te wijten aan de onbedoelde bevruchting. Horowitz, Wilner en Alvarez (1979) stellen dat een stressvolle gebeurtenis gekenmerkt wordt door herbeleving en vermijding. Herbeleving manifesteert zich wanneer men gepreoccupeerd is met een traumatische ervaring. Deze herbeleving is geassocieerd met emotionele distress, maar wordt tevens gezien als een methode om het trauma te verwerken (Van der Ploeg, Mooren, Kleber, Van der Velden & Brom, 2004). Vermijdingsgedrag kan volgens Sundin & Horowitz (2002) gezien worden als pogingen om het emotioneel evenwicht te herstellen, en om controle uit te oefenen over de herbeleving. Dit verdedigingsmechanisme van vermijding kan op zijn beurt opnieuw onderbroken worden door de herbeleving van het event, wat in schril contrast staat met het bereiken van het gewenste evenwicht.
13
tweede onderzoeksvraag. Freeman, Rickels, Huggins, Garcia & Polin (1980) onderzochten de mate van distress bij vrouwen net vóór een zwangerschapsafbreking. Zij maakten echter geen onderscheid tussen de verschillende methodes van abortus. Slade, Heke, Fletcher & Stewart (1998) maakten dit onderscheid wel en exploreerden het gebied van abortusgerelateerde distress door na te gaan of er een verschil was net voor een medicamenteuze behandeling in het centrum of voor een zuigcurretage. In hun onderzoek werden echter geen noemenswaardige verschillen opgemerkt op vlak van emotionele distress. Huidige studie zal deze relatie opnieuw onderzoeken, maar ditmaal voor de drie mogelijke methodes van zwangerschapsafbreking (zuigcurretage, medicamenteuze behandeling in het centrum en Cytotec thuis) en op een ander tijdsmoment. Concreet is de onderzoeksvraag: Welke rol speelt de mate van emotionele distress op het moment van het eerste gesprek in het abortuscentrum, in de voorkeur voor een welbepaalde methode van abortus?
hypothese. Uit eerder onderzoek blijkt er geen verschil te zijn tussen een zuigcurretage en een medicamenteuze behandeling in de emotionele distress gemeten op het moment van de afbreking (Slade et al., 1998). Echter lijkt het plausibel om aan te nemen dat vrouwen, die een hogere mate van emotionele distress ervaren, eerder zouden kiezen voor de zuigcurretage. Bij deze methode wordt de abortus het snelste uitgevoerd en – niet onbelangrijk – vindt de behandeling plaats in een professionele context. Waarschijnlijk zullen vrouwen die emotioneel of psychologisch kwetsbaarder zijn, vaker kiezen voor een veilige, professionele en ondersteunende omgeving. Specifiek luidt de hypothese als volgt: Hoe meer emotionele distress de vrouw ervaart, hoe meer ze mogelijks zou kiezen voor de zuigcurretage als methode voor zwangerschapsafbreking.
Waar in huidig onderzoek de impact van enerzijds algemeen psychologisch welzijn en anderzijds van distress op de voorkeur voor methode zal worden bekeken, dient er tevens rekening te worden gehouden met een mogelijks mediatie-effect. Ruini, Ottolini, Rafanelli, Tossani, Ryff & Fava (2003) toonden aan dat de relatie tussen het algemeen psychologisch welzijn van een individu en zijn of haar situationele emotionele distress een complex gegeven 14
is. Hun onderzoek toont aan dat het welzijn van een persoon slechts in lichte mate de aanwezigheid van situationele emotionele distress voorspelt.
derde onderzoeksvraag. Het onderzoek van Ruini et al. (2003) vindt geen eenduidige link tussen algemeen welzijn en situationele emotionele distress. Echter werd dit onderzoek niet uitgevoerd in de context van zwangerschapsafbreking. Major, Cozzarelli, Sciacchitano, Cooper, Testa & Mueller (1990) stelden dat een verhoogd algemeen welzijn kan bufferen voor de aversieve psychologische gevolgen van blootstelling aan een stressvol life-event. Deze vaststelling impliceert een verband tussen algemeen welzijn en situationele distress. In dit onderzoek zal nagegaan worden of een mogelijks verband tussen het algemeen psychologisch welzijn van vrouwen en hun voorkeur voor één van de abortusmethodes volledig of gedeeltelijk verklaard kan worden door de situationele emotionele distress die zij ervaren.
hypothese. De hypothese die samengaat met de bovengenoemde onderzoeksvraag is de volgende: Het positief verband tussen een hoog psychologisch welzijn en een voorkeur voor de Cytotec thuis zal wegvallen wanneer er rekening wordt gehouden met een lage situationele emotionele distress die gepaard gaat met een hoog psychologisch welzijn.
behoefte aan controle. Net zoals bij het algemeen psychologisch welzijn (cf. supra), werd de relatie tussen het kiezen voor en de controle over een bepaalde methode veelvuldig onderzocht. Algemeen stellen Gebhardt & Brosschot (2002) dat de behoefte aan controle frequent aanzien wordt als een belangrijk persoonlijkheidskenmerk. Deze significante rol van controle kan grotendeels verklaard worden door zijn intrinsiek belang: Controle hebben over gebeurtenissen is een van de sterkste motivaties van de mens en is bijgevolg een basisbehoefte. Individuen met een hoge wenselijkheid voor controle zullen verschillend reageren dan diegene die een lage wens voor controle hebben. Personen die hoog scoren (en dus veel 15
controle wensen) verkiezen om onaangename situaties te vermijden. Ze willen zaken kunnen beïnvloeden wanneer dit voor hen voordelig zou blijken. Diegene die laag scoren op het wensen van controle zijn eerder besluiteloos. Ze verkiezen bijgevolg dat anderen beslissingen voor hen zullen maken. Over het algemeen zien we dat er verhoogde frustraties optreden bij een gebrek aan gepercipieerde controle over de gebeurtenis. Deze bedreiging van het hebben van controle resulteert vooreerst in emotionele distress, dit zal vervolgens de inspanningen om opnieuw controle te verwerven doen toenemen. Het gevoel om controle te hebben is positief gerelateerd met zowel de fysieke als de mentale gezondheidsstatus. Er lijkt echter nog geen onderzoek uitgevoerd te zijn naar de behoefte aan controle net vóór de zwangerschapsafbreking, wel naar het effectief hebben of verwachten van controle tijdens of na de procedure. Bij het nagaan van de beleving van de methodes werd de ervaring van de zwangerschapsafbreking bijvoorbeeld als positiever beschouwd wanneer de vrouwen werden behandeld met de methode die ze zelf verkozen (Henshaw, Naji, Russell & Templeton, 1993). Meer specifiek ondervonden Slade et al. (2003) dat vrouwen die voor de medicamenteuze behandeling in het centrum gekozen hadden, nadien een groter gevoel hadden van keuzevrijheid en controle. In deze onderzoeken (Henshaw et al., 1993; Slade et al., 2003) stond een retrospectieve vraagstelling centraal, deze studie zal echter een prospectieve vraagstelling voorop stellen. Hierbij wordt de behoefte aan controle op dit moment gelinkt aan de voorkeur voor een welbepaalde methode (die pas later zal worden uitgevoerd).
vierde onderzoeksvraag. Aangezien er op heden nog geen onderzoek gedaan is naar de behoefte van controle voorafgaand op een zwangerschapsafbreking, zal deze onderzoeksvraag in huidige studie worden opgenomen. Concreet vragen we ons af: In welke mate heeft de eigen controle die de vrouw nodig heeft, een impact op de voorkeur voor een methode tot zwangerschapsafbreking?
hypothese. Het is plausibel om aan te nemen dat vrouwen met een hoge behoefte aan controle eerder zouden opteren voor de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext. De vrouwen 16
kunnen op deze manier zelf het tijdstip bepalen van de start van de procedure, wat hen meer controle zal geven over het gebeuren (Kero et al., 2009; Ngo et al., 2011). Zoals eerder vermeld (cf. supra) vond men in het onderzoek van Makenzius et al. (2012) dat vrouwen tijdens en na de zwangerschapsafbreking in de thuisomgeving een gevoel van controle ervaren. De vrouwen die behoefte aan controle hebben, kunnen dit gegeven in die context net opzoeken. vijfde onderzoeksvraag. In de literatuur zien we dat de bevrediging van de behoefte aan controle als buffer kan dienen tegen emotionele distress (Grote, Bledsoe, Larkin, Lemay, & Brown, 2007). De link tussen emotionele distress en behoefte aan controle zal eveneens in deze masterproef onderzocht worden.
hypothese. De hypothese, gelinkt aan bovenstaande onderzoeksvraag, luidt als volgt: Wie een grote behoefte aan controle ervaart, zal waarschijnlijk een hoger niveau van distress rapporteren. Zucker (2006) en Senior, Weinman & Marteau (2002) geven aan dat het gevoel van
controle een belangrijke determinant is van het emotioneel functioneren van een
individu. Cozzarelli (1993) stelde eerder al dat het gevoel een tekort te hebben aan controle, zal leiden tot het minder goed kunnen omgaan met de situationele stressor, in dit geval de onbedoelde zwangerschap.
Algemeen psychologisch welzijn van de vrouw
Situationele emotionele distress
Voorkeur voor een welbepaalde methode tot zwangerschapsafbreking
Behoefte aan controle
Figuur 1: Visuele weergave van de hypotheses.
17
Methode In deze studie werd onderzoek gedaan naar de impact van psychologische kenmerken van vrouwen op de voorkeur voor de methode van zwangerschapsafbreking. Er werd een empirische studie uitgevoerd, waarbij informatie werd verzameld door middel van vragenlijsten.
Steekproef. Vrouwen die op het punt stonden hun zwangerschap af te breken, werden aangesproken wanneer zij zich aanmeldden bij de Luna-centra (Unie van Nederlandstalige abortuscentra) in Antwerpen, Brussel, Gent en Hasselt. Indien de partners aanwezig waren bij de aanmelding, konden zij ook deelnemen aan het grote onderzoek. Ze hoefden niet de verwekker van de zwangerschap te zijn. Tijdens deze studie werden enkele exclusiecriteria gehanteerd. Vooreerst was er het criterium van de zwangerschapstermijn. Een medicamenteuze behandeling is vanaf negen weken zwangerschap niet langer aangewezen. Bijgevolg kan er in deze gevallen enkel nog een vacuümaspiratie worden uitgevoerd, wat ervoor zorgt dat de keuzemogelijkheid verdwijnt. Net omdat de keuze tussen methodes voor deze studie zo belangrijk is, werden enkel vrouwen die bijna met zekerheid (op basis van hun eigen verhaal tijdens het eerste gesprek in het abortuscentrum) onder de negen weken zwanger waren aangesproken. Een tweede exclusiecriterium was de taalbarrière. Aangezien het onderzoek in het Nederlands werd uitgevoerd, werden de cliënten die geen of onvoldoende Nederlands spraken niet gevraagd om deel te nemen. Het derde criterium dat werd aangewend was deze van de minderjarigheid. De vrouw diende de volwassen leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt. Dit omdat de groep minderjarigen slechts een kleine groep uitmaakt van de totale abortuspopulatie en de beslissingsprocessen hier vaak helemaal anders verlopen dan bij meerderjarige vrouwen.
