UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011
Zorggebruik tijdens de wachtdiensten: waarom kiezen voor de spoedgevallendienst of de huisartsenwachtpost? Ontwikkeling van een meetinstrument dat nagaat waarom mensen met een lage sociaal economische status kiezen voor een spoedgevallendienst of huisartsenwachtpost
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Management en Beleid van Gezondheidszorg Door Annelies Lippens
Promotor: Dr. S. Willems Co-promotor: Prof. W. Buylaert Begeleider: E. Verlinde
ABSTRACT In deze masterproef is nagegaan wat de meest bepalende factoren zijn in de keuze voor enerzijds de spoedgevallendienst en anderzijds de huisartsenwachtpost tijdens de wachtdiensten. Dit met bijzondere aandacht voor mensen met een lage sociaal economische status. Om een antwoord op deze vraag te vinden is vanuit de literatuur en interviews met experts in de verschillende vakgebieden, een meetinstrument gemaakt dat getest werd op de spoedgevallendienst en in de huisartsenwachtpost. Er werd bij de experts voornamelijk gepolst naar organisatorische zaken die de keuze van de patiënt beïnvloeden. In het meetinstrument werd voornamelijk gepolst naar de motivatie met betrekking tot de zorgkeuze, algemene gezondheid, gezondheidszorggebruik en sociaaldemografische achtergrond. Er wordt vastgesteld dat naast intrinsieke patiëntafhankelijke factoren er ook een aantal organisatorische factoren mee de zorgkeuze bepalen (kennis van de huisartsenwachtpost, wachttijden,…). Het ontwikkelde instrument is reeds getest en werd goed onthaald door de respondenten. Indien het op grote schaal zou worden uitgevoerd kan het een goed beeld schetsen over de motivatie in de zorgkeuze van patiënten, zodat oneigenlijk gebruik op een adequate manier kan worden ingedijkt.
Aantal woorden masterproef: 24 183
2
INHOUD Abstract ..................................................................................................................................................................... 2 Woord Vooraf ......................................................................................................................................................... 5 Inleiding .................................................................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 1: Literatuuroverzicht .................................................................................................................. 9 1.1.
Belang van aanwezigheid en toegankelijkheid van de eerstelijnszorg. ...................... 9
1.2.
Huisartsenwachtposten (HWP) en organisatie van zorg tijdens de wachturen. .. 12
1.2.1.
Nederland.................................................................................................................................. 12
1.2.2.
Verenigd Koninkrijk (UK)................................................................................................... 16
1.2.3.
België........................................................................................................................................... 19
1.3.
Welke factoren zijn bepalend in het zorggebruik met betrekking tot spoed en HWP? .................................................................................................................................................... 22
1.3.1.
Algemeen ................................................................................................................................... 22
1.3.2.
Socio-economische factoren.............................................................................................. 25
1.4.
Conclusie ............................................................................................................................................. 27
Hoofdstuk 2: probleem- en doelstelling .................................................................................................... 30 Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethode .............................................................................................................. 33 3.1.
Algemeen ............................................................................................................................................ 33
3.2.
Ethisch Comité .................................................................................................................................. 34
3.3.
Bevraging van de experts ............................................................................................................. 34
3.4.
Bevraging van zorgvragers .......................................................................................................... 36
3.4.1.
De ontwikkeling van de vragenlijsten .................................................................................. 36
3.4.3.
Verwerking van de gegevens ................................................................................................... 42
Hoofdstuk 4: Resultaten................................................................................................................................... 45 4.1. Resultaten uit bevraging experts ................................................................................................... 45 4.1.1. Bepalende factoren en problemen ......................................................................................... 45
3
4.1.2. Bedenkingen en suggesties met betrekking tot het huidig gezondheidszorgsysteem....................................................................................................................... 59 4.2. Resultaten bevraging zorgvragers ................................................................................................. 64 4.2.1. Geslacht ............................................................................................................................................. 64 4.2.2. Gebruik spoeddienst en HWP ................................................................................................. 65 4.2.3. Reden tot gebruik.......................................................................................................................... 65 4.2.4. Langs welke weg werd kennis gemaakt met de HWP.................................................... 66 4.2.5. Algemene gezondheid ................................................................................................................. 66 4.2.6. Gezondheidszorggebruik .......................................................................................................... 66 4.2.7. Persoonlijke gegevens ................................................................................................................. 67 4.2.8. Life-events....................................................................................................................................... 68 Hoofdstuk 5: Discussie ..................................................................................................................................... 69 Hoofdstuk 6: Beperkingen .............................................................................................................................. 73 Hoofdstuk 7: Aanbevelingen .......................................................................................................................... 76 Hoofdstuk 8: Conclusie ..................................................................................................................................... 78 Literatuurlijst ....................................................................................................................................................... 80 Bijlagen.................................................................................................................................................................... 84 Bijlage 1: Vragenlijst respondenten spoedgevallendienst................................................................. 85 Bijlage 2: Vragenlijst respondenten huisarstenwachtpost ................................................................ 95 Bijlage 3 : Kruistabellen ................................................................................................................................ 106 Bijlage 5: Informatiebrief respondenten................................................................................................ 134
4
WOORD VOORAF Deze masterproef is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Ik heb er iets langer over gedaan dan initieel de bedoeling was. Toch ben ik opgelucht dat ik met enige trots dit werk als afsluiter van de opleiding kan voorleggen. Dit resultaat was niet mogelijk geweest zonder de ondersteuning van mijn promotoren: Dr. Sara Willems en Prof. W. Buylaert. Voor de directe begeleiding kon ik steeds rekenen op de steun van Evelyn Verlinde, die me aanmoedigde en steeds in een sneltempo van feedback bediende. Dit was een enorme steun. Verder dank ik ook de verschillende experts (die anoniem wensten te blijven) voor hun bereidwillige medewerking, hun inzichten en bedenkingen. Ook wil ik de hulpverleners van de spoeddienst van het UZ Gent bedanken voor hun medewerking en interessante visies. Ik kon ook rekenen op de medewerking van de huisartsenwachtposten van Gent. Ook daar had ik interessante contacten met de wachtdoende huisartsen, die me aanmoedigden in mijn onderzoek, waarvoor dank. Ik wil ook mijn vrienden, collega‟s en familie bedanken voor hun steun tijdens de ontwikkeling van deze masterproef. Er zijn moeilijke periodes geweest en het was steeds fijn om ondersteund en bemoedigd te worden. Lieven Claeys wil ik in het bijzonder bedanken voor het nalezen en verbeteren van dit schrijfwerk. Een bijzondere vermelding komt aan het adres van mijn ouders. Ik heb van hen alle mogelijke kansen gekregen in mijn persoonlijke en professionele ontwikkeling. Kansen waarvan ik weet dat ze niet voor iedereen zijn weggelegd, heel hartelijk dank daarvoor. Voor deze masterproef in het bijzonder dient mijn vader als persoonlijke coach genoemd te worden. Hij stond altijd klaar om me alle mogelijke informatie te bezorgen, me met mensen in contact te brengen en mijn werk kritisch na te lezen. Dit was een grote steun en aanmoediging.
Gent, 17/05/2011 Annelies Lippens
5
INLEIDING Deze masterproef heeft als doel de organisatie van de gezondheidszorg met betrekking tot zorgverlening tijdens de wachturen in kaart te brengen. Er blijkt een probleem te bestaan in de Belgische spoedgevallendiensten, namelijk dat ongeveer 60% (Gourbin et al., 2005) van de patiënten die zich aanmelden, eigenlijk onder huisartsenpathologie geclassificeerd kunnen worden. Vaak zijn deze patiënten niet doorverwezen door een huisarts en kiezen zij op eigen initiatief voor de spoedgevallendienst. Men beschrijft dit als oneigenlijk gebruik van de spoedgevallendienst. Dit zorgt voor een overbelasting van de diensten. Het doel van deze masterproef is na te gaan welke nu bepalende factoren zijn in de zorgkeuze en wat de persoonlijke motivatie is van zorgvragers wanneer ze een zorgkeuze maken. Uit het literatuuroverzicht zal blijken dat er al aanzienlijk wat onderzoek gedaan is naar het oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten en het effect van het bestaan van huisartsenwachtposten op de caseload van de spoedgevallendienst. Er is ook al een redelijke beschrijving van karakteristieken van regelmatige spoeddienstgebruikers in de literatuur. Binnen deze karakteristieken blijkt een lage sociaal economische status een bepalende factor te zijn in het veelvuldig of oneigenlijk gebruik van de spoedgevallendienst. Over de specifieke beweegreden of motivatie van deze groep om gebruik te maken van de spoedgevallendienst is weinig geweten. Er wordt veel verondersteld, maar het leek interessant om een instrument te ontwikkelen dat het mogelijk maakte om de sociaaldemografische achtergrond van mensen te linken aan de motivatie voor hun zorgkeuze en hun zorggebruik. Om deze masterproef tot stand te brengen werd vertrokken vanuit de literatuur die aan bod komt in het eerste hoofdstuk. Er werd gezocht naar relevante literatuur met betrekking tot het belang van de eerstelijnsgezondheidszorg en de toegankelijkheid ervan, het ontstaan van de huisartsenwachtposten en de organisatie van de wachtdiensten in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en België. Ook werd gezocht naar internationale literatuur die specifieke karakteristieken van veelvuldige spoeddienstgebruikers omschrijft. Vanuit de literatuur komt in het tweede hoofdstuk de onderzoeksvraag en de doelstelling van de masterproef aan bod. Zoals reeds aangegeven wil deze masterproef een antwoord bieden op de vraag wat de motivatie is voor de zorgkeuze (huisartsenwachtpost of spoeddienst) tijdens de wachtdiensten, specifieker nog voor mensen met een lage sociaal
6
economische status. Daarnaast wordt ook nagegaan of de organisatie van de zorg in België een invloed heeft op de zorgkeuze die patiënten maken. In het derde hoofdstuk werd de onderzoeksmethode verder belicht. Het verrichtte onderzoek voor deze masterproef bestaat uit twee luiken. Enerzijds werd om het meetinstrument te ontwikkelen beroep gedaan op de kennis en ervaringen van enkele experts binnen de spoedgeneeskunde en het systeem van de huisartsenwachtposten. Deze experts werden door middel van semi-gestructureerde interviews bevraagd naar hun ervaring en visie op bepalende factoren voor patiënten om een zorgkeuze te maken. Er werd ook specifiek gepolst naar de bepalende factoren voor mensen met een lage sociaal economische status. Het leek interessant om mensen, die aan de organisatorische kant van dit gezondheidszorgprobleem staan te betrekken in de ontwikkeling van het instrument. Zij hebben een visie hebben vanuit hun werkervaring en zij kunnen subtiele zaken aangeven die van invloed zijn op de keuze van de zorgvrager die te maken hebben met de organisatorische kant van het probleem en dus niet enkel betrekking hebben op intrinsieke kenmerken van de zorgvrager. Aan de hand van de literatuurstudie en de interviews met de experts werd een draft gemaakt van het meetinstrument. Deze draftversie van de vragenlijst werd bij een aantal respondenten afgenomen. De respondenten die deelnamen aan de vragenlijst waren ofwel gebruikers van de spoeddiensten, ofwel gebruikers van de huisartsenwachtpost, tijdens het weekend. De precieze ontwikkeling van de vragenlijst en de modaliteiten van het afnemen van de vragenlijsten zijn terug te vinden in het derde hoofdstuk. In het vierde hoofdstuk komen enerzijds de resultaten van de interviews met de experts uitgebreid aan bod en anderzijds worden de resultaten van de afname van de vragenlijsten in de twee settings (spoedgevallendienst en huisartsenwachtpost) voorgesteld. In het vijfde hoofdstuk, de discussie, worden de belangrijkste resultaten besproken. Er wordt getracht een link te leggen tussen de bestudeerde literatuur, de bevindingen van de interviews en de resultaten van de vragenlijsten.
7
In het zesde hoofdstuk worden de beperkingen van de het onderzoek aangehaald. Zowel het gedeelte met de experts als het gedeelte met de zorgvragers wordt besproken. Er wordt ook gereflecteerd over het ontwikkelde instrument en de toegankelijkheid ervan. In het zevende hoofdstuk worden een aantal suggesties en bedenkingen geformuleerd die betrekking hebben op verder onderzoek. Deze masterproef en het ontwikkelde instrument zouden eigenlijk een voorloper kunnen zijn voor verder, uitgebreider onderzoek naar de motivatie van zorgvragers met betrekking tot hun zorgkeuze. In het achtste en laatste hoofdstuk is de conclusie van deze masterproef terug te vinden.
8
HOOFDSTUK 1: LITERATUUROVERZICHT 1.1.
BELANG VAN AANWEZIGHEID EN TOEGANKELIJKHEID VAN DE EERSTELIJNSZORG.
In 1978 legde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te Alma Ata een definitie van eerstelijnsgezondheidszorg vast. Volgende elementen staan hierin centraal wat betreft de te verlenen zorg: essentieel, praktisch, wetenschappelijk onderbouwd, sociaal en universeel aanvaardbaar, betaalbaar, gecoördineerd, een centrale functie met een belangrijke
focus
op
algemene,
sociale
en
economische
ontwikkeling,
laagdrempeligheid en het bezitten van de basiselementen voor de continuïteit van het gezondheidsproces (Starfield, 1994). De
WHO
toetst
de
eerstelijnsgezondheidszorg
aan
vier
basisfuncties:
laagdrempeligheid en toegankelijkheid voor elke nieuwe behoefte; persoonsgerichte zorg op lange termijn; veelzijdige zorg voor de meeste gezondheidsbehoeften; gecoördineerde zorg wanneer deze elders moet gezocht worden (Starfield, Shi & Macinko, 2005). Eerstelijnszorg vormt de basis voor een goedwerkend gezondheidszorgsysteem en een goede algemene gezondheid. Uit studies blijkt dat de algemene gezondheid in regio‟s waar meer eerstelijnszorgverleners en instellingen aanwezig zijn,
beter is en dat
mensen die zorg zoeken bij eerstelijnszorgverleners gezonder zijn. Ook merkt men een verschil in de vervroegde mortaliteitcijfers. Deze zijn opmerkelijk lager in regio‟s waar een goed aanbod van eerstelijnszorg aanwezig is. Verder stelt men ook vast dat de kosten voor gezondheidszorg lager liggen wanneer er een sterk uitgebouwde eerstelijnszorg aanwezig is. Natuurlijk is enkel de aanwezigheid van de eerstelijnszorg niet voldoende. Deze zorg moet ook toegankelijk zijn voor de populatie. De meeste geïndustrialiseerde landen, uitgezonderd de VS, hebben reeds een universele en gelijke toegang tot eerstelijnszorg bereikt. Toch merken we dat mensen met lagere sociaaleconomische status en uit armere buurten vaak problemen ondervinden om de weg te vinden naar de eerstelijnszorg. Doordat de toegang tot eerstelijnszorg bij huisartsen voor bepaalde subgroepen geen evidentie is, door bijvoorbeeld onvoldoende
9
kennis over het bestaan van huisartsen, kan het zijn dat de populatie binnen deze subgroepen zijn zorg elders gaat zoeken, bijvoorbeeld op spoedgevallendiensten (Starfield, Shi & Macinko, 2005). In veel landen is het zo dat vooraleer men specialistische zorg kan raadplegen, men een verwijzing
nodig
heeft
van
iemand
uit
de
eerstelijnszorg
(gatekeeping/poortwachtersprincipe bv. in UK, Nederland). Dit is echter niet het geval in de VS of in België. Hier wordt het poortwachterssprincipe gezien als een bedreiging van de vrije keuze en valt het dus moeilijk te verenigen met het bestaand gezondheidszorgsysteem (Starfield, 1994). Er is duidelijk een verschil zichtbaar tussen het Verenigde Koninkrijk (UK) en de Verenigde Staten (US) in algemene gezondheid en de kost per capita in de beide landen. Zo wordt er in de UK veel aandacht besteed aan de aanwezigheid van een sterk uitgebouwd eerstelijnszorgsysteem, terwijl er in de VS een neiging is om meer te investeren in specialistische zorg (Starfield, Shi & Macinko, 2005). In de VS heeft slechts 40% van de gehele populatie een eerstelijnsarts, die als poortwachter fungeert voor specialistische zorg (van Uden, et al. 2005). Het probleem met deze specialistische zorg (waar ook de spoedgevallen onder valt) is dat specialisten een te beperkte kijk hebben op de algemene gezondheid van de patiënt. Ze hebben vaak enkel aandacht voor hun domein, waardoor bv. comorbiditeit over het hoofd wordt gezien, met soms extra gezondheidsproblemen tot gevolg. Specialisten hebben ook de neiging om sneller bepaalde onderzoeken en interventies uit te voeren, die wanneer de patiënt zou opgevolgd worden bij de huisarts, niet zouden gebeuren en bijgevolg vaak overbodig zijn. Dit is het zogenaamde “treshold” effect (Bawkin 1947 in Starfield 1994). Dit jaagt de kost van de zorg zowel voor de patiënt als voor de overheid sterk de hoogte in. Wanneer men een vergelijking maakt tussen specialistische zorg en eerstelijnszorg merkt men dat specialistische zorg efficiënt is voor sommige ziekten, maar zeker niet voor allemaal. Verder moet men zich ook bewust zijn van het feit dat veel problemen die zich presenteren in de eerstelijnszorg niet en misschien nooit definitief gediagnosticeerd zullen zijn. De eerstelijnszorg bevat ook een groot aandeel binnen de preventieve zorg (Starfield, 1994). Opnieuw blijkt deze effectiever vanuit de eerste lijn dan wanneer preventie uitgaat van specialisten. Een huisarts heeft een beter inzicht
in
de
globale
gezondheid
van
zijn
patiënt,
maar
ook
in
de
10
levensomstandigheden, waardoor hij de patiënt adequater kan begeleiden. Door het betere inzicht en continuïteit zal een huisarts ook sneller tekenen van bepaalde aandoeningen herkennen, zodat deze in een vroeg stadium kunnen begeleid en opgevolgd worden. Op deze manier kunnen
hospitalisatie en dringende ingrepen
vermeden worden (Starfield, Shi & Macinko, 2005). Mensen
met
een
vaste
huisarts,
huisartsenpraktijk
of
andere
vaste
eerstelijnszorgvoorziening blijken ook minder in aanraking te komen met hospitalisatie en zijn minder snel geneigd naar spoedgevallendiensten te gaan. In de VS ziet men dat het aantal hospitalisaties ten gevolge van te voorkomen ziektes door goede eerstelijnszorg sterk geassocieerd wordt met socio-economische achterstelling. Het is namelijk minder waarschijnlijk dat deze populatie een goede bron van eerstelijnszorg kent. Verder blijkt ook dat niet enkel het gebruik maken van de eerstelijnszorg belangrijk is voor de gezondheidsoutcome, ook de kwaliteit van de zorgrelaties spelen hierin een rol. Zo ziet men bijvoorbeeld dat veel korte en verschillende relaties binnen de eerstelijnszorg nefast zijn voor de outcome van patiënten. Hierbij kunnen we ons de vraag
stellen
welk
effect
huisartsenassociaties
of
groepspraktijken,
zelfs
huisartsenwachtposten hebben op de kwaliteit van de zorgrelatie (Starfield, Shi & Macinko, 2005). Er blijkt ook dat de ervaring die patiënten hebben met de eerstelijnszorg een belangrijke factor speelt in het wel of niet hergebruiken van de zorgverlening. Voor patiënten is het belangrijk dat zij de gepaste zorg ontvangen volgens hun noden en verwachtingen. Wanneer ze dan toch niet in de eerste lijn terecht kunnen is een goede opvolging, overleg en coördinatie met de eerste lijn wel van belang in de perceptie van hun ervaring (Starfield, Shi & Macinko, 2005). In de nabije toekomst staat er ons wereldwijd een uitdaging te wachten met betrekking tot de eerstelijnszorg. Een stijging van de prevalentie in comorbiditeit, een stijging van de gemiddelde sterfteleeftijd, een grotere kans op overleving na acute manifestaties van ziekte en een stijging van de kost voor gezondheidszorg - mede door een grotere beschikbaarheid van technologische interventies – zorgen ervoor dat er een belangrijke taak is weggelegd voor de eerstelijnszorg. (Starfield 2007).
11
1.2.
HUISARTSENWACHTPOSTEN (HWP) EN ORGANISATIE VAN ZORG TIJDENS DE WACHTUREN.
