ZUID - AMERIKA REIZEN INHOUDSOPGAVE ECUADOR, EEN RONDREIS (1998) ..........................................................................................................2 CURAÇAO, NEDERLANDSE ANTILLEN (1998) ........................................................................................25 CUBA MET KERSTMIS (1992) ................................................................................................................36 CHILI RONDREIS (2001) ........................................................................................................................44 SANTIAGO DE CHILE ..........................................................................................................................44 LA SERENA .........................................................................................................................................49 ANTOFAGASTA ..................................................................................................................................52 SAN PEDRO DE ATACAMES................................................................................................................54 ARICA.................................................................................................................................................56 PERU RONDREIS (2001) ........................................................................................................................60 AREQUIPA..........................................................................................................................................62 CUSCO ...............................................................................................................................................64 MACHU PICCHU.................................................................................................................................66 TRUJILLO............................................................................................................................................72 HUARAZ .............................................................................................................................................79 LIMA ..................................................................................................................................................80 ARGENTINIË RONDREIS (1999) .............................................................................................................86 BUENOS AIRES ...................................................................................................................................86 UNIVERSITEITSSTAD LA PLATA ..........................................................................................................96 CÓRDOBA ..........................................................................................................................................96 BELGRANO: DUITS DORP ...................................................................................................................99 DOOR DE PAMPA’S..........................................................................................................................100 SAN MIGUEL DE TUCUMAN.............................................................................................................100 SALTA...............................................................................................................................................104 JUJUY ...............................................................................................................................................107 URUGUAY (1999) ................................................................................................................................110 PARAGUAY (1999)...............................................................................................................................117
1
ECUADOR, EEN RONDREIS (1998) De vlucht We hebben gelukkig een nachtvlucht. Dat betekent dat we laat in de avond vanaf Schiphol vertrekken en vroeg in de morgen in ons land van bestemming Ecuador aankomen. 's Nachts moeten we overnachten in de nauwe zeteltjes van het vliegtuig. We vliegen met KLM. Om te beginnen hebben we al direct een half uurtje vertraging, maar dat maken we onderweg weer goed in de lucht. Bij het inchecken maken we kennis met onze groep van Boabab. Die bestaat uit 20 personen, eigenlijk het maximum dat voor dergelijke reizen wordt gesteld. We staan niet op de groepsinchecklijst, wat voor enige verwarring zorgt. Nadat we onze tickets getoond hebben, wordt een en ander snel rechtgezet. Tijdens de vlucht dwars over de Atlantische Oceaan slapen we slecht. Gelukkig vliegen we met de tijd mee, zodat we minder last hebben van een mogelijke jet lag. We hebben twee tussenstops: op Aruba en in Guayaquil. Op het eerstgenoemde eiland maakt Clim van de mogelijkheid gebruik om de aankomsthal te bezichtigen. Jos blijft de bagage "bewaken". In Guayaquil ruiken we sinds lang weer eens de frisse tropische ochtendwind die door de achteruitgang van onze MD 11 binnendringt. We maken kennis met twee vrouwen uit Ecuador die achter ons zitten. Een van hen woont al 20 jaar in Duitsland, waar zij getrouwd is. Zij spreekt vloeiend Duits, dus Jos hoeft tot zijn opluchting zijn hakkelende Spaans niet te gebruiken. Vroeger was ze Krankenschwester in het havenziekenhuis van Guayaquil. Daar kwam op een gegeven moment een doodzieke Duitse matroos binnen die zij maandenlang ter zijde heeft gestaan. Dit langdurige contact resulteerde in een huwelijk. In Duitsland heeft zij steeds gewerkt, waardoor zij financieel onafhankelijk is geworden. Haar geld heeft zij geïnvesteerd in een soort naaiatelier in een stadje aan de kust. Zij vliegt nu terug om haar personeel te controleren. "Als de kat van honk is, dansen de muizen op tafel", iets dergelijks suggereert ze. En inderdaad, "het oog van de meester maakt het paard vet". Het laatste stuk richting Quito moeten we over het Andes-gebergte heen. De landing Binnen een kwartier dringen we de eerste wolkenvelden rondom de bergketens binnen en laten we de bloemkoolachtige laaglanden achter ons. Hier en daar steken vulkaankegels met toppen van eeuwige ijs en sneeuw door het wollige wolkendek heen. Het vliegtuig tilt ons over een berg van 4500 meter heen en dan zien we de vallei van Quito in stralend zonlicht onder ons liggen. Direct daarna zet de piloot een abrupte duikvlucht in, terwijl hij een uiterst scherpe bocht maakt om recht voor de landingsbaan uit te komen. De passagiers liggen letterlijk op hun zij. De machine is nauwelijks rechtgetrokken of we raken met een harde klap de grond. 2
Dit is de meest spectaculaire landing die we ooit meemaakten, zeker omdat we alles in het daglicht zo goed kunnen volgen. Met het klamme angstzweet nog in onze handpalmen horen we hoe de Nederlandse piloot zich via de intercom verontschuldigt voor de capriolen in de lucht en de al te bruuske landing. "Sorry, dames en heren, de landing is positief te noemen, maar daar is dan ook alles mee gezegd!" Heel laconiek besluit hij: "Neem me niet kwalijk dat ik mijn dag niet heb…" Bij het uitstappen treuzelen we een beetje. We gaan als laatste door de douane. Aangezien het zaterdag is zijn de banken gesloten; voor ons reden genoeg om alvast op dit kleine vliegveld midden in de stad geld te wisselen. We krijgen dikke pakken sucres in de handen gestopt, de inflatie heeft hier de laatste jaren hard toegeslagen. Enigszins verwarrend is de afkorting voor Ecuador's nationale munt, namelijk een S met een verticaal streepje erdoorheen. Dat lijkt verdacht veel op het dollarteken, zoals bekend met twee streepjes erdoorheen , althans officieel. Op deze tekstverwerker heeft de echte U.S. Dollar ook maar één streepje: $. Buiten de aankomsthal staat de groep ongeduldig op ons te wachten, enkelen tonen zich zichtbaar geïrriteerd. Toch zal later blijken dat wij met onze beslissing om vroeg te wisselen het enige juiste hebben gedaan. We maken en passant ook kennis met onze reisbegeleidster, Erna Goossens uit Deurne (NB). We stappen in onze privébus en rijden door de verlaten straten naar het oude koloniale stadscentrum. De kennismaking Al voor tien uur 's morgens zit de hele groep in het rooftoprestaurant voor een kennismakingsbijeenkomst en een nadere introductie van en briefing over de reis. De kern van de groep bestaat uit gegoede dertigers. Clim en ik zijn de oudsten, samen met een koppel oudere vrouwen die ons tijdens de hele reis geen blik waardig keuren. Wij vinden het wel goed zo en mijden zo mogelijk ook hun gezelschap. Normaal zit in een dergelijke reisgroep ‘s zomers veel volk uit het onderwijs, maar dat is nu niet het geval. Wel hebben we een klein contingent Belgen van Vlaamse origine in ons midden. Er zijn slechts vier rokers, onszelf inbegrepen. Gelukkig roken reisleidster Erna en haar Ecuadoriaanse vriend José ook, dat maakt het voor ons nicotineparia's een stuk gemakkelijker. Getalsmatig blijven we tegenover de anti-rookfanatici in de minderheid. De groep gaat de volgende dag al met de bus de Amazone-jungle in, aan de voet van de oostelijke Andeshellingen. Daar verblijft ze vier dagen om met bootjes de maagdelijke regenwouden te verkennen. Ze slapen er in bamboe hutten bij een authentiek Indianendorp. We benijden hun niet; het is daar nat en smerig en er huizen horden steekgrage muskieten, met name de gevreesde malariamuggen. En uren ingespannen naar de groene muren van de ondoordringbare oerbossen turen om wat schaars wild te bespeuren gaat ten langen leste ook vervelen. In Quito hebben ze dus maar een dag om de stad te verkennen. Daarvoor hebben ze geld nodig, maar in het hotel kan men nu niet wisselen omdat de bodem van de kas bereikt is. 3
Dus komen ze maar bij ons geld lenen om in ieder geval de bus te kunnen betalen. We hebben tijd zat en blijven met Erna nakletsen. Zij trekt al vier jaar rond in Ecuador en spreekt vloeiend Spaans. Dat haar vriend José hier woont, speelt natuurlijk ook een rol. Regelmatig zal die José haar hele stukken van het traject vergezellen. Hij is van gemengd Spaans en Indiaans bloed en draagt een karakteristiek staartje in zijn haren; niet omdat het momenteel zo modieus staat, maar omdat die haardracht al eeuwen bij zijn volk gewoon is. We vinden hem wel aardig. Hij is goedlachs en behulpzaam. Hij heeft jarenlang met zo'n "El condor pasa"-zanggroepje door Europa gezworven. Volgens ons profiteert hij een beetje van die smoorverliefde Erna, maar wie zijn wij om daar over te oordelen. Enkele maanden in het jaar wonen ze in Nederland samen. Ze genieten dan een uitkering. Op het ogenblik is Erna free lance reisleidster, nadat haar vorige werkgever Cross Country Travels failliet is gegaan. Zij is een prototype van de zelfbewuste Nederlandse jonge vrouw zoals die overal in het buitenland staan bekend. Niet op hun mondje gevallen, behoorlijk hun vreemde talen sprekend, krachtig gebouwd en met een sterke persoonlijkheid, avontuurlijk ingesteld en, wat in dit soort landen een erg nuttige eigenschap kan blijken, zelfbewust en voor de duvel niet bang. We spreken met haar af dat we ons over vijf dagen melden op de luchthaven als zij met de groep terugkeert van Lago Agrio, een vliegveldje in de Oriente (de Ecuadoriaanse benaming voor de laaglandjungle). Na de bijeenkomst gaan we een dutje doen om de gemiste slaap in te halen. De hoogteziekte Quito bevindt zich op een hoogte van 2800 meter boven de zeespiegel in een vallei die zich 200 km lang uitstrekt tussen twee machtige rijen vulkaankegels. Alexander von Humboldt, een achttiende-eeuwse Duitse filosoof en botanicus die dit gebied onderzocht, noemde deze vallei treffend de Avenido de Volcanos. In deze hooggelegen omgeving zullen we de eerstkomende drie weken vertoeven. Het duurt een aantal dagen voor we echt aan deze opmerkelijke hoogte zijn gewend. Vooral Jos heeft in het begin veel last van licht zeurende hoofdpijn, druk op de schedel, versnelde ademhaling en slapeloosheid. 's Nachts wordt hij regelmatig wakker om naar adem te happen. Door het gebrek aan zuurstof in de lucht zijn we ook merkbaar eerder vermoeid. Vooral bij het trappenlopen lijken we wel amechtige ouden-van-dagen! Maar je lichaam gaat zich na verloop van tijd automatisch aanpassen aan de omstandigheden; zo laten we ongemerkt ons wandeltempo behoorlijk vieren. Alleen de nachtelijke ademhalingsproblemen van Jos houden aan. Door die ijle lucht zal hij de hele reis een slechte nachtrust hebben. Op de hoge vulkaan Cotopaxi bijvoorbeeld blijken we geen last meer te hebben. Clim bereikt zelfs probleemloos de 4800 meter, Jos blijft op een veilige 4200 meter steken. Enkele dagen eerder hebben we met de groep de Chimborazzo beklommen. De groep was pas anderhalve 4
dag eerder vanuit het laagland aangekomen en was derhalve verre van geacclimatiseerd. Bijna iedereen kreeg klachten zoals schele hoofdpijn en braakneigingen. Overigens verdwijnen die klachten naarmate je daalt steeds sneller. Als voorzorgsmaatregel tegen hoogteziekte wil een ouderwetse aspirine nog wel eens werken! Hotel Real Audiencia We logeren in het beste hotel van de oude koloniale stad, gelegen aan het centrale plein Plaza de Santo Domingo met de handige haltes voor trolleybussen. Het driesterrenhotel heeft zijn beste dagen gekend rond de eeuwwisseling. Uiteraard zijn de kamers aangepast aan de eisen van de moderne tijd, met name het sanitair voldoet aan onze wensen. Er is alleen slecht licht, dus lezen kost ons enige moeite. Helaas behoort een lift er niet tot de voorzieningen. Aangezien onze kamer op de derde etage ligt kost het ons menige zweetdruppel om boven te komen; de zuurstofarme lucht eist al gauw zijn tol hier. Het personeel is vriendelijke en behulpzaam, maar blinkt niet uit in talenkennis. Waarschijnlijk denken ze hier dat Engels leren niet nodig is omdat Spaans immers ook een wereldtaal is. Gelukkig kan Jos met zijn bescheiden kennis van de Spaanse taal (hier het Castilliaans genoemd) redelijk goed met het personeel communiceren. Pas na enkele dagen komen we erachter dat in het souterrain een casino is gevestigd. Maar wij zijn toch al geen gokkers, dus aan ons hebben ze niets kunnen verdienen. Wel maken we gebruik van de extra service van een kluisje om onze passen en cheques veilig op te bergen. Elke ochtend gebruiken we een uitgebreid ontbijt in het panoramarestaurant, dat een mooi uitzicht biedt op het bedrijvige Santo Domingo-plein en op de Panecillo-heuvel met zijn gigantisch Virgen de Quito beeld (beeld van de Heilige Maagd). De laatste dagen voor ons vertrek naar Curaçao zullen we in ditzelfde hotel verblijven. Koloniaal Quito Het overgrote deel van onze dagen in de hoofdstad verkennen we de oude historische kern die dateert uit de zeventiende en achttiende eeuw. Karakteristiek voor deze periode zijn de monumentale gouvernementele gebouwen, de statige herenhuizen in verschillende bouwstijlen en natuurlijk de oude, sfeervolle kloosters en kerken waarmee de oude stad letterlijk bezaaid is. Het feit dat Oud-Quito door de UNESCO op de Wereldmonumentenlijst van Erfgoederen van de Mensheid is geplaatst maakt een verblijf hier nog aantrekkelijker. Bijna alle gebouwen van enige culturele importantie zijn gedeeltelijk en soms zelfs geheel gerenoveerd, respectievelijk gerestaureerd. We hoeven ons geen seconde te vervelen; de hele dag wandelen we in gematigd tempo (want er is veel te bekijken) rond door de levendige straten en steegjes. Alleen op zondag, de traditionele katholieke dag van rust en bezinning is hier nog in tel, is de stad uitgestorven en zijn alle restaurants en winkeltjes dicht. Een ander nadeel is het ontbreken van een uitgebreid assortiment aan eetgelegenheden. De restaurantjes zijn eenvoudig en bieden bijna 5
overal dezelfde eenzijdige menu's. Een bakkerij waar men ook bier verkoopt maken we tot ons stamcafé. Elke avond sluiten we daar het actieve gedeelte van de dag met een paar pinten. In veel van de zijstraatjes staan marktstalletjes rij aan rij. In sommige wijken van de stad is iedere dag markt. Daar treft men ook de autochtone Indianen aan die vanuit de wijde omtrek hier hun waren komen aanbieden, veelal geweven stoffen en groenten. Meestal is het daar zo druk dat men slechts voetje voor voetje vooruit kan komen. Dat ongemak wordt echter vergoed door de kleurrijkheid van dit soort markten. Er liggen verscheidene grote pleinen die gedomineerd worden door een imposante kerk of een enorm groot kloostercomplex. We bezoeken de meeste kerken van binnen en bewonderen de uitbundige versieringen en de devote kunstuitingen. Ook de kloosters met hun tuinen, rondgang en patio's bekijken we, weliswaar tegen een lage entreeprijs. Sommige van die kloosters, die als een oase van rust in de rumoerige stad liggen, herbergen ongekende kunstschatten uit lang vervlogen tijden. Vaak fungeren ze ook echt als museum, hoewel ze niet zijn toegerust om hordes toeristen te ontvangen. Informatie is meestal dan ook uitsluitend in het Spaans verkrijgbaar. De echte musea zijn gehuisvest in voormalige historische panden en zijn over het algemeen klein en niet echt de moeite waard. Een voorbeeld is het Museum van Mariscal Sucre, een maarschalk die in de vorige eeuw onder de beroemde Simon Bolívar mee heeft gevochten voor de onafhankelijkheid van Ecuador. De nationale munt is naar hem genoemd. Het gemis aan interessante objecten wordt echter gecompenseerd door de speciale historische sfeer van authenticiteit van het gebouw zelf. Op de pleinen worden regelmatig festiviteiten gehouden. Op 4 juli belanden we op de Gran Plaza onverwacht tussen de erewacht tijdens een officiële kranslegging bij het Nationale Monument aldaar; het blijkt de Franse ambassadeur te zijn die op deze wijze Frankrijks nationale feestdag Quatorze Juillet viert. Verder zijn er clowns, standwerkers, politieke activisten, steltlopers, goochelaars en zang- en muziekgroepen die hun kunsten vertonen. Tussen het toekijkend publiek verdringen zich de schoenpoetsertjes, bedelaressen met zielig kijkende zuigelingen op de arm en sigarettenverkopers. In verband met onze nare ervaringen in Guatemala blijven we in deze omstandigheden voortdurend alert op zakkenrollers en gaan we al te opdringerige menigten uit de weg. Het moderne Quito De nieuwe stad ligt ten noorden van de koloniale wijken. Ze bestaat voornamelijk uit hoogbouw en is niet echt aantrekkelijk te noemen. Het is een moderne stad die eigenlijk overal in de wereld zou kunnen liggen. Gelukkig is de stad wel een aantal parken rijk, waar je van de vermoeienissen kunt uitrusten. We komen er met de trolleybus, een betrekkelijk nieuw fenomeen hier. De Quiteno's (inwoners van Quito) zijn trots op de betrouwbaarheid en properheid van dit vervoerssysteem dat naar men zegt honderden walmende en grom-
6
mende stadsbussen vervangt. We maken er ook graag gebruik van. Een rit kost 1000 sucres (zeventig cent), ongeacht lengte en duur. De hoofdstraat heet de Avenido de Amazonas. Hieraan liggen de betere winkels en kantoren, de specialiteitenrestaurants en niet te vergeten de moderne hoogbouw van de banken. Nu eens zijn de gebouwen protserig nieuwerwets, dan weer in strakke lijnen functioneel gebouwd. In tegenstelling tot het oude Quito is hier wel een goede toeristische infrastructuur; je kunt er voor alles terecht. We bezoeken er enkele musea, waarvan het museum van de Banco Central ons het meeste aanspreekt vanwege de unieke archeologische schatten die er op fraaie wijze geëxposeerd staan. In hetzelfde gebouw, het Casa de Cultura, wordt dan net een symposium over Oosterse filosofie gehouden. Daar zijn enkel bezoekers uit Ecuadors happy few te bespeuren; je herkent ze aan de dure maatkleding, de verfijnde maniertjes en de arrogante blik in hun ogen. We voelen ons niet thuis tussen deze modieuze kliek. Snel verlaten we dit domein van trendy jet setters. Lambiek en Sandra Twee dagen voor ons vertrek komt Jos er toevallig achter dat zijn collega Leo Swinkels een broer heeft die in Ecuador werkt voor de FAO. Een afspraak om hem en zijn gezin in Quito te bezoeken is gauw gemaakt. Leo brengt ons op de valreep nog wat pakjes die we voor zijn broer Lambiek meenemen. De eerste dag in Quito nemen we direct telefonisch contact met hem op om een afspraak te maken. De dag daarna pikt hij ons om 13.00 uur bij het hotel op. Hij heeft een soort landrover/jeep met chauffeur, iemand van zijn werk. Via een heuvelrug rijden we Quito uit om in een 500 meter lager gelegen dal te komen. Na een stukje autosnelweg bereiken we in het dorpje Conocoto een condominium, waar Lambiek met zijn vrouw Sandra en kindertjes Daan en Tanja woont. Op de compound staan zes woonhuizen, zeg maar villa's. De boeven worden buiten het terrein gehouden door een hoge muur en een diep ravijn waar bloeddorstige honden ronddolen tussen de eucalyptusbomen. We worden er gastvrij ontvangen alsof we oude vrienden zijn die even langskomen. Even later zitten we aan de lunch met verse groente en dergelijke. Lambiek toont ons zijn kruiden- en groentetuin en zijn erf met veel gazon. Vooral zijn wormenkweekplaats in de humus vinden we interessant. Ondertussen spelen de kindertjes broederlijk met de zwarte kleuters van de buren. Hun vader is de chauffeur en manusje-van-alles van de patroon van de compound. Buiten drinken we bier in de zon, die hier warmer is dan in het hoger gelegen Quito. We praten over hun vorige standplaatsen, onder andere in Mali, Zimbabwe en Peru. Ze zijn nog geen jaar in Ecuador. In het begin hebben ze in de stad Quito zelf gewoond, maar daar was het te lawaaiig en kregen ze problemen met het huispersoneel. Hier in Conocoto zit de familie ideaal, en dat voor zo'n vijfhonderd gulden - of waren het ook al weer dollars? per maand. Lambiek kan nu zelfs naar zijn werk fietsen. Hij werkt voor de FAO aan een agroen bosbouwprojekt dat gericht is op de hoogland-Indianen. Doelstelling is vooral erosie
7
tegen te gaan. Hij moet vaak met een binnenlandse vlucht naar Cuenca in het zuiden om te overleggen met de uitvoerders in het veld en om de vorderingen te inspecteren. Sandra daarentegen heeft veel minder om handen. Ze heeft een hulp in de huishouding en naast spelen met de kinderen is er voor haar niet veel te doen. Zij is een actieve vrouw die altijd gewerkt heeft. Ze heeft net als Lambiek aan de Landbouwuniversiteit Wageningen gestudeerd. Inmiddels is ze naarstig op zoek naar betaald werk, bijvoorbeeld iets in de informatica of tele-arbeid, iets dat ze via Internet kan doen. Echt razend enthousiast over Ecuador lijken ze ons niet. Ze zijn dan ook van plan om na het tweejarig contract definitief naar Nederland terug te keren, ook al vanwege de opvoeding van de kinderen. Even na zessen brengt Lambiek ons terug naar het hotel. Hij neemt een omweg om ons te kunnen laten genieten van spectaculaire vergezichten. Ondertussen vertelt hij honderduit over zijn dagelijkse werkzaamheden. Hij betreurt het dat hij eigenlijk te weinig tijd over heeft om het land zelf eens een keer beter te leren kennen. In het oude gedeelte van Quito bijvoorbeeld kennen wij na twee dagen al beter de weg dan hij, die er al een jaar woont. Zijn vrouw Sandra heeft meer door Ecuador gereisd en menige toeristische bezienswaardigheid bezocht. We hebben hun uitgenodigd voor een dinertje enkele dagen later. Zij mogen het restaurant uitkiezen; het wordt Kon Tiki, waar Polynesische specialiteiten geserveerd worden. We kunnen het echter niet vinden en kiezen uiteindelijk voor een Mexicaan. Het eten is prima en het bier smaakt best. Lambiek wil er nog wel eentje, maar wordt daarvan weerhouden door Sandra. Ze wijst hem er op dat hij nog moet rijden. We beloven enige pakjes voor het thuisfront mee te nemen op onze terugweg. Als Jos later de rekening nakijkt, blijkt dat hij voor een fors bedrag is getild… Sandra heeft hem daarvoor al gewaarschuwd: "Ik zou de rekening maar goed controleren!" Maar eigenwijze Jos volgt het advies van deze bereisde en door de wol geverfde tante niet op, met het bekende gevolg. Mitad del Mundo: de evenaar Een kilometer of tien, vijftien boven Quito ligt de evenaar. De precieze plaats is in de achttiende eeuw door een Franse wetenschapper vastgesteld, berekend eigenlijk. In het Spaans wordt de plek la Mitad del Mundo genoemd, ofwel de helft van de wereld. We gaan er 's morgens vroeg met de lokale bus naar toe. Dat blijkt heel wat voeten in de aarde te hebben. Allereerst blijven we in de drukke markt van Ipales steken, daarna blijkt de bushalte verplaatst te zijn. Gelukkig worden we door omstanders geholpen en na een keer overstappen hebben we de juiste bus te pakken. Een half uurtje later stappen we uit in een kaal en droog landschap. Het monument bestaat uit een toren annex museum, een wereldbol en een met verf over de grond getrokken streep. Daaromheen heeft men een nieuw dorp met restaurantjes, ateliers en souvenirwinkels gebouwd. Het ziet er allemaal erg proper uit, maar het is en blijft een onnatuurlijk toeristisch circus. Voor iemand die zijn reis goed heeft voorbereid is het museum niet echt 8
de moeite waard, hoewel de opzet op zich wel aardig is; al afdalend vanaf de top van de toren word je op iedere etage met een andere regio van het land geconfronteerd. Er liggen ook verschillende landenpaviljoens, maar alleen dat van Frankrijk is open. En het planetarium blijft voor ons ook gesloten: het is te duur om voor slechts twee personen een voorstelling te geven. Wel interessant is de enorme maquette van de oude stad van Quito. We staan er enige tijd geboeid naar te kijken en herkennen een groot aantal plaatsen die we al hebben bezocht. Als het licht in de zaal wordt gedimd valt de nacht en gaan in de huisjes de lampen aan, hetgeen een bijzonder sfeervol effect sorteert. La Virgen de Quito Het waarmerk van Quito is het enorme beeld van de Heilige Maagd boven op een heuvel die El Panecillo (het broodje) heet. De reishandboeken raden de lezers sterk af de heuvel te voet te beklimmen. De steile weg voert namelijk door sloppenwijkjes waar al verschillende malen toeristen zijn overvallen en beroofd. We slaan de goedbedoelde raad maar niet in de wind en besluiten een taxi naar de top te nemen. Veel te duur natuurlijk, want de taxichauffeur weet ook dat we niet alleen de berg op willen en drijft de prijs op. In zo'n situatie heeft onderhandelen geen zin en we betalen braaf de woekerprijs. Vlak voor de top moeten we aan een soort burgerwacht nog een donatie spenderen voor extra beveiliging. Het beeld en de omgeving op de top is niet aantrekkelijk. Er staan wel wat stalletjes, maar de eigenlijke trekpleister is gewoon het uitzicht over zowel het oude als het nieuwe Quito. Het zicht is niet echt goed te noemen en we keren dan ook al gauw terug met dezelfde taxi, die onderweg panne krijgt. Gelukkig betreft het hier niet de remmen, wat de chauffeur op een vraag van Jos grijnzend demonstreert door bruusk te stoppen. We vliegen bijna door de voorruit. Aan de voet van de heuvel laten we ons afzetten om naar het Ecua-volley te kijken. Dit is een spel dat typisch voor Ecuador is. Er zijn slechts drie spelers die de bal met de palmen van de hand spelen en niet met de vingertoppen. Het net hangt ook hoger. Ons valt op dat alle spelers van Indiaanse herkomst zijn. Een echte volkssport dus. Er wordt fanatiek gespeeld voor een meelevend publiek dat het betegelde veld omringt. Kuuroord Baños Op de zesde dag van de reis is het de bedoeling dat we ons weer bij de groep voegen. Met een taxi rijden we de luchthaven in het noorden van de stad. Daar treffen we toevallig José die er vol ongeduld op zijn liefje Erna wacht. Vermoeid, vervuild en de mannen ongeschoren komt de groep na een vliegreis van een uur uit Lago Agrio aan. Ze zijn al vanaf vier uur 's nachts in touw; eerst varen van het basiskamp in de jungle naar een begaanbare weg, daarna met een vrachtauto naar de airstrip. We hernieuwen onze kennismaking en informeren naar hun wedervaringen, die overwegend positief zijn. Het heeft weinig geregend, maar het spotten van wild in het woud viel behoorlijk tegen. Enkelen hebben bijna de gehele tocht ziek in de hangmat doorgebracht. 9
In een paar uur tijd rijden we in onze te krap bemeten bus ("buseta" zegt onze chauffeur Gonzalo liefkozend) over de hoogvlakte naar het kuuroord Banos. Dit is een toeristisch dorp aan de voet van de actieve Sangai-vulkaan, vandaar ook de geneeskrachtige baden en bronnen met mineraalrijk water in de omgeving. We komen er laat in de middag aan, zodat we geen substantiële activiteiten meer kunnen ontplooien. Hier op en rond de evenaar wordt het onveranderlijk tussen 17.30 uur en 18.30 uur donker. We zitten nu in een periode dat de avond tegen half zeven valt. Het stikt er van de restaurantjes en cafés, hetgeen tekenend is voor een bloeiende toeristenindustrie. De omgeving is groen, bergachtig en gevarieerd met diepe kloven en ravijnen en een bruisende rivier. Een hele dag verkennen we te voet de uitbundige natuur en uiteraard ook het levendige stadje zelf. Er is genoeg te zien: een interessante bedevaartskerk annex rariteitenkabinet van bizarre geschenken aan de Maagd van Baños, enkele zwembaden aan de voet van een hoge cascade en wat aardige pleintjes en gebouwen. We houden een taxi aan en laten ons naar het dierentuintje brengen enkele kilometers verderop. Deze mini-zoo ligt op een uitstekende rots boven een ravijn. We komen onderweg andere leden van de groep tegen die allen hun eigen wandelprogramma hebben. De drie jonge Tilburgse knapen lijken ons het meest actief. Een van de Belgische koppels is gaan paardrijden, onder begeleiding de bergen in. Wijzelf zijn ook een stukje de bergen in gegaan, totdat Jos niet meer verder kan vanwege ademnood en knarsende knieën. Clim gaat een kwartier alleen verder. Hij is ook degene die een diepe kloof indaalt tot aan de onstuimig stromende bergrivier. De Indianenmarkten Een speciale attractie van Ecuador vormen de talloze Indianenmarkten. Natuurlijk staan die ook op ons programma. Voor de veemarkt in Saquisli moeten we erg vroeg opstaan, we willen er vóór zeven uur zijn en dat lukt. Er worden vooral schapen en varkens verhandeld. Erg veel is er eigenlijk niet te zien, de kleurrijkheid bestaat vooral uit de bonte kleding van met name de Indiovrouwen. Ook wel aardig om te zien hoe de biggetjes aan leidsels in toom worden gehouden. Men springt er bepaald niet zachtzinnig met de dieren om. Er is ook vraag (nou ja, meer aanbod) naar groter vee zoals koeien, ezels en soms een lama. Op de andere markten wordt gewoon van alles verkocht, naast het obligate fruit en groente liggen de kraampjes volgestouwd met gebruiksgoederen van vaak inferieure kwaliteit en huishoudelijke artikelen. Het marktgebeuren vindt voornamelijk plaats op stoepen, trottoirs (indien aanwezig) langs de straat of op pleintjes. In de grotere plaatsen zijn over het algemeen ook overdekte markten of vaste markthallen. De sfeer daar is overigens hetzelfde; de verkopers zijn Indio's afkomstig uit het nabije platteland, de klanten stadsmensen uit de lagere middenklassen. De rijken kopen in supermarkten en boetieks. De interessantste markten vinden we in Ipales (een wijk in Quito), Riobamba en Cuenca. De grootste markt vindt echter plaats in Otavalo, waar het toerisme floreert. Het centrale plein 10
daar puilt uit van kramen vol textielwaren van diverse snit, modern of klassiek design, kleur, materiaal en prijsklasse naar keuze. Wij zijn niet zo'n koopjesjagers, maar hier kunnen we niet aan de verleiding weerstaan en schaffen we ons truien van lamawol aan. Voor de prijs hoeven we het niet te laten: omgerekend vijftien gulden per stuk. Het assortiment aan souvenirs is hier ook ruim, Jos maakt van de gelegenheid gebruik om zijn begeerde beeldjes te kopen. De meeste markten worden druk bezocht. In die wriemelende mensenmassa's zijn we voortdurend beducht op zakkenrollers, maar gelukkig loopt het niet zo'n vaart. Fotograferen is er dan ook niet altijd gemakkelijk; je kunt moeilijk een goede standplaats vinden en steeds lopen er mensen door het beeld. Bovendien zijn veel Indianen kopschuw van fotograferende toeristen. Bij het zien van een camera wenden zij zich snel af of gaan er vandoor. Diep in ons hart kunnen wij hun geen ongelijk geven. Jos met zijn sterke zoomlens voelt zich af en toe gewoon een ordinaire gluurder. El Nariz del Diablo In het Nederlands "De Neus van de Duivel" is de aanduiding van een gedeelte van het treintraject tussen het hoogland en de kustgebied bij Guayaquil. Een klein (vier wagons) en ouderwets stoomtreintje wurmt zich daar door een steile kloof heen, ondertussen van 2.400 meter tot 1.400 meter afdalend in ons geval. De trein vertrekt uit Riobamba en we moeten er vroeg voor uit de veren; al om 04.30 uur. Na anderhalf uur als het goed licht geworden is, ontrollen zich fraaie panorama's voor onze slaperige ogen. De trein zit vol buitenlandse reizigers, zeker het rugzakvolk is goed vertegenwoordigd. De afdaling vanaf het station Alausi, in de reisboeken aangekondigd als een van de meest spectaculaire ter wereld, vinden we helemaal niet zo adembenemend. Bovendien gaat het maar over een stukje van tien, vijftien kilometer. Het is wel indrukwekkend om te ervaren hoe de locomotief met wagons al haken slaand en soms achteruit rijdend moet manoeuvreren om de bodem van het ravijn te bereiken. Daarna gaat het in een rustig tempo in weinig geaccidenteerd landschap 150 kilometer door. We stappen hier dan ook uit en gaan met de bus verder door een landschap dat ons met zijn vergezichten en groene hellingen meer kan bekoren. We zijn dan al een heel stuk opgeschoten in zuidelijke richting. Die avond bereiken we Cuenca, de culturele hoofdstad van Ecuador volgens haar bewoners. Daar zullen we een paar dagen langer verblijven. De stad Cuenca We rijden door de woeste bergen van de provincie Cañar naar het zuiden. De plaatselijke Indio's genieten hier voorkeursrechten die ze verworven hebben in de 16de eeuw tijdens de Spaanse verovering. Ze hielpen namelijk Pizarro c.s. de overheersende Inca's verdrijven uit het bezette Ecuador. We bereiken maximaal 500 meter hoogte; als we pauzeren merken we pas hoe kil en winderig het hier is. Hier en daar bemerken we al de paramo-vegetatie; dat zijn struiken, mos e.d. die alleen boven de boomgrens gedijen.