Procedure.
18
Aanmelding (eerste gesprek): Voldoet de vrouw aan de criteria voor het onderzoek? Ja
Neen
Heeft de vrouw reeds kennis over de twee mogelijke methodes van zwangerschapsafbreking?
Het onderzoek wordt niet uitgelegd aan de vrouw of het koppel. De zwangerschapsafbreking wordt uitgevoerd.
Ja Nagaan door middel van welke bron de vrouw aan deze informatie gekomen is.
Neen
Eerste voorkeur wordt bevraagd (omtrent de twee gangbare methodes).
Opname 1A wordt getoond (even onderzoeksnummers).
Opname 1B wordt getoond (oneven onderzoeksnummers).
Tweede voorkeur wordt bevraagd (omtrent de twee gangbare methodes). Nadien wordt huidig onderzoek uitgelegd. Wil de vrouw of het koppel een tweede opname bekijken omtrent een derde methode tot zwangerschapsafbreking? Ja
Neen
Derde voorkeur wordt na het bekijken van de opname bevraagd (omtrent de drie voorgestelde methodes). Nadien wordt bevraagd of de vrouw (en eventueel haar partner) bereid zijn om een vragenlijst in te vullen om mee te werken aan het onderzoek van UGent en Luna. Ja
Het onderzoek wordt niet uitgelegd aan de vrouw of het koppel. De zwangerschapsafbreking wordt uitgevoerd.
Neen
Er wordt in informed consent getekend en de deelnemers kunnen in de wachtzaal de vragenlijst invullen.
Er wordt aan de vrouw gevraagd of haar voorkeuren mogen genoteerd worden. Ja Informed consent wordt ondertekend.
Neen
Gynaecologisch onderzoek 19
Figuur 2: Visuele voorstelling van de procedure door middel van een flowchart. Bij elke vrouw die zich in één van de deelnemende centra (cf. supra) aanmeldde, werd een standaardformulier ingevuld door een Luna-medewerker. Wanneer de cliënte aan de criteria (cf. supra) voldeed, werd ze de vraag gesteld of zij op dat moment reeds kennis had van de twee methodes om een zwangerschap af te breken (medicamenteus en zuigcurretage). Indien dit het geval was, werd hen tevens gevraagd langs welke weg ze deze informatie hadden verkregen. Dit kon bijvoorbeeld via de website van Luna of door de ervaringen van een kennis of familielid. Vervolgens werd nagegaan of de vrouw op dat moment reeds een voorkeur had voor een bepaalde methode. De keuze bleef op dit moment nog beperkt tot de vacuümaspiratie en de medicamenteuze procedure in het centrum. Op deze manier werd bij wijze van een eerste premeting, de voorkeur bevraagd nog voor het onderzoek echt begon. Er werd hierna een videofragment aan de vrouw (of aan het koppel) getoond omtrent de verschillende, gangbare procedures, nl. de zuigcurretage of medicamenteuze behandeling in het abortuscentrum. Het laten zien van de opname gebeurde tijdens het psychosociaal gesprek bij aanmelding op het centrum. Op deze manier kwam de werkwijze van het centrum niet in het gedrang. Nadat de vrouwen of koppels de opname bekeken hadden, werd hun voorkeur voor een tweede maal bevraagd. Op deze manier werd een tweede premeting verkregen. Na deze tweede bevraging van de voorkeur, werd gevraagd of men bereid was naar een tweede opname te kijken. Hierin werd de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext uitgelegd. Steeds werd benadrukt dat dit een motivatieonderzoek was, men kon met andere woorden in realiteit geen gebruik maken van Cytotec in de thuisomgeving. Indien men niet bereid was om deze tweede opname te bekijken, werd hiervoor de reden genoteerd. Bijgevolg nam deze groep vrouwen niet aan het onderzoek deel. De vrouwen die wel instemden om het tweede filmpje te bekijken, werden nadien voor een derde en laatste maal naar hun voorkeur gevraagd. Dit was de effectieve meting van voorkeuren voor één van de drie methodes. De drie metingen waren belangrijk, aangezien op deze manier kon worden vastgesteld hoeveel vrouwen veranderden van keuze na het aanhoren van de informatie uit de opnames. In deze masterproef werd verder geen gebruik gemaakt van deze filmfragmenten.
20
Tenslotte werden de vrouwen of koppels gevraagd of ze verder wilden meewerken aan het onderzoek d.m.v. het invullen van een vragenbundel. Deze werd opgesteld door de Universiteit Gent (cf. infra). Zij die niet verder wensten deel te nemen, werden toch gevraagd of hun voorkeuren genoteerd mochten worden. Indien de vrouw en eventueel hun partner wensten deel te nemen, werd een informed consent ondertekend ter bevestiging van hun medewerking (zowel wanneer ze een vragenlijst wensten in te vullen als wanneer enkel hun voorkeuren gebruikt mochten worden). Na het afronden van het psychosociale gesprek, konden zij in de wachtzaal de vragenbundel invullen. In elk centrum was een deponeerpunt aanwezig waar men de vragenlijsten kon achterlaten. Nadien werd bij hen, net zoals bij de vrouwen die niet wensten deel te nemen, het gynaecologisch onderzoek in het centrum gestart.
Materiaal. gestandaardiseerde video-opnames met uitleg over de methodes. Zoals eerder vermeld (cf. supra) werden twee videofragmenten gehanteerd tijdens het eerste gesprek. Hiervoor dienden de centra een VLC-player te installeren op de computers. In de eerste opname beschreef de onderzoeksleider van de UGent wat men kon verwachten bij een zuigcurretage en een medicamenteuze behandeling in het centrum. Er werd er op toegezien dat de gegeven uitleg over de methodes in de filmpjes op een neutrale manier overgebracht werd op de vrouwen of koppels. Wanneer een medewerker uit het centrum de procedures persoonlijk zou uitleggen, bestaat de mogelijkheid dat er vertekening volgt voor een welbepaalde methode. Dit kan bijvoorbeeld tot stand komen wanneer deze medewerker zelf een voorkeur zou hebben voor een van de methodes en dit onbewust overbrengt op de cliënten. Op deze manier kon er zo objectief en gestandaardiseerd mogelijk gewerkt worden. Van deze introductiefilm werden twee versies opgemaakt. In opname 1A kreeg men eerst de uitleg voor de zuigcurretage, gevolgd door de uitleg voor de medicamenteuze behandeling in het centrum. Opname 1B werkte in omgekeerde volgorde. Afhankelijk van het laatste cijfer van het dossiernummer (even of oneven), werden vrouwen één van deze filmpjes toegewezen. De tweede opname, waar de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext werd besproken, werd door dezelfde persoon op dezelfde neutrale manier ingesproken. Dit om opnieuw zoveel mogelijk te kunnen standaardiseren. 21
In de opnames werden voorwerpen en illustraties van bijvoorbeeld de onderbuik van de vrouw getoond om de inhoud kracht bij te zetten. Bijgevolg konden de vrouwen al wat vertrouwd raken met bijvoorbeeld de pillen die bij een medicamenteuze behandeling worden gebruikt. De totale duur van alle filmpjes bedroeg een 8-tal minuten. Deze eerste opnamefragmenten van de zuigcurretage en de medicamenteuze behandeling in het centrum werden reeds voor de start van het onderzoek gebruikt in de deelnemende abortuscentra, dit bij wijze van het inlassen van een proefperiode. Hierbij konden de medewerkers van de centra hun bevindingen en eventuele verbeteringen doorgeven. Dit om de informatie in de filmfragmenten zo adequaat en accuraat mogelijk te houden. Tijdens de duur van de studie dienden de vragen die van de cliënten kwamen geïnventariseerd te worden. Dit zal deze studie de mogelijkheid geven om na te gaan in welke mate de standaardisatie gelukt is.
informed consents. Wanneer de vrouw en eventueel haar partner beslisten om de vragenlijst in te vullen, werden twee exemplaren van het informed consent ondertekend ter bevestiging van hun medewerking. Eén exemplaar was bestemd voor de persoon zelf, het andere werd bijgehouden in UGent. In deze geïnformeerde toestemming werd aangegeven dat de (medische) gegevens uit de dossiers van de cliënten mocht gebruikt worden voor verdere analyse. De informed consents werden na ondertekening voorzien van een label (unieke code),
die
tevens
op
de
vragenbundel
werden
aangebracht.
De
geïnformeerde
toestemmingsformulieren en vragenlijsten werden door de deelnemende abortuscentra in een gesloten
omslag
opgestuurd
naar
de
UGent.
Hier
werden
de
geïnformeerde
toestemmingsformulieren bijgehouden door de onderzoeksleidster. Nadien werden deze niet meer gekoppeld aan de vragenlijsten, ook niet bij het ingeven van de data. Dit verzekerde de vertrouwelijkheid van de deelnemers. Indien men niet langer wenste mee te werken aan deze studie, kon men steeds uit het onderzoek stappen. Men had tevens recht op toegang tot de eigen gegevens en eventuele verbetering ervan. Het was belangrijk voor de medewerkers om toe te zien of de informed consents correct werden ondertekend. De voorzijde van het formulier diende gesigneerd te worden 22
indien men de vragenlijst wenste in te vullen. De achterzijde van het document werd ondertekend wanneer men geen vragenbundel wenste in te vullen, maar wel akkoord was dat de voorkeuren werden gebruikt in de studie.
vragenlijsten. Huidig onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek naar de voorkeuren voor een methode voor zwangerschapsafbreking. Er werd aan de vrouwen (en eventueel aan hun partners) de vraag gesteld om een volledige vragenbundel in te vullen. De vragenlijsten (cf. infra) die besproken zullen worden, zijn van belang voor deze masterproef en de bijbehorende onderzoeksvragen en hypotheses.
voorkeur voor methode. De vrouwen konden in de vragenlijst elke methode (zuigcurretage, medicamenteuze behandeling in het centrum of de thuiscontext) beoordelen op een schaal van 0 tot 10. Hierbij betekende een score van 0 dat de kans dat deze vrouw voor deze bepaalde methode zou kiezen nihil was, een score van 10 wees er op dat deze persoon zeker voor deze methode zou kiezen.