1.2.1. NEDERLAND Tot rond de jaren 1960 zorgden de meeste Nederlandse huisartsen zelf voor hun patiënten. Ze waren als het ware non-stop aan het werk. Dit zorgde ervoor dat meer en meer huisartsen zich gingen organiseren in kleine groepjes van 5 tot 10 huisartsen, beurtelings van wacht voor elkaars patiënten. In het begin ging dit enkel om de daguren in het weekend, later kwamen daar ook de nachten bij. Dit was de eerste stap in een minder persoonlijke benadering. Rond het jaar 2000 zijn de Nederlandse huisartsen gestart met het reorganiseren van hun wachtdiensten. Ze schakelden over van kleine roterende groepen naar grootschalige huisartsenpraktijken, waar 40-250 huisartsen zorgen voor 100 000 tot 500 000 inwoners. Dit luidde het begin van de huisarstenwachtpost in. De HWP heeft als bedoeling beschikbaar te zijn voor dringende zorgvragen die niet kunnen wachten tot de volgende dag. Ze zijn dagelijks beschikbaar van 17.00u tot 08.00u en gedurende het ganse weekend. Deze omschakeling werd gedaan omwille van een aantal problemen binnen het huisartsenleven (bv. grote werkdruk, een beperkt privéleven, tekort aan huisartsen,…) In de eerste plaats werd het initiatief dus opgericht om de werkdruk van de huisartsen te verlichten. Men werd aangemoedigd voor dit initiatief door positieve ervaringen met HWP-en in de UK en Denemarken. Op dit moment zijn er zo‟n 127 HWP-en in Nederland die meer dan 90% van de bevolking bereiken. De HWP-en lokaliseren zich centraal, zijn gemakkelijk bereikbaar, dichtbij een ziekenhuis of in sommige gevallen zelfs geïntegreerd in het ziekenhuis. Toch is er geen formeel geregelde patiëntenstroom tussen de huisartsenwachtpost en de acute zorg vanuit het ziekenhuis. Er is één regionaal telefoonnummer waarop patiënten de HWP kunnen bereiken. Aan de telefoon zit een triageverpleegkundige die aan de hand van nationale triagerichtlijnen de dringendheid van de klacht bepaalt. Zij besluit hier dan of er telefonisch advies gegeven kan worden, of er een consultatie op de praktijk nodig is, of dat een huisbezoek gewenst is. De verpleegkundigen worden gesuperviseerd en gecontroleerd door huisartsen en kunnen bij twijfel op hen beroep doen (Giesen, 2007).
12
De huisartsen melden dat de werkdruk met betrekking tot de wachtdiensten sterk verminderd is (van 20u tot 5u/week) sinds de invoeging van de HWP. Ook de jobsatisfactie is verbeterd en de kwaliteit van hun privéleven is sterk vooruit gegaan. Wanneer zich een dringende situatie voordoet kunnen Nederlandse patiënten kiezen voor verschillende opties: een huisarts contacteren, de spoedgevallendienst van een ziekenhuis contacteren of het noodnummer van de ambulance bellen (Giesen, 2007). Hoewel een verwijzing van een huisarts voor de spoedgevallendienst of „emergency department‟ (ED) gewenst is en eigenlijk als regel geldt, is het toch geen noodzaak en is de patiënt dus vrij in zijn keuze (van Uden, Winkens, Wesseling, Crebolder & van Schayck, 2003). Het is waarschijnlijk dat er zich door deze vrije keuze een verschuiving heeft voorgedaan van huisartsenzorg naar een ED voor minder ernstige en niet dringende klachten. De vele zelfverwijzingen in combinatie met een beperkte samenwerking tussen HWP en ED, kunnen leiden tot een inefficiënte organisatie van de wachtdienst. Vaak worden dezelfde problemen verschillend benaderd (diagnostiek en behandeling) bij een huisarts of op spoedgevallendienst. Verder is het ook inefficiënt en economisch onverantwoord om verschillende medische teams tijdens de wachturen te hebben voor een eerder beperkt aantal patiënten (Giesen et al., 2007). In een vergelijkende studie in het gebruik van HWP en ED uitgevoerd bij 62 000 mensen werd vastgesteld dat de HWP in stond voor het overgrote merendeel (zo‟n 88%) van de zorgvraag tijdens de wachturen. Men heeft twee metingen gedaan in beide zorgvoorzieningen. Eén wanneer de HWP recent geopend was en één vier jaar later. Men wou nagaan of de gekendheid en integratie van de HWP bij de bevolking een invloed had op het gebruik van de ED. De vraag naar zorg tijdens de wachtdiensten, zowel op de HWP als op de ED bleek stabiel te zijn en er werden geen significante verschillen gevonden. Er werd vastgesteld dat slechts een beperkte groep van de ED patiënten zelfverwijzingen waren en over het algemeen was de keuze voor ED terecht. Hieruit blijkt dat zowel de ambulancedienst als de huisartsen/HWP een goede filter zijn voor de verwijzing naar de ED tijdens de wachtdiensten (van Charante, van SteenwijkOpdam & Bindels, 2007). In Maastricht heeft de HWP als doel het aantal zelfverwijzingen naar ED te verminderen en de ontevredenheid met het voormalige wachtdienstsysteem weg te werken. Om deze doelen te bereiken heeft men de HWP opgericht binnen de ED van het
13
Universitair Ziekenhuis van Maastricht. De meeste andere HWP-en (ook in Nederland, UK en Denemarken) werken onafhankelijk van het ziekenhuis en bevinden zich op een zekere afstand van het ziekenhuis. Deze HWP-en fungeren dus niet als poortwachter naar specialistische zorg. Wanneer de HWP gestationeerd is binnen het ziekenhuis wordt de patiënt als het ware verplicht om eerst langs de huisarts te gaan, die hem dan eventueel kan doorverwijzen naar de ED indien nodig. Men merkte dat het opzetten van de HWP in het ziekenhuis, waar huisartsen nota bene zelfstandig en onafhankelijk werken, ervoor zorgde dat er een daling was van 52.6% in het gebruik van de ED tijdens de wachturen. Verder zag men eveneens een daling in de zelfverwijzingen naar de ED en een stijging van het aantal patiënten doorverwezen door een eerstelijnsarts (van Uden, Winkens, Wesseling, Fiolet, van Schayck & Crebolder, 2005). Ook de studie van Kool, Homberg & Kamphuis (2008) uitgevoerd in Purmerend en Haarlem toont aan dat een geïntegreerde HWP in de ED de ED sterk kan ontlasten. Er is een duidelijke verschuiving merkbaar van de tweedelijnszorg naar de eerstelijnszorg. Men merkte ook op dat er een daling was in wacht- en consultatietijd en in het aantal zelfverwijzingen. Dit zorgde voor een sterke patiënttevredenheid in beide zorgsystemen. Om een efficiënte zorgverlening te voorzien is het belangrijk dat er een uniform triagesysteem bestaat en dat de patiënten die naar de geïntegreerde wachtposten komen gezien worden door een passende zorgverlener. Geïntegreerde wachtposten hebben potentieel om de spoedgevallenzorg efficiënter te maken, hoewel professionelen nog niet helemaal overtuigd zijn van de voordelen (van Uden et al., 2003). Een vergelijkende studie werd gemaakt tussen een geïntegreerde HWP (Maastricht) en een gewone HWP (in Heerlen, op 5km en 9km van de twee ED‟s). Deze studie wou nagaan of er door het verschil in locatie een effect is op het gebruik van ED. Uit de studie bleek dat in Heerlen de patiënten significant meer telefonisch advies kregen, er minder consultaties waren op de praktijk en er meer huisbezoeken werden gedaan dan in Maastricht. Er werd geen verschil gevonden tussen Heerlen en Maastricht in het aantal patiënten op de ED‟s tijdens de wachtdiensten. Wel zag men een duidelijk verschil op de spoedgevallendiensten in het aantal zelfverwezen patiënten (zie tabel 1).
14
Tabel 1: Karakteristieken van patiëntencontacten tijdens de wachtdiensturen Heerlen Maastricht Populatie HWP
278000
190000
ED
30000
190000
HWP
238
279
ED
66
52
Zelfverwezen op ED
51.7% (n=592)
15.9% (n=90)
Consultatie
47.6%
62.8%
Telefonische consultatie
39.0%
29.8%
Huisbezoek
13.4%
7.4%
Contacten/1000/jaar
(p<0.001) HWP
Dit significant verschil heeft te maken met het feit dat de geïntegreerde wachtdienst dienst doet als poortwachter voor de ED. Toch zorgt deze poortwachterfunctie er blijkbaar niet voor dat er een verschil is in het aantal patiënten dat op de ED terecht komt. Ondanks het feit dat er geen verschil is aantal patiënten wordt er geopperd dat er nood is aan eerstelijnszorg in de ED. Het grootste voordeel van de geïntegreerde HWP, zoals deze in Maastricht is dat de gezondheidszorg optimaal wordt afgestemd op de symptomen van de patiënt, wat impliceert dat er efficiënte en gepaste zorg verleend wordt. Het is ook zo dat de patiënt, wanneer die op zoek is naar zorgverlening, steeds op de juiste plaats terecht komt. Hij hoeft geen keuze meer te maken voor HWP of ED, want deze keuze wordt voor hem ter plekke gemaakt. Verder heeft de geïntegreerde HWP ook als voordeel dat er een nauwe samenwerking is tussen eerste- en tweedelijnszorg. Dit schept mogelijkheden in het uitwisselen van klinische expertise (van Uden et al., 2003).
15
1.2.2. VERENIGD KONINKRIJK (UK) In de UK heeft zich een soort gelijk verhaal afgespeeld als in Nederland. De eerste HWP-en werden, in tegenstelling tot Nederland, reeds opgericht eind de jaren ‟70. Jonge huisartsen ervoeren de wachtdiensten als exploitatie en door de vervrouwelijking van het artsenberoep gingen meer artsen deeltijds werken, waardoor zich een aangepaste aanpak opdrong. Het systeem van HWP werd als oplossing gezien voor de coördinatie van de zorg tijdens de wachturen. HWP-en van 10 tot 400 huisartsen richtten zich op en dit is een belangrijke stap geweest naar een nieuwe benadering van zorgverlening tijdens de wachturen. Samen met de groei en ontwikkeling van HWP-en zijn er ook heel wat andere zaken veranderd in het landschap van de wachtdienstzorg. Zo is er een sterke toename gekomen van telefonisch medisch advies en een terugval van de huisbezoeken. Tegen alle verwachtingen in waren patiënten toch niet in het minst tevreden met deze manier van zorgverlening. Men was voornamelijk tevreden over het feit dat men binnen het uur iemand kon zien of spreken in verband met de zich aanbiedende zorgvraag. Er was een duidelijke vraag en rechtvaardiging om HWP-en en alternatieve zorgverleningdiensten te formaliseren. In 2004 werden Primary Care Trust Managers (PCT‟s) verantwoordelijk gesteld om te zorgen dat er geïntegreerde naadloze wachtdienstzorg georganiseerd werd. Dit door de juiste zorgverleners hierin te betrekken. PCT‟s rol en verantwoordelijkheden groeiden door de ondersteuning van „the Department of Health‟ (DH). Ze werden verantwoordelijk gesteld voor effectieve en efficiënte wachtdienstzorg door een integratie van zowel de oude als de nieuwe zorgalternatieven. De wachtdienstzorg bestaat in de UK dus niet enkel uit HWP en ED. Verder valt hier nog onder: eerstelijns walk-in centra, minor injury units, paramedische teams, palliatieve zorgeenheden en farmaceutische en tandheelkundige diensten. Carson (2003 in: Hurst 2006) heeft een aantal aanbevelingen gedaan aan de PCT‟s, daar hij vond dat zij de kans kregen om de wachtdienstzorg sterk te optimaliseren en te verbeteren.
Voor de wachtdienstzorg was één centraal telefoonnummer nodig, NHS Direct, waar kon doorgeschakeld worden naar de juiste zorgaanbieder.
16
Er diende een opvolging te komen van de kwaliteit van de wachtdienstzorg. Succesvolle zorgverleners zouden geaccrediteerd moeten worden en enkel geaccrediteerde zorgverleners zouden een commissieloon ontvangen.
Er was nood aan een integratie van elektronische patiëntendossiers, zodat het mogelijk zou zijn dat de patiënt bij verschillende zorgverleners kan opgevolgd worden.
De hoeveelheid zorgverleners en de mix (verpleegkundige, arts,…) moesten tijdig geëvalueerd worden met het oog op een volledig en efficiënt gebruik van de vaardigheden van de verschillende zorgverleners.
Er waren twee drijvende krachten die er voor zorgden dat de DH deze adviezen ondersteunde. Namelijk, er diende één toegangspunt te zijn voor effectieve, efficiënte en tijdige zorgverlening tijdens de wachturen en men wou evolueren naar een dienstverlening waarin verschillende zorgdisciplines samenwerkten. De wachtdienstzorg viel vervolgens uiteen in volgende zorgvoorzieningen:
NHS Direct Dit is een telefooncentrale die als sleutelelement is gaan dienen in effectieve en efficiënte zorg. Verpleegkundigen beantwoorden de telefoon en proberen de ernst van de zorgvraag te bepalen waarna ze de patiënt naar de gepaste zorgvoorziening oriënteren. Een knelpunt hierbij is dat de telefoonlijn niet steeds door iedereen kan geraadpleegd worden. Toch heeft tot 91% van de bevolking in probleemregio‟s toegang tot de telefooncentrale. Een onderbediende groep blijkt de groep van alleenstaande moeders te zijn, die om een oproep te kunnen doen vaak gebruik maken van publieke telefoons. Het bestaan van deze telefooncentrale zorgt ervoor dat de werkhoeveelheid voor huisartsen sterk afneemt, omdat men vaak reeds voldoende heeft aan een telefonisch advies. Men hoopt in de toekomst door middel van toenemende IT-mogelijkheden de hulpverlening interactiever te kunnen maken door gebruik te maken van video-ondersteuning (Hurst, 2006).
Walk-in centra Walk-in centra zijn reeds aanwezig sinds eind de jaren ‟90 en zijn nog steeds
groeiende.
De
walk-in
centra
staan
onder
leiding
van
verpleegkundigen en zijn 7/7 open van 7u tot 22u. Dit beslaat dus een deel
17
van de wachturen. Walk-in centra zijn opgericht in shoppingscentra of in de buurt ervan. Ze hebben als doel minder ernstige aandoeningen te diagnosticeren en te behandelen. Deze centra worden als gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk beschouwd door patiënt. Men vindt deze centra voornamelijk gemakkelijk als een alternatief voor counseling en nietdringende huisartsenbezoeken die vaak moeilijk te maken zijn. Toch worden deze centra ook bekritiseerd. Door de gemakkelijke toegang gaan patiënten sneller een second opinion zoeken voor een eenvoudige aandoening, wat dubbel werk in de hand werkt (Husrt 2006).
Primary care centres (PCCs)/ HWP-en In de UK zijn HWP vaak geïntegreerd in ziekenhuizen. Ze zorgen ervoor dat de druk op de ED afneemt. Het integreren van HWP zorgt ervoor dat de gezondheid en veiligheid van de patiënt beter zijn dan wanneer huisartsen alleen zouden werken. Ook economisch kan hier voordeel uitgehaald worden doordat er maar gebruik gemaakt wordt van één locatie. Wanneer de huisartsen geen patiënten hebben, springen ze bij in ED. Wanneer ze niet in een ziekenhuis gelegen zijn, worden ze vaak als minder toegankelijk beschouwd. HWP worden vaker bezocht wanneer ze gelegen zijn in het ziekenhuis of gemakkelijk bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Een studie van Jessopp (1997 in: Hurst 2006) toonde aan dat slechts de helft van de HWP-en voldeden aan de zorgverleningstandaarden. Dit heeft een belangrijke invloed op de patiënttevredenheid. Negatieve evaringen gaan er namelijk voor zorgen dat mensen niet opnieuw voor deze vorm van zorgverlening kiezen (Hurst, 2006).
ED’s ED‟s gelegen in de binnenstad en in achtergestelde gebieden ervaren de grootste vraag naar zorg, zelfs wanneer alternatieve eerstelijnsvoorzieningen aanwezig zijn. Meer dan 40% van de gevallen die toekomen in de ED kunnen beter opgevolgd worden door huisartsen en horen dus niet thuis in de ED. De motivaties voor de keuze om naar de ED te gaan zijn complex en veelzijdig, maar blijkbaar heerst er een misverstand over de rol van ED. Sommige patiënten geloven dat ze bepaalde technologieën nodig hebben die
18
niet aanwezig zijn in een HWP of praktijk, anderen verwachten dat de wachttijd in de ED beperkter zal zijn. Om oneigenlijk gebruik tegen te gaan zijn een aantal radicale oplossingen uitgewerkt, zoals het beperken van de dienstverlening tot patiënten doorverwezen door de huisarts. De rol van de huisarts als poortwachter is in de Britse literatuur ruim erkend. Het poortwachtersysteem zorgt voor een verbetering in de effectiviteit van de zorg en voor een integratie van de wachtdienstzorg. Het blijkt, zoals reeds aangegeven, ook economische voordelen te hebben (Hurst, 2006).
De ideale wachtdienstzorg is duurzaam, aanvaardbaar, betaalbaar en geïntegreerd. Een goeie coördinatie en communicatie is nodig zodat dubbel werk vermeden kan worden en genoeg aandacht kan gaan naar prioritaire zorg. Op deze manier wordt toegankelijke zorg op maat van de patiënt beoogd (Hurst, 2006).
1.2.3. BELGIË Men stelt vast dat de gezondheidszorg in België op alle niveaus vrij toegankelijk is. Hoewel een verwijzing van de huisarts een meerwaarde kan bieden, is deze niet noodzakelijk om specialistische zorg te raadplegen (incl. spoedgevallendiensten). Wanneer een patiënt nood heeft aan zorg tijdens de wachturen, dient deze eerst op zoek te gaan naar de huisarts van wacht. Men kan de coördinaten van deze arts meestal bekomen via een regionaal centraal oproepnummer. Dit nummer blijkt echter niet altijd algemeen bekend te zijn. Nadien dient de patiënt de huisarts van wacht te contacteren voor een afspraak, alvorens hij de nodige zorg kan ontvangen. Dit hele gebeuren is, in vergelijking met een bezoek aan een ED (die gekend en toegankelijk is), een hele onderneming. We kunnen dus vaststellen dat er een probleem is van bereikbaarheid en herkenbaarheid van de eerstelijnszorg tijdens de wachturen. Wanneer de patiënt voor een huisarts kiest tijdens de wachturen zal zijn persoonlijke bijdrage iets hoger liggen dan tijdens de kantooruren. Meestal moeten patiënten de huisarts contant betalen. Ook hier merken we een andere aanpak op de ED, waar het derdebetalerssysteem vaak toegepast wordt en de patiënt de rekening met opleg later toegestuurd krijgt. Het feit dat patiënten de huisarts contant moeten betalen kan voor een drempel zorgen (Renders & Philips, 2008). Uit tabel 2 blijkt dat er een grote
19
discrepantie is tussen de te betalen tarieven op spoed en op de HWP. Als patiënt kan het contant te betalen bedrag oplopen tot €79.38. Ondanks het feit dat hier een groot deel van terugbetaald wordt, blijft het een grote financiële drempel. Tabel 2: vergelijking kost voor patiënt op HWP of Spoed (tarieven vanaf januari 2011) Spoed Rechtstreeks te Remgeld te betalen Remgeld te betalen bij betalen aan de
bij gewone
een verhoogde
zorgverstrekker
tegemoetkoming
tegemoetkoming
€0
€19, 54
€10.86
€0
€ 4, 35
€1, 62
51,76
€ 17,87
€4,47
€79,38
€27,65
€6,27
€34,48
€8, 65
€2.25
€45,97
€12, 01
op het moment van de zorgvertrekking Zonder verwijsbrief van huisarts Met verwijsbrief van huisarts HWP (weekend) Huisbezoek overdag Huisbezoek ‘s nachts Consultatie overdag Consultatie
€3.05
‘s nachts
Door deze verschillende drempels in toegankelijkheid zijn patiënten vaak geneigd om te kiezen
voor
zorgverlening
via
de
ED.