11
Om vier uur checken we in Cuenca bij hotel Crespo in. Het is een prachtig hotel dat dateert uit het begin van onze eeuw: smaakvol interieur met gepolitoerd hardhout, geslepen glas en met veel uitbundige Jugendstil-ornamenten. We zijn onder de indruk, ook van het moderne sanitair. Het hotel is gelegen aan de Tomebamba-rivier die midden door de stad loopt; er liggen hoge bruggen overheen, want in de regentijd wordt het miezerige stroompje een kolkende rivier. Op de grazige oevers en op rotsblokken drogen de volksvrouwen hun wasgoed. Twee volle dagen hebben we de kans om de compacte, koloniale stad te verkennen. Het oude centrum hier is kleiner dan in Quito, maar door die kleinschaligheid heeft het wel meer sfeer. Erg bevorderlijk voor een authentieke impressie is ook het welhaast ontbreken van geparkeerde auto's die het beeld verstoren. Het verkeer is er miniem, hetgeen ook nog eens rustbevorderend is. Dat bevalt ons wel. Ook in deze stad van kunst en literatuur zijn het voornamelijk architectonische meesterwerken in de vorm van stijlvolle patriciërshuizen en stille kloosters en kerkjes met barok interieur die onze bewondering wekken. Er liggen ook enkele musea die het bekijken waard zijn, niet zozeer vanwege de tentoongestelde objecten, maar eerder door het intieme karakter van die eeuwenoude ruimtes en kamers. De enorme kathedraal aan het hoofdplein is een verhaal apart. Een Duitse redemptorist is er meer dan 100 jaar geleden aan begonnen, maar hij is nooit echt afgebouwd. Met name een tweetal torens mist men nog. Van binnen doen de kostbare steensoorten je even verstommen, maar dan opeens word je je bewust van de leegheid van het schip met zijn zijbeuken. Er staan nauwelijks banken of stoelen en de muren zijn angstaanjagend kaal. We weten niet of men van plan is de kerk af te bouwen, waarschijnlijk heeft men daar tegenwoordig geen geld meer voor over. Op het kerkplein houden bedelaars en schoenpoetsers zich bezig met het agressief benaderen van toeristen, die hier weer in groten getale aanwezig zijn. Een gedeelte van de groep staat weer voor dag en dauw op, want die moeten naar het natuurreservaat El Cajas voor een fikse wandel- en klauterpartij. Vanwege dat klauteren gaan we niet mee, anderen blijven achter omdat ze nog ziek zijn van de strapatzen op de Chimborazzo, onder anderen naweeën van de hoogteziekte. Ook wij zijn niet aan lichamelijke ongemakken ontsnapt. Na een insectenbeet loopt Clim enkele dagen met een wanstaltig opgezwollen oor rond. Jos heeft last van een koortslip waartegen hij met succes Zovirax-zalf gebruikt. Soms heeft een van ons dunne ontlasting, maar door de bank genomen blijven we gedurende de hele reis redelijk gezond. Voor Jos begint de ellende pas op Curaçao. In Cuenca hebben we weer wat meer contact met de plaatselijke bevolking: praatjes in restaurant, ruzie met zwerfjongeren, stomdronken Indio's die zich opdringen. Het levensritme is hier traag en de sfeer gemoedelijk. Als in een restaurant blijkt dat het eten op is (!), brengt de eigenaar ons vrolijk naar een nabijgelegen concurrent. Het eten is hier trouwens spotgoedkoop. Voor de lunch houden we het bij een almuerzo, dit is een vast drie gangenmenu, elke dag anders. Voorbeeld: reuzenborden gevulde soep, goulasch met rijst, pud12
dinkje (alles in tweevoud) , een halve liter bier en een flesje frisdrank voor de luttele som van zeveneneenhalve piek, samen. Zo valt het ons makkelijk om steeds ruime fooien te geven. Cuenca is ook de plaats waar Clim een echte Panamahoed wil kopen. Maar dat wil maar steeds niet lukken. Of de winkels zijn gesloten (onze eerste dag hier is een zondag en die wordt nog geëerbiedigd) of de typen en prijs staan ons niet aan. Clim heeft ook al geen geluk met het op de kop tikken van een fles sterke drank. Onze tax free whisky is op en Clim zal wel eens even een nieuwe fles gaan kopen. Een uur later keert hij zichtbaar ontdaan (hoe moet ik vannacht nou in slaap komen?) onverrichterzake terug. Jos op zijn beurt heeft meer succes en sneller ook. Als extra voorraad neemt hij nog een fles wodka mee. Eigenlijk moet je in dit land chicha (zelf gebrouwen tuig tussen bier en gedestilleerd in) of rum drinken. Met al die suikerrietvelden in de laagvlakte is rum hier tegen afbraakprijzen (vier gulden per fles) verkrijgbaar. Op een van onze wandelingen door de stad willen we 's avonds koffie drinken in koffiehuis Wien, waar normaal de internationale trekkers zich ophouden. De zaak blijkt gesloten, maar de gordijnen zijn niet dicht. Als we nieuwsgierig door de ramen heen turen, zien we daar een westerling languit in een stoel liggen terwijl hij al masturberend telefoneert. (Volgens Clim masturbeert hij al telefonerend ….) Misschien heeft hij wel een o6-sexnummer aan de lijn. Of belt hij met zijn smachtende geliefde in het verre Oostenrijk. Direct bij aankomst hebben we bij de receptie van het hotel onze vuile was afgegeven. De volgende dag krijgen we die netjes gestreken en gevouwen terug in een heuse tenen mand. Hieruit blijkt eens te meer dat we in een tophotel zitten. Overigens, de prijzen van de verteringen en het overvloedige Amerikaanse ontbijt liegen er ook niet om, maar voor een dergelijk hoog niveau van service en kwaliteit hebben we best iets over. 's Avonds liggen we tussen de gesteven lakens nog wat te lezen en te puzzelen. Clim leest een thriller die hij van Jos heeft geleend, een "private eye" van Fletch (Gregory McDonald). Hij heeft het bijna uit, een hele prestatie voor hem. Opeens begint hij luidkeels te vloeken en te tieren. Net nu de ontknoping van de intrige nabij is heeft een of andere onverlaat de laatste cruciale bladzijden uit het boek gescheurd! Hij verdenkt Jos van een flauwe grap, maar deze laatste bezweert hem van niets te weten. Hij heeft het boek ooit tweedehands gekocht en door omstandigheden nooit uitgelezen. We hebben vijf boeken uit de Fletchserie bij ons. Direct zet Clim zich aan de inspectie ervan en jawel hoor, bij nog een ander boek is hetzelfde geintje uitgehaald. Ostentatief werpt hij het boek in de prullenbak. Hem nemen ze niet meer in de maling. Echt intensief contact met onze medereizigers hebben we niet. Die klitten zo aan elkaar, altijd samen eten en drinken, het doet ons een beetje geforceerd aan. Bovendien zijn we rokers, wat niet door iedereen geapprecieerd wordt. Op vrije dagen wordt het verband iets losser en we komen dan ook regelmatig de stellen alleen in de stad tegen. Op goede voet staan we met de drie jonge kerels uit Tilburg, met Erna en met Ronald en Diane, een jong 13
stel uit Utrecht. Tegen hen zijn we ook meer vertrouwelijk. Bij de rest komen we nooit echt verder dan de "Hallo, hoe gaat het met jou?" - fase. Plan Internacional Als we 's morgens uit Cuenca vertrekken stappen twee jonge vrouwen de bus in. De jongste heet Laura en is afgestudeerd als agronome, vers van de universiteit van Quito zogezegd. De oudere is Marie-José Akkermans uit Brabant, zij is de coördinatrice in Ecuador van Foster Parents Plan. Laura is haar plaatselijke contactvrouw en tevens de terzake kundige op het gebied van land- en bosbouw en dierhouderij. Ze gaan een project van FPP, dat in ZuidAmerika Plan Internacional wordt genoemd, in het hoogland van Cañar bezoeken. Wij mogen mee als potentiële donors. Het bedoelde project betreft een onooglijke nederzetting, die gebouwd is op onvruchtbare hellingen. Het is er guur en kil en er waait een schrale wind; we hebben weer eens de 3500 meter bereikt. We krijgen een rondleiding door het dorp. Het kerkje is het stevigste en best onderhouden gebouw, daarna volgt het schooltje met 2 lokalen. De kinderen hebben momenteel vrijaf en zijn op de velden aan het ploeteren, nemen we aan. Het project beoogt de algemene toestand van het dorp te verbeteren: goede drinkwatervoorziening, zo mogelijk elektriciteitaansluiting, onderwijs, een betrouwbare basisgezondheidsdienst en vooral het inprenten van vaardigheden en inzichten op het gebied van hygiëne. Zo wordt sinds kort het vetmesten van varkens in de woningen zelf sterk afgeraden, al het loslopende vee moet in kooien en stallen en poepen doe je niet in de vrije natuur of in het plaatselijke beekje (waaruit gedronken wordt), maar in de pas aangelegde latrine. Het is allemaal nogal primitief, paden en weggetjes zijn er nauwelijks en we moeten door de modder baggeren. Er is een fokprogramma voor cuy's, dit zijn marmotten die voor consumptie zijn bestemd. Het bouwen van kooien en zo is een probleem, want we zitten boven de boomgrens en er is gebrek aan hout. Dat en ander bouwmateriaal moet dus gekocht worden. Volgende probleem; er is ook gebrek aan geld. Dat moet dan maar extra gegenereerd worden door het telen van groente die voor de verkoop op de markt is bestemd. Natuurlijk wordt het overgrote deel van de geldelijke noden voor rekening van FPP genomen, maar niet alles. Tien procent van de kosten dienen door de bewoners zelf te worden gefourneerd. Een verhaal apart is de gezondheidszorg. De Indianen leven op een eenzijdig dieet van vooral aardappelen en maïs, met als gevolg endemische ondervoeding en allerlei specifieke ziekten. De kindersterfte is er opvallend hoog. Eenmaal per week komt een soort wijkverpleegster om de analfabete vrouwen voorlichting en instructie over voeding en verzorging te geven. De kleintjes worden dan ook globaal onderzocht en gewogen. Dat gebeurt in een barak met een ietwat groot uitgevallen EHBO-kist als trots bezit. Al met al een interessant bezoek, weer eens iets anders dan gapen naar monumenten. Zo zie je maar weer dat FPP niet alleen het school- en kledinggeld betaald voor derde wereld14
kinderen. We missen in het hele project de inbreng van de mannen; alles wordt er gedragen (letterlijk en figuurlijk) door de vrouwen uit de gemeenschap. Vaak mislukken dergelijke projecten door het machogedrag van de mannen die hun vrouwen verbieden te participeren of anderszins de zaak saboteren. Voorts wordt er over het belangrijke issue geboortecontrole en familyplanning met geen woord gerept. Volgens Marie-José is dat in deze diep religieuze gemeenschap nog een te heikel onderwerp en bovendien, de mannen zijn daar een fervent tegenstander van. Zij geeft toe dat er op dit gebied nogal wat te verbeteren valt. De Ingapirca-ruïnes Na die demonstratie van concrete ontwikkelingshulp gaan we een beetje cultuur snuiven, om met Louis van Gaal te spreken. Op een afstand van een uur rijden van het FPP-dorp liggen de ruïnes van een Inca-vesting. De Inca's waren oorspronkelijk uit Peru afkomstig (hoofdstad Cuzco). In enkele decennia veroverden ze bijna de gehele Andesregio, alle andere Indianenvolkeren bruut onderwerpend. In de noordelijke Cordillera, waar nu Ecuador ligt, bleven de autochtone Indianen (vertegenwoordigd met stammen zoals de Quito's, de Cañari's, de Otavaleño's) zich langdurig hardnekkig verzetten. Dertig jaar nadat zij zich gewonnen hadden gegeven verschenen de Spaanse conquistadores op het toneel. Zij maakten middels leugens en bedrog, maar ook door superieur wapentuig, taai doorzettingsvermogen en geluk korte metten met de Inca's. Ook wisten ze handig het onderlinge wantrouwen en de bestaande vetes tussen de Indianen uit te buiten. Dus een vaste voet aan de grond in Ecuador hebben de Inca's niet lang gehad. Er zijn dan ook weinig bouwwerken van hen aan te treffen, in tegenstelling tot het kernland Peru waar je er bij wijze van spreken over struikelt, althans op de Altiplano. Hoewel Ingapirca gereconstrueerd is spreekt het niet echt tot de verbeelding. De muren zijn er te gekunsteld in elkaar gezet. De stenen passen niet overal precies (een kenmerk van de grootse Inca-architectuur), ja er zelfs hier en daar cement gebruikt. Kortom, het heeft geen hart. Gelukkig is er ook nog een museum waar gebruiksvoorwerpen en dergelijke worden getoond. We blijven er niet lang en gaan gezamenlijk eten in een dorpje even verderop. Na ons arriveert daar de bus van Sawadee, een concurrerende Nederlandse reisorganisatie voor avontuurlijke/individuele reizen. We zijn jaloers op hun ruime bus, dat hebben ze beter bekeken dan Baobab. We willen weer noordwaarts rijden via de Panamericana. Dit is een internationale weg die van Alaska tot Vuurland loopt, alleen de Darien-jungle in Panama is ondoordringbaar, daar moet je dan voor een kort stuk de boot nemen. Er wordt echter gewerkt aan de weg, dus moeten we een omweg nemen. Tot ons geluk, want rondom deze kleinere wegen is het natuurschoon schitterend en de vergezichten onvergetelijk. 's Avonds zitten we weer in Riobamba in een mooi koloniaal hotel dat onlangs geheel opgeknapt is. De volgende dag gaan we de Cotopaxi, een nog actieve vulkaan van 5800 meter, met de hele groep beklimmen. 15
Sneeuw op de Evenaar Hemelsbreed 20 kilometer van de besneeuwde kegel van de Cotopaxi logeren we op een hacienda die tot een zogenaamd beter hotel is omgebouwd. Het ligt aan het einde van een oprijlaan van het landgoed La Cienega, dat behoort tot de grootgrondbezittersfamilie Lasso, een van de rijkste in Ecuador. Zij bezaten een onmetelijke lap vruchtbare landbouwgrond ter grootte van de provincie Brabant. Nog steeds spelen ze de herenboer, zij het door middel van zetmannen. Ook in de politiek spelen ze een belangrijke rol. Van een echte landhervorming (verdeling onder de landloze arme boeren) zal er voorlopig dan ook geen sprake zijn, tenzij er een revolutie uitbreekt. Tegenwoordig is Ecuador echter een betrekkelijk rustige staat politiek gezien, zeker als je het vergelijkt met chaotische buurlanden als Peru en Bolivia. El Loco, de gekke en corrupte president Abdella Bucaram, heeft het hier niet voor niets nog geen jaar uitgehouden. Toch was Ecuador vroeger een schoolvoorbeeld van een bananenrepubliek, zowel letterlijk als figuurlijk. Net in dit zogenaamde kwaliteitshotel treffen we het niet met onze kamer; er is alleen ijskoud water, het licht is slecht, er is niet opgeruimd en het beddengoed is niet verschoond. Als we even weggaan, verdwijnt ook nog eens Jos zijn pyjama die hij al uitgepakt heeft. Maar goed dat we er maar één nacht zijn. Noodgedwongen moeten we er samen met de groep dineren. Clim is in vorm en amuseert zijn tafelgenoten Joke en Teuntje met cynische opmerkingen. Jos kan de meeste tafelgesprekken niet volgen. De bediening is ietwat pover, het eten middelmatig, de prijzen hoog. Een lekker knappend houtvuurtje in de open haard zorgt gelukkig voor een positief element. We wachten het toetje niet af, wat ons scheve blikken oplevert. De kosten van dit soort gezamenlijke activiteiten worden betaald uit een gemeenschappelijke pot waaraan iedereen heeft bijgedragen. De Belg Paul uit Herentals is degene die de penningen beheert. Het zal geen verwondering wekken dat we regelmatig vanwege niet-deelname geld uit de pot terugkrijgen. Toch is dit systeem zo gek nog niet. Het bespaart veel tijd en misverstanden. Even na de middag rijden we de flanken van de kegelvormige vulkaan Cotopaxi op. De laatste keer dat hij in werking was is vijftig jaar geleden, maar hij rommelt nog steeds. Aan de voet ervan ligt een natuurpark met veel bos. Al gauw zitten we boven de boomgrens. Op 4.200 meter kan de bus niet meer verder. Terwijl de helft van de groep in de warme bus achterblijft, trekt de andere helft, waaronder Clim, hun warme kleding en bergschoenen aan. De weersomstandigheden zijn verre van ideaal; in het dal schijnt vrolijk de zon, terwijl hier de wind brult en de nevelslierten het zicht belemmeren. De temperatuur ligt iets boven nul. Clim bepaalt zijn eigen tempo en worstelt zich door het fijne, gitzwarte lavazand gestaag naar boven. Als hij de refugio (een berghut op 4800 meter aan de rand van de eeuwige sneeuw) na een klein uur bereikt, blijkt hij in de kopgroep te zitten. Hij heeft een aantal jongeren achter zich gelaten. Dat zit Frank, een rijzige gemeenteambtenaar en actief 16
volleyballer, niet echt lekker. Twee uur later is iedereen weer terug bij de bus, verkleumd van de kou. De jonge honden van de groep komen de berg afgerend nota bene! Op de terugtocht zijn we getuige van een schitterende regenboog die zo half langs de berg staat geprojecteerd; samen met die ijskroon en de witte wolkenflarden een heel bijzonder plaatje. Het geklik van de camera's is niet van de lucht. In het bos wordt de weg versperd door een ontwortelde boom. Met vereende krachten wordt die terzijde getrokken. Als Erna de entreekaartjes bij wijze van souvenir uitdeelt, blijkt weer eens dat wij als westerlingen een tienvoudig tarief moeten betalen. Logeren bij Mieke Eigenlijk voert onze weg opnieuw naar Quito, maar de chauffeur kiest een weg die met een grote boog eromheen voert. Onderweg stoppen we regelmatig, onder meer voor het ontbijt. We zien nog enkele hoge vulkanen langs de route liggen, zoals de Antisana en de Sanguay, allebei met sneeuw bedekt. Bij de evenaar houden we een half uurtje pauze. Aan deze weg ligt slechts een klein gedenkteken, maar er bestaan al plannen om er een pretpark omheen te bouwen. Gonzalo vertelt ons dat; hij praat vaak met ons omdat Jos wat Spaans kan lullen. 's Middags komen we aan in het pure Indianendorpje Peguche dat op een afstand van 5 kilometer van de provinciehoofdstad Otavalo is gelegen. We logeren hier bij hostal Aya Huma, dat door een Nederlandse wordt gerund. Mieke, zo heet ze, is al tien jaar getrouwd met een lokale Indiaan. Ze heeft haar hotelletje van de grond af aan met eigen handen opgebouwd. Mieke heeft iets weg van een struise blonde Hollandse deerne die van aanpakken weet. Ze is van oorsprong een boerendochter uit Baarle Hertog, heeft in de verpleging gezeten, een kroeg in Breda gerund en is uiteindelijk hier terecht gekomen na een zwerftocht over de wereld. In het begin kreeg ze van de dorpsoudsten een slechte plek aangewezen om te bouwen, aan het einde van de nederzetting aan de rand van een ravijn. Inmiddels zwaait zij de scepter over een heus hotel met een uitgebreide staf aan personeel en is zij door de dorpsoudsten geaccepteerd als een volwaardig lid van de gemeenschap, ondanks haar buitenlandse komaf en haar vrouw-zijn. Ze heeft het razend druk, want ze bemoeit zich nog steeds overal mee. Daarnaast heeft zij ook nog eens de zorg over twee kinderen, die overigens bijna geheel verindiaanst zijn. Door de week studeert haar man hoger hotelmanagement aan de universiteit, dus die kan haar dan niet terzijde staan. Ze heeft duidelijk te veel hooi op haar vork genomen, al komt deze aardige, bijna 40-jarige vrouw nog zo energiek over. We vragen ons af hoe lang dat goed gaat. Mieke verzorgt voor ons een rondleiding door het dorp. Als dorpelinge kan zij overal binnenkomen, maar na elk bezoek aan een werkplaats, atelier of winkel stopt zij de bewoners steeds een kleinigheid in handen. Peguche is een typisch textieldorp; hier wordt gesponnen en geweven, niet zelden door kinderen in de schoolgaande leeftijd. Vaak is het handwerk, maar hier en daar zien we ook nog ouderwetse weefmachines. We bewonderen 17
het magisch-realistische oeuvre van een schilder die niet alleen plaatselijke bekendheid geniet; enkele van zijn schilderijen zijn zelfs uitverkoren om opgenomen te worden in de kerstkaartencollectie van de Unesco (verkrijgbaar bij NOVIB en Wereldwinkel). De bevolking behoudt tegenover ons een zekere distantie. Dat kan niet gezegd worden van de schare vuile kindertjes die om ons heen drommen om allerlei prullaria van stof aan ons te slijten. Clim koopt een sjaal van een lief meisje met koolzwarte ogen, nodig heeft hij die niet. Beschouw het maar als ontwikkelingshulp, schijnt hij te denken. De biggetjes en kippen lopen er los over straat rond. Hoe idyllisch de omgeving van hostal Aya Huma dan ook is, we zijn niet overal mee tevreden. Zo heeft Mieke van de ene op de andere dag haar prijzen drastisch verhoogd, in de hoop daarmee de would-be hippies en rugzaktoeristen af te schrikken en zo meer kapitaalkrachtige gasten te trekken. Dat moet je dus niet bij Hollanders doen, zeker niet als de kwaliteit van het gebodene niet navenant stijgt. Ook organisatorisch loopt af en toe alles in het honderd. Een keer moeten we met de hele groep dineren te midden van een cursus videotechniek! En bij het afrekenen stapelt zich het ene na het andere misverstand op. Later moeten wij onderweg bij Erna geld bij leggen om alles kloppend te krijgen. In en om Otavalo Otavalo is een provinciestad die praktisch volledig afgestemd is op toerisme. Het is met dagtochten vanuit Quito gemakkelijk bereikbaar, wat al veel verklaart. De binnenstad is één grote bazaar, een eindeloze straatmarkt van tenten, kraampjes en winkeltjes. De Indianen uit deze streek worden als gewiekste handelaars beschouwd, de meeste spreken zelfs een woordje Engels. Alle soorten handwerk wordt hier aan de man gebracht. We brengen er echter niet al te veel tijd door, per slot van rekening hebben we al op een aantal van soortgelijke markten rondgestruind. We gaan wel enkele kerken bezoeken, daar krijgen we niet genoeg van, ondanks onze atheïstische inzichten. We doen het voor de kunst, natuurlijk, en de esthetica. Als we op het gazon van de Plaza Mayor liggen uit te rusten spreekt een vrouw van onze leeftijd ons aan. We praten een hele tijd met haar, over koetjes en kalfjes ("Zijn de caballeros ook getrouwd?"), over politiek en over Ecuador zelf uiteraard. Zij is van Syrische afkomst, haar familie woont al vier generaties in dit land. In haar familie zit een beroemd pianist en een vaardige chirurg; beide opereren in de Verenigde Staten. Zij heet El Houri, een Arabische achternaam. Ze weet niet dat deze naam in haar verloren moedertaal "mooie vrouw in het paradijs" betekent, dat moet Jos haar duidelijk maken. Nog erger, hij beweert dat die naam erg toepasselijk is op mevrouw, wat haar doet blozen. Na aanvankelijk gestuntel weet Jos na verloop van tijd zelfs enige volzinnen te produceren, wat hem complimenten oplevert. Het zoontje van de vrouw staat er ongeduldig bij, zo te zien wil hij liever gaan basketballen. Laguna San Pablo
18
Twee keer gaan we de stad uit. Een middag verkennen we het nabijgelegen meer, de Laguna San Pedro (Jos vraagt abusievelijk steeds naar de Lago de San Pedro, waarop de mensen hem niet begrijpend aanstaren.) We komen er met de streekbus. Het meer ligt in een kom aan de voet van de gedoofde vulkaan de Imbabura (4600 meter, Mont Blanc-klasse dus). De oevers zijn niet spectaculair, veelal drassig en nauwelijks toegankelijk. We pauzeren in een luxe tourist resort, waar welgestelde Ecuadorianen en Yankees zich onzes inziens te pletter vervelen ondanks aanwezigheid van bootjes, midgetgolf, sportvelden en siertuinen met exotische vogels. De meesten zitten gewoon binnen te vreten en te zuipen. We houden een bus aan die naar Otavalo gaat. Daar verkennen we een ander deel van de stad. We zoeken er vergeefs naar het Museo Municipal, dat blijkt verhuisd te zijn naar een andere stadswijk. Clim heeft al een paar dagen een zeurende hoofdpijn. We kopen een flesje met 250 aspirines voor een tientje. We zijn door de voorraad fotorolletjes heen, dus die wordt tevens aangevuld. Erna met vriend José zwerven op hun eentje door de straten, opgelucht dat ze bevrijd zijn van de druk van de groep. Ze gaan erg leuk met elkaar om en plagen elkaar heel lief. Daarna kunnen ze het weer goedmaken, en dat is de bedoeling. Als het duister valt charteren we een taxi en laten ons naar Peguche brengen. Bij Mieke is feest, er is live music van een Indio-orkestje. De groep zit aan lange tafels bij elkaar. We gaan apart zitten en krijgen gezelschap van jonge meisjes die snuisterijen verkopen, al ginnegappend kopen we enkele fluitjes voor wat centen. Als blijkt dat het bier lauw is (slechte planning Mieke!) houden wij het al gauw voor gezien. Cascade in Arcadië Een dag later gaan we te voet de bergen in. We volgen het spoorlijntje, dat sinds kort niet meer in gebruik is, tot halverwege Otavalo. Dan gaan we de bossen in, lommerrijke paadjes volgend die naar een hoge waterval leiden, de Cascade de Peguche. Onderweg versperren enkele vervaarlijke stieren ons de weg; wij kunnen geen kant op (links de afgrond, rechts de berg) en de lodderig kijkende beesten weigeren te wijken. Dit duurt een tijdje tot ze uiteindelijk toch in het struikgewas verdwijnen en naar beneden gaan. De afgrond blijkt toch niet zo steil als we denken. We zitten bij de cascade als we ineens overal jeuk krijgen; blijkbaar hebben teken, mijten of muggen toch kans gezien ons te pakken te krijgen. Weken later, al lang terug in Nederland, blijven we hiervan last hebben. (Het kan ook zijn dat we in een hotel door bedwantsen bewerkt zijn, wie zal het zeggen.) Via een omweg lopen we verder de berg op, soms zijn de hellingen te steil voor Jos met zijn wankele knieën. We belanden in een dorpje dat door de methodisten is bekeerd. Voor de pas gebouwde kerk zijn de jongemannen op een verhard veldje aan het volleyballen. Het dorpshoofd meldt zich bij ons en informeert wie we zijn. We zijn er welkom en slaan het fanatieke spel gade, ondertussen aan een cola nippend. Dit Amerikaanse drankje is hier in ruime mate aanwezig. 19
Na deze verkwikking volgt een tocht door een haast arcadisch groen landschap, vredig en stil. Vrouwen zijn kleren aan het wassen in heldere bergbeekjes, waarin ook uitgelaten kinderen zwemmen en zich baden. Hier en daar wordt gewerkt op akkertjes. Vee graast op welig begroeide oevers. Met op de achtergrond steeds die dreigende kolos van een berg, nu eens in al zijn glorie zichtbaar, dan weer verscholen achter een dicht wolkendek. Uiteindelijk komen we weer terecht bij de Laguna de San Pablo. Er loopt geen bus op dit gedeelte van de weg en we besluiten te voet terug te gaan, een hele tippel. Een eind verderop scheurt een bus ons zonder te stoppen voorbij, maar geen nood, direct daarna stopt wel een personenauto. De inzittenden uit Quito bieden ons een lift aan. Aangekomen in Otavalo biedt Jos verbaal zijn dank aan, maar dat is geenszins de bedoeling: we moeten gewoon betalen en daarmee uit. Daar gaat onze illusie van gastvrije en hulpvaardige autochtonen! Een mooie zonsondergang hebben we vandaag met onwerkelijk licht, veroorzaakt door zonnestralen die reflecteren op inktzwarte onweerswolken die naderbij komen. In dit onheilspellende weer komen we bij onze hostal aan. Daar zit de groep uitgeteld aan tafel; ze hebben vandaag veel moeten dalen en stijgen in een krater. Ruud, een ietwat grof uitgevallen loodgieter met een bijna onverstaanbaar polderdialect (hij komt uit Capelle aan de IJssel) zit te morren. Hij heeft het gehaald, maar vraag niet hoe. Hij vormt een dissonant in deze groep van over het algemeen hoog opgeleiden. Hij past niet echt bij zijn vrouw Teuntje, een gereserveerde vrouw die werkzaam is als secretaresse bij een notaris. Met zijn achtergrond als leraar in de Installatietechniek maakt Jos wel eens een praatje met Ruud, over het vak natuurlijk. Ruud zou graag voor zichzelf beginnen, maar daarvoor heeft hij te weinig durf en poen. En te weinig scholing, denkt Jos er stilletjes bij, want diploma's heeft onze Ruud niet. Die avond slikken we onze eerste malariapillen, want de volgende dag is het reisdoel het laagland aan de kust. Daar heerst wèl malaria, in tegenstelling tot het hoogland. Daar is het koud en is weinig stilstaand water, een levensvoorwaarde voor die verfoeide muskiet. De Playa van Atacames Een aantrekkelijke rit met fantastische vergezichten brengt ons van het Andes-hoogland naar de kustvlakte. Daar is het heel wat eentoniger: de ene plantage na de andere, vooral van bananen en oliepalmen. Hier verschijnen ineens de zwarte Ecuadorianen in het straatbeeld. Ze wonen in armzalige hutjes, zijn in rafelige kleren gehuld en brengen hun dagen door in ledigheid. Werkgelegenheid is hier nauwelijks nu de zware handarbeid op de plantages voor een belangrijk deel is gemechaniseerd. De negers aan de kust zijn echt straatarm, ze hebben bij wijze van spreken nog geen nagel om aan hun kont te krabben. De Indianen kennen een armoede die grenst aan de ingetogen soberheid van eenvoudig leven op het land. De negers in dit land zijn door God en iedereen verlaten. Uitkeringen en sociale voorzieningen bestaan hier niet. Sjacheraars, sloebers zijn het. Hier bekruipt ons een gevoel van medelijden, een gevoel dat we niet zo vaak hebben. 20
Over het strandplaatsje Atacames kunnen we kort zijn. Ooit was het de favoriete "hang out" van hippies en ander volk dat voor een dubbeltje op de eerste rij wil zitten. Inmiddels is het stadje danig verlopen, zo niet ronduit verloederd. We vinden er niets aan. Nu zijn we toch al niet zo'n strandliefhebbers, maar al die luidruchtige discotenten en die opgeklopt vrolijke sfeer zijn aan ons zeker niet besteed. Gelukkig hebben we een alleszins redelijk onderkomen hier; een ruime kamer van plaatselijk materiaal (bamboe, hout en zo) op stelten. Het hotel wordt door een Duitse bestierd, dus dat zit wat onderhoud en zindelijkheid betreft wel snor. Op de veranda raken we tijdens het ontbijt in gesprek met een Duitse leraar van de Deutsche Schule in Quito. Hij zit er al vijf jaar en voedt ons met allerlei weetjes en feitjes over het land. Leerzaam en interessant. Zijn droom is een wereldreis maken met een eigen zeilboot en daarvoor is hij nou aan het sparen. Dat kost hem naar eigen zeggen weinig moeite in dit spotgoedkope land. Hij is vrijgezel, het plaatselijke vrouwvolk vertrouwt hij niet meer. Enige bittere ervaringen hebben hem geleerd dat zij enkel en alleen uit zijn op zijn geld. Sommigen van de groep zitten mee te luisteren, maar nemen geen deel aan het gesprek. Het is zo'n soort Hollanders, die principieel niet met Duitsers praten, tenzij ze hun de verkeerde kant op kunnen sturen. Aan het plaatsje zelf is weinig te verkennen. Als we toch moeten wisselen maken we tevens van de gelegenheid gebruik om wat achter de schermen te kijken. Armoe troef. Aan de overkant van de drabbige rivier ligt een afgrijselijke sloppenwijk waar zelfs wij niet durven te komen. De armzalige hutten zijn er van drijfhout en oliedrums in elkaar geflanst. Dit kan niet anders dan een broeiplaats van malaria zijn. De bank overigens is oké; airconditioned, streng bewaakt, mooie maar arrogante juffrouwen en bovenal: met alle égards worden we er met voorrang behandeld. Natuurlijk is dat niet juist, maar af en toe voelt het goed om een soort bevoorrechte gringo te zijn. We zijn niet bijzonder actief. We trekken lange tijd uit om het juiste restaurant voor lunch of diner te kiezen. Er bestaat hier een scala aan mogelijkheden, maar de menukaarten blinken uit in eenvormigheid. Een avond brengen we met de groep door bij Guido's Bar, maar de helft van de groep is voortijdig vertrokken zonder afscheid te nemen. Alleen de Brabanders, Erna en Ronald met Diane blijven over. En chauffeur Gonzalo, want die heeft in Quito zijn vrouw opgepikt, een zwarte nota bene. Dit ter gelegenheid van zijn vijfenveertigste verjaardag, dus we hebben feest vandaag. Hij stijgt in onze achting, trouwen met negerinnen is nou niet direct populair in deze standsbewuste maatschappij. Helaas zijn onze hotels voor hen te duur, zodat zij noodgedwongen in de bus overnachten; weliswaar kosteloos maar ook ongemakkelijk. De temperatuur ligt steeds boven de dertig graden; het weer is drukkend en de kleding plakt voortdurend aan ons lijf. Maak jezelf niet moe, is dan het voor de hand liggende adagium. De groep (op Ruud na tenminste) denkt daar anders over. Ze hebben op het strand een volleybalwedstrijd georganiseerd tegen het plaatselijke horecapersoneel. Het Nederlandse team wint glansrijk, mede door de inbreng van de fanatieke Frank, die in zijn vrije tijd 21
NEVOBO-official is bij interlandwedstrijden in de zuidelijke regio van Nederland. Wijzelf zitten ondertussen te puzzelen en anderszins te lanterfanten. Jos probeert nog wat aalscholvers en pelikanen te fotograferen, maar dat lukt slecht. Het weer blijft drukkend en bewolkt die dagen. En de Pacifico dan? Die is hetzelfde als al die andere zeeën en oceanen: loodgrijs en eeuwig. Van zwemmen komt niks terecht, ook al hebben we speciaal daarvoor onze zwembroeken meegenomen. Jos heeft zijn Engelse thriller uit en ruilt die voor een Nederlandse verhalenbundel in de hotelbieb. In deze reisperiode schiet Clim goed op met zijn Fletch-serie. De nevelwouden We vertrekken niet 's morgens zoals gepland, maar 's middags naar het natuurreservaat waar het nevelwoud is geconserveerd. Iemand van de groep wil nog naar het strand, dat is conform het programma, dus daar wordt niet aan getornd. Een lange rit voert ons terug naar de Andes. Landschappelijk is het erg mooi waar de eerste smaragdgroene heuvels de verandering van het reliëf aangeven. Het schijnt wel of er op elke heuveltop een sjofel bouwsel is neergezet, wat een van ons de opmerking ontlokt dat de autochtonen hier weliswaar arm zijn, maar dat er aan hun uitzicht niet te tippen valt. Tijdens een benzine-, plas- en rookstop ontdekken we in een kuil een meterslange gevangen boa constrictor. We weten niet wat de dorpelingen ermee gaan doen. Opeten waarschijnlijk, dat verhoogt het proteïnegehalte van hun karige maaltijden. De duisternis valt al vroeg. Het is inmiddels wel duidelijk dat we veel te laat zijn vertrokken, want we moeten nog een heel stuk. We bevinden ons aan de voet van de Pinchincha vulkaan, aan de andere kant van de berg - maar dan wel een stuk hoger - ligt Quito. Gonzalo is hier onbekend, hij moet overal de weg vragen. Ineens gaan we weer dalen over een slechte weg, wel anderhalf uur. In de inktzwarte duisternis komen we bij het park Maquipucuna aan. Het laatste stukje moeten we te voet. Het is modderig; de zaklampen geven onvoldoende licht, waardoor we in plassen water stappen. Natuurlijk, we zitten hier immers in het immer vochtige nevelwoud. De koks in het geheel uit hout en bamboe opgetrokken guesthouse zijn kregelig, ze zitten al twee uur met de warme hap te wachten. We slapen in stapelbedden op een kamer die we moeten delen met Peter en Marion. Het eten is er matig en duur, we betalen $ 40 per man voor slechts enkele maaltijden. 's Morgens eist Jos voor dat geld in het Spaans eieren. Schoorvoetend wordt hieraan voldaan. Sommigen vinden dat nogal schaamteloos en verwend-westers van Jos. We dienen maar te accepteren wat we krijgen voorgeschoteld, beweren zij. Wij echter zijn niet van plan ons te laten oplichten en blijven ons verbaal verzetten tegen deze gang van zaken. Die aardige milieubeschermers maken misbruik van het feit dat je er geen keuze hebt. Onder het mom van de goeie zaak spekken zij hun zakken. We nemen het de reisleiding kwalijk dat zij geen alternatief biedt of ons van te voren niet heeft gewaarschuwd. Desnoods hadden we boterhammen meegenomen, of blikjes vis met kaas en worst, heerlijk toch? 22
Om elf uur is het bedtijd heeft de leiding beslist. Centraal worden de lichten gedoofd. Wij blijven koppig in het aardedonker op een bank zitten roken en wodka drinken. We genieten van de duizenden vuurvliegjes en het schitterende firmament, want tot ons geluk is het onbewolkt. De volgende dag gaat Clim mee met een wandeltocht door het bos. Er is een Spaanstalige gids bij, gelukkig spreken enkele groepsleden genoeg Spaans om als tolk te kunnen fungeren, in dit geval Lenie. Lenie is een alleenstaande vrouw van rond de dertig uit Nijmegen. Ze ziet er broos en mager uit, maar fysiek is ze tot meer in staat dan je denkt. Daar kan Jos een puntje aan zuigen. Echt bijzonder is de tocht niet wat betreft bomen, bloemen en beesten. Het gaat meer om de sensatie om tussen die eeuwiggroene vochtige junglevegetatie te zitten, dit is eens iets geheel anders. Opvallend in dit reservaat zijn de werkelijk enorm grote insecten en de tientallen soorten veelkleurige vlinders. Verder zie je hier en daar ook kolibries rondvliegen. Jos zoekt zijn eigen weg in de buurt van de lodge. Hij volgt de paadjes langs de rivieroever en ontdekt zowaar een waterval in het bos. Ook maakt hij praatjes met andere gasten, onder anderen een groep jonge Engelse scholieren die hier 2 maanden (!) verblijven. In de namiddag begint het zoals altijd te regenen. Er volgt een lange periode van melig niets doen. We zijn blij dat we tenminste boeken bij ons hebben. Men verkoopt er ook bier en wel tegen een schappelijke prijs, dat moet gezegd. Het sanitair is gezien de omstandigheden redelijk, maar de beloofde warme douches blijven uit. 's Avonds is de groep als het ware in twee kampen verdeeld: op het overdekte terras zit de niet-rokende factie, terwijl de rokers hun heil moeten zoeken buiten op de trapjes. De laatste dagen Hemelsbreed ("As the crow flies", een mooie Engelse uitdrukking) ligt Quito slechts vijfendertig kilometer van het park vandaan. Toch wordt dat nog twee uur rijden. We passeren de col opzij van de Pinchincha en bezoeken nog heel even het Mitad del Mundo - circus. De anderen vinden er ook niet veel aan, wat wel getuigt van goede smaak. Op verzoek van de twee oudere dames - degenen die ons mijden als de pest - rijden we om naar het dorp Calderon waar men gespecialiseerd is in souvenirs in de vorm van brooddeegfiguurtjes. Onderweg hebben we ook nog gestopt bij een rumstokerij, spiritualiën stoken is hier niet illegaal. Als basis voor de rum wordt suikerriet gebruikt en dat is hier overvloedig aanwezig. De arbeidsomstandigheden zijn er middeleeuws. Om de persen te bedienen worden muildieren gebruikt, die blindelings duizenden rondjes per dag lopen. In Quito hebben we dan nog bijna twee volle dagen. We verblijven nu wat meer in het nieuwe gedeelte, onder andere om souvenirs te kopen. Bij de balie liggen twee pakjes en een brief van Sandra. We hebben beloofd die in Nederland af te geven. Zij vraagt of we haar nog even voor vertrek willen bellen, maar dat vergeten we gladweg. 's Avonds is op ons plein voor het hotel een popconcert, dat met een aardig vuurwerk wordt afgesloten. We zitten 23
dan net bij onze bakker/kastelein die ons amicaal begroet als we na twee weken opnieuw zijn zaak binnen stappen. We gaan nu met elkaar om in de sfeer van oude bekenden. De groep moet ’s morgens vroeg al weer door naar het vliegveld op weg naar de Galápagos eilanden. Daar stappen ze op gammele bootjes om in zeven dagen tijd van eiland naar eiland te varen, eten en drinken inclusief. Dat opgepakt zitten, dat nachtelijke varen (grote kans op zeeziekte), de precaire situatie van een unieke fauna en de prijs (tweeduizend gulden voor een week extra) zijn voor ons de redenen geweest om niet voor deze verlenging te kiezen. Alleen de Belgische Anike en Paul vliegen rechtstreeks terug naar hun vaderland. En wij dus, die de terugreis onderbreken voor een zesdaags verblijf op Curaçao. We nemen afscheid van de reisgenoten als zij zich opmaken voor vertrek. Tot onze verrassing gebeurt dit allerhartelijkst. Er worden nog wat gegevens uitgewisseld, bijvoorbeeld voor een mogelijke reünie te zijner tijd. Onze fooi voor Erna voor bewezen diensten stoppen we stiekem Peter toe, deze verzamelt de bijdragen en biedt die later aan. Gonzalo hebben we al eerder persoonlijk een geldelijke blijk van onze waardering gegeven. Toen hij zag hoeveel het was begonnen zijn ogen letterlijk begerig te glanzen. Van fooi moeten die lui hier het hebben. Het hotel reserveert voor ons een taxi voor half zes 's morgens, we zijn benieuwd of dat lukt. En jawel, hij staat er, met een vrouw achter het stuur die zich als een ware mannetjesputter ontpopt. Ze negeert stelselmatig alle rode stoplichten en houdt haar gaspedaal stevig ingedrukt. Toegegeven, het is nog niet al te druk op straat. Pas nabij de luchthaven laat ze de teugels vieren. Een echte machista, die heeft extra fooi verdiend. De vertrekhal is veel te klein voor al die dringende passagiers. Geduld is een schone zaak, denken we maar en we doorlopen alle controles (ook de hashhonden die uitgelaten over de koffers trippelen) zonder problemen en voldoen onze airport tax. Via een tussenstop in Guayaquil komen we om half twee in Willemstad, Curaçao aan.
24
CURAÇAO, NEDERLANDSE ANTILLEN (1998) VLUCHT VANUIT ECUADOR LUCHTHAVEN HATO Een korte vlucht van twee uur voert ons over de vulkaantoppen van de noordelijke Andes in Colombia. We zijn weliswaar in Quito vertrokken, maar hebben een tussenlanding in Guayaquil gemaakt. Om half twee dalen we boven Curaçao. Vanuit de lucht is het een uiterst vlak en kleurloos eiland. De enkele landingsstrip ligt pal naast zee, een vijftiental kilometer van de hoofdstad Willemstad verwijderd. We zitten op een doorgaande vlucht naar Nederland, het verbaast ons dan ook niet dat slechts een handjevol passagiers hier uitstapt. Bij de douane worden we nonchalant doorgewuifd; per slot van rekening zitten we hier in (tropisch) Nederland. Terwijl Clim tweehonderd dollar wisselt, maakt Jos en passant van de gelegenheid gebruik om onze terugvlucht van vijf dagen later alvast te herbevestigen. De luchthaven heeft een aankomsthal zonder airco, zodat we al gauw lopen te baden in het zweet. ARMOEDIG HOTEL We nemen een taxi en laten ons voor vijftien dollar naar het door ons gereserveerde hotel in de stad brengen. De dorre kaalheid en de onvruchtbaarheid van de rossige bodem verbaast ons niet, daarop zijn we voorbereid. Hier en daar liggen riante villa's en bungalows in de buitenwijken (met typische namen als Julianadorp en Emmastad) van Willemstad. Ook komen we langs de enorme raffinaderijen die bij de Schottegat Baai liggen. Ons hotel ligt in het beruchte Otrabande kwartier. Een mondige Creoolse checkt ons in. We wijzen een kleine kamer af, maar de grotere kamer die we uiteindelijk wèl accepteren blijkt achteraf geen haar beter. Airco is er weliswaar aanwezig, maar de ramen zijn stuk, waardoor het verkoelende effect zwaar verminderd wordt. Het sanitair is er ten hemelschreiend, gelukkig is het water er wel drinkbaar. Ook het toilet vertoont de nodige mankementen. We besluiten het een dag aan te zien, want de juffrouw achter de balie belooft een monteur te sturen om een en ander te verhelpen. Na een douche en een uurtje uiltje knappen (per slot van rekening waren we al van vijf uur 's morgens op de been) gaan we de stad in. Het is zondagmiddag, wat betekent dat de straten letterlijk uitgestorven zijn. Eenzaam verkennen we buurt van het hotel. We krijgen niet de indruk dat hier de criminaliteit hoogtij viert, integendeel, veel historisch aardige pandjes krijgen een opknapbeurt. Het ziet er allemaal heel aardig, schoon en fris uit. Het is naar ons begrip bloedheet, we zijn hier nog niet geacclimatiseerd na de relatief koele hooglanden van Ecuador. Op ons gemak bereiken we het water van de Sint Anna Baai. Hier leggen normaal gesproken de enorme cruiseschepen aan, vol gegoede Noord Amerikanen die op jacht zijn naar tax free koopjes. In de binnenstad liggen dan ook veel chique winkels 25
met exclusieve, dure merken. We lopen rond het fort Amsterdam en de kaden. Vanaf de houten Wilhelmina Brug, een ouderwetse bootbrug, kun je in de verte de 60 meter hoge Beatrix Brug zien liggen. Hier aan de haven zijn ook de dure eetgelegenheden en casino's gelegen. We eten friet met mayonaise en Schnitzel (al lang niet meer gehad!) op een duur terras nabij Hotel van der Valk, waar we ook nieuwsgierig naar binnen zijn gewandeld. Het wemelt er van de Hollanders. WILLEMSTAD, KOLONIALE STAD De stad heeft talrijke bezienswaardigheden. Ze kent twee stadsdelen: Punda en Otrabande (letterlijk “de andere kant"), verbonden door een uit 1888 stammende pontonbrug. Centraal in Punda ligt de Mikve Israel Synagoge, de oudste nog in gebruik zijnde synagoge in de Nieuwe Wereld (het westelijk halfrond). De stad biedt vele prachtige staaltjes van achttiende eeuwse architectuur. Als we tegen het vallen van de avond teruglopen is het veel levendiger op straat. Vooral veel jonge sexy geklede vrouwen komen ons tegemoet, waarschijnlijk op weg naar de casino's om een graantje van de rijke Macomba's (dat is de bijnaam voor de blanken in deze contreien) mee te pikken. In de duisternis doen de nauwe straatjes van Otrabande al iets griezeliger aan. Onderweg ontdekken we vlakbij het hotel een straatwinkel waar we drank kunnen inslaan. Elke dag gaat Clim daar zijn voorraadje ophalen. Drank en eten zijn relatief duur op dit eiland, dat naast de olieraffinaderijen en toerisme eigenlijk geen middel van bestaan heeft. Een halve liter bier kost hier op het terras vijf gulden of meer, en dat terwijl we voor hetzelfde flesje in Ecuador gemiddeld een gulden vijftig hebben moeten neertellen. We zijn van mening dat de eilandbewoners zichzelf zo uit de markt prijzen. De lokale bevolking die niet van het toerisme kan meeprofiteren, klaagt immers ook steen en been over de onrealistisch hoge prijzen die ook zij met hun lage inkomens moeten betalen. De rest van de avond blijven we op onze kamer. We proberen verfrissing onder de druppeldouche te vinden, tevergeefs. Jos krijgt last van diarree, waarschijnlijk speelt de vette mayonaise hem nu al parten. We hebben allebei last van een hardnekkige jeuk op de voeten en aan de onderbenen. Daar zitten ook minuscule beetjes, waarschijnlijk vlooienbeten opgelopen aan het zandstrand van de Pacifico of in de nevelwouden van Ecuador. EEN VERLOREN DAG Midden in de nacht moet Jos uit bed om over te geven. En wat we vrezen gebeurt ook: de eerste twintig uur blijft hij om het halve uur, later om het uur, tussen bed en badkamer op en neer pendelen om te kotsen. Dit is misschien al de twintigste keer dat hij van deze geheimzinnige kwaal last heeft. Het heeft al de nodige vakantiedagen verpest: in Marokko, Jordanië, China, Keulen, Istanbul, Thailand. Nu kunnen we Curaçao dus aan het rijtje toevoegen. 26
Tot overmaat van ramp begeeft het sanitair het definitief. Clim dient direct een klacht in bij de leiding van het hotel, een hooghartige donkere dame met stijl. De toegezegde loodgieter verschijnt echter niet, wat ons doet besluiten morgen te gaan verkassen. We zien wel waarheen. Terwijl Jos op de donkere kamer tussen de hazenslaapjes door aan zijn thee nipt (en die vervolgens weer uitkotst) is Clim de fatsoenlijke kant van Willemstad aan het verkennen. Hij steekt de Juliana-brug over, een ophaalbrug vlak bij de drijvende markt waar 's morgens de vissers uit Venezuela hun verse vangsten aanbieden. Hij verkent ook de villabuurt, waar het ene na het andere koloniale pand in handen van Nederlandse accountantbureaus en banken gevallen is. In een schamele uitspanning met uitzicht op zee puft hij uit op een plek waar de oorspronkelijke arme bewoners de druk van de projectontwikkelaars nog hebben kunnen weerstaan. Volgens hem was hij hier ‘de eerste blanke sinds mensenheugenis’ die voet durfde te zetten in dit wijkje aan zee. Een beetje gechargeerd vind ik dit toch wel. NAAR ANDER HOTEL De volgende dag is Jos weer de oude. Douchen en poepen doen we in de gemeenschappelijke badkamer op de gang. Terwijl Clim een uitgebreid American breakfast verorbert, houdt Jos het voorzichtigheidshalve bij een zacht gekookt eitje met een sneetje brood. Daarna gaat hij op zoek naar een beter hotel. Op een steenworp afstand ligt Hotel Pelikaan en dat blijkt direct in aanmerking te komen. Er is plaats en het is er veel schoner. Het sanitair is er gewoonweg perfect, maar de prijs ligt dan ook vijftig procent hoger: niet vijfenveertig, maar zeventig gulden per nacht per persoon. Hoe dan ook, een schot in de roos, want we kunnen hier ook nog met onze creditkaart betalen. Pas tegen de avond trekken we hierin, want we gaan eerst nog wat sight seeing in de buurt doen. HET CURACAO’S MUSEUM Het museum ligt aan de Otrabanda-zijde van Willemstad, aan de westkant dus, iets buiten de volkswoonwijken. We gaan er te voet naar toe. Het is lekker weer, zo'n dertig tot tweeendertig graden weliswaar, maar er waait constant een zeebriesje op dit Benedenwinds eiland waardoor de temperatuur dragelijk blijft. Dankzij deze passaatwind is het er nooit echt verstikkend warm. Onderweg krijgen we een indruk van het rustige en van alledag op dit relaxte eiland. Een voormalig koloniaal gebouw doet dienst als museum, zo sla je twee vliegen in één klap. Het ziet er allemaal niet echt slecht uit, maar het is niet bepaald adembenemend. Antieke meubels, schilderijen, gebruiksvoorwerpen en snuisterijen uit de tijd van West Indische Compagnie. In de kelder liggen archeologische vondsten van oude precolumbiaanse Indianenculturen tentoongesteld. De keuken is in originele staat bewaard gebleven. In de tuin is een speciaal paviljoen opgericht om de Snip te bergen, althans het voorste gedeelte ervan. De Snip was het eerste vliegtuig dat er in jaren dertig van deze eeuw in slaagde vanuit Nederland via Afrika het eiland Curaçao te bereiken. Gezagvoerder was een 27
zekere kapitein Hondong, een oudoom van Hein Hondong, een collega van ons. Aan de achterkant van het museumgebouw bevindt zich nog een fraai in Nederland gebouwd carillon. HOLIDAY BEACH HOTEL Om twaalf uur zitten we uit te rusten in de koele lounge van het Holiday Beach Hotel. Hier wordt al druk gegokt aan de talloze slot machines, het zijn vooral vrouwen die het vroege gokken niet kunnen weerstaan. Voor we dit gokpaleis verlaten, nemen we nog een kijkje in de tuinen met een zwembad erin. In de zee zelf wordt hier nauwelijks gezwommen, want er is weinig tot geen strand aanwezig. EEN RONDJE BEDEHUIZEN Een fikse wandeling brengt ons weer naar de overkant van het water, waar we de Fort-kerk een bezoek brengen. Deze wordt speciaal voor ons geopend. De protestantse kerk bevalt ons wel met die fraaie lichtinval, de geboende vloeren en banken en het schitterende orgel. Ernaast ligt nog een museum met allerlei manuscripten en siervoorwerpen van oud kolonialen. Een interessanter museumpje bevindt zich bij de synagoge van Mikve Israel. Clim voert een lang gesprek met een Joodse vrouw over haar geloof. De synagoge is indrukwekkend en doet bijzonder authentiek aan, hoewel er niet meer veel Joden op het eiland wonen. Er ligt een dun laagje zand op de vloer. We moeten allebei een keppeltje op onze blote schedel dragen uit respect voor Jahweh. Ook hier staat weer een magnifiek orgel. Af en toe komt er nog wel eens een toerist binnenvallen. Rondom de synagoge in de wijk Punda liggen nog meer oude gebouwen, onder anderen het Postkantoor. Voor we teruggaan, eten we op een winderige hoek nog een sandwich, terwijl we naar de dikke konten van de voortdurend voorbijtrekkende vrouwen kijken. De toeristen die we ontmoeten zijn zonder uitzondering karikaturen met verbrande armen, melkwitte blote benen, flitsende zonnebrillen en bungelende fototoestellen boven hun onafscheidelijke kangaroe-tasjes om hun bollende buiken. BENEDENWINDSE EILANDEN Curaçao is het grootste van deze eilanden en heeft ongeveer 160.000 inwoners. Daarvan noemt de hoofdstad Willemstad er 100.000 voor haar rekening. Al in de zeventiende eeuw floreerde de handel op het eiland dankzij de gunstige ligging ten opzichte van het Zuid Amerikaanse vasteland en de grote natuurlijke haven. Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw Venezuela importbeperkende maatregelen trof, ontstond er op Curaçao een economische crisis. Een ommekeer kwam toen de Shell - raffinaderij zich in 1918 op het eiland vestigde. De automatisering in de afgelopen jaren leidde echter tot een hoog werkloosheidspercentage, waarna de emigratie naar het moederland Nederland een hoge vlucht 28
nam. In de laatste decennia is het toerisme er sterk toegenomen. Dit geeft wel enige compensatie, maar het werkloosheidsprobleem is er niet structureel door veranderd. Ons avondeten gebruiken we in het restaurant van ons nieuwe hotel Pelikaan: biefstuk en 'porc chops'. Jos krijgt de helft van zijn portie niet op. De hoofdober is een blanke jongen die ons in knauwelend Amerikaans te woord staat. Hij komt toch van Curaçao zo blijkt, het authentieke Yanks heeft hij geleerd op de plaatselijke American School. Het hotel wordt goed beschermd, op het terrein loopt zelfs een heuse nachtwaker rond. LANDHUIS BRIEVENGAT Na een ontbijt van eieren met spek nemen we om tien uur de bus naar het oostelijke deel van het eiland. De bushalte is niet ver weg en we hoeven maar even te wachten. Het landhuis ligt midden in de "cunuc" ofwel knoek, dit is onbebouwd land dat enkel begroeid wordt door cactussen en lage doornstruiken. Alle geiten zijn in staat zich er een weg door heen te banen, mensen lukt dit nauwelijks. Langs de wegen kun je goed zien dat de eilandbewoners niet om milieu talen, letterlijk overal ligt de grond bezaaid met lege blikjes en flesjes. Ze zullen de toeristen er wel de schuld van geven. Clim begint het statiegeld te tellen. Echt aantrekkelijk is de knoek niet, maar al die afval maakt dat het oogt als een vuilnishoop. Landhuis Brievengat heeft, op een enkele mooie authentieke woonkamer na, eigenlijk niet veel te bieden. Groot zijn dit soort huizen niet. Meestal zijn ze zo gebouwd dat de eeuwige wind er van voor naar achter doorheen kan blazen, waarvan enige verkoelende werking uitgaat. De keukenwanden zijn bezaaid met witte stippen, naar verluidt om lastige insecten op afstand te houden. In de weekends worden er feesten en kunstzinnige activiteiten gehouden, er is dus uiteraard een bar en wel op de veranda. Kinderen van het personeel liggen her en der in de schaduw te doezelen. Binnen een uur zijn we er uitgekeken en lopen we terug naar de hoofdstraat. Daar nemen we een klein busje om naar de 'metropool' Willemstad terug te keren. We wisselen er nog eens honderd dollar bij de Maduro – bank. Daar heerst een heerlijk koel klimaat en is de koffie gratis; hij smaakt ook nog eens opperbest. Bij de overdekte markt ligt het busstation, waar we op een busje naar het Sea Aquarium wachten. Dat ligt ongeveer tien kilometer buiten de stad. Uiteraard ligt het aan zee. We blijven er twee uurtjes rondhangen, onder anderen om te zien hoe de zandhaaien worden gevoerd. Verder zien we in de aquaria nog langoesten, alen, murenen, pijlstaartroggen en vele andere kleurige soorten rifvissen. In een onderzeeër kunnen we genieten van de capriolen van duikers tussen de scholen vis. Tenslotte zien we ook nog zeeschildpadden (Clim slaat geobsedeerd gade hoe ze copuleren) en zeehonden.
29
HET SEAQUARIUM Animal Encounters Spectaculair is dit project zeker. Dat is een ontmoeting met de zeedieren in een groot zeemeer. Daar krijg je de gelegenheid om de onderwaterbewoners van zeer nabij te bekijken. In een gedeelte van dat zeemeer zwemmen zelfs citroenhaaien, verpleegsterhaaien (?) en een enkele rifhaai. Ze zitten veilig achter een hekwerk met vijf plexiglas ramen (voorzien van voedergaten) zodat duikers en snorkelaars deze gevaarlijke beesten van zeer dichtbij kunnen fotograferen. Na een heus broodje kroket bezoeken we het strand van een nabij gelegen hotel. We komen er door de dienstingang binnen, zodat we niet hoeven te betalen. We vinden het maar niks, we zijn niet zo'n strandtypes. Maar toch goed om eens te ervaren wat al die landgenoten zo aantrekt aan dit eiland, naast snorkelen en uitgaan in disco's en casino's. Met een gratis hotelbus van het van der Valk - hotel kunnen we weer naar Willemstad terug. Colombiaanse Pugilisten Op het terras van ons hotel maken we 's avonds kennis met twee jonge boksers; de een komt uit Santo Domingo, de ander uit Colombia. Over een paar dagen moeten ze de ring in. Ze zijn goed afgetraind en wegen elkaar elke avond nauwgezet. We maken grapjes over een hongerige Tyson en zo, maar daar hebben ze geen 'oor' naar. Regilio Tuur uit Nederland kennen ze niet, die zal wel bij een andere bond zijn geld verdienen (er zijn vier verschillende boksfederaties). Wij worden ook gewogen: Jos 81 kg, Clim 88 kg. Hier moet iets niet in de haak zijn, want Jos is al tientallen jaren zwaarder dan Clim. (Hoewel, de laatste jaren kruipt Clim met zijn bollende bierbuikje steeds dichterbij.) Die onbetrouwbare weegschaal zegt genoeg over hun professionaliteit. Waarschijnlijk zijn ze gewoon fighters die het “just for fun'” doen. LANDHUIS KNIP (KENEPA) De volgende dag zitten we om half elf in een grote bus die ons naar de noordwestpunt van het eiland brengt. Het ritje is tevens een soort excursie waardoor we een goede indruk krijgen van het platteland. De knoek overheerst overal. Van een bijzondere natuurschoon is nergens sprake. De mensen zijn er weliswaar arm, maar ze creperen niet, ze hebben in ieder geval een romantisch huisje, ook al is dat niet van alle gemakken voorzien. De jongeren trekken vooral naar Willemstad om in de toeristenindustrie werk te vinden. Degenen die dat niet lukt, vervallen in toenemende mate tot criminaliteit. Het percentage toeristen dat dagelijks overvallen wordt, soms op klaarlichte dag, is schrikbarend aan het stijgen. Ook wordt er bij de berovingen steeds grover geweld toegepast. Dat laatste wijt men aan de explosieve groei van drugsgebruik.