algemeen psychologisch welzijn: Ryff’s Scales of Psychological Well-being. Het algemeen psychologisch welzijn werd in deze studie nagegaan door middel van de Nederlandse vertaling van de Ryff’s Scales of Psychological Well-being (Van Dierendonck, 2005, oorspronkelijke Engelstalige versie van Ryff, 1989b). De zes subschalen waaruit de vragenlijst bestaat, pogen samen het subjectief psychologisch welzijn van een individu te beoordelen, zijnde: zelfacceptatie, positieve relaties met anderen, controle over de omgeving, autonomie, doelen stellen in het leven en ervaring van persoonlijke groei. Bij zelfacceptatie tracht men een positieve attitude aan te houden ten opzichte van zichzelf en zijn of haar verleden. De tweede subschaal, positieve relaties met anderen, gaat na in welke mate een individu er hoog kwaliteitsvolle, bevredigende en betrouwbare relaties met anderen op nahoudt. Mensen die het gevoel hebben controle te kunnen uitoefenen op hun omgeving, 23
zullen opportuniteiten in deze omgeving sneller opmerken en er gebruik van maken. Als vierde dimensie wordt het concept autonomie naar voor geschoven. Hierbij heeft de persoon een gevoel van zelfdeterminatie, onafhankelijkheid en vrijheid ten opzichte van de dagdagelijkse normen en waarden uit de maatschappij. Het kunnen nastreven van persoonlijke doelen in het leven en het ervaren van persoonlijke groei zijn tevens aspecten die bijdragen aan het algemeen psychologisch welzijn (Ryff, 1989b; Ryff & Keyes, 1995; Springer & Hauser, 2006). Springer & Hauser (2006) vonden in hun studie dat de Ryff’s Scales of Psychological Well-being een goed meetinstrument is voor het psychologische welzijn, maar dient hiervoor in zijn geheel bekeken te worden. Aangezien zij in hun onderzoek enige overlap opmerkten tussen enkele subschalen, stelden ze dat men voorzichtig moet zijn aan te nemen dat elke subschaal een afzonderlijk component van het psychologisch welzijn meet. In de huidige studie was het belangrijk om het algemene construct van psychologisch welzijn na te gaan, bijgevolg zullen analyses enkel op de volledige schaal worden uitgevoerd. Hierdoor worden de limitaties van de vragenlijst omzeild. Van de Ryff’s Scales of Psychological Well-being zijn drie versies beschikbaar. De zes subschalen werden behouden, enkel het aantal items die deze dimensies trachtten te omvatten werd telkens gereduceerd. Deze drie versies bevatten respectievelijk 14, 9 en 3 items per subschaal. In huidig onderzoek werd geopteerd voor de 3-item subschalen, met 18 items in totaal. De vrouwen dienden de stellingen te scoren op een 6-punten-schaal, waarbij 1 betekende ‘dat is zeker niet zo’ en 6 ‘dat is zeker zo’. De interne consistentie van de Ryff’s schalen in deze studie was acceptabel (α=0.78). Aangezien de betrouwbaarheidscoëfficiënten van de subschalen te laag zijn, werd geopteerd om de subschalen niet afzonderlijk te gebruiken.
situationele emotionele distress: Positive and Negative Affect Schedule (PANAS). De mate van emotionele distress werd gemeten aan de hand van twee vragenlijsten. Vooreerst is er de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) van Watson, Clark & Tellegen (1988). Deze schaal is een zelfrapportage lijst waarbij de dominante dimensies voor emotionele ervaringen (Positief en Negatief Affect) worden gemeten aan de hand van twee subschalen met elk tien items (Watson & Clark, 1999). Op een 5-punten-schaal dient men de 24
mate weer te geven waarin ze een bepaalde gemoedstoestand ervaren hebben binnen een specifieke periode, waarbij een 1 ‘heel weinig of helemaal niet’ betekent en een 5 ‘heel veel’. In deze studie zijn de beide dimensies hoog intern consistent met elk goede Cronbach’s alpha coëfficiënten: α = 0.83 voor Positief Affect en α = 0.88 voor Negatief Affect. Er werd tevens een lage bivariate correlatie gevonden tussen de beide subschalen (r = -0.01), waardoor de twee dimensies als quasi-onafhankelijk kunnen gezien worden. Onder Positief Affect wordt de mate gezien waarin een persoon zich enthousiast voelt en aangename gebeurtenissen meemaakt in de omgeving (Watson et al., 1988; Crawford & Henry, 2004). Negatief Affect wordt gezien als een algemene dimensie van subjectieve emotionele distress, wat in huidige studie van belang is. Bolger (1990), Connor-Smith en Flachsbart (2007), Major, Richards, Cooper, Cozzarelli & Zubek (1998), Marschall, Wortman, Vickers, Kusulas & Hervig (1994), Watson en Clark (1984), Watson en Pennebaker (1989), alsook Watson et al. (1988) komen allen in hun onderzoek tot de bevinding dat negatief affect consistent gerelateerd is aan zelfgerapporteerde emotionele distress, weinig self-efficacy en een maladaptief copingmechanisme. Dit zowel binnen als buiten de context van zwangerschapsafbreking. In deze masterproef zal enkel de dimensie Negatief Affect (en niet beide subschalen) worden gebruikt in de analyses als maat voor situationele emotionele distress.
situationele emotionele distress: Impact of Event Scale (IES). Als tweede meting voor emotionele distress werd een aangepaste, Nederlandse vertaling van de Impact of Event Scale (IES) gebruikt (Horowitz et al., 1979). Deze schaal wordt gebruikt voor het exploreren van de psychologische impact van verschillende traumatische gebeurtenissen. De oorspronkelijke versie van de Impact of Event Scales werd in 1985 naar het Nederlands vertaald door Brom & Kleber (1985). Zij gaven deze schaal een nieuwe titel: de Schokverwerkingslijst (SVL). Net zoals in de originele Engelstalige versie van Horowitz et al. (1979), zijn er in de vertaling van Brom & Kleber (1985) twee centrale dimensies aanwezig. Enerzijds is er de herbeleving van de gebeurtenis, anderzijds het vermijden van onaangename gevoelens of herinneringen aan dit event (Creamer, Bell & Failla, 2003). De totale vragenlijst bedraagt vijftien items, waarvan zeven items de dimensie herbeleving vormen en acht items vermijding 25
representeren. De items worden op een 4-punten-schaal gemeten, waarbij ‘helemaal niet’ 1 punt krijgt, aan ‘zelden’, ‘soms’ en ‘vaak’ worden respectievelijk 2, 3 en 5 punten toegekend. Horowitz (1993) omschrijft deze dimensies als volgt: Herbeleving is het ervaren van ongewenste ideeën en gevoelens en kan resulteren in het uiten van compulsieve handelingen. Vermijding wordt gekenmerkt door affectvervlakking en gedragsinhibitie. Men lijkt na een stressvolle gebeurtenis een patroon te ervaren, waarin herbeleving en vermijding elkaar voortdurend afwisselen. In deze studie hadden beide schalen van de Impact of Event Scale een hoge interne consistentie (α = 0.86 voor herbeleving en α = 0.86 voor vermijding). De totale interne consistentie voor de volledige vragenlijst was uitstekend te noemen (α = 0.90). In termen van emotionele distress wordt voor deze masterproef enkel de schaal herbeleving gebruikt. De instructies werden licht aangepast door de vrouwen voor te leggen dat de vragen van toepassing waren op hun gedachten, gevoelens en gedragingen met betrekking tot de onbedoelde zwangerschap.
behoefte aan controle: Desirability of Control Scale (DCS) Om na te gaan in welke mate vrouwen tijdens hun zwangerschapsafbreking de behoefte hebben aan controle, wordt een aangepaste versie van de Nederlandstalige Desirability of Control Scale afgenomen (oorspronkelijke, Engelstalige versie van Burger & Cooper, 1979). Ondanks deze behoefte aan controle universeel lijkt, is er echter sprake van individuele verschillen. De Desirability of Control Scale is ontworpen om net deze individuele verschillen in de wenselijkheid voor controle over gebeurtenissen in kaart te brengen. Dit meetinstrument is een stabiele en interne consistente vragenlijst. Ze heeft acceptabele alpha coëfficiënten in deze studie (α = 0.71). Gebhardt & Brosschot (2002) vonden eveneens dat de Desirability of Control Scale een betrouwbare en valide schaal is. Deze vragenlijst bestaat oorspronkelijk uit twintig items en wordt gescoord op een 7-puntenschaal. Hoe hoger men scoort op deze vragenlijst, hoe meer behoefte aan controle men lijkt te hebben (Burger & Cooper, 1979). De vertaalde en aangepaste versie die in deze huidige studie werd gebruikt, telt slechts twaalf items en deze worden gescoord op een 6-puntenschaal. Ook zijn de items aangepast aan de specifieke context binnen dit onderzoek. 26
Bijvoorbeeld het originele item ‘Ik zorg ervoor dat ik alles gecontroleerd heb aan de wagen voordat ik op een lange reis vertrek’ zag er in de vragenbundel als volgt uit: ‘Ik zorg ervoor dat ik alles gecontroleerd heb voordat ik aan de zwangerschapsafbreking begin’.
Statistische analyses. In deze masterproef trachten we vijf onderzoeksvragen te beantwoorden (cf. supra). Hierbij wordt door middel van drie onderzoeksvragen gekeken wat de impact is van één van de drie psychologische concepten (algemeen psychologisch welzijn, situationele emotionele distress en behoefte aan controle) op de drie methodes tot zwangerschapsafbreking. De twee resterende onderzoeksvragen bekijken de invloed van emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor een methode enerzijds, en de relatie tussen emotionele distress en de behoefte aan controle anderzijds. Om deze onderzoeksvragen na te gaan, werd vooreerst een normaliteittest gedaan op elk van de manieren tot zwangerschapsafbreking afzonderlijk, alsook op elk van de drie psychologische constructen. Hierbij kon op basis van de visuele analyse van de histogrammen en de hoge aantallen in de steekproef besloten worden tot een normaalverdeling voor alle methodes en alle constructen. In wat volgt, zal gebruik gemaakt worden van een multivraiaat lineair regressiemodel. Dit om de drie eerste onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, waar de impact van één van de psychologische constructen wordt bekeken op de voorkeur voor een bepaalde methode. In huidige studie wordt voor dit soort analyse gekozen aangezien er ten eerste verschillende afhankelijke variabelen zijn (de voorkeur voor de drie methodes), ten tweede zorgt deze analyse ervoor dat er geen inflatie gebeurt van de type I fout. Pas nadat de multivariate toets significant blijkt, is het nuttig om naar de univariate analyses te kijken. Hier kan opnieuw de significantie worden nagegaan tussen het psychologisch construct en de methoden, alsook de sterkte en richting van het verband. Om het mediatie-effect van emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor een welbepaalde methode te meten, zullen drie regressieanalyses worden uitgevoerd. Vooreerst dient de impact van algemeen psychologisch welzijn onderzocht te worden op de voorkeur voor een bepaalde methode. Deze regressieanalyse zal reeds uitgevoerd zijn bij de eerste onderzoeksvraag. Een tweede 27
regressieanalyse dient na te gaan welke impact het psychologische welzijn op de mate van emotionele distress heeft. Ten slotte wordt de invloed van zowel algemeen psychologisch welzijn, als distress gemeten op de voorkeur voor een methode van zwangerschapsafbreking. Naast deze analyses worden de bivariate correlaties nagegaan tussen de methodes onderling, alsook tussen de psychologische concepten.