Uit
registraties
op
de
Belgische
spoedgevallendiensten is gebleken dat 80% van de patiënten die zonder verwijzing naar de ED kwamen ook door een huisarts geholpen konden worden. Men merkt in België
20
ook een stijging van het gebruik van de ED. Tussen 1996 en 2000 zag men een stijging van 36%. De vrije keuze van de patiënt en de beperkte toegankelijkheid van huisartsen tijdens de wachtdiensten zijn factoren die hiertoe hebben bijgedragen. Omwille van deze redenen, maar ook omwille van het feit dat huisartsen vandaag meer belang hechten aan een familiaal en sociaal leven, werd men genoodzaakt op zoek te gaan naar andere alternatieven voor het garanderen van de wachtdiensten. In het ontwikkelen van alternatieven moet er ook aandacht zijn voor de veiligheid van de artsen, dit voornamelijk in stedelijke gebieden. Naar het succesvolle voorbeeld van Nederland en de UK werd gekozen voor het ontwikkelen van HWP-en. In juni 2003 opende de eerste HWP van België zijn deuren. Deze was gelegen in de regio Deurne-Borgerhout. Ondertussen zijn er zo‟n 20-tal wachtposten over het gehele land bijgekomen (Renders & Philips, 2008). Belangrijke voorwaarden voor een goed functionerende HWP zijn: een centrale ligging zodat de voorziening herkenbaar en bereikbaar is; sensibilisatie (via media, eigen huisarts, apotheker, enzovoort), zodat de bevolking op de hoogte is van het bestaan van de HWP; een snelle en correcte rapportering aan de huisarts van de patiënt en bewaking van de kwaliteit van de verleende zorg. Hoe de HWP-en zich organiseren hangt af van de lokale gebruiken en afspraken en kunnen onderling verschillen. Hoewel er in Brussel een HWP is die enkel overdag beschikbaar is, zijn de meeste HWP-en in België beschikbaar ‟s nachts, tijdens het weekend en gedurende feestdagen. Er zijn naast de grootstedelijke wachtposten ook acht landelijke wachtposten opgericht, maar deze zitten nog in een pilootfase en vallen nog buiten de subsidiëringvoorwaarden. Met de HWP-en in België beoogt men een efficiënte en kwalitatieve hulpverlening met een betere aanwending van de financiële middelen. Men hoopte dat de oprichting van de HWP de eerstelijnsproblematiek op de ED‟s zou doen afnemen. Tot op heden is er nog onvoldoende evidentie om aan te nemen dat dit ook effectief het geval is. De organisatiekosten, waarvan een groot deel bestaat uit personeelskosten, worden meestal gesubsidieerd door de overheid. De overheid erkent dat er nog werk is aan de manier waarop de wachtartsen betaald worden. In het zoeken naar nieuwe methodes van betaling acht de overheid het belangrijk er voor te zorgen dat de patiënt niet afgestraft wordt voor zijn keuze voor de HWP in plaats van de ED (Renders & Philips, 2008).
21
Met het stijgende aantal HWP-en in België wordt het ook mogelijk om meer en betrouwbaarder gegevens te verzamelen omtrent de zorgverlening tijdens de wachturen. Men kan door een goede registratie ook gezondheidseconomische analyses doen om de kosteneffectiviteit na te gaan. Verder schept het mogelijkheden op epidemiologisch vlak, ook hier zal onderzoek vlotter kunnen verlopen. Op termijn zal moeten duidelijk worden of de oprichting van HWP-en een besparing binnen de gezondheidsuitgaven met zich meebrengt en of de zorg geleverd door de HWP-en een effect heeft op de kwaliteit van de gezondheidszorg (Renders & Philips, 2008).
In het jaar 2007-2008 werd onderzoek gedaan door studenten geneeskunde in het kader van een masterproef naar de verandering in zorggebruik op de vier ED‟s na de oprichting van twee HWP-en in Gent. Men kon vaststellen dat er een daling was van de patiëntencontacten op de ED‟s. Deze daling kon significant gekoppeld worden aan een stijging van de patiëntencontacten op de HWP‟en. Ook valt op dat de daling van het aantal patiëntencontacten groter is op de ED‟s die dichtbij de HWP‟en gelegen zijn. Toch kan men niet besluiten dat dit een oorzaakgevolg relatie is. Er werd namelijk niet onderzocht of de verschuiving het „oneigenlijk‟ gebruik op de ED‟s heeft ingeperkt. Men kon gedurende de 2de helft van de studie een verdere stijging merken van de patiëntencontacten op de HWP-en. Dit zou kunnen duiden dat naarmate de HWP-en beter gekend zijn bij de bevolking, men er ook meer gebruik van maakt (Bakelandt, Beerens, Elyn, Schamp, Vandenbulcke, Van Haecke, Yde, 2009 ).
1.3.
WELKE FACTOREN ZIJN BEPALEND IN HET ZORGGEBRUIK MET BETREKKING TOT SPOED EN HWP?
1.3.1. ALGEMEEN Men kampt in België, maar ook internationaal met het probleem van „oneigenlijk‟ of „ongepast‟ gebruik van spoedgevallendiensten. Men heeft in België, naar aanleiding van dit probleem, onderzoek gedaan vanuit het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). In de eerste plaats wou men nagaan of er een impact was op het ED gebruik, wanneer een forfaitair bedrag van €12.5 gevraagd werd bij
22
„oneigenlijk‟ gebruik. Verder heeft men zich ook verdiept in de vraag over de motieven en factoren die het gebruik van ED of andere eerstelijnsvoorzieningen bepalen. Zij konden volgende factoren onderscheiden: Het soort klacht (objectief of subjectief). In de ED‟s meldden zich voornamelijk patiënten met bot- en gewrichtsproblemen. Deze worden als dringend gepercipieerd bij de patiënten (Gourbin et al., 2005) . Ook uit andere onderzoeken werden deze bevindingen opgemerkt. Er wordt voornamelijk vastgesteld dat er zich op de ED‟s meer huidaandoeningen en bot-en gewrichtsproblemen (traumaproblematiek) aanmelden en dat men in de HWP meer algemene problemen, gastro-intestinale en respiratoire pathologie kan terug vinden (Bakelandt et al, 2009; Giesen et al., 2006; van Uden et al., 2004). De toegang tot de ED is in België laagdrempelig, wat de patiënt er toe kan aanzetten hiervoor te kiezen. Men weet ook dat de ED 7 dagen op 7 en 24 uur beschikbaar is op een geografisch toegankelijke plaats. Dit hangt samen met het perspectief van de ontoegankelijkheid van andere zorgvoorzieningen (Afilalo et al 2004; Gourbin et al, 2005; Han, Ospina, Blitz, Strome & Rowe, 2007). Patiënten gaan er ook van vanuit dat de wachttijd op ED korter zal zijn, dan wanneer ze een alternatieve zorgverlening moeten zoeken (Gourbin et al., 2005). Toch blijkt uit onderzoek van Philips et al. (2008) in Antwerpen dat de effectieve wachttijd korter is op de HWP in vergelijking met de ED. Ook hier werd echter aangegeven dat men net kiest voor de ED omwille van de kortere verwachte wachttijd. In het KCE rapport wordt ook de financiële toegankelijkheid van de ED aangehaald. De perceptie dat de zorg in de ED gratis is blijkt hier bepalend voor de keuze (Gourbin et al, 2005). Ook de objectieve factor
„niet
onmiddellijk
moeten
betalen‟
zorgt
voor
financiële
laagdrempeligheid en dus voor een extra motivatie om gebruik te maken van de ED (Philips et al., 2008). Er wordt aangehaald dat er zou moeten gepleit worden voor een andere manier van betalen bij de huisarts tijdens de wachturen (factuur, derde betalersysteem,ed.) om deze diensten financieel toegankelijker te maken (Gourbin et al., 2005). Het vertrouwen in de soort dienst blijkt ook een bepalende factor te zijn. Hierin zijn techniciteit en specialistische zorg factoren die het gebruik van spoed
23
stimuleren (Gourbin et al., 2005). Uit het onderzoek van Philips (2008) blijkt verder dat ook het vertrouwen in een goede uitleg van de arts met betrekking tot diagnose en behandeling, de keuze voor ED mee bepaalt. Onwetendheid met betrekking tot alternatieve zorgvoorzieningen spelen ook een bepalende factor (Gourbin, 2005). Dit wordt in de studie van Philips (2008) bevestigd. Er blijkt hier dat eens de patiënt ervaring heeft met bijvoorbeeld de HWP, hij zich hier meestal positief over uitspreekt. De kans dat men in een volgende situatie opnieuw voor de HWP kiest is ook veel groter na een vroegere positieve ervaring. Uit de resultaten blijkt dat de mening van de echtgenoot, familie of vrienden over de verschillende zorgvoorzieningen, de patiënt zal beïnvloeden in zijn keuze (Philips, 2008).
Uit het KCE onderzoek blijkt dat 63% van de patiënten zich zonder verwijzing aanmeldt bij de ED. Het aandeel van verwezen patiënten beperkt zich slechts tot 18%. In verschillende studies valt terug te vinden dat de meeste mensen zich tot de ED begeven, omdat ze hun probleem als dringend percipiëren (Afilalo et al., 2004). Zelf wanneer patiënten aangaven dat hun probleem niet erg of pijnlijk was, vonden ze toch dat dringende hulpverlening noodzakelijk was (Baker, Stevens & Brook, 1990). Er zijn een aantal karakteristieken van frequente gebruikers van de ED die steeds terug keren in de literatuur. Zo geven verschillende studies aan dat mensen die een slechte fysieke en mentale gezondheid hebben vaker gebruik zullen maken van de ED. Wanneer er geen continuïteit is en een gebrek aan vertrouwen in de gebruikelijke eerstelijnszorg zullen mensen ook sneller oneigenlijk gebruik maken van de ED (Sarver, Cydulka, & Baker, 2002; Weber, Showstack, Hunt, Colby & Callaham, 2005). Verder blijkt dat frequente gebruikers van de ED, meestal ook frequente gebruikers zijn van andere zorgvoorzieningen. Een belangrijke determinant in het ED gebruik is het al dan niet hebben van een eigen huisarts. Patiënten die een vaste eigen huisarts hebben zullen minder
gebruik
maken
van
de
ED
dan
patiënten
die
beroep
doen
op
huisartsenvoorzieningen (Gourbin et al., 2005). In de Gentse studie vindt men het volgende terug: Van de groep patiënten zonder huisarts doet 83.6% beroep op de ED, terwijl dit voor de groep met huisarts slechts 43.5% is (Bakelandt et al., 2009).
24
Uit twee Nederlands studies blijkt dat vrouwen sneller geneigd zijn om te kiezen voor de HWP dan mannen (Giesen et al., 2006, van Charante et al., 2007). Uit een studie van Murphy, Leonard & Plunkett (1999) blijkt dat mannen meer vertegenwoordigd zijn op de ED, dan vrouwen. Dit wordt bevestigd in de studie van de Gentse ED‟s en HWP-en. Ook hier blijkt dan mannen meer gaan kiezen voor de ED en vrouwen eerder voor de HWP (Bakelandt et al.,2009).
1.3.2. SOCIO-ECONOMISCHE FACTOREN De Christelijke Mutualiteit (CM) voerde in 2008 een onderzoek uit met betrekking tot sociale ongelijkheden op het vlak van gezondheid. Men stelde vast dat naarmate de sociaaleconomische
positie
lager
is,
er
een
trend
is
tot
een
slechtere
gezondheidstoestand en een kleinere levensverwachting. Er wordt vastgesteld dat mensen die tot de zwakste klasse behoren, een 21% hoger risico op overlijden hebben, wanneer vergeleken met de referentiepopulatie (alle leden van het ziekenfonds). De sociale ongelijkheid bestaat niet enkel voor de fysieke gezondheid, ook is er een verschil voor de psychische gezondheid. De zwakste klasse vertoont een 14% hoger risico op het gebruik van antidepressiva in vergelijking met de hoogste klasse. Voor opnames in psychiatrische zorgvoorzieningen loopt de laagste klasse een tot 60% hoger risico in vergelijking met de referentiepopulatie (Avalosse, Gillis, Cornelis & Mertens, 2008). In een andere Belgische studie wordt aangegeven dat lagere socio-economische groepen meer gebruiken maken van de huisarts en verpleegkundige thuiszorg. Deze mensen blijken ook vaker geconfronteerd te worden met ziekenhuisopnames dan mensen met een hoge socio-economische status (Van der Heyden, Demarest, Tafforeau & Van Oyen, 2003). De perceptie van beperkte toegankelijkheid van eerstelijnszorgmogelijkheden als alternatief voor de ED tijdens de wachturen werd reeds aangegeven. Drummond et al. (2000) toont aan dat mensen uit achtergestelde buurten nog moeilijker toegang hebben tot een huisarts dan mensen uit niet-achtergestelde buurten. Dit gaat gepaard met de fysieke ontoegankelijkheid (openbaar vervoer, afstand tot de praktijk,…), vandaar ook de neiging om sneller de ED te contacteren. Mensen uit achtergestelde buurten geven
25
aan bijna dubbel zoveel moeilijkheden ondervinden overdag met de toegang tot hun huisarts. In het KCE rapport wordt opgemerkt dat alleenstaande mensen ook onder de groep „frequente gebruikers‟ van de ED vallen. In een studie van Hastings et al. (2007) bevestigt dit. Hier werd nagegaan of een gebrek aan sociale ondersteuning leidt tot meer ED bezoeken. Alleenstaande mensen hebben tot 60% meer de neiging om de ED te bezoeken in vergelijking met samenwonende mensen. In een studie uitgevoerd in Amerika blijkt dat ook etnische afkomst bepalend is in het zorggebruik. Men stelde vast dat blanke mensen vaker konden aangeven dat ze een huisarts of andere eerstelijnszorgvoorziening hadden als gebruikelijke bron van zorg dan zwarten of Iberiërs. Terwijl deze laatsten eerder de ED als gebruikelijke bron van zorgverlening identificeerden (Baker et al., 1996). Ook in het KCE rapport wordt vermeld dat migranten deel uitmaken van de groep frequente gebruikers van de ED (Gourbin et al., 2005).
In het rapport van de CM wordt ook nagegaan welke klasse het meest blootgesteld werd aan het forfait voor dringende zorgen (ondertussen afgeschaft). Men kon vast stellen
dat
mensen
uit
de
zwakste
klasse
meer
gebruik
maakten
van
spoedgevallendiensten zonder doorverwijzing (zie onderstaande figuur) (Avalosse et al, 2008).
Figuur 1: Forfait 'dringende zorgen' - Globaal Medisch Dossier
26
In de Gentse studie (Bakelandt et al., 2009) rond het gebruik ED en HWP werd ook aandacht gegeven aan de sociaaleconomische analyse. Men is nagegaan of de sociaaleconomische status (SES) van de patiënt een invloed had op de keuze van het zorggebruik. Het bepalen van de SES werd gedaan aan de hand van de buurt waarin de patiënt woont. Er werd een koppeling gemaakt tussen de indeling in statistische sectoren en de kansarmoede-atlas. De resultaten van het onderzoek gaven aan dat mensen uit een zwaar achtergestelde buurt bijna vier maal meer de tendens hebben om te kiezen voor een ED in vergelijking met mensen uit een niet-achtergestelde buurt. Er blijkt dus effectief een samenhang te zijn tussen het gebruik van ED en de mate van achterstelling van de buurt waarin de patiënt woont. Zoals reeds aangegeven wordt de keuze voor HWP of ED ook mee bepaald door het al dan niet hebben van een vaste huisarts. Er werd nagegaan of de mate van achterstelling van buurten een invloed had op het al dan niet hebben van een vaste huisarts. Hier bleek dat naarmate de graad van achterstelling van de buurt sterker wordt, het percentage mensen met een vaste huisarts daalt. In de analyse werd ook de invloed van dag en nacht op de keuze van de zorgvoorziening opgenomen. Men stelde vast dat overdag slechts een kleine meerderheid kiest voor de ED, maar dat ‟s nachts toch het overgrote deel van de patiënten (76.2%) kiest voor de ED. Men heeft met betrekking tot dag en nacht ook nagegaan of er een link was met de graad van achterstelling van de buurt. Uit de cijfers kon men concluderen dat naarmate de achterstelling van de buurt zwaarder wordt, overdag het percentage
patiënten
afneemt en dat ‟s nachts het percentage stijgt is. Toch blijft de meerderheid van de patiënten, in elk type buurt, overdag consulteren (Bakelandt et al., 2009). In de studie van Drummond et al. (2000) wordt aangegeven dat mensen uit nietachtergestelde buurten over betere onderhandelvaardigheden zouden beschikken en daardoor gemakkelijker de drempels tot eerstelijnszorg overdag zouden kunnen overwinnen. Het verschil in deze vaardigheden zou men kunnen koppelen aan individuele kenmerken van mensen uit de verschillende klassen (Willems, 2005).
1.4.
CONCLUSIE
Uit de literatuur kunnen we concluderen dat toegankelijkheid van de eerstelijnszorg cruciaal is, ook tijdens de wachtdiensturen. De ontoegankelijkheid of de gepercipieerde
27
ontoegankelijkheid van de huisarts of HWP is een sterk bepalende factor in de keuze voor de ED. Andere factoren die aangehaald werden in het kiezen voor de ED zijn: techniciteit en specialistisch karakter, perceptie van korte wachturen, niet onmiddellijk hoeven betalen, 24/24 7 op 7 beschikbaar en de geografische toegankelijkheid. Anderzijds wordt opgemerkt dat er nog vaak onwetendheid is over de HWP-en. Men percipieert zijn probleem vaak ernstiger dan eigenlijk het geval is, wat in de ogen van de patiënt de keuze voor de ED verantwoordt. Dit resulteert in een groot aantal „niet doorverwezen‟ bezoeken aan de ED. Het extra remgeld dat hiervoor dient neer gelegd te worden of het invoeren van een forfait blijkt hier weinig invloed op te hebben (Gourbin et al. 2005). Wanneer men, zoals in Nederland, kiest voor een geïntegreerde HWP in het ziekenhuis, blijkt het aantal niet-verwezen patiënten toch fors te dalen. Een andere belangrijke
factor
in
de
keuze
is
de
ervaring
met
de
verschillende
zorgverleninginstellingen. Wanneer er bijvoorbeeld een positieve ervaring was met de HWP zal men hier sneller terug voor kiezen. In de groep van frequente gebruikers vinden we voornamelijk mensen met een slechte fysieke en psychische gezondheid. Andere profielen die terug te vinden zijn in deze groep zijn alleenstaanden, lage SES, migranten, ouderen en voornamelijk mannen. Uit de literatuur blijkt dat er nog steeds ongelijkheid in gezondheidszorggebruik te bestaan. Dit hangt sterk samen met de sociaaleconomische status van de patiënt. Mensen uit lagere klassen verkeren vaker in een slechtere gezondheid dan mensen in hogere sociale klassen. Dit resulteert in grotere noden aan gezondheidszorg.
We kunnen vaststellen dat er al heel wat onderzoek gedaan is naar de karakteristieken van ED gebruikers, barrières voor de eerstelijnszorg en ongelijkheid in gezondheid en gezondheidszorggebruik. Toch lijkt het interessant om ook de motivatie van de patiënt voor zijn keuze onder de loep te nemen. In het bijzonder de motivatie van patiënten met een lage SES. Uit voorgaande literatuuroverzicht blijkt dat zij in het ED- HWP- verhaal een aparte groep innemen. Nog vaak lijkt het erop dat zij de weg naar de eerstelijnszorg niet vinden. Wat zijn hiervoor de onderliggende redenen? Waar moeten we als maatschappij en gezondheidszorgsysteem aan werken om deze mensen op een goede manier te oriënteren in ons complex zorgverleninglandschap? Welke factoren vragen om een preventieve aanpak of gedragsverandering en waar liggen anderzijds de
28
werkpunten voor de organisatie van ons systeem? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zou het goed zijn om een instrument te ontwikkelen dat de drempels en de motivatie bij mensen blootlegt. Op die manier kunnen we een beter inzicht krijgen in het denken en handelen van mensen, waardoor de organisatie en interventies adequater ontwikkeld kunnen worden.
29
HOOFDSTUK 2: PROBLEEM- EN DOELSTELLING In België worden we geconfronteerd met het oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten met als gevolg dat ze overbevolkt zijn en overbelast (Gourbin et al., 2005). Hoewel België een land is waar de huisartsgeneeskunde en de eerstelijnszorg sterk is uitgebouwd, merken we toch dat er zich op de spoeddiensten vaak mensen aanbieden met mineure pathologieën (Renders & Philips, 2008). Er wordt hier in de literatuur vaak naar verwezen als „oneigenlijk of ongepast‟ gebruik (Gourbin et al, 2005). Sinds een tiental jaar zijn ook de wachtdiensten van de huisartsen in België beter georganiseerd. Het oprichten van HWP- en was en is hier een belangrijke stap in. De HWP-en zijn voordelig voor verschillende partijen. De druk op de individuele huisartsen verlaagt, zodat hun persoonlijk en sociaal leven meer ruimte krijgt. De patiënt kan bij die huisartsen terecht voor problemen die niet kunnen wachten tot de volgende dag, of tot na het weekend, zonder dat men hiervoor een spoeddienst moet bezoeken, waar vaak onnodige en dure onderzoeken worden gedaan (Renders en Philips, 2008). Ook financieel is het voor de maatschappij goedkoper als mensen gebruik maken van de eerstelijnsvoorzieningen, dan wanneer ze voor spoeddiensten kiezen. Doorheen de jaren zijn er al tal van inspanningen gedaan om de grote toevloed van patiënten op de spoeddiensten tegen te gaan. Zo is er de financiële sanctie geweest, een forfait voor patiënten die niet verwezen werden door een huisarts naar de spoeddienst. Deze bleek weinig tot geen effect te hebben op de keuze van de patiënt (Gourbin et al., 2005). Verder blijkt dat er een bijzondere groep is binnen de zogezegd
oneigenlijke
gebruikers. Opvallend is dat mensen met een laag sociaal economische status vaker gebruik maken van de spoeddiensten (Avalosse et al, 2008). Algemeen blijkt deze groep meer gebruik te maken van de gezondheidszorgvoorzieningen doordat deze in een algemeen mindere gezondheidstoestand verkeren. Bij deze groep zien we ook vaker dat patiënten geen vaste huisarts of eerstelijnszorgvoorziening hebben (Bakelandt et al., 2009). Hierdoor zal men dus vaker zorg gaan zoeken op een spoeddienst.