30
Na een interessante busreis van drie kwartier worden we in de buurt van het landgoed Kenepa, ofwel Knip, afgezet. Het ligt op een heuveltop en men heeft er een goed uitzicht op zowel de Caribische Zee als op het nationale Christoffel-park, dat de hoogste 'bergen' van het eiland telt: de hoogste piek meet er 372 meter, iets hoger dan de Vaalserberg dus. Knip is nog kleiner dan Brievengat en we blijven er dan ook nog geen uur. Het landhuis is totaal verlaten en doet desolaat aan. Echt fraai vinden we het allemaal niet. VRIJWEL UITGESTORVEN STRAND Dan gaan we op weg naar een strandje dat ergens in de buurt moet liggen. Dat blijkt toch nog drie kilometer lopen te zijn. We hebben geen drinken meegenomen, we denken dat zoiets wel aan het strand te krijgen is. Dat loopt uit op een teleurstelling, nergens een kiosk of restaurant te bekennen. Het is hier uitgestorven, wat natuurlijk een zekere charme heeft. Een stel kanovarende Nederlandse toeristen komt aan wal. Ze komen er de lunchpakketten verorberen, snorkelen en gewoon bruin bakken. We lanterfanten wat rond en zoeken naar vreemd gevormde stenen en schelpen. DORSTIGE WANDELING Na een tijdje lopen we terug het binnenland in. Een uur lang lopen we over een saaie weg die geheel omgeven wordt door knoek: een en al cactussen en doornstruiken. We denken maar niet aan de dorst die we hebben. De knoek geeft geen schaduw, daarom moeten we in de open zon verder trekken. Onderweg zien we tientallen hagedissen die voor ons wegschieten in het ondoordringbare struikgewas. Na een tijdje bereiken we eindelijk een andere baai, Lagun geheten. Gelukkig is daar bij een duikcentrum gelegenheid waar we wat kunnen drinken. We eten er ook vissoep. In een loods achter ons terrasje zit een groep vakantievierende jongeren luidruchtige spelletjes te doen. Op dit strandje is meer vertier, maar het eerste verlaten strandje waar we net vandaan komen was eigenlijk veel mooier. Daar werd zelfs Clim verleid om pootje te gaan baden in het kristalheldere water... HET CHRISTOFFELPARK Het park met de gelijknamige berg als hoogste punt van het eiland (375 meter) bestaat uit de voormalige plantage Savonet, Zorgvliet en Zevenbergen. Die top is niet bereikbaar per auto, wel liggen er in het park autoroutes. Tijdens wandelingen krijg je een indruk van het oude plantagesysteem met zijn irrigatiestelsel met een veelheid aan putten, dammen, regen- en waterbaaien en de invloed van die activiteiten op de natuur. Op Curaçao is nauwelijks grondwater, vandaar dat men de sporadische passaatregen zo veel mogelijk tracht op te vangen en te bewaren. Om vier uur nemen we de bus terug. Een uur later zitten we weer in Willemstad. Die avond willen we duur uit gaan eten. We kiezen voor het mooie Bay Sight restaurant aan het water van de Sint Anna - baai. De ober is professioneel, lijkt het, maar hij brengt ons toch nog de verkeerde bestelling. Na enkele happen wordt Jos plotseling onpasselijk en raakt verder 31
geen hap meer aan. Hij laat een vleesgerecht van 42 gulden onaangeroerd. Het hele diner kost ons honderd twintig gulden, vooral ook omdat de drank zo duur is. Al met al een weinig succesvol etentje. DE NACHTWAKER In de zwoele avondwarmte buiten het hotel maken we nader kennis met de bewaker, Wilfred Ferreira genaamd. Hij praat redelijk Nederlands. Dat doet niet iedereen hier op dit eiland, Engels en Spaans zijn er meer verbreid en uiteraard Papiamento, de inheemse taal. Wilfred kan zich ook in andere talen goed redden. Hij heeft ooit een beetje rondgezworven, onder andere in de USA. Hij is geboren in het dorp Siberië (zo'n ijzige naam in dit hete klimaat!) dat ongeveer in het midden van het eiland ligt. Hij vertelt ons over de drugsgebruikende jongeren die geen enkel gevoel voor moraal meer hebben. Natuurlijk pocht hij dat die junkies allemaal bang voor hem zijn. Volgens hem is de politie bezig met een veiligheidscampagne om de toeristen meer bescherming te bieden. Ze werken daarbij met stillen die zich tussen de jongeren voegen. Hij zegt dat de actie succes heeft en dat we daarom nog niet zijn beroofd. We bieden hem een biertje aan, wat hij als levensgenieter niet afslaat. Hij laat ons aan de overkant van de straat een huis zien dat ze aan het restaureren zijn en dat bewaakt wordt door drie loslopende bouviers. Hij biedt ons een tocht over het eiland aan om mooie niet toeristische plekjes te bezoeken, maar we kunnen daar niet op ingaan. Morgenavond moeten we immers terug naar Nederland. Op onze koele kamer wrijft Jos nogmaals de rug van Clim in met een smeersel tegen een soort uitslag/eczeem/schimmel waar hij last van heeft. We hebben nog een restantje wodka in de fles zitten, maar daar ontfermt Clim zich over. Door ons wordt niets verspild, zeker niet zo'n kostbaar vocht. We komen langs een kerkhof met fraaie graven, helaas is het dicht. We drinken iets (cola en bier) in een bouwvallige hut aan zee, in de ongure buurt waar Clim enkele dagen eerder al is geweest. Een stukje verderop ligt een van de bekendste resort hotels van het eiland, het Avila Beach Hotel. Daar lopen een tijdje rond en tikken we Nederlandstalige kranten op de kop. In een westerse, dure tent lunchen we met dik belegde broodjes. SCHARLOOWEG EN WAAIGAT Nadat we de laatste morgen voor ons vertrek onze ingepakte tassen bij de receptie in bewaring hebben gegeven, steken we met het pontje de Anna-baai over. De bootbrug is open omdat er een of ander zeeschip door moet naar het Schottegat. De hele dag slenteren we op ons gemak door de stad en verkennen vooral het zuidelijke en oostelijke deel. Aan de Scharlooweg liggen tal van opgekalefaterde gebouwen, de een nog fraaier dan de ander. We bezoeken nog even de drijvende markt die aan het begin van het Waaigat ligt, maar daar is niets van onze gading te vinden. Ik denk dat we van Curaçao geen enkel souvenir of een
32
aandenken anderszins hebben gekocht. Het is opvallend dat er toch nog veel Nederlanders op dit eiland werken en dát ondanks de lokale hoge werkloosheidscijfers. DURE TAXIRIT Om zes uur zijn we terug bij het hotel, waar net happy hour is aangebroken. We moeten uitnodigingen van de bewaker, de portier en de kelner om mee te zuipen helaas afslaan. Langs de weg houden we een luxe taxibusje aan. De rit naar het vliegveld kost ons vijftien dollar, wat geen kattenpis is voor zo'n stukje. “Maar ja,” zegt de chauffeur, “dat betaal je in New York toch ook voor een taxi!” Clim vindt dit soort opmerkingen volstrekt ongerijmd en vraagt zich af of deze lui wel realistisch kunnen denken. Ze hebben de Antilliaanse gulden gekoppeld aan de Amerikaanse dollar nota bene, niet aan de Nederlandse gulden, kom zeg! Ze hebben waarschijnlijk niet in de gaten dat ze het verblijf op het eiland op die manier voor Europeanen, en met name voor zuinige Nederlanders, extreem duur maken. Op die manier prijzen ze zichzelf wel uit de markt, want in het hele Caribische gebied is een ware concurrentieslag om de toerist aan de gang. Er zijn tientallen eilanden die de reiziger hetzelfde, zo niet meer (bijvoorbeeld aan natuurschoon) te bieden hebben. DE TERUGVLUCHT Op de luchthaven is het broeierig warm. We wassen en verschonen ons in de openbare toiletten voor we inchecken. Gelukkig is in de vertrekhal wel airconditioning aanwezig. Het is er propvol Nederlandse toeristen die, zo te horen, allen zeer tevreden zijn over hun vakantie. Wij kunnen ons dit niet voorstellen. We zijn er meer uit nieuwsgierigheid dan uit pure interesse heengegaan. Het is leuk om het een keer gezien te hebben, maar daar moet het dan ook bij blijven: eens, maar nooit weer. Trouwens, ons soort toeristen kunnen ze hier missen als kiespijn. We geven veel te weinig dollars uit: we slapen in goedkope hotels, halen onze biertjes bij de kiosk of de supermarkt en mijden casino's en fancy discotenten als de pest. Verder gaan we niet naar de hoeren en slaan we niet massaal aan het zogenaamd tax ‘free’ inkopen. Ook snorkelen, diepzeeduiken, jeepsafari's, kanotochten of gewoon bruin bakken op het strand zijn aan ons niet besteed. Zo blijft er voor ons alleen nog maar folklore en cultuur over en juist wat dat betreft is Curaçao niet zo rijk bedeeld. Nee, aan ons heeft Curaçao niet veel verdiend. De vlucht naar Amsterdam verloopt vrijwel vlekkeloos. We doen een dutje en genieten intens van de redelijke service van Martinair. Tegen één uur 's middags komen we op Schiphol aan. Het is warm in Nederland blijkt, er heerst net een hittegolf na een betrekkelijk lange periode van koud en regenachtig weer. Vallen wij even met de neus in de boter! De dag van aankomst is de drukste dag van het jaar op Schiphol: er worden meer uit 110.000 reizigers geteld. We stappen op de trein en om kwart over vier 's middags zijn we thuis. Hoewel niet veel, cultuur is er toch wel op Curaçao. Hier volgt een rijtje musea, per slot van rekening de 'tempels van de cultuur', bijna allemaal gelegen in of rond Willemstad: 33
• Muntenmuseum • Telefoon Museum • Joodse Museum • Post Museum • Arawak Handenarbeid Museum • Curaçao’s Museum • Amstel Brouwerij (wordt hier als een museum beschouwd)
CURAÇAO GEGEVENS Curaçao is het grootste eiland van de Nederlandse Antillen, het middelste der Eilanden Beneden De Wind. Oppervlakte: 472 km2 met 152.000 inwoners. De hoofdstad is Willemstad. 1. Fysische geografie Curaçao bestaat voornamelijk uit een opgeheven kalkplateau. Het oppervlak is golvend met als hoogste punt de Sint Christoffelberg (372 meter.). De noordkust is steil, de zuidkust sterk versneden door veel baaien en ondiepe inhammen. De belangrijkste binnenbaai is het Schottegat. Er zijn geen permanente riviertjes, maar beddingen die zich alleen vullen na een bui. Het eiland heeft een semi aride tropisch klimaat dat wordt gematigd door de noordoostpassaat. Het gebrek aan water heeft men opgelost door destillatie van zeewater. 2. De bevolking De bevolking is zeer gemengd van samenstelling en herkomst. Het merendeel van de bevolking is van Afro-Caribische origine. Voorts maken van oudsher Zuid- en Oost-Europese Joden en andere Europeanen deel uit van de bevolking. De vestiging van de Shell raffinaderij in de jaren twintig van deze eeuw leidde tot een bevolkingsexplosie door immigratie uit de omliggende (ei)landen, Nederland, Portugal en het Midden Oosten. De omgangstaal is het Papiamento, de officiële taal is het Nederlands; Spaans en Engels worden in de handel gebruikt. De bevolking is grotendeels rooms-katholiek. 3. Economie De Curaçaose economie maakte door de olie-industrie een enorme expansie door. Naast de olie industrie kwam er na de Tweede Wereldoorlog maritieme dienstverlening (havenfaciliteiten), toerisme (hotels en cruiseschepen) en financiële dienstverlening (offshore) tot grote bloei. Curaçao werd een der rijkste eilanden van het Caribisch gebied. In de jaren 34
tachtig deed zich echter een kentering in de economie voor. De sluiting van de Shellraffinaderij kon slechts worden afgewend door het sluiten van een leaseovereenkomst met het Venezolaanse staatsoliebedrijf. De offshore sector is door verscherping van de Nederlandse en Amerikaanse belastingwetten sterk teruggelopen. De Nederlandse ontwikkelingshulp wordt relatief steeds belangrijker. De sectoren van landbouw en visserij zijn zeer klein. De natuurlijke omstandigheden zijn ongunstig om deze takken van economie tot verdere ontwikkeling te brengen. Naast de olieindustrie is er een bescheiden industriële sector, bestaande uit havenbedrijven, scheepswerven en bouwnijverheid. De scheepvaart wordt begunstigd door een uitstekende natuurlijke haven, het Schottegat bij Willemstad (90% van het totale scheepvaartverkeer). Kleinere havens zijn de Caracasbaai en de Bullenbaai. De luchthaven Hato wordt o.m. gebruikt door de ALM (Antilliaanse Luchtvaart Maatschappij) en de KLM. 4. Geschiedenis Curaçao werd in 1527 door Spanje in bezit genomen en in 1634 door de WIC, de Nederlandse West-Indische Compagnie veroverd. Het ontwikkelde zich tot een centrum van smokkel- en slavenhandel. Van 1800 tot 1803 en van 1807 tot 1816 werd het door de Engelsen bezet gehouden.
35
CUBA MET KERSTMIS (1992) DAG 1 ROERMOND - SCHIPHOL Om 20.00 uur taxi naar station; de chauffeur is mijn ex leerling Mustafa Geredelioğlu. Hij was een van de eerste jonge Turken in Roermond, hij spreekt dan ook vloeiend Remunjs plat. Gescheiden van zijn Turkse vrouw, inmiddels hertrouwd met een Nederlandse. Ik hoor interessante nieuwtjes over allerlei andere jonge Turken die ik van school ken. De meesten hebben gewoon een baan, zijn getrouwd en hebben slechts twee kinderen; goed aangepast aan de Nederlandse maatschappij dus. (Noot: Mustafa werd in mei 1999 in de voordeur van zijn flat op de Donderberg in Roermond koelbloedig neergeknald door concurrenten uit het drugsmilieu. Als een gewond dier sleepte hij zich nog een tijdje door de struiken, waarna hij stierf. De daders werden een half jaar later opgepakt; het waren landgenoten uit Geleen, blijkbaar concurrenten in de hasjhandel.) Aankomst op Schiphol zo rond middernacht. DAG 2 AMSTERDAM HOLQUIN Nacht doorbrengen op de luchthaven: soezen, koffie drinken, wat eten en veel lezen. Om half zeven kan ik, als eerste zelfs, inchecken aan de balie van Martinair. Vertrek om 10.40 uur, 40 min. te laat. Prachtig helder weer; uitzicht over Neêrlands duinenrij bij Zandvoort, het eiland Wight; zelfs herken ik Land's End, Penzance en Michael's Mount in Cornwall. Ook mooi uitzicht van boven op de Bahama's, Bermuda's en de turkooizen wateren rond de idyllische eilandjes van de Turks en de Caicos-archipels. Aankomst om half drie plaatselijke tijd. Spandoeken met welkomstwoorden in het Russisch: C priejezdom! Met bus naar bungalowhotel van 2 jaar oud, El Cocal geheten. Ik heb een enorme ruimte voor mij alleen, alles werkt, met schoon sanitair bovendien. Introductie groep inclusief welkomstdrankje volgt op het terras naast het zwembad. Aan onze groep zijn drie gidsen toegevoegd: 2 jongedames, één jongeman, een chauffeur en een manusje van alles. Ik blijf aan de bar hangen met een cynische leraar Aardrijkskunde aan het VWO te Oegstgeest. ('Begin alsjeblief niét over Wolkers!) Na het rijkelijk met bier (ik) en cuba libres (hij) besprenkelde gesprek met die onderwijsman (die later op de reis alcoholist blijkt te zijn) ga ik de omgeving verkennen. Veel motors met zijspan en open vrachtwagens met laadbak vol halfnaakte landarbeiders komen voorbij. Ik maak een praatje met een oude caballero met strohoed op en een vervaarlijke machete langs de heup. Hij vertelt iets over de gierachtige vogels die op een schutting zitten. Ik kan hem nauwelijks volgen, mijn kennis van het Spaans is volkomen ontoereikend. Ik vraag hem naar de naam van zijn paard. 'Pedrito hihi' heet het. Als ik dat herhaal spitst het dier zijn oren en gaat er spoorslags vandoor. De ruiter wordt in een mum verzwolgen door de metershoge suikerrietplanten.
36
Later op de dag is er een briefing bij het zwembad. Grote groep van 60 personen, met 2 bussen gelukkig. Ook een stel Franstalige en Vlaamse Belgen zijn erbij. Cassettebandjes van ‘caribbean music’ worden constant gedraaid. Het "Mañana " en "Quantonamera " is niet van de lucht. Al het eten is bij deze reis inbegrepen, exclusief de lunches, die ik vaak oversla. We dineren in de open lucht, o.a. speenvarken staat op het menu, alsmede kalkoen, veel fruit en zoetigheid. Ik zit aan tafel met twee Limburgse onderwijzeressen uit Weert en Pey; ze geven beiden les aan een LOM-school. Die uit Pey is hartelijk en kent de fam. Scheres uiteraard. Ik kan het goed met haar vinden. Die uit Weert is stug en afstandelijk; we mogen elkaar terstond niet. Om tien uur ga ik slapen, ik ben doodop. DAG 3 HOLQUIN BAYAMCE EL COBRE SANTIAGO DE CUBA Gezamenlijk ontbijt. Ik drink alleen koffie, heb nog genoeg van gisteravond. Maak praatje met de gidsen: Roberto Diaz (een goedlachse en charmante mulatto), Carmen (spichtig, geblondeerd type) en Betty (forse meid, groot, met een bijzonder expressief gezicht). Ze spreken alledrie beroerd, maar nog net verstaanbaar Engels. Allereerst volgt de bezichtiging van het stadje Holquin. Het is Eerste Kerstdag; lange rijen voor de winkels waar bij wijze van uitzondering taart, snoep en vleeswaar verkrijgbaar is. In Cuba heerst echte schaarste. Naar de Mirador op de Mayabe-heuvel, die is 150 m hoog. Ik ben niet in vorm (slaapgebrek, te veel biertjes) en eindig ver in de achterhoede tussen de hooggehakte dametjes en de bejaarden. De sigarenfabriek is dicht; nogal logisch vind ik, het is immers het hoogfeest van Navidad, dat wordt zelfs in het communistische Cuba nog gevierd, hoewel, in bescheiden mate. Het volk kan nog geen afscheid nemen van haar opium. De groep bestaat uit veel alleenreizenden, vaak afkomstig uit het onderwijs. Er is ook een substantiële groep ouderen. Na Holquin tocht door heuvelland met plantages en landerijen. Langere stop in het plaatsje Bayamce. Ook hier rijen voor de sobere winkels. Ik maak een praatje met een autochtoon over Amerika (bedoeld wordt ”the States”). Hij wil er graag naar toe; op familiebezoek, voegt hij er verontschuldigend aan toe. We lunchen ook in dit plaatsje. Zeer uitgebreid en warm, in mijn ogen heeft het meer weg van een diner. Zo is het elke dag opnieuw raak. Ik vind het een beetje gênant, jezelf zo volvreten in dit land waar de bevolking dan wel geen honger lijdt, maar in ieder geval wel lijdt aan ernstige tekorten. Een gids komt trots met twee bakken cola aansjouwen en wil die vrolijk gaan distribueren. Zij is stomverbaasd als blijkt dat bijna niemand van die groep Hollandse gringo's cola wil. Tegen vijf uur bereiken we het voorgebergte van de Sierra Madre, waar Castro zijn guerrilla begon. De temperatuur van die dag is ongeveer 28 graden en neemt nu wat af. Het wordt aangenaam. We bezichtigen de Kathedraal in El Cobre. Dit stadje is 'n soort bedevaartsoord à la Fatima. In de bergen liggen kopermijnen, vandaar de naam.
37
Supermodern, vijfsterrenhotel in Santiago de Cuba; bij aankomst is het al donker. Heldere kleuren, een en al staal en glas. Van alle gemakken voorzien. Ik doe mijn best om minpunten te vinden en dat lukt me na lang zoeken en nadenken: de televisie met 12 kanalen heeft geen afstandsbediening! Foei. Is dit nu het socialistisch paradijs? Voor mij hoeft dit niet zo. In de 500 kamers is alles nieuw: brede bedden met wollen dekens en vers gesteven lakens, föhn, 2 soorten shampoo, haarconditioner, 2 soorten zeepjes, 3 standen douchekop, dikke handdoeken, grote badhanddoek, blinkend bidet, schitterende toiletpot, glinsterend ligbad, koperen kranen, spiegels met verzilverde lijsten, in de kamer 2 staande spiegels, 2 ruime klerenkasten, een dressoir, 2 fauteuils met tafeltje met geslepen glasplaat, openslaande deuren naar breed balkon met tuinstoelen en bloeiende planten, overal lichtpunten met 3 kleuren licht en dimmers, leeslampjes met fel verstelbaar licht, ingebouwde muurkast, minibar met inhoud, zacht toiletpapier, badkamer met automatische afzuiging en mooi gedecoreerde tegeltjes tot aan plafond, verwarming, fan alsmede airco naar keuze, afvalemmers van stof, toetstelefoon, breedbeeld-tv, hotelradio en speciale wekradio, champagnekoeler (helaas zonder inhoud), een tuiltje bloemen in een vaasje en enkele gevulde bonbons als welkomstgeschenk. Mijn God, wat wil je nog meer?! 0 ja, abstracte kunst aan de muur, daar was ik niét zo kapot van. Het personeel blijkt geschoold en is beleefd. Voor het buffetdiner worden ze nog eens extra geïnstrueerd geen fooien aan te nemen. Dat doen ze natuurlijk toch, alleen heel terloops, stiekem bijna. Het eten is weer eens uit de kunst. Jammer genoeg voel ik me niet lekker. Op de kamer blijkt dat ik 38,5 º koorts heb. DAG 4 SANTIAGO DE CUBA - EXCURSIE EL HORRO - SANTIAGO Om negen uur begint de stadsrondrit. Een rumfabriek in achterbuurt. Sigarenfabriekje, ook dit is dicht net zoals dat van gisteren. Het Moncado fort, nu een museum waar Fidel, Raoul en Che Guevara worden verheerlijkt. In dit fort zat El Jefe gevangen. Hij werd erna naar een eilandje uit de kust verbannen. De kogelgaten van de guerrilllero's zitten nog in de muren. Is nu een streng gedisciplineerde school, in revolutionaire termen een onderwijsdorp. Lange wandeling door de heuvelachtige stad met veel trappen en stegen. Alleen op stap. De rest blijft op terras hangen, maar ik lunch gewoon niet mee. Nogal wat klassieke Amerikaanse sleeën uit de jaren vijftig, sommigen verbazingwekkend goed onderhouden. Die zijn nu bij ons goudgeld waard. Stadhuis, theater, kathedraal, centrale plein (Zocalo). Daarna doorrijden naar het fort El Morro, strategisch gelegen aan de ingang van de baai. Later langdurig een piratennest geweest om goud- en zilverkonvooien te overvallen. Een stuk verderop ligt een boerderij waar Castro is ondergedoken. Tientallen monumentjes voor de ‘companero's’ die in de strijd tegen dictator Batista zijn gevallen. Nog verder, aan de voet van de bergen, een prehistorisch park met reusachtige replica's van dinosaurussen, oerossen en primitieve mensen. Kitsch natuurlijk, maar wel aardig gezien de omvang en de fraaie ligging op een hoogvlakte met dreigende bergen op achtergrond. ‘s Avonds nog steeds koorts. TV kijken naar een basketbalwedstrijd: de Knicks tegen de Spurs. Tot mijn plezier 38
wint de sympathieke David Robinson van de Puortoricaanse bruut Ewing. Cryptogrammen oplossen, lezen in thriller "American Psycho". Slapen om elf uur. DAG 5 SANTIAGO VLUCHT NAAR HAVANNA Met bus naar vliegveld. Met 2 verschillende Antonovs (capaciteit 40 passagiers) op 2.000 m hoogte dwars over zuidkust Cuba naar de hoofdstad Havanna. Zeer luidruchtige machines, geen bagagerekken, wrakke stoelen en het tocht in de cabine. Propellervliegtuig. De vlucht duurt 2 uur (afstand ongeveer 700 km) en het uitzicht is hier en daar spectaculair vanwege de lage vluchthoogte. Op vliegveld van Havanna opvallend veel Russische Tupolev's en Iljoesins. Nog vóór de lunch bezoeken we een monumentaal kerkhof, het voormalige Koninklijke Paleis en het in mijn ogen stijlvolle Nationaal Monument. De avenues zijn breed hier, met veel fietsers en verder weinig gemotoriseerd verkeer. Lunch te midden van tropische vegetatie aan de kust; er wordt nota bene biefstuk geserveerd. Verderop is een steelband aan het oefenen. Op eigen houtje bezichtiging van Oud Havana: het Capitool, de grote Kathedraal, verscheidene matige musea, de kroeg waar Ernest Hemingway zich placht te ontspannen (tjokvol nieuwsgierige toeristen, niet normaal meer, ik ga er niet eens naar binnen) en karakteristieke straatjes. Interessant is de Malecon, de boulevard langs de kust. Strand is hier nauwelijks. Hier en daar ontdek ik schuchtere pogingen om iets te restaureren of gewoon maar te onderhouden. De hele stad maakt een enorm vervallen indruk. Je kunt zien dat ze eens heel mooi moet zijn geweest. We bezoeken ook nog het fort aan de haveningang. Ik heb weer eens een enorme kamer! Ik heb zowel een aparte zitkamer (met kalfsleer beklede zithoek), als aparte kleedkamer! Het hotel stamt uit de Batista-tijd in de jaren vijftig. Hier kwamen rijke Amerikanen (vooral vakbondsbonzen en maffiosi) zich al hoererend en gokkend ontspannen. Nog even de lakmoesproef: jawel, alle lampen en de douchekop werken perfect! ‘s Avonds warm buffet met een rijk assortiment. Buiten vindt een of andere Miss Comodore-verkiezing plaats (Comodore is de naam van het hotel) die ik vanaf mijn hotelbalkon gadesla. Feeërieke verlichting in welige palmentuin, een en al samba- en rumbaritmen. Er zijn 5 kandidaten. "Alicia from Holland" strijkt de eer op. Zij zit in onze groep; ik ken haar als "Lies uit Purmerend'. Ik zelf vind de kandidaten uit Vera Cruz, Mexico (Rosita), Cartagena, Venezuela (Clarissa), Matanzas, Cuba (Juanita) en Guadeloupe (Maria) veel aantrekkelijker. Een deel van de groep is met de reisleiding naar een Cubaanse fiësta/cabaret in een ander hotel. Vier jonge kerels huren een taxi en gaan op avontuur uit in de donkere sloppen van de stad. Eén van hen heeft een adres van een subversieveling. Ik ben benieuwd hoe dit afloopt. Ikzelf blijf de hele avond op mijn kamer en realiseer me dat 140 km noordelijker bij Key West het Noord-Amerikaanse continent begint.
39
DAG 6 HAVANNA - MATANZAS - VINALES VALLEI - HAVANNA Vandaag een excursie. Maar de bus blijkt stuk. Grote consternatie alom. Later blijkt dit een grapje te zijn. Het is vandaag 28 december, het feest van Onnozele Kinderen. Dit wordt hier gevierd als ware het 1 april. Wij westerlingen tuinen er dus allemaal in. Ik help een vrouw met het wisselen van de batterijen van haar camera, daarna blijkt haar apparaat helemaal niet meer te werken. Met schaamrood op de kaken leg ik haar uit dat het toestel al eerder kapot moet zijn geweest en dat haar batterijen helemaal niet leeg waren. Ik weet niet of dat klopt, maar hoop het wel. De reis voert door een landstreek met veel plantages van sisal en vooral tabak. Dit is de sigarenstreek. Onderweg steeds weer billboards en aanplakbiljetten van revolutionaire strekking. Zo te zien leeft Che Guevara hier nog. De boeren zijn arm, maar niet haveloos. Ze hebben een houding die ondanks alles trots uitstraalt, tenminste zo zie ik het. Landelijke taferelen met varkenskotten, loslopend vee en grote tabaksdrogerijen. De Viñales-vallei is erg mooi; zij bestaat uit een vlakte met geïsoleerde zandstenen bergen. In een ervan ligt een grot; daar varen we met een wankel bootje over een onderaardse rivier. Op de rotswanden zgn. prehistorische murales (muurschilderingen) aangebracht, ze stammen uit de jaren '50! Lunch in een Creools restaurantje. Ik sla hem weer eens over. Sommige reisgenoten kunnen begrip voor mijn standpunt opbrengen en balen ook van die onnodige overdaad. Als iedereen een siësta houdt, maak ik een ommetje door de commu-nale velden in dit karstgebied (bergen met veel poreuze krijtrotsen). Er is weinig mechani-satie hier, dus landarbeiders en dierlijke trekkracht (paarden, maar ook ossen!) blijven nodig. Cuba heeft dan ook niet veel werklozen. Ik word verrast door een truck vol met jonge pioniers die zingend naar de akkers trekken. Wat een arbeidsethos…. Achter een rotsblok met een frisse ‘aqua mineral’ lig ik in het gras nog een half uurtje te niksen. Agnes, de onderwijzeres uit Pey, ontdekt me en "helpt" me met het cryptogram dat ik te voorschijn heb gehaald. Haar Weerter vriendin is jaloers op haar contacten met mij; volgens mij omdat ze gewoon een geheide pot is. Door het avondrood rijden we terug naar Havanna; we koersen op een regenboog af die zich steeds verder verwijdert. We houden er de vaart in, want we moeten op tijd komen voor het diner. Ba, alweer eten. Dat wordt te gek hier. Onze gidsen krijgen het zwaar te verduren. In de bus moesten zij voortdurend kritische vragen over het socialistische systeem beantwoorden. Ze houden zich kranig op de vlakte, dat moet gezegd zijn. Met de mond belijden ze nog de idealen van ‘El Lider Fidel’, maar hun ogen spreken een duidelijk andere taal.
40
DAG 7 HAVANNA - GUAMA - VARKENSBAAI - TRINIDAD - CIENFUEGOIS Bij het ontbijt kan ik aan de 'scrambled eggs’ geen weerstand bieden. Stop bij Guama voor krokodillenfarm. Er bevindt zich ook een Indiaanse pottenbakkerij. Klopt niet, op Cuba zijn geen Indianen meer; ze zijn tot de laatste man uitgeroeid. Het omliggende landschap heeft iets van de Camargue, de Everglades of Cajun country in Louisiana nabij New Orleans. Verre einders, veel moeras en struikgewas. De lunch loopt uit op 2 uur vertraging. In de dollar shop koop ik voor Elizabeta en Lourdes (de twee vrouwelijke reisleidsters) met de dollars zij me geven jeans. Ze vertellen me hun maten. Ze vinden mij heel ‘sympatico’. Aan tafel praat ik met een tweetal oudere vrouwen; beiden onderwijzeres en zeer bereisd. Noem maar een land op, zij zijn er geweest. Vergeleken met de hele groep trouwens ben ik op reisgebied maar een kleine jongen. Op een schaal van 50 zou ik ongeveer op de 30-ste plaats staan. Een jonge, brutale leraar (die zich heeft opgeworpen als leider van de toeristen) schept erover op dat hij in alle landen van Europa is geweest. Ook in de ‘nieuwe’ landen zoals Estland, Letland en Litouwen. Ons gezelschap is niet alleen bereisd, maar gelukkig bestaat het voor 70% uit rokers en voor 80% uit bierdrinkers. Er lopen slechts 3 videocameraleurders tussen, waaronder een typische Twent die Cuba constant aan het vergelijken is met Noorwegen; hoe komt hij erbij? Voor een andere grijsaard is Thailand het je van het. Ergens anders is hij nog nooit geweest. Aan de Varkensbaai, ooit toneel van een mislukte invasie van door de CIA gesteunde Batistaaanhangers, is niet veel te zien. We blijven er nota bene vier uur hangen, alleen maar voor een strand met een bijna lege Duitse toeristenkolonie. Ik wandel wat over Playa Largo en los cryptogrammen op. Daarna lange, voornamelijk nachtelijke bustocht van 250 km naar Rancho Luna, via Cienfuegos waar we alleen koffie drinken. We verblijven er in een slecht tweesterrenhotel. Inkopen doen: water, bier, sigaren en ansichten. We eten heel laat. Er is weinig keus, maar de hoeveelheid is genoeg. Gesprekje met een rare knaap die op de afd. Financiën van de Provincie Brabant werkt. In de grote zaal van het hotel worden spelletjes gespeeld, enkel Latino's nemen er aan deel. Later op mijn kamer geluidsoverlast van buren. Als ik ga protesteren komt ene Armando, zo stelt hij zich voor, de deur openen. Een gitaar hangt om zijn nek en zijn adem stinkt naar rum. Mijn protest haalt niets uit. Ik mag mee komen zingen en drinken, maar dat weiger ik. Morgen moet ik om zeven uur op. DAG 8 CIENFUEGOS - RANCHO LUNA - TRINIDAD - CAMAGUEY Om 07.00 uur word ik telefonisch gewekt. Een rit deels door de bergen volgt. Bezichtiging van het monument van Delgado, een vrijheidsstrijder. Enkele uurtjes brengen we door in het schitterende koloniale stadje Trinidad. Eindelijk treffen we een werkend sigarenfabriekje aan. Het is een oud herenhuis dat tot atelier is verbouwd. Bedompt en vol personeel dat in een razende tempo werkt. Ze zijn van alle leeftijden, rassen en geslacht. De ouderen lijken mij het vaardigst. De gemiddelde productie ligt hierop 250 puros (Havanna-sigaren) per dag. Samen met Agnes bekijk ik vervolgens het stadje. We worden door een stokoud echtpaar 41
binnen genood. Daar heerst nog een vooroorlogse sfeer met damasten kleedjes op de notenhouten, gepolitoerde tafels, in een hoek staat een vleugel met paarlemoeren toetsen, vergeelde schilderijen hangen aan de groezelige muren. Echt burgerlijk en dat in een socialistisch land. De oude gedistingeerde heer is vroeger concertpianist geweest. Hij is inderdaad een echte intellectueel en laat ons trots zijn bibliotheek met duizenden vergeelde banden zien. We krijgen een kopje koffie. Er loopt ook een zwarte dienstmaagd van in de zestig rond. Ze heeft een sterk gelooide huid. Op mijn desbetreffende vraag antwoordt zij met een tandeloze glimlach/grijns: "Si, yo fumo puro!" (“Ja, ik rook sigaren!”) Het stadsplein is erg interessant. Er poseert net een bruidspaar met een schat van een donker bruidsmeisje van 2 jaar; echt een "pupke" volgens Agnes. Bij de lunch schuif ik aan bij twee vriendinnen van in de dertig. Ze zijn werkzaam als veeltalige secretaresse bij de EG in Brussel. De een komt uit Portugal, de ander uit Spanje. Ze verdienen een hoop geld, geven ze volmondig toe. De baan hebben ze in de wacht weten te slepen dankzij hun veelzijdige talenkennis. Beide spreken Engels en Frans, dat is voor het Iberisch schiereiland al enorm veel. Agnes is boos op mij. Ik heb haar in een museum laten staan. Ik dacht dat zij zich daar weer ging aansluiten bij haar lesbische vriendin, maar dat was juist niét de bedoeling. Trouwens, het is niet eens een echte vriendin van haar, maar slechts een collega waarmee zij alleen in vakanties optrekt. Ja, weet ik veel! Maar ik voel me toch wel een beetje schuldig nu ik haar poging om zich aan die Weerter Kenau te onttrekken heb laten stranden. Om half twee verlaten we het sfeervolle plaatsje en gaan we verder tussen de rietsuikervelden door. We stoppen bij een wachttoren boven een vallei die vroeger bezit was van één enkele suikerbaron, een territorium van pakweg 180 km. Armoedige bevolking, ik maak een foto van een schattig jochie met een even schattige puppy in zijn armen. Een saaie rit brengt ons vervolgens naar Camaguey, aankomst half acht. Daar krijg ik alweer een joekel van een kamer toegewezen. Als eerste zit ik aan áán het diner. Daarna pas ga ik douchen. Ik probeer steeds zo vroeg mogelijk te eten, anders krijg ik last van mijn maag, zoals ik al direct de eerste dag meemaakte. ‘s Avonds is er een afscheidsfeest. Toespraakjes voor de reisleiders met natuurlijk de nodige gesloten couverts vol dollars. Van hun krijgen we gratis drankjes (Cuba Libres vanzelfsprekend) en een sigaar voor iedereen. Er wordt voorzichtig gedanst. Ik praat wat na over de reis met andere Limburgers, een onderwijzersechtpaar uit Hoensbroek, met wie ik pas vandaag kennis heb gemaakt; ze zaten namelijk in de andere bus. Zij zijn het vorig jaar op het strand van Algiers overvallen en met messen bedreigd. Het is een soort vervroegd Oud op Nieuw-viering. Ik wil wel met Agnes dansen en het goed maken, maar zij wordt geheel in beslag genomen door een van die jonge, welbespraakte wereldreizigers. Om 23.00 uur uur lig ik in de krib.
42
DAG 9 CAMAGUEY HOLGUIN PUERTO PLATA AMSTERDAM ROERMOND Eerst naar hotel in Holguin rijden om inkopen te doen en ons op te frissen. Daarna richting luchthaven op einde van de middag. We hebben een tussenstop in Puerto Plata op/in de Dominicaanse Republiek. Daar komt echt klootjesstrandvolk binnen; volgens mij weten die niet eens in welk werelddeel we ons momenteel bevinden. Nachtvlucht naar Amsterdam, onderweg niet veel te zien uiteraard. Vroeg in de ochtend bereik ik het station in de ochtendspits, gelukkig zijn er nu niet veel scholieren, want het is Nieuwjaarsdag. Om 00.00 uur zaten we nog in de “plane” hoog boven de Atlantische Oceaan en dronken we een gratis glaasje champagne met het cabinepersoneel. Even na het middaguur ben ik terug in Roermond.
43
CHILI RONDREIS (2001) DAG 1 ROERMOND - MADRID Als vertrekdag hebben we voor een maandag gekozen, het is dan niet zo druk op de luchthavens. Even na de middag nemen we een taxi naar het station. Om 14.00 uur vertrekt onze Intercity, twee uur later staan we op Schiphol. We checken bijtijds in, kopen tax free sigaretten, shag en whisky in (dat kan nu, want we gaan naar een niet-EU land) en begeven ons naar de B-pier (die bedoeld is voor vluchten naar Schengen-landen). Daar zien we onze plane van Iberia Airlines pas aankomen, veel te laat om nog tijdig te kunnen vertrekken. We bekijken hoe hij gecaterd en van brandstof wordt voorzien. Dat wordt vertraging dus. De aangekondigde vijftien minuten lopen uit tot een uur. Vertrek om 20.30 uur. Om 22.30 aankomst op luchthaven Barajas van Madrid. Onze bagage wordt doorgelabeld naar Santiago, dus daar hoeven we ons niet om te bekommeren. Genoeg tijd voor koffie en pils derhalve. Clim heeft nog een boel peseta’s van een voorgaande reis over. Helaas hebben we daar niet veel aan, want na het eerste pilsje wordt de zaak gesloten. We moeten naar een andere terminal. Braaf staan we met nog wat Zuid-Amerikanen te wachten tot een bus ons komt oppikken. Dat duurt wel erg lang naar onze smaak. Uit navraag blijkt de bus na tienen niet meer te rijden! In een fors marstempo lopen we in 20 minuten tijd helemaal naar de andere kant van de luchthaven. We komen nog op tijd, dat wel, maar het zweet staat ons op het voorhoofd. Gelukkig vertrekt de intercontinentale vlucht wel op tijd. De afgekondigde staking van de piloten iedere dinsdag gaat pas vanaf 06.00 uur in, hebben wij even mazzel. We slaken een zucht van verlichting, want dit was een punt van onzekerheid waartegen we al dagen zaten aan te hikken. Om 00.45 uur zitten we in het luchtruim. DAG 2 MADRID -
SANTIAGO DE CHILE Na het diner trachten we te slapen. Dat lukt redelijk goed, hoewel we wel vaak wakker worden en dan wat te drinken gaan halen. We vliegen met de nacht mee, zodat het buiten lang donker blijft. Boven de Argentijnse pampa wordt het ontbijt geserveerd. We vliegen dan ongeveer boven Córdoba. Als we de Argentijns-Chileens grens passeren doemt rechts van ons al gauw de hoogste berg van de Andes op, de vulkaan Aconagua. Santiago is nu niet ver meer. Als laatste verlaten we de machine. In de bagagehal steken we direct om beurten een paffertje op. We gaan ongestoord met de tassen (we hebben er 3, een extra plunjezak met regenjassen, veldflessen en zo) door de douane, wisselen een TC van $ 100 en drinken langdurig koffie. Bij een infostand tikken we een plattegrondje van de stad op de kop.
44
Om 10.15 uur nemen we op ons gemak een bus naar het centrum. Op het eindpunt stappen we in een taxi met meter die ons op onze aanwijzingen naar ons gereserveerde hostal Quito brengt. Daar verwacht Roberto ons al, een van de twee broers die het hostal runnen. Hij begroet ons met: “Ah, los hermanos de Internet!” Hij spreekt een beetje Engels en wat Frans. Meestal verloopt de communicatie echter in het Spaans. We krijgen een volledig appartement toegewezen voor $ 35 per dag. Burgerlijk ingericht, niet echt goed gepoetst maar met goede bedden en veel ruimte, o.a. een extra kamer en een keukentje. Helaas is het er steenkoud. CV kennen ze hier niet, dus krijgen we een gaskacheltje op de kamer. Vooral ’s avonds maken we daarvan gebruik. Na een verkwikkend dutje en douchetje gaan we om 14.00 uur de buurt verkennen. We zitten pal in het centrum. Helaas is de lucht grijs, de zon krijgen we die dag niet te zien. Niet voor niets hebben we een paraplu bij ons. Het is 11 graden en windstil. We bezichtigen: de Katholieke Universiteit, verschillende parkjes met beeldengroepen, een winkelcentrum met veel mooie souvenirs (vooral stenen), de Duitse School, een 19e-eeuwse kerk, de oevers van de bijna droogstaande rivier. We slaan bier en fris in bij een mini mercado en drinken koffie her en der. We komen er achter dat je het beste ‘café cortado’ kunt bestellen. Dat is de koffie die het meest op onze versie lijkt. Nadeel; niet iedereen in het Chileense horecawezen lijkt deze benaming te kennen. In dat geval moet je de melk er apart bij bestellen. Bestel nooit ‘café con leche’, want dat lijkt op koffie verkeerd en dat is niet te zuipen. De stad heeft meer dan 4 miljoen inwoners, maar is buiten de brede avenues en boulevards minder druk dan je zou verwachten. Het privébezit van auto’s is er dan ook beperkt, met als gevolg dat je soms hele straten louter vol stadsbussen ziet, tientallen achter elkaar. Daarnaast wordt het verkeersbeeld mede bepaald door de naar schatting 10.000 taxi’s, allen uitgerust met betrouwbare meters. Gelukkig maar, want dan hoeven we niet steeds te onderhandelen over de ritprijs. We zoeken elke avond een ander restaurant uit. We besluiten niet op avondeten te bezuinigen en betalen zo veel mogelijk met onze credit kaarten. Jos pint alvast een bedrag peso’s bij een bank die Mastercard accepteert (te zien aan de logo’s, Cirrus is ook goed). Dit wordt onze favoriete manier om aan vreemd geld te komen; uit de muur halen. Niet altijd gaat dit goed, want soms blijken de ATM’s (Automatic Teller Machines) buiten werking te zijn. Daar moet je dan wel zelf achter komen. In de avonduren is het veel killer dan overdag. Clim heeft zijn sjaal vergeten mee te nemen, zodat hij op een markt gedwongen is een nieuwe van alpaca (5 dollar) aan te schaffen. (In Peru zal blijken dat zijn alpaca niet de juiste kwaliteit heeft, maar weet hij veel.) Jos heeft problemen met de tijd bijstellen op zijn digitale horloge. Hij heeft de handleiding niet bij zich. Pas na lang experimenteren, lukt het hem na enkele dagen. Na het avonddiner maken we doorgaans nog een korte wandeling door liefst goed verlichte straten (hier is het ook niet helemaal pluis, zoals in elke grote wereldstad trouwens) voor we zo rond negen uur naar ons hotel terugkeren. Daar brengen we de rest van de avond door met lezen, televisie kijken (kabel-tv meestal: in Chili kijken we vaak naar Animal Planet en Discovery) of puzzelen. 45
DAG 3 SANTIAGO: CERRO ST. LUCIA, CERRO CRISTOBAL Als we geen reisverplichtingen hebben staan we even na acht uur op. Zo ook nu. We ontbijten in een onooglijk restaurantje, ietwat viezig, maar men belooft ons de volgende morgen gebakken eieren met spek te hebben. Daarna beklimmen we de Cerro de Santa Lucia, een heuvel waar de stad oorspronkelijk is gesticht in 1539. Er ligt een kasteeltje, kerkje en kapellen, veel monumenten en beelden en een plaquette waar Charles Darwin geëerd wordt. Uitzicht op de uitgestrekte stad wordt vertroebeld door smog, we zien wel nog de contouren van de hoge Andes in de verte liggen. We maken kennis met het fenomeen ‘loslopende honden”. In geen enkel land hebben we zo veel loslopende honden gezien als in Chili. Ze zijn vaak heel groot, zien er redelijk verzorgd uit en zijn doorgaans heel mak. Het zijn geen zwerfhonden vol vlooien en schurft, magere scharminkels zoals in India; maar of ze een baasje hebben wagen we te betwijfelen. Vooral Clim amuseert zich vaak met deze dieren. Steevast probeert hij ze te lokken om ermee te spelen. Vanaf de Cerro lopen we naar de rivier. Een Archeologisch Museum met precolumbiaanse kunst en gebruiksvoorwerpen in de buurt blijkt al jaren wegens reorganisatie (herschikking van de collectie) dicht te zijn. We gaan de brug over en belanden in een ietwat verloederde wijk met veel restaurantjes. Volgens de reisboeken huizen hier de kunstenaars. Maar de tandradbaan is ons doel. Bij het eerstvolgend station stappen we uit. Hier is een waar bedevaartsoord gecreëerd met een reuzenbeeld van Maria die er vereerd wordt. Het panorama is hier weidser. We drinken koffie en bestellen een broodje op een duur terras. Om 14.30 uur zitten we weer in de snelle gondels op weg naar het volgende station, we hebben nu een echte kabelbaan gebouwd door Zwitsers. Daar is het Wijnmuseum en nog een ander museum gelegen, die we echter niet bezoeken. Ook ligt er nog een centrum voor kunstnijverheid van de Indiaanse stammen Aymara’s en Mapuches, voor ons dus niet echt interessant. De derde etappe brengt ons weer naar de voet van de berg. Op de parkeerplaats ligt de grond bezaaid met gebruikte condooms. Het blijkt er een regelrechte afwerkplaats van hoeren te zijn! Momenteel is de plek echter niet in gebruik: het is immers klaarlichte dag. We zwerven wat in de gegoede woonwijken rond, waarna we bij de rivier het “Parque de las Esculpturas” bekijken. Er ligt een klein museumpje bij dat wel de moeite waard is. Veel beeldhouwwerk met kostbare gesteente. Een lange wandeling langs de rivier (er loopt ook een trimbaan langs) voert ons terug naar het centrum. We hadden natuurlijk ook de metro kunnen nemen, maar het weer was goed en per slot van rekening moeten we ook aan onze conditie schaven. Onderweg gaan we nog een moderne kantoorflat binnen, meestal hebben die fraai vormgegeven atriums. Hier in ieder geval niet, dus dat valt tegen. De rest van de dag verblijven we in en rondom ons hotel. We eten heel uitgebreid en lekker in restaurant Costa Brava, waar ze uitstekende café cortado’s voor Jos en, gezien het vergevorderde tijdstip op de dag, goed schuimend bier in pullen voor Clim serveren. Het hele diner inclusief drinken kost dertig gulden voor 2 personen. Alleszins redelijk dus. 46
DAG 4 SANTIAGO: MONEDA-PALEIS, PLAZA DE ARMAS, CENTRO Het beloofde ontbijt van gebakken eieren met spek (ham in dit geval) komt er! Clim moet er weliswaar bij gaan staan om nadere instructies te geven, maar het resultaat kan er mee door. Het wordt in een pannetje met hoge rand geserveerd en is nogal aangekoekt. De koffie bestaat uit Nescafé met heet water, poedermelk en suiker, zoveel als we willen. Het is spotgoedkoop, dat wel: zes gulden alles bij elkaar. Vandaag bekijken we zo veel mogelijk te voet het centrum van de stad. We beginnen met het Franciscus-klooster met bijbehorend Museum Colon. Dat valt tegen: veel verering voor die Heilige Frans, weinig koloniale pracht. In de Gran Sala is het zo donker dat de kolossale doeken die er hangen nauwelijks te zien zijn. Er lopen wel horden geüniformeerde schoolkinderen rond die aantekeningen maken. Na van uitgebreide café cortado’s genoten te hebben begeven we ons naar het graf van Libertador O’Higgins, een soort Willem van Oranje maar dan van Chili. Het is er druk op straat, de traditionele wisseling van de wacht heeft er net plaatsgevonden. Er tegenover ligt het weinig aantrekkelijke Moneda-paleis waar president Salvador Allende in 1972 de dood vond. We mogen er alleen de binnenplaatsen (expositie van moderne sculpturenbezoeken), waar we een aangenaam gesprek voeren met een Engelssprekende luitenant van de wacht. Na een tijdje zoeken vinden we de Kathedraal. Heel indrukwekkend met veel soorten marmer. Opvallend hier is de fanatieke Maria-devotie. Vlakbij ligt het centrale stadsplein, de Plaza de Armas genoemd, net zoals in bijna alle andere steden en dorpen in dit land. Onder de palmen, naast de kiosk en tussen de duiven heerst een ontspannen sfeertje. We blijven er een tijdje op een bank relaxen. Voor de afwisseling schijnt er een aangenaam zonnetje. We nuttigen ergens goede empanadas waarna we de ‘paseos’, de overdekte winkelgalerijen doorkruisen. Die zijn overal ter wereld hetzelfde, dus we blijven er niet zo lang. We zijn trouwens ook geen shopping types. Veel restaurants met kip aan het spit! We hebben niet de indruk dat we hier in een ander continent zitten. De mensen zijn heel westers gekleed, goede kwaliteit, maar weinig modieus en in voornamelijk donkere kleuren. Sloebers kom je er zelden tegen, waarschijnlijk worden die op de een of andere manier geweerd. Na nog een enkele kerk bezocht te hebben keren we rond vijf uur terug naar het hotel. Vandaag hebben we behoorlijk wat gelopen. Jos heeft pijn in zijn borstkas en voelt zich koortsig, daarom kruipt hij direct onder de wol. Om acht uur eten we uitgebreid in El Castillo, een tent die opvalt door de aantrekkelijke, uiterst kortgerokte dienstertjes. Ze zijn er nog eens beleefd ook! Clim kiest voor het duurste gerecht, de ‘lomo a la pobre’, ofwel biefstuk van 3 ons met een gebakken eieren er bovenop. Dit wordt zijn favoriete bestelling in zowel Chili als Peru! Meestal krijg je ‘papas’ (frites) bij het hoofdgerecht geserveerd; Jos kiest vaker voor ‘pure’, dat lijkt hem beter te verteren en is minder vet. Als we met de credit card betalen moeten we ook onze paspoorten te voorschijn halen. Er moet heel wat overgeschreven en gecontroleerd worden, dus dat neemt nogal wat tijd in beslag. 47
DAG 5 SANTIAGO: STATION, PLANETARIUM, MUSEA ARCHEOLOGIA We besluiten toch maar niet bij ons sloebertentje te ontbijten en begeven ons naar Costa Brava waar ze uitstekende koffie en ‘desayuno americano’ (= ontbijt van o.a. eieren met spek) hebben. Wel vier keer zo duur natuurlijk! Clim pint tweemaal vergeefs bij een bank. Een derde keer durft hij niet. We gaan de bank binnen om ons beklag te doen. Een nette dame die Duits spreekt staat ons te woord en helpt ons alsnog aan geld via een andere pinautomaat. We noteren haar naam voor het geval er toch 3 keer geld van Clim’s rekening is afgeschreven. De zon is vandaag verdwenen. Het weer is somber en er hangt een hele fijne mist boven de stad. We duiken de metro in en stappen er bij het treinstation weer uit. Mooi gebouw uit begin 20e eeuw, geheel opgeknapt. Veel treinverkeer is er niet meer in Chili. Het is geheel verdrongen door langeafstandsbussen, waarvan het centrale station in de buurt ligt. We reserveren er voor de volgende dag tickets naar La Serena; dat gaat moeiteloos. Vervolgens bezoeken we de westkant van de stad. We beginnen met de universiteit, waar een planetarium is gelegen. Het is dicht, maar we kunnen er toch gewoon een expositie met voorwerpen uit de ruimtevaart en maquettes van satellieten e.d. bezichtigen. De architectuur van het gebouw is erg bijzonder. We lopen verder naar het park Quinta Normal dat in een haveloze buurt ligt. Daar liggen twee musea die we uitgebreid bekijken: het Natuurhistorisch Museum en het Museum voor Wetenschap en Techniek. Het laatste is heel interactief en educatief ingesteld. We volgen er een schoolklas die van hun leraar goed les krijgt over de planeten (“Hoe heet deze planeet?” “Jupiter!” klinkt het antwoord als in een koor. Deze kinderen zijn nog bij de les.) Er is ook een interessante expositie over kopererts, dat heel belangrijk is voor Chili’s export. Min of meer toevallig stuiten we ook nog op de Basilica van OLV van Lourdes. Een echt bedevaartsoord met een forse, neogotische koepelkerk. Een beetje Kapel in ’t Zand met Maria-grot erbij. We voelen ons niet echt thuis bij al dit geloof en springen in een taxi, terug naar het hotel. Het is net spitsuur, waardoor de rit langer duurt en dus ook duurder uitvalt. Clim wast zijn sokken (hij heeft zijn zware wandelschoenen aan, altijd goed voor snelle zweetvoeten). ’s Avonds eten we in een nabij restaurant met een ouderwets ober, een al wat oudere man die alles in de gaten houdt en ons professioneel bedient. Hij verdient uiteraard een fikse fooi. Voor het slapen gaan pakken we alvast wat spullen in.