28
Resultaten Karakteristieken van de proefgroep Van de 551 vrouwen die in aanmerking kwamen voor deze studie gaven 293 vrouwen tijdens de studieperiode aan dat ze de vragenlijst wensten in te vullen. Uiteindelijk vulden 231 vrouwen de vragenbundel in. Dit maakt dat er een response rate was van 41.9%. Voor de partners lag de response rate iets hoger, m.n. 82%. Van de 72 mannen die de vragenlijst wensten in te vullen, hebben 59 partners deze effectief ingevuld. Voor één vierde van de vrouwen is het mogelijk geweest om een koppeling te maken met de gegevens van hun partner. Zoals eerder vermeld (cf. supra) is deze masterproef een onderdeel van een grotere motivatiestudie omtrent de drie methoden van zwangerschapsafbreking (zuigcurretage, medicamenteuze behandeling in het centrum en Cytotec thuis). Deze scriptie onderzocht enkel de voorkeur voor methode bij de vrouwen, bijgevolg werden de gegevens van de partners hier niet mee in rekening gebracht. Bij het invullen van het standaardformulier tijdens het eerste psychosociale gesprek, werden de vrouwen gevraagd of hun medische dossiergegevens voor dit onderzoek gebruikt mochten worden. Van de 207 deelneemsters die de vragenlijst invulden (n = 231) zijn medische dossiergegevens bekend. Dit maakt dat voor 11% van de vrouwen geen combinatie van de vragenlijstgegevens met de medische dossiergegevens mogelijk is. Van deze 11% hebben wij bijgevolg geen achtergrondinformatie voorhanden. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen waarvan wel medische dossiergegevens ter beschikking waren, was 28,5 jaar. Hierbij was de jongste deelneemster 18 jaar, de oudste was 45 jaar. Wanneer de etnische gegevens werden bekeken, was 14.2% van de vrouwen van allochtone origine. Er werden tevens analyses gedaan omtrent de burgerlijke staat van onze deelneemsters. Hieruit blijkt dat 85 vrouwen (36.8%) samenwonend of gehuwd waren op het moment van aanmelding, 106 (45.9%) waren alleenstaand. Slechts een kleine minderheid was feitelijk of wettelijk gescheiden. Frequent gaven de vrouwen aan reeds enkele kinderen te hebben. Na analyse van de dossiergegevens blijkt dat iets meer dan de helft van de deelneemsters kinderen heeft (51.3%). De meeste vrouwen (43.6%) hadden één of twee kinderen, 6.7% had drie kinderen en slechts 1% van de deelneemsters had vier kinderen.
29
Uit de medische dossiergegevens weten we of vrouwen in het verleden reeds een zwangerschapsafbreking hadden laten uitvoeren. Hiervan stelde iets meer dan één vierde van de vrouwen (28.7%) dat ze reeds een abortus gehad had. Tijdens het psychosociale gesprek bij de aanmelding werd driemaal de voorkeur voor methode tot zwangerschapsafbreking bevraagd. De eerste premeting, nog vóór aan de vrouwen enige opnames werden getoond, bracht volgende resultaten naar voor: 27.6% van de vrouwen verkozen de zuigcurretage als methode voor abortus, 72.4% opteerde voor de medicamenteuze behandeling in het centrum. Hierna werd een eerste opname getoond, waarbij er concrete uitleg werd gegeven over de beide gangbare methoden tot zwangerschapsafbreking. Na deze tweede premeting werd een duidelijke verschuiving van voorkeuren opgemerkt: 51.4% koos voor de zuigcurretage, 48.6% van de vrouwen had liever de inname van de Cytotec pillen in het centrum. Na dit filmfragment waren de voorkeuren voor
beide
methodes
nagenoeg
gelijk.
Een
derde
en
laatste
voorkeur
tot
zwangerschapsafbreking werd bevraagd na het bekijken van het tweede videofragment. Hier werd voor het eerst de medicamenteuze behandeling thuis aangehaald. Hierbij verkoos 37.7% van de vrouwen de zuigcurretage, 19.1% gaf de voorkeur aan de medicamenteuze behandeling in het centrum en de grootste groep (39.4%) zou opteren voor de inname van Cytotec thuis.
Onderzoeksvragen en hypotheses. voorkeur voor de drie methodes tot zwangerschapsafbreking. Tabel
3:
Gemiddelden
correlatiecoëfficiënten
(M),
tussen
standaarddeviaties de
voorkeuren
(SD)
voor
en de
bivariate drie
Pearson
methodes
tot
zwangerschapsafbreking onderling (10-punten-schaal).
30
M
SD
2
3
1. Zuigcurretage
5.94
0.23
-0.37**
-0.45**
2. Medicamenteuze
5.54
0.20
.
0.11
5.48
0.24
behandeling centrum 3. Medicamenteuze
.
behandeling thuis
Noot: N = 226; **p < .01 De resultaten uit tabel 3 tonen aan dat de gemiddelden en standaarddeviaties erg dicht bij elkaar liggen. Op grond van de bivariate correlaties zien we dat er zowel tussen de zuigcurretage en de medicamenteuze behandeling in het centrum als tussen de zuigcurretage en de medicamenteuze behandeling thuis een significante negatieve correlatie aanwezig is. Hoe meer een vrouw neigt richting zuigcurretage, hoe minder ze zal neigen richting de medicamenteuze behandeling, ongeacht de context waarin de laatste fase dan wordt uitgevoerd. Er wordt geen correlatie gevonden tussen de twee medicamenteuze methodes onderling. Vrouwen hun voorkeur voor de centrum of thuiscontext van de medicamenteuze behandeling zijn onafhankelijk van elkaar. In wat volgt zullen de resultaten betreffende de eerder vermelde onderzoeksvragen (cf. supra) worden uitgediept. Hierbij werd in elke enkelvoudige analyse de voorkeur voor elk van de drie methodes als één afhankelijke variabele in de multivariate analyse gedefinieerd. De onafhankelijke variabelen zijn achtereenvolgens het algemeen psychologisch welzijn, distress en behoefte aan controle.
eerste onderzoeksvraag: Het verband tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode. Zoals eerder vermeld (cf. supra) werd het algemeen psychologisch welzijn van de vrouwen door middel van de Ryff’s Scales of Psychological Well-being in kaart gebracht. De multivariate toets voor het algemeen psychologisch welzijn op de methodevoorkeuren bleek significant (Wilks’ Lambda = 0.945, F(3,168)=3.281, p = 0.022), bijgevolg kon worden gekeken naar de univariate analysen. 31
Tabel 4: Resultaten regressieanalyse van algemeen psychologisch welzijn op elke methode van zwangerschapsafbreking, met regressiecoëfficiënten (B), standaardfouten (SE), significantie (Sig.) en desbetreffende betrouwbaarheidsinterval. 95% betrouwbaarheidsinterval B
SE
Sig.
Ondergrens
Bovengrens
Zuigcurretage
0.072
0.024
0.004
0.025
0.119
Medicamenteuze
-0.024
0.021
0.260
-0.066
0.018
-0.059
0.025
0.022
-0.109
-0.009
behandeling centrum Medicamenteuze behandeling thuis
Hieruit kunnen we het volgende concluderen: Hoe hoger het psychologisch welzijn van de vrouw, hoe minder waarschijnlijk ze zal kiezen voor de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext. Anderzijds blijkt dat vrouwen met een hoog algemeen psychologisch welzijn eerder geneigd zijn om een zuigcurretage te laten uitvoeren. De relatie tussen het algemeen psychologisch welzijn en de medicamenteuze methode in het centrum is niet significant.
32
Figuur 3: Visuele voorstelling van de significante negatieve relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor zwangerschapsafbreking in de thuiscontext.
Figuur 4: Visuele voorstelling van de significante positieve relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor zwangerschapsafbreking door middel van de zuigcurretage.
tweede onderzoeksvraag: Het verband tussen situationele emotionele distress en de voorkeur voor methode. Om de mate van emotionele distress na te gaan in deze populatie, werd gebruik gemaakt van de Negatief Affect schaal uit de PANAS en de dimensie herbeleving uit de IES. Net zoals bij het algemene psychologische welzijn, werd eerst de multivariate toets bekeken vooraleer werd overgegaan naar de univariate. Op multivariaat niveau werden voor de subschaal Negatief Affect (PANAS) geen significante resultaten gevonden (Wilks’ Lambda = 0.960, F(3,182)=2.545, p=0.058). Bijgevolg was het niet opportuun om de univariate toetsen te bekijken. Voor de subschaal herbeleving (IES) bleek de multivariate analyse wel significant te zijn (Wilks’ Lambda = 0.954, F(3,176)=2.811, p=0.041). Wanneer de univariate toetsen vervolgens beschouwd werden, was geen enkele relatie betekenisvol. Op basis van deze 33
resultaten kunnen we tot het besluit komen dat de mate van emotionele distress geen duidelijke relatie vertoont met de voorkeur voor een welbepaalde methode.
Tabel 5: Resultaten regressieanalyse van situationele emotionele distress op elke methode van zwangerschapsafbreking, met regressiecoëfficiënten (B), standaardfouten (SE), significantie (Sig.) en desbetreffende betrouwbaarheidsinterval. 95% betrouwbaarheidsinterval B
SE
Sig.
Ondergrens
Bovengrens
Zuigcurretage
-0.078
0.045
0.089
-0.168
0.012
Medicamenteuze
-0.057
0.038
0.143
-0.133
0.019
0.060
0.047
0.202
-0.032
0.151
behandeling centrum Medicamenteuze behandeling thuis
derde onderzoeksvraag: De impact van situationele emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode. De eerste regressieanalyse die ging uitgevoerd worden bij deze mediatievraag, werd reeds aangetoond bij de eerste onderzoeksvraag. Aangezien uit de analyse van de tweede onderzoeksvraag geen significante relatie tussen emotionele distress en de voorkeur voor een welbepaalde methode kon aangetoond worden (cf. supra), is de derde regressieanalyse die uitgevoerd diende te worden om huidige onderzoeksvraag te verklaren, niet langer betekenisvol. Bijgevolg kan het mediatie-effect niet meer opgaan. In deze masterproef werd nagegaan of er een effect was van algemeen psychologisch welzijn op de situationele emotionele distress van vrouwen. Er zal nog worden nagegaan of de tweede regressieanalyse die we oorspronkelijk gingen uitvoeren, betekenisvol is. Met andere woorden zal onderzocht worden of er een verband is tussen het algemeen psychologisch welzijn en de situationele emotionele distress. 34
Tabel 6: Bivariate Pearson correlatiecoëfficiënten tussen algemeen psychologisch welzijn (Ryff’s Scales of Psychological Well-Being) en situationele emotionele distress (Negatief Affect uit de Positive and Negative Affect Schedule & Herbeleving uit de Impact of Event Scale).