30
Het probleem van oneigenlijk gebruik blijkt een moeilijk gegeven te zijn binnen de organisatie van onze Belgische gezondheidszorg. De motivatie en keuze van patiënten is moeilijk te doorgronden. Er zijn al een aantal factoren waarvan men wel al weet dat ze een rol spelen in de keuzes die patiënten maken, zoals de directe financiële factor of de kennis over bestaande voorzieningen (Gourbin et al, 2005). Toch zou het goed zijn deze motiveringen eens in kaart te brengen. De bedoeling is na te gaan wat nu precies de motivatie is van patiënten die enerzijds gebruik maken van de spoeddienst en anderzijds van de HWP. Om de zorg beter te oriënteren is het goed te weten wat nu de belangrijkste motiverende factor is in welke sociale groep. Deze masterproef heeft als doel een instrument te ontwikkelen dat het in kaart brengen van deze problematiek zou kunnen vereenvoudigen. Het meetinstrument dat met deze masterproef beoogd wordt, is er één waarin er ook aandacht is voor de bijzondere groep van mensen met een lage SES. De bedoeling van het instrument is dat het op grotere schaal zou kunnen gebruikt worden in België om de motivatie van de zorggebruiker te analyseren. Men kan dan aan de hand van analyses bepaalde knelpunten blootleggen die op hun beurt aangrijpingspunten zijn om door middel van bijvoorbeeld sensibilisatie het zorggebruik in België te optimaliseren. In deze masterproef wordt het volgende nagegaan om tot een valide meetinstrument te komen: Welke factoren spelen mee in de keuze en motivatie van de zorggebruiker om al dan niet in een spoeddienst of huisartsenwachtpost hulp te zoeken? Zijn er andere bepalende factoren voor mensen met een lage sociaal economische status die meespelen in de zorgkeuze? Heeft de organisatie van de spoeddiensten en eerstelijnszorg invloed op het zorggebruik van mensen? Het meetinstrument moet gezien worden in de brede context van het probleem van „oneigenlijk gebruik‟ en de nood aan toegankelijke eerstelijnszorg. Om een goed instrument te ontwikkelen is het belangrijk een duidelijk beeld te krijgen van de complexe problematiek rond het „oneigenlijk gebruik‟ van de spoeddiensten. Vandaar werd geopteerd om vanuit verschillende invalshoeken het probleem in kaart te brengen. Wanneer enkel het standpunt van de zorggebruiker in acht wordt genomen, wordt een
31
onvolledig beeld geschetst. De organisatie van onze gezondheidszorg zal mee bepalend zijn voor de keuze en de zorgvraag van de patiënt. Het is dus ook belangrijk om aandacht te hebben voor hoe onze zorg georganiseerd is.
32
HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSMETHODE 3.1.
ALGEMEEN
Om een antwoord te kunnen bieden op de onderzoeksvragen en probleemstelling wordt vanuit twee standpunten vertrokken. Enerzijds hebben we de visie van de zorggebruiker en anderzijds die van de zorgverstrekker of de organisatie van de zorg. Om een goed inzicht te krijgen in de zorgkeuze van mensen is het van belang de zorgvragers zelf te gaan bevragen met betrekking tot hun motivatie voor een bepaalde keuze. Toch leek dit onvoldoende om een duidelijk beeld te scheppen. Vele zorgvragers zijn niet altijd op de hoogte van hoe zorg georganiseerd is en wat de mogelijkheden zijn voor verscheidene problemen. Oneigenlijk gebruik van spoeddiensten wordt vaak opgedrongen aan de zorgvragers door de interne organisatie van onze zorg. Het zijn vaak subtiele mechanismen die er voor zorgen dat mensen bijna verplicht worden te kiezen voor een bepaalde zorgvoorziening. Om een beter inzicht te krijgen in de interne organisatie van spoeddiensten en huisartsenwachtposten leek het interessant om mensen te gaan bevragen die werkzaam zijn in de verschillende settings. De aanpak binnen deze masterproef is dus tweeërlei. Er werd begonnen met een bevraging van een groep experts, werkzaam in de verschillende settings. Het leek interessant om hiermee te starten omdat op deze manier misschien nog subtiele zaken naar boven kwamen die konden verwerkt worden in de vragen naar de zorgvragers. Dit om de vragenlijst voor patiënten zo volledig en genuanceerd mogelijk te maken. In een tweede fase wordt er een draft gemaakt van het meetinstrument op basis van de bepalende factoren die gevonden zijn in de literatuur en de zaken die aangereikt werden door de experts. Op deze manier worden ook de spoeddienst- en HWP- gebruikers betrokken in de ontwikkeling van het meetinstrument. Een eerste analyse van een kleine groep patiënten laat toe om een preliminair beeld te scheppen van het gedrag en de motivatie van de patiënten. Op deze manier is het ook mogelijk om na te gaan of het meetinstrument bruikbaar is en werkelijk meet wat het wenst te meten. Na een eerste test kunnen zo nodig nog verder aanpassingen worden gedaan.
33
3.2.
ETHISCH COMITÉ
Aangezien er gewerkt werd met respondenten, zowel voor het expertgedeelte als voor de patiëntenbevraging werd een aanvraag gedaan bij het ethisch comité van het UZ Gent. De aanvraag voor deze masterproef werd goedgekeurd op 06/05/2010 met kenmerk 2010/175m. Er werd van alle respondenten een ondertekend informed consent verkregen.
3.3.
BEVRAGING VAN DE EXPERTS
Er werd een groep van tien experts bevraagd. De mensen binnen deze groep werden geselecteerd aan de hand van hun werkveld en ervaring. Er werd gekozen voor een gemengde groep van mensen werkzaam in de verschillende settings. Zo zijn volgende mensen opgenomen in de groep: een sociaal werker, iemand werkzaam in een wijkgezondheidscentrum, verschillende hoofdartsen van spoeddiensten, iemand die zowel werkzaam is binnen de urgentiegeneeskunde als de huisartsengeneeskunde, een hoofdverpleegkundige van een spoeddienst en verscheidene mensen te werk gesteld binnen de huisartsenwachtposten. Op deze manier is het mogelijk om een bredere kijk te krijgen op de problematiek. Door een sociaal werker en iemand van een wijkgezondheidscentrum te betrekken wordt rekening gehouden met de bijzondere groep van mensen met een laag sociaal economische status. De experts werden geselecteerd
in
samenspraak
met
de
promotors
die
in
beide
terreinen
(huisartsengeneeskunde en spoedgevallendiensten) thuis zijn. In de selectie was het werkveld en de ervaring van de experts doorslaggevend. Alle experts hebben toegestemd met het onderzoek door het ondertekenen van een informed consent formulier. Er werd gekozen voor een semi-open interview met deze experts. In het semi-open interview werden een aantal vaste vragen opgenomen (zie topiclijst hieronder). Verder was er ruimte voor de experts om hun ervaringen met het huidige systeem te delen. Er werd ook gepolst naar hun inzichten in een betere organisatie. De interviews werden
34
allen afgenomen door dezelfde interviewer en door middel van geluidsopname vast gelegd. De analyse van de interviews gebeurde met een programma voor kwalitatief onderzoek, namelijk Nvivo 9. De interviews namen gemiddeld 45 min in beslag. Volgende vragen werden in elk interview opgenomen: Wat zijn volgens u, vanuit uw ervaring, factoren die bepalend zijn in de keuze voor de spoed of huisartsenwachtpost? Zijn er specifieke factoren die anders liggen voor mensen met een laag sociaal economische status? Wat zijn volgens u knelpunten in de organisatie van de wachtdiensten (spoeddiensten en huisartsenwachtposten)? Waar zitten mogelijk oplossingen? Uit de antwoorden op de open interviewvragen werden een aantal topics of „nodes‟ uit gefilterd met het programma Nvivo 9. De topics zijn een verzameling van zaken die aangehaald werden door de experts en die door hen als belangrijk gepercipieerd werden. Voor elke „node‟ werden uitspraken uit de interviews geselecteerd om het belang er van te onderschrijven. De uitspraken van de experts werden via het Nvivo 9 programma gekoppeld aan de uitgeselecteerde „nodes‟ om een beter overzicht te krijgen. Op deze manier was het eenvoudig terug te vinden hoeveel keer er uitspraken gedaan werden over een bepaalde „node‟, zo ook hoeveel verschillende experts hierover een uitspraak deden. De topics werden in het Nvivo 9 programma geordend volgens „meest gequoteerd‟ en „meest aangehaald door verschillende experts‟. In de resultaten worden de topics of nodes ook op deze manier gerangschikt volgens belangrijkheid. De nodes waar er het meeste quotes over zijn door verschillende experts komen het eerst aan bod. De volledig uitgetypte interviews zijn terug te vinden in een document op de CD-rom.
35
3.4.
BEVRAGING VAN ZORGVRAGERS
3.4.1. DE ONTWIKKELING VAN DE VRAGENLIJSTEN Om de zorgvragers te kunnen bevragen diende een vragenlijst ontwikkeld te worden. In eerste instantie werd gedacht aan een open interview met een aantal patiënten rond de motivatie van hun keuze. Bij nader inzien bleek dit toch niet de beste en meest voor de hand liggende manier te zijn om informatie te verzamelen. Het zou namelijk moeilijk geweest zijn selectiecriteria vast te leggen voor deelname aan het interview. De selectiecriteria zouden oog moeten hebben voor mensen met een lage SES en enkel hen bevragen zou geen correct beeld geven over het gezondheidszorggebruik tijdens de wachtdiensten, ook ethisch zou dit een probleem opleveren. Aangezien het doel van deze masterproef het ontwikkelen van een meetinstrument is, leek het opportuun om vanuit de bevindingen uit literatuur en de bevraging van experts een draft op te stellen van het uiteindelijk meetinstrument. Op die manier kon gepolst worden naar de motivatie van patiënten in de verschillende settings en kon het meetinstrument ook getest worden op zijn bruikbaarheid. Eigenlijk beoogt het instrument om enerzijds te polsen naar de motivatie van de keuze van
de
zorggebruiker,
zijn
gezondheidszorggebruik
met
betrekking
tot
spoedgevallendiensten, HWP-en en eigen huisarts, alsook de algemene gezondheid en de socio-demografische achtergrond van de zorgvragers. Wanneer men dan in een latere fase statistische analyses doet naar de samenhang tussen sociale achtergrond, algemene gezondheid, zorggebruik en motivatie van de keuze kan men tot interessante resultaten komen die een beter inzicht geven in de zorgkeuze in de verschillende sociale groepen. In bijlage 1 en 2 zijn de volledige vragenlijsten terug te vinden. De vragenlijsten voor respectievelijk de spoedgevallendienst en de huisartsenwachtpost verschillen niet veel van elkaar. Dit was een bewuste keuze, aangezien het op deze manier mogelijk is om de verschillende profielen van mensen die gebruik maken van enerzijds de HWP en anderzijds de spoeddienst het best te vergelijken.
36
3.4.1.1. Informatie over de respondent
Er wordt gestart met algemene informatie: geslacht, gemeente en straat. Gemeente en straat werden opgenomen bij de informatie zodat het mogelijk is om beroep te doen op de statische sectoren zoals gebruikt in Bakelandt et al. (2009). Men kan met behulp van de statische sectoren ook achterhalen of de respondent al dan niet in een achtergestelde buurt woont en of dit van invloed is op zijn of haar gezondheidszorggebruik. Het werken met statistische sectoren heeft als voordeel dat het geen inbreuk doet op de privacy van de respondenten. 3.4.1.2. Gebruik spoedgevallendiensten en HWP
De vragen die volgen hebben betrekking op het gebruik van de spoedgevallendiensten en de HWP in de afgelopen 12 maand. Aangezien de spoedgevallendienst geen eerstelijnsvoorziening is en de HWP enkel in het weekend gebruikt wordt en dus de kans op gebruik lager ligt, werd gekozen voor een periode van 12 maand. De respondenten krijgen ook de kans om aan te geven hoe vaak ze van de voorziening gebruik gemaakt hebben, met welke reden, of ze doorverwezen werden door de huisarts en of er nadien een ziekenhuisopname plaats gevonden heeft. Door een periode te nemen van 12 maand is het mogelijk de frequente gebruikers te identificeren. Bij de vragenlijst van de spoedgevallendienst wordt niet gepolst naar het aantal keer dat beroep gedaan werd op de HWP de afgelopen 12 maand, wel of dat men er ooit beroep heeft op gedaan. Er wordt vervolgd met een vraag die peilt naar de motivatie met betrekking tot de keuze voor de spoeddienst of HWP. Er wordt gevraagd om aan te geven uit een lijst met mogelijke overwegingen („wachttijden‟, „ik wist niet waar ik anders naar toe kon gaan‟, „ik ben tevreden met de verleende zorg hier‟, „afstand‟, „financiële reden‟, „transport‟, „pathologie- ernst van het probleem‟, „vermoeden tot medische beeldvorming‟, „andere‟), welke voor de respondent van toepassing zijn. De keuze-opties komen voort uit wat in de literatuur en door de experts werd aangegeven: wachttijden, gebrek aan kennis over het systeem, ervaringen met vroege zorgverleningen, techniciteit van een spoedgevallendienst, financiële overwegingen,…
37
Na de motivatie voor de keuze komt de vraag of men in het verleden ooit gebruik gemaakt heeft van de HWP, dit zowel voor de respondenten op de HWP als op de spoedgevallendienst. Bij de respondenten van de spoedgevallendienst wordt dan gepolst of men op de hoogte is van het bestaan van de HWP. Zo is het mogelijk om in te schatten of mensen naar de spoedgevallen gaan omdat ze niet op de hoogte zijn van een alternatief, of omdat er bewust en met een andere reden gekozen wordt voor de spoedgevallendienst. Omdat de respondenten van de HWP zich bevinden op de HWP wordt bij hen gepolst naar: of het enerzijds de eerste keer is dat ze er gebruik van maken, zo ook hoe ze de HWP hebben leren kennen. Als mogelijke antwoordopties worden
hier:
„via
het
centrale
wachtnummer‟,
„via
mijn
eigen
huisarts/huisartsenpraktijk‟, „via vrienden of familie‟ of „andere‟ opgegeven. De antwoorden hierop geven een goed beeld van waar men de kennis over de huisartsenwachtpost haalt en wat dus een mogelijke manier is om patiënten te bereiken. 3.4.1.3. Algemene gezondheid
De vragen met betrekking tot algemene gezondheid zijn afkomstig uit de vragenlijst van het KANS- onderzoek, uitgaande van het steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (DeSmet, Poppe & Verlinde, 2010). Het KANS- onderzoek baseerde de vragen op RAND-35, een Amerikaans meetinstrument (van der Zee & Sanderman, 1993). Het leek interessant om vragen uit dit onderzoek te betrekken, aangezien deze reeds gevalideerd zijn. Met betrekking tot algemene gezondheid werd een selectie gemaakt van vragen die een inzicht geven in de gepercipieerde algemene gezondheid van de respondent, maar ook of deze een chronische aandoening heeft. Uit de literatuur blijkt dat mensen die zich in een slechtere algemene gezondheid bevinden vaker gebruik gaan maken van enerzijds zorg in het algemeen, maar ook van de spoedgevallendienst (Avalosse et al., 2008). Aangezien chronische aandoeningen bijdragen tot een verminderde algemene gezondheid, werd ook hiernaar gepolst. Verder werd gevraagd naar het effect van de al of niet aanwezige chronische aandoening op de activiteiten in het dagelijkse leven. Ook wordt gepolst naar pijn in de afgelopen 4 weken. Aangezien pijn een belangrijke parameter is in onwelbevinden, werd deze vraag opnieuw mee opgenomen (DeSmet et al. 2010). Deze vraag kent zijn oorsprong ook in het RAND-35
38
instrument. De vragen werden opgenomen om eventueel een koppeling te kunnen maken tussen sociale omgeving en tewerkstelling, alsook gezondheidszorggebruik. 3.4.1.4. Gezondheidszorggebruik
Vanuit de literatuur stelde men vast dat het al dan niet hebben van een vaste huisarts van invloed bleek te zijn op het gebruik van de spoedgevallendiensten. Men stelde namelijk een hoger gebruik vast bij mensen die geen vaste huisarts hebben (Gourbin et al. 2005). Door de experts werd hier en daar geopperd dat de „nieuwe‟ organisatie van huisartsen in groepspraktijken en wachtdiensten ook van invloed kan zijn op de zorgkeuze van de patiënt, vandaar dat er in de vragenlijst niet enkel gepolst werd naar het al dan niet hebben van een vaste huisarts, maar ook naar het soort huisartsenpraktijk. Verder wordt nagegaan hoeveel keer men beroep heeft gedaan op de huisarts de afgelopen drie maanden. Dit zowel voor consultatie bij de arts zelf, huisbezoeken door de arts of telefonisch advies. Hier werd gekozen voor een periode van drie maanden, aangezien de huisarts voor de doorsnee Belg het eerste aanspreekpunt is voor gezondheidsproblemen en dus vaker geconsulteerd wordt. Hierdoor wordt het ook mogelijk om de algemene gezondheidstoestand te koppelen aan gezondheidszorggebruik. Verwacht wordt dat mensen met een slechtere algemene gezondheid vaker gebruik zullen maken van de huisarts (Avalosse et al. 2008). Binnen de sectie gezondheidszorggebruik bevindt zich als laatste vraag een reeks uitspraken die betrekking hebben tot ziekte en gezondheid, waarmee de respondent het helemaal eens, eerder eens, eerder oneens of helemaal oneens kan zijn. Deze vraag heeft betrekking
tot
„health
locus
of
control‟.
„Health
locus
of
control‟
of
beheersingsoriëntatie is een concept dat in 1962 geïntroduceerd werd door Rotters, Liverant en Seeman (Halfens & Philips, 1988). “Beheersingsoriëntatie is de verwachting van een individu door wie of wat invloed wordt uitgeoefend op gebeurtenissen en in welke mate dat het geval is.” (Halfens & Philipsen, 1988, p 400). Eigenlijk wordt hiermee bedoeld in welke mate de persoon denkt al dan niet zelf invloed te hebben op gebeurtenissen, in deze op ziekte en gezondheid. De beheersingsoriëntatie kan intern of extern zijn, maar de twee sluiten elkaar niet uit (Halfens & Philipsen, 1988). De vragen die gekozen zijn die betrekking hebben op ziekte en gezondheid willen eigenlijk nagaan in hoever de respondent ziekte en
39
gezondheid zien als iets waar hij zelf invloed op heeft. Er werd een selectie gemaakt uit vragen die in het onderzoek van Halfens & Philipsen (1988) gebruikt zijn met betrekking tot gezondheidsopvattingen. Hun instrument is voldoende betrouwbaar en heeft een zekere mate van validiteit (Halfens & Philips, 1988). 3.4.1.5. Persoonlijke gegevens
De vragen van deze sectie zijn opnieuw gebaseerd op het KANS-onderzoek (DeSmet et al., 2010). Volgende vragen werden opgenomen: geboortedatum, burgerlijke staat, grootte van het huishouden van de respondent. Er wordt ook gevraagd hoeveel mensen binnen het huishouden in een slechte tot zeer slechte gezondheidstoestand verkeren. Hierdoor wordt een stuk van de sociale omgeving van de respondent bloot gelegd, zo ook de algemene gezondheid van het gezin. Dit kan van invloed zijn op de financiële gezinssituatie (DeSmet et al. 2010). Uit de literatuur bleek dat de allochtone bevolking vaker gebruik maakte van de spoedgevallendienst (Baker et al. 1996). In de interviews met de experts kwam heel vaak terug dat de allochtone bevolking niet op de hoogte is of de weg niet vindt naar de huisarts/HWP. Omwille van dit gegeven wordt ook gepolst naar de afkomst van de respondent, met name wordt gevraagd naar het geboorteland. Aangezien het interessant is te weten binnen de hoeveelste generatie allochtone afkomst de respondent zich bevindt, wordt ook gepolst naar geboorteland van vader en moeder. Er wordt vervolgd met vragen die betrekking hebben tot tewerkstelling en opleiding van de respondent en van de partner van de respondent. Het opleidingsniveau heeft een directe relatie tot de SES, aangezien deze ook een voorspeller is voor het al dan niet hebben van een goede job. Dit geeft dan een beter beeld over de economische situatie van de respondent en zijn gezin. Er wordt afgesloten met een vraag rond life-events. Deze vraag werd mee opgenomen in de lijst om te pijlen naar de eventuele gebeurtenissen die zich voor gedaan hebben in het leven van de respondent die mogelijks van invloed zijn op zijn gezondheidstoestand en op de socio-economische toestand. Er wordt gevraagd of er zich problemen hebben voor gedaan (de respondent krijgt een lijst met mogelijke problemen) waar voor men geen professionele hulp gezocht heeft. Op die manier wordt ook gepolst naar de copingvaardigheden van de respondent en zijn omgeving. Wanneer hij de opgesomde zaken niet als problemen ervaart, wil dit zeggen dat hij een beschikt over een goede
40
draagkracht. Ervaart de respondent de opgesomde zaken wel als problemen, maar zoekt hij er geen hulp voor, wijst dit eerder op beperkte copingvaardigheden.