48
DAG 6 SANTIAGO –
LA SERENA: BUSREIS, HOTEL BERLIN We staan iets eerder op dan normaal, pakken in, rekenen bij de receptie af en houden buiten een taxi aan die ons binnen 10 minuten naar het busstation brengt. Gisteren duurde dat bijna drie kwartier vanwege spitsuur. We eten broodjes met churrasco en lomo als ontbijt en slaan brood en water in voor onderweg. Om half elf vertrekken we in een comfortabele bus. We rijden aanvankelijk door de buitenwijken van Santiago, zodat we een indruk krijgen van het minder welvarend gedeelte van deze miljoenenstad. Bijna alle huisjes zonder verdieping zijn verveloos en hebben tralies voor de ramen. Een haveloos zooitje is het, maar lang niet zo armoedig als de verpauperde stadswijken en dorpjes later in Peru. We stoppen nog tamelijk lang in een andere terminal voor we definitief op weg gaan naar La Serena, een stadje 400 kilometer noordelijker gelegen. We rijden door een semi-aride streek waar in de rivierdalen veel landbouw wordt bedreven, vooral fruit- en druiventeelt. De weg is ronduit gezegd uitstekend; het is het autoweggedeelte van de Panamericano, een weg die van Alaska langs de gehele westzijde van de beide Amerika’s tot bijna in Vuurland doorloopt. Alleen in Panama wordt de weg door de Darien-jungle onderbroken. Gelukkig hebben we 2 langere stops zodat we sigaretjes kunnen roken en van het sanitair gebruik kunnen maken. Een oude, chic geklede vrouw gaat onderweg in de bus naar het toilet, waarna zich een ondraaglijke stank in de bus verspreidt. De busbegeleider (elke bus heeft er hier een) gaat herhaaldelijk met de spuitbus rond. Hij deelt ook lunchpakketjes uit, gevuld met rijst, gehakt, een toetje en een broodje: service van de zaak! Er is veel concurrentie tussen de busondernemingen, met dit soort extraatjes voor de reizigers proberen ze elkaar de loef af te steken. Als klap op de vuurpijl wordt er zelfs een kienwedstrijd georganiseerd, stel je voor dat de passagiers zich eens zouden gaan vervelen! Net als Clim het systeem (en de Spaanse telwoorden) in de gaten heeft en mee wil doen om mee te dingen naar een prijs is het bingo echter al afgelopen. O, wat baalt hij daarvan! Het land buiten is inmiddels droger geworden. Er hangt een hardnekkige mist over de kale dalen en heuvels. We zien er geen vee rondlopen. Om zes uur komen we tegen het vallen van de duisternis aan in La Serena. Voor we een hotel gaan zoeken nemen we een frisse pint en koffie. Een taxi brengt ons naar Hotel Berlin midden in het centrum. Een goede keuze: een mooie kamer maar wel iets aan de krappe kant, goed sanitair, prijs 30 dollar, kacheltje op kamer, inclusief ontbijt. ’s Avonds eten in Bavaria, een restaurant van een keten dat we vaker gebruiken vanwege de goede kwaliteit van de gerechten, de koffie en niet te vergeten de schuimende biertjes van de tap, hier “schopp” (In Argentinië: Chopp) genaamd. Duurste eten tot nu toe; bijna veertig gulden. Bij een supermarkt, in Chili doorgaans open tot 21.00 uur, vullen we onze drankvoorraden aan.
49
DAG 7 LA SERENA: PLAZA, LIDER, FARO VUURTOREN Het ontbijt stelt niet veel voor. We zitten moederziel alleen in de bar van het hotel en worden bediend door een oude, tanige dame met veel Indiaans bloed in haar aderen. Ze is heel klein en tamelijk zwijgzaam. Verstaat zij eigenlijk wel Spaans? Als we de stad inwandelen vinden we die bijna uitgestorven. Het is zondagmorgen, dat hebben we ons niet gerealiseerd. In de kathedraal is wel activiteit, er vindt een kinderdienst plaats met veel van trots glunderende ouders in de kerkbanken. Ook wordt er aan sommige overheidsgebouwen door bouwvakkers gewerkt; op zondag werken zie je bij ons niet zo gauw. Aan sommige huizen wordt geschilderd, men wil voor de nakende nationale Feestdag alles puik in orde hebben. Ook in andere stadjes vallen ons die koortsachtige bouw- en onderhoudsbeurten op. De mist trekt op en een waterig zonnetje piept te voorschijn. We slenteren het Plaza de Armas rond en drinken koffie op het terras van een ijszaak die net open gaat. Via wat parken en wat kerkjes in het noorden van het stadje (dat toch nog 90.000 inwoners telt) belanden we bij het inkoopcentrum. Lider, niet te verwarren met Lidl, is de Aldi van Chili, deze supermarkt wordt druk bezocht op zondag. We eten er choripan, een broodje belegd met warme chorizoworst vol knoflook, een heuse traktatie! Clim wisselt muntjes om. Als we de winkel verlaten is het plotseling veel drukker geworden. We lopen vervolgens naar de Faro, ofwel de vuurtoren. Op het kaartje is die net om de hoek, maar in werkelijkheid ligt hij bijna 2 kilometer verder. Hij is slecht onderhouden. Er lopen wat paardjes rond die je kunt huren om het strand af te galopperen. Er ligt verder nog een skelterbaan (wel open, geen klanten). Even verderop bevinden zich de luxehotels die ’s zomers barstensvol schijnen te zitten. We kunnen het ons nauwelijks voorstellen. Een taxichauffeur die voortdurend klaagt over Chili (te duur, slechte politiek, arm ondanks rijkdom aan mineralen) zet ons af bij de busterminal waar we een kaartje kopen voor de reis naar ons volgende doel, de stad Antofagasta. We kunnen stoelen reserveren en de plaats zelf uitzoeken. Er rijden alleen nachtbussen, wat betekent dat we morgen nog een hele dag in dit stadje moeten doorbrengen. We lopen terug naar de stad, drinken koffie en bier in een volks restaurant (het is 15.00 uur geweest, dus Clim kan volgens het ‘Edict de Anvers’ ofwel het ‘Pact van Antwerpen’ weer aan het bier) en beklimmen een heuvel waar we volgens de boeken een mooi uitzicht op de stad hebben. Er ligt echter een militaire post waar we niet langs mogen. Trouwens, het is toch te heiig voor een helder panorama. We bezoeken er verder nog wat kerken en laten gebakjes ‘selva negra’ (ofwel Schwarzwald Torte) bij een bakkerij inpakken. Om half acht staan we voor de Chinees die we ’s middags hebben ontdekt. Hij gaat tegen die tijd pas open. We worden bediend door de Chileense poetsvrouw, zij runt de hele toko in haar eentje, zo blijkt. De Chinese baas troont achter de kassa en spreekt geen woord Spaans. Het eten valt tegen, laat staan dat we er kunnen 50
genieten van een lopend buffet met een keur van tientallen exquise gerechten zoals in Argentinië (of in Nederland bij Luciano van ‘Azië’ in Roermond.) Als we buiten komen is de stad weer helemaal uitgestorven, dus we keren al vroeg terug naar het hotel. DAG 8 LA SERENA: DEFILÉ, INTERNET, WANDELEN We doen ’s morgens alles op ons gemak. Om half elf checken we uit. We delen de bazin mee dat de vlotter van de wc kapot is en de gasfles van het kacheltje leeg is. De bagage kunnen we in het hotel achterlaten. Het hotel is “Berlin” genoemd naar de geboorteplaats van haar schoonvader. Zij zelf spreekt geen woord Duits. Op het Plaza de Armas is het druk. Soldaten staan er in het gelid voor het stadhuis en er worden toespraken gehouden door voorname meneren. Is dit de inauguratie van de nieuwe rekruten? Het lijkt er veel op. Op het postkantoor kopen we kaarten en postzegels. Daarnaast ligt het tourist office waar we vergeefs info vragen over het noorden en de gevolgen van de recente aardbeving. Ze zijn er heel aardig, maar spreken alleen Spaans en weten verder van niks. We wandelen wat ongericht rond. De Japanse Tuin, een van de weinige attracties die er zijn, is potdicht. We belanden weer in het centrum, waar net de soldaten na een mars ontbonden worden. Naast ons staat een jonge moeder met haar kind. Een van de soldaten is haar man, die nu de gelegenheid krijgt zijn baby te aanschouwen. Voor het eerst? Het ziet er in ieder geval heel emotioneel uit. De volgende uren brengen we door in een internetcafé. Jos stuurt een mailtje met vakantiegroeten naar tal van kennissen en bekijkt zijn binnengekomen elektronische post via webmail van zijn provider Planet Internet. We lezen op de site van De Limburger het plaatselijke nieuws uit Midden-Limburg. Clim bekijkt daarna onze website over China, daar heeft hij thuis geen tijd voor gehad, beweert hij. We eten tosti’s. De koffie is hier goed. De inrichting van het café is modern en ziet er heel netjes uit. ’s Middags verkennen we het oostelijke deel van de stad. We wagen ons niet over de brug die naar de andere kant van de stad voert. Daar liggen de verslonsde volkswijken. Politieke leuzen op de muren (vooral socialistische) vallen ons op. Aan de rivieroever (nog maar een kabbelend stroompje) liggen zoals gewoonlijk krotten. Een stuk verderop zitten we buiten op een trap van een pint te genieten als een oude troubadour ons gezelschap komt houden. Hij speelt enkele wijsjes op zijn mondharmonica en murmelt drie talen door elkaar heen: Frans, Duits en Engels. Die heeft hij in de oorlog geleerd. Grappige oude man, die Jorge. We pikken onze bagage in het hotel op, rijden met een taxi naar de busterminal en eten daar kip met friet in het restaurant alvorens de nachtbus naar Antofagasta te pakken. Die vertrekt even na zeven uur, het is dan al donker. De zonsondergang is hier erg kleurrijk, dat komt met die eeuwige mist niet al te vaak voor. We doorkruisen die nacht met onze luxe bus over de Panamericano een groot stuk van de Atacama-woestijn. Uiteraard krijgen we daar niets van te zien. We zijn uiterst tevreden met de semi-cama stoelen, dat zijn zetels die je bijna helemaal naar achteren kunt kantelen. Met de ruime voetensteun is het net alsof je in een 51
bed ligt. Jos slaapt uitstekend; zelfs Clim heeft weinig klachten. Onderweg krijgen we een broodje en cola aangeboden. We stoppen 2 keer en wel in Vallenes en Copiapú. Dat wordt buiten sigaretjes roken natuurlijk. Deze hele reis kost ons nog geen vijfentwintig gulden. We krijgen ongevraagd korting omdat het laagseizoen is. Kom daar eens in Nederland om…. DAG 9 LA SERENA –
ANTOFAGASTA: BUSREIS ATACAMA-WOESTIJN, HAVEN Exact om zeven uur worden we ruw opgeschrikt door de muziek die aangaat. Ons einddoel is in zicht. In de schemering zien we rondom ons heen slechts dorre zandvlakten en kale heuvels. Geen struikje te zien, zelfs geen cactus. Antofagasta is een grote industriestad, niet direct aantrekkelijk, maar als tussenstop onontbeerlijk. Na koffie in het busstation vinden we al gauw een hotel in dezelfde straat. Los Marcos is een middenklassenhotel dat 40 gulden per persoon rekent. Eerst douchen en slapen. Die middag gaan we de stad nader bekijken. Eerst willen we onze reis verder naar het noorden boeken, maar de busonderneming, die volgens onze Lonely Planet Guide rechtstreeks op San Pedro rijdt, blijkt ondertussen failliet te zijn gegaan. Dat betekent dat we een extra tussenstop in Calama moeten maken, wat tijd kost. En in die stad is verder niets te zien. Nou ja, pech gehad. We bekijken de markt (te druk) en de haven. Daar liggen nog wat oudere gebouwen uit de glorietijd van de stad (het nitraattijdperk rond de eeuwwisseling 19e/20e eeuw), het zogenaamde historische district. De huizen zijn er nog van hout. Bij de vissershaven wil een gedistingeerde heer met ons op de foto. Hij spreekt goed Engels en denkt dat we uit Brazilië komen. Hij is er met zijn wel heel jonge vriend, wat bij ons twijfels over zijn seksuele voorkeur opwekt. We drinken prima cortado’s bij supermarkt Lider, waarna we via het station en een andere barrio historico naar het Plaza de Armas terugkeren. Daar genieten we een tijdje van de zon en de duiven. Clim pint moeiteloos een voorraadje pesos. In een echt bierlokaal gaan de tappinten er gladjes in, maar bij het afrekenen worden we duidelijk genaaid. Na een ticket naar Calama bij Pulman Buses gekocht te hebben, zoeken we ons hotel op. ‘s Avonds lekker eten bij de plaatselijk branche van de Bavaria Brouwerij. Op de kamer ontdekken we op de kabel-tv de Deutsche Welle, die zendt echter maar enkele uren per dag uit. Er zijn verder maar weinig zenders die ons echt interesseren. Het is voornamelijk sport, spel en muziek wat er gepresenteerd wordt. Hele avonden zitten / liggen we alleen maar te lezen en te puzzelen. DAG 10 ANTOFAGASTA – CALAMA – SAN PEDRO: BUSREIS, OASESTADJE Om half acht op. Inpakken en wegwezen na het inbegrepen traditionele ontbijt. Jos betaalt met de credit card. De bus naar Calama vertrekt om 9 uur. Het wordt een saaie rit door bruine vlaktes en grijze heuvels. Alleen in de schaarse rivierdalen is begroeiing aanwezig. Tegen 12 uur bereiken we het industriestadje Calama, 100.000 inwoners telt deze oase. Ze leven voornamelijk van ’s werelds grootste kopermijn die zich 10 km ten noorden van de 52
stad bevindt. Er wordt daar aan dagbouw gedaan en het gat in de grond is inmiddels het grootste van de wereld (zegt men). De gebruikte graafmachines en transportwagens zijn van gigantische afmetingen. Als we uit de bus stappen begint een brutale taxichauffeur alvast ongevraagd met onze tassen te sjouwen. Clim reageert hierop furieus, het loopt bijna op een handgemeen uit. We installeren ons tegenover het station, waarna Jos op onderzoek uitgaat. Bij toeval ontdekt hij een agentschap waar ze om half één naar San Pedro vertrekken, maar dan wel vanuit een heel ander punt in de stad. We springen in een taxi en zijn nog ruimschoots op tijd om die halfvolle bus te halen. De rit die volgt duurt nauwelijks anderhalf uur en zeker het tweede gedeelte is landschappelijk erg de moeite waard. Voor ons ligt de woestijn met in de verte de met sneeuw bedekte toppen van de cordillera die steeds dichterbij komen. De weg is nieuw en kaarsrecht, wat de chauffeur uitnodigt tot lekker scheuren. Even na tweeën komen we in het oasestadje San Pedro de Atacama aan. We eten rijst met schapenvlees bij een stalletje voor we op zoek gaan naar een hostal. Bij aankomst hebben we direct al in de gaten dat het hier een eldorado voor rugzaktoeristen is. Overal zie je ze rondlopen met de obligate fles water in de linkerhand en de dikke pil van de Survival Kit angstvallig in de rechterhand gedrukt. We beginnen langzamerhand van dit volk (waaronder veel vrouwen en Nederlanders) te balen. Ze willen overal voor een dubbeltje op de eerste rij zitten en hebben alleen maar oog voor elkaar. Zij beschouwen ons als watjes, want we dragen geen rugzak maar een gewone burgerlijke reistas en we slapen in “dure“ middenklassenhotels. (Maar met warm water, zachte bedden en zonder luizen en lawaai.) We lopen het dorp in en zoeken naar hostal Supay dat we hebben geselecteerd. Niet te vinden. Klopt het kaartje wel? Al gauw blijkt ook hier een naamsverandering plaats te hebben gevonden. Het hostal is omgedoopt tot Porvenir (De Toekomst). We worden door een beleefde en heel bescheiden mevrouw ontvangen en krijgen een eenvoudige, maar gelukkig schone kamer toegewezen. Het is echt niet veel soeps, nog geen spijker aan de muur om je kleren aan op te hangen, maar per slot van rekening zitten we hier in de woestijn, dus geen gezeur. Nog voor het donker invalt, verkennen we een gedeelte van het dorp. We zitten niet ver van de grens met Bolivia af, er is zelfs een douanepost in het dorp aanwezig. Hier al? Net buiten het dorp ligt de begraafplaats met heel karakteristieke graven en veel wit gesauste kruisbeelden. We drinken ‘naranja’ bij een oud vrouwtje in haar bescheiden stulp. We bezoeken de lokale Indianenkerk, heel sober ingericht, heel amateuristisch. De volksnijverheid stelt hier zo te zien niet veel voor. We gaan op zoek naar bier, kloppen bij stalletjes aan en lopen winkeltjes binnen, vergeefs. Bier blijkt alleen tegen woekerprijzen in restaurants te koop te zijn. Daar zijn we niet zo kapot van, maar de dorst overwint onze trots en weerstand, dus belanden we in een donker jongerencafé, vol wijsneuzerige toeristes en zich stoer aanstellende, Spaanstalige machotypes; would be - hippies, daar komt het op neer. Jos ergert zich hieraan mateloos en wil zo snel mogelijk verkassen. Dat doen we dan ook maar. 53
Helaas moeten we ’s avonds toch weer naar zo’n tent toe; uiteindelijk moeten we toch iets binnenkrijgen. We belanden in een restaurant met een kampvuurtje, heel gezellig allemaal, maar ook heel duur. Hoewel we het met spaghetti en dergelijke eenvoudig houden, valt de rekening veel hoger uit dan die van de beste restaurants die we in de grote stad Santiago hebben gehad! Op onze kamer willen we ons warm douchen (na zonsondergang wordt het op deze hoogte – 2300 meter – en dorre omgeving heel snel steenkoud), maar dat lukt niet. Onze gastvrouw heeft vergeten de geiser aan te zetten. Daarna gaat alles goed. Het is een douche met een waterbesparend systeem. Je moet steeds op een knop drukken om weer van 20 seconden stromend water verzekerd te zijn. Daarna gaan we aan de whisky (de biervoorraad is op) en kruipen we met de cryptogrammen onder de dikke pakken dekens. Jos voelt zich niet bepaald lekker en gaat vroeg onder zeil. Hij heeft pijn in zijn borstkas en moeite met ademhalen, dus haalt hij maar eens het pakje Saridon te voorschijn. Het ligt volgens hem niet aan de ‘soroche’ (de hoogteziekte), maar is van andere aard. Hij heeft ook bijna niets gegeten. DAG 11
SAN PEDRO DE ATACAMES: MUSEUM, WANDELING, VALLEI VAN DE MAAN Precies om 12 uur middernacht staan we op het platte dak van de hostal. De elektriciteit zou dan uit zuinigheidsoverwegingen worden afgesloten, zodat we in de volstrekte duisternis (het is ook nog nieuwe maan) een onbelemmerde kijk op de fenomenale sterrenhemel van het zuidelijk halfrond zouden hebben. Helaas, de lichten gaan niet uit, waardoor onze blik beperkt blijft. Teleurgesteld keren we terug naar onze koude kamer. Jos kan niet slapen vanwege de pijn in zijn borst; liggen valt hem zwaar, alleen door rechtop in bed zitten is het nog een beetje uit te houden. We ontbijten op kosten van de hostal in een café om de hoek dat ’s avonds nogal rumoerig is. We regelen bij het reisbureautje Pachamamma (gerund door een inheems paar) een excursie naar Valle de la Luna : kosten 2500 peso, ofwel 2 flessen bier. De prijzen staan in dit plaatsje in geen enkele verhouding met elkaar. Als hagedissen laten we ons een tijdje opwarmen op een bankje op het Plaza. We brengen een bezoek aan het Archeologisch Museum, waarbij de inheemse stam van de Atacamenos centraal staat. Heel interessant en educatief. Een Belgische pater heeft dit museum opgericht. Er zijn ook uitgedroogde mummies en veel maquettes te bewonderen. Als we het dorp en zijn buitenwijkjes doorwandelen valt ons op hoezeer het hier lijkt op een doorsnee Noord-Afrikaanse oase: heel erg ontoegankelijk met zijn hoge lemen muren die de percelen omsluiten. De weinige mensen die we er tegenkomen lopen allemaal angstvallig in de schaduw. Hier en daar komen de snelstromende irrigatiekanalen aan de oppervlakte. Aan de kraam van gisteren eten we nu gebakken eitjes. Als de zon op zijn hoogste punt staat zoeken we ons koele kamertje weer op. 54
VALLE DE LA LUNA Om half vier staat er een busje gereed om ons naar de Vallei van de Maan te brengen. We zijn met zijn tienen. De Indiaanse chauffeur geeft enkel tekst en uitleg in het Spaans. Eerst doen we een prachtig meertje aan dat te midden van grillige zoutformaties en groteske rotsen is gelegen. Daarna volgt een uitzichtpunt vanwaar we een panoramische blik over de Salar (het zoutmeer) en het dorpje San Pedro hebben. De volgende stop is een wandeltocht (meer kruipdoor, sluipdoor) in een spelonk en grotten die door weer en wind in de zoutrotsen zijn uitgesleten. Dat heeft wel iets spannends. Rond zonsondergang stoppen we in de eigenlijke vallei met bizarre formaties van zoutsteen en bodem met witte uitslag die op sneeuw lijkt. We beklimmen de hoge zandduinen voor een beter uitzicht over de bergen. Clim gaat met het fototoestel tot het eind, terwijl Jos vermoeid op de helft blijft steken. Hij is uitgeput door het klimmen in het fijne, zwarte vulkanische zand, waarin je na elke stap weer een eind terugglijdt. De zon zet de cordillera met zijn blanke toppen in een prachtige, goudgele gloed. Als de duisternis definitief is ingetreden scheurt de chauffeur in volle vaart naar San Pedro terug. Hij kan alle gaten in de weg dromen, dus daar gaat hij behendig omheen. Tegen zevenen zijn we terug. Die avond eten we met tegenzin pizza en apanadas in een lawaaierige tent. We rekenen af met de treurige mevrouw van de hostal en blijven verder op onze kamer, waar we met hete douches de opkomende kilte trachten te verdrijven. Jos krijgt weer veel last van pijn in zijn rechterborst en gaat een slapeloze nacht tegemoet. DAG 12 SAN PEDRO – CALAMA: KLAPBAND, RONDLUMMELEN, NACHTRIT BUS Even na zeven uur vertrekken we uit de hostal. We hebben ons niet gedoucht, omdat het te lang duurde voor er warm water is. Bij de stoffige vlakte die als bushalte fungeert, wachten we af wat komen gaat. Jos koopt 2 tickets (reserveren was gisteren niet mogelijk) en zowaar, om acht uur verschijnt er een aftandse bus richting Calama. Als ze vol zit met vooral ‘indigena’s’ (inheemsen) en een enkele vreemdeling gaat hij op weg. Een uur later worden we opgeschrikt door een forse klap. Iedereen de bus uit, want een achterband is totaal aan flarden gereden. Daarbij is ook nog eens een as gebroken: verder rijden is dan ook uitgesloten. We staan midden in de kale woestijn. Gelukkig hebben we voor enkele uren genoeg water bij ons. Tien minuten later zitten we echter al in een andere bus die speciaal voor ons terugrijdt naar Calama. Hij is propvol en we moeten dan ook staan. Jos, de viejo, krijgt vanwege zijn ouderdom van een jonge Indiaanse een zitplaats aangeboden. De hele operatie is zonder paniek, gevloek of gemor verlopen, dat valt ons reuze mee. Het volk hier is nogal berustend ingesteld en gezien de omstandigheden passen we ons daar graag bij aan. In Calama, waar we al om 10 uur zijn, komen we er na lang zoeken achter dat er alleen nachtbussen rijden naar Arica, onze volgende reisdoel. De hele verdere dag lummelen we maar wat rond, hangen lusteloos op de bankjes van het dorpsplein, maken korte wandelingetjes, eten pizza, drinken koffie. In het stadje is eigenlijk niets te zien, wat ons een 55
verloren dag oplevert. Clim gaat op onderzoek uit om bier te bemachtigen en blijft zo lang weg dat Jos zich zorgen begint te maken. Onverrichterzake keert hij na meer dan een half uur terug, hij heeft de halve stad afgelopen. Ook hier geldt de regel dat alleen restaurants en cafés bier mogen schenken en verkopen. Om negen uur pikken we onze bagage op; deze hebben we bij de busonderneming Pullman Reizen in bewaring (‘en custodia’) gegeven. Een half uur later zijn we op weg naar Arica. De rit zal een kleine 10 uur in beslag nemen en voert ons nog steeds door de Atacama – woestijn. Deze woestijn (naar verluidt de droogste van de wereld) is niet breed, maar wel lang. DAG 13
ARICA: HOTEL ALMAGRO, AARDBEVINGSSCHADE, KUST ALARCAN Om zeven uur rijden we een mistig Arica binnen. Nadat we bij het busstation de agressieve taxichauffeurs weggejaagd hebben, drinken we op ons gemak koffie en bespreken we onze plannen. Nu we toch hier zijn boeken we en passant de reis naar Arequipa in Peru voor overmorgen. Een sympathieke ‘taxista’, die zijn er dus ook, brengt ons naar hotel Pedro de Almagro in het centrum. Het hotel heeft zo te zien veel te lijden gehad van de jongste aardbeving: veel ramen zijn met planken dichtgetimmerd en er zitten grote scheuren in de gevel. Belendende panden zijn afgezet omdat de gevels op instorten staan. We zijn er min of meer de enige gasten. Gelukkig is er niets mis met de uitbouw aan de achterkant. We hebben een ruime, schone kamer die van alle gemakken is voorzien. We geven het kamermeisje zo’n grote fooi dat ze ervan schrikt. Nou ja, zegt Jos gauw, dat is ook voor morgen en overmorgen. Snel douchen en nog wat slaap inhalen. Om half een gaan we op pad. In de markthallen eten we eerst soep en vis. We bekijken de kathedraal van San Marcos (dicht, gebouwd door Gustave Eifel) en lopen een groot stuk van de boulevard af, waarbij we de hoge rots El Morro passeren. Deze domineert het hele stadje, dat trouwens 150.000 inwoners telt. Waar zitten die allemaal? De mist trekt op en de zon komt voorzichtig te voorschijn. We bereiken het schiereilandje Alarcan met een vuurtorentje en pelikanen die aan het vissen zijn. Een tijdje zitten we op de rotsen te kijken naar de golven van de oceaan die op de kust te pletter slaan. Terug in de stad lopen we door het verlaten Jugendstil-station en langs het monumentale douanegebouw. We zoeken een supermarkt waar we bier inslaan. Het is ineens erg druk op straat en in de kroegen en restaurants (hier voornamelijk bestaand uit pollo-zaken, waar ze uitsluitend kip aan het spit verkopen). Het voetbalelftal van Chili blijkt in de strijd om de Copa America tegen Venezuela uit te komen. Chili verliest. We komen in de havenbuurt, waar de restaurants duidelijk door (voormalige) hoeren worden bestierd. We bestellen ergens pullen schopp (tapbier). Als men pullen vol Fanta voor ons neerzet (misverstand?) wordt Clim woest en stapt hij direct op. Onze Bavaria heeft ook geen schopp, dus ook daar maken we rechtsomkeer. In arren moede besluiten we maar ergens een halve haan te
56
bestellen. Jos laat de helft van de enorme portie onaangeroerd staan: hier worden echte kippen geserveerd, geen halve haantjes dus. Omdat we vroeg gegeten hebben, kunnen we de hele avond in ons hotel naar de televisie kijken. Helaas krijgen we de sportzender niet door, zodat we geen getuige kunnen zijn van de smadelijke nederlaag van Chili. We verzamelen al onze vuile was en stoppen die in een grote zak. Bij de receptie hebben ze ons beloofd dat die binnen een dag gewassen en gestreken wordt. DAG 14 ARICA: PUEBLO ARTISANAL, CENTRO, EL MORRO Iets later dan normaal staan we op. Het ontbijt mag geen naam hebben, dat is standaard continental dus. Pas om half elf gaan we de straat op. Het is zondagochtend, al te veel activiteit hoeven we niet te verwachten. En inderdaad, net nu we een taxi echt nodig hebben is er in geen velden of wegen een te bekennen. Ook de collectivo’s zijn uit het straatbeeld verdwenen. We nemen een krakkemikkige stadsbus in de richting van het binnenland. De chauffeur heeft hulp van een pubermeisje die het wisselgeld moet verzorgen. Is het misschien zijn dochter? De bus maakt een enorme omweg en maar goed ook, want nu komen we er achter waar de gewone bevolking van de stad woont, leeft en werkt. We rijden door eindeloze krottenwijken die tegen de kale berghellingen zijn gebouwd. Op troosteloze zandvlakten liggen uitgestrekte wijken die voor sociale woningbouw moeten doorgaan. De woninkjes zijn piepklein, maar zijn wel redelijk goed onderhouden. Pas na 35 minuten kunnen we uitstappen bij het Pueblo Artisanal, een kunstenaarsdorp in de stijl gebouwd van de Aymara-dorpjes. Een mooi torentje bij de ingang en een intiem adobe-kerkje van de indigena’s, dat is het eigenlijk wel. De rest bestaat uit huisjes van handwerkslieden die er hun producten als keramiek, textiel, schilderijen en beeldjes te koop aanbieden. Een oude, tanige beeldhouwer toont ons zijn werk, replica’s van o.a. Moche- en Inca-sculpturen. Een stel mooie, Siamese poezen loopt bij de grijsaard rond. We drinken uitstekende koffie bij een Finse kunstenares die hier al meer dan een jaar zit. Ze is met een Chileen van de universiteit getrouwd, waarvan ze ook kinderen heeft. Ze vertelt ons alarmerende verhalen over criminaliteit in Peru. Geestelijk bereiden wij ons al op het ergste voor. Aardig is dat zij ons dialect als Nederlands herkent! We blijven er tot half een, waarna we de hele weg naar het centrum teruglopen. Het weer is redelijk en we hebben behoefte aan wat lichaamsbeweging. Een uur lang volgen we grofweg de bedding van de rivier. Deze komt slechts druppelsgewijs uit in de oceaan. In het voorjaar verandert ze in een woeste stroom. Bij het Parque Brazil houden we een ruststop. Er is ook een zondagsmarkt met veel kraampjes vol waardeloos spul en souvenirs. We schaffen ons reserve-aanstekers aan. We lunchen vervolgens in een klein restaurant; het is meer een woonkamer die opengesteld is voor hongerig publiek. We krijgen er het menu van de dag voorgeschoteld. Dat bestaat uit soep (altijd is het bord tot de rand toe gevuld), rijst met wat 57
vlees en groente, een toetje en mineraalwater voor een belachelijk lage prijs, zo rond de rijksdaalder. Na de lunch willen we met een taxi de Morro op, maar we vinden er geen. Pas bij het station treffen we iemand met een Amerikaanse slee met staartvinnen die ons naar de top van de rots brengt. Daar is een klein museum dat de glorie van de Pacifische Oorlog (negentiende eeuw tegen Bolivia en Peru, Chili won deze zogenaamde ‘salpeteroorlog’) bezingt, naar onze begrippen behoorlijk nationalistisch. Pinochet duikt ook alweer op een van de monumenten op. Naast wat kanonnen en een hoge vlaggenmast met gigantisch Christusbeeld is er niet veel te zien, of het moet het uitzicht over de stad (naar rechts) of over de grillige en mistige rotskust (naar links) zijn. Te voet dalen we El Morro af, onderweg stoten we nog op een heiligdom / bedevaartsoord voor Maria. Als we bij het hotel aankomen blijkt de ‘ropa’ (het wasgoed) nog niet binnen te zijn. De receptioniste reageert op ons aandringen ietwat paniekerig. We voelen nattigheid. We eten ‘s avonds in een zaalachtig, hel verlicht restaurant. Clim geniet weer van ‘lomo a la pobre’, terwijl Jos het bescheiden bij een sandwich houdt. Daarna maken we een rustige avondwandeling door het voetgangersgebied. Opvallend hier zijn de talrijke apotheken (wel tien in dit stadje, allemaal vlak bij elkaar gelegen) en de vele openbare telefooncellen die van een vijftal verschillende, elkaar hevig beconcurrerende telefoonbedrijven blijken te zijn. Terug in het hotel worden we begroet door de manager. Hij spreekt een beetje Engels en laat ons wat meer van de aardbevingsschade zien (hele badkamers blijken te zijn weggevaagd in het oudere gebouw). We betalen het hotel met de VISA-kaart (inclusief toeslag van 4%!). Van de ropa ontbreekt echter ieder spoor. We zijn niet van plan zonder ons wasgoed te vertrekken en dringen aan op spoedige teruggave van de kleding, desnoods ongewassen. De manager maant ons tot geduld en inderdaad, meer dan een uur later komt de receptioniste, duidelijk opgelucht, ons triomfantelijk een pakket brengen. Daar blijken echter kledingstukken van andere mensen tussen te zitten, een haastkarweitje is het klaarblijkelijk geweest. Eerlijk als Clim is brengt hij de vreemde spullen terug. De rekening van het wasgoed is echter gepeperd: meer dan 30 gulden, ofwel de waarde van een uitgebreid diner voor twee! We kruipen vroeg onder de wol, want morgen moeten we om 6 uur uit de veren, we gaan dan op weg naar Peru. DAG 15 ARICA (Chili) - TACNA - AREQUIPA (Peru) Vandaag reizen we naar Peru en laten we Chili definitief achter ons. Om 07.00 uur staan we al een tijdje klaar voor het hotel op de bestelde taxi te wachten. Na een kwartier is hij nog steeds niet op komen dagen. De receptionist, die zich eerst gapend stond te vervelen, komt nu in actie en belt de busonderneming. Die belooft onmiddellijk iemand te sturen. En inderdaad, een tijdje later stopt er een imposante Amerikaanse Chevvy met staartvinnen uit de jaren vijftig voor ons. Chauffeur Hector put zich uit in verontschuldigingen voor dat half uur vertraging. Voorin zit een echtpaar dat ook naar Peru moet. Al gauw staan we voor de 58
volkomen verlaten grens die in een desolaat landschap is gelegen. Bekwaam loodst Hector, een uiterst gewiekst type die blijkbaar iedereen kent, ons door een achttal controleposten / check points (4 aan iedere kant). Een half uur later bereiken we de stad Tacna.
Nb Zie verder het hierna volgend reisverslag van Peru.
59
PERU RONDREIS (2001) INLEIDING We bezochten Peru in de zomer van 2001. Tijdens die reis waren we in totaal 32 dagen onderweg. De eerste twee weken reisden we half Chili door. We begonnen in Santiago en reden met diverse bussen noordwaarts. Bij de noordelijk gelegen stad Arica, midden in de uiterst onherbergzame woestijn de Atacama, trokken we het Inca-land Peru binnen. We vreesden problemen omdat er in die omgeving nog geen maand eerder een zware aardbeving had plaatsgevonden. Maar gelukkig viel het allemaal mee. We bleven er iets meer dan twee weken en bezochten er achtereenvolgens Tacna, Arequipa, Cusco, Machu Picchu, Trujillo, Huaraz en tenslotte de hoofdstad Lima. Om de grote afstanden te overbruggen namen we drie keer een binnenlandse vlucht. De rest legden we per bus of taxi af. We organiseerden er alles op eigen houtje, wat gezien de omstandigheden betrekkelijk eenvoudig verliep. DAG 15 ARICA - TACNA - AREQUIPA Decennia oude Chevrolet Vandaag reizen we naar Peru en laten we Chili definitief achter ons. Om 07.00 uur staan we al een tijdje klaar voor het hotel op de bestelde taxi te wachten. Na een kwartier is hij nog steeds niet op komen dagen. De receptionist, die zich eerst gapend stond te vervelen, komt nu in actie en belt de busonderneming. Die belooft onmiddellijk iemand te sturen. En inderdaad, een tijdje later stopt er een imposante Amerikaanse Chevvy met staartvinnen uit de jaren vijftig voor ons. Chauffeur Hector put zich uit in verontschuldigingen voor dat half uur vertraging. Voorin zit een echtpaar dat ook naar Peru moet. Al gauw staan we voor de volkomen verlaten grens die in een desolaat landschap is gelegen. Bekwaam loodst Hector, een uiterst gewiekst type die blijkbaar iedereen kent, ons door een achttal controleposten / check points (4 aan iedere kant). Een half uur later bereiken we de stad Tacna. De behendige sjacheraar Hector Handige Hector, zo hebben we onze gids-chauffeur met zijn uitpuilende oogjes inmiddels gedoopt, voert ons naar een pinautomaat voor het nu onontbeerlijke Peruaans geld en brengt ons daarna naar een kantoortje. Daar zitten 20 net geklede personen kaarsrecht achter een soort lessenaartje te wachten op klanten die geld willen wisselen. We raken hier het Chileense geld dat we over hebben kwijt. Op het busstation dringt Hector met een brede grijns onbeschaamd voor, zowel bij het kaartjesloket als bij de bagageafgifte. Wij schamen ons een beetje, maar hij vindt dat allemaal “no problem” (de enige woorden Engels die hij moeiteloos kan uitspreken). De bus vertrekt om 08.30 uur en dat is het al lang geweest, zijn we nog te laat gekomen ook! Gelukkig komen we er al gauw achter dat het in Peru een uur later is dan in Chili, zodat we toch ruim op tijd zijn. 60
Littekens van de aardbeving Urenlang rijden we door een wel erg dorre streek in de richting van de stad Arequipa, die 350 kilometer verderop in het hoogland ligt. De bus moet vaak stapvoets rijden om de scheuren in het wegdek die de recente aardbeving heeft veroorzaakt te ontwijken. Een keer moet iedereen de bus uit om te voet een half vernielde brug over te lopen. Onze bus volgt heel voorzichtig. De laatste 50 kilometer worden gelukkig de moeite waard. We zitten dan een stuk hoger, de omgeving wordt groen, de bergen worden steiler en grimmiger en hebben mooie kleuren. In de diepe en brede valleien kan dankzij irrigatie landbouw bedreven worden. Om half drie komen we in Arequipa aan. Na koffie en soep in een restaurant nemen we voor een luttel bedrag een taxi naar een door ons uitgezocht koloniaal hotel El Conquistador. Dat is helaas volgeboekt, maar we worden verwezen naar het gelijkwaardig hotel Maison Plaza aan de Plaza de Armas. Daar kunnen we wel terecht voor vijftig gulden per persoon, een fors bedrag naar Peruaanse maatstaven. De ligging is echter perfect, de kamers zijn uitmuntend en “seismo proof” (veilig voor aardbevingen). Ook hebben we 24 uur per dag heet water: in de goedkope hotels schort het meestal daaraan. We poeieren de taxichauffeur af (hij wil 2 dagen voor ons als privéchauffeur spelen) en tevreden installeren we ons. Gevolgen van de aardbeving Tegen de avond verkennen we de omgeving. De schade door de “terremoto” (aardbeving) valt mee in de stad: er zijn hier en daar wat gebouwen ontwricht en enkele gevels staan op instorten, maar echte ruïnes hebben we niet gezien. Alleen een van de twee fraaie torens van de historische kathedraal is naar beneden gekomen; daar hebben de kranten in het westen veel ophef over gemaakt. Het begin van de avond is traditioneel de drukste tijd in Peru en ook in deze grote stad van bijna een miljoen inwoners is het een drukte van belang. De steegjes stromen vol voetgangers en de straten raken verstopt met toeterende auto’s, waaronder enorm veel taxi’s. De mensen zijn hier niet rijk genoeg voor een eigen auto. Jos weer ziek Jos is inmiddels genezen van zijn pijn in de borstkas, maar nu dient een nieuwe kwaal zich aan: bronchitis. We kopen dure tabletten hiertegen in een van de ontelbare apotheken. We ontdekken een ijssalon met haast perfecte “café cortados”, de ultra kortgerokte dienstertjes zorgen niet alleen voor de koffie, maar ook voor heel wat kijkgenot. We zullen hier vaker komen, dat spreekt vanzelf.
61
DAG 16
AREQUIPA Op zoek naar pinautomaat Het hotel heeft niet veel klanten. Bij het ontbijt zitten we steeds moederziel alleen. Men serveert er op ons verzoek gebakken eieren, dat is bij de prijs inbegrepen. De ochtend besteden we, behalve aan het bekijken van kloosters en kerken, aan het zoeken naar een bank waar we kunnen pinnen. Pinmogelijkheden zat, maar alleen met VISA. Pas de volgende dag, als we er echt werk van maken en gericht gaan rondvragen, vinden we een bank die onze europassen accepteert. Overigens, de meeste banken in het centrum zijn gevestigd in oude koloniale gebouwen die van binnen van een geheel nieuw, modern interieur zijn voorzien. Een vorm van monumentenzorg die ons ook al in Mexico was opgevallen; achter historische gevels houden zich de kathedralen van de moderne tijd schuil... Monumentale gebouwen bezichtigen Niet alle kerken zijn toegankelijk, de kathedraal bijvoorbeeld is uiteraard vanwege instortingsgevaar dicht. De bekende La Compania-kerk is echter wel open. Van buiten heeft ze een bijzonder uitbundig gebeeldhouwde voorgevel, ook de deuromlijstingen zijn fraai vormgegeven. Van binnen is de kerk echter weinig indrukwekkend. Bij sommige kerken is het juist andersom: van buiten onaantrekkelijk en van binnen schitterend en weelderig ingericht met veel beelden en schilderijen en imposante altaarstukken en preekstoelen. Interessant is het Paleis van Justitie, een modern gebouw waar we ongehinderd mogen rondzwerven. Het heeft een prachtig gebrandschilderd raam. Drommen advocaten zijn er op jacht naar potentiële klandizie. Ernaast ligt de gesloten kerk van Santa Marta, waarachter de met sneeuw bedekte vulkaan de Misti opdoemt. Een mooi plaatje om te zien, maar de foto valt jammer genoeg tegen. Rond de stad liggen nog twee andere vulkanen, maar die kun je vanuit het centrum niet zien liggen, daarvoor moet je naar de hoger gelegen buitenwijken. Klooster van San Francisco We lunchen op een mooi dakterras, waar alleen toeristen zoals ons blijken te komen. We wachten tot het klooster van San Francisco open gaat. Daar krijgen we een rondleiding in het Spaans. Later sluit zich een groep Amerikanen bij ons aan, een oudere heer vertaalt daarna alles in het Engels. Toch wel handig, want Spaans verstaan is niet ons sterkste punt. Het fortachtige klooster (met kerk en kapellen uiteraard) ruikt nog naar voorbije eeuwen. Er is nog maar één monnik over, maar, zo stelt de gids ons gerust, er zijn wel 3 novices die mettertijd de geestelijke fakkel willen overnemen. Na dit bezoek zwerven we nog wat rond door de stad.