1. Algemeen psychologisch welzijn
2
3
-0.27***
-0.17*
.
0.63***
(RYFF) 2. Situationele emotionele distress (PANAS – Negatief Affect) 3. Situationele emotionele distress
.
(IES – Herbeleving) Noot: *p<0.05; ***p<0.001
In tabel 6 werd vooreerst gekeken naar de onderlinge relaties tussen algemeen psychologisch welzijn, situationele emotionele distress en behoefte aan controle. Deze correlaties geven ons een indicatie voor het belang van meervoudige analyses. Op basis van de correlatiecoëfficiënten zien we reeds een significant negatieve relatie tussen het algemeen psychologisch welzijn en de twee dimensies die de situationele emotionele distress vertegenwoordigen. Dit wijst op het volgende: hoe hogere het algemeen welzijn, hoe minder emotionele distress het individu zal ervaren. Bij het uitvoeren van de multivariate toets om het verband tussen algemeen psychologisch welzijn en de twee maten van situationele emotionele distress na te gaan, vinden we een significante relatie terug tussen algemeen psychologisch welzijn en distress (Wilks’ Lambda = 0.920, F(2,151)=6.596, p=0.002). Wanneer we naar de univariate analyse kijken die weergegeven is in tabel 7, kan worden opgemerkt dat er een significante negatieve relatie is tussen het algemeen psychologisch welzijn van een individu en situationele emotionele distress (geoperationaliseerd door Negatief Affect van de PANAS). De relatie met betrekking tot de herbelevingschaal van de Impact of Event Scale was niet meer significant in deze univariate analyse. Bijgevolg kunnen we de conclusie herhalen die reeds was getrokken bij de correlatiecoëfficiënten (cf. supra): hoe groter het algemeen psychologisch welzijn van een persoon, hoe minder men zal last hebben van situationele emotionele distress, vooral wanneer het gaat om de mate van negatieve gevoelens op dat moment. 35
Tabel 7: Resultaten regressieanalyse van algemeen psychologisch welzijn op situationele emotionele distress (Negatief Affect uit Positive and Negative Affect Schedule en herbeleving uit Impact of Event Scale), met regressiecoëfficiënten (B), standaardfouten (SE), significantie (Sig.) en desbetreffende betrouwbaarheidsinterval. 95% betrouwbaarheidsinterval B
SE
Sig.
Ondergrens
Bovengrens
Negatief Affect
-0.247
0.068
0.000
-0.382
-0.112
Herbeleving
-0.082
0.043
0.061
-0.167
0.004
Figuur 5: Visuele voorstelling van de significante negatieve relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en situationele emotionele distress, gemeten door Negatief Affect uit de PANAS.
vierde onderzoeksvraag: De impact van behoefte aan controle op de voorkeur voor methode. Om na te gaan in welke mate de vrouwen in de steekproef behoefte aan controle hadden, werd een vragenlijst afgenomen die gebaseerd is op de Desirability of Controle Scale (DCS). De multivariate analyse van behoefte aan controle op de drie methodes was significant
36
(Wilks’ Lambda = 0.937, F(3,175)=3.901, p = 0.010). Bijgevolg konden de resultaten verder univariaat worden bekeken.
Tabel 8: Resultaten regressieanalyse van behoefte aan controle op elke methode van zwangerschapsafbreking, met regressiecoëfficiënten (B), standaardfouten (SE), significantie (Sig.) en desbetreffende betrouwbaarheidsinterval. 95% betrouwbaarheidsinterval B
SE
Sig.
Ondergrens
Bovengrens
Zuigcurretage
0.029
0.033
0.386
-0.036
0.094
Medicamenteuze
0.060
0.027
0.030
0.006
0.114
-0.068
0.033
0.043
-0.133
-0.002
behandeling centrum Medicamenteuze behandeling thuis
Op basis van de univariate gegevens zien we een negatieve correlatie optreden tussen de behoefte aan controle en de voorkeur voor Cytotec thuis. Met andere woorden kan worden opgemerkt dat hoe minder eigen controle men nodig heeft, hoe meer men zal kiezen voor de medicamenteuze methode in de thuiscontext. Er kan echter een positieve relatie worden weerhouden met de medicamenteuze methode in de gezondheidsinstelling. Hoe meer men een nood aan controle ervaart, hoe sneller men dus zal kiezen voor een medicamenteuze behandeling in het centrum. De relatie tussen behoefte aan controle en de zuigcurretage is niet significant gebleken, bijgevolg wordt deze niet visueel weergegeven.
37
Figuur 5: Visuele voorstelling van de significante negatieve relatie tussen behoefte aan controle en de voorkeur voor de inname van Cytotecpillen in de thuiscontext.
Figuur 6: Visuele voorstelling van de significante positieve relatie tussen behoefte aan controle en de voorkeur voor zwangerschapsafbreking door middel de medicamenteuze behandeling in het centrum.
38
vijfde onderzoeksvraag: De onderlinge relatie tussen situationele emotionele distress en behoefte aan controle De link tussen deze twee concepten (behoefte aan controle en emotionele distress) werd vooreerst onderzocht door middel van een bivariate correlatieanalyse, de resultaten zijn terug te vinden in tabel 9. Er kan voor beide schalen van situationele emotionele distress een geen betekenisvolle correlatie worden opgemerkt met behoefte aan controle. Een duidelijke samenhang tussen controle en distress kan bijgevolg niet weerhouden worden. De relatie tussen behoefte aan controle en algemeen psychologisch welzijn werd niet verondersteld in onze onderzoeksvragen, echter zien we hier een positieve correlatie tussen deze twee psychologische kenmerken optreden. Dit betekent dat hoe hoger het algemeen psychologisch welzijn van de vrouwen is, hoe meer men een behoefte aan controle zal ervaren. Tabel 9: Bivariate Pearson correlatiecoëfficiënten tussen de drie psychologische kermerken: algemeen psychologisch welzijn (Ryff’s Scales of Psychological Well-Being), situationele emotionele distress (Negatief Affect uit de Positive and Negative Affect Schedule & Herbeleving uit de Impact of Event Scale) en behoefte aan controle (Desirability of Control Scale)
1. Algemeen psychologisch
2
3
4
-0.27***
-0.17*
0.31***
.
0.63***
-0.102
.
-0.044
welzijn (RYFF) 2. Situationele emotionele distress (PANAS – Negatief Affect) 3. Situationele emotionele distress (IES – Herbeleving) 4. Behoefte aan controle (DCS)
.
Noot: *p<0.05; ***p<0.001
Als conclusie omtrent de resultaten in deze studie kunnen we stellen dat er een bepaalde ‘dispositie’ is voor de situationele emotionele distress. Deze situationele factor blijkt er bijgevolg niet zozeer toe te doen in de keuze voor één van de drie methoden tot
39
zwangerschapsafbreking. Echter spelen het algemeen psychologisch welzijn en de situationele behoefte aan controle van deze vrouwen wel een rol in hun voorkeuren.
40
Discussie Het opzet van deze studie was om na te gaan welke psychologische kenmerken van vrouwen
mogelijks
een
impact
hadden
op
de
voorkeur
voor
methode
van
zwangerschapsafbreking. Die psychologische factoren waren in deze masterproef het algemeen psychologisch welzijn, situationele emotionele stress en de situationele behoefte aan controle. Om een antwoord te geven op de eerder beschreven onderzoeksvragen (cf. supra), werd gebruik gemaakt van een standaardformulier en een vragenlijst tijdens het eerste psychosociale gesprek bij aanmelding in het abortuscentrum. Hieronder volgt de bespreking van de resultaten uit dit onderzoek.
Interpretatie van de resultaten. het verband tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode. Een eerste onderzoeksvraag ging de rol na van het algemeen psychologisch welzijn in de voorkeur voor een bepaalde methode voor zwangerschapsafbreking. Vanuit het selfefficacy-idee was er de hypothese dat een hoog algemeen welzijn gepaard ging met de voorkeur voor een medicamenteuze behandeling thuis. Vrouwen die de voorkeur geven aan de zwangerschapsafbreking in de thuiscontext zouden het gevoel hebben de situatie en procedure meester te kunnen. De resultaten waren echter niet zoals verwacht. Op basis van de bevindingen kon een significante negatieve samenhang weerhouden worden met de thuismethode. Bijkomend werd gevonden dat vrouwen die een hoger algemeen psychologisch welzijn ervaren eerder de voorkeur zouden geven aan de zuigcurretage voor het uitvoeren van de abortus. We kunnen hierbij stellen dat de eerste hypothese op deze manier ontkrachtigd wordt. Een mogelijke verklaring voor het feit dat mensen met een hoger psychologisch welzijn eerder de zuigcurretage zullen verkiezen, kan te maken hebben met het ingrijpende karakter van deze methode en dus de noodzaak om mentaal sterk te staan. Vrouwen die een hoog algemeen psychologische welzijn ervaren, zouden dus wel eens diegene kunnen zijn die het ingrijpende van de zuigcurretage niet uit de weg gaan. Zij hebben voldoende capaciteit om de psychische en fysieke draagkracht die deze methode van zwangerschapsafbreking vergt,
41
het hoofd te bieden. Dit zou mogelijks het verband met het hoge algemeen psychologisch welzijn kunnen verklaren die naar voor komt uit de analyse.
het verband tussen situationele emotionele distress en de voorkeur voor methode. De tweede onderzoeksvraag in deze masterproef behelsde de impact van situationele emotionele distress op de voorkeur voor een bepaalde methode tot abortus. De hypothese die hiermee gepaard ging, was hoe hoger het niveau van emotionele distress bij de zwangere vrouw,
hoe
sneller
men
zou
kiezen
voor
de
zuigcurretage
als
methode
tot
zwangerschapsafbreking. Deze methode is een snelle en efficiënte manier om over te gaan tot abortus, tevens vindt het plaats in een professionele omgeving. Vrouwen die een hogere mate van emotionele distress rapporteren zouden eerder opteren voor deze methode aangezien ze naar aanleiding van hun emotionele distress op zoek kunnen zijn naar een veilige en ondersteunende omgeving. Uit de resultaten kwamen geen significante bevindingen naar voor omtrent de relatie tussen situationele emotionele distress en de voorkeur voor een bepaalde methode. Op basis van de analyses kunnen we tot het besluit komen dat situationele emotionele distress geen impact heeft op de voorkeur van de vrouwen omtrent een specifieke manier voor zwangerschapsafbreking. Zoals eerder beschreven (cf. supra) vond Slade et al. (1998) eveneens geen verschil tussen emotionele distress net vóór een medicamenteuze behandeling in het centrum versus net vóór een zuigcurretage. Wanneer de methode in de thuiscontext aan het onderzoek wordt bijgevoegd, blijkt ook hier geen significante relatie op te treden met betrekking tot een verschillende mate van situationele emotionele distress. Onze resultaten zijn kortom vergelijkbaar met deze van Slade et al. (1998), ondanks situationele emotionele distress daar op een ander tijdstip gemeten werd.