3.4.2. B EVRAGING VAN ZORGVRAGERS Vooreerst moet worden meegegeven dat het niet de bedoeling was om het meetinstrument op grote schaal te gaan testen. De bevraging van de zorgvragers diende in de eerste plaats om de bruikbaarheid van het instrument na te gaan, als ook om een eerste inzicht te hebben in de motivaties van de zorgvragers. De vragenlijsten werden afgenomen in de twee verschillende settings. Voor elke setting werd een weekend uitgetrokken. Er werd gekozen voor het weekend, omdat de HWP-en in Gent enkel tijdens het weekend (en op feestdagen) bereikbaar zijn en dus enkel dan een mogelijk alternatief bieden voor mineure pathologie bij mensen die zich aanmelden op de spoeddiensten. 3.4.2.1. Spoeddgevallendienst
In het voorlaatste weekend van april (23/04/2011-24/04/2011) werden de vragenlijsten afgenomen bij de respondenten op de spoeddienst van het UZ Gent. Er werd gekozen voor het UZ Gent, aangezien de samenwerking tussen de Universiteit Gent en het Universitair Ziekenhuis. De vragenlijst werd goedgekeurd door de ethische commissie van UGent. Aangezien dat het om een eerste test ging van het instrument en de beoogde respondentengroep beperkt is, werd er niet voor gekozen de vragenlijsten op de andere Gentse spoeddiensten af te nemen. Dit zou te ver geleid hebben naar toestemming van de verschillende ethische comités. De respondenten dienden te voldoen aan volgende criteria: Minimum leeftijd van 18 jaar Niet binnengekomen op de spoeddienst door middel van een ambulance, MUG, ed. De patiënt had geen verwijsbrief van een huisarts en koos op zelfstandige basis voor de spoedgevallendienst
41
Ouders die kwamen met zieke kinderen werden niet opgenomen in het onderzoek. De bevragingen startten rond 8u ‟s morgens tot 22u30 ‟s avonds. Gedurende de nacht werden geen vragenlijsten afgenomen. Het beoogde aantal respondenten was 30, helaas zijn er slechts 26 bevragingen kunnen door gaan. Het bleek een rustig weekend te zijn voor de spoedgevallendienst, mede door het prachtige weer. De respondenten werden zowel mondeling als met een informatiefolder geïnformeerd rond de werkwijze en het doel van de studie. Alle respondenten dienden ook een informed consent formulier te tekenen alvorens de vragenlijst werd afgenomen. De vragenlijsten werden afgenomen tijdens de wachttijd van de patiënten in een aparte spreekkamer. Ze werden steeds afgenomen door dezelfde interviewer. 3.4.2.2. HWP
Voor de bevraging van de zorgvragers op de HWP werd het laatste weekend van april (30/04/2011-01/05/2011) uitgetrokken. Alle vragenlijsten werden afgenomen in de HWP van de Martelaarslaan in Gent. Er werd voor deze HWP gekozen aangezien hier steeds twee artsen aanwezig zijn en men er ook de meeste patiënten ziet. Ook hier werden geen ouders bevraagd die voor hun kinderen op consultatie kwamen. De minimumleeftijd van de respondenten diende opnieuw 18 jaar te zijn. De respondenten op de HWP kregen dezelfde mondelinge informatie over de studie als op de spoedgevallendienst en ontvingen ook de informatiefolder. Het gewenste aantal respondenten was ook hier 30, helaas is het niet gelukt om aan dit aantal te komen. Er werden 21 zorgvragers bevraagd.
3.4.3. VERWERKING VAN DE GEGEVENS De verwerking van de gegevens gebeurde met het statistisch programma SPSS 16. Het codeboek en de dataset is terug te vinden op de CD-rom. 3.4.3.1. Informatie over de respondent
Aan elke respondent werd een ID-nummer toegekend met een code waaruit af te leiden valt of de vragenlijst werden afgenomen op de spoedgevallendienst of de HWP. Aan het
42
geslacht werd in SPSS 16 een code toegekend (man= code 1, vrouw= code 2). Met betrekking tot de gemeente waar de respondent woont werd aan Gentenaren een code 1 toegekend en alles buiten Gent code 2. De straat werd in SPSS niet verwerkt gezien de kleine dataset. 3.4.3.2. Gebruik spoedgevallendiensten en HWP
In SPSS werd het aantal keer men gebruik gemaakt had van spoed en HWP in de afgelopen 12 maanden opgenomen. Hierbij werd de situatie waarvoor de respondenten zich de dag van de vragenlijst meldden niet opgenomen in het „aantal keer de afgelopen 12 maand‟. Voor de opgegeven redenen werd iedere keer met een code 0 of 1 aangegeven of ze voor de respondent mee zijn keuze voor de spoeddienst of de HWP mee bepaalde. 3.4.3.3. Algemene gezondheid
Voor de algemene gezondheid werd wanneer de respondent aangaf te lijden aan een langdurige aandoening of ziekte verder gespecificeerd binnen welk stelsel deze zich bevond. Dit werd opnieuw met code 1 gedaan wanneer aanwezig en code 0 bij afwezigheid. 3.4.3.4. Gezondheidszorggebruik
Er werd een code toegekend aan de verschillende soorten huisartsenpraktijken en aan het aantal keren men er beroep heeft op gedaan. Wanneer geen beroep werd dit code 0, bij 1 tot 3 keer code 1 en > 3 keer code 2. 3.4.3.5. Persoonlijke gegevens
Voor de leeftijd van de respondenten werden groeperingen gemaakt: 18-25 jaar: code 1, 26-35 jaar: code 2, 36-45 jaar: code3, 46-55 jaar: code 4, 56-65 jaar: code 5, 65+: code 6 Voor het geboorteland van de respondent en zijn ouders werd het volgende gehanteerd: België kreeg code 1, Europa, niet België code 2, buiten Europa code 3.
43
Voor het opleidingsniveau werden 12 antwoordmogelijkheden opgenomen, deze werden gegroepeerd in 4 groepen: de eerste groep betreft geen diploma en diploma lager onderwijs, de tweede groep lager secundair onderwijs, de derde groep hoger secundair onderwijs en de vierde groep hoger onderwijs. Voor de vraag met betrekking tot life-events werd enkel aangegeven door middel van codering of er zich al dan niet problemen hebben voor gedaan bij de respectievelijke respondent. Er werd in de verwerking enkel gekozen om een aantal kruistabellen te laten lopen, gezien de kleine database. Uitgebreide analyses zijn in de masterproef niet echt de bedoeling. Op dit moment werd enkel nagegaan wat de voornaamste redenen zijn in de keuze voor spoed of HWP. Verder wordt nagegaan welke groep mensen (leeftijd, geslacht, afkomst, opleiding ) het meest gebruik maken van welke setting. Het gaat hier eerder om een eerste indruk binnen een kleine groep respondenten.
44
HOOFDSTUK 4: RESULTATEN 4.1. RESULTATEN UIT BEVRAGING EXPERTS 4.1.1. BEPALENDE FACTOREN EN PROBLEMEN 4.1.1.1. Financieel aspect
Met de financiële factor wordt bedoeld, de directe kostprijs voor de patiënt wanneer deze gebruik maakt van enerzijds de HWP en anderzijds de spoeddienst. Verschillende experts geven aan dat de directe kostprijs voor de patiënt beduidend hoger ligt wanneer men gebruik maakt van een huisarts of huisartsenwachtpost. Dit komt overeen met wat in de literatuur werd terug gevonden, zoals uitgewerkt in de literatuurstudie. “De financiële reden, het derde betalersysteem buiten, zeg maar de obligate contante betaling bij de huisarts, speelt daar zeker een rol in” “Socio-economische factoren bijvoorbeeld, de kostprijs bijvoorbeeld. De perceptie van de spoed is gratis, 1ste lijn is te betalen.” “Een andere factor , is ongetwijfeld ook de financiële factor. Als ge in ’t weekend of ’s nachts nen huisarts laat komen of bij nen huisarts gaat, moet ge daar de eurootjes op tafel leggen en in ’t ziekenhuis moet dat niet. In ’t ziekenhuis ga de binnen.” “Als je de rekening bekijkt die de patiënt krijgt die een spoedconsultatie heeft gehad en een consultatie van de huisdokter, wel ge zijt goedkoper af op spoedgevallen dan bij de huisdokter en dat vind ik heel spijtig. En dat is toch wel den buffer eigenlijk, of de reden denk ik waarom dat mensen zo gemakkelijk naar de spoedgevallen komen.” “Nee, want uiteindelijk een huisdokter die ja ’s avonds of ’s nachts moet laten komen is duurder dan de factuur van spoedgevallen waarvoor dat de mutualiteit voor heel wat tussenkomt. En dan, dan zijn de mensen niet gemotiveerd. Zeker op dat vlak motiveert ge ze dan niet van naar een huisdokter te gaan.”
Uit deze uitspraken blijkt dat er vanuit de mensen in het werkveld sterk wordt aangevoeld dat het financiële aspect een belangrijke rol speelt in de keuze die patiënten maken met betrekking tot spoed en HWP. Er leeft ook enige frustratie langs beide kanten (zowel van mensen actief in de HWP als op de spoeddiensten) dat de directe kostprijs voor patiënten bij de huisarts tijdens de wachtdiensten hoger ligt dan op de
45
spoed. Een alternatieve aanpak hiervan, zoals bijvoorbeeld gebruik maken van de derde betalerregeling bij de huisartsen tijdens de wachtdiensten blijkt nog onvoldoende ingeburgerd. “Ik denk dat de derdebetalersregeling veralgemeend verplicht zou moeten worden voor wachtdiensten, dat in elk geval.” “Bij de huisarts moet men een consultatie betalen, wat een drempel is. Men is te weinig op de hoogte van het derdebetalersysteem. Er blijkt hier ook te weinig communicatie rond, naar groepen met lage SES.”
Mensen lijken (volgens de experts) vaker naar de spoedgevallendiensten te gaan, dan naar de huisarts uit schrik voor het kostenplaatje. Voor velen van de experts blijkt dit toch één van de hoofdredenen te zijn waarom mensen maar zo weinig gemotiveerd zijn om naar de huisarts te gaan tijdens de wachtdiensten. Ze begrijpen ook de keuze van de patiënt hierin. Waarom zou je het dubbele of het driedubbele betalen bij een huisarts als je goedkoper en misschien sneller geholpen kan worden op de spoeddienst? Hoewel ze de patiënten begrijpen, staan ze niet achter het systeem. Er wordt aangegeven dat om mensen te motiveren om naar de huisarts of HWP te gaan, de rollen (financieel) zouden moeten worden omgedraaid. 4.1.1.2. Kennis
Met dit topic wordt voornamelijk de kennis bedoeld die patiënten hebben over de organisatie van onze gezondheidszorg tijdens de wachtdiensten. Zijn patiënten op de hoogte dat er een huisartsenwachtpost bestaat? Weet men waar deze is en met welke problemen men zich tot de HWP kan richten? De experts geven aan dat er nog vaak een kennistekort is bij de bevolking met betrekking tot waartoe men zich kan wenden met voorkomende gezondheidsproblemen. “Maar dus kennistekort over de huisarts van wacht. Hoe die te bereiken?” “Wat de eerste lijn aanbiedt. Waarvoor kunnen ze bij de huisarts terecht? Waarvoor moeten ze naar de 2de lijn? “ “Ik denk dat zelf misschien het concept wachtdienst, huisartsenwachtdienst, dat dat niet bij iedereen, maar bij een bepaalde populatie nog zelf niet bekend genoeg zal zijn. Waardoor dat mensen zeggen, ah we bellen een ziekenwagen, of den 100 of we gaan naar ’t spoed….”
46
“Onvoldoende kennis van ons Belgisch gezondheidszorgsysteem. Vaak ook vreemdelingenproblematiek; die zijn vaak gewend aan een ander zorgsysteem, dat bijvoorbeeld enkel uit zorg in ziekenhuizen bestaat…” “Want ge weet gij ook dat er ook niet –allochtone mensen zijn die misbruik maken van de spoed. Gewoon omdat ze niet weten wat houdt spoed in. Maar het houdt daar natuurlijk heel veel verband mee.”
Wat men hier meegeeft is vooral het tekort aan kennis over waar je met welk probleem naartoe kan. Topics die verderop aangehaald worden hangen hier sterk mee samen. Enkele voorbeelden zijn „perceptie van de eigen gezondheid en gezondheidsproblemen‟, maar ook pathologie en cultuur. De cultuur van allochtone patiënten hangt volgens de experts sterk samen met de kennis over het gezondheidszorgsysteem in België. Veel allochtonen behoren ook tot de groep van patiënten met een lage SES, waarvan geweten is dat zij vaker gebruik maken van spoed. De vraag is natuurlijk; maken zij vaker gebruik van de spoeddiensten door hun allochtone afkomst of omdat zij een lage SES hebben? 4.1.1.3. Spoed staat voor specialistische zorg
Wat hier door de experts naar voor gebracht wordt is dat patiënten vaak naar spoed komen, omdat ze geloven dat de zorg er gespecialiseerder is. Mensen lijken meer vertrouwen te hebben in specialisten dan in huisartsen of toch althans wanneer het niet hun eigen vertrouwde huisarts is. “Als wij dan hier zeggen van diene specialist die kent u ook niet, hebben zo toch nog meer vertrouwen in de specialist hier op spoed dan in de huisdokter van wacht.”
Het gepercipieerde specialistische karakter van de spoeddiensten komt ook voort uit het feit dat het er mogelijk is om hoogtechnologische onderzoeken uit te voeren. Patiënten lijken meer vertrouwen te hebben wanneer er foto‟s genomen worden en bloedonderzoeken worden uitgevoerd. Voor hen lijkt het dat ze op deze manier dan ook daadwerkelijk geholpen worden. “Bijvoorbeeld, ik heb hoofdpijn, er moet een CT gebeuren, dus ik ga maar meteen naar de spoed, want… of ik heb me verstuikt en er moet dan toch sowieso een plaat genomen worden, sportongevallen.” “Op spoedopname een bredere technische basis hebt en daarmee bedoel ik foto’s kunnen pakken en ja, bepaalde onderzoeken bijvoorbeeld bloedonderzoek of zo, dat ge
47
die rapper ter beschikking hebt, waardoor mensen die verwachten dat dat zal moeten gebeuren, rapper naar de spoed gaan komen. En in die zin, denk ik, als dat de reden is dat dat nog een terechte keuze is van de patiënt.” “Kwaliteit: mensen geloven dat men in het ziekenhuis beter kwaliteit kan verwachten omdat er betere middelen en hoogstaande technologie aanwezig is. Ziekenhuis staat gelijk voor goede zorg.”
Uit voorgaande uitspraken kan je ook afleiden dat er begrip is voor de motivatie van de patiënt om voor de spoedgevallendiensten te kiezen, wanneer men uitgaat van de logica van de zorgvrager. Het is een feit dat sommige onderzoeken bij de huisarts niet mogelijk zijn en soms wel noodzakelijk, waardoor je als zorgvrager voor de spoeddienst zal kiezen als je op voorhand „weet‟ dat er bijvoorbeeld medische beeldvorming nodig is. Anderzijds moet de bedenking gemaakt worden dat doordat mensen voor de spoeddiensten
kiezen
ook
vaak
onnodig
onderworpen
worden
aan
dure
hoogtechnologische onderzoeken. Dit werkt overconsumptie in de hand. 4.1.3.1. Hier en nu
Met dit topic wordt de ongeduldigheid en veeleisendheid van mensen aangeduid. De Belgische zorgvragers zijn enorm verwend en eisen een onmiddellijke oplossing voor hun probleem. Dit komt niet enkel voor in de gezondheidszorg, ment lijkt het hoe dan ook moeilijk te hebben met wachten. Wellicht daardoor ook dat mensen steeds de snelste en efficiëntste oplossing proberen zoeken voor hun probleem. Dit geldt dus ook voor gezondheidsproblemen. Volgende uitspraken illustreren dit: “Eerst en vooral de garantie dat er altijd iemand onmiddellijk, want dat is dan soms één van de verwachtingen, kan aan hun… problemen oplossingen bieden hé. Zowel qua diagnostiek als qua behandeling, dat ze dus een onmiddellijke oplossing verwachten en dat is ook meteen soms één van de opmerkingen.” “Ik denk wachttijden dat is denk ik ook ne factor. Over het algemeen moede lang wachten op spoed. Ik heb hier nog nie, maar in Gent heb ik eigenlijk gezien dat er ook al een aantal mensen eigenlijk gewoon in’t midden van de nacht naar de spoed komen, met zaken waar dat ze perfect overdag mee komen, los van of ze nu naar de huisarts of naar spoed gaan, maar gewoon omdat ze dan niet moeten wachten. Omdat ze ’s nachts, moet den dokter uit zijn bed komen, en wat doet dienen docteur, ja, die doet een beetje door hé, zo dat hij rap terug in zijn bed kan. En de mensen ervaren dat
48
natuurlijk als gunstig, want het duurt nie lang en ze zijn zeer rap geholpen en ze moeten nie wachten. Dus ik denk een dag/nachtverschil dat daar ook… en het zou natuurlijk kunnen zijn dat da evolueert, dat er meer en meer mensen beginnen doorhebben. Ja, ’s nachts … zijn we, zijn we rapper geholpen.” “Maar dat is gewoon omdat ze spoed, het principe van spoed, dat wordt nu meer als snelservice gezien. Het is niet de urgente… ge weet dat ook 75% van de patiënten en zelf meer, die naar hier komen is echt huisartsgerelateerde pathologie.” 4.1.1.5. Cultuur en migrantenproblematiek
Het werd al even aangehaald bij „kennis‟ dat de allochtone afkomst van mensen vaak samen gaat met gebrek aan kennis van het gezondheidszorgsysteem. Allochtone mensen denken vaak dat elke plaats waar men medische zorg ontvangt een ziekenhuis is. “Ik denk met mensen van de 2de, 3de generatie dat dat al begint mee te vallen, maar de nieuwkomers ja, die nemen ook, als ze bij mij op consultaties zitten, dan zeggen ze ‘I’m at the hospital’, dus ze denken echt van…”
In veel landen bestaat het systeem van huisartsen, zoals dit in België bestaat, niet. Dit zorgt natuurlijk voor enige verwarring. Als je vertrouwd bent met een systeem waarin je voor gelijk welk gezondheidsprobleem naar het ziekenhuis moet gaan, is het niet te verwonderen dat men hier niet direct de weg naar de huisarts vindt. “Dat die de organisatie van hun eigen land eigenlijk projecteren op ons land en vandaar spoedgevallen…” “Die dan de spoedgevallen verwarren met een poliklinisch of een 1ste lijns of een gezondheidscentrum in hun eigen land. Dat verwarren die constant… “
Er wordt door mensen die op HWP-en actief zijn ook aangegeven dat er maar weinig allochtonen gebruik maken van het HWP systeem. Ze wijten dit ook aan gebrek aan kennis over het bestaan ervan bij deze groep mensen. “Mijn nachten op de wachtpost , de echte totaal anderstaligen nieuwkomer, die zien we hier niet. Ik heb, ik zie daar geen Afghanen of Bulgaren, de mensen vanuit ons praktijk die de taal echt niet spreken…, als je daar allochtonen ziet dan zijn het Marokkanen of Turken waarbij dat er dan de tweede of derde generatie al een keer
49
meekomt met de oudere generatie of degenen die bijvoorbeeld dan van het X ziekenhuis worden weg gestuurd.” “Ge zit hier met zeer veel allochtonen, als ik dat zo mag formuleren, die het begrip huisarts zelf niet kennen en die denken van we gaan naar de spoed, daar is er een huisdokter, maar ja, dat is misbruik van een spoedopname, laagdrempeligheid die we trachten… maar ja, ma ge kunt dat niet tegenhouden die patiënten, alle patiënten die hier komen moet ge zien.” 4.1.1.6. Medical shopping/vrije keuze arts en zorginstelling
Door de vrije keuze van de gezondheidszorggebruiker is deze niet verplicht om bijvoorbeeld langs de huisarts te gaan alvorens een specialist te raadplegen. Mensen worden wel aangemoedigd dit te doen, maar blijven hierin vrij. Dit geldt ook voor de instelling waarnaar men wenst te gaan. Dit heeft als gevolg dat men eigenlijk, wanneer men bijvoorbeeld niet tevreden is over de dienstverlening van de ene dienst, kan kiezen om een andere dienst te raadplegen. Deze vrije keuze wordt bevestigd in de wet op de patiëntenrechten. Op zich hoeft die vrije keuze geen probleem te zijn, maar deze kan leiden tot medical shopping. Men kan voor een 2nd, 3rd, enz. opinion kiezen en dit kan uit de hand lopen en voor een overconsumptie zorgen. Dit komt heel duur te staan aan zowel de patiënt als de maatschappij. De experts die opgenomen zijn in dit onderzoek geven ook aan dat de vrije keuze volgens hen mee deel uitmaakt van het probleem van „oneigenlijk gebruik‟ van de spoeddiensten. “Maar het is de mentaliteit die natuurlijk wel zorgt dat men ja, zoals men naar het grootwarenhuis gaat hé, iets koopt, wat dat je wilt en wanneer dat je wilt hé en dat is voor een stuk in de gezondheidszorg hier ook bij ons eigenlijk hé, spijtig genoeg.” “Ik denk dat dat een groot stuk te maken heeft met het feit dat ge hier in België met een concurrentiële geneeskunde zit. Dat uw patiënt een vrije keuze heeft van arts, uiteraard. En da ge, ma da ge dus eigenlijk, ja dat een stuk winkel doen is, ook hé. Allé, ja, ge zegt van ja, eigenlijk louter medisch gezien heeft mijne patiënt dat nu niet nodig, zorg x niet nodig. Maar ja, als ik het hem nie geef gaat hij bij de collega gaan en das, da zorgt er eigenlijk voor dat we niet de geneeskunde kunnen optimaliseren, vooral naar kosteneffectiviteit toe. Ik denk dat er op die manier, door die concurrentialiteit heel veel geld verloren gaat van de ziekteverzekering.”