62
Snoep uitdelen op straat ’s Avonds eten we bij een Chinees restaurantje, die worden hier ‘Chifa’s” genoemd. Het blijkt een linke maaltijd te worden, want de hygiëne is er onder de maat. We gaan het risico aan: wie a zegt moet ook b zeggen. Jos laat bijna al het voedsel staan. Hij heeft nog steeds hoge koorts en heeft meer behoefte aan drinken dan aan eten. Clim koopt op straat voor enkele sols een handvol snoepjes bij een jong straatventertje. Vervolgens deelt hij die heel genereus uit aan voorbijgangers. Iedereen grijpt toe, ook volwassenen houden begerig hun hand op. Vóór negen uur zijn we weer terug in ons hotel om van de televisie en de minibar te genieten. DAG 17 AREQUIPA Vroeg in de ochtend staan we al in een reisbureau waar we bij Lan Peru tickets voor een vlucht naar Cusco kopen. We besluiten niet met de bus naar deze vroegere Incastad te gaan, want dat duurt naar onze smaak te lang en de wegen zijn er berucht slecht. We betalen met de credit card, dus we moeten weer eens onze paspoorten te voorschijn toveren. Een groot gedeelte van de dag besteden we verder met recht toe, recht aan sight seeing, met name het enorm grote kloostercomplex van Santa Catalina kan ons wel bekoren. Het is een stadje op zichzelf, onder meer bestemd voor kloosterzusters uit adellijke en welgestelde families, die er hun eigen onderkomens mochten bouwen. We zwerven er enkele uren rond in een doolhof van roze, oker en blauw geschilderde gebouwtjes. Soms zijn de cellen er uiterst comfortabel ingericht, inclusief onderdak voor bedienden. In de slaapzaal voor de armere nonnetjes is nu een slecht verlicht schilderijenmuseum gevestigd. We komen er alleen maar toeristen uit andere landen dan Peru tegen; de entree van 12 gulden is voor de autochtone cultuurminnaar blijkbaar te hoog. Hier en daar is nog enige aardbevingsschade bespeurbaar, maar die heeft men handig weggemoffeld. Geen mirador voor ons We vragen een taxichauffeur om ons naar de hooggelegen “mirador” te brengen, maar bij aankomst blijkt hij dit als de ‘Calle Mirador’ (een straatnaam) opgevat te hebben. Wij willen juist naar het Balkon van Arequipa, ofwel een mirador (uitzichtpunt) van waaruit we een formidabel panorama van de hele stad met de drie vulkanen hebben. In plaats daarvan zitten we nu in een voorstadje, van oorsprong een dorp met een heel authentiek kerkje en een aardig plein ervoor. Ook al is het opgeslokt door de stad, de sfeer is er ontspannen en rustig. We blijven er een tijdje voor we naar de stad terugkeren. De rest van de dag lummelen we wat doelloos rond in het drukke centrum. We vinden de juiste bank voor onze pinpassen en trekken geld uit de muur. Jammer eigenlijk dat het op het zuidelijk halfrond in de winter zo vroeg donker is. In elke stad waar we komen vindt de zonsondergang plaats op een ander tijdstip; dat komt omdat we zo’n grote afstanden zowel naar het noorden als het westen toe afleggen. Meestal wordt het tussen half zes en half zeven donker. Gezien de veiligheidssituatie ben je dan ’s avonds gedoemd om in of bij je hotel te blijven of alleen 63
maar goed verlichte pleinen of straten op te zoeken. Straatverlichting kost geld, dus buiten de topattracties van een stad (Plaza de Armas, Catedral) is bijna alles in aardedonker gehuld. DAG 18 AREQUIPA –
CUSCO Ochtendvlucht vervroegd! Onze vlucht vertrekt vroeg, zodat we al voor zessen in de weer zijn. Om half zeven staat de door ons bestelde taxi klaar, eigenlijk is hij te vroeg, dat maak je niet vaak mee hier. Op de luchthaven spoeden we ons direct naar het restaurant. We hebben de koffie en de sandwich nauwelijks de keel af of we moeten inchecken, net voor een gigantische toergroep, dat bespaart tijd. Bij de security gate worden we beiden gefouilleerd, omdat het bij ons heeft gepiept. Clim heeft zijn shag nog in zijn broekzak, terwijl bij Jos de medicijnen in zijn borstzak de oorzaak van het alarmsignaal zijn. De machine stijgt stipt om 08.00 uur op, ze zit vol westerse toeristen die zich de 70 dollar kunnen veroorloven om de rugbrekende busrit naar Cusco te vermijden. We zitten ongunstig, zodat we geen uitzicht op de besneeuwde Andestoppen onder ons hebben. Alvast excursies bespreken Een half uur later landen we in Cusco. In de aankomsthal regelen we bij een balie een hotel. Dat zorgt voor een gratis taxi met een gids, een sympathieke Indio die Juan heet. Het hostal Monarca bevalt ons wel. Het ligt aan de rand van het oude centrum van de stad en heeft muren van wel een halve meter dik, laat de aardbevingen maar komen! Het wordt gerund door Quechua-sprekend personeel. Hun Spaans kunnen we woord voor woord verstaan, waaruit blijkt dat Spaans hun tweede taal is. We regelen bij Juan maar direct 2 excursies, dan zijn we daar van af. Eerst gaan we morgen naar Machu Picchu, twee dagen later zullen we een dagexcursie door de Heilige Vallei van de Inca’s maken (in feite Cusco en omstreken). Het kost ons wel handenvol geld, het lage prijspeil in dit land in aanmerking genomen dan. Voorbeeld: een arrangement Machu Picchu kost 100 Am. Dollar (het kan nog duurder hoor, je zit dan 1e klas in de trein). Alles is inbegrepen, zoals taxiritten vanaf hotel, treinreis retour, busritten, diensten van een gids, entreegelden e.d. Alleen het eten is niet bij de prijs inbegrepen. Om 10.00 uur is alles geregeld en niets let ons om nog een uurtje of twee onder zeil te gaan om het slaaptekort aan te vullen. Coca-thee, bierbrouwerij, hoogteziekte Voor we die middag de stad gaan verkennen drinken we op het terras coca-thee; deze thee werkt naar verluidt goed tegen de hoogteziekte. We hebben er uitzicht op de enige fabriek van de hele hoogvlakte en wel de fameuze Cusco-brouwerij. De geur die de fabriek verspreidt doet Clim denken aan zijn stagetijd in de Heineken-brouwerij van Den Bosch. Na 5 minuten lopen slaan de gevolgen van de “soroche”, ofwel de hoogteziekte, al toe. Amechtig 64
moeten we op een heuveltje minutenlang bijkomen van de inspanningen. We passen ons tempo aan en al gauw hebben we van de gevreesde hoogteziekte geen last meer. Een vorm van oplichting Aan het centrale Plaza de Armas liggen mooie kerken, waaronder de Kathedraal. We zijn echter verplicht een duur ticket te kopen ($10) dat ook geldig is voor allerlei andere bezienswaardigheden die we helemaal niet willen bezoeken. Een enkel kaartje kopen kan niet, wat Clim in het verkeerde keelgat schiet. Hij vindt dit maar onoorbare praktijken om de toeristen extra geld uit de zak te kloppen. Uiteindelijk zwichten we toch en schaffen we ons zo’n dure ‘boleto’ aan. De kerk is binnen veel groter dan we buiten vermoedden. Ze bestaat uit 4 schepen waar net een grote restauratie en schoonmaakactie gaande is, niet bepaald de ideale omstandigheden om een cultureel monument te bezichtigen. Clim heeft veel belangstelling voor de noeste arbeid van de handwerkslieden. Aan de muren en op de enorme altaren bevinden zich veel beelden en kunstvoorwerpen van goud en zilver. Opvallend zijn ook de gigantische schilderijen aan de wanden. Bankjes op pleintjes Rondom de Plaza liggen nog meer kleine musea waar we al dan niet een bezoek aan brengen. Nu eens kun je die boleto (zie boven) gebruiken, dan weer niet. We vinden het een waardeloos en ondoorzichtig systeem. Gezien de reacties van verontwaardigde bezoekers staan we niet alleen in ons standpunt. We doen het rustig aan en zitten regelmatig op een bankje van een of ander pleintje sigaretjes te roken, terwijl het leven van alledag aan ons voorbijtrekt. Lastige schoenpoetsertjes Jammer genoeg trekken we zo ook het nodige bekijks, want de schoenpoetsertjes, ansichtenverkopers en bedelaars gunnen ons zelden een rustig ogenblik. We moeten hen bij wijze van spreken als vliegen van ons afslaan. Cusco is een hoog ontwikkelde toeristische bestemming en dat brengt onvermijdelijk dergelijke toestanden met zich mee. Het armere gedeelte van de bevolking (dat zijn er heel veel!) willen ook een graantje meepikken van die stroom dollars die de gringo’s de stad in brengen. Op zich kunnen we hun geen ongelijk geven, maar daarom zijn ze niet minder lastig. In het centrum wemelt het niet alleen van de ambulante handelaars, maar ook hotels en pensionnetjes, restaurants, eettentjes van minder allooi, reisbureautjes, internetcafés en souvenirwinkels liggen er zij aan zij. Je hoeft hier dus niets te kort te komen. Naar de door ons begeerde cappuccino’s (zo’n 3 gulden per stuk) hoeven we dan ook nooit lang te zoeken. Ook de rugzaktrekkers kunnen hier ruimschoots aan hun trekken komen; eten, drinken en onderdak kan hier als je er op uit bent spotgoedkoop zijn.
65
Dineren op veranda ’s Avonds blijven we doorgaans in ons hotel. We eten er ook op de binnenplaats. Vaak zijn we er de enigen die er een diner bestellen, wat de meisjes in de keuken in hun lethargie doet opschrikken. Voor een fooitje doen ze echter hun uiterste best, over hun gedienstigheid hebben we niets te klagen. Het eten is daarentegen niet altijd datgene wat we besteld hebben. Soms moeten ze snel de ingrediënten buiten het hotel gaan inkopen in de buurtwinkeltjes; dezelfde winkeltjes waar wij ons bier koud laten zetten. Jos is na een paar dagen weer opgeknapt van zijn bronchitisaanval. Nu is het evenwel de beurt aan Clim die koortsachtig is en begint te kuchen en te snotteren. Hij krijgt de pillen die Jos over heeft. Veel helpen doen ze niet. DAG 19
MACHU PICCHU Gedrang bij het station Weer eens vroeg uit de veren. Om kwart voor zeven staan we voor het hotel te wachten op een busje dat ons komt ophalen om ons naar het station te brengen. Daar is het een drukte van belang, een en al geduw en getrek van backpackers en gewone reizigers die met drie verschillende treinen naar Machu Picchu vertrekken. Een ideale omgeving voor zakkenrollers dus. We zijn echter op onze hoede en worden bekwaam door een vrouwelijke employee van Juan langs het gedrang doorgeloodst, waarna we plaats kunnen nemen in onze coupé. De trein zit helemaal vol. Treinreis door Heilige Vallei Zigzag rijdend kruipt de trein uit het dal waarin de stad gebouwd is. Op die hellingen staan schots en scheef de woninkjes en hutten van de minder bedeelden. Na dit traject begint een mooie treinreis door de vruchtbare dalen met akkerbouw (vooral maïs en aardappelen) en veeteelt van de Heilige Vallei. Af en toe kunnen we in de verte de toppen van de hoge Andes ontwaren. We volgen de loop van de Urubamba-rivier tot aan Aquas Calientes, het eindpunt van de treinreis. Die nederzetting ligt ingeklemd in een smalle kloof en is chaotisch volgebouwd met hostals, stalletjes en eettentjes. Het dorp parasiteert op het nabije Machu Picchu sinds de warmwaterbronnen praktisch drooggevallen zijn. Er volgt een run op de klaarstaande bussen die de meute over een steile weg vol haarspeldbochten naar boven brengen. Wij doen niet mee aan dat zenuwslopende gejacht en zitten dus in een van de laatste bussen. De gids Nora Bij de ingang boven op de berg melden we ons braaf bij de gids die aan ons is toebedeeld. Zij heet Nora en zal ons met een volledig Spaanstalige groep door de ruïnes leiden. Na haar een tijdje beleefd aangehoord en achter de groep aangesjokt te hebben melden we ons netjes bij 66
haar af. We gaan de site op eigen houtje verkennen. We genieten van de werkelijk schitterende vergezichten die we hebben op de omringende bergen, die behangen zijn met nevelslierten. We zitten hier een stuk lager (ongeveer 2500 meter), dus de begroeiing is daarom groen en weelderig. Nog geen vijftig kilometer verderop begint het immense Amazonebekken. Af en toe breekt de zon door, maar de mist, in flarden rondom de kegelvormige pieken hangend, verdwijnt niet, zodat het geheel een mysterieus aanzien krijgt. We vinden het een bijzondere gebeurtenis en beslist een hele dag reizen waard. Klimmen en klauteren Als je het hele archeologische terrein wilt bekijken moet je wel nogal wat trappen op- en afklauteren. Dat is niet helemaal zonder gevaar, getuige een jonge toeriste die bloedend uit vele wonden per brancard wordt afgevoerd. Ze is ergens naar beneden gedonderd. Hoewel hier alle nationaliteiten aanwezig zijn en we vele talen horen spreken, merken we dat de Franssprekenden oververtegenwoordigd zijn. Dat is ons al eerder opgevallen bij het bezoeken van wereldmonumenten. (Machu Picchu prijkt uiteraard hoog op de lijst van de Werelderfgoederen van de UNESCO.) Fransen houden van echte, hoogstaande cultuur en zijn er dan ook als de kippen bij (beter zou zijn: als de haantjes…) om die waar ook ter wereld te bewonderen. Veel Amerikanen bijvoorbeeld talen niet zo om cultuur, zij zien Machu Picchu voornamelijk als een soort attractiepark. We blijven een dikke twee uur op de berg ronddolen. Ondernemend Indio-jochie Na een dure espresso genuttigd te hebben in het viersterrenrestaurant (de enige eetgelegenheid daar) nemen we een bus terug naar beneden. Onderweg duikt op elke bocht een jong Indiaantje op die ons toeroept “Adios, Goodbye!” Hij rent een steil pad af, zodat hij steeds net op tijd is om op de volgende bocht onze bus toe te roepen. De inzittenden vinden dit prachtig en vragen zich af of hij die sprint naar beneden volhoudt tot in het dal. En ja hoor, daar staat hij al weer, hijgend en puffend, na ons vijftien keer toegeroepen te hebben in een klein half uur tijd. Hij mag van de chauffeur de bus in om bij de passagiers zijn welverdiende beloning voor zijn prestatie in ontvangst te nemen. En inderdaad, iedereen stopt hem wel iets toe. Volgens ons zal dit jochie een van de rijkste mannen van het dorp worden. (Overigens, andere jongetjes doen precies hetzelfde, maar dan bij andere bussen uiteraard. En wedden dat die chauffeurs ook een deel van de buit krijgen….) Inca-trail: uitdaging voor trekkers In de trein terug zit een Nederlands echtpaar tegenover ons. De vrouw verontschuldigt zich voor haar vieze kleren, ze hebben net vier dagen lang de Inca-trail gelopen met een groep van de reisorganisatie Baobab. Ze zijn van onze leeftijd, maar hebben duidelijk een veel betere conditie dan ons. Ze hebben eerst in de Alpen geoefend. Na de urendurende oncomfortabele treinreis (harde banken, geen leuningen, veel gehots en geschommel) 67
komen we tegen 21.00 uur in Cusco aan. We wachten vergeefs op de afhaaldienst van Juan en besluiten met een busje van een andere organisatie mee terug te rijden. Jos: mot met de chauffeur Na aflevering bij ons hotel krijgt Jos bij het afrekenen ruzie met de chauffeur omdat die ineens de prijs heeft verdubbeld. Oude truc trouwens: eerst 5 sol vragen, daarna 10 sol met de mededeling dat die 5 sol per persoon bedoeld was. Daar trappen we niet meer in. Tierend achtervolgt de chauffeur ons tot in het hotel, maar Jos geeft geen krimp. Het laatste wat we van hem horen is het “Fuck your mother” dat hij ons toevoegt, blijkt hij ineens toch Engels te kunnen spreken… De mensen achter de balie houden zich wijselijk afzijdig. (Saillant detail: Er zit een Amerikaanse rugzaktoeriste in de bus die de naam van haar hotel heeft vergeten en ook niet meer weet in welke buurt het eigenlijk ligt. Daarbij spreekt zij niet eens een woord Spaans. En dat trekt maar onbekommerd alleen de wereld rond…. ) DAG 20 CUSCO Kerk gebouwd op zonnetempel We slapen eens een keer uit. Na het ontbijt neemt Clim zijn koorts op: bijna 39 graden. Hij besluit terug naar bed te gaan. Jos gaat enkele uurtjes alleen op pad. Hij bezoekt het Coricancha-complex, de vroegere Zonnetempel van de Inca’s. Tegenwoordig is er de kerk van Santo Domingo overheen gebouwd, maar je kunt er nog de goed behouden resten van de fabuleuze Incamuren bekijken in een soort museum. Verder bekijkt hij nog het Paleis van Justitie (een taxichauffeur: “Daar zou ex-president Fujimori nu moeten zitten!”) en wat kleinere kerken. Hij haalt bij Red Banc een nieuwe voorraad soles uit de flappentap. Bij een andere bank, de Banco Nacional, staat iedere dag een rij van meer dan 100 pinners, ook in andere steden. We komen er niet achter waarom het juist daar altijd zo overdreven druk is. Trommelcorpsen, dansgroepen en steltlopers ’s Middags houden we het rustig. We zitten uren op pleintjes en zien er optochten met muziekkorpsen, majorettes en steltlopers aan ons voorbij trekken. Het is zaterdag vandaag, er schijnt een of ander feest te zijn in het kader van een anticorruptie-campagne (de hoeveelste?) van de socialistische partij. We informeren bij enkele reisbureautjes naar de vliegmogelijkheden en -prijzen. Valt dat even tegen. We kunnen niet rechtstreeks naar Trujillo, maar moeten via Lima vliegen. De eerste vrije plaatsen zijn pas over 3 dagen. Na enig overleg boeken we twee vliegreizen, elk voor bijna 100 US $ per stuk: Cusco-Lima en Lima-Trujillo. Wat willen we anders? Met de bus? Geen sprake van, dat duurt drie dagen en daarna ben je ook drie dagen kapot. We worden er trouwens uiterst efficiënt geholpen, men spreekt er zelfs goed Engels.
68
Kacheltje op kamer gevraagd Voor de afwisseling eten we eens in een Aziatisch restaurant: Clim Chinese bami met veel vlees en Jos een Indonesische satéschotel, waarvan hij de helft laat staan. Op de terugweg wippen we bij ons vast kruidenierswinkeltje naar binnen om het bier (maar ook mineraalwater, hoor!) op te halen. Als ze hoort dat we uit Holanda komen, reageert de bakkersvrouw enthousiast; ze bakt al jaren haar koekjes en taarten met Nederlandse producten, die zijn de beste ter wereld, zegt ze. In het hotel halen we ons wasgoed op (dat ziet er zelfs gesteven uit), klagen over het gebrek aan warm water (wordt snel opgelost) en vragen om een kacheltje op onze kamer (verzoek onmiddellijk ingewilligd). De rest van de avond blijven we gezellig op de kamer. We voelen ons ziek en zielig en vervloeken onze slechte fysieke conditie. DAG 21 EXCURSIE VALLE SAGRADO Met taxi in de achtervolging We staan zelf om 07.00 uur op, de receptie heeft vergeten ons te wekken (dat ontkent men daar trouwens). Ruim op tijd staan we buiten te wachten op de taxi die ons om half negen voor de excursie zou komen ophalen. We zien veel taxi’s voorbijkomen, maar niet de onze. Tegen negen uur wordt het ons te gortig en schakelen we het hotel in. Die bellen wat rond en er verschijnt alsnog een taxi. De chauffeur weet echter niet bij welke grote bus hij moet zijn (er staan letterlijk tientallen toerbussen op een plein klaar) en rijdt doelloos rond. In een klein kantoortje weet men meer. Onze bus blijkt al een half uur weg te zijn, ze hebben niet op ons gewacht (terecht lijkt ons). De taxichauffeur, die erg zijn best doet, informeert naar de route en een nieuwe taxi met een jonge vrouw als gids rijdt zo snel mogelijk achter de bus aan. Na een kwartiertje hebben we die ingehaald en sluiten we ons aan bij de groep, die gemêleerd is samengesteld. Gemiste bezienswaardigheden Door al die toestanden hebben we twee bezienswaardigheden gemist: de mirador met panoramische blik over de hele vallei en de Inca-tempelruïne van Sacsayahuaman. De gids heet Fernando, we zijn niet zo kapot van hem. Hij doet alsof er alleen maar Inca’s in Peru woonden en dit het beste en beschaafdste volk van de wereld is geweest. Ook zijn stopwoordjes “My dear friends” en “Our ancestors” bevallen ons niet. Bovendien herhaalt hij zichzelf eindeloos. Voor ons in de bus zit ene Jos uit Oosterbeek; hij vertelt verhalen over andere reizen, met name over Myanmar. Tijdens een van de stops zoekt een eenzame Japanner contact met ons. Hij heet Suzuki van achteren, is afkomstig uit Yokohama en trekt in zijn eentje de wereld rond. In Nederland is hij ook al geweest, op bezoek bij zijn nicht die in Utrecht is getrouwd.
69
Veel markten bezoeken We vinden de excursie maar matig interessant. De eerste stop is al direct bij een markt, waar wij eigenlijk niets te zoeken hebben. De volgende stop vindt plaats in het dorp Pisac, ook al gedomineerd door een markt (gelukkig wel heel fleurig en levendig). Tendens: groente- en fruitkramen moeten steeds meer plaats maken voor souvenirstalletjes met kitsch en kunstvoorwerpen. Op de parkeerplaats staan tientallen bussen, dus het toeristengehalte is hier erg hoog. We amuseren ons met een stel verlegen kleine meisjes, die op de foto gaan. De rit wordt vervolgd en we genieten van de prachtig groene vallei met terrassen voor akkerbouw. Spraakverwarring voor de lunch In het hart van de vallei worden we losgelaten op een lunch, gelukkig in buffetvorm. Niets te klagen hier, keus genoeg, te veel zelfs. Veel vrouwen beginnen hun lunch met een run naar de zoete toetjesafdeling. Daar eindigen ze ook. Wij houden ons aan de warme gerechten van vlees, die zijn heel smakelijk. Bij de verdeling van de groep over de verschillende restaurants ontstaan enige problemen met de namen. Zo wordt Jos “el señor Joseph” genoemd. Clim is omgedoopt tot “señor Clemente”, nog enigszins herkenbaar in ieder geval. Kortom, verwarring alom. Alleen de naam Suzuki wordt perfect gespeld, die is over de gehele wereld bekend. We vertrekken te laat, precies zoals we hadden voorspeld. Inca-bolwerk Ollanyantambo Onze volgende bezienswaardigheid is het fort en de terrassen van Ollanyatambo. We scheiden ons van de groep af, we kunnen het wijdlopige gewauwel van gids Fernando niet langer meer aanhoren. We klimmen niet naar boven, want in de namiddag ligt hier alles volledig in de schaduw en is er dus niet veel te zien. Koffie bij een cafeetje, terwijl we wachten op de groep. Jos gaat naar achteren om te poepen. Het toilet is echter tot aan de rand toe verstopt met uitwerpselen en hij moet zijn boodschap doen boven die van zeven voorgangers. Je kunt natuurlijk zeggen: “Dat doe ik niet!”, maar als je diarree hebt kun je vaak niet anders. Op de terugweg moeten we nog ergens bij een stokerij “chicha” (een soort lokale brandewijn) proeven. Via een andere weg over de hoogvlakte gaan we weer richting Cusco. De zonsondergang zorgt voor prachtige beelden van ploegende boeren en naar huis terugkerende veldwerkers, sjouwende vrouwen met vrachten op hun hoofd, voortsjokkende ossenkarren en dorpjes van adobe die de hele dag in de zon hebben liggen bakken. Belgische avonturier bietst sjekkie Terug in Cusco hangen we nog wat rond. Een langharige jongeman komt een sigaret bij ons bietsen. Hij is afkomstig uit Dendermonde (België) en woont hier sinds 6 jaar. Hij is met een plaatselijke schone getrouwd en denkt erover na om een hotelletje te beginnen. Of we misschien nog een sponsor voor hem weten? Nee dus. Vandaag eten we Mexicaans in een onaanzienlijk tentje. Na drie kwartier is nog niets van onze simpele bestelling opgediend, waarop Jos in de keuken verhaal gaat halen. Daar staan 3 jonge meisjes elkaar in de weg in 70
een volstrekte wanorde, duidelijk beginnelingen. De onhygiënische rommel is er onbeschrijfelijk. Enfin, de enchillada en de tomatensoep komen daarna subiet. DAG 22 CUSCO De volkswijk San Blas Een rustige dag ligt in het verschiet. We staan later op en ontbijten op de veranda. Daarna lopen we het wijkje San Blas in. We bezichtigen de kerk met zijn exorbitante preekstoel uit één boomstam gehouwen. Ventende jongetjes en schoenpoetsertjes vallen ons lastig, zodat we ze met enig verbaal geweld moeten verjagen. We lopen de volkswijk door met zijn witte huisjes met blauw beschilderde deuren en ramen, bereiken het hoogste punt en pauzeren op een rots om te genieten van het uitzicht over de stad. Clim gaat op de foto met een meisje dat een lama aan de hand meevoert. Dat schijnt haar inkomen te zijn: fooitjes van toeristen die haar voor de camera willen hebben. De kloosters en musea die we willen bezoeken zijn allemaal dicht. Het is maandag, de traditionele dag van sluiting van openbare gelegenheden. We besluiten bij vriend Juan (onze reisbemiddelaar) over de excursie te gaan klagen. We kunnen zijn kantoortje bijna niet vinden. Juan zelf is gelukkig aanwezig. Hij put zich uit in verontschuldigingen en geeft anderen natuurlijk de schuld. Om een en ander goed te maken betaalt hij ons de taxikosten terug en belooft hij ons morgen gratis naar de luchthaven te brengen. We zijn benieuwd. Een bedorven pasteitje: Jos slachtoffer We slenteren voort. Clim haalt nog eens een fors bedrag aan soles uit de muur, Jos surft een half uurtje op het www in een internetcafé, we kopen kaarten en postzegels bij het postkantoor en sturen er enkele op. We hebben niet echt geluncht, dus besluiten we enkele smakelijk uitziende gebakjes en pasteitjes met vlees te kopen en te verorberen. Een taxi brengt ons terug naar het hotel. Terwijl Clim zich ‘s avonds tegoed doet aan een geweldige ’lomo a la pobre’, wordt Jos goed misselijk. Hij eet niet en moet overgeven. De eerstvolgende 20 uur zal hij daarmee door gaan, zo ongeveer om het uur. Van slapen komt niet veel terecht. Het pasteitje van Jos is toch niet helemaal betrouwbaar gebleken. Clim voldoet alvast contant de hotelrekening, hoeven we dat niet morgen in alle vroegte te doen. DAG 23 CUSCO - LIMA - TRUJILLO Een vervroegde vlucht Om zes uur lopen we al weer rond, deze keer worden we wel gewekt. Jos ziet bleek van misselijkheid, maar kan verder gewoon functioneren. In de lobby krioelt het van het volk; blijkbaar wil iedereen vroeg weg. De door Juan beloofde gratis taxi staat al buiten op ons te wachten. Dus er zijn toch nog betrouwbare lui hier! Op de luchthaven moeten we ineens in alle haast inchecken. We komen er om zeven uur aan (2 uur voor de geplande vlucht), maar 71
we vliegen eerder, al om kwart voor acht. Ook goed, geen bezwaar, maar hadden zij ons dat niet moeten laten weten in hostal Monarca? De luchtvaartmaatschappij had ons adres toch? We laten het maar zo en vóór half negen staan we al in de aankomsthal van het vliegveld in de hoofdstad Lima. Een dag nietsnutten op de luchthaven Daar moeten we tot half vijf op de vlucht naar Trujillo wachten. We drinken uitgebreid koffie en installeren ons daarna in stoelen in de buurt van de toiletten; dit laatste in verband met de regelmatige braakpogingen van Jos. Wel een keer of tien moet hij de pot opzoeken. We vervelen ons kapot. We hebben slaap, maar durven wegens de veiligheid (luggage snatchers!) niet lekker onder zeil te gaan. We puzzelen en lezen wat, lopen eens het hele gebouw rond, maken praatjes met poetsvrouwen. Ze zijn er de hal aan het versieren, want de volgende dag komen hier veel staatshoofden aan om de inwijding van de pas gekozen nieuwe president Alejandro Toledo bij te wonen. De bekendste hotemetoot is Fidel Castro. Vliegen aan de rand van de nacht Om drie uur komen we er via het infoscherm achter dat onze vlucht verzet is naar 20.00 uur: het wordt de laatste vlucht van de dag! We balen als een stier, nog enkele uren langer wachten hebben we echt niet ingecalculeerd. Plannen is moeilijk in dit land: de ene vlucht vertrekt onaangekondigd te vroeg, de andere veel te laat. Al thee drinkend komen we ook die uren door. We vliegen in een Fokker 28 met zo’n 50 stoelen. We zitten bij de nooduitgang en hebben daarom veel beenruimte. Jos valt direct in slaap. Als hij bij aankomst een half uur later wakker wordt voelt hij zich opgeknapt en hoeft hij niet meer over te geven. Hotel Continental In de aankomsthal worden we weer eens belaagd door taxichauffeurs: zij weten dat we geen kant op kunnen, want de stad is 10 kilometer verderop en er rijden geen bussen meer. We laten ons naar het Hotel Continental brengen. De chauffeur wil ons naar zijn eigen hotel brengen, maar dat weigeren we resoluut. Het is weer eens een goed hotel, alleen de douchekop is zoals altijd en overal in dit soort hotels verstopt. Jos valt na een verkwikkende douche naakt op bed in slaap en wordt 5 uur later midden in de nacht verkleumd wakker. Clim heeft hem laten slapen na die zware reisdag en zijn ziekte. DAG 24
TRUJILLO Oefenen voor de Nationale Feestdag In de ochtend doen we het rustig aan. Na het ontbijt blijven we wat doordutten op de kamer, met name Clim. Jos volgt op de tv de Tour de France ‘en vivo’ (live), want in Frankrijk is het nu laat in de namiddag. Pas na 11 uur gaan we de stad in. Het is regenachtig buiten, 72
beter is: er hangt een waas van zeer fijne mist om de stad. Het is druk op de straten en pleinen. Muziekkorpsen marcheren rond, ze zijn van de collegios (middelbare scholen) die aan het oefenen zijn om elkaar op de Nationale Feestdag de loef af te steken. We stoten op een processie die door een dikdoenerige pastoor wordt voorgegaan. We vinden een plek waar ze goede koffie serveren (dat is hier altijd een hele speurtocht), bezoeken de markthallen (niet zo bijzonder) en schuimen een boekhandel af (veel computertijdschriften in de ramsj). Terwijl we naar het Archeologisch Museum zoeken, belanden we in een koloniaal paleis waar een zekere generaal Obrigado (wie mag die man dan wel zijn?) heeft gewoond. We lopen er onuitgenodigd naar binnen en krijgen er tot onze verrassing een privérondleiding door een bescheiden bediende. Het woonhuis (met veel plek voor de bedienden en de paarden) dateert uit de 19e eeuw. De kathedraal even verderop vinden we minder interessant. Zakkenroller in actie Zo rond twee uur bevinden we ons nog midden in het centrum. We lopen door een minder drukke winkelstraat, als er plotseling een auto naast ons stopt. Een man draait het raampje open en begint in het Spaans tegen ons aan te lullen. We verstaan woorden als ‘criminalistas” en “ladrones” (dieven). Daarop raken we geïnteresseerd en we buigen ons voorover naar het portier toe. De man haalt vervolgens een revolver te voorschijn en richt die veelbetekend naar ons. Op dat moment slaakt Clim een kreet en begint te vloeken. Op heterdaad betrapt Hij gooit zich achterover, waarna ik een andere stem hoor. Als ik me omdraai zie ik Clim boven op een vent liggen die pogingen doet onder hem uit te kruipen. Dat kost hem te veel tijd, zodat ik hem bij zijn keel kan grijpen en tegen een etalageruit kan drukken. Ik hou instinctief mijn gespreide vingers voor zijn ogen om hem koest te houden. Hij kan geen kant meer uit. Uit woede wil ik hem met zijn hoofd door de ruit slaan, maar ik bedenk me bijtijds: wie betaalt dan die ruit? Misschien verwond ik hem ernstig, slagaderlijke bloeding of zo, en dat wil ik ook niet op mijn geweten hebben, ook al is het een boef. Politie er bij roepen? Een tweede optie is wachten tot de politie komt opdagen. (Die is hier alomtegenwoordig, maar als je ze nodig hebt zijn ze er niet). Ook die mogelijkheid verwerp ik: ik zie ons al uren op een stoffig bureau zitten, wachtend op een tolk en gadegeslagen door corrupte politiefunctionarissen die plannetjes uitbroeden hoe ze ons als rijke westerlingen een oor kunnen aannaaien. (De goede niet te na gesproken overigens, maar je bent er nooit zeker van wie dat is.) Achter me hoor ik Clim nog steeds tieren, hij blijkt moeite te hebben met opstaan. Misschien hebben ze hem wel gestoken en heeft hij als gewonde hulp nodig.
73
We laten hem lopen Daarop besluit ik de zakkenroller, een goed geklede man van een jaar of dertig trouwens die steeds “No, no” roept (zeker bang om blind gemaakt te worden), toch te laten lopen. Gelukkig is er met Clim niets ergs aan de hand. In de consternatie is hij ietwat gedesoriënteerd geraakt. Hij baalt wel dat ik de dief heb laten ontsnappen; hij had hem een stevige aframmeling willen geven. Als stille getuige ligt er een zakdoek op de grond. Dat is het enige dat gestolen had kunnen worden en onze dagrugzak natuurlijk waaraan gerukt werd. De man in de auto, de afleider met zijn praatjes over criminaliteit, rijdt doodgemoedereerd weg, alsof er niets gebeurd is. Hem hunnen we niets maken. Criminaliteit heel gewoon Nog natrillend van de zenuwen schuiven we aan voor een standaardlunch in een cafetaria. We laten de gebeurtenissen nog eens aan ons voorbij trekken. Clim staat er op om onze money belts (met reispapieren, paspoorten, geld en cheques die we overdag op ons lichaam onder onze onderkleding dragen) in de kluis van ons hotel opbergen. Dat regelen we ’s avonds dan ook direct als we terugkomen in het hotel. Aan de balie reageert men niet erg verbaasd als we over de overval vertellen. In die bewuste straat is het al vaker prijs geweest, criminaliteit wordt hier kennelijk tot het leven van alledag gerekend. Overal in dit land stikt het van de bewakers, veiligheidsfunctionarissen en politieagenten, alleen in die beruchte straat zijn ze opvallend afwezig. Is hier sprake van toeval? Hoe dan ook, met onze kostbaarheden op een veilige plek is Clim een stuk geruster. Exquise driegangendiner met marmot Maar we laten ons door dit alles niet uit het veld slaan. We boeken gewoon een excursie voor de volgende dag naar de archeologische vindplaatsen van o.a. Chan Chan in de buurt van de stad. Ook ontdekken we restaurant El Mochica waar voor 15 gulden per persoon een exquise driegangendiner door perfect acterende obers uitgeserveerd wordt. Jos geniet van een gestoofde ‘cuy’ (marmot, Guinees biggetje), terwijl Clim het houdt bij zijn geliefde lomo a la pobre! (Volgens Jos gaat het hem vooral om de gebakken eieren en niet om de biefstuk.) Buiten worden we verrast door vuurwerk, zang en muziek. De generale repetitie voor de naderende feestdag is aan de gang. Veiligheidshalve mijden we de dichte menigte; van een afstandje slaan we de activiteiten gade. Clim koopt weer een handvol snoepjes van een jongetje om die vervolgens aan de voorbijgangers uit te delen. Hij vindt het vooral prachtig dat niemand zo’n snoepje weigert, ook de volwassenen niet. Op onze kamer kijken we weer eens een hele avond televisie. Naast voetbal (Copa America) volgen we een Amerikaanse grappige film over een uitgeflipte senator.