de impact van situationele emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor methode. Een derde onderzoeksvraag ging na of een mediatie-effect aanwezig was van situationele emotionele distress op de relatie tussen algemeen psychologisch welzijn en de voorkeur voor een abortusmethode. Hierbij werd gesteld dat het verband tussen een hoge 42
mate van psychologisch welzijn en de voorkeur voor het innemen van de Cytotec pillen thuis, zou wegvallen indien er tevens een lage situationele emotionele distress aanwezig is. Om dit mediatie-effect na te gaan, werd de onderzoeksvraag opgedeeld in drie afzonderlijke hoofdeffecten. Indien er een verband tussen algemeen psychologisch welzijn en de situationele emotionele distress zou zijn, zou deze een verklaring kunnen bieden voor het eventuele hoofdeffect van algemeen psychologisch welzijn op de voorkeuren enerzijds en het eventuele hoofdeffect van situationele emotionele distress op de voorkeuren anderzijds. Deze derde onderzoeksvraag bouwde voort op het onderzoek van Ruini et al. (2003). Zij vond in een algemene context geen eenduidige link tussen deze twee psychologische kenmerken (algemeen psychologisch welzijn en situationele emotionele distress). Huidige masterproef vulde haar onderzoeksvraag aan door de relatie tussen deze psychologische factoren na te gaan binnen het kader van zwangerschapsafbreking. De resultaten toonden een significant negatief verband aan tussen het algemeen welzijn en de mate van emotionele distress die de vrouw ervoer. Dit betekent dat wie een hoog psychologisch welzijn vertoont, zich tevens minder negatief voelt op het moment van de eerste consultatie in het abortuscentrum. Deze bevinding zorgde ervoor dat het hoofdeffect tussen algemeen psychologisch welzijn en situationele emotionele distress werd bevestigd. De relatie tussen algemeen welzijn en de voorkeur voor methode werd reeds bevestigd, echter opteerden de vrouwen tegen onze verwachting in voor de zuigcurretage in plaats van de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext. Het laatste hoofdeffect in deze mediatie-hypothese (tussen emotionele distress en de voorkeur voor methode) kon in voorgaande bevindingen echter niet worden bevestigd. Aangezien deze relatie niet significant aangetoond kan worden, kan bijgevolg het mediatie-effect niet langer optreden. We kunnen besluiten dat de relatie tussen psychologisch welzijn en het opteren voor een bepaalde methode opgaat (positief voor de zuigcurretage en negatief voor de thuiscontext), ongeacht de mate van emotionele distress.
het verband tussen behoefte aan controle en de voorkeur voor methode. Een volgende onderzoeksvraag behelsde de relatie tussen behoefte aan eigen controle en de voorkeur voor een bepaalde methode voor zwangerschapsafbreking. Hierbij werd in deze masterproef gesteld dat vrouwen met een hoge behoefte aan eigen controle hun keuze 43
eerder zouden laten vallen op de methode waarbij de Cytotec pillen thuis werden ingenomen. De vrouwen kunnen op deze manier de procedure zelf wat in handen nemen doordat ze bijvoorbeeld het tijdstip van aanvang zelf kunnen bepalen. Op basis van de bevindingen na zowel een multi- als univariate analyse, vinden we eerder een negatieve relatie tussen de behoefte aan controle en de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext. Vrouwen die vooral zullen kiezen voor een abortus in de thuiscontext, vertonen dus eerder een lagere behoefte aan controle. Er kunnen bijgevolg ‘verkeerde’ ideeën bestaan over welke noden ingelost kunnen worden via de thuisabortusmethode. Een hoge nood aan controle hangt blijkbaar toch niet samen met een voorkeur voor de Cytotec pillen thuis, we zien zelfs een tegenovergestelde relatie optreden. Uit de resultaten zien we dat mensen met een hoge behoefte aan controle eerder voor een zwangerschapsafbreking in het centrum kiezen. Post-hoc lijkt dit een niet zo vreemde bevinding. Wie namelijk een sterke behoefte heeft aan eigen controle over de ingreep, zal misschien eerder een omgeving gaan opzoeken waar professionele hulpverleners voorhanden zijn die hen de controle kunnen geven over de ingreep. Zo kan de vrouw zelf steeds ‘overnemen’ wanneer ze dat wenst (bijvoorbeeld al dan niet het ‘product’ van expulsie bekijken), maar is er ook steeds iemand aanwezig die bij complicaties bijvoorbeeld hulp kan bieden, wat de vrouw een geruststellend gevoel kan verschaffen. Er was geen verband met de voorkeur voor zuigcurretage, waar die professionele context er ook is, maar waar een mogelijkheid tot eigen controle ontbreekt (gezien de behandeling volledig in handen van de arts is). Net de aanwezigheid van een professionele omgeving die de vrouw kan helpen om zelf controle te ervaren en te krijgen, roept bij vrouwen met een hoge nood aan eigen controle misschien een positief gevoel op.
de onderlinge relatie tussen situationele emotionele distress en behoefte aan controle. Als laatste onderzoeksvraag stelden we ons de vraag welke relatie er bestond tussen de situationele behoefte aan controle en het ervaren en situationele emotionele distress. De hypothese ging uit van een positief verband tussen beide psychologische kenmerken, waarbij de hypothese was dat vrouwen met een verhoogde mate van emotionele distress tevens een hoge behoefte aan controle zouden rapporteren. Zoals eerder vermeld (cf. supra) vonden reeds 44
enkele auteurs dit verband tussen deze twee constructen (Cozzarelli, 1993; Senior et al., 2002; Zucker, 2006). Uit de resultaten blijkt dat in onze studie geen duidelijke samenhang tussen de behoefte aan controle en situationele distress weerhouden kan worden. Met andere woorden kan gesteld worden dat controle en emotionele distress onafhankelijk van elkaar optreden in de context van zwangerschapsafbreking. De hypothese die deze masterproef hieromtrent opstelde, is bijgevolg niet bevestigd.
Implicaties voor de praktijk. Uit bovenstaande bevindingen blijkt dat de constructen algemeen psychologisch welzijn en situationele behoefte aan controle een invloed kunnen uitoefenen op de voorkeur voor een bepaalde methode van zwangerschapsafbreking. In de literatuur zien we dat vrouwen met een hoge mate van coping vóór de zwangerschapsafbreking, tevens beter zullen kunnen omgaan met de situatie nadat de abortus effectief is uitgevoerd (Major et al., 1990). Ook Cozzarelli (1993) stelt dat gevoelens van selfefficacy in verband met coping met een zwangerschapsafbreking, sterk gerelateerd zijn een betere aanpassing na de abortus. Het welzijn van vrouwen vóór een zwangerschapsafbreking is bijgevolg een grote beïnvloedende factor voor het welzijn van vrouwen na een abortus. Er dient, wanneer vrouwen voor de keuze staan om voor een bepaalde methode van zwangerschapsafbreking te kiezen, rekening gehouden te worden met hoe die vrouwen in het algemene leven functioneren. Het is bijgevolg noodzakelijk om in de counselinggesprekken te vragen naar de mate van algemeen psychologisch welzijn van de vrouwen. Op vlak van behoefte aan controle toonden Henshaw et al. (1993) en Slade et al. (2003) reeds aan dat de vrouwen een positiever gevoel hadden na de procedure van zwangerschapsafbreking indien men de keuze tussen de verscheidene methodes werd gelaten. Gerelateerd aan de bevindingen van Slade et al. (2003), waar de vrouwen die voor de medicamenteuze behandeling in het centrum kozen en hierbij een groter gevoel hadden van controle, zien wij in deze studie een voorkeur voor deze methode bij vrouwen met een hoge behoefte aan controle. Er dient dus eveneens in de counselinggesprekken gevraagd te worden naar de behoefte aan controle die vrouwen ervaren en vooral naar hoe deze nood kan ingevuld worden. 45
Sterktes en limitaties. Door de exclusiecriteria bij minderjarigen, vrouwen met meer dan negen weken zwangerschap en anderstaligen kan de representativiteit van de steekproef niet of in mindere mate aanwezig zijn dan wanneer deze vrouwen wel in de studie werden betrokken. Een praktische beperking was het feit dat de vragenlijst veel tijd in beslag nam. Dit was langer dan wij als onderzoekers hadden verwacht. Indien de vragenbundel iets compacter geweest was, zouden waarschijnlijk meer items beantwoord zijn. Hierbij aansluitend werd de vragenlijst door de deelneemsters in de wachtruimte van het abortuscentrum ingevuld. Steeds was een medewerker in de buurt, maar de opvolging om na te zien of de vragenlijsten volledig waren ingevuld was zeer moeilijk. Tevens was men in de mogelijkheid de vragenlijst mee te nemen naar huis wanneer men deze nog niet volledig ingevuld had tijdens de periode in de wachtzaal voor het gynaecologische onderzoek. Dit werd niet standaard aan de vrouwen gemeld, maar indien ze dit wensten werd het meenemen van de vragenbundel toegestaan. Men kon bij de volgende afspraak (na zes dagen bedenktijd om over te gaan tot abortus) de vragenlijst opnieuw meebrengen. Mogelijks zijn hier een aantal exemplaren verloren gegaan. Als tegenindicatie voor deze praktische limitaties kan hier worden aangehaald dat huidige manier van het beantwoorden van de vragenbundel voor een verhoogde vertrouwelijkheid zorgde.