50
“Hier ook hé, het is meer een medical shopping geworden hé. Gij komt naar spoed en gij hebt bepaalde verwachtingen die ik niet onmiddellijk kan invullen of dat het ook niet echt urgent is volgens mij. Dan gaan ze gewoon naar een ander ziekenhuis, dat ander ziekenhuis doet dat dan wel omdat de druk groot is, om redenen van medicolegale… redenen. Maar dan zijn de mensen nog ne keer, hebben het lef om nog eens een klachtenbrief te schrijven dat die onderzoeken daar wel gebeurd zijn en bij ons niet.”
Uit de uitspraken blijkt ook enige frustratie dat men bijna verplicht wordt om onnodige onderzoeken te doen en mensen te behandelen, uit schrik voor klachten. Men is ook bang dat mensen elders zorg gaan zoeken, dit komt door het feit dat er een zekere vorm van concurrentiële geneeskunde is in België, net doordat de patiënt die vrije keuze heeft. 4.1.1.7. Hulpverleningsplicht
Dit item hangt sterk samen met het vorige. Men is verplicht mensen te behandelen om twee redenen. De eerste heeft betrekking op het medicolegale. Stel dat men een patiënt niet behandeld en wegstuurt omdat hij de spoeddiensten bezoekt met een mineure pathologie en er loopt toch iets fout dan kan die spoeddienst/arts daarvoor vervolgd worden. Hetzelfde geldt voor bepaalde onderzoeken. Men zal bijvoorbeeld sneller een foto maken om er zeker van te zijn dat er geen breuk of dergelijke meer is, terwijl men eigenlijk al voor 90% overtuigd was door het klinische onderzoek, dit opnieuw om medicolegale redenen. De tweede reden waarom men „verplicht‟ is om mensen met mineure pathologie te behandelen is net omwille van de grote toegankelijkheid van de gezondheidszorg. Dit laat de patiënt toe elders zorg te gaan zoeken wanneer die hem ontzegd wordt. Tevens zal het ziekenhuis waar de patiënt zich initieel aanbood eventueel in dit geval een financieel verlies lijden. Het weigeren van patiënten is ook geen goede reclame voor een ziekenhuis. Er is tussen de ziekenhuizen ook binnen de dringende geneeskundige hulpverlening een zekere vorm van concurrentie. “Ge moet u constant medicolegaal indekken, als ge ne keer van iets gene foto neemt en het blijkt dan toch nodig geweest te zijn gaan ze achteraf in de expertise zeggen, maja ge hebt hier naast uw spoedgevallen ne ganse radiologie, waarom heb je geen foto gepakt? Dus ja, wat doet gij op den duur, van alles dat binnen komt nen foto pakken en heel den boel, een ongelooflijke overconsumptie.”
51
“Je moet natuurlijk vertrekken vanuit de missie van de spoedgevallendiensten en die missie is het bieden van een professioneel medisch en organisatorisch antwoord 24 u op 7 aan elke patiënt of aan elke persoon die, in medische nood is of denkt dat die in acute medische nood verkeert. Dat is natuurlijk een vlag die een ganse lading dekt en die vlag, de uitgebreidheid van die vlag, die maakt natuurlijk dat, dat dat nogal breed geïnterpreteerd kan worden.” “Op spoed is het heel moeilijk om iemand weg te sturen, zonder deze gezien te hebben, de verantwoordelijkheid is te groot. Stel dat er dan toch iets zou gebeuren…” 4.1.1.8. Onmacht en perceptie van gezondheidsprobleem
Een andere belangrijke factor in de keuze voor spoeddienst of huisartsenwachtpost is volgens de experts het feit dat mensen hun gezondheid en gezondheidsproblemen moeilijk kunnen inschatten. Mensen zijn vaak door angst en onmacht overmand wanneer hen iets overkomt, waardoor hun inschattingsvermogen ondermijnd wordt. Ook blijkt dat het algemeen gezondheidsbesef bij veel mensen vrij laag is, waardoor zaken vaak als ernstig gepercipieerd worden, wanneer dit niet zo is, maar ook omgekeerd kan dit het geval zijn. “Eigenlijk het gezondheidsbesef, of het besef van het eigen lichaam van de mensen, dat dat zeer laag is. Dus, mensen weten niet wanneer iets ernstig is, weten niet wanneer iets …” “De perceptie van de angst van, wat mankeer ik en men gaat dan meteen voor zichzelf uitmaken wat er allemaal moet gebeuren …” “Vanuit onmacht gaat men ook vaak naar spoed, hier is ondertussen ook sociaal werk geïntegreerd (toch in het UZ), wat op huisartsenwachtposten veel minder het geval is. Het feit dat men naar spoed komt en er ook aandacht is voor de sociale omstandigheden kan ook een factor zijn waarom mensen juist sneller naar spoed gaan.” “Vaak hebben mensen moeite om de ernst van hun probleem juist in te schatten, dit gaat gepaarde met algemene opvattingen over gezondheid die verschillen van SES.”
Naast het probleem van inschatting van de eigen gezondheid zien we ook dat onmacht zich meester maakt bij mensen met een lage SES. Met onmacht wordt hier bedoeld dat zij vaak hun gezondheidsproblemen als iets percipiëren waar ze geen vat op hebben. Ze
52
voelen zich niet verantwoordelijk voor de gezondheidsproblemen die hen overkomen of wensen hier ook geen verantwoordelijkheid in op te nemen. Wat door sommige van onze experts aangehaald wordt is het feit dat deze mensen sneller voor de spoeddienst gaan kiezen, net omdat dit anoniemer is. Hier worden ze minder vaak op hun eigenlijke verantwoordelijkheid gewezen, wat bij de huisarts vaker het geval is. Toch wordt hier en daar wel werk gemaakt om aandacht te schenken (op de spoeddiensten) aan de sociale omkadering van deze mensen. “Mensen met lage SES hebben beperkte copingvaardigheden. Deze mensen hebben vaak het gevoel dat ze zelf geen grip hebben op hun gezondheid en willen deze uitbesteden (externe locus of control).” “Eigen leefcontext: er is een afwezigheid op verschillende vlakken van het gevoel van zelf dingen aan te kunnen.” “Vanuit onmacht gaat men ook vaak naar spoed, hier is ondertussen ook sociaal werk geïntegreerd wat op huisartsenwachtposten veel minder het geval is. Het feit dat men naar spoed komt en er ook aandacht is voor de sociale omstandigheden kan ook een factor zijn waarom mensen juist sneller naar spoed gaan.” “Toch blijft het moeilijk, want wanneer men dan een vaste huisarts heeft, ligt de verantwoordelijkheid om een afspraak te maken terug bij de patiënt, die weet dat dit gepaard gaat met wachten… Dit ligt vaak moeilijk. De zorg in het ZH is minder confronterend met de eigen verantwoordelijkheid.” “Dan nog is dat iets dat minder bedreigend is dan eigenlijk te moeten, telken male met een bepaald probleem in de ogen van die huisarts kijken en zeggen ja, ik heb geen geld nu, kan ik dat later… Allé één of andere smoes trachten uit te vinden, maar misschien…” 4.1.1.9. Organisatie van de huisartsenpraktijk
Sommige experts haalden de vernieuwde organisatie van de huisartsenpraktijken aan als mogelijke factor in de keuze van de patiënten. De tijd van de vaste huisarts, zijnde één persoon die dag en nacht en zeven op zeven bereikbaar is, is voorbij. De huisartsen zijn een nieuwe weg in gegaan, men werkt almaar vaker in associaties of groepspraktijken zodat er een duidelijke scheiding kan zijn tussen jobtime en vrije tijd. De vervrouwelijking van het huisartsenberoep heeft hier zeker ook mee te maken. Dit zorgt
53
er natuurlijk voor dat patiënten niet meer kunnen terugvallen op die ene vertrouwenspersoon, maar bijna verplicht worden om een zorgrelatie met verschillende huisartsen aan te gaan. Dit heeft zo zijn gevolg voor het vertrouwen in de artsen. Door het versnipperen van de relatie patiënt-huisarts zal de patiënt in nood misschien ook sneller kiezen voor „gespecialiseerde zorg‟ (zoals reeds aangegeven in 4.1.3.). “Een tweede is waar zoekt de bevolking zijn hulp, ja, dat is bij voorkeur bij de eigen huisarts en de evolutie heeft gemaakt dat het begrip eigen huisarts een rekbaar begrip is geworden. Vroeger had één huisarts, had vele patiënten en het was de vertrouwensfiguur, niet enkel op medisch vlak, maar dat breidde zich nog verder uit. De maatschappij is geëvolueerd, ook de huisartsen en niet alleen huisartsen, maar ook de specialisten zijn geëvolueerd in de zin.” “Het gevolg daarvan is, mensen die in acute nood, of denken dat ze in acute nood verkeren, geef eens een goeie reden waarom deze ergens naar een huisarts zouden gaan die ze niet kunnen bereiken, een vreemde. Terwijl dat men eigenlijk de vrees voor een urgentie, houdt automatisch in, de verwachting van een goed professioneel antwoord en waar ga je dat zoeken? Op de plaats waar je denkt dat je de meeste kans hebt dat het goed gebeurt.” “Door de verschillende huisartsen in een groepspraktijk is het vertrouwen lager, ook voel het voor de patiënt vaak aan dat er minder continuïteit is… Dit impliceert een andere gewaarwording voor patiënten dan vroeger, men is minder zeker van goede zorg…”
Er wordt ook aangehaald dat de wachttijden voor consultaties bij huisartsen vaker langer zijn, door de nieuwe organisatie ervan. Er werd al aangegeven dat het hier en nu belangrijk is en wanneer men dus te lang moet wachten, gaat men op zoek naar een ander alternatief. “Door dat er meer een meer groepspraktijken ontstaan onder huisartsen is er veel meer planning, waardoor men minder flexibel is en de wachttijden verlengen. Dit heeft als gevolg dat mensen het geduld niet hebben en dus sneller naar spoed gaan.” 4.1.1.10. Belangenconflict spoeddienst – eerstelijnsgezondheidszorg
Met het belangenconflict wordt eigenlijk bedoeld dat de spoeddienst de patiënt zou moeten terugsturen naar de eerstelijnsgezondheidszorg, maar de patiënt vaak ook houdt
54
omdat het voor het ziekenhuis een belangrijke financiële instroom is. Er wordt namelijk gebruik gemaakt van hoogtechnologische onderzoeken, maar anderzijds zorgt de spoeddienst ook voor de instroom van opgenomen patiënten. Sommige experts geven ook dit aan als mogelijke beïnvloedende factor. Patiënten zullen misschien zelf niet om die reden voor de spoed kiezen, maar doordat er een belangenconflict is, worden patiënten vanuit de spoeddienst misschien onvoldoende gemotiveerd om andere alternatieven te bezoeken, omdat dit dus een verlies kan betekenen voor het ziekenhuis. “Spoed is toch nog altijd een financieel enorm interessante setting voor een ziekenhuis. Dus, er stromen patiënten langs daar binnen, men kan toch snel onderzoeken doen.” “Dat is een instroom voor het ziekenhuis en ze kunnen dat niet wegsteken ik verdenk die artsen daar niet van, maar ge ziet daar toch dat er daar een attitude is van al hetgeen dat we binnen hebben hebben we binnen en houden we zolang mogelijk binnen en betrekken we zoveel mogelijk disciplines bij. Ja, dan wordt het natuurlijk duur hé.” “Elke patiënt die binnenkomt op de spoed of die wordt tegen gehouden is natuurlijk geen financiering meer hé.” “De spoeddienst is inkomst genererend voor het ziekenhuis.” 4.1.1.11. Huisartsenpathologie op spoed
Zoals reeds aangegeven is er een probleem met de pathologieën die zich aanmelden op de spoeddiensten. Rond de 70% van de zich aandienende problemen vallen niet onder de noemer „urgentie‟. “Maar dat is gewoon omdat ze spoed, het principe van spoed, dat wordt nu meer als snelservice gezien. Het is niet de urgente… ge weet dat ook 75% van de patiënten en zelf meer, die naar hier komen is echt huisartsgerelateerde pathologie.”
Dit zorgt voor enige wrevel bij de mensen die werkzaam zijn op de spoed. Vaak zijn dit mensen met specialisaties in urgentiegeneeskunde. De overheid vraagt deze specialisaties zowel wat de artsen betreft als de verpleegkundigen voor de erkenning en de financiering. Voor wat de artsen betreft is de financiering ook hoger naarmate de kwalificatie in de urgentiegeneeskunde hoger is. Wanneer hoog opgeleid personeel zich dan moet „bezig houden‟ met pathologie die voor de huisarts bestemd is, wordt dit als frustrerend gepercipieerd.
55
“En daar zijn wij voor bestaft, voor onze core business, voor die levensbedreigende acute zaken en door het misbruik van spoed moet ge eigenlijk meer bestaffing gaan voorzien voor die patiënten en dat krijg je niet, daar is de spoed ook niet voor gefinancierd.” “In het weekend zien wij huisartsenpathologie vooral hier op onze spoed omdat de mensen niet zo direct hun verhaal of met hun zaken naar de huisarts van wacht willen gaan…” 4.1.1.12. Al of niet hebben van een vaste huisarts
Ook uit de literatuur blijkt dat het al dan niet hebben van een vaste huisarts bepalend is voor de zorgkeuze die patiënten maken. De experts die bevraagd zijn gaven dit ook aan als mogelijke beïnvloedende factor. Wanneer je niet vertrouwd bent met een huisarts of het systeem van een vaste huisarts is de kans ook kleiner dat je zorg gaat zoeken bij een huisartsenwachtpost. “Dat mensen een eigen huisarts hebben of niet… Als mensen een eigen huisarts hebben… -Dat is misschien ook een argument, het al dan niet een eigen huisarts hebben.” “Veel allochtonen en die zijn nie gewoon om nen huisarts te hebben, die kennen da nie. Nen huisarts? Ah ja, allé. Het concept van nen huisarts die thuis consultaties doet , waar da ge belt en moogt gaan en zelfs die huisbezoeken doet, dat is een zeldzaamheid in de wereld. Da gebeurt hier in West-Europa wel een beetje, maar zeg tegen een Amerikaan dat ge bij de mensen thuis op consultaties gaat, ja ze verklaren u zot hé. Allé, ja. Dus, sowieso, bij die allochtonen denk ik is het cultureel gewoon niet gekend, dat er zoiets is als nen huisarts. Heel veel van die mensen hebben ook genen huisarts, dus die zeggen als ge ziek zijt moet ge naar ’t ziekenhuis hé dus, en dé toegangspoort naar ’t ziekenhuis is de spoedgevallen hé.” 4.1.1.13. De ligging en bereikbaarheid van de faciliteiten
Elk ziekenhuis is min of meer bereikbaar met het openbaar vervoer, wat de toegankelijkheid van de spoeddienst voor mensen zonder auto vergroot. Helaas is niet elke wachtpost even bereikbaar met het openbaar vervoer. Ook dit zal bepalend zijn in de keuze van zorggebruikers.
56
“Ook de ligging van het ziekenhuis kan een rol spelen in de keuze van de zorg. Zo zie je in Gent de aantrekkingskracht van bv Jan Palfijn en St. Lucas (ook UZ) van de omliggende buurten.” “Inderdaad je noemt daar zoiets, openbaar vervoer… Als je een bushalte voor de deur hebt, huisartsenwachtpost, dan weten alle mensen van hij is daar en ik kan met die bus daar naartoe.” 4.1.1.14. Vroegere ervaringen met de zorgverstrekkers
Ook dit kwam reeds aan bod in de literatuur. Wanneer mensen tevreden zijn over een bepaalde dienst, zullen ze er ook opnieuw gebruik van maken. Dit geldt ook voor de spoeddienst en de HWP. Wanneer men natuurlijk op een wachtpost te maken had met een huisdokter die de patiënt niet lag, dan zal die hoogstwaarschijnlijk niet opnieuw kiezen voor de huisartsenwachtpost. Het probleem zit hem hier natuurlijk dat het sterk afhankelijk is van de individuele huisarts die op dat moment wacht doet. Terwijl er op spoed verschillende mensen aanwezig zijn en de kans dus groter is dat er iemand is die de patiënt wel ligt. “Het kan zijn dat bijvoorbeeld de patiënt niet content geweest is of niet snel genoeg geholpen of genezen werd in de eerste lijn en dat die dan op eigen houtje bijvoorbeeld naar de specialist al of niet via de spoedgevallen gaat, dat is mogelijk, dat kan… “ “Ervaringen met vorige contacten, is belangrijk.” “Dus ervaring hé, dus eens dat men naar spoed is geweest, is de kans dat men terug gaat veel groter. - Andersom ook hé. Als ze bij nen huisarts geweest zijn is die kans ook groter dat ze daar terug gaan.” “En, men gaat er vanuit – en eigenlijk is dat ook wel zo – dat er in het ziekenhuis een constante peer is, dat er controle is van het team van spoedartsen over wat er eigenlijk met die patiënten gebeurt, terwijl men, als men tijdens zijn urgentie terecht komt bij een ‘een solitaire huisarts, zij het de huisarts die tot de praktijk behoort van een klassieke huisarts, dan denk ik dat dit een ander fenomeen is.” 4.1.1.15. Taal en communicatie
Sommigen van de experts geven aan dat de huisartsenwachtposten zich er moeilijker toe lenen om zich aan te passen aan anderstaligen. Hier gaat het voornamelijk om de
57
allochtone populatie. In veel ziekenhuizen kan beroep worden gedaan op tolken en culturele bemiddelaars, waardoor deze populatie gemakkelijker zijn verhaal kwijt kan. Bij
de individuele huisarts
is
dat
weer
een stuk
moeilijker, omdat de
huisartsenwachtposten nog niet geëquipeerd zijn met dergelijke faciliteiten. “Taal en communicatie: men gaat er van uit dat men in het ziekenhuis wel begrepen zal worden… Er zijn vaak interculturele bemiddelaars, tolken, enz. aanwezig en bij de huisarts ligt dit moeilijker. Wanneer de taal dan nog een probleem vormt is er altijd nog de medische beeldvorming die een vorm van back-up communicatie/controle is.” “Vreemdelingenproblematiek: de taal is voor hen bij huisartsen nog vaak een drempel. Op spoed zijn er tolken, culturele bemiddelaars, enz. Het feit dat deze er zijn kan natuurlijk een aantrekkingskracht zijn van de spoeddienst… Deze is namelijk voor deze doelgroep toegankelijker dan de huisarts.” 4.1.1.16. Lange wachttijden bij specialisten
We hadden het reeds eerder over het feit dat mensen het moeilijk hebben met wachten. Wanneer men een afspraak met een specialist wil maken botst men vaak op lange wachttijden, terwijl men eigenlijk zo snel mogelijk wil geholpen worden. Vaak beslist men dan om via de spoed binnen te gaan, om op deze manier sneller bij een specialist terecht te kunnen. Mensen gaan dit niet enkel op eigen houtje beslissen, maar het wordt hen ook vaak aan geraden door huisartsen of mensen die de afspraken voor specialisten maken. Dit zorgt dus ook voor een bepaalde groep mensen die eigenlijk „foutief‟ gebruik maakt van de bestaande echelons. “Als gij een afspraak maakt op een consultatie en je krijgt maar binnen zes weken consultatie, ja natuurlijk gaan ze dan naar de spoedopname. Het is ook een middel, de spoedopname voor sneller naar de consultatie te gaan. En ook eerlijk gezegd – als ik dat mag zeggen – de huisartsen maken ook een beetje misbruik van de spoedopname om sneller hun patiënt opgenomen te krijgen, terwijl dat daar een heel apart parcours voor mogelijk is.” “De organisatie van ziekenhuizen en dokters is niet bevorderlijk voor juist gebruik van gezondheidszorg. Men moet vaak via poliklinieken heel lang wachten op een afspraak, men heeft hier geen geduld voor, dus gaat men naar spoed, dan wordt men direct gezien.”