74
DAG 25 CHAN CHAN - PIRAMIDE VAN DE ZON EN MAAN De veelzijdige Rubens Om exact negen uur staat er een chauffeur voor de deur. Hij brengt ons naar het kantoor van de reisagent, waar we onze privégids ophalen. Rubens, zo heet hij, is van onze leeftijd. Hij spreekt grammaticaal correct Engels, maar zijn uitspraak is zo belabberd (en wij zijn zo hardhorend) dat we hem regelmatig niet meer kunnen volgen. Hij beweert leraar op de universiteit te zijn, maar dat nemen we met een korreltje zout. Hij is geüniformeerd als een bewaker en draagt goed zichtbaar een pistool op zijn heup. We gaan dus niet alleen op pad met een tolk en een gids, maar worden ook vergezeld door een heuse body guard, verenigd in één persoon. Hij vertelt ons dat hij drie baantjes heeft: leraar, bewaker en tour guide. De tempel van Arco Iris Allereerst bezoeken we de ‘huaca’ (tempel) van Arco Iris, een soort ziggurat zoals die in Mesopotamië werden gebouwd. Deze is van adobe, een meter of vijftien hoog en omgeven door een muur. Het Chivu-kustvolk dat dit soort tempels optrok aanbad de zee en de maan en dat kun je nog vaag zien in de reliëfs in de muren. Duidelijk zichtbaar zijn ook de pelikanen, onmisbaar voor de vissers op zee omdat deze vogels hun naar de scholen vis leiden. De caballitos van Huanchaco Een half uur verderop ligt bij Huanchaco het strand van Trujillo en zowaar, het zonnetje schijnt hier. Een zeldzaamheid, denken wij, maar dat blijkt niet zo te zijn. Volgens Rubens schijnt hier vaak de zon, terwijl er in Trujillo een dikke mist hangt. We bekijken in dit bijna uitgestorven vakantieoord de zogenaamde ‘caballito’s’, bootjes van riet waarmee de vissers de branding trotseren. We weigeren een ride op zee met zo’n ‘paardje’ (ze zijn zo smal dat je er schrijlings op moet zitten), dat valt niet in goede aarde bij de nors kijkende vissers die natuurlijk tuk zijn op wat extra inkomsten. In sommige straten is het toch nog een drukte van belang: ook hier zijn geüniformeerde scholieren hun defilé aan het oefenen. Woestijnstad Chan Chan De ruïnes van Chan Chan zijn een stuk interessanter dan het strand. We bekijken er de stoffige overblijfselen van wat ooit een grote Chivu-stad met 35.000 inwoners is geweest. De stad bestond uit 8 citadellen, waarvan er één, het Palacio Tsjibu, enigszins gerestaureerd is. In 1480 moest de stad zich na een belegering van jaren door de Inca’s gewonnen geven. De Inca’s sloten uiteindelijk de watertoevoer af, waardoor de belegerden zich dorstig overgaven. Wat niet werd verwoest door de overwinnaars gebeurde later wel door weer en wind; het adobe bouwmateriaal is niet erg weerbestendig. Ook overstromingen (toen al El Nino?) zorgden voor aftakeling. Het museum bij de ingang biedt ons een heel aardig kijkje op deze cultuur met een soort ‘son et lumière’ voorstelling met aardbevingen, donder en blik75
sem boven een maquette van de oude stad. Verder zijn er veel potten en gebruiksvoorwerpen te bezichtigen. De chicste en meest waardevolle zaken zijn ingepikt door de musea in Lima, om maar niet te spreken over de schatten die verzamelaars van illegale kunst in Amerika, Europa en Japan via grafrovers hebben verworven. Om half een zijn we terug in de stad. Privé-excursie naar piramides Twee uur later staat vriend Rubens weer klaar. Hij heeft zijn uniform thuis gelaten (zijn pistool niet) en gebruikt zijn eigen ouderwetse auto om ons naar de Piramides van de Maan en de Zon te brengen. Die zijn afkomstig van de Moche (ook wel Mochica-) cultuur. We gaan eerst tickets reserveren voor de bus naar Huaraz morgen. We moeten overstappen en Rubens zoekt een en ander voor ons uit. Na het busstation komen we langs een adobe ‘fabriek’ en ruiken en proeven kruiden en planten in een soort proeftuintje langs de weg. Archeologen aan het werk De enorme Piramide van de Zon is voor een groot gedeelte verweerd en vervallen. Ook heeft de bevolking veel stenen en bouwmateriaal geplunderd om er zelf woningen van te bouwen. De Piramide van de Maan bekijken we wat beter. Op een gegeven moment zitten we midden tussen de opgravingen. De archeologen hebben net veelkleurige schilderingen op de muren blootgelegd. Bij de uitgang kopen we wat goedkope beeldjes om de handelaars, die speciaal op ons zaten te wachten, niet teleur te stellen. We hebben medelijden met hun. Een bezoek aan een gehucht waar veel grafrovers wonen, wijzen we van de hand, we keuren die praktijken af (hoewel ze wel begrijpelijk zijn, je moet toch wat om in leven te blijven in deze woestenij). Veel voormalige ‘huaceros’ zijn tegenwoordig als bewaker werkzaam voor de overheid of verlenen tegen redelijke betaling hand- en spandiensten aan de archeologische teams uit de USA. Dit alles volgens het principe: “Met dieven vangt men dieven”, of ook wel: “If you can’t beat them, join them”. De grafroverij is afgenomen, maar nog lang niet verdwenen. Niet naar de grafrovers! Onderweg pikken we een politieagent op, dat soort lui krijgt hier overal gratis vervoer. Terug in de stad betalen we Rubens omgerekend veertig gulden voor zijn diensten en belooft Jos hem als gids aan te bevelen bij de “Lonely Planet Travel Survival Kit”. Verguld met dit vooruitzicht neemt hij afscheid van ons. De zon is net in de mist ondergegaan en er heerst een levendige drukte in de stad. Overal hangen vlaggen uit en men is druk bezig met het opschilderen van gebouwen. De koffiehuizen zitten barstensvol, zodat we besluiten koffie te drinken in het dure koloniale hotel El Libertador. De kwaliteit van de koffie valt er tegen, maar de historische ambiance maakt veel goed. Het avondmaal gebruiken we weer bij het uitstekende restaurant El Mochica. We krijgen na afloop een rekening gepresenteerd die veel te laag is, ze hebben zich zwaar in hun nadeel verteld. Als we de rekening uit eigen 76
beweging naar boven bijstellen, kun je de verbazing over zoveel eerlijkheid op het gezicht van de ober aflezen. Rare jongens, die Holandesos! DAG 26 TRUJILLO - CHIMBOTE - HUARAZ Chimbote: derdewereldstad De volgende dag staan we moeizaam om vijf uur op. De bestelde taxi wil maar niet op komen dagen. Net als we met een andere taxi staan te onderhandelen komt hij aantuffen. Gelukkig verontschuldigt hij zich wel. Op het busstation is het al druk. We nemen de eerste bus die vertrekt, stipt om 06.00 uur. De reis voert ons langs de kale, onbegroeide en onherbergzame kust, voor ons een legitieme reden om slaap in te halen. Twee uur later komen we aan in Chimbote. Wat we van deze grote stad zien zijn regelrechte Derde Wereldtoestanden: smerig, druk en onhygiënisch. (Vijf jaar geleden is juist in deze stad een choleraepidemie uitgebroken, wat ons helemaal niet verbaast.) Het lijkt hier het platteland van India wel. In het haveloze busstation moeten we overstappen. We kruipen in een krakkemikkige en vuile bus van een lokale onderneming, samen met een aantal backpackers van allerlei nationaliteiten. We tellen 4 Israëlische meiden, 5 Hollandse meiden, 3 Amerikanen, 1 Duitser, 1 Frans stel en 2 Limburgers. We zitten dus op een populaire route. Weer de bergen in Het eerste half uur rijden we door de oase met zijn bevloeide akkers. Daarna wordt het een eentonige boel. De begroeiing is compleet verdwenen en het fijne stof dringt door de naden en kieren van de aftandse bus. Jos zit met zijn voeten in een olievlek, bij elke bocht of uitwijkmanoeuvre van de chauffeur glijdt hij weg. We rijden de kale bergen in. Om 11 uur zitten we al op grote hoogte en pauzeren we een half uur in een dorpje van 5 onafgewerkte adobe huizen, waar je eten en drinken kunt kopen. De chauffeur geniet van zijn lunch: grove rijst met schapenkop. We houden het op eerder gekochte olijfbroodjes. De weg is al lang niet meer geplaveid en een lekke band kan dan ook niet lang uitblijven. Net na het passeren van een diepe afgrond krijgen we onze eerste klapband. Dat blijkt een kolfje naar de hand van de bijrijder te zijn: binnen een kwartier heeft hij de band routineus verwisseld. De passagiers kijken lusteloos in de zinderende hitte toe. Schitterende landschappen Gelukkig wordt de weg daarna een stuk interessanter. De bergen worden hoger en veelkleuriger, de dalen dieper. Het eerste groen dient zich aan, eerst cactussen, dan struiken en vervolgens kleine boompjes. Een dorp kan dan niet ver weg meer zijn. En inderdaad, we zien al gauw velden en boerderijtjes liggen. We passeren de pas over de Cañon del Pato, waar enkele bergdorpjes tegen de hellingen geplakt zijn. De school is er net uit en de kinderen begeven zich in hun opvallende uniformpjes langs de diverse bergpaadjes huiswaarts / hutwaarts. Van hieruit hebben we schitterende vergezichten. Jammer genoeg stoppen we niet in deze mooie bergwereld, dus foto’s van al dit schoons hebben we nauwelijks. 77
Drie klapbanden onderweg Pas als we de Cordillera Negra voorbij zijn en we ons op de hoogvlakte bevinden, wordt er opnieuw gestopt. Noodgedwongen weliswaar, want er is weer eens een band kapot. Clim helpt als enige de bijrijder met het verplaatsen van de zware reserveband van het dak. Hij baalt, want daarna moet hij met smerige handen verder reizen. De chauffeur zit op een stoel toe te kijken en steekt geen hand uit. Dat is mijn werk niet, zie je hem denken. Vlak voor Huaraz begeeft de derde band het. De chauffeur besluit verder te reizen, hij heeft per slot van rekening nog vijf wielen over en de eindbestemming is niet ver meer. Rampzalige aardverschuivingen We rijden door een streek waar nog niet zo lang geleden (1970 om precies te zijn) een aardbeving voor gigantische aardverschuivingen (“alluviales”) zorgde. De stroom van water / modder / zand / rotsen en ijs overspoelde in een oogwenk hele dorpen en stadjes. Bij deze ramp waren 70.000 slachtoffers te betreuren. Een van die dorpjes heeft men niet meer uitgegraven (de andere wel om de doden te bergen): alleen de kerktoren steekt nog boven de aarde uit. Links van ons zien we een nog imposanter bergmassief oprijzen, de Cordillera Blanca (zo genoemd vanwege de eeuwige sneeuw en de witte rotsen). Deze keten telt meer dan 50 toppen van over de 5.000 meter, de ene nog mooier dan de andere. De Huascaran, met zo’n 6.700 meter de hoogste berg in Peru, bekroont dit massief. Af en toe zien we hem liggen als we door een bocht gaan. Om de haverklap stopt de bus om plaatselijke bewoners op te pikken of af te zetten. De opbrengst van deze illegale passagiers steekt de busbemanning in eigen zak, daar kraait toch geen haan naar. Bagage afladen, dief slaat toe We komen in Huaraz aan terwijl de duisternis invalt en het begint te motregenen, niet bepaald uitnodigend. In een achterafstraatje worden de passagiers geloosd. Clim helpt de bagage van het dak afnemen. Terwijl hij zo bezig is, slaat achter zijn rug een tassensnaaier toe. Hij neemt een van onze tassen op en loopt er rustig en onopvallend mee weg. Gelukkig heeft Jos, nog vol adrenaline van de overval de vorige dag, hem in de gaten. Hij bedenkt zich niet lang en slaat de dief met één welgerichte slag tegen de grond, waarna hij hem bespringt. Daar heeft de onverlaat niet van terug. Hij smeekt om losgelaten te worden; als laatste toevlucht beweert hij taxichauffeur te zijn die ons wilde helpen. Een taxi is echter in geen velden of wegen te bekennen, dus die smoes vindt in onze ogen geen genade. Uiteindelijk laten we hem toch maar lopen, wat moeten we anders? De twee jonge Amerikaanse vrouwen kijken ons misprijzend aan: waarom schreeu-wen die dikke Hollanders zo tegen die arme man en laten ze hem niet met rust? Weten zij veel…. Dure en volle hotels We staan weer van emotie te trillen op onze benen. Door de duisternis en het ontbreken van een goed kaartje zijn we ook nog eens helemaal gedesoriënteerd. We nemen dan ook een 78
taxi in de arm (een echte…) om ons naar het centrum te brengen. Daar blijken de middenklassenhotels zoals het Gran Hotel volgeboekt; het is momenteel hoogseizoen hier en de prijzen schieten dan de hoogte in. We vinden na een uurtje toch een redelijk onderkomen bij hotel Santa Victoria, maar dat is wel naar verhouding erg duur. We proberen af te dingen, maar de Indiaanse achter de balie geeft geen krimp. Voor het eerst tijdens onze reis betalen we meer dan honderd gulden voor een hotelkamer. We gaan daarna niet meer naar buiten, maar eten in het restaurant van het hotel. Ze hebben er goed spul en we zijn tevreden. DAG 27
HUARAZ Een soort rustdag Na de lange rit van gisteren zijn we moe en hebben we nog steeds pijn in de rug. We besluiten er een soort rustdag van te maken. Na een maagvullend ontbijt van uiteraard eieren met spek trekken we het stadje in (toch nog bijna 100.000 inwoners). We bezoeken er het archeologisch museum waar lokale schatten van o.a. de Chavin-cultuur zijn tentoongesteld, alsmede een replica op ware grootte van het schitterende graf van de Heer van Sipan, een zeer rijk graf dat recent in de buurt ongeschonden is opgegraven. In de tuin is een beeldenexpositie van gave steles en andere bewerkte stenen van duizenden jaren oud. Armoe troef We sjouwen door de levendige marktstraatjes die vooral door boerinnen in de plaatselijke kleurige kledij bevolkt worden. Rondom de rivier is het armoe troef. Vrouwen wassen er kleding in vervuild water. Er komt een bus langs met een half dozijn schapen op het dak vastgebonden. We steken de gammele brug over om aan de andere kant van het uitzicht te genieten, maar Jos wil daar niet meer verder. Dat vindt hij te link, want die buurt is volgens hem te louche en armoedig, we moeten de kat niet op het spek binden. In een overdekte markt drinken we vervolgens water en sinaasappelsap. We ouwehoeren er wat af met de joviale verkoopster van het tentje. Steeds als we onder het wandelen ergens neerstrijken om een sigaret te roken moeten we lastige jochies wegjagen; vooral op de Plaza de Armas is het prijs. Na enig zoeken vinden we toch een bank die onze pinpassen accepteert. Daarnaast ligt een internetcafé, waar Jos net een boodschap heeft voltooid om per e-mail naar vrienden en kennissen te versturen als de stroom uitvalt. Er heerst een totale duisternis, waarin nogal wat klanten gebruik maken door er onbetaald tussen uit te knijpen. Een stoet traditioneel geklede vrouwen van het platteland kruist ons pad. Ze zijn hier vanwege de festiviteiten ’s avonds; ze blijven angstvallig bij elkaar in de buurt. Bij het kantoor van de firma Cruz del Sur (dat is wel even zoeken geblazen) boeken we een comfortabele busreis naar Lima voor morgen. 79
Optocht met muziek Ook proberen we in ons hotel onze terugvlucht bij Iberia Airlines te herbevestigen. De receptioniste krijgt een antwoordapparaat aan de lijn; het is weekend en dan is het kantoor gesloten. Dat valt ons tegen van een internationale luchtvaartmaatschappij. ’s Avonds gaan we nog even de straat op. In het centrum stellen groepen en muziekcorpsen zich voor een defilé op. Er wordt enorm slecht gemusiceerd. Er wordt ook aan politiek gedaan, want op spandoeken duikt de naam van de pas gekozen president Toledo hier en daar op. Namen van zijn politieke tegenstanders kunnen we echter niet ontdekken. De drukte van vanmiddag is merkwaardigerwijs geluwd, je zou anders verwachten. We blijven er niet lang hangen, maar drinken wel nog een cappuccino voor we naar ons hotel-restaurant terugkeren voor een smakelijke hap. We duiken vroeg ons bed in; morgen beginnen we aan onze laatste etappe in Peru. Volgens de handboeken belooft het in het begin een mooie bustocht door de bergen te worden. DAG 28 HUARAZ -
LIMA Bus met vliegtuigallures Het busstation is niet ver, daarom gaan we er te voet heen. Dat valt toch even tegen, met name voor Clim. Hij heeft moeite met het dragen van zijn zware tas. De schouderband ervan is al in het begin van de reis stuk gegaan. We moeten inchecken alsof we op een vliegveld zijn. We vinden dat enigszins overdreven, maar het is wel veilig. Bijna alle passagiers zijn toeristen, waarschijnlijk is deze “comfort class” te duur voor de plaatselijke bevolking. Een hele groep Franse trekkers reist met ons mee. Gelukkig zijn ze niet al te luidruchtig. Aan boord loopt een fraaie jongedame rond die als stewardess fungeert; bij alles aapt zij de echte procedures in het vliegtuig na. De westerlingen in de bus vinden dit wel grappig. We krijgen een bakje eten (kip met rijst, we konden het al raden), waarna we mogen genieten van twee tv-films van bedenkelijke kwaliteit op het hoogste geluidsniveau. Vanaf de hoogvlakte de dalen in Enfin, het eerste gedeelte van de reis is weer eens onvergetelijk, zowel de weg over de hoogvlakte als die door de bergen naar beneden toe. De wegen zijn goed geasfalteerd, zodat we toch door het raam wat foto’s van de omgeving kunnen maken. Na elke bocht ontvouwt zich het ene na het andere vergezicht voor onze begerige ogen. Na een pas van 4.200 meter gerond te hebben (we zitten dan al ruim boven de boomgrens) gaat het door een landschap van kalkstenen bergen richting kust. Allengs maken de groene, pastorale landschappen plaats voor een kale zanderige negorij. Dan gebeurt wat we van deze solide Volvo-bus juist niet hadden verwacht: we krijgen een klapband! De chauffeur (de busjuffrouw noemt hem ‘onze piloot’….) rijdt door tot een dorpje waar een vulcaniseerbedrijfje ligt. Dan is euvel snel verholpen. 80
Terug bij de oceaan We bereiken de kust bij de stad Barranca, gelegen in een rivieroase. Tot Lima zien we eigenlijk niets anders dan grijze rotsen en vooral eindeloze rijen hoge zandduinen om ons heen. Zelfs de oceaan ziet er grauw uit. Kortom, tijd om een dutje te doen. Om half zes rijden we de uitgestrekte voorsteden van Lima binnen. Lima, metropool van 12 miljoen inwoners Na een half uur volgen de buitenwijken, waarna we de rivier de Rimac oversteken. We zitten dan in het centrum, waar we ons voortijdig laten droppen. We hebben geen flauw idee waar we precies zitten, maar een jonge ober kan ons uiteindelijk de plek aanwijzen na minutenlang de kaart van Lima te hebben bestudeerd. Hee, we zitten vlakbij het hotel Continental dat we uitgezocht hebben. Hup, taxi aanhouden, prijs afspreken, bagage inladen en vijf minuten later lopen we het beste hotel van onze reis binnen. Ze hebben er kamers genoeg en we krijgen er een van de beste op de 7e verdieping toegewezen. En dat voor een prijs van nog geen dertig gulden per persoon. Hebben we toch weer eens geboft. De taxichauffeur is heel behulpzaam, maar uit zijn schichtige gedrag kunnen we opmaken dat het in deze duistere buurt niet pluis is. Aan de balie worden we expliciet gewaarschuwd om goed op onze spullen te passen. We vragen dan ook maar direct een kluisje aan en deponeren daar onze kostbaarheden. Het gebruik van zo’n kluisje is overal gratis in dit land. Back to the USA We eten in een sjofele tent aan het Plaza San Martin, niet ver van ons hotel. Op de pas gerestaureerde Plaza is het een drukte van belang. Mannen staan er over politiek te debatteren, omringd door belangstellenden; clowns treden er op. In al dat menselijke gewoel zijn we steeds uitermate op ons hoede. Een perfect Amerikaans sprekende jongeman klampt ons aan. Hij vertelt ons 9 jaar in de USA te hebben gewoond. Tot onze verrassing wil hij ons niets verkopen of ons zijn diensten opdringen, hij is gewoon nieuwsgierig, dus poeieren we hem niet af. Hij wil natuurlijk zo snel mogelijk terug naar het Beloofde Land, maar hij komt er nu niet meer in. Hij is voor een vliegticket aan het sparen om er ooit als toerist terug te gaan en er vervolgens de illegaliteit in te duiken. Hij praat daar heel onbevangen over, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Als we door de slecht verlichte straten naar het hotel terug lopen voelen we ons allerminst op ons gemak. Het is gedaan met slenteren, we zetten er stevig de pas in om de plekken die potentieel gevaarlijk zijn zo snel mogelijk achter ons te laten. Dit is niet leuk meer. DAG 29 LIMA Professionele receptionist We gebruiken een bescheiden ontbijt met beschuit in het restaurant op de elfde etage. Zonder mist zouden we een grandioos uitzicht op de stad hebben gehad, maar nu is het een en al mistroostigheid. Onder aan de balie staat een nieuwe receptionist die prima Engels spreekt. Hij regelt telefonisch de herbevestiging van onze Iberia-vlucht over twee dagen. We 81
gaan te voet de stad in, de uit de koloniale tijd stemmende bezienswaardigheden liggen allemaal vlak bij elkaar. Het Plaza de Armas is een fraai plein, waaraan de kathedraal, het presidentieel paleis en opgeknapte overheidsgebouwen liggen. Mist: eeuwig en allesoverheersend Alles is er kletsnat van de ‘garua’, de hardnekkige mist. We volgen vanaf het plein een voetgangersgebied met zaken die je overal ter wereld kunt aantreffen: KFC, McDonalds, Bata. Het is druk op de promenade en, paranoia als we zijn geworden, lopen we in een stevig tempo vlak achter elkaar. We betreden de kerk van La Merced, vol barokke altaren en retabels. Frater Ururta wordt hier vereerd gezien de talloze dankbetuigingen op tegeltjes en ex voto’s. We passeren prachtige gebouwen in diverse bouwstijlen: vooral koloniaal en art deco. We komen uit bij het Parque de Italia, een mooi park met een theater, een Moorse kiosk, een Byzantijns paviljoen en een Japanse tuin. Op een terras eten we een boterham en soep. De in historisch uniform gestoken cavalerie van een of andere garde en enkele VNvoertuigen met tanks erop rijden het plein voorbij. Ze hebben aan het defilé ter ere van president Toledo meegedaan. We houden een taxi aan en laten ons naar het befaamde Museo de Oro de Peru brengen. Museo de Oro del Peru De rit duurt minstens een half uur, want het museum ligt aan de rand van de stad in een betere wijk. Voor twee tientjes per man mogen we daar naar binnen, een exorbitant hoog bedrag, maar gezien het gebodene valt het eigenlijk nog mee. De drie etages waaruit het museum bestaat zijn letterlijk tot aan de nok toe gevuld met kunst- en gebruiksvoorwerpen van de oude Indiaanse culturen van Peru, zoals de Chancay, Chavin, Moche, Chivu, Huari en Inca. We worden duizelig van de (gouden) maskers, erotisch aardewerk, stoffige mummies, ceremoniële kleding. Vooral de vrolijke en fantasievolle potten van de Moche bevallen ons bijzonder. Uitgebreide wapencollectie Een hele zaal is volgepakt met wapentuig vanaf de 15de eeuw en alles wat daar bij hoort (zadels, stijgbeugels, sporen en zo); tussen de onafzienbare rijen ontdekken we de persoonlijke pistolen of dolken van bekende figuren als Li Peng, Soekarno, Prins Charles. De zalen met geweven stoffen gaan we in sneltreinvaart door, die interesseren ons minder. Als we voldaan buiten komen en een taxi terug willen nemen, vragen deze dubbele tarieven. We spelen de heren tegen elkaar uit en krijgen zo toch nog een rit tegen normaal tarief. De chauffeur toont zich uiterst behendig in het drukke spitsuur. Het is een zwartrijder, vandaar die lagere prijs. Hij weet bijvoorbeeld niet hoe hij bij het Plaza San Martin moet komen. Enfin, we eten Chinees (weer niet zo’n goede en riante porties als bij onze Chinezen in Nederland) en maken een korte avondwandeling.
82
Bier in de keuken We ontdekken dat bewoners in een portiek een geïmproviseerd drank- en snoepwinkeltje hebben gebouwd. We worden naar boven genood om het door ons besteld bier op te halen. We treffen er een doffe ellende aan. Halfnaakte peuters kruipen er lusteloos over de met rotzooi bezaaide vloer van wat een keuken moet voorstellen. Het schijnt de bedoeling te zijn dat we het bier hier gaan opdrinken, maar dat gaat ons te ver. We nemen de reeds geopende flessen mee naar buiten en drinken ze in het hotel op. DAG 30 LIMA Sobere maar imposante kathedraal We begeven ons in alle vroegte opnieuw naar de Plaza de Armas. Nu is de kathedraal wel open. Direct na de ingang trekt een mozaïek van de “Aankomst van Pizarro in Peru” onze bewonderende aandacht. Het graf van deze beroemde conquistador ligt er pal onder. Het is een sobere kerk die toch indruk maakt met enkele fraaie hoogtepunten zoals de koorstoelen die pareltjes van houtsnijkunst zijn. Er ligt ook een Museum voor Religieuze kunst dat in onze ogen zeer de moeite waard is. We drinken onze ochtendcappuccino in een favoriet restaurant (de koffie in het hotel is niet veel zaaks, een van de weinige minpunten). Aan de overkant van het plein vindt de wisseling van de wacht voor het paleis plaats. We zoeken het klooster en de kerk van San Francisco op, waar we verrast worden door de goed onderhouden staat van het oude complex. In de bouwstijl zijn hier en daar Moorse invloeden te bespeuren. Opvallend: de vele duiven op het voorplein die soms de twee torens geheel bedekken. Speciaal: de catacomben die uitgegraven zijn om 60.000 lijken te herbergen. De uitdrukking ‘botje bij botje leggen’ is hier letterlijk genomen: in de kuilen liggen scheenbenen met honderden bij elkaar, hopen dijbenen, bergen sleutelbenen. In een diepe put zijn de schedels netjes in een cirkel bij elkaar gelegd. Voor luttele guldens smikkelen Weten in een volksrestaurant wat de pot schaft: soep, vis, friet met rijst en koffie. Totaal voor 2 personen kost ons dat nog geen zes gulden, dit wordt de goedkoopste maaltijd van de hele reis. We steken de brug over. De rivier de Rimac is slechts een siepelend stroompje, de bedding ligt vol vuilnis. Aan de overkant is het niet veilig volgens de ingewijden, maar aangezien het overdag is wagen we ons in de armoedige volkswijken. We bezoeken er als enige de stierenvechterarena met aanpalend museum. Dit laatste toont veel foto’s van de helden, opgezette stierenkoppen aan de wanden, tekeningen en schilderijen van het festijn (o.a. een echte Picasso-pentekening) en dure kostuums van de torero’s. Ook hangt er een bebloede broek van een gedode torero. Op de achtergrond klinkt stemmige muziek met olékoortjes. We krijgen een rondleiding door de Plaza de Toros van een manke zielenpoot, een soort knechtje. Elke keer als blijkt dat we weer eens zijn Spaans hebben begrepen, zegt hij “Claro!”. In de arena zelf zijn jonge stierenvechters in de dop met een onhandig in elkaar geflanste namaakstier aan het oefenen. 83
Authentieke sfeer in kloosters We dringen verder de wijk binnen en eindigen bij het kloostercomplex van het Convento de Descalzos dat in oranje en beige kleuren is opgefrist tijdens de restauratie in 1995. Alweer enorm uitgebreid met twee kloostergangen en veel schilderijen in de gangen en zalen. Het ademt met zijn wijnpers, keukens en drukkerijtje een authentieke sfeer uit. We worden er doorheen geloodst door een zwijgzame jonge meid. Na een biertje in een restaurant keren we per taxi terug naar het centrum. De chauffeur is een enthousiaste voetballiefhebber. Hij kent nog steeds alle namen van de spelers van de “equipo de 1972 en 1976” en weet ze moeiteloos op te sommen. Namen als Poortvliet en van de Kerkhof kan hij perfect uitspreken. Alleen met de uitspraak van de naam Cruijff heeft hij moeite. Het voetbal van Holanda was volgens hem een “sistemo de futbol total, como una maquina naranja…” De man, die van onze leeftijd is, wordt bijna lyrisch. Dineren in stijl Ter gelegenheid van onze laatste avond op het zuidelijk halfrond besluiten we sjiek te gaan eten in het duurste koloniale hotel van de stad, het Bolivar. We komen binnen door de lobby, die bekroond wordt door een veelkleurige koepel, en volgen een luisterrijke gang die uitkomt in een voormalige balzaal vol kristallen kroonluchters en spiegels. De pianist aan de vleugel speelt romantische melodieën. In die zee van ruimte staan twintig tafeltjes, waarvan er één bezet is door twee westerse jonge vrouwen, de rest is leeg. We nemen plaats en bestellen exquise gerechten zonder op de prijs te letten. Dat kost ons als Nederlander toch wel enige moeite. Twee behulpzame obers staan in de startblokken om ons op onze wenken te bedienen. We genieten niet alleen van de bijna volmaakt bereide spijzen, maar ook van het retro-sfeertje dat er hangt. Bij het afrekenen verbazen we ons over de prijs, nog geen vijfenzeventig gulden. Dat maakt de fooi voor de beide obers extra vet. DAG 31 LIMA - MADRID - AMSTERDAM Convento de Santo Domingo Vanavond vliegen we terug naar huis. We hebben dus nog bijna een hele dag in Lima. We rekenen het hotel af, geven er onze bagage in bewaring af en bezoeken voor de laatste keer de historische binnenstad. Vandaag wordt ’s morgens het klooster van Santo Domingo ons hoofddoel. Ook dit complex is redelijk goed gerestaureerd. Er hangt een zwarte heilige, de enige van Peru. De Heilige Rosa wordt er ook vereerd, we zien haar graf in de crypte. We lijken hier wel de enige bezoekers, op wat timide schoolkinderen na. Museo Nacional, kolos van een gebouw ’s Middags volgt een bezoek aan het Museo Nacional. Het is een joekel van een betonnen gebouw, bijzonder lelijk vinden we het. Ze hebben er wel een schitterende collectie van alle culturen die Peru ooit rijk is geweest, maar de Spaanse cultuur van de laatste vijf eeuwen 84
ontbreekt er volledig. Clim is hierover niet te spreken. De maquettes van graven (hier ligt ook de originele Heer van Sipan, waarvan we in Huaraz een replica hebben gezien), gebouwen en steden spreken zeer tot de verbeelding. Op de derde verdieping (er zijn er negen) stokt plotseling de collectie. De bovenste verdiepingen liggen op wat kantoren na leeg, volgens de gidsen was er geen geld meer om die in te richten. Zijn daarom de Spanjaarden er hier zo bekaaid van af gekomen? Clim denkt evenwel dat die bewust zijn geboycot door de Indio – archeologen die schaamteloos met hun afkomst koketteren. Doffe ellende in Callao Taxi in, terug naar het hotel (veel sneller nu, over de autobaan), bagage afhalen, nieuwe taxi aanroepen. Een oude baas van hotel helpt daarbij en regelt de prijs. Onderweg komen we langs afschuwelijke krottenwijken. Nabij de havenplaats Callao slaan we de richting van het vliegveld in. Dat kennen we nog van een weekje eerder, toen we daar bijna een hele dag in ledigheid doorbrachten. We sluiten direct aan bij de rij voor het Iberia-loket. Na drie kwartier zijn we er door en hebben we alle plichtplegingen (waaronder de dure airport tax van 25 dollar) achter de rug. We kunnen aan de koffie en het bier om onze soles op te maken. Jos koopt op de valreep nog een cd-rom vol foto’s van Peru (die thuis op de computer nogal tegen bleken te vallen). Om acht uur ’s avonds is zoals gepland ons vertrek. On our way back home De terugvlucht verloopt zonder enig probleem, maar ook zonder hoogtepunten. We proberen te slapen, maar dat lukt maar ten dele. De overstap in Madrid verloopt soepel, hoewel we maar heel weinig tijd hebben. Zelfs een kopje koffie kan er wegens tijdgebrek niet vanaf. Twee uur later staan we op Schiphol. Zo rap mogelijk zoeken we het treinstation op, want het is al vroeg in de avond en mogelijk kunnen we Roermond net niet meer bereiken. Gelukkig zijn de verbindingen gunstig. Onderweg ergeren we ons mateloos aan de bedelende junks en de talloze dominant overkomende zwarten op de Amsterdamse stations. In Peru bedelt men tenminste omdat men honger heeft; hier bedelt men omdat men een shot heroïne nodig heeft. Hevig noodweer Als we Brabant binnenrijden, breekt er een hels noodweer los. In Limburg blijkt dit later de nodige schade te hebben aangericht. Om elf uur komen we in onze woonplaats Roermond aan. Helaas, geen taxi te bekennen. Wekenlang zijn we door taxi’s omringd geweest, tientallen hebben we er moeten afwimpelen, maar een taxi in het zogenaamd geciviliseerde Roermond, ho maar! Na een half uur gaan we in Hotel De La Station een biertje drinken, wachtend op een mogelijke taxi die daar voorbijrijdt. Tegen twaalf uur lukt het Clim in de stromende regen een bezette taxi aan te houden; de Surinaamse chauffeur belooft terug te komen. En jawel, tien minuten later kunnen we eindelijk echt naar huis. We zijn nu 31 dagen voortdurend onderweg geweest en verlangen naar ons eigen bed. En niet te vergeten de resterende 2 weken vakantie waarin we pas ècht kunnen uitrusten. 85
ARGENTINIË RONDREIS (1999) Dag van vertrek
Zaterdag 10 juli 1999
Dag van thuiskomst
Vrijdag 13 augustus 1999
Routeschema
Roermond – Schiphol Amsterdam – Madrid v.v. Madrid – Buenos Aires en v.v.
Vliegmaatschappij
Iberia Airlines
Overnachtingen
30 maal hotel
Vervoer
vliegen, bus, boot, taxi, paard, truck
REISSCHEMA Buenos Aires – Montevideo (Uruguay) – Salto (Ur.) – Corrientes – Resistencia – Ascunción (Paraguay) – Formosa – Córdoba –Belgrano – Santiago del Estero – Tucumán – Valle de Tafi – Salta – Termas – San Antonio de los Cobres - Jujuy – Salta – Buenos Aires
BUENOS AIRES Wat maakt deze stad van bijna twaalf miljoen inwoners nu eigenlijk zo aantrekkelijk? We weten dat hier de tango is ontstaan. Ook weten we dat dit de stad is van de grote schrijver Jorge Luis Borges. We kennen de Dwaze Moeders van het Plaza de Mayo die protesteren tegen de spoorloze verdwijning van hun dierbaren ten tijde van de Videla-dictatuur eind jaren zeventig/begin jaren tachtig. De grillige, maar uiterst begaafde voetballer Maradona is hier opgegroeid, dat weet iedereen. En sinds het succes van de gelijknamige musical weet ook iedereen wie Evita Peron was. En evenmin hoef je veel mensen te vertellen dat buiten de stad de eindeloze pampa's beginnen, bevolkt door ruige gaucho's. Maar de stad is natuurlijk meer. Het is van heel Zuid-Amerika de meest Europees aandoende stad. Als je in het centrum ronddwaalt, waan je je af en toe in het Parijs van rond de eeuwwisseling (1900). De stad bestaat uit meer dan veertig verschillende barrios (wijken), allemaal met een verschillende sfeer en cultuur. De oudste nog bestaande wijk is La Boca, het voormalige Italiaanse havenkwartier, de geboorteplaats van de tango (en van Maradona). Ook het belendende San Telmo is een van de oudere wijken van de stad. Honderden statige herenhuizen getuigen er nog steeds van een rijke historie. De inspiratiebronnen van de stad waren zoals al gezegd Parijs, maar ook de negentiendeeeuwse steden Rome, Madrid en Milaan. Als je over de Avenida de Mayo flaneert is het net alsof je over de Madrileense Gran Via loopt. Het schitterende operagebouw Teatro Colon vertoont opvallende gelijkenis met La Scala in Milaan. De Avenida de 9 Julio is alleen maar te 86
vergelijken met de Champs Elysée in Parijs. Zelfs de obelisk op die Avenida is een regelrechte kopie van die welke op de Place de Concorde staat. Architectonisch zijn het vooral de kunststijlen barok, rococo, art deco, Jugendstil en neoklassiek die een stempel op de stad drukken. Desondanks is er niets ouder dan zo'n honderd jaar. Aan het begin van de twintigste eeuw was Argentinië het op zes na rijkste land van de wereld. Die welvaart weerspiegelde zich ook in het aanzien van de stad. Onder leiding van de beste Europese architecten groeide de stad in snel tempo uit tot een echte Europees aandoende metropool. In de jaren twintig bereikte BA de twee miljoen inwoners en was het inmiddels ook een van 's werelds artistieke en culturele hoofdsteden. Wat er vanaf toen mis is gegaan met de stad, en het hele land trouwens, weet niemand. De tweede wereldoorlog strooide weliswaar roet in het eten, maar de hoofdoorzaak dient toch te worden gezocht in het slechte bestuur van het land, onder meer door de rechtse arbeideristische dictator Juan Perón (een nazi-sympathisant van het zuiverste water nota bene) en de daaropvolgende vileine militaire dictaturen. Tegenwoordig is de stad weer aan het opkrabbelen en probeert men de allure van weleer te herkrijgen. In het centrum is dat in redelijke mate gelukt, maar even daarbuiten is het verval en de teloorgang nog steeds duidelijk waarneembaar. Toch valt het wel mee, tenminste als je het vergelijkt met tal van andere wereldsteden die letterlijk uit hun voegen barsten. De Argentijnse bevolking is overwegend mediterraan van afkomst, vandaar dat men erg veel waarde hecht aan uiterlijk vertoon. Dat achter al die fraaie, opgepoetste façaden de grauwe werkelijkheid heerst, deert hen niet zo. Zelfs de bewoners in die buurten laat het tamelijk onverschillig gezien de zorgeloze manier waarop ze met hun woonomgeving omspringen. WANDELEN HAVENWIJK LA BOCA La Boca is een oude volkswijk van Buenos Aires; volks is het nog steeds trouwens. Naar verluidt is het de geboorteplaats van de tango in het begin van deze eeuw. Hier speelden orkestjes in kroegen met namen als “La Turca”, “El Grieco” en “La Marina”een nieuwe volksmuziek. Men speelde intuïtief met viool, gitaar, fluit en bandoneon (een klein accordeon). De wijkbewoners waren van internationale herkomst en het nachtleven zo dicht aan de haven bruiste er tot vroeg in de morgen. Er werden danssalons geopend en het volk stroomde van heinde en ver toe. Bij de tango mochten de danspartners elkaar stevig vastpakken, hetgeen al veel van de populariteit van de muziek en de dans verklaart. Momenteel is de tango nog net niet verdwenen. De salons bevinden zich in de betere wijk San Telmo en worden voornamelijk bezocht door busladingen toeristen die een avond authentiek vertier zoeken. Een tangoshow hebben Clim en ik er niet bezocht; wel hebben we enkele uren al slenterend in de wijk doorgebracht. In feite rest er nog maar een klein straatje dat echt interessant is, namelijk El Camenito. We waren er al vroeg met de stadsbus heen gegaan, dus we hoefden ons nog niet door de toeristenmassa’s heen te wurmen. Alle huizen van dit straatje zijn van golvend plaatijzer of van hout. De schilder Quinquela Martin veranderde het eens zo grauwe 87
straatje in een van de kleurrijkste van geheel Zuid-Amerika. Hij gebruikte hiervoor de kleuren Toscaans geel, terracotta rood en mediterraan blauw. Zijn opdracht was voltooid toen er ook nog wat standbeelden (replica’s van Griekse godheden), muurschilderingen en reliëfs bijkwamen. Er kwam een kunstmarkt en het Place du Tertre van Buenos Aires was een feit. Laat nu de bezoekers maar komen. Wij dus ook en inderdaad, we maken er veel foto’s. Clim ontfermt zich over de twee treurige muzikanten die melancholieke tango’s ten gehore brengen. Jos zorgt ervoor de fleurige architectuur op beeld wordt vastgelegd. We struinen nog wat rond in een van de vele souvenirshops en gaan de rest van de wijk verkennen. Aanvankelijk kunnen we nergens een plek vinden om koffie te drinken. We zoeken tevergeefs op Garibaldi (een straat, dat zegt men er hier nooit bij), waar de spoorrails nog over het verwaarloosde wegdek lopen. Met zijn verveloze huizen van golfplaat en verweerd hout is deze straat meer karakteristiek voor de wijk dan het excentrieke Camenito. De bewoners hangen maar wat rond en zien er onverzorgd en nogal misdadig uit. Uiteindelijk krijgen we koffie in een kroeg aan een plein waar volgens de barman de geniale voetballer Maradona heeft leren voetballen. Als bewijs heeft hij de identiteitskaart van Diego uitvergroot achter de tapkast hangen. Maradona is een telg uit deze sociaal achtergebleven wijk. De eeuwig volksjongen (onberekenbaar en als mens onuitstaanbaar) werd als jeugdig talent ontdekt bij de plaatselijke voetbalclub Boca Juniors. Verder is de wijk niet bijzonder interessant: veel sombere opslagplaatsen en vervallen woningen. Het schijnt dat er nog steeds een groot aantal bordelen en nachtclubs ligt, maar die hebben wij dan niet gezien. Overdag vallen die trouwens ook niet zo op. In de haven ligt een aantal scheepswrakken die ze niet hebben geborgen. Blijkbaar wordt de haven niet meer zo intensief gebruikt dat deze half boven het olieachtige water uitstekende karkassen in de weg liggen. Verder valt de zware, behoorlijk verroeste ijzeren brug op die naar een schiereilandje aan de andere kant van de haven leidt. Enigszins teleurgesteld houden we het voor gezien en gaan we op weg naar een wijk een kilometer noordelijker gelegen, San Telmo. ANTIEK IN SAN TELMO De geschiedkundigen beweren dat de Spanjaard Pedro de Mendoza 1537 hier in San Telmo voor het eerst voet op Argentijnse bodem zette. De Jezuïeten vestigden zich er en stichtten er enkele kerken en kloosters. In een van die oude kloosters heeft men onlangs nog eeuwenoude onderaardse vluchtgangen ontdekt, maar helaas konden we die niet bezichtigen. In de vorige eeuw waren de bewoners voornamelijk vissers, dokwerkers, touwslagers en zwarte slaven. Die laatste groep vormde zelfs een/derde van de lokale bevolking, maar tegenwoordig vindt men er geen spoor meer van terug. “Wij hebben geen zwarten in ons land!”, zegt de rechtgeaarde Argentijn vol trots. Naderhand gingen ook de rijke handelaren en landeigenaren zich hier metterwoon vestigen en bouwden ze schitterende herenhuizen. De armen woonden in simpele lemen hutten.
88
In 1871 brak echter de gele koorts uit en deze epidemie vaagde een groot gedeelte van de bevolking weg. De rijken trokken halsoverkop naar gezonder oorden in het noorden van de stad (zo zijn bijvoorbeeld Retiro en Recoleta gegroeid). Na de koorts stroomden nieuwe emigranten toe, vooral uit Italië en Oost-Europa. Ze namen de herenhuizen over en verdeelden die in kleinere wooneenheden, waardoor de zogenaamde “conventillos” ontstonden. Eenzelfde proces vond trouwens ook in Rusland plaats; nadat de communisten er de tsaar hadden verdreven werd privébezit verboden en werden er communes gemaakt van de statige herenhuizen in Moskou en Sint Petersburg. Die werden daar “kommunelkas” genaamd. In de jaren zeventig heeft men de waarde van die historische gebouwen ingezien en is men gestart met een renovatieprogramma. Antiquairs, tangobars en restaurants verschenen er en het eens als verloren beschouwde San Telmo werd weer een aantrekkelijk wijk om te wonen of om er op zijn minst in te wandelen of uit te gaan. We benaderen de wijk vanuit het zuiden, komend van La Boca. Het eerste centrale punt is Parque Lezama, waar we enkele dagen eerder het Nationaal Historisch Museum hebben bezocht. Het park is hoger gelegen en is historisch van belang. Ooit lag hier de slavenmarkt; verder werden op deze plek de Engelsen voor het eerst verpletterend verslagen in het begin van de 19de eeuw. Het wordt opgesierd met klassieke beelden en kruiken die mooi passen onder de hoge palmbomen. Ook ligt er een amfitheater, recht tegenover een Russisch orthodoxe kerk met vijf uivormige torens aan de andere kant van de straat. Er is net een kunstmarkt aan de gang als we er doorheen lopen. Via Brazil lopen we verder het hart van de wijk binnen. De antiekwinkels liggen hier zij aan zij. Een ervan lopen we binnen. We worden er hartelijk ontvangen, helemaal niet opdringerig. De winkelier spreekt zowaar een woordje Engels, een vaardigheid die in Zuid-Amerika slechts zelden voorkomt. We kijken onze ogen uit aan al die fenomenale kunstvoorwerpen die hier letterlijk staan en liggen opgestapeld. Menig museum zou trots op zo’n verzameling zijn. In vitrines liggen meesterwerken van goud– en zilversmeden te pronken. Diep onder de indruk bereiken we het centrale plein, Plaza Dorrego. Het is een mooi plein, waar het in het weekend druk is vol feestvierende en etende porteños (inwoners van Buenos Aires) die onbezorgd de terrassen bevolken. Het is niet zo groot en heeft veel groen, maar daar merken we nu in de winter weinig van. In de buurt bezoeken we nog een kerk (Nuestra Señora de Belen), een mix tussen rococo en barok, daterend uit 1750, een van de oudste kerken van Buenos Aires. Ook bekijken we enkele galerieën en mooie herenhuizen. Veel kunstenaars hebben zich hier gevestigd; ze proberen van al die toeristen een graantje mee te pikken. Andere bezienswaardigheden: een bakstenen Deense kerk, een imposant neogotisch gebouw met atlantenfiguren, standbeelden, kerken. PLAZA MAYO / PLAZA CONGRESO Wat onderdak betreft hadden we het goed bekeken. Via internet en de atlas van WoltersNoordhoff op CD-rom waren we er achter gekomen waar de goedkopere hotels in het centrum gesitueerd waren. Toen we uit de bus vanaf het vliegveld stapten, hadden we na 89
twee pogingen al snel prijs bij het koloniale hotel Sportsman in de buurt van de Plaza de Congreso en de verkeersader Avenido de Mayo. Weliswaar ietwat onderkomen en sober ingericht, maar heel goedkoop: 25 gulden per persoon. Met het weer hadden we het minder goed getroffen; vrijwel de hele dag regende het de eerste dagen of was het grauw, guur en winderig. Na een week hadden we nog niet eens een enkel fotorolletjes volgeschoten, dat zegt wel genoeg over de weersomstandigheden. Desondanks gingen we overdag op pad, waarbij onze paraplu’s onze goede diensten verleenden. ‘s Avonds bleven we meestal op onze kille hotelkamer liggen lezen, gelukkig was daarvoor genoeg licht. Ook luisterden we ondertussen naar tango’s op de radio. Het beroemdste plein van Buenos Aires is Plaza de Mayo, genoemd naar de datum waarop de eerste regering van Argentinië op 25 mei 1810 werd geïnstalleerd. Het is een groot plein met palmbomen, grasperken, fonteintjes, standbeelden en vergulde lantaarnpalen. Midden op het plein staat de Piramide de Mayo, een kleine obelisk met bovenop het standbeeld van de godin Bellona. Het bekendste gebouw aan het plein is het Casa Dorada uit 1870, oorspronkelijk het hoofdkantoor van de posterijen, momenteel echter in gebruik als presidentieel paleis. Carlos Menem, de huidige president (1999), komt er dus regelmatig, hoewel hijzelf met zijn gezin elders in een luxueuze villa woont. Na twaalf jaar moet Menem dit jaar constitutioneel aftreden, wat hij met zichtbare tegenzin zal doen. Hij lijdt net als zo veel van zijn voorgangers van militaire snit aan een onmiskenbaar Argentijns trekje, namelijk machtswellust. Overigens, gewone mannelijke wellust is deze immigrantenzoon uit een Libanese familie zeker niet vreemd. In het openbaar pocht hij over zijn seksuele veroveringen. Eigenaardig genoeg wordt dit haantjesgedrag hem door het volk en de media nauwelijks kwalijk genomen. In een machocultuur hoort dat er blijkbaar bij, het valt niet op. Verder ligt aan het plein het Cabildo, het voormalige koloniale stadhuis van Buenos Aires uit de achttiende eeuw. Aan de overkant staat de in onze ogen wel zeer vreemde kathedraal Metropolitana. Aanvankelijk konden we nergens een kerk ontdekken, totdat we langs een neoclassicistische tempel kwamen en er een blik naar binnen wierpen. Geen twijfel mogelijk, dit moest wel de kathedraal zijn. Van binnen was hij trouwens ook niet zo bijzonder interessant. Wel ligt de grootste Argentijnse volksheld, de bevrijder generaal San Martin (een maatje van Simon Bolívar) hier begraven. Op deze plek komen ook veel van de belangrijkste boulevards van de stad bijeen. De stad is namelijk gebouwd met de plattegrond van Parijs na de renovatie door Hausmann in het achterhoofd. De Avenido de Mayo is daar een voorbeeld van. Het is een brede avenue omgeven door pompeuze gebouwen met erkers, smeedijzeren traliewerk, koepeltjes en torentjes. De trottoirs zijn breed, er liggen dure winkels en theaters, maar dat kon ons niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake was van vergane glorie waar de tijd is stil blijven staan. Het sociale en culturele centrum van de stad heeft zich naar elders verplaatst. Toch liggen er nog pareltjes van gebouwen waarvan je kunt genieten. La Prensa bijvoorbeeld met een façade vol ornamenten en bronzen beelden. Café Tortoni is een art nouveau cafetaria 90
waar in de bruisende jaren dertig de intellectuelen en schrijvers hun domicilie hadden. Namen? Garcia Lorca, Josephine Baker, Pablo Neruda, Ortega y Gasset, Eric Satie, Jorge Luis Borges. De virtuoze Carlos Gardel speelde, danste en zong er zijn melancholieke tangoliederen. Ook verschillende hotels uit de Belle Epoque liggen aan deze brede avenue. In één ervan, hotel Chile, zouden we bij onze terugkeer uit het binnenland onze intrek nemen. Een kamer kostte er slechts vijftig US dollar. De Avenida de Mayo komt uit bij de Plaza de Congreso, maar eerst komen we nog langs het Zarzuela-theater Teatro Avenida en het mooiste gebouw van de avenue, Edificio Barolo. Het is hier in 1922 door een Italiaan neergezet en heeft een prachtig afgewerkte voorgevel vol erkers en balkonnetjes en een mooie toren van 103 meter hoog. Het ligt vlakbij ons latere hotel Chile. Ook de immense galerij binnen is indrukwekkend met zijn bronzen liftdeuren en granito afwerking. Een andere bezienswaardigheid in de buurt is het café Los 36 Billares dat uit 1882 stamt. Het zit vol mannen en inderdaad, het telt 36 biljarttafels. We bekijken er de voetbalwedstrijd Valencia – Barcelona om de Spaanse Supercup. De clientèle is op de hand van Valencia, want in dat team spelen twee Argentijnen. Het “Nederlandse” Barcelona van Louis van Gaal verliest, enigszins tot ons plezier, want wij mogen die arrogante man niet. Het etablissement hoort toe aan Eduardo Berardi, een biljartvirtuoos uit de jaren zeventig, ooit gevreesd tegenstander van de Belg Raymond Ceulemans. We kennen deze buurt inmiddels goed. We eten hier vaak en slaan er onze biervoorraad – litersflessen! – in bij de kiosken. Het plein dat nu volgt is het Plaza de Congreso. Het is eerder langwerpig dan breed en onderscheidt zich door pompeuze beelden en imposante fonteinen. Natuurlijk liggen er parkeergarages onder, onontbeerlijk in een autostad als Buenos Aires. Aan het begin staat een replica van de Denker van de Franse beeldhouwer Auguste Rodin. Aan de andere kant staat het enorme parlementsgebouw, het Congreso Nacional. De Italiaanse architect heeft zich hier laten inspireren door het symbool van vrijheid en democratie, het Capitool in Washington en het roomse symbool van de Sint Pieter in Rome. Het werd in 1906 geopend en de Senaat en de Tweede Kamer zetelen er. Met enkele andere Europese toeristen (Fransen en Schotten) krijgen we er een gratis rondleiding van een half uur. De Salon Azul, de bibliotheek en ook de tweede kamer (een soort arena van zestig meter hoog) vinden we wel interessant. Er worden tevens exposities gehouden. Enkele dwarsstraten verderop ligt nog een interessante avenue (of boulevard, wat is het verschil eigenlijk?): de Avenida de Corrientes. Deze wijk wordt ook wel het Broadway van Buenos Aires genoemd vanwege de talloze theaters, revues, cabarets en bioscopen die er liggen. Ook alle keukens van de wereld zijn er vertegenwoordigd. Tussen Corrientes en ons hotel ligt nog een modern winkelcentrumpje, La Plaza genaamd. Dit moet herinneringen opwekken aan het Parijse Monmartre; naar onze mening zijn ze daar goed in geslaagd, hoewel het nogal nieuw aandoet natuurlijk. De kunstenaars hebben een stempel op de wijk gedrukt. Bij het cultureel centrum San Martin (erg creatief in het verzinnen van namen zijn ze hier niet…) staan buiten prachtige moderne beeldhouwwerken. In de vele cafeetjes hou91
den zich tot diep in de nacht schrijvers op, nippend aan hun koffie (die erg goed is in Argentinië, maar ook navenant duur: f 4,50 per kop…) en de wereldproblematiek bediscussiërend. Sommige van die cafés dienen tevens als boekhandel. We kopen er reisgidsen en atlassen van het land, in de aanbieding natuurlijk. AVENIDA DE 9 DE JULIO Trots beweren de Argentijnen dat dit ‘s werelds breedste boulevard is. Breed is hij wel, dat is zeker. Het kost ons de grootste moeite om de 140 meter in één keer over te steken. Meestal blijven we steken bij de laatste twee rijbanen. De boulevard is pas in 1936 aangelegd en veel fraaie herenhuizen moesten er voor wijken. Het enige “huis” dat die kaalslag heeft overleefd is de kasteelachtige Franse ambassade, dat is immers Frans grondgebied waar de Argentijnen niet aan mochten komen. Op de Plaza Lavalle staat een enorme obelisk van 40 meter hoog die ‘s avonds feestelijk wordt verlicht. Alles langs deze boulevard is groot: de gebouwen, de billboards, de kantoren en de bomen (nu in de winter jammer genoeg vrijwel kaal). Ook ligt er nog het grootste theatergebouw van de wereld (groter dan La Scala in Milaan en de Opera in Wenen), het Teatro Colon. We genieten er van een rondleiding en staan versteld van de omvang van het complex. Vanaf de begane grond gaan er nog vier verdiepingen de grond in. Achter de coulissen zijn volledig uitgeruste timmermanswerkplaatsen en ateliers om decor te bouwen. Duizenden kostuums in alle soorten, stijlen en maten heeft men er in voorraad. Echter niet al het verwerkte natuursteen is echt marmer, dat wil de gids ons wel toevertrouwen. Voor de ingang van het theater staan een paar reusachtige aucuara-bomen met zware takken die zich tien, vijftien meter uitstrekken en in de zomer welkome schaduw bieden. Even verderop ligt nog een aardig theater, Teatro Cervantes geheten. Dit theater is meer gespecialiseerd in toneel en vaudevillestukken. Nou ja, fraaie gebouwen liggen er genoeg in het centrum. Ook alle belangrijke luchtvaartmaatschappijen hebben hier hun Argentijnse hoofdkantoor. We zoeken dat van Iberia op, waar we aardig ontvangen worden door een Engels sprekende employé die de herbevestiging van onze terugvlucht vlekkeloos regelt. We krijgen zelfs een vluchtschema in het Nederlands van hem. Tussen de Boulevard en de Plaza de Mayo ligt een gedeelte van de stad waar de internationale banken en modehuizen zijn gelegen. Verschillende bouwstijlen staan er naast elkaar. Het is over het algemeen voetgangersgebied, bijvoorbeeld in de straten Florida en San Martin. Die laatste wordt ook wel de City of Wall Street genoemd omdat er veel banken liggen. De winkelgalerijen in deze omgeving zijn erg in trek. Architectonisch zijn het mooie staaltjes van modern bouwkundig inzicht, maar het trekt ons niet echt aan. Te veel glitter en glamour, te dure winkeltjes en boetieks met te exclusieve spulletjes, te veel arrogante vrouwen in bontjas die taartjes eten van het geld van hun te welgestelde mannen. De Galerias Pacifico ogen heel fraai; het is er ook wel druk, maar de mensen kopen er niet, ze vergapen zich enkel aan al die snuisterijen en merkartikelen. In de buik van de galerij bevindt zich een prachtig, met fresco’s beschilderd plafond, welhaast een kopie van de Sixtijnse Kapel. Als dit geen kitsch is, maar wel 92
mooie kitsch hoor! Op de bovenste verdieping ligt het Centro Cultural Borges met expositieruimtes en cafés. RETIRO EN RECOLETA Op het Plaza San Martin, waar we meerdere keren verzeild raken, staat een prachtig monumentale beeldengroep van heroïsche Argentijnen die de Spanjaarden hebben verdreven. Een ruiterstandbeeld vormt het onbetwistbare middelpunt. Hier komen veel busen metrotreinen bij elkaar. Het plein ligt wat hoger, zodat we even verderop het oude treinstation Retiro kunnen zien liggen, alsmede de Torre Ingles. Sinds de verloren Falklands Oorlog laten ze de toevoeging “Ingles” rancuneus weg… Aan de voet van de heuvel bevindt zich trouwens het monument voor de Guerra de Malvinas, met de Eeuwige Vlam en de namen van alle gevallenen gebeiteld op een granieten muur. Waar hebben we zoiets al eens eerder gezien? Langs de heuvel staat een van de eerste torenkrabbers van Buenos Aires, het Kavanagh-gebouw dat in de jaren als erg modern gold. Het station Retiro kennen we alleen van ons uitstapje naar de moerasdelta in Tigre. We komen er tijdens het spitsuur aan als de forenzen zich massaal naar hun huizen in de buitenwijken spoeden. Het is vergane glorie hier; de spoorwegen zijn geprivatiseerd, met als gevolg dat de lange afstandlijnen zijn opgeheven. Van hieruit kun je hoogstens 70, 80 kilometer verderop komen. In het onderhoud van het gebouw zelf wordt nauwelijks meer geïnvesteerd. We bezoeken er het Spoorwegmuseum, dat we heel interessant vinden. Van enig beleid bij de geëxposeerde voorwerpen uit de bloeitijd van het spoor is niet veel sprake; ook hier is verwaarlozing troef. Een stel beambten zit gezellig bij elkaar te nietsnutten en drinkt mate (soort thee) uit eigen kalebasjes. Ze keuren ons geen blik waardig, straffeloos hadden we de mooiste spulletjes naar buiten kunnen slepen. De entree is gratis, zoals trouwens bij veel musea in Argentinië het geval is. Achter het station begint eigenlijk de wijk Recoleta die moderner van opzet is en meer groen dan het centrum heeft. De Patio Bullrich is een winkelcentrum waar we toevallig belanden; het heeft een architectuurprijs gewonnen in 1990. Ook hier weinig kopers, maar wel veel kijkers. De tafeltjes van de chique restaurantjes zijn allemaal bezet met lunchende yuppies en rijke dames die met hun tijd geen raad weten, maar wel gezien willen worden. Als je hier wilt lunchen, moet je diep in je portemonnee tasten. Wij daarentegen eten gewoon brood met kaas en worst op een bankje in het park, lekker in het zonnetje. Bijzonder interessant in deze wijk is de begraafplaats. Oorspronkelijk is het gewoon een parochiekerkhof dat bij de Basilica Nuestra Señora del Pilar hoorde, maar in de loop der tijd is het uitgegroeid tot een prestigieuze dodenstad waar veel welgestelden en beroemdheden hun laatste rust vonden. Wel anderhalf uur lang dwalen we tussen de schitterende mausolea, schrijnen en grafmonumenten. Ik schiet bijna een heel fotorolletje op. Alle bouw– en kunststijlen zijn vertegenwoordigd, wat dat betreft is het net een museum voor kunsthistorie. Het is lekker weertje en de rust vinden we ook prima. De toeristische belangstelling valt ons mee; slechts nu en dan zien we er iemand die bijvoorbeeld naar het 93
graf van Evita Peron loopt te zoeken. Een dissonant ligt aan de andere kant van de muur. Daar hebben ze alweer zo’n nieuwerwets winkelcentrum gebouwd, nota bene met het Hard Rock Café als middelpunt. Fotografische indrukken van dit magistrale kerkhof midden in de stad hebben we verderop in dit verslag opgenomen onder de titels “Recoleta”, “Cemetario”en “Reflecties”. PALERMO EN BELGRANO De meest noordelijk gelegen woonwijken van Buenos Aires zijn eigenlijk zelfstandige steden op zichzelf. Er wonen en werken miljoenen mensen. Kenmerkend voor dit gedeelte van de stad is de moderniteit en de orde en netheid die er heerst. De mensen met de betere banen wonen hier of degenen die van huis uit al genoeg geld hadden om zich hier te kunnen vestigen. Je kunt er lekker op je gemak wandelen in grote parken, over brede avenues en tussen hoge moderne flats. Het centrale punt van Palermo is Plaza Italia. Vlakbij liggen allerlei attracties die onmisbaar zijn voor de recreatie van de bevolking van een miljoenenstad; de dierentuin, een Botanische Tuin, veel musea en een groot expositieterrein. We bezoeken deze omgeving op een zonnige zondagochtend. We moeten er de bus naar toe nemen, want op zondag schijnt de metro dicht te zijn, uiterst merkwaardig vinden we dat. Enfin, we bekijken allereerst de botanische tuin. Daar is het erg rustig, de drommen families begeven zich voornamelijk naar de dierentuin, die gaan we dus beslist niet achterna. In het winterseizoen zijn de bomen en planten niet zo erg spectaculair. Het park is een ontwerp uit 1890 van de beroemde Franse landschapsarchitect Carlos Thays die zo veel parken in Argentinië ontworpen heeft. De meeste mensen zitten er gewoon te genieten. Er staat een soort kasteeltje, er zijn kassen en veel nepklassieke standbeelden fleuren het geheel op. We haasten ons zeker niet. Na de tuin slenteren we de brede verkeersader Avenida del Libertador af, waar op de kruispunten en rotondes bijzonder bombastische standbeelden staan. We komen daar als toevallig terecht bij de jaarlijkse tentoonstelling van Argentinië’s trots uit: de landbouw– en veeteeltexpositie. We hebben te weinig contante peso's bij ons, maar bij de entree weigeren ze onze Amerikaanse dollars die per slot van rekening even veel waard zijn. Een politieagent verwijst ons naar een wisselkantoortje binnen het terrein. Clim wisselt er tegen een nogal ongunstige koers. Een groot deel van de middag brengen we hier door. Tegen onze verwachting in (gezien de hoge entreeprijs van vijftien gulden!) loopt het hier storm. Het volk vergaapt zich aan de modernste landbouwmachines die ik als leraar aan de afdeling Landbouwmechanisatietechniek met meer dan gewone belangstelling bekijk. In de buurt staat nog een Formule 1 – racewagen van Michael Schumacher, gesponsord door Marlboro. Ook de levende have zoals koeien, geiten, schapen, kolossale zeugen, pluimvee, pauwen, nertsen en vooral de paarden ontlokken veel bewondering bij het toegestroomde stadsvolk. De meeste mensen zijn echter gekomen voor de show in het stadionnetje op het middenterrein. Wij vinden aan deze gauchoshow niet de moeite waard. We hadden op een soort rodeo met spectaculair stuntwerk gehoopt, maar de gaucho’s blijken grijzende heren 94
te zijn die hun paardjes mooi laten draven. Ook de amazones zijn niet zo aantrekkelijk als bijvoorbeeld in Andalusië, maar het volk reageert razend enthousiast over hun verrichtingen. Rond lunchtijd verdringen zich lange rijen voor de eet- en drinkstalletjes. Om half vier lopen we verder naar enkele andere parken in de buurt waar het minder hectisch is. Met name het Rosegarden-park met roeivijvers en paviljoentjes en een fraaie brug over het water is aantrekkelijk. Er worden fietsen verhuurd, rollerskaters van alle leeftijden glijden voorbij en een leuke drumband - een soort ‘zaat hermenieke’ - trekt veel toeschouwers met een beweeglijke en meeslepende act. Het weer blijft de hele dag lenteachtig. Alleen tegen het vallen van de avond voel je het snel kil worden en is een dunne trui of jasje geen luxe. Die hebben we dan ook bij ons. We springen op een bus en om zes uur zijn we terug in ons hotel voor een warme douche. Later blijkt onze favoriete Chinees failliet te zijn…. PUERTO MADERO Buenos Aires heeft vanouds een enorm uitgestrekte haven, plaats zat immers aan de brede Rio de la Plata. Vroeger lagen de dokken, de veems, de opslagruimtes en dergelijke vlak bij het centrum en bij de ongure zeemanswijk La Boca, maar tegenwoordig is al de maritieme activiteit verplaatst naar minder drukke plaatsen verderop langs de rivier. We komen bij de haven door de oude goederenspoorlijn, die dwars door de stad loopt, over te steken. Het weer is guur en er staat een kille wind. De oude gebouwen rond de dokken zijn prachtig gerenoveerd tot luxueuze appartementsgebouwen of bieden op de begane grond plaats aan exclusieve restaurants, grand cafés en boetiekjes. In het weekend flaneren de welgestelde porteños hier, waarna ze uitgebreid gaan lunchen of souperen. Wij daarentegen nemen genoegen met een broodje bij de enige kiosk die open nu is. De promenades langs de voormalige dokken worden hier Dique genoemd, taalverwant met ons Nederlandse woord ‘dijk’. We beperken ons tot Dique nr. 2, waar de fraaiste restauratie heeft plaatsgevonden. Aan die Dique liggen twee mooie zeiljachten. Het ene is de authentieke boor waarmee Otto Nordenskold in 1903 naar de Zuidpool voer; het andere is de SS Sarmiento, een gewezen opleidingsschip uit 1898 voor de Argentijnse marine. Deze laatste driemaster gaan we bezoeken. Veel beters hebben we gezien de weersomstandigheden niet te doen, dus we nemen er ruimschoots de tijd voor. Het schip is zo veel mogelijk in oorspronkelijke staat bewaard, maar wel goed onderhouden natuurlijk. We verbazen ons over het gebrek aan ruimte waarmee de manschappen destijds te kampen hadden. De mens was indertijd weliswaar een halve kop kleiner, maar toch. Privacy is tijdens de lange zeereizen al helemaal ver te zoeken. Alleen de hoge officieren konden er genieten van enig comfort. Clim stelt veel belang in de machinekamers die stammen uit de hoogtijdagen van het stoomtijdperk. Gezeild werd er alleen om de rekruten te laten oefenen, als de omstandigheden ideaal waren en er tijd genoeg was. We zetten onze wandeling voort, ondanks de dreigende luchten en de loodgrijze wolken. Na verloop van tijd zijn we ondanks onze paraplu’s toch nog doornat geworden. Tenslotte komen we enkele kilometers verderop uit bij het plein van San Martin. Velen vinden de beeldengroep aldaar bombastisch en pathetisch, maar wij vinden 95
hem mooi, ook al druipt het van eng nationalisme. Voor het eerst duiken we de metro van Buenos Aires in. Het is een van de meest gemakkelijk te gebruiken ondergrondsen van de wereld, ook al omdat hij niet zo veel lijnen heeft.