Er zijn tevens enkele sterke punten aanwezig in deze studie. Vooreerst is er het gegeven dat ze uniek is. Voor het eerst in België werd een motivatieonderzoek gedaan naar drie methodes van zwangerschapsafbreking (medicamenteuze behandeling in het centrum, zuigcurretage en Cytotec thuis), en werd de relatie met enkele psychologische ‘profielen’ van vrouwen nagegaan. Er diende bij het lezen van deze thesis steeds in gedachten gehouden te worden dat de derde methode in België nog niet gelegaliseerd is en dat er in deze thesis dus enkel is gepeild naar de voorkeuren voor de drie methodes en niet naar de beleving ervan. Een volgend positief gegeven was de nauwe samenwerking met de medewerkers van de deelnemende abortuscentra. Zij staan in de praktijk in deze abortuscontext en konden ons, als onderzoekers, steeds bijstaan met praktische informatie en suggesties. Zoals eerder aangegeven (cf. supra), werden de gestandaardiseerde filmfragmenten een korte proefperiode voor de start van het onderzoek reeds gebruikt in de centra. Hierna gaven de medewerkers 46
hun bevindingen door, wat ons de mogelijkheid gaf zo sterk mogelijk aan te leunen tegen de praktijk. Dit was uiterst belangrijk aangezien de video-opnames en het voorstel tot deelname aan het onderzoek plaatsvonden tijdens het eerste psychosociale gesprek. Het uitleggen van het opzet van deze studie diende zo weinig mogelijk tijd in beslag te nemen, zodat de werking van het centrum niet in het gedrang kwam. Na het afsluiten van de studieperiode stelden de abortuscentra dat de filmopnames gingen geïntegreerd worden in het verloop van het psychosociale gesprek. Bij de uitwerking van de vragenbundel werd tevens gewerkt met gestandaardiseerde vragenlijsten. Om deze vragenlijsten zo goed mogelijk aan te passen aan de specifieke context waarin de vrouwen zich bevonden, werden verscheidene drafts naar de directie van de deelnemende centra overgemaakt, telkens met de nieuwste updates. Dit verschafte de medewerker de mogelijkheid om eveneens hun bevindingen te rapporteren over de vragenlijsten.
Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Het beslissingproces bij minderjarigen verloopt zoals eerder vermeld (cf. supra) vaak anders dan bij meerderjarigen. In dit opzet zou het interessant zijn om een soortgelijke studie uit te voeren bij minderjarigen, met name welke psychologische factoren een impact kunnen hebben op het keuzeproces. Hierbij kan nagegaan worden of het algemeen psychologische welzijn en de behoefte aan controle net zoals in onze steekproef een belangrijke rol speelt voor de keuze voor een bepaalde methode. Tevens zou dit onderzoek kunnen uitgevoerd worden bij vrouwen uit andere culturen en gemeenschappen. Om tegemoet te komen aan het exclusiecriterium van de taalbarrière, zou toekomstig onderzoek vragenlijsten in verschillende talen voorhanden kunnen hebben. In de toekomst zou men eveneens een bijkomende beweging aan deze studie kunnen uitvoeren, met name: Vrouwen die uiteindelijk kiezen voor de medicamenteuze behandeling in de thuiscontext, welke kenmerken vertonen zijn dan? En welke implicaties hebben deze bevindingen vervolgens voor de theorie of praktijk? Men zou eveneens het psychologisch kenmerk behoefte aan controle kunnen onderverdelen in ‘zelf controle hebben over’ en ‘de controle uit handen geven’. Beide constructen kunnen de behoefte aan controle bij de vrouw invullen. Hierbij kan tevens het 47
begrip autonomie worden aangehaald. Een volgende studie zou bijvoorbeeld de mate kunnen nagaan waarin behoefte aan autonomie ingevuld kan wordt in één van de drie methodes tot zwangerschapsafbreking. Bovenstaande suggesties werden opgemaakt in kader van het motivatieonderzoek. Uiteraard zou het aangewezen zijn om de effectieve beleving tijdens en na het uitvoeren van de drie procedures na te gaan. Wat is hierbij de ervaring van de vrouw die thuis de Cytotec pillen inneemt? Zijn er significante verschillen met de andere twee methoden? Is er eventueel een effect van de psychologische constructen gemeten in deze studie? Op heden poogt Universiteit Gent dit onderzoeksopzet uit te werken, eveneens in samenwerking met Luna, de overkoepeling van Vlaamse abortuscentra. Het zou goed zijn om het opzet van een pre-post studie te gebruiken. Zo kan worden onderzocht of de situationele emotionele distress stijgt of daalt en bij welke methode dit dan het meeste is. Tevens kan worden nagegaan welke invloed algemene kenmerken van vrouwen zoals een hoog algemeen psychologisch welzijn of een hoge behoefte aan controle hierbij hebben.
48
Referenties Berer, M. (2005). Medical abortion: Issues of choice and acceptability. Reproductive Health Matters, 13(26), 25-34. doi: 10.1016/S0968-8080(05)26204-3 Bolger, N. (1990). Coping as a personality process: A prospective study. Journal of Personality and Social Psychology, 59 (3), 525-537. doi: 10.1037/0022-3514.59.3.525 Bracken, H., & Family Planning Association of India (FPAI)/Gynuity Health Projects Research Group for Simplifying Medical Abortion in India (2010). Home administration of misoprostol for early medical abortion in India. International Journal of Gynecology and Obstetrics, 108, 228-232. doi: 10.1016/j.ijgo.2009.09.027 Bradburn, N.M. (1969). The structure of psychological well-being. Chicago: Aldine. Bradshaw, Z., & Slade, P. (2003). The effects of induced abortion on emotional experiences and relationships: A critical review of the literature. Clinical Psychology Review, 23, 929-958. doi: 10.1016/j.cpr.2003.09.001 Brom, D., & Kleber, R.J. (1985). De Schok Verwerkings Lijst. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 40, 164-168. Burger, J.M., & Cooper, H.M. (1979). The Desirability of Control. Motivation and Emotion, 3 (4), 381-393. doi: 10.1007/bf00994052 Cameron, S., Glasier, A., Dewart, H., & Johnstone, A. (2012). Women’s experiences of the final stage of early medical abortion at home: results of a pilot survey. Journal of Family Planning and Reproductive Health Care, 36(4), 213-216. doi: 10.1783/147118910793048719 Clark, W. H., Hassoun, D., Gemzell-Danielsson, K., Fiala, C., & Winikoff, B. (2005). Home use of two doses of misoprostol after mifepristone for medical abortion: A pilot study in Sweden and France. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 10(3), 184-191. doi: 10.1080/13625180500284581 Connor-Smith, J.K., & Flachsbart, C. (2007). Relations between personality and coping: A meta-analysis. Journal of Personality and Social Psychology, 93 (6), 1080-1107. doi: 10.1037/0022-3514.93.6.1080
49
Cozzarelli, C. (1993). Personality and self-efficacy as predictors of coping with abortion. Journal of Personality and Social Psychology, 65, 1224-1236. doi: 10.1037/0022-3514.65.6.1224 Crawford, J.R., & Henry, J.D. (2004). The Positive and Negative Affect Schedule (PANAS): Construct validity, measurement properties and normative data in a large non-clinical sample. The British Journal of Clinical Psychology, 43, 245-265. doi: 10.1348/0144665031752934 Creamer, M., Bell, R., & Failla, S. (2003). Psychometric properties of the Impact of Event Scale – Revised. Behaviour Research and Therapy, 41, 1489-1496. doi: 10.1016/j.brat.2003.07.010 Dagousset, I., Fourrier, E., Aubény, E., & Taurelle, R. (2004). Enquête d’acceptabilité du misoprostol à domicile pour interruption volontaire de grossesse par méthode médicamenteuse. Gynécologie Obstétrique & Fertilité, 32, 28-33. doi: 10.1016/j.gyobfe.2003.11.005 Elul, B., Pearlman, E., Sorhaindo, A., Simonds, W., Westhoff, C. (2000). In-depth interviews with medical abortion clients: thoughts on the method and home administration of misoprostol. Journal of the American Medical Women’s Association, 55 (3), 169-172. Faucher, P., Baunot, N., & Madelenat, P. (2005). Efficacité et acceptabilité de l’interruption volontaire de grossesse par méthode médicamenteuse pratiquée sans hospitalisation dans le cadre d’un réseau ville-hôpital: etude prospective sur 433 patientes. Gynécologie Obstétrique & Fertilité, 33, 220-227. doi: 10.1016/j.gyobfe.2005.02.021 Faure, S., & Loxton, H. (2003). Anxiety, depression and self-efficacy levels of woman undergoing first trimester abortion. South African Journal of Psychology, 33 (1), 2838. doi: 10.1177/008124630303300104 Fiala, C., Winikoff, B., Helström, L., Hellborg, M., & Gemzell-Danielsson, K. (2004). Acceptability of home-use of misoprostol in medical abortion. Contraception, 70, 387392. doi: 10.1016/j.contraception.2004.06.005 Freeman, E.W., Rickels, K., Huggins, G.R., Garcia, C.-R., & Polin, J. (1980). Emotional distress patterns among women having first or repeat abortions. Journal of Obstetrics and Gyneacology, 55 (5), 630-636. 50
Gebhardt, W.A., & Brosschot, J.F. (2002). Desirability of Control: Psychometric Properties and Relationships with Locus of Control, Personality, Coping, and Mental and Somatic Complaints in Three Dutch Samples. European Journal of Personality, 16, 423-438. doi: 10.1002/per.463 Government Statistical Service (2013). Abortion statistics, England and Wales: 2011 Geraadpleegd via www.gov.uk (laatst op 2014-05-16). Grote, N.K., Bledsoe, S.E., Larkin, J., Lemay, E.P.Jr., & Brown, C. (2007). Stress exposure and depression in disadvantaged women: The protective effects of optimism and perceived control. Social Work Research, 31 (1), 19-33. doi: 10.1093/swr/31.1.19 Guengant, J.P., Bangou, J., Elul, B., & Ellertson, C. (1999). Mifepristone-misoprostol medical abortion: Home administration of misoprostol in Guadeloupe. Contraception, 60, 167172. doi: 10.1016/s0010-7824(99)00074-8 Hajri, S., Blum, J., Gueddana, N., Saadi, H., Maazoun, L., Chélli, H., … Winikoff, B. (2004). Expanding medical abortion in Tunesia: women’s experiences from a multi-site expansion study. Contraception, 70, 487-491. doi: 10.1016/j.contraception.2004.06.012 Hamoda, H., Critchley, H. O. D., Paterson, K., Guthrie, K., Rodger, M., & Penney, G. C. (2005). The acceptability of home medical abortion to women in UK settings. BJOG: an International Journal of Obstetrics and Gynaecology, 112, 781-785. doi: 10.1111/j.1471-0528.2004.00538.x Henshaw, R.C., Naji, S.A., Russell, I.T., & Templeton, A.A. (1993). Comparison of medical abortion with surgical vacuum aspiration: women’s preferences and acceptability of treatment. British Medical Journal, 307, 714-717. doi: 10.1136/bmj.307.6906.714 Horowitz, M.J. (1993). Stress-Response Syndromes. A Review of Posttraumatic Stress and Adjustment Disorders. In J.P. Wilson & B. Raphael (eds.), International Handbook of Traumatic Stress Syndromes. New York: Plenum Press. Horowitz, M.J., Wilner, N., & Alvarez, W. (1979). The Impact of Event Scale: A measure of subjective stress. Psychosomatic Medicine, 41, 209-218. doi: 10.1097/00006842-197905000-00004
51
Howie, F.L., Henshaw, R.C., Naji, S.A., Russell, I.T., & Templeton, A.A. (1997). Medical abortion or vacuum aspiration? Two year followup of a patient preference trial. British Journal of Obstetrics and Gyneacology, 104, 829-833. doi: 10.1111/j.1471-0528.1997.tb12028.x Illsley, R., Hall, & M.H. (1976). Psychological aspects of abortion: A review of issues and needed research. Bulletin of World Health Organisation, 53, 83-106. Institutul National de Statistica (2013). Abortions, by age group. Geraadpleegd via www.statistici.insse.ro/cms/ (laatst op 2014-05-16). Kafka, G.J., & Kozma, A. (2002). The construct validity of Ryff’s scales of psychological well-being (SPWB) and their relationship to measures of subjective well-being. Social Indicators Research, 57 (2), 171-190. doi: 10.1023/A:1014451725204 Karki, C., Pokharel, H., Kushwaha, A., Manandhar, D., Bracken, H., & Winikoff, B. (2009). Acceptability and feasibility of medical abortion in Nepal. International Journal of Gynecology and Obstetrics, 106, 39-42. doi: 10.1016/j.ijgo.2009.02.007 Kero, A., Lalos A., & Wulff, M. (2010). Home abortion – experiences of male involvement. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 15, 264-270. doi: 10.3109/13625187.2010.485257 Kero, A., Wulff, M., & Lalos, A. (2009). Home abortion implies radical changes for woman. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 14(5), 324333. doi: 10.3109/13625180903128609 Kluwers Basiscodex, art. 348-353, Titel VII, Boek II, Strafwetboek Kollektief
Antikonceptie
(2014).