58
4.1.2. BEDENKINGEN EN SUGGESTIES MET BETREKKING TOT HET HUIDIG GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM
In de interviews gaven de experts hier en daar kritiek op het huidig gezondheidszorgsysteem. Dit werd ook al duidelijk in de problemen die zich voor doen tijdens de wachturen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de directe financiële kost voor de zorggebruikers bij spoed en HWP. Tijdens de interviews werd ook gepolst naar de visie van de experts op de huidige organisatie en kwamen er hier en daar suggesties naar boven over een andere aanpak. Er is opnieuw getracht om de verschillende punten die als belangrijk naar voor geschoven werden te groeperen in een aantal topics. 4.1.2.1. Koppeling HWP en spoedgevallendienst
Er werd in de interviews gepolst naar de mening over het integreren van de HWP in de spoedgevallendienst. De meningen hierover waren enigszins verdeeld. “Ik denk dat aan de andere kant zeker ook is, dat het de verwarring in de hand zou werken… Dan ga je naar een ziekenhuis, dan kom je weer een huisarts tegen, wat is dan nog het verschil met de wachtpost? Dus het koppelen van wachtposten of huisartsen aan spoedopnames, alle, daar is in Gent voorlopig niet voor gekozen, juist om het duidelijke onderscheid van die twee settings te behouden. Ik weet, in Nederland doen ze dat soms wel, maar daar is de bevolking blijkbaar toch al ietske anders geconditioneerd en die weten het vlugger wat er aan de hand is en waar ze terecht moeten.” “Ja,
weet je, de specialisten gaan dat niet nemen dat er huisdokters voor hun
ziekenhuis zitten” “Langs den andere kant ben ik van mening dat er voor elke spoedopname een soort van een prehospitaal huisartswachtpost zou moeten zijn en dat er in feite daar wordt getrieerd welke patiënten al of niet naar de spoedopname mogen gaan.” “Als je een huisartsenwachtpost hebt voor je spoedopname, moeten ze ook wel kunnen gebruik maken van de infrastructuur. Dat wil niet zeggen dat zij zelf foto’s moeten maken, dat zij zelf labo’s kunnen doen, maar zij kunnen misschien beter voor diene follow-ups instaan.”
59
De angst dat er geen duidelijke scheiding zou zijn tussen eerstelijnszorg en tweedelijnszorg is wel bestaande. Het vervagen van de lijn tussen de twee diensten kan namelijk zorgen voor verwarring bij de zorgvrager. Hierbij moeten we misschien net de groep met lage SES in gedachten houden die geen vaste huisarts hebben. Door de huisartsenwachtpost aan de spoeddienst te koppelen wordt er misschien een fout signaal gegeven, namelijk dat men in het ziekenhuis moet zijn voor zorg. Dit kan de stap naar een vaste huisarts nog vergroten. Verder wordt ook aangegeven dat een koppeling HWP –spoed ervoor kan zorgen dat heel wat onderzoeken laagdrempeliger zullen zijn en bijgevolg een overconsumptie niet te vermijden valt. Dit zal opnieuw voor een duurdere geneeskunde zorgen, dit zowel voor patiënt als maatschappij. 4.1.2.2. Financiële sanctie voor ‘oneigenlijk gebruik’
Wat een aantal keren werd aangehaald door de experts is de financiële sanctie die ooit bestaan heeft bij spoedgebruik zonder verwijzing. Deze bleek weinig tot geen effect te hebben op de keuze van de zorgvrager. Toch wordt hier en daar opgemerkt dat de sanctie misschien te licht was en dat mensen daar te weinig van voelden, omdat het opgelegde bedrag te laag was. “Wij zijn onlangs naar Rotterdam geweest en daar zagen wij dat die wachtzaal, eigenlijk daar zat bijna niemand in en iemand die daar toekwam die kon direct een opnamebox in en daar is het zo geregeld nationaal, dat als de patiënt op de spoedgevallen toekomt zonder verwijsbrief van de huisdokter dan zorgt de mutualiteit eigenlijk, beboet die patiënt met 150 euro, dat die rechtstreeks moeten betalen uit eigen zak, buiten de factuur dan die ze dan krijgen hé. Maar het is niet het ziekenhuis die de patiënt beboet, maar wel de mutualiteit. En we hebben daar gezien dat dat effect heeft, 150 euro dat is niet niks.” “Wel wij hebben diene forfaitair die we mogen van 12,5 euro als ze geen verwijsbrief hebben, maar de mensen moeten dat op dat moment niet betalen en ze krijgen dat bij hun factuur, veel zien nog niet dat dat erbij staat en wat is 12,5 euro? En ik denk hé, dat wij met dit probleem blijven zitten als er daar nationaal daar geen kader voor komt. Dan blijft de spoed eigenlijk misbruikt worden. “
60
Toch wordt aangegeven dat wanneer er gekozen wordt om mensen financieel af te straffen, men eigenlijk mensen die echt hulp nodig hebben gaat afschrikken, wat zeker de bedoeling niet kan zijn. “Ge kunt natuurlijk een financiële drempel inlassen, maar dan zit je natuurlijk weer met de patiënten die dan effectief zorg nodig hebben en die misschien financieel nie in staat zijn. Dus, ethisch gezien is dat een…” 4.1.2.3. Uniformiteit en standaardisatie van de huisartsenopdracht
Er werd reeds aangegeven dat de tevredenheid van de patiënt over de HWP sterk samenhangt met de individuele arts die men voor zich krijgt. Wat hier geopperd wordt door de experts is dat de taak van de huisartsen niet echt duidelijk omschreven is. Dit heeft als gevolg dat er geen echt duidelijkheid is voor de zorgvrager met welke problemen hij naar de HWP kan gaan. Sommige artsen weigeren bijvoorbeeld hechtingen te doen, anderen doen dit wel. Dit zou willen zeggen dat je afhankelijk van de arts van wacht wel of niet met een bepaald probleem bij hem/haar terecht kan. Dit zorgt voor verwarring en bemoeilijkt de communicatie en informatie met betrekking tot HWP-en naar de zorgvragers. De vraag wordt eigenlijk gesteld om de taken van de huisarts binnen zeker lijnen vast te leggen. Helaas bestaat er vrijheid van beroepsuitoefening en is dus niet zo evident. “Nu, dat is eigenlijk het zwak, de zwakke schakel in onze eerste lijns, is dat het takenpakket van een huisarts is niet afgelijnd…” “Ja, dat is ons takenpakket… Daar is men al jaren over bezig, over wat is het takenpakket van een huisarts, min of meer weet iedereen dat wel, maar het is niet afdwingbaar. Ge zijt het niet verplicht hé. Dus als gij zegt van ik neem geen uitstrijkjes dan kun je niet op de vingers getikt worden van kijk, ja maar kijk, eigenlijk moet je dat toch wel doen. En das nog werk voor de toekomst hé…” “Awel, ik denk het grote probleem in de huisartsengeneeskunde, is dat het zeer afhankelijk is van wie dat er als huisarts voor u zit. Gebt huisartsen die, die ja, das iedereen zijn eigen manier om huisarts te zijn natuurlijk. Ma, ik zal het geheel zwartwit schetsen hé, gebt huisartsen die, die alles onmiddellijk doorsturen naar de spoed en gebt huisartsen die proberen zelf een probleem op te lossen of die zeggen van, ok dat is een probleem dat moet opgelost worden, maar ’t is weekend, dat hoeft nu niet, maar
61
we gaan die mens depanneren, we gaan die, zorgen dat ie toch comfortabel zijn weekend kan doorbrengen. Ik denk dat eigenlijk de verantwoordelijk is van een huisarts van daar het juiste in te doen. “
4.1.2.4. Professionaliseren van de zorgkeuze
Eén van de zaken die door de experts hier en daar werd aangehaald ter mogelijke optimalisering van het zorggebruik is het professionaliseren van de zorgkeuze. Hiermee wordt bedoeld dat de eigenlijke keuze van „ga ik naar spoed of naar de huisartsenwachtpost‟ door een professional wordt gemaakt en dus niet meer overgelaten wordt aan de patiënt. In de aangehaalde problemen of bepalende factoren voor „oneigenlijk
gebruik‟
kwam
de
perceptie
van
de
eigen
gezondheid
en
gezondheidsproblemen naar voor. Wanneer mensen moeilijk de ernst van de situatie kunnen inschatten door een laag gezondheidsbesef is het ook moeilijk om een „juiste‟ zorgkeuze te maken. Vandaar wordt door verschillende partijen geopperd om de keuze voor een bepaalde zorgverleningdienst te professionaliseren door bijvoorbeeld een telefonische triage die door een professional gedaan wordt. “Ik denk dat de toekomst zit, men heeft dus de keuze om beroep te doen op geneeskundige zorg, berust nog altijd op de eerste plaats bij de patiënt. De patiënt beslist wat hij denkt dat voor hem goed is. Naar de 100 bellen, of naar de spoed gaan of naar de wachtpost gaan of wachten… Nu, voor de patiënt is het bijna onmogelijk om de ernst van de klacht in te schatten, alé, in grote lijnen toch. Dus hij kan daar niet over oordelen en dat is dan weer de ervaring, de angst dat dan de mensen zeggen…” “Eigenlijk zou de toekomst moeten zijn dat het maken van een keuze, die beslissing om een zorgtraject acute zorg in te leiden, die keuze eigenlijk moet geprofessionaliseerd worden.” “Dus, ik denk dat men er moet van afstappen dat de bevolking zijn urgentiegraad zelf kan inschatten. “ “Dat moet eigenlijk uit handen van de patiënt genomen worden. Met andere woorden men heeft een vorm van triage nodig. Mensen die met flowcharts zeer concreet voor de patiënt beslissen, wat is nu de beste keus. Want het gaat hierover niet dat de patiënt goed of slecht behandeld wordt, nee men moet gewoon de beste behandeling hebben éh. Hetzij op spoed, hetzij op de wachtpost, hetzij wachten… En daar moet dus een triagesysteem tussen komen. En dan kan er een zorgtraject acute zorg geïnitieerd
62
worden, dan kan er beslist worden, van kijk met die klachten moet gij daar zijn, met die klachten moet gij de mug verwittigen, met die klachten mag je wachten. En waarschijnlijk zit daar de toekomst in. Omdat er ook een beperking van al, van het aantal deskundigen, van dus de artsen die van wacht zijn, dus men zal moeten trieren, daar komt het op neer.” 4.1.2.5. Plicht tot het hebben van een vaste huisarts
Door de experts werd het belang van het hebben van een vaste huisarts aangekaart. Eigenlijk zijn ze van mening dat mensen op één of andere manier verplicht zouden moeten worden tot het hebben van een vaste huisarts. “En ik vind dat dat gemeentelijk zou moeten aangepakt worden hé. Als je u inschrijft in een gemeente, zou de gemeente moeten zeggen, bij die en die huisdokters kan je terecht. Allé, als dat ze dat zouden moeten controleren.” “Men moet verplicht een vaste huisarts hebben en zich inschrijven voor een globaal medisch dossier.” “Het is belangrijk om vanuit sociaal werkers en huisartsen/ spoed mensen te stimuleren tot het hebben van een vaste huisarts of huisartsenpraktijk en zich te laten inschrijven ook voor centraal medisch dossier” 4.1.2.6. Sensibilisatie van de bevolking over de eerstelijnszorg
Er wordt door de experts op verschillende manieren verwezen naar de rol van de media. Enerzijds wordt hier en daar geopperd dat de media meebepalend zijn voor de keuzes van de patiënt. Het beeld dat patiënten zich over de zorgverlening vormen wordt sterk gekleurd door wat ze zien en horen in de media. “En dan de invloed van de media, niet te onderschatten. Als die soaps waarbij men ziet ja, dat als men ziek is en men heeft hulp nodig, dat men meteen naar de spoed gaat. “ “Ook, niet te onderschatten is natuurlijk het… men pleit altijd voor communicatie hé, voor goeie communicatie, hoe meer hoe beter. Maar men gaat er ook niet van uit, of men is er niet vanuit gegaan ‘ kunnen de mensen de communicatie wel plaatsen?’ Ik geef een voorbeeld: media zijn er verlekkerd op om bepaalde gezondheidsproblemen in een daglicht te stellen die gewoon buiten proporties is.
Een groot deel van de
bevolking kan dat nie plaatsen. Er wordt angst gecreëerd omdat de media is, is vaak, neemt, neemt vaak zijn opdracht van objectieve berichtgever nie op, maar wordt een
63
doel op zich, namelijk zichzelf te onderhouden en in de concurrentiestrijd zoveel mogelijk mensen naar zich toe te trekken en zelfs van voor dat er de media waren."
Anderzijds vinden de experts dat er voor de media een belangrijke taak van sensibilisatie is weggelegd. Via de media kan de bevolking geïnformeerd worden rond de organisatie van de zorg. “Maar ik denk opnieuw de media dat daar echt een belangrijke rol speelt, onderwijs ook hé, van laat dat weten dat dat bestaat.” “Ik denk ook het te weinig informeren van deze patiënten dat dat ook heel belangrijk is. Het heeft niet veel zin om hier briefjes in de wachtzaal te hebben, want ten eerste dat lezen ze niet, of kunnen ze niet lezen. Ik denk dat het vooral dat het via gemeentecampagnes het sensibiliseren van die bevolking heel belangrijk is. Misschien dat je bepaalde aanspreekpersonen daar kunt uithalen en groepen van bevolking zo kunt informeren en sensibiliseren. “
4.2. RESULTATEN BEVRAGING ZORGVRAGERS
De bivariate analyses voor deze resultaten zijn terug te vinden in bijlage 3. De totale dataset bedraagt 47 respondenten, respectievelijk 26 op de spoedgevallendienst en 21 in de HWP.
4.2.1. GESLACHT Er werden ongeveer evenveel mannen als vrouwen opgenomen in de totale bevraging. Er blijken meer mannen gebruik te maken van de spoeddiensten dan vrouwen en op de HWP blijkt dit net omgekeerd te zijn. 57,7% van de gebruikers van de spoeddienst zijn mannen en 61,9% van de gebruikers van de HWP zijn vrouwen.
64
4.2.2. GEBRUIK SPOEDDIENST EN HWP Van de respondenten die gebruik maakten van de spoed was slechts 26,9% op de hoogte van het bestaan van de HWP. Verder blijkt dat de respondenten op de spoeddienst ook vaker gebruik gemaakt hebben van de spoeddienst in de afgelopen 12 maand dan de respondenten in de HWP. 23,9% van de respondenten op de spoeddienst maakten minstens één maal gebruik van de spoeddienst in het voorbije jaar, bij de respondenten van de HWP had 14,3% reeds gebruik gemaakt van de spoedgevallendienst het voorbije jaar.
4.2.3. REDEN TOT GEBRUIK Bij zowel de respondenten op de spoeddienst als op de HWP kan met betrekking tot reden van gebruik worden vastgesteld dat in beide gevallen „ernst van het probleem en pathologie‟ de voornaamste reden tot gebruik zijn. De respondenten op de spoed vonden het probleem belangrijk genoeg om naar de spoeddienst te komen en gaven daarom als reden: „ernst van het probleem en pathologie‟ aan als belangrijkste reden. Bij de HWP wordt „ernst van het probleem‟ vertaald in : niet ernstig genoeg om naar de spoed te gaan. Aan hen werd namelijk gevraagd waarom zij voor de HWP gekozen hebben en niet voor de spoeddienst. Een grote groep van de respondenten op de HWP gaven „ernst van het probleem en pathologie‟ op als reden om naar de HWP te komen, omdat ze een probleem niet ernstig genoeg vonden om ermee naar de spoeddienst te gaan. Op de spoeddienst gaf 76,9% dit aan als meebepalend in hun keuze, bij de respondenten op de HWP was dit 90,5%. Op de spoeddienst gaf ongeveer de helft van de respondenten mede als reden aan „ik wist niet waar ik anders naartoe kon‟. De verwachting van de respondent dat er enige vorm van medische beeldvorming nodig zou zijn bleek ook een relatief belangrijke bepalende factor: 42,3% gaf dit op als reden voor de zorgkeuze. Ook wachttijden en afstand tot het ziekenhuis werden hier beide door 26,9% van de respondenten opgegeven als meebepalend in de zorgkeuze. Opvallend is dat in geen enkel geval, niet bij de respondenten van de spoeddienst noch bij die van de HWP „financiële reden‟ werd opgegeven als mogelijke bepalende factor.
65
In enkele gevallen zowel op de spoeddienst en HWP werd ook „ik ben tevreden met de verleende zorg‟ opgegeven als reden, maar het gaat hier respectievelijk om 3 respondenten op de spoed en 2 op de HWP.
4.2.4. LANGS WELKE WEG WERD KENNIS GEMAAKT MET DE HWP Wanneer er gekeken wordt naar hoe men de HWP heeft leren kennen blijkt „via vrienden of familie‟ het meest gegeven antwoord (door 38, 1%), nadien volgt andere (28,6%), waarmee voornamelijk „het internet‟ belangrijk leek te zijn. 19% van de ondervraagden was op de hoogte van de HWP via zijn eigen huisarts/huisartsenpraktijk, de rest via het centrale wachtnummer.
4.2.5. ALGEMENE GEZONDHEID In geen van beide settings gaf iemand aan zich in een zeer slechte gezondheidstoestand te bevinden. Op de spoed geeft 30,8% aan zich in een redelijke of slechte gezondheidstoestand te bevinden, op de HWP is dit 14,3%. We kunnen hieruit afleiden dat de algemene gezondheid globaal gezien voor deze groep respondenten op de spoedgevallendienst slechter is dan op de HWP. Wat betreft „langdurige aandoeningen of ziekten‟ geeft 38,5% aan dat hiervan sprake is, bij de HWP is dit 28,6%. Dit hangt samen met de globaal slechtere gezondheidstoestand bij de respondenten op de spoeddienst.
4.2.6. GEZONDHEIDSZORGGEBRUIK Als we kijken naar het al dan niet hebben van een vaste huisarts, blijken alle respondenten bij de HWP een vorm van vaste huisarts te hebben. Op de spoedgevallendienst heeft 7,7% geen vaste huisarts. Verder zien we ook dat op de HWP 76,2% van de respondenten steeds bij één en dezelfde huisarts gaan, voor de spoeddienst is dit 61,5%. De anderen gaan naar een praktijk met meerdere huisartsen.
66
Er wordt in beide settings maar door één respondent gebruik maakt van een wijkgezondheidscentrum. Op de spoeddienst heeft 53,8% 1 tot 3 consultaties gehad bij de huisarts in de afgelopen 3 maand, bij de respondenten op de HWP is dit 33,3%. Wanneer we dan kijken naar het aantal dat >3 consultaties gehad heeft bij de eigen huisarts ligt dit bij de HWP (14,3%) hoger dan bij de spoedgevallendienst (7,7%).
4.2.7. PERSOONLIJKE GEGEVENS In beide settings is de leeftijd tussen 25 en 35 het meest vertegenwoordigd en tussen 55 en 65 het minst. Er zijn geen opvallende verschillen in leeftijdsverdeling tussen de HWP en de spoeddienst. Ook de verdeling in de verschillende mogelijkheden binnen „burgerlijke staat‟ zijn heel gelijklopend tussen de twee settings. Wanneer we kijken naar het geboorteland van de respondenten blijkt dat op de HWP 95,2% in België geboren is, op de spoed is dit 80,8%. Er zijn dus op de spoed iets meer mensen van een andere origine: 11,5% van de respondenten is geboren buiten Europa, terwijl dit in de HWP 0% is. Wat betreft het „hebben van een partner‟ is het verschil tussen de settings eerder miniem. Binnen de groep op de spoeddienst is er een iets groter percentage zonder partner (23,1%) dan op de HWP (19,0%). We zien bij het opleidingniveau tussen de twee settings het volgende: Op de spoeddienst heeft 23,1% een diploma hoger onderwijs, bij de HWP is dit 4,8%. De grootste groepen bevinden zich in beide settings in het opleidingsniveau „hoger secundair onderwijs‟ (voor spoed: 69,2%, voor HWP: 81,0%). Met betrekking tot tewerkstelling werd het volgende vast gesteld: op de spoeddienst heeft 65,4% betaald werk, op de HWP is dit 76,2%. Het percentage van werklozen ligt op de spoed lichtjes hoger (7,7%) dan op de HWP (4,8%).