UNIVERSITEITSSTAD LA PLATA La Plata is een universiteitsstad en ligt ongeveer 60 km van Buenos Aires af. De plaats wordt ook wel de “Stad van de Diagonalen” genoemd vanwege het geometrische patroon waarmee zij in de negentiende eeuw door een Fransman is aangelegd. Als voorbeeld had hij de stad Washington met zijn brede avenues in gedachten. We komen er met de forensentrein die vertrekt vanuit het grote verwaarloosde station Constitución dat in de zuidkant van de hoofdstad ligt. Onderweg passeren we onder meer langs het industriestadje Quilmes, waar de laatste hardnekkig tegenstand biedende Indianen gedwongen werden gevestigd. Tegenwoordig ligt er de grootste gelijknamige bierbrouwerij van Argentinië, zij produceert een soort bier dat te zoet is naar Clim zijn smaak. Als er in een kroeg alleen maar Quilmes wordt getapt, is hij niet te genieten. De voorsteden die we doorrijden kenmerken zich door een grote industriële activiteit. Al die miljoenen arbeiders die het nu economisch zo zwaar hebben, huizen voornamelijk hier. De stad telt inmiddels 600.000 inwoners en heeft al lang de glans verloren uit de gloriejaren dat ze de hoofdstad van Argentinië was. De studenten brengen er nog wat leven in de brouwerij. We dwalen er een halve dag rond en bezoeken en bezichtigen er de paleizen, theaters, kerken, pleinen en herenhuizen. Rond de Plaza Moreno ligt een aantal van die imposante gebouwen, onder andere de neogotische kathedraal die net onder behandeling is van bouwvakkers. De beide torens zijn op een wonderbaarlijke Cristo-manier ingepakt. Hij is gebouwd met baksteen en dat vind ik wel interessant. Na een stel theaters, het stadhuis en het provinciehuis belanden we bij Plaza San Martin. Daar staat een interessante passage, waar zich vroeger een interessant art deco stationsgebouw bevond. We lopen naar Paseo de Bosque, een park waar de beroemde musea van de stad liggen. We bezoeken er alleen het Museum van Natuurwetenschappen, met name de afdeling zoölogie en geologie zijn bijzonder leerzaam. Er staan complete skeletten van sabeltandtijgers, mammoets en dinosauriërs opgesteld. Deze prehistorische dieren hebben ze gevonden in het droge westen van Argentinië, onder andere in de Vallei van de Maan aan de voet van het Andes-gebergte. In die buurten hebben we een week eerder een excursie gehad. De exposities bevinden zich in een prachtig gebouw met een indrukwekkend centraal gelegen Rotunda. We zijn onder de indruk. Met dezelfde trein keren we terug, we zitten op invalidenplaatsen….
CÓRDOBA Cordoba is met zijn 1,2 miljoen inwoners na Buenos Aires de grootste stad van Argentinië. Ze wordt ook wel de “grote zuster” (van Buenos Aires) of “la Docta” (vanwege de gerenommeerde universiteit) genoemd. De stad ligt ruim zevenhonderd kilometer ten noordwesten van Buenos Aires. Het is een van de belangrijkste industriesteden van het land en verder ook toonaangevend op cultureel gebied. De stad werd in 1573 door de Jezuïeten gesticht. Snel 96
daarna werd dit gedeelte van het land een belangrijke regio. Eeuwenlang heeft Cordoba zich verzet tegen de overheersing van Buenos Aires. Toen op het einde van de eeuw de grote immigrantenstroom uit Europa op gang kwam, groeide de stad uit tot een enorm industrieel centrum, ook omdat ze door nieuwe treinverbindingen veel beter en sneller bereikbaar werd. In de jaren veertig en vijftig vestigde zich de auto– en luchtvaartindustrie zich in en om Córdoba, waardoor de strijd om de tweede stad van Argentinië met concurrent Rosario definitief gewonnen werd. In de jaren zestig en zeventig kende men in Cordoba ongekend heftige rellen die in gang waren gezet door arbeiders– en vooral studentenrevoltes. De onrust werd bloedig onderdrukt, zeker door het gewelddadige regime van generaal Videla en consorten. Sinds de militaire overheersers naar de kazerne terug zijn gestuurd, ontwikkelt de stad zich weer opnieuw tot een cultureel centrum van formaat. We zijn van plan iets langer in deze mooie, historisch rijke stad te blijven en wel drie dagen minstens. We komen er ‘s morgens in alle vroegte aan. We hebben een 22 uur lange busreis vanuit Paraguay achter de rug en vooral Clim is dat niet in zijn koude kleren gaan zitten. Rondom het moderne en indrukwekkende busstation zoeken we vrij lang naar we een acceptabel hotel. Zevenmaal klop ik vergeefs aan bij een hotel of pension. We moeten uitwijken naar een iets duurdere range, zodat we in het drie sterrenhotel Ritz terecht komen. De kamer is klein en bedompt en kost ons $55 (zeg maar 60 gulden per persoon), maar is wel prima verzorgd en er zit alles op en aan. We halen tot twaalf uur onze slaapachterstand enigszins in, waarna we op pad gaan om de koloniale binnenstad te verkennen. Urenlang dwalen we door de historische straten en bezoeken kerken en musea, zitten te niksen in parken en op pleinen. Het weer is heerlijk zonnig en nodigt uit om lange wandelingen te maken. Bij het tourist office hebben we kaarten en ander informatiemateriaal weten te bemachtigen. We worden er zelfs te woord gestaan in het Engels, uitzonderlijk in Argentinië! Ik koop een Argentijnse vlag bij een nationalistische demonstratie. De vlag is bestemd voor een Internetmaatje uit Haarlem die aan vexilliologie (vlaggenkunde) doet. In een open park tussen de woonwijken met moderne hoogbouw bekijken we het jeugdvoetbal, maar ontdekken er geen nieuwe Maradona’s tussen. Clim laat daar zijn dierbare pet op het parkbankje liggen. Als hij na enkele minuten merkt dat zijn hoofddeksel verdwenen is, spoedt hij zich terug naar het bankje, maar de pet is en blijft weg. Even later ontdekt ook nog eens dat hij in Ascunsión vergeten is de hotelsleutel af te geven, die heeft hij nog steeds in zijn zak. Tenslotte komt nu zijn laatste blunder aan het licht: hij heeft ook nog eens een groot bedrag aan Paraguayse guarani’s in zijn beurs zitten. We besluiten de sleutel vanavond nog te posten en het geld als goedmakertje voor onze vergeetachtigheid bij te sluiten. Na enige taalkundige aanloopproblemen met de juffrouw in het piepkleine postkantoortje en wordt de sleutel teruggestuurd naar Paraguay. De juffrouw vindt ons zo aardig dat ze ons ansichtkaarten cadeau doet. Ik informeer naar de prijzen voor postzegels naar Nederland. Omgerekend drie gulden vijftig moeten die kosten, een ongehoord hoog bedrag voor een simpele kaart. Die kaarten zijn hier trouwens ook schandalig duur, gemiddeld ligt de prijs ervan op twee gulden. 97
De wijk waarin we logeren ligt pal naast het historisch centrum. Het Plaza Mayor daar is inmiddels omgedoopt tot, heel origineel, Plaza San Martin met in het midden uiteraard een imposant standbeeld van de onvergetelijke held. Daar ligt ook de kathedraal van 1697. Grotendeels in barokke stijl is het interieur uitgevoerd; we vinden het een van de mooiste kerken die we tot nu toe hebben gezien in Argentinië, trouwens ook in de rest van ZuidAmerika. De plafonds met name blinken uit door een overdaad aan versieringen. Hier en daar bespeur je nog de Indiaanse invloed van de ambachtslieden. Rechts van deze kerk ligt het Cabildo, het oude stadhuis dat een eeuw ouder is. Het is van typische koloniale architectuur, ronde bogen met meerdere patio's en trappen naar de eerste verdiepingen, balustrades en colonnades. Het gebouw heeft nu allerlei openbare functies. Als wij er zijn wordt er net een expositie over tuinbloemen gehouden. De lantaarns in de galerij zijn van mooi degelijk smeedwerk. Het tourist office is hier ook gevestigd. Een stuk verderop liggen de robuuste gebouwen van de universiteit en diverse kloosters met bijbehorende kerken. We herkennen deze architectuur uit het koloniale Mexico dat we een jaar eerder hebben bezocht. We noemen hier alleen maar de Iglesia de la Compania de Jezus en het Colegio Nacional de Monserrat. Het Teatro San Martin is omgebouwd tot een cultureel centrum met moderne beelden er voor. We vinden dit niet zo geslaagd. Sfeervol zijn wel de kades van de riviertjes die door de stad lopen. In het regenseizoen hebben die in het verleden vaker de stad overstroomd. We volgen een lange avenue zuidwaarts en komen zo bij de Plaza de España, waar we een lang gesprek in het Engels (en andere talen) voeren met een alleenstaande lerares die duidelijk verlegen zit om een praatje. Deze Maria wil haar Engels oefenen, beweert ze, maar wij denken dat zij zich gewoon eenzaam voelt en onder dit mom contact zoekt. Via het Parque Sarmiento, een zeer uitgestrekt stadspark, geraken we weer bij ons hotel. Bij het station kopen we kaartjes voor een busrit naar het rustieke plaatsje Belgrano voor de volgende dag. Twee dagen later brengen we praktisch een hele zonnige zondag door in het Sarmientopark. Er is geen wolkje aan de hemel te bekennen. Er wordt gevoetbald, gefietst, gewandeld en gerollerskated. Het is een park zoals er vele zijn in Argentinië, dus met vijvers met eilandjes, een openluchttheater (dat trouwens dicht is), veel verschillende soorten bomen, open grasvlakten, met veel reliëf en nog meer standbeelden en monumenten, onder andere van de dichter Dante dat geschonken is door de zeer omvangrijke Italiaanse gemeenschap van de stad. Het wordt een rustige dag, waarop we tegen de avond nog naar het centrum gaan om er de crypten van de Jezuïeten te bezoeken, maar die blijken nog steeds gesloten te zijn. Die avond proeven we voor het eerst het Braziliaanse bier van het merk Brahma. Het smaakt ons best, maar zelfs dit is geen argument om Clim te over te halen om naar Brazilië eens op vakantie te gaan. Poeplink, vindt hij het daar, allemaal tuig en geteisem, niet te vertrouwen dat volk. Maar dat zei hij aanvankelijk ook over het staatje Paraguay. Rovershol, smokkelaarnest, malafide drugsbaronnen. Maar wie wilde uiteindelijk toch naar Paraguay? Juist ja, Clim ….
98
BELGRANO: DUITS DORP Vanuit Cordoba kun je in alle richtingen excursies maken. De stad wordt aan drie kanten omgeven door een middengebergte, terwijl aan de oostelijke kant de uitgestrekte pampa’s beginnen, hier en daar onderbroken door meren. Een van de bekendste is het Mar Chiquita, waar grote kolonies flamingo’s huizen. Wij zelf kiezen voor het zuiden in de richting van Alta Gracia en La Cumbricita. We nemen de bus naar een vredig “Beiers” dorp op ongeveer 60 kilometer afstand, Belgrano geheten. In de jaren veertig werd voor de kust van Montevideo de Graf Spee, een Duitse pantserkruiser, door de geallieerden opgebracht. De Duitse bemanning kreeg politiek asiel in Argentinië, dat in de oorlog neutraal was. Jarenlang bracht de bemanning door in het dorpje Belgrano. Vele ervan gingen na de oorlog niet meer terug en kozen voor een toekomst in Argentinië. Hun kinderen en kleinkinderen houden de Duitse tradities hoog, ook al zijn ze allen vrijwel geïntegreerd in de plaatselijke bevolking en spreken ze geen Duits meer. Invloeden uit Beieren, Tirol en Zwitserland zijn hier duidelijk herkenbaar aan de uithangborden, persoonsnamen, producten, huizen en traditionele feesten. Het Oktoberfest, een zuipfeest bij uitstek uit München, wordt ook hier uiterst enthousiast gevierd met bierpullen, volksdans in Lederhosen, hoempapa muziek en Weisswurst mit Sauerkraut. Het trekt tienduizenden bezoekers uit het gehele land! Verder wordt er Karnaval gevierd, zijn er Wiener Tage en wordt er in juli het Chocolade Alpenfest georganiseerd. In juli is het er winter en ligt er wel eens sneeuw. We arriveren er niet veel later, maar het weer is uitstekend en van winterse toestanden is geen enkele sprake. We talmen niet lang als we bij het busstation gaucho’s zien staan die paardritjes aanbieden. Een uur lang zitten we te paard onder begeleiding van een jonge kerel die Yanqui heet. We stappen op ons gemak door de dreven aan de rand van het stadje. Af en toe worden onze paarden belaagd door een blaffende hond, maar die bijten niet. We hebben onze beesten nauwelijks in de hand, ze zijn onwillig en luisteren niet naar onze commando’s. Bovendien kunnen we het Spaans van Yanqui niet verstaan. Later krijg ik mijn rijdier toch aan het draven; als je hem bewerkt met een zweepje en de sporen diep in zijn flanken drukt wil hij wel eens gaan rennen. Maar ja, toen was ons uur voorbij. Een regelrechte afgang, daar zijn we het allebei over eens. Wat zullen die doorgewinterde gauchotypes ons met ons komische gestuntel achteraf uitgelachen hebben! We hebben op vakantie al eerder paardgereden, maar zo onhandig ging het nog nooit. We lopen daarna het stadje in en constateren dat het alleen maar kan floreren bij de gratie van het toerisme. We zijn er niet zo kapot van. Op een zonnig terras lunchen we uitgebreid en bestellen er lokale gerechten (inderdaad, ik krijg Sauerkraut met Bockwurst, Pumpernickel en Obstsalat) De sfeer is er ontspannen, want de toeristenstromen zijn nog niet in gang gezet. Onder een strak blauwe lucht wandelen we een uurtje door het vakantieoord. In het postkantoor e-mail ik verjaardagsgroeten naar collega Jo Kicken die op die dag net Abraham ziet. (Pas in september kan hij de post inlezen, zijn mailbox op internet was niet in 99
orde. Ik was toen al lang terug in Nederland.) Tegen vier uur houden we het voor gezien en nemen we de bus terug. Dit “Valkenburg in Argentinië“ is niet echt de moeite waard gebleken. Anderhalf uur later zijn we terug in Cordoba, waar ik me ‘s avonds te buiten ga aan heerlijke dikke locro, een maaltijdsoep van Indiaanse oorsprong met veel bonen, maïs, aardappelen en pepers.
DOOR DE PAMPA’S Tucuman bereiken we met de bus vanuit Cordoba. Het is voor het eerst dat een bus van ons vertraging heeft, niet voor niets zo zal later blijken. Onderweg moet de chauffeur herhaaldelijk stoppen vanwege een of ander gebrek aan zijn krakkemikkige voertuig. De meeste lange afstandsbussen in Argentinië zijn van uitstekende kwaliteit, maar deze hoort duidelijk tot een inferieure klasse. Halverwege stoppen we definitief in een onooglijk pampastadje, Ojo de Aguas geheten. De chauffeur zou de bus in een garage laten nakijken en binnen een half uur terug zijn. Na drie uur vol verveling wachten in een dor en droog oord zonder enig nieuws komt er gelukkig een andere bus van dezelfde maatschappij binnengereden. Die heeft nog plaatsen voor ons over. We zijn woedend en vrezen tevens het ergste, want we zijn zo stom geweest om onze tassen met al ons geld, cheques en paspoorten in de oude bus achter te laten. Gelukkig blijkt er niets ontvreemd te zijn als we bij onze eerste bus komen om er onze bagage op te halen. Via het kuuroord Termas de rio Hondo en Santiago del Estero, een van de oudste nederzettingen van Argentinië, komen we vijf uur later dan gepland in Tucuman aan, ruim nadat de duisternis over het platte land is neergedaald. Tijdens deze rit hebben we een goede indruk van de eindeloosheid van de pampa’s opgedaan. Letterlijk niéts is er te zien aan de horizon. Nederland, en dan met name Holland, is erg plat, maar daar zie je aan de einders tenminste nog bomen, een molen of wat boerderijen. Op de pampa’s zie je echter helemaal niets, alleen de dunne wazige lijn van de horizon geeft een denkbeeldig einde van de onmetelijke vlakten aan. Zelfs in woestijnen hebben we nooit een dergelijk vlak landschap gezien. Soms is de pampa bebouwd, bijvoorbeeld met zonnebloemvelden, maar meestal ligt hij braak en wordt hij als weidegebied gebruikt voor de kuddes vee. In Tucuman brengt een Indiaans type (Clim noemt hem direct al ‘de chief’ ) ons naar het centrum. Deze ‘chief’ is een van de weinige Argentijnen die ik echt goed heb kunnen verstaan, waarschijnlijk omdat Spaans ook niet zijn moedertaal was. We vinden voor veertig gulden per persoon onderdak bij hotel Astoria, vlakbij het hart van de stad dat gevormd wordt door een geïllumineerd plein met de naam…. Plaza San Martin! We hebben de beschikking over een ruime meerpersoonskamer met vier bedden, maar het sanitair daarentegen laat hier weer wel te wensen over.
SAN MIGUEL DE TUCUMAN De provincie waarvan San Miguel de Tucuman (voluit) de hoofdstad is, wordt ook wel eens de Tuin van Argentinië genoemd omdat er een subtropisch klimaat heerst. De uitlopers van het Andes-gebergte houden de warme vochtige lucht uit het oosten tegen. De hellingen zijn 100
hier dan ook welig begroeid met ceder-, laurier– en palmbomen. In het zuidwesten van de provincie heb je al bergen van boven de 5.000 meter. De hele provincie is half zo groot als Nederland en heeft nog geen anderhalf miljoen inwoners. Het oostelijke gedeelte is vlak en loopt uit in het oneindige chaco-gebied dat doorloopt tot ver in Paraguay. De chaco is een onherbergzame vlakte met een lage, dichte begroeiing van doornstruiken en ondoordringbaar kreupelhout. Rondom Tucuman bevinden zich tal van grote suikerrietplantages. Op de weg er naar toe komen we langs een suikerraffinaderij die de grootste van het land is. Als we in de verte de lichtjes zien branden denken we eerst dat het een kleine stad is, maar het blijkt een uitgebreid fabriekscomplex. De Jezuïeten hebben de suikerrietteelt hier geïntroduceerd. In dit gebied woonden tijdens de kolonisatie de meer ontwikkelde Indiaanse volkeren, dat wil zeggen de stammen die sedentair leefden in vaste nederzettingen en huizen van adobe en soms van steen bouwden. De bekendste periode is de Cultura Candelaria die tussen 400 en 600 na Christus in dit gebied heerste. Een ander inheems volk maakte enkele eeuwen later ingewikkelde menhirs, ook wel dolmen genoemd. De beroemdste nederzetting is echter Quilmes dat uit de tiende eeuw dateert. We zullen aan die archeologische opgravingen een bezoek brengen tijdens een dagexcursie vanuit Tucuman. Verder begint in deze streek ook de druiventeelt en de wijnverbouw. Nog zuidelijker gelegen, in de provincie Rioja en San Juan, liggen de beste wijngebieden. Je verwacht zo iets niet in Argentinië, maar de weercondities, klimatologische omstandigheden en bodemgesteldheid zijn van dien aard dat de verbouw van druiven zich goed loont. De kwaliteit ervan schijnt helemaal niet slechts te zijn. Aan de andere kant van de Andes, in Chili, is de wijnindustrie aan een opmars begonnen die zelfs de Franse hegemonie gaat bedreigen. Trouwens, de wijnen van het zuidelijk halfrond zijn toch al in trek het laatste decennium, denk maar aan de wijnsoorten uit de Barossa-vallei in Australië en de Kaapse wijnen uit Zuid-Afrika die allebei een goede naam hebben. Tucuman is een grote stad met 400.000 inwoners. Zij werd in 1565 door de Spanjaarden gesticht als verbindingspunt tussen Cordoba en Santa Fe enerzijds en Bolivia en Peru anderzijds. In 1816 werd er de Argentijnse onafhankelijkheid uitgeroepen. Held van deze bevrijdingsoorlog was generaal Belgrano die overal in Argentinië op zijn paard op een sokkel staat te prijken, vaak staat een standbeeld van zijn vriend en metgezel San Martin in de nabijheid. In deze contreien begon in de jaren zestig en zeventig van deze eeuw ook het gewapende verzet tegen de Argentijnse militaire junta. Deze rebelse subversievelingen werden monteneros (bergbewoners) gedoopt. Bij de bevolking zie je al wat meer Indiaanse trekken te voorschijn komen. Vanwege het klimaat zijn hierheen ook veel Arabische emigranten heengetrokken, met name uit Syrië, de zgn. “Turcos”.
101
STAKINGEN EN PROTESTEN Het interessantste deel van de stad ligt rondom Plaza de Independencia, waar mooie herenhuizen in Franse stijl staan, maar ook de basiliek en het massieve Casa de Gobierno liggen aan dit fraaie plein. Elke avond rond tien uur roken we hier een sigaretje op een smeedijzeren bankje, waarna we gekoelde flessen bier inslaan en ons naar de kamer begeven. De Franse stadsontwerper Carlos Thays heeft aan het begin van deze eeuw ook in déze stad zijn best gedaan om een lommerrijk en gevarieerd park te ontwerpen. We brengen er een hele middag door, want er is genoeg te zien. Daar worden ook polowedstrijden gehouden, dat is een balsport met paarden die enorm populair is in Argentinië, net zo als in Engeland en India en Pakistan trouwens. Een tiental voetbalscheidsrechters van middelbare leeftijd moet er een conditietest ondergaan, zo te zien de Cooper - test. Er bevinden zich musea en andere bezienswaardigheden in het park. Door het hele park verspreid staan tientallen replica’s van bekende klassieke Griekse beelden. Een hele tijd liggen we geamuseerd toe te kijken hoe een compagnie kaalgeschoren militairen door de strenge instructeurs (“drillmasters”) worden afgepeigerd en afgebekt. Onder de soldaten doet ook een tiental vrouwen dapper mee, wat ons in dit macho land nogal verbaast. We vinden de sfeer in Tucuman toch al iets militant. Tijdens de drie dagen dat we er vertoefden worden we elke dag opnieuw geconfronteerd met stakingen en protestmarsen. Het zijn vooral de gemeentewerkers en ambtenaren die actie voeren, met name om uitbetaling van hun achterstallige lonen van drie maanden te eisen. Regelmatig moeten wij op straat uitwijken voor brandende autobanden, een geliefd middel zo blijkt om de aandacht van het volk en de uitgerukte pelotons oproerpolitie te trekken. Schermutselingen maken we zelf niet mee, maar later lezen we in Salta in de krant dat er in Tucuman gevechten zijn uitgebroken tussen betogers die overheidsgebouwen aanvielen en ME met als resultaat gesneuvelde ruiten, vernielde auto’s en een tiental gewonden aan beide zijden. Die rellen hadden plaats nadat we een dag eerder de stad verlieten en onze taxi naar het busstation niet meer verder kon door een meute scanderende oproerkraaiers, die met brandende wrakken een cruciaal kruispunt bezet hielden. Halsoverkop moesten we toen de taxi uit om te voet, zwoegend met onze bagage, zeven blokken verder nog net op tijd te komen voor de bus. Trouwens, ook in de andere grote steden van het noordwesten is het onrustig. Zowel in Salta als in Jujuy treffen we regelmatig groepen ontevreden burgers, boeren en, alweer, ambtenaren aan die zich roeren tegen onpopulaire bezuinigingsmaatregelen, stijgende prijzen, stagnerende lonen of gewoon een slecht economisch klimaat. Het gaat helemaal niet zo goed met Argentinië, vooral de gewone man voelt dat dagelijks in zijn beurs. De meer welgestelde middenklasse gaat nog steeds gewoon met vakantie naar Florida in de Unites States (hoewel, minder vaak) en de steenrijke bovenlaag heeft nergens last van. Hier op het platteland valt ook weer op dat er meer bedelaars op straat lopen. Het zijn veelal zigeunerachtige typen, maar de meeste zijn
102
gewoon van Indiaansen bloede en proberen sjofel gekleed met zielig kijkende kindertjes met snotneuzen een centje bij te verdienen. TAFI DEL VALLE Om een uur of acht staan we bij de plaza klaar om door middel van een excursie de natuur in de omgeving te gaan verkennen. We zijn met een erg klein gezelschap: Julio de gids met zijn chauffeur, een vader met zijn verwende zoontje en dochter en een jonge wereldwijze Argentijn uit Buenos Aires die voor een internationaal bedrijf werkt en voor ons vertaalt. Als we vertrekken is het zwaar bewolkt, maar tegen de middag is de hemel zoals voorspeld weer volkomen helder. We gaan eerst wat eten en drinken in een wegrestaurant, voor we de ruïnes van een bekend Jezuïetenklooster in het dorpje Lules bezoeken. We krijgen er een rondleiding. Het klooster is vernield door opstanden en aardbevingen. Het wordt nu heel langzaam (er is weinig geld beschikbaar) gerestaureerd. Het ligt te midden van de suikerrietplantages. Als we de bergen inrijden stoppen eerst bij een kolossaal monument van een Indiaan op oorlogspad, El Indio genaamd. Iedereen stopt daar, want daar staan kraampjes met allerlei prulletjes. (Of moet het zijn:…... daarom staan er kraampjes?) De weg voert ons omhoog naar de pas en is dicht begroeid met subtropische wouden. Eenmaal boven aangekomen, hebben die plaats gemaakt voor dorre hoogvlakten en kale hellingen. We zijn dan in Tafi del Valle aangekomen. Allereerst bekijken we er het veld met dolmen of menhirs, die termen worden door elkaar gebruikt hier. In ieder geval zijn het monolieten die met tekens zijn ingekerfd, stammend uit de zesde eeuw. Men heeft ze overal in de vallei teruggevonden en hier liggen ze verzameld. Er is eigenlijk niet veel aan, de inscripties zijn tot het onleesbare vervaagd. Van hieruit kunnen we in de verte het stadje El Mollar zien aan de rand van een kunstmatig meer dat ligt te spiegelen in de zonnestralen. We blijven dan ook niet lang. In het dorpje Valle zelf bezoeken we vervolgens het lokale museum La Banda, oorspronkelijk een klooster, maar niet zo bijzonder groot en ook niet zo interessant. We lunchen in een restaurant, waar toevallig alle andere bustoeristen hun middagmaal komen nuttigen. We kijken op van de prijzen, die zijn hier nogal gepeperd. Voort gaat het een andere vallei in, maar daarvoor moeten we eerst El Inferniello passeren, een hoge pas van meer dan 3.000 meter. Op de top staan kinderen met lama’s, ze vragen geld als je van hun beesten een foto wilt maken. Geef ze eens ongelijk. Clim lukt het maar niet zo’n langharig beest in de zoeker te krijgen. In één lange ruk rijden we anderhalf uur door een uiterst droge en kale vallei, waar langs de weg op borden reclame wordt gemaakt met het uitstekende klimaat in deze omgeving: 360 dagen per jaar zon! “Tenemos el mejor tiempo del Mundo!“, wat zoveel wil zeggen als: “Wij hebben het beste weer van de wereld!” Het weer moet hier inderdaad uiterst stabiel zijn, want er ligt niet voor niets een sterrenobservatorium. De ruïnes van Quilmes liggen aan de andere kant van die Vallei van Cachitas. Daar scheiden zich onze wegen en gaan we op eigen onderzoek uit. Hier lag een van de laatste 103
verzetshaarden van de Quilmes-Indianenstam (verwant aan de Inca’s) die weerstand boden aan de Spanjaarden. Ze werden allemaal gedeporteerd naar de andere kant van het land. De Argentijnen hebben eeuwenlang deze plek genegeerd, maar realiseren zich nu pas goed de culturele waarde van dit oord. Ze zijn dan ook driftig aan het opgraven geslagen. Ooit lag hier een stevig versterkte stad met stenen huizen, van drie kanten beschermd door hoge rotsen. Tegenwoordig heersen er de cactussen, met honderden overwoekeren ze het terrein. Clim gaat nog even omhoog de top verkennen, terwijl ik me meer richt op de details in het voormalig stadje (die er nauwelijks zijn overigens). Ze hebben een replica gebouwd van een van de grotere woningen; er huizen nu een souvenirshop en een hotel-restaurant in. Na een uurtje rondgescharreld te hebben, rijden we in een lange ruk terug naar Tucuman. Daar komen we drieëneenhalf uur later aan. We lopen vervolgens linea recta naar de plaatselijke Chinees die een attractieve “tenedor libre” service (letterlijk vertaald: “vrije vork”) aanbiedt. Ofwel, “all you can eat”, een buffet dus met een uitgebreid internationaal assortiment aan gerechten. Clim houdt zich rustig; hij heeft sinds zijn schranspartij in Paraguay (bieflap van acht ons) al dagen lang last van verstopping.
SALTA We bereiken de stad Salta na een supersnelle rit in een brandschone bus, we krijgen er zelfs een lekker lunchpakket aangeboden met koude Schnitzel, die zij hier Milanesa noemen. Onderweg is weinig te zien, hoewel links van ons de contouren van de Andespieken vaag te bespeuren zijn. Salta ligt beschut in een kom op 1200 meter hoogte tussen de uitlopers van de echte bergen ‘even’ verderop. We vinden een hotel aan een voetgangersgebied pal in het centrum. Voor dertig gulden de man zijn we niet ontevreden. De middag besteden we volledig aan het verkennen van de stad. We zitten biertjes te drinken op het duurste terras van de stad aan het Plaza de San Martin (alweer!). Toevallig ontdekken we een reisbureau dat gespecialiseerd is in trekkings. Het is een jong Duits koppel dat de zaak runt. Ze hebben voor het ruige terrein een speciale truck laten ombouwen met alles er op en er aan; de Movi-truck noemen ze hem. Ze hebben aanvankelijk enkele jaren in Patagonië geopereerd, maar het lijkt hun hier in het noorden beter zaken doen. Bovendien is hier het klimaat een stuk aangenamer. We boeken een excursie voor een van de volgende dagen. Vlakbij boeken we en passant een vlucht naar Buenos Aires voor een week later. Clim heeft namelijk geen enkele behoefte meer om nog langdurige nachtritten per bus te ondernemen; hij kan dan niet slapen, krijgt last van rug, kramp en jeuk en wat dies al niet meer zij. We betalen met traveller cheques en de credit card. In dit stadje hebben we trouwens problemen met wisselen. Als we eindelijk zo’n kantoortje vinden, berekenen die lui enorme hoge percentages provisie. In de open zon is het bloedheet; de winkels houden hier allemaal siësta. We kunnen ons goed voorstellen dat zij sluiten, want alle potentiële kopers zitten te niksnutten of liggen in de schaduw te pitten. Veel mensen gebruiken ook thuis hun lunch, dus daar is niks aan te verdienen.
104
Een van die avonden eten we in een restaurant, München genaamd. En inderdaad, de uitbater is van Duitse origine. Als klein kind is hij in de jaren vijftig vanuit Hannover naar Argentinië geëmigreerd. Hij spreekt nog vloeiend Duits. Hij serveert een stevige pot Duits voedsel. Clim kan nu weer goed smikkelen, zijn constipatie is verleden tijd. Voor we naar het hotel terug gaan, kopen we flessen bier in een soort koffiehuis. De jonge vrouw achter de balie blijkt redelijk Engels te spreken. Eindelijk kan Clim ook eens gesprekken met Argentijnen aangaan; hij laat die kans dan ook niet onbenut. Bij deze Gloria zullen we elke ochtend uitgebreid ontbijten. Clim heeft haar namelijk geleerd hoe een stevig ‘American breakfast’ te bereiden, met veel gebakken eieren en spek…. Haar zaak heet La Parada (de bushalte), ze is getrouwd met een fotograaf, zo blijkt later. Nog een hele dag gebruiken we om de stad en zijn buitenwijken beter te leren kennen. We dwalen door de parken, wandelen door de oude straatjes, gaan kerken en kloosters binnen, bezoeken kleine en soms zeer bezienswaardige musea. We noemen er enkele: Casa de Cabildo, Museo Historico, Museo de Bellas Artes en de Convento de San Bernardo. Salta is een van de meer aantrekkelijke steden in Argentinië, vooral ook door de ouderwetse sfeer doe er hangt en door de koloniale architectuur die hier nog niet verdwenen is zoals in veel andere plaatsen in dit westers aandoend land. Een aardig uitstapje maken we naar de Cerro San Bernardo. Dat is een heuvel van driehonderd meter hoog, van waaruit je een prachtig panorama van de stad hebt. We gaan met de kabelbaan omhoog, het station van deze teleférico is in interessante Jugendstil vormgegeven. We blijven een uurtje rondhangen op de top en lopen vervolgens naar beneden. Onderweg komen we veel trimmers tegen die de heuvel oprennen. We worden ons ineens erg bewust van onze slechte conditie en onze gevorderde leeftijd. Er waren ooit tijden dat we zelf ook een dergelijke berg aankonden…. Een jonge vrouw uit Rosario houdt ons staande als zij ziet dat we sigaretjes aan het rollen zijn. Daar wil zij ook wel van proeven, wat ons bevreemdt. Meestal moeten autochtonen niets van onze rookgewoonten hebben. Maar de aap komt uit de mouw als zij vertelt dat zij theaterwetenschappen en kunsten studeert en in die hoedanigheid enkele maanden in Holanda heeft gewoond. Zij weet dus van wanten en denkt dat wij nederwiet aan het gebruiken zijn. Aan de voet van de heuvel, naast het bombastische standbeeld van generaal Guëmes, zijn straatjochies aan het voetballen. Ze gebruiken jassen als doelpalen. Bij een omstreden goal moet ik de arbiter uithangen en als neutrale toeschouwer beslissen of het doelpunt telt. “Palo”, beslis ik zelfverzekerd, de jochies accepteren mijn oordeel zonder te morren. We eten worst aan een mobiel eetkraampje en lopen de stad van de andere kant binnen. Bij de fantastisch uitgedoste kerk van San Francisco blijven we langer hangen. Prachtige kleuren heeft hij in de ondergaande zon. Paus Johannes Paulus II is hier zelfs geweest volgens een plakkaat dat aan de kerkdeur hangt. Het blijkt een van de belangrijkste trekpleisters van de stad te zijn. Er is net een mis aan de gang (...wordt gecelebreerd…) als 105
wij er aankomen. Veel volk op de been, dat trekt bedelaars aan, dat spreekt vanzelf. We observeren het gedrag van de plaatselijke jeugd in de speelhallen. Deze zijn inmiddels ook doorgedrongen tot de verste uithoeken van de wereld. Zij volgen coca cola op zijn spoor en kunnen het beste gekarakteriseerd worden als Amerikaans imperialisme of als een uiting van neokoloniale uitbuiting. We proberen vroeg te gaan slapen, want de volgende morgen moeten we vroeg uit de veren. Om zes uur worden we op het plein verwacht waar de Movitruck ons zal oppikken. DE BERGEN IN Een kwartier te vroeg staan we kleumend van de kou in het stikdonker op de plaza te wachten. Na twintig minuten is het groepje reizigers compleet, maar de bus is er nog niet. Gelukkig laat die niet lang op zich wachten en zoeken we met zijn achttienen een plaatsje in de omgebouwde truck. Martin is de gids, die goed Engels (beter is: Amerikaans) spreekt, een spontane vent voor wie groepen begeleiden zijn enige vaste baan is. Hij wordt bijgestaan door de stevige, gebruinde Antonio, een afstammeling van het taaie Inca-ras, met een speciaal gevoel voor humor. Martin is tevens kok, want in de truck is alles aanwezig om maaltijden en koffie te bereiden. Voor die vorm van catering hebben we vijftien dollar de man extra voor moeten betalen. De truck is in verschillende compartimenten verdeeld en het dak is uitschuifbaar. Er is bijzonder economisch met de ruimte omgesprongen. Door de extra solide constructie kan je met dit gevaarte op alle vormen van ruw terrein komen. Niet voor niets wordt hij dan ook safaritruck genoemd, hoewel we niet achter de wilde beesten aangaan. We ontbijten ergens langs de weg en rijden de bergen in. We houden halt bij een station van de ‘Tren a las Nubes‘, dit is een voormalige mijnwerkersspoorweg die over een 4.500 meter hoge pas dwars door de Andes loopt en Chili met Argentinië verbindt. Als de trein voorbij tuft, zien de passagiers (enkel bestaande uit toeristen) ons daar met die bizarre wagen en beginnen ze uitbundig te zwaaien. We rijden evenwijdig met de spoorlijn de bergen in, waarbij we regelmatig de trein kruisen en er opnieuw gezwaaid en gefotografeerd wordt. Na de vijfde, zesde keer is het nieuwe ervan af en nemen we een andere weg. De trein gaat dan op een wereldberoemde ijzeren boogbrug af, waarna hij terugkeert. Inmiddels is de zon opgekomen en rijden we door brede dalen die omgeven worden door dorre, kale maar bijzonder kleurrijke berghellingen. De hoogste toppen in deze regio reiken tot 6.500 meter. Ons hoogste punt is 4.080 meter, maar het grootste gedeelte van de dag bevinden we ons op een hoogvlakte tussen de 3200 en 3600 meter. Van hoogteziekte hebben we geen enkele last, wel enkele van onze medepassagiers. We houden halt in een stoffig gehucht, Talfi heet het, dat wel een heuse kerk en een museumpje rijk is. Daarna gaan we door over de met cactussen begroeide vlakte, waar af en toe een wilde lama, vicuña of ezel te zien valt. Boven de vierduizend meter is er alleen nog maar alpiene begroeiing zoals mossen. In de diepere dalen, waar zelden zonlicht doordringt, ligt soms een eenzame boerderij aan een bergstroompje dat voor enige groen zorgt. 106
In San Antonio de los Cobres (3800 m) staat in een restaurant lunch voor ons klaar. De lunch is tamelijk overvloedig, jammer genoeg zijn de porties zeer ongelijk verdeeld. Clim trekt aan het kortste eind en blijft een tijdlang mokken. Hier komen meer toeristen, dat moge duidelijk zijn door de tientallen vervuilde kinderen en sjofele oude vrouwtjes die ons opwachten en allerlei spullen te koop aanbieden. Clim koopt van het minst in trek zijnde jochie een mooie steen voor een gulden. De meeste mensen van de groep kopen wel iets, al is het maar om de kinderen tevreden te stellen. Het is net geen bedelen wat ze doen. Alle bewoners zijn van Indiaanse oorsprong; het is net alsof we weer terug in Ecuador zijn. Gran Salar is de naam van de grote zoutvlakte die we vervolgens oprijden. Vroeger lag hier een meer dat opgedroogd is. De geografische omstandigheden hier zijn vergelijkbaar met die in het wilde westen van de USA, denk maar aan het Great Salt Lake in Utah. Schitterend in dubbel opzicht. De kleur verandert naarmate de zonnestand anders wordt. Hier maken we ook een groepsfoto; Antonio is met zestien camera’s omhangen. We zijn hier op het verste punt van onze reis. Op nog geen 100 kilometer naar het westen en het noorden liggen respectievelijk Chili en Bolivia. Via een col met negenennegentig haarspeldbochten keren we terug naar de bewoonde wereld. Onderweg draait Martin meeslepende Italiaanse operamuziek, die vooral door de Duitse chirurgen hogelijk wordt gewaardeerd. De laatste stop is in het Indiaanse dorp Parnamarca, waar we bij het scheiden van de souvenirmarkt aankomen. In de nabijheid van dit dorp liggen de prachtige hellingen van de Siete Colores, de bergen met de zeven kleuren. Onderweg genieten we van dat schouwspel in de verzachtende stralen van de ondergaande zon. Hier gebruiken we ons avondmaal. We zijn het daar niet zo mee eens, we zouden liever de Indiaanse sloebers aan hun eetstalletjes iets laten verdienen. Twee uur lang volgen we door een compacte duisternis de weg naar het zuiden, richting Salta. Iedereen in de truck is aan het kaarten, het lezen of aan het discussiëren, behalve Clim en ik. Wij liggen te pitten.