Abortushulpverlening.
Geraadpleegd
via
www.abortuscentrum-gent.be (laatst op 2014-05-16). Kopp Kallner, H., Fiala, C., & Gemzell-Danielsson, K. (2012). Assessment of significant factors affecting acceptability of home administration of misoprostol for medical abortion. Contraception, 85, 394-397. doi: 10.1016/j.contraception.2011.08.009 Kopp Kallner, H., Fiala, C., Stephansson, O., & Gemzell-Danielsson, K. (2010). Home selfadministration of vaginal misoprostol for medical abortion at 50-63 days compared
52
with gestation of below 50 days. Human Reproduction, 25(5), 1153-1157. doi: 10.1093/humrep/deq037 Lauzon, P., Roger-Achim, D., Achim, A., & Boyer, R. (2000). Emotional distress among couples involved in first-trimester induced abortions. Canadian Family Physician/Le Médecin de famille canadien, 46, 2033-2040. Levine, K., & Cameron, S. T. (2009). Women’s preferences for method of abortion and management of miscarriage. Journal of Family Planning and Reproductive Health Care, 35(4), 233-235. doi: 10.1783/147118909789587394 Loeber, O.E. (2010). Motivation and satisfaction with early medical vs. surgical abortion in the Netherlands. Reproductive Health Matters, 18 (35), 145-153. doi: 10.1016/S0968-8080(10)35501-7 Lohr, P.A., Wade, J., Riley, L., Fitzgibbon, A., & Furedi, A. (2012). Women’s opinions on the home management of early medical abortion in the UK. Journal of Family Planning and Reproductive Health Care, 36(1), 21-25. doi: 10.1783/147118910790290894 Luna (2014). Abortus: De wet en Hoe. Geraadpleegd via www.abortus.be (laatst op 2014-0516). Major, B., Appelbaum, M., Beckman, L., Dutton, M.A., Russo, N.F., & West, C. (2009). Abortion and mental health: Evaluating the evidence. American Psychologist, 64(9), 863-890. doi: 10.1037/a0017497 Major, B., Cozzarelli, C., Sciacchitano, A.M., Cooper, M.L., Testa, M., & Mueller, P.M. (1990). Perceived social support, self-efficacy, and adjustment to abortion. Journal of Personality and Social Psychology, 59 (3), 452-463. doi: 10.1037/0022-3514.59.3.452 Major, B., Richards, C., Cooper, M.L., Cozzarelli, C., & Zubek, J. (1998). Personal resilience, cognitive appraisals, and coping: An integrative model of adjustment to abortion. Journal of Personality and Social Psychology, 74 (3), 735-752. doi: 10.1037/0022-3514.74.3.735
53
Makenzius, M., Tyden, T., Darj, E., & Larsson, M. (2012). Autonomy and dependence – experiences of home abortion, contraception and prevention. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 1-11. doi: 10.1111/j.1471-6712.2012.01068.x Marschall, G.N., Wortman, C.B., Vickers, R.R., Kusulas, J.W., & Hervig, L.K. (1994). The five-factor model of personality as a framework for personality-health research. Journal of Personality and Social Psychology, 67 (2), 278-286. doi: 10.1037/0022-3514.67.2.278 Moreau, C., Trussell, J., Desfreres, J., & Bajos, N. (2011). Medical vs. surgical abortion: the importance of women’s choice. Contraception, 84, 224-229. doi: 10.1016/j.contraception.2011.01.011 Mueller, P, & Major, B. (1989). Self-blame, self-efficacy and adjustment to abortion. Journal of Personality and Social Psychology, 57 (6), 1059-1068. doi: 10.1037/0022-3514.57.6.1059 Nelson, E.S., & Coleman, P.K. (1997). Attitudes toward the level of men’s involvement in abortion decisions. Journal of Humanistic Education & Development, 35 (4), 217-224. doi: 10.1002/j.2164-4683.1997.tb00372.x Ngo, T. D., Park, M. H., Shakur, H., & Free, C. (2011). Comparative effectiveness, safety and acceptability of medical abortion at home and in a clinic: a systematic review. Bulletin of the World Health Organization, 89, 360-370. doi: 10.2471/BLT.10.084046 Ngoc, N.T.N., Nhan, V.Q., Blum, J., Mai, T.T.P., Durocher, J.M., & Winikoff, B. (2004). Is home-based administration of prostaglandin safe and feasible for medical abortion? Results from a multisite study in Vietnam. An International Journal of Obstetrics and Gynaecology, 111, 814-819. doi: 10.1111/j.1471-0528.2004.00209.x Phelps, R.H., Schaff, E.A., & Fielding, S.L. (2001). Mifepristone abortion in minors. Contraception, 64, 339-343. doi: 10.1016/S0010-7824(01)00296-7 Pinter, B., Aubeny, E., Bartfai, G., Loeber, O., Ozalp, S., & Webb, A. (2005). Accessibility and availability of abortion in six European countries. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 10 (1), 51-58. doi: 10.1080/13625180500035231
54
Provansal, M., Mimari, R., Grégoire, B., Agostini, A., Thirion, X., & Gamerre, M. (2009). Interruption volontaire de grossesse médicamenteuse à domicile et à l’hôpital: etude d’efficacité et d’acceptabilité. Gynécologie Obstétrique & Fertilité, 37, 850-856. doi: 10.1016/j.gyobfe.2009.07.016 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2010). Abortusratio. Geraadpleegd via www.zorgatlas.nl (laatst op 2014-05-16). Ruini, C., Ottolini, F., Rafanelli, C., Tossani, E., Ryff, C.D., & Fava, G.A. (2003). The Relationship of Psychological Well-Being to Distress and Personality. Psychotherapy and Psychosomatics, 72 (5), 268-275. doi: 10.1159/000071898 Ryff, C.D. (1989b). Happiness Is Everything, or Is It? Explorations on the Meaning of Psychological Well-Being. Journal of Personality and Social Psychology, 57 (6), 1069-1081. doi: 10.1037/0022-3514.57.6.1069 Ryff, C.D., & Keyes, C.L.M. (1995). The Structure of Psychological Well-being Revisited. Journal of Personality and Social Psychology, 69 (4), 719-727. doi: 10.1037/0022-3514.69.4.719 Sedgh, G., Henshaw, S., Singh, S., Åhman, E., & Shah, I.H. (2007). Induced abortion: Estimated rates and trends worldwide. Lancet, 370, 1338-1345. doi: 10.1016/S0140-6736(07)61575-X Senior, V., Weinman, J., & Marteau, T.M. (2002). The influence of perceived control over causes and responses to health threaths: A vignette study. British Journal of Health Psychology, 7 (2), 203-211. doi: 10.1348/135910702169448 Sensoa (2014). Feiten & Cijfers: Abortus. Geraadpleegd via www.sensoa.be (laatst op 201405-16). Slade, P., Heke, S., Fletcher, J, & Stewart, P. (1998). A comparison of medical and surgical termination of pregnancy: choice, emotional impact and satisfaction with care. Britisch Journal of Obstetrics and Gynaecology, 105, 1288-1295. doi: 10.1111/j.1471-0528.1998.tb10007.x
55
Springer, K.W., & Hauser, R.M. (2006). An assessment of the construct validity of Ryff’s Scales of Psychological Well-Being: Method, mode, and measurement effects. Social Science Research, 35, 1080-1102. doi: 10.1016/j.ssresearch.2005.07.004 Sundin, E.C., & Horowitz, M.J. (2002). Impact of Event Scale: Psychometric Properties. The British Journal of Psychiatry, 180, 205-209. doi: 10.1192/bjp.180.3.205 United Nations (2011). World Abortion Policies 2011. Geraadpleegd via www.un.org (laatste op 2014-05-16). Urquart, D.R., & Templeton, A.A. (1991). Psychiatric morbidity and acceptability following medical and surgical methods of induced abortion. British Journal of Obstetrics and Gyneacology, 98, 369-399. doi: 10.1111/j.1471-0528.1991.tb13431.x Van der Ploeg, E., Mooren, T.T.M., Kleber, R.J., Van der Velden, P.G., & Brom, D. (2004). Construct Validation of the Dutch Version of the Impact of Event Scale. Psychological Assessment, 16 (1), 16-26. doi: 10.1037/1040-3590.16.1.16 Van Dierendonck, D. (2005). The construct validity of Ryff’s Scales of Psychological Wellbeing and its extension with spiritual well-being. Personality and Individual Differences, 36, 629-643. doi: 10.1016/S0191-8869(03)00122-3 Warr, P. (1978). A study of psychological well-being. British Journal of Obstetrics and Gynaecology, 69, 111-121. doi: 10.1111/j.2044-8295.1978.tb01638.x Watson, D., & Clark, L.A. (1999). The PANAS-X: Manual for the Positive and Negative Affect Schedule – Expanded Form. Departement of Psychology Publications, 1-24. Watson, D., Clark, L.A., & Tellegen, A. (1988). Development and Validation of Brief Measures of Positive and Negative Affect: The PANAS Scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54 (6), 1063-1070. doi: 10.1037/0022-3514.54.6.1063 Watson, D., & Pennebaker, J.W. (1989). Health complaints, stress, and distress: Exploring the central role of negative affectivity. Psychological Review, 96 (2), 234-254. doi: 10.1037/0033-295X.96.2.234 Zucker, G.S. (2006). Attributional and symbolic predictors of abortion attitudes. Journal of Applied Social Psychology, 29 (6), 1218-1245. doi: 10.1111/j.1559-1816-1999-tb02037.x 56