JUJUY Jujuy ligt in de noorwesthoek van Argentinië tussen Bolivia en Chili ingeklemd. Dit is het meest afgelegen gebied van het land, tevens het dorst en het droogst. Ook is deze arme regio de meest traditionele van het land, dat wil zeggen in Indiaanse zin. In 1547 kwamen de Spanjaarden vanuit Bolivia hier voor het eerst Argentinië binnen, op zoek naar het begeerde zilver. Dat vonden ze niet, maar wel enorme hoogvlaktes, zoutmeren en valleien. In de Indianendorpjes in de bergen hebben de bewoners hun oude cultuur gehandhaafd, zij het dat die nu een rooms-katholieke inslag heeft. De missionarissen zijn hier behoorlijk succesvol geweest. Het paasfeest wordt met uitbundige processies en feesten gevierd. Het ligt niet ver van Salta af, ongeveer twee uur rijden. We hebben ‘s morgens afscheid genomen van Gloria, die voor ons een cadeau heeft en wel mooie foto’s van de streek met een persoonlijke opdracht op de achterkant: “For my favourite foreigners ...etcetera..” Rond het middaguur komen we in het stadje aan. We moeten lang zoeken naar een hotel, want het door ons gekozen hotel is inmiddels 107
dichtgetimmerd. Niet altijd zijn de reizigershandboeken actueel genoeg. Het is heet in dit overzichtelijke stadje, het loopt tegen de dertig graden. Op de sportvelden in het stroomgebied van de Rio Grande wordt niet alleen maar gevoetbald, maar ook basketball gespeeld. Daar blijven we een tijdje naar kijken. Er lopen ook vrouwen in sporttenue rond, ongehoord. Later blijkt dat deze groepen horen tot de open vrouwengevangenis die in de stad ligt. Ik vraag me af wat al die jonge vrouwen op hun kerfstok hebben. Waarschijnlijk alleen diefstal. Uiteraard maken we ook een rondgang langs de kerken, kloosters en monumenten van de stad. Op de centrale plaza bij het Palacio de Gobierno vindt weer eens een demonstratie van ambtenaren plaats. Politie te paard vormt een cordon tegen de manifestanten. We wachten op enig vuurwerk, maar dat blijft uit. Er breken geen schermutselingen uit. Verder bezoeken we op een middag een kuuroord in de bergen, Termas de los Reyes, ongeveer twintig kilometer buiten de stad gelegen. We gaan met de lokale bus, waarnaar we lang moeten zoeken. Naast een duur kuurhotel is daar eigenlijk niets te zoeken, maar de omgeving is mooi en doet enigszins aan Zuid-Duitsland denken. We zitten er een tijdje op een terras te genieten van de zuivere berglucht, samen met de enige andere toeristen, een jong Argentijns stel met een zuigeling. We lopen nog een bergweg op om hoger te kunnen genieten van het uitzicht. Clim wil een short cut, dus dat wordt letterlijk klauteren geblazen, soms op handen en voeten. In de bus terug worden we verdrongen door drommen kinderen die de particuliere nonnenschool in Termas hebben bezocht en nu teruggaan naar huis. Ook brengen we een bezoek aan het kerkhof dat niet kan tippen aan de pracht en praal van Recoleta in Buenos Aires. Pal ernaast in het rivierdal ligt een schamele sloppenwijk die elk jaar tijdens het regenseizoen wordt overstroomd. We doen het rustig aan in Jujuy. De avonden zijn er zacht. De straten stromen dan ineens vol flanerende mensen, en dat terwijl er met name in de middaguren geen sterveling te bekennen is. Ik koop een tiental echte foto’s bij wijze van ansichtkaart. We hebben ook weer eens problemen met geld wisselen en worden van het kastje naar de muur gestuurd. Ik erger me dood, maar Clim houdt het hoofd koel. Na een klein uur komt hij triomfantelijk zwaaiend met een bundel bankbiljetten de zoveelste bank uitgelopen. Het plaatselijke museum is best wel aardig. Het wordt gerund door enthousiaste vrijwilligers en is gevestigd in een oud, voortreffelijk schoongehouden herenhuis. Mooie kleren, een maquette van de stad, portretten, oude gebruiksvoorwerpen en natuurlijk wapens worden er tentoongesteld. We luieren tenslotte wat rond in stadsparken en kuieren wat rond in villawijken; die zijn hier ook. Daar kunnen wij persoonlijk met ons vooroorlogse huisje in de Herderstraat een puntje aan zuigen…. Vanuit Jujuy nemen we op een zonnige morgen de bus terug naar Salta. Op het station daar brengt een sympathieke taxichauffeur ons naar het gloednieuwe vliegveld van de stad. Onderweg maak ik een praatje in het Spaans met de chauffeur over automerken; ongelooflijk, ik die niet eens over een rijbewijs beschikt over auto’s ouwehoerend….! De vertrekhal 108
ruikt nog naar de verse verf. We zijn veel te vroeg en moeten lang wachten. Een nonchalante ober vergeet ons wisselgeld van vijftig dollar terug te geven, waarop ik in woede ontsteek en op hoge toon het geld onmiddellijk terugeis. Zo’n groot bedrag vergeet je toch niet?! Uiteindelijk loopt het vliegtuig, een DC-9, toch nog vol. Onze stoelen zijn natuurlijk weer bezet, zo gaat dat in dit soort landen, maar we jagen de jonge vrouw met haar kind zonder pardon van onze plaatsen weg. Na een dikke twee uur staan we opnieuw op het grondgebied van ‘distrito federal’, ofwel van de hoofdstad Buenos Aires. Het is al donker als we op het binnenlandse vliegveld van Jorge Newbury landen. Een gevaarlijk manoeuvrerende oude schurk, type voormalig Maffialid, rijdt ons met zijn oude taxi over de brede stampvolle avenues naar de binnenstad. Zonder problemen kunnen we daar in het klassieke, maar redelijk goedkope art deco-hotel Chile intrekken. Prijs: vijftig dollar per kamer, een koopje toch? We hebben deze dag 200 kilometer per bus, 1600 kilometer per vliegtuig en 40 kilometer per taxi afgelegd. Alles verliep in feite gesmeerd, zo willen we wel vaker reizen. We blijven nog enkele dagen in Buenos Aires, maar die heb ik in niet-chronologische volgorde al in het begin van dit verslag beschreven. Alleen een uitstapje naar het plaatsje Tigre, dat in de moerasdelta van de Rio Plata is gelegen, heb ik nog niet nader onder de loep genomen. Fraaie huizen aan de rivier, een toeristische kermis, veel watersport, lekker zonnetje, busreis heen en treinreis terug, dat is het wel ongeveer. Ach, een mens moet toch bezig blijven, wat ons betreft ook tijdens de vakantie. De thuisreis verloopt uiteindelijk ook moeiteloos, zij het dat die behoorlijk lang duurt met die overstap in Madrid en een urenlange busrit naar het vliegveld. Als we in Roermond aankomen is het schitterend weer, maar de dag daarna begint het een week lang te regenen…...
109
URUGUAY (1999) 1. OVERSTEEK NAAR URUGUAY Na het uitchecken bij Hotel Sportsman in Buenos Aires houden we op straat een aftandse taxi aan. Een tanige tandeloze Syriër brengt ons, enthousiast gesticulerend als hij hoort dat we uit Nederland komen, naar de scheepsterminal van Buquebus. Vaardig koerst hij door de ochtendspits heen. Een gezellige baas, die afstammeling van emigranten uit het oude Ottomaanse rijk van de Turken. Om kwart over tien melden we ons bij de terminal, waar we snel de douaneformaliteiten afhandelen. Er is niet zo veel controle op deze route; beide landen zijn bevriend en werken economisch en anderszins samen in de Mercosur, een soort EU in de teen van Zuid-Amerika. Het schip is niet zo erg groot, maar wel luxueus. Veel Argentijnen varen er mee op en af naar Montevideo, alleen maar om grote hoeveelheden tax free artikelen in te kunnen slaan. Vandaag is het niet druk, de passagiersruimte is maar voor de helft gevuld. Als hij eindelijk vertrekt, een half uur te laat, ploegt hij zich letterlijk een weg door de woelige wateren van de Rio de la Plata. Het weer is niet al te best, we zien de skyline de stad B.A. in een wazige mist langzaam verdwijnen. Binnen tweeëneenhalf uur hebben we de tweehonderd kilometer die B.A. van zijn veel kleinere tegenvoeter Montevideo scheidt overbrugd. En dat zonder roken, want dat is overal verboden. Onderweg is niets te zien dan een grijze deken van mist. Als we in Uruguay aanleggen, regent het pijpenstelen. Ook hier laat de douane ons ongemoeid passeren. We wachten een hele tijd tot de regen is opgehoord, ondertussen koop ik noodgedwongen twee Samsonite regenjassen voor dertig gulden per stuk. Er zijn geen taxi’s voor handen, dus we trekken ons nieuwste aankoop aan en lopen de stad in. We willen geld wisselen in een onooglijk kantoortje, maar daar verwijzen ze ons naar een groter kantoor. Door de zwaar vervuilde oude straatjes van koloniaal Montevideo zoeken we in het begin vergeefs. Daarom besluiten we het maar bij een reguliere bank te proberen. Daar krijgt Clim mot; hij heeft de cheques al ondertekend als de juffrouw achter de balie ineens weigert ze te wisselen. Hij laat het daarbij niet zitten en trapt een rel, waarna een jonge beambte, die gelukkig wél Engels spreekt, te hulp schiet. Hij is heel gedienstig en brengt ons persoonlijk door de regen naar het grote wisselkantoor Gales waarnaar we eigenlijk op zoek waren. Probleemloos worden we daar geholpen. Voort gaat het door de regen, tot we nabij de Plaza Constitución een kamer vinden bij Hotel Reina. We betalen er dertig gulden per persoon zonder ontbijt. In een oude, smeedijzeren liftkooi bereiken we onze etage. We nemen een hete douche, slapen een beetje en gaan de stad verkennen. Het valt bitter tegen. In de hoofdstraat is het weliswaar druk met flanerende mensen, maar daarbuiten overheerst duisternis. Het is guur weer en er staat hier aan zee een sterke wind. Toerisme is hier in onze ogen nauwelijks. We zitten in de buurt van de 110
vijf belangrijkste pleinen van de stad, allemaal opgesierd met belachelijk overdreven monumenten. In sommige duistere straatjes bepalen vagebonden en zwerfhonden het beeld. Nee, we zijn weinig gecharmeerd van deze stad, die in de folders veel positiever beschreven wordt. Vooral buiten het moderne centrum en in de kleine koloniale stad ziet alles er nogal verpauperd uit. SERVICE VAN DE DOUANE Bij de grens geeft de douane informatie over het plaatselijke geld: hoe ziet het er uit en wat is het waard? Waar moet je op letten om vals en verlopen geld (niet meer geldig door de enorme geldontwaarding) te herkennen? We zijn echter door al dat reizen al zo door de wol geverfd, dat we zonder enige moeite overschakelen van de ene op de andere valuta. Met name Clim, die muntjes uit de hele wereld verzamelt, is hierin bedreven. Misschien wil hij daarom wel ineens naar Paraguay; dan kan hij ook de Paraguese guarani’s aan zijn collectie toevoegen. Na deze reis heeft hij in ieder geval een forse uitbreiding van drie verschillende muntsoorten. Daarmee kan hij een hele avond zoet zijn: poetsen, taxeren, ordenen en in de juiste album opbergen. We vinden een aardig grand café net om de hoek om te ontbijten. American style, dat spreekt vanzelf, met veel spek en eieren. Dat staat hier niet standaard op de menukaart, dus steeds opnieuw moeten we ons beste Spaans van stal halen om de obers duidelijk te maken wat we precies wensen te gebruiken. Over een overmaat aan cholesterol maken we ons niet druk. Op vakantie staan we altijd vroeg op en zijn we fysiek veel meer in touw dan tijdens onze dagelijkse werkzaamheden op school. Vandaar dat we dan een goede bodem nodig hebben om de dag door te komen. Meestal is na zo’n copieus ontbijt de lunch iets minder aangekleed; ja, soms schiet hij er zelfs bij in. We lopen langs de kust, we moeten gebogen tegen de straffe wind optornen. Maar goed dat we onze sjaals bij ons hebben. Dreigende wolkenmassa’s worden over de stad heen gejaagd. Regen blijft gelukkig uit. We dolen wat rond tussen de trieste koloniale gebouwen en komen zo uit bij de Mercado. Dit is de vismarkt, die uitgebouwd is tot een centrum van vis– en vleesrestaurants. De vuren branden al en het vlees ligt te sudderen op de zwartgeblakerde asado-grills. We zijn de enige potentiële klanten bij deze parilla’s, maar honger hebben we nog niet. Wel drinken we koffie in een marktcafé, waar het glaasje water dat erbij geserveerd wordt echt als slootwater smaakt. Volgens Clim komt het regelrecht uit de met olie vervuilde haven. We gaan verder met onze willekeurige wandeling door Montevideo, we laten ons meer leiden door ingevingen dan door onze Lonely Planet Reisgids. Zo vinden we een aantal kleine musea op onze weg, waarvan er helaas drie gesloten zijn. De reden daarvoor kan men niet uitleggen. Ze zijn allemaal in oude herenhuizen gevestigd, wat hen een aparte sfeer verleent. In het Museo Romantico worden we wel toegelaten, maar daar zit een tweetal suppoosten ons hinderlijk op de hielen, net alsof ze ons niet vertrouwen. In de buurt waar we zitten, bevinden zich ook vele banken, waaronder onze eigen onvolprezen ABN-AMRO en ING-bank. Vergeleken met de lokale banken huizen ze in tamelijk bescheiden panden, maar uiterlijk zegt niet alles op dit gebied. Nederlanders zijn niet zo onder de indruk 111
van uiterlijke schijn en vertoon van welstand. Onderweg eten we gebraden kippenpoot met tallerines (een Italiaans deegsliertengerecht dat hier erg populair is) in een volkscafé. Ook de kathedraal bezoeken we. Terwijl we het interieur bekijken, worden er tot vreugde van Clim cantates van Bach gespeeld. PLAZA DE LA INDEPENDENCIA Ikzelf neem plaats op een bank en val zowat direct in slaap. In een vijfsterrenhotel rusten we in de lounge uit, bijkomend van de kou. Al haken slaand door dit stadsgedeelte komen we uiteindelijk weer terecht bij ons uitgangspunt, het indrukwekkende Plaza de la Independencia. Het is wel de hele dag droog gebleven. Het plein is het belangrijkste van de stad. Middenin ligt het mausoleum van de stichter (en bevrijder) van het vaderland, José de Artigas. Je kunt hem vergelijken met figuren als San Martin en Belgrano in Argentinië en met Bolívar in de rest van dit continent, die zijn ook alomtegenwoordig. Het beeld op het ondergrondse bouwwerk is 17 meter hoog. Normaal staat er een wachtpost bij, maar die missen we nu. Het plein zelf is natuurlijk al veel ouder, getuige het enige restant uit de koloniale tijd, namelijk het vervallen stadspoortje dat er nog in ere wordt gehouden (in 1833 verwoest door een Argentijnse caudillo). Het neobarok Palacio Salvo domineert met zijn hoogte de andere gebouwen. Het is geen echt paleis geweest, maar eigendom van een rijke baron die het in 1927 liet bouwen. Het was toen het hoogste gebouw in heel Zuid-Amerika. In het centrum is het nu nog steeds het hoogste. Een ouder, echt paleis is het Palacio Estevez dat uit de achttiende eeuw stamt. Vlak in de buurt ligt nog een achtenswaardig theater, het Teatro Solis, dat net in de steigers staat als wij er zijn. Als we ervoor staan waaien we bijna compleet weg, zo ruig gaat de wind te keer hier. Aan de andere kant van ons hotel ligt het Plaza de Constitución, met het Cabildo en de kathedraal. Een paar lelijke moderne gebouwen ontsieren het plein, dat een historisch karakter heeft. Op zaterdagmorgen bezoeken we de volgende dag het busstation. We lopen zeker een uur naar het noorden, totdat we bij een verkeersplein uitkomen dat las Cruses heet en een modern ondergronds winkelcentrum heeft. Van hieruit waaieren de hoofdwegen naar alle kanten uit. Logisch dat hier het centrale busstation ligt, dat bestemmingen naar geheel Uruguay verzorgt. We reserveren hier twee enkeltjes naar Salto, een stad aan de Argentijnse grens. Daar willen we Argentinië weer in om over land naar Paraguay te reizen. Een stuk verderop langs de verkeershoofdslagader Avenida de Italia ligt een park met een aardige beeldengroep, La Chariotte genaamd. Het is een eerbetoon aan de pioniers (in Zuid-Afrika de Voortrekkers…) die met ossenkarren de pampa’s ontsloten. Het kan niet missen, maar juist daar wil Clim weer op de foto.
112
3. RONDOM MONTEVIDEO Vervolgens stappen we op een streekbus en laten ons naar het eindpunt rijden. Onderweg zien we heel wat van de voorsteden, onder andere het massieve paleis van Justitie. We komen uit aan de noordkant van de baai, van waaruit we een mooi uitzicht op het centrum van de stad aan de overkant van de baai hebben. We maken een korte wandeling langs het strand, maar dat is naar onze smaak te veel vervuild. Aan het onderhoud van de huizen, de autowrakken langs de straten, de opgebroken trottoirs en de kleding van de mensen te zien moeten we hier in een achterbuurt zitten. Op een heuvel ligt het Castillo de Cerro, maar om dat te bezoeken moeten we te ver omlopen. We drinken een biertje in een volkskroeg waar ongure typen zitten te kaarten. Op de terugweg nemen we een andere route, via het stadsdeel Adriana, zodat we nog meer indrukken van de buitenwijken krijgen. Het kaartje kost een gulden vijftig en de rit duurt bijna een uur. Montevideo is een miljoenenstad en bestaat overwegend uit laagbouw, dus de afstanden zijn groot hier. 4. OP WEG NAAR SALTO Vandaag was het wat minder bewolkt, af en toe brak zelfs het zonnetje door! Nu zitten we weer op onze donkere kamer, die uitziet op het noorden. Binnen een uur na zonsondergang liggen we te rillen van de kou. Gelukkig worden de gietijzeren radiatoren uit de jaren vijftig tegen onze verwachting toch nog warm. We eten in een overvolle pizzeria, waarna we relatief lang op zoek zijn naar een kiosk om bier in te slaan. Morgenochtend hebben we zeeën van tijd voor we ons bij de busterminal moeten melden. We bezoeken dan een rommelmarkt op een plein in de buurt. We zijn een van de eersten. En zowaar, Clim tikt er bij een Joodse antiekhandelaar enkele munten op de kop. Hij kan met Amerikaanse dollars betalen. De rekening van het hotel voldoen we met de credit card van Clim, wat nog heel wat voeten in aarde had. De exercitie duurt misschien wel een kwartier. Als we weggaan, slaat de voordeur van ons “appartement” door de tocht onverwacht dicht, terwijl de sleutel nog binnenligt. Paniek is het gevolg, maar een behulpzaam kamermeisje handelt de zaak netjes af. De mensen in dit land zijn best vriendelijk, maar houden zich meestal wel op een afstand, net alsof ze een minderwaardigheidscomplex bezitten. Met een taxi bereiken we de busterminal, die ons qua opzet en efficiency doet denken aan de busstations in Mexico. Er heerst een gezellige drukte die ons wel bevalt. We nemen als lunch enkele empanadas en pakken er en passant ook een aantal als mondvoorraad voor onderweg mee. Precies om 13.00 uur vertrekken. We zitten comfortabel. Wel een uur lang rijden we door de buitenwijken van de stad. Daarna gaat de reis langs de kust tot aan het oude stadje Colonia, waar veel veerboten uit Argentinië aankomen. De stranden van Uruguay zijn fameus en worden door welgestelde Argentino’s bezocht. Er liggen prachtig vormgegeven hotels, maar daar zien we weinig van. Over eindeloze wegen rijden we, door een licht glooiend landschap met verre einders. Er wordt extensieve veeteelt gedreven, met hier en daar stukjes akkerbouw. De dorpjes waar we doorheen razen hebben niet veel op de kous. 113
Wel hebben de bewoners allemaal een aardige tuin met een barbecueplaats erbij. Het vee loopt er nog los rond over het erf. SALTO, STADJE AAN DE RIVIER Een echt spectaculaire rit is het allerminst. Af en toe zien we silhouetten van vee of van gaucho’s tegen de horizon afsteken. We komen door een gebied waar een stuwdam voor uitgestrekte overstromingen heeft gezorgd. In de drogere streken worden grote kudden schapen gehouden. We stoppen niet onderweg, daarvoor is de afstand te klein, slechts 300 kilometer. Die leggen we in zes uur rijden af, geen topsnelheid, maar sneller dan in de meeste andere verre landen. Het is al duister als we het modern vormgegeven busstationnetje binnenstappen. We willen hier niet zo lang blijven en reserveren daarom alvast onze volgende bus naar Argentinië. Het meisje aan de balie van een van de vele busmaatschappijen in deze landen spreekt waarachtig Engels en nog goed ook. Ze vertelt ons dat er op zondag geen bussen de rivier over gaan. We zijn genoodzaakt om te overnachten en tegen de avond de volgende dag de Uruguay - rivier met een pont naar de zusterstad Concordia over te steken. Van daaruit vertrekken we dan per bus naar Corrientes en Resistencia. Dit zijn twee grotere steden in het Tweestromenland, hier ook wel eens heel bijbels Mesopotamië genoemd. We charteren een taxi en laten ons naar het centrum brengen. Bij het tweede hotel waar ik informeer, is plaats, dus daar trekken we voor een nachtje in. Goede kwaliteit trouwens, deze kamer! 5. SALTO: AANGENAME VERRASSING Die avond nemen we met stijgende verbazing de welvaart van dit stadje met eigen ogen waar. Je kunt het qua omvang, inwonertal en ligging vergelijken met Venlo. Alles ziet er even netjes en verzorgd uit. Het eigenlijke centrum ligt tussen twee ruime pleinen met goed onderhouden monumentale gebouwen zoals kerken, theaters en hotels. Ook hier liggen vestigingen van ING en ABN-AMRO. In de hoofdstraten is het redelijk druk, vooral jeugdig volk loopt er te paraderen. Op een zaterdagavond is hier blijkbaar geen andere vorm van vertier. Jammer genoeg zijn er maar weinig restaurants (toch een teken van minder welvaart?) en we behelpen ons met stukken panpizza bij een Italiaan. We worden geacht die met de hand te eten, maar Clim wil er per se bestek bij hebben. Op de kamer bekijken we op de tv de volleybalwedstrijd Italië - Cuba, is het nu de finale of niet? Daar komen we niet achter. De hele dag hangt er een vredige rust en stilte in het stadje. Het is zondag en de meeste mensen, ook mannen en jongeren, zijn in de ochtenduren naar de kerk geweest. Waarschijnlijk zitten ze allemaal thuis met hun gezinnen en familie. Wij maken er een relaxt wandeldagje van, voornamelijk langs de boorden van de brede rivier. Vanaf de begroeide hoge oevers van die Uruguay-stroom zien we aan de overkant de tweelingstad Concordia liggen, daar gaan we vanavond naar toe. Even verder naar het noorden (10 km) ligt een dam met een uitgestrekt stuwmeer, maar dat bezoeken we maar niet. In de buitenwijken lopen 114
paarden los rond in de straat te scharrelen, angstvallig blijft het veulentje bij de merrie. De weinige mensen die we tegenkomen laten hun hond uit. We lunchen aan de straat; vette, pittige worsten die op de asado-manier worden klaargemaakt. In de belendende tuinen lopen grote honden en makke schapen rond. Het is heerlijk weer. Eigenlijk is dit de eerste dag dat we voluit van de zon kunnen genieten. Gisteren was het ook al zonnig, maar toen hebben we bijna de hele dag in de bus gezeten. We maken foto’s van enkele ‘vintage cars’ (bij ons: ‘old timers’), die lopen hier nog zat rond. Het lijkt wat dat betreft Cuba wel…. Uren liggen we nog te niksen op de beide pleinen van de stad. In een grand café drinken we zonder haast koffie. Na drie uur is het gedaan met de relatieve rust. Uit alle hoeken en gaten van de stad duiken mensen op. De straten raken verstopt met auto’s die schijnbaar doelloos rondjes rijden. Niet veel later komen we er achter dat om zes uur de finale en tevens derby Brazilië - Uruguay van de Copa de America de Futbol begint. Velen hebben daar reikhalzend naar uitgezien. We zien vlaggen in het straatbeeld verschijnen en voetbalsupporters die strijdlustige nationalistische liederen zingen. Het wordt tijd om onze tassen bij het hotel op te halen en naar de haven te lopen. BREDE STROMEN IN MESOPOTAMIE We komen daar veel te vroeg aan; de kades zijn volkomen verlaten. Een half uur voor afvaart verschijnen er enkele haveloos geklede douaniers die lusteloos onze passen afstempelen. Ondertussen kunnen we er gelukkig wel genieten van een fraaie zonsondergang over de rivier. Op de kaden staan verroeste kranen van Belgisch fabrikaat: Nivelles (Nijvel) 1926. Ik krijg ruzie met de moddervette schipper van het veer, type woonwagenbewoner, die ons nog niet op zijn vaartuig wil toelaten. Precies om zes uur opent hij het hek, waardoor de inmiddels toegestroomde passagiers zich moeten verdringen om een plaatsje te bemachtigen. En dat is dus precies wat ik wilde vermijden; “Wie het eerst komt, die het eerst maalt,” is een grondregel die in de ogen van dit volk geen genade kan vinden. Clim mengt zich niet in het conflict en maakt foto’s van de opvarenden. De hele overtocht duurt bijna een half uur, we steken wel schuin over. De ambtenaren van de grenscontrole aan Argentijnse kant in Concordia zijn opvallend vriendelijk, zeker als ze horen dat we Nederlanders zijn. In een kroeg, meer een verlichte schuur met diverse stoelen en tafels in verschillende maten, maken we de afloop mee van de voetbalmatch. CONCORDIA, DE TUINSTAD Het wordt een glansrijke overwinning voor de technisch briljant spelende Brazilianen; ze geven Uruguay, dat bij vlagen hard en zelfs vals speelt, met 3-0 voor de broek. De Argentijnse kroegbaas is op de hand van zijn buren; niet zo vreemd want Brazilië heeft zijn land Argentinië vroegtijdig uit het toernooi geknikkerd. Om elf uur vertrekt onze aansluitende bus naar Corrientes, we hebben dus nog genoeg tijd om iets van deze tuinstad te bekijken. In het 115
duister is dat echter minder aantrekkelijk, dus we zoeken alvast het busstation op, eten daar en wachten op wat er komen gaat. In het donker krijgen we daar echter niet veel van mee. Mooi op tijd, zeven uur ‘s morgens, komen we aan in Corrientes. (Dit is trouwens de enige stad in Argentinië waar men op zijn Braziliaans karnaval viert.) Probleem is om daar weer weg te komen. Met de taxi naar het aan de andere kant van de rivier gelegen Resistencia (de stad van de standbeelden)? Maar dat is wel 30 kilometer verderop, te duur dus. We hebben geluk dat we met een doorgaande bus mee kunnen. De Parana-rivier is hier zeker twee kilometer breed. In Resistencia zitten we opnieuw voor uren vast op het busstation. Pas om drie uur kunnen we weg naar Paraguay. Het station ligt ver uit het centrum, dat nodigt niet uit om de stad te gaan bezichtigen. Bovendien is het hier weer bitter koud geworden. Uren zitten we op banken en in tochtige wachtkamers de tijd te doden met puzzelen en lezen. TWEESTROMENLAND: TUSSEN DE RIVIEREN 6. BUSRIT NAAR PARAGUAY Om drie uur verlaten we de terminal van Resistencia. We zitten hier duidelijk op het platteland, ook al zijn dit steden van 200.000 inwoners of meer. De bevolking is boerser, vaak drinken ze op straat mate. Mate is een soort kruidenthee die het volk in de punt van Zuid-Amerika te pas en te onpas drinkt. Ze zijn er letterlijk aan verslaafd. Ze drinken de thee uit een kleine kalebas, een potje met een gat er in. Door dat gat steken ze een soort pipet, een zuigstokje. Vaak is die kalebas kunstig versierd met koper– of zilverbeslag. In bussen gaat de mate wel eens rond, zoals vroeger onder de hippies de joint. Het is een soort verbroederingsritueel. We hebben hem ook eens geproefd. Het smaakt bitter. Mij bevalt het wel, maar Clim vindt er niets aan. We zien nu veel meer van de omgeving, maar allengs wordt die kale troosteloosheid van moerassen, stoffige struiken en zompige grasvlakten naargeestig. Pas achter het stadje Formosa, bij de Argentijns-Paraguayse grens, komt er weer leven in de brouwerij. We zijn benieuwd of we door de douaniers getild worden. Maar dat valt allemaal nogal mee. Op de bus zit ook een soort stewardess. Deze zorgt er voor dat alles in goede banen wordt geleid. Ze wijst ons de loketten aan en let er op dat alles volgens de regels verloopt. Toch zie ik nog kans bij een zwartwisselaar vijftig dollar om te zetten in de lokale munt, de guarani. Dit is tevens de naam van de dominante Indianenstam en de meest gesproken taal in Paraguay. De officiële taal is het Spaans (of Castilliaans zoals ze hier zeggen).
116
PARAGUAY (1999) Na die aangename ervaring bij de grens moeten we nog een rijden om in de hoofdstad Asunción te geraken. We zien de skyline van de stad aan de overkant van de Paraguay-rivier weliswaar liggen, maar we moeten eerst de nieuwe hangbrug over die ten noorden van de stad ligt. Het is weer helemaal duister als we in de grote terminal van Asunción aankomen en daar houden we helemaal niet van. Je kunt je dan zo moeilijk oriënteren. 1. ROVERSHOL, SMOKKELAARSNEST, DIEVENBENDE De titel van dit hoofdstuk heb ik letterlijk opgetekend uit de mond van mijn broer en vaste reisgenoot Clim. Aanvankelijk was hij helemaal niet geneigd dit ietwat obscure land vol drugsbaronnen, fascistoïde generaals en voormalige nazi’s aan te doen. Internationaal staat dit land bijzonder slecht aangeschreven. Maar naarmate de reis vorderde en alles gesmeerd verliep ging hij er anders over denken. “Waarom eigenlijk niet, nu we toch eenmaal in de buurt zitten?” vroeg hij zich af. Ik stemde met zijn voorstel in, toch wel benieuwd naar het waarheidsgehalte van die beroerde naam. Bij aankomst in de busterminal is het al donker, wat doorgaans geen ideale omstandigheid is om een volledig onbekende stad te verkennen. Daarbij regent het ook nog, dat maakt ons nog gedeprimeerder. We kijken eerst de kat uit de boom, eten een soort frikadellen in een restaurant en gaan dan maar op pad. We zitten ver van het centrum, dus dat wordt weer een taxi. De chauffeur is uiterst aimabel, een al wat oudere vent die de wereld kent, vooral uit de talloze dagbladen die hij dagelijks verslindt, terwijl hij uren op een vrachtje staat te wachten. Hij praat honderduit over de politiek in zijn door corruptie en gewelddadige willekeur geplaagde vaderland. Nederland is in zijn ogen een paradijs, waar de mensen pas echte democratie kennen. Hoewel we nauwelijks kunnen volgen waar hij het over heeft, blijft hij doorratelen. Bij de Plaza Uruguaya zet hij ons af. Zeker een half uur moeten we zoeken voor we een hotelletje vinden. Al zoekende komen we de taxichauffeur opnieuw tegen. Hij staat geanimeerd met een stel verlepte hoeren te babbelen. Zal hij onze fooi aan een goedkoop nummertje besteden? Vrolijk en zonder een spoor van schaamte begroet hij ons. Het hotel dat we vinden heeft de indrukwekkende naam Miami, maar is in feite een hele etage van een voormalig herenhuis. De kamers zijn groot, het tarief laag: slechts vijfentwintig gulden per persoon, inclusief ontbijt. Het wordt gerund door een middenklassenfamilie. Als het op een avond bijzonder kil is en er geen verwarming op de kamers blijkt te zijn, leent de hospita ons haar eigen straalkacheltje. Vreemde talen worden hier net zoals in de rest van Zuid-Amerika niet gesproken, dus we behelpen ons weer met ons gebrekkige Spaans.
117
ASUNCIÓN, DE HOOFDSTAD We besluiten twee volle dagen in dit land te blijven. De derde dag gaan we terug naar Argentinië, uiteindelijk de hoofdbestemming van onze reis. Overdag is het hier redelijk weer, met af en toe een waterig zonnetje. ‘s Avonds is het daarentegen bitter koud en liggen we te verkleumen op onze kamer. Meestal blijven we dan binnen; niet alleen vanwege de kou, maar vooral ook omdat het ons in de onverlichte straten bepaald niet ongevaarlijk lijkt. Het prijspeil is een verademing ten opzichte van Argentinië, er worden hier derde wereldprijzen gehanteerd, spotgoedkoop dus. We geven dan ook zo veel mogelijke vuile was af aan een ‘lavanderia’ aan de overkant van de straat. Er is niet echt veel te zien in de stad. De eerste dag bezoeken we alles in het centrum. Via het ouderwetse station (dat nu een museum is) belanden we volkomen onbedoeld in een sloppenwijk. We verdwalen een beetje in de doolhof en komen uit bij een kreek vuil, stinkend water, een vloeibare afvalhoop. Een troep opgeschoten jongelui staat daar naar ons te roepen; zo vroeg in de morgen hebben ze het al op een zuipen gezet. We blijven rustig en keren min of meer dezelfde weg terug. We komen uit aan de voet van een kolossaal gedenkteken met een ruiterstandbeeld. Wie het voorstelt? Joost mag het weten, de zoveelste bevrijder waarschijnlijk. Daar begint het belangrijkste plein met de kerken, de paleizen en de regeringsgebouwen. Een verdwaalde Indiaan met zelfgemaakte spulletjes loopt er zielig rond. Een meute honden van allerlei slag vecht met elkaar. STADSVERKENNING VAN ASUNCIÓN In de krottenwijken hebben we vanzelfsprekend de volgende ongeschreven regels steeds gerespecteerd:
Ga overdag, liever niet alleen. Neem geen opvallende of dure dingen mee. Glimlach en zeg iedereen goedendag. Neem onder geen enkel beding foto’s. Loop niet te snel, maar ook niet te langzaam. Blijf zeker nergens langer staan, want dan trek je onnodig de aandacht.
Het valt ons op dat die krottenwijk niet op onze stadskaart staat aangegeven. Is ze misschien of recente datum of tellen deze mensen gewoon niet mee? We denken dat het laatste het geval is. De woningen zijn meestal van steen, maar er staan ook bouwsels van hout en blikken reclameborden bij. De daken zijn van golfplaat; daar is zeker gemakkelijk aan te komen. Enkele bewoners van die buurt hebben we al ontmoet. Dat zijn zonder twijfel de dikke, vadsige hoeren die bij het station op klanten wachten. Ze hebben hun eigen krukjes meegenomen, dat maakt het wachten vast comfortabeler. Tippelen is er hier dus niet bij. Prostitutie is in Paraguay verboden, maar de politieagenten in de buurt gedogen de opzichtige dames van plezier. Misschien mogen ze er elke dag wel eens een keer voor niets overheen, ook een vorm van corruptie. 118
Het stationsmuseum is niet zo bijzonder, maar in ieder geval wel authentiek. Men heeft de hele zaak laten staan zoals het er zeg zo’n vijftig jaar geleden bij lag: lampen, bascules, loketten, telegraafkantoor, zitbanken, enz. Er is ook personeel, maar dat staat gokspelletjes tegen een muur te doen en heeft geen oog voor bezoekers. Die zijn er dan ook niet veel, we zijn hier weer eens de enigen, op een Frans stel (uit Wallonië of Quebec?) na dan. We bezoeken in de buurt nog het Ethnografisch Museum, maar op wat vergeelde foto’s en stoffige Indiaanse verentooien is hier werkelijk niets van belang te zien. Interessanter is het op en aan de Plaza Zacazar. Daar ligt de weinig indrukwekkende kathedraal, tenminste vergeleken met al die andere schitterende gebouwen in de rest van Zuid-Amerika. Het Palacio Legislaturo ziet er mooi uit, maar je kunt er niet naar binnen, want hier zetelt nog steeds het Hoger Gerechtshof van het land. Ook het Palacio de Gobierno is voor ons toeristen taboe; de huidige “democratische” regering heeft hier haar intrek genomen. Verder nog enkele memorabele bouwwerken: het Postkantoor (Palacio de Correos) en het Nationale theater (Teatro Nacional). Al die gebouwen stammen uit de vorige eeuw, toen Paraguay een belangrijke kolonie van Spanje was. Het is tijd om geld te wisselen, mijn vijftig dollar zijn bijna op. Na enig zoeken vinden we een Money Changer die travelers cheques accepteert. Natuurlijk kun je ook bij banken terecht, maar daar gaat het er enorm bureaucratisch aan toe. Bovendien moet je dan vaker uren in de rij staan. Op straat zoeken we een echte leren riem voor Clim, maar de prijzen liggen er veel te hoog naar onze smaak. Een ander belangrijk plein, en nog toeristisch georiënteerd ook, is het Plaza de los Heroes, ofwel het Heldenplein. Daar ligt het “Panteon” met de praalgraven van heroïsche figuren uit de lokale geschiedenis, het is een regelrechte kopie van het Pantheon in Parijs, maar natuurlijk veel minder indrukwekkend. Op het plein wordt nog een boekenmarkt en een souvenirmarkt gehouden met originele producten van de Guarani-Indianenstam. Heel gedenkwaardig is het standbeeld dat opgericht is om de verdrijving van de brute dictator “voor het leven” Antonio Stroessner te gedenken. Het stelt een Engel der Onschuld voor (zinnebeeld voor het Vaderland), waarvan een der vleugels door een brute onverlaat afgerukt wordt… Je moet maar op het idee komen. Bij de haven hebben we ook al een dergelijk monument gezien, maar dat zag er heel wat kunstzinniger uit. Daar hebben we trouwens ook gegeten in een taveerne, waar we bediend werden door een goedlachs halfbloed dikkerdje; we moeten voor twee porties tallerines met kip, groente, brood en bier omgerekend een tientje betalen. De haven is voor dit land belangrijk. Een haven in een land dat aan alle kanten omringd is door andere landen en niet aan zee ligt? Ja, dat kan. De rivieren hier zijn zo breed en diep dat ze tot 1500 kilometer diep het land in bevaarbaar zijn door zeeschepen. Asunción ligt bovendien aan een uitgebaggerde inham, dus er is hier echt wel sprake van veel havenactiviteiten. De meeste import– en exportproducten komen hier het land in of gaan er zo uit. We hangen een tijdje rond bij de aankomstpier van de veerpont. Je kunt met de auto aan de nadere kant komen, maar dan moet je minimaal veertig kilometer omrijden. 119
DE BUITENWIJKEN IN De laatste dag brengen we meer in de buitenwijken door. We maken een forse wandeling en komen er achter dat er hier en daar toch wel degelijk sprake is van welvaart. Alleen, die is bijzonder ongelijk verdeeld. We komen door nette wijken waar goed onderhouden villa’s liggen en dure auto’s voor de inpandige garages staan. Onderweg drinken we ergens de beste koffie van onze hele trip. Het koffiehuis wordt uitgebaat door twee ongetrouwde zussen van onze leeftijd. Ze staan met naam en adres in de Lonely Planet vermeld, maar daar weten ze niets van. Als ik hun het artikel laat zien en het vertaal blozen ze van verlegenheid. Opeens gaat hun een licht op: daarom komen hier altijd zo veel “extranjeros” (vreemdelingen), omdat wij in het boek staan! Natuurlijk staan er weer kerken, kloosters en musea op het programma. Een van die musea is het Museo de Bellas Artes. Men wil ons eerst niet toelaten, maar na enig aandringen mogen we toch naar boven. Het wordt de zoveelste teleurstelling; 20 matige schilderijen uit de voorgaande eeuw, 6 tekeningen, 5 beeldjes en een expositie van artistieke hangmatten is alles wat ze er te bieden hebben. Later in de middag drinken we nogmaals koffie en bier in een modern winkelcentrum. Hier is alles te koop, maar wel behoorlijk prijzig. Veel omzet wordt er niet gemaakt; de mensen kijken wel, maar kopen niet. We struinen nog wat boekhandels af voor mooie ansichten of eventueel Cd-rom’s, maar we vinden niets van onze gading. In de supermarkten daarentegen ligt genoeg waar we behoefte aan hebben. We slaan een grote hoeveelheid drank (voor vanavond) en vooral eten (voor morgen onderweg) in. We vrezen dat de bus, die er twintig uur over doet om in het Argentijnse Córdoba te komen, onderweg niet of nauwelijks zal stoppen. Van honger of dorst hoeven we dan in ieder geval niet om te komen. Later blijkt dat het helemaal niet zo’n vaart loopt, maar je moet per slot van rekening op alles voorbereid zijn. GOED EN GOEDKOOP ETEN We eten trouwens goed in Paraguay. Vanwege de lage prijzen kunnen we bestellen wat ons hartje begeert. In een pas geopend restaurant schuiven we als eersten aan. Eigenlijk zijn we de enigen, want de tent loopt nog niet zo goed. Clim bestelt het grootste stuk vlees dat ze in huis hebben en dat heeft hij geweten ook. Hij krijgt een homp ter grootte van een baksteen op zijn bord. Bij navraag blijkt deze biefstuk nota bene 850 gram te wegen, met slechts een te verwaarlozen vetrandje er aan. Hij moet pezen om hem helemaal op te krijgen. Ik zelf heb al moeite met mijn 250 grams steakje. Ik maak er een foto van, wat enige hilariteit opwekt. Een andere keer eten we in een restaurant met minder pretenties. De zaak wordt gemanaged door een grote, struise blonde dame. We vermoeden dat zij Duitse is. En ja hoor, als ons Spaanse gestuntel haar te veel is, schakelt zij gladjes over op Duits. Zij is hier al 12 jaar en stamt uit een emigrantenfamilie. We maken een praatje met haar man. Die is hier pas 120
anderhalf jaar en hij wil nooit meer naar Duitsland terug. Hij heeft iets op zijn kerfstok, “etwas mit Rauschgift zu tun”, vandaar. Hij komt uit de Allgau in Beieren. VERVELENDE BUSREIS We kunnen het rustig aan doen op de dag dat we vertrekken. We rekenen af, laten een ruime fooi voor het kamermeisje achter, roepen een taxi aan en laten ons naar het ver weg gelegen busstation brengen. Daar brengen we nog enige tijd door en proberen onze laatste guarani’s op te maken aan allerlei onbenullige zaken, zoals goedkope sigaretten, etenswaar en ansichten. We worden tijdens het wachten tientallen keren aangesproken door ambulante verkopers die snoep, matten, textiel, souvenirs en kranten verkopen. Clim wimpelt ze allemaal af. We moeten er onze bagage inchecken zoals bij een luchthaven! In Argentinië blijkt dat Clim nog 1.000 guarani’s op zak heeft en ook nog de sleutel van de hotelkamer vergeten is af te geven. Dat moeten we daar dus alsnog rechttrekken. De bus vertrekt precies om 13.00 uur. Jammer genoeg is ze van mindere kwaliteit, zeker nu we bijna een etmaal onderweg zijn is dat een essentieel punt. Bij de grens hebben we deze keer wel problemen. We moeten lang wachten zonder dat iemand ons iets uitlegt. En dat terwijl onze bagage alsmede onze paspoorten verdwenen zijn! Ik protesteer heftig en krijg ruzie met een letterlijk en figuurlijk opgezwollen douanier. Ik noem hem “El Gordo”, de vetzak in goed Nederlands. Een Frans paartje maakt zich net als ons bezorgd. Ondertussen lopen zielige Indiaanse vrouwen met uitdrukkingsloze gezichten te leuren met hun snuisterijen uit eigen koker. Ik heb met hun te doen. Uiteindelijk loopt het conflict met El Gordo met een sisser af en vertrekken we welgemoed naar Argentinië. Onderweg worden we herhaaldelijk aangehouden door de Gendarma Nacional. Soms moet ook de bagage uit de luiken gehaald worden of worden de paspoorten gecontroleerd. Dat zorgt voor enig oponthoud. In een duister wegrestaurant pauzeren we langer dan een uur. Daar hebben we niet op gerekend, anders zouden we daar wel iets gegeten hebben. Enfin, we hebben genoeg te bikken bij ons, dus we zitten er niet mee. Iedereen is daarvan op de hoogte, behalve wij buitenlanders weten weer van niks. Je wordt in dit soort landen nauwelijks geïnformeerd. Bij ons is dat gewoon een service aan de klant, maar hier wordt het als een gunst beschouwd als ze je vertellen hoe en wat er staat te gebeuren. Het Franstalige paartje ergert zich daar ook aan. Ikzelf kom de nacht redelijk door, maar Clim heeft nogal wat moeite met slapen. Hij heeft last van voortdurende krampen in zijn benen. Hoe dan ook, om een uur of acht (er schijnt een uur tijdsverschil te zijn, dat zijn we vergeten!) komen we in de tweede stad van Argentinië aan: Córdoba. Voor een verslag van Argentinië, ga naar blz. 86.
121