67
4.2.8. LIFE-EVENTS Het al dan niet aanwezig zijn van problemen waarvoor men geen professionele hulp gezocht heeft ligt als volgt verdeeld over de beide settings: op de spoeddienst geeft 23,1% aan geconfronteerd te zijn met een probleem uit de opgegeven lijst in de afgelopen 12 maand, voor de HWP is dit 9,5%.
68
HOOFDSTUK 5: DISCUSSIE Uit de literatuur kunnen we vast stellen dat oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten tijdens de wachturen een veelheid aan bepalende factoren kent. Hier worden factoren beschreven die samenhangen met het profiel van de patiënten zoals de sociaaldemografische achtergrond van de zorgvrager en de pathologie waarmee men zich aanmeldt. Toch worden hier ook organisatorische problemen beschreven zoals de toegankelijkheid van de HWP-en en de spoeddienst en ook het gebrek aan kennis over het bestaan van de HWP. De bevraging van de experts geeft eigenlijk vooral aan dat veel bepalende factoren eigenlijk voort komen uit de organisatie van de gezondheidszorg en in mindere mate te maken hebben met de intrinsieke factoren van de patiënt. Volgens de experts zijn dit de belangrijkste bepalende factoren:
de financiële factor, waarmee bedoeld wordt dat men op de spoeddienst niet meteen hoeft te betalen en bij de huisarts wel, ook het verschil in directe kost voor de patiënt speelt hierin mee
het gebrek aan kennis over het bestaan van de huisartsenwachtpost als mogelijk alternatief voor zorg
de wens om zo snel mogelijk een oplossing te hebben voor een probleem
de vrije keuze van de patiënt zowel naar zorginstelling als zorgverlener, wat medical shopping in de hand werkt
een beperkt inschattingsvermogen van gezondheid en gezondheidsproblemen bij de zorgvragers
Er zijn nog een reeks van factoren die voortkomen uit de organisatie van de gezondheidszorg in België en die van invloed zijn op de keuze van de patiënt, maar deze zijn aanwezig via kleinere mechanismen die minder tastbaar zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld: de „veranderde‟ organisatie van huisartsen, de lange wachttijden bij specialisten, het al dan niet hebben van een huisarts, … Patiënten zelf gaan dit niet direct als mogelijke factor aangeven, maar uit de ervaring van de experts blijkt dit toch van invloed te zijn. Het al dan niet hebben van een vaste huisarts werd reeds in de literatuur beschreven (Gourbin e al., 2005) als factor die meebepalend is voor veelvuldig gebruik van de spoedgevallendienst en werd ook door de experts aangehaald.
69
Uit de analyse van de vragenlijsten zien we ook dat er bij de respondenten op de spoedgevallendienst iets meer zorgvragers waren zonder vaste vorm van eerstelijnszorg dan bij de respondenten bij de HWP. Door de experts wordt aangegeven dat de „nieuwe‟ organisatie van de huisartsen een invloed heeft op de zorgkeuze, aangezien er minder continuïteit is voor de zorgvrager. Dit zou de vertrouwensband met de eigen huisarts benadelen. De versnippering van de huisarts-patiëntrelatie zou er mogelijks voor kunnen zorgen dat de zorgvrager in geval van nood sneller voor specialistische zorg gaat kiezen, aldus de experts. Om een antwoord te geven op de vraag of het soort huisartsenpraktijk een invloed heeft op de keuze van de zorgvrager voor de HWP of de spoeddienst is de dataset te klein. Wanneer we kijken naar de motivatie van de niet-doorverwezen patiënten die bevraagd zijn op de spoedgevallendienst zien we dat er inderdaad een gebrek aan kennis is van het bestaan van de HWP, ongeacht de ernst van het probleem. Dit werd ook door de experts aangegeven als belangrijke reden. Veelal wordt het probleem waarmee men zich meldt op de spoedgevallendienst als ernstig ervaren of toch ernstig genoeg om zich op de spoed aan te melden, terwijl er meestal sprake was van een mild probleem. Dit bevestigt de stelling van de experts wat betreft het beperkte inschattingsvermogen door de zorgvrager wanneer het komt op de eigen gezondheid of een gezondheidsprobleem. Een andere motivatie die bij een groot deel van de respondenten speelde is de verwachting dat er enige vorm van medische beeldvorming zou nodig zijn. Men gaat er dan van uit dat het niet de moeite is zich eerst te melden bij de huisarts omdat men toch zal worden doorgestuurd naar de spoed. Dit gaat dan gepaard met dubbele kosten, die men liever mijdt. De experts gaven ook aan dat mensen vaker voor een dienst gaan kiezen die gespecialiseerder is van karakter. De spoeddienst biedt hoogtechnologische diensten, waardoor het vertrouwen van patiënten groter is. Verder wordt vastgesteld uit de beperkte bevraging van respondenten dat er meer mannen gebruik maken van de spoeddienst en dat het aandeel vrouwen op de HWP hoger ligt. Dit komt overeen met wat in de literatuur beschreven werd (Giesen et al., 2006, van Charante et al., 2007). Wat betreft de algemene gezondheid van de respondenten was deze iets lager op de spoeddienst dan in de HWP. Dit bevestigt dat mensen met een slechtere algemene gezondheid vaker gebruik maken van de spoedgevallendienst (Avalosse et al., 2008). Het aantal patiënten op de spoedgevallendienst van allochtone afkomst lag iets hoger
70
dan in de huisartsenwachtpost, wat opnieuw overeen komt met wat er in de literatuur beschreven werd (Baker et al., 1996; Gourbin et al., 2005). Opvallend is dat er bij de respondenten in geen enkel geval „financiële reden‟ als motivatie voor de zorgkeuze werd aangegeven, terwijl dit volgens de experts toch een doorslaggevende factor kan zijn voor de keuze om naar de spoeddienst te gaan. Men kan zich de vraag stellen of de aanwezigheid van de interviewer of de formulering van de vraag een invloed heeft op het antwoord dat verkregen werd bij de respondenten. Hoewel het door de respondenten niet wordt aangegeven is het toch frappant dat de directe kost voor de patiënt wanneer deze kiest voor de HWP een pak hoger ligt dan wanneer deze voor de spoeddienst kiest. De bevraagde experts geven hier toch enige verontwaardiging over mee. Op de HWP werd nagevraagd hoe de respondenten kennis hadden van het bestaan van de HWP. Blijkbaar hebben vrienden en familie hier een belangrijk aandeel in. Dit is een interessant gegeven dat ook door Philips (2008) reeds beschreven werd. Verder blijkt het internet ook een goede bron te zijn om de HWP te leren kennen. Men zou verwachten dat men voornamelijk kennis heeft van de HWP door de eigen huisarts, maar dit bleek slechts in mindere mate het geval te zijn. Met betrekking tot de vraag of er voor mensen met een lage SES specifieke factoren zijn die de zorgkeuze meebepalen is het moeilijk om vanuit de bevragingen bij de respondenten hier uitspraken over te doen. De dataset is te klein om hier conclusies rond te trekken. Wat de experts betreft, speelt volgens hen de financiële factor, het gebrek aan kennis van de HWP en het onvermogen om gezondheidsproblemen in te schatten voor deze groep patiënten het meest mee. Als we kijken naar de opmerkingen die de experts hebben over de huidige organisatie van de gezondheidszorg merken we toch dat er al nagedacht is over een geïntegreerde HWP in de spoedgevallendienst. Sommigen geloven in het succes zoals aangehaald in de literatuur van sommige Nederlandse HWP-en. Toch zijn de meningen hierover verdeeld. Hoe dan ook blijkt er een wens te bestaan vanuit de verschillende spoeddiensten naar een betere samenwerking met de HWP-en. Wanneer er dan gekozen wordt voor een koppeling tussen de twee vindt men dat er een mogelijkheid moet zijn
71
om gebruik te maken van de infrastructuur van de spoeddienst. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan medische beeldvorming en labo. Er wordt door de experts gehoopt dat men op één of andere manier het gezondheidsbesef en de kennis van de organisatie bij de bevolking kan verbeteren door educatie of sensibilisatie. Hier en daar wordt ook de opmerking gemaakt dat het goed zou zijn om de zorgkeuze te professionaliseren (door middel van bv. telefonische triage), zodat de patiënt beter georiënteerd kan worden en oneigenlijk gebruik kan ingedijkt worden. Dit valt een beetje samen met het Engelse systeem NHS Direct, waar verpleegkundigen telefonisch de triage uitvoeren en dus zo de zorgkeuze professionaliseren (Hurst, 2006). Op deze manier zullen mensen ook beter weten waarmee ze waar naartoe kunnen, want dit lijkt vaak een probleem te zijn. Heel wat respondenten gaven als reden voor hun spoeddgebruik „ik wist niet waar ik anders naartoe kon‟ aan. Toch moet men de bedenking maken dat het instellen van een gatekeepersfunctie eigenlijk een inbreuk is op de wet op de patiëntenrechten, waarin duidelijk is dat de patiënt recht heeft op een vrije keuze. Het valt dus nog te bezien of deze twee op één of andere manier te verenigen zijn. Met betrekking tot het ontwikkelde meetinstrument is vast te stellen dat het vrij toegankelijk is voor de respondenten op een paar beperkingen na (zie Hoofdstuk 6). Het afnemen van de vragenlijst neemt niet te veel tijd in beslag en werd positief ontvangen door de respondenten. De uitkomst van de beperkte bevraging geeft ook aan dat het instrument zaken bloot legt die reeds in de literatuur beschreven zijn. Dit toont aan dat het een bruikbaar en vrij valide meetinstrument is. In het meetinstrument is er ook uitgebreid aandacht voor de sociaaldemografische achtergrond van de respondenten. Op deze manier is het mogelijk om, bij een uitgebreide afname, de motivatie met betrekking tot de zorgkeuze in relatie te brengen tot sociale klasse. Dit was ook het doel van het instrument, namelijk nagaan wat de motivatie van de zorgkeuze is bij mensen met een lage SES.
72
HOOFDSTUK 6: BEPERKINGEN De interviews van de experts hadden als bedoeling een beter beeld te krijgen van enerzijds het organisatorisch landschap waarin de spoeddiensten HWP-en functioneren en anderzijds was het ook de bedoeling dat zij vanuit hun ervaringen konden aangeven wat voor hen belangrijke factoren waren in de zorgkeuze van de patiënten, ook specifieker naar patiënten met een lage SES. De groep van experts was beperkt tot tien. Hoewel er getracht is om een zo gevarieerd mogelijke groep van experts samen te stellen kan men hier stellen dat deze te beperkt is. Binnen het doel van de masterproef zou het helaas te veel tijd gevraagd hebben om nog meer interviews af te nemen. Wat betreft de ontwikkeling van het instrument werd uitgegaan van zaken die naar voor kwamen uit de literatuur en uit de interviews met de experts. De voorlopige draft die gebruikt is tijdens het eigenlijke afnemen van de vragenlijsten vertoonde toch enige problemen. Eerst en vooral kan men zich vragen stellen bij de selectiecriteria voor de zorgvragers die in aanmerking kwamen voor de vragenlijst. Zowel op de spoedgevallendienst als bij de HWP komen veel ouders met kinderen. Door deze groep niet op te nemen, wordt misschien een belangrijke groep zorggebruikers genegeerd. Op de spoedgevallendienst werden enkel de patiënten die op eigen initiatief kwamen, zonder doorverwijzing van de huisarts, opgenomen. Tijdens het weekend dat de vragenlijst afgenomen werd, zijn er meermaals patiënten met een ambulance binnengekomen die door de patiënt zelf of zijn familie werd opgebeld, vaak ook voor minder dringende zaken. Eigenlijk kan men dit zien als oneigenlijk gebruik van de ambulancedienst/spoedgevallendienst. Door deze (relatief beperkte) groep patiënten niet op te nemen in de bevraging wordt een soort bias gecreëerd en is er onvolledig beeld over de spoedpopulatie. De vragenlijst werd steeds door de zelfde interviewer afgenomen. Ze werd bewust niet aan de zorgvrager gegeven om zelfstandig in te vullen, zodat er feedback kon gegeven worden rond de vraagstelling. Dit werkt in twee richtingen: er kon meer uitleg gegeven worden over de vragen en er kon direct geobserveerd worden waar er moeilijkheden waren met de vraagstelling. Door de aanwezigheid van de interviewer wordt de vragenlijst iets persoonlijker, wat sociaal wenselijke antwoorden in de hand kan werken.
73
De vraag rond financiële overweging als reden om de spoeddienst te gebruiken is hiervan een voorbeeld. De bedoeling is (mede door de feedback van de respondenten) de vragenlijst bij te stellen zodat deze zelfstandig kan ingevuld worden. De meeste vragen in de vragenlijst werden goed ontvangen door de respondent. Ook waren de meeste mensen gewillig om me te werken, aangezien de wachttijd op de beide settings op deze manier sneller voorbij gaat. De vraag met betrekking tot health locus of control werd door de meeste respondenten als moeilijk omschreven. Deze staat onder de sectie rond gezondheidszorggebruik en was daarmee een beetje een breuk met de andere vragen. Bij nader inzien had deze misschien beter bij de sectie „algemene gezondheid‟ gestaan. Ook de vraag rond life-events, de laatste van de vragenlijst werd als moeilijk gepercipieerd. Eventueel dient deze vervangen te worden door een soortgelijke vraag die iets toegankelijker is of anders geformuleerd is. Wat betreft de vraag rond de motivatie van de patiënt voor enerzijds het gebruik van de spoedgevallendienst, anderzijds voor de HWP dienen de verschillende redenen misschien op een andere manier omschreven te worden. Zoals reeds aangegeven gaf geen enkele respondent aan dat hij/zij omwille van financiële reden naar de spoeddienst kwam. Stel dat de reden als volgt zou beschreven worden: „ik kom naar hier omdat ik hier niet onmiddellijk moet betalen‟, zullen mensen dit misschien sneller als reden opgeven, tenminste als de vragenlijst zelfstandig mag ingevuld worden. Hetzelfde geldt voor „vermoeden van medische beeldvorming‟, wanneer dit vertaald wordt in „ik denk dat er een foto moet genomen worden‟ zal dit misschien toegankelijker en meer herkenbaar zijn voor de patiënt. Anderzijds moet men opletten dat men in de antwoordmogelijkheden niet te suggestief wordt. Algemeen was het moeilijk om grote conclusies te trekken uit de antwoorden van de respondenten gezien de kleine dataset. Het doel van het afnemen van de vragenlijsten was enerzijds om het instrument te testen en anderzijds om een eerste idee te hebben van de verschillende populaties op de spoedgevallendienst en de HWP. Vandaar dat er gekozen is voor een relatief beperkt aantal respondenten. Het had weinig zin om het instrument bij een grote populatie af te nemen, aangezien het interessanter is om het instrument eerst op punt te stellen vooraleer het in grote schaal wordt afgenomen. Er werd in de analyse enkel gewerkt met bivariate analyses. Wanneer er een grotere dataset
74
zou geweest zijn, zou het mogelijk geweest zijn om uitgebreidere statistische analyse te doen. Zoals reeds aangegeven, is door het afnemen van de vragenlijsten nog wat interessante informatie naar boven gekomen wat betreft de toegankelijkheid van de vragen. Ondanks het feit dat het een kleine dataset is, werden toch een aantal trends duidelijk die reeds door de literatuur beschreven waren. Aangezien de trends die gevonden werden in de beperkte dataset overeenkomen met de beschreven literatuur kan men vermoeden dat de vragenlijst over een zekere validiteit beschikt.
75
HOOFDSTUK 7: AANBEVELINGEN Deze masterproef had tot doel het ontwikkelen van een meetinstrument dat nagaat waarom mensen met een lage SES de keuze maken voor een HWP of een spoedgevallendienst. Zowel uit de literatuur als uit de bevraging van de experts kwam naar boven dat dit een bijzondere groep van spoedgevallengebruikers is. Uit de bestaande literatuur kwamen enkele karakteristieken naar boven die samen gaan met een lage SES. Toch bleek er onvoldoende informatie te bestaan rond wat nu eigenlijk de motivatie is van de patiënten in deze groep. Het meetinstrument of de vragenlijst die ontwikkeld werd, heeft als doel hier een antwoord op te vinden. De bedoeling was dat de vragenlijst niet enkel mensen met een lage SES betrekt, maar ook de doorsnee zorgvrager. Aangezien de vragenlijst enkel nog maar getest werd bij een beperkte groep respondenten is er nog maar betrekkelijk weinig informatie over de motivatie van de zorgvragers wat betreft hun zorgkeuze. Indien deze vragenlijst op grote schaal in verschillende spoeddiensten in Vlaanderen zou worden afgenomen tijdens de wachtdiensten en eventueel ook tijdens gewone weekdagen zou er een beter inzicht komen in de relatie tussen de keuzemotivatie en de sociaaldemografische achtergrond van de zorgvragers. Oneigenlijk gebruik van de spoedgevallendiensten komt namelijk niet enkel tijdens de wachtdiensten voor maar ook wanneer er andere vormen van zorgverlening wel beschikbaar zijn. Het zou ook interessant zijn om te kijken naar het verschil tussen spoeddiensten in stedelijke gebieden en rurale gebieden. Misschien legt dit een verschil bloot tussen de populaties van spoedgevallengebruikers. Met de resultaten van een uitgebreide afname van de vragenlijst verkrijgt men een beter inzicht in de motivatie van de zorgvragers. Men kan dan – rekeninghoudend met de sociaaldemografische achtergrond van de populaties – trachten te zoeken naar een manier waarop deze groepen het beste gesensibiliseerd kunnen worden, zodat men beter de weg vindt in het gezondheidszorgsysteem in België. Zoals reeds aangegeven in de beperkingen vormt de groep „ouders met zieke kinderen‟ een belangrijke groep in het gebruiken van zowel de spoedgevallendienst als de HWP. Het zou goed zijn om bij ouders ook de motivatie van de zorgkeuze voor hun kinderen
76
na te gaan. Dit heeft als implicatie dat er in de vragenlijst een duidelijke vraag moet worden opgenomen met betrekking tot wie de zorgkeuze maakt en wie de zorgvrager is. Wat betreft het afnemen van uitgebreide vragenlijsten op verschillende HWP-en lijkt het voornamelijk interessant om te weten welke sociale groepen hier het meest gebruik van maken, maar het lijkt ook interessant om te weten hoe mensen kennis hebben van het bestaan van de HWP. Op deze manier kan achterhaald worden welke er doeltreffende manieren zijn om mensen te informeren rond het bestaan van de HWP. Verder lijkt het na de bevraging van de experts belangrijk dat er verder gezocht wordt naar een doeltreffende manier om de twee zorgcircuits beter op elkaar af te stemmen. Het zou interessant zijn om verder onderzoek te doen naar het professionaliseren van de zorgkeuze door middel van telefonische triage. Misschien moet er ook eens nagegaan worden of het mogelijk en zinvol is om een soort „takenpakket‟ samen te stellen voor huisarts in de HWP, zodat mensen weten met welke problemen ze terecht kunnen op de HWP. Aangezien
er
in
België
nog maar
weinig
geïntegreerde
HWP-en
in
de
spoedgevallendiensten bestaan, zou het ook interessant zijn om hier verder onderzoek naar te verrichten. Zou dit een effect hebben op de caseload van de spoedgevallendienst? Er moet ook nagaan worden of de verschillende zorgverleners bereid zijn om in zo‟n systeem te stappen. Het lijkt ook belangrijk om de kosteneffectiviteit van zo‟n geïntegreerde HWP te bestuderen. Wat is de kost voor de patiënt, de maatschappij en de betrokken zorginstellingen?
77
HOOFDSTUK 8: CONCLUSIE Uit deze masterproef werd duidelijk dat het zowel intrinsieke persoonlijke factoren als organisatorische factoren zijn die de zorgkeuze van patiënten mee zullen bepalen. Deze factoren zijn uiteenlopend en bevinden zich niet enkel bij de spoeddiensten of bij de huisartsenwachtposten. Beide zorgvoorzieningen wensen beter op elkaar afgestemd te worden, zodat optimale zorgverlening mogelijk is. Helaas zijn er een aantal factoren die samenhangen met door de overheid vastgelegde richtlijnen, zoals de kost voor de patiënt waar men als zorgverlener weinig invloed op heeft. Ook de organisatie van de huisartsenpraktijken en het gebrek aan uniformiteit wat betreft de uitoefening van het huisartsenberoep zorgen ervoor dat het voor de zorggebruiker niet eenvoudig is om keuzes te maken wanneer er zich een probleem stelt. Het wordt ook moeilijk om mensen te informeren wanneer er geen eenduidigheid is over waarmee je wel of niet bij de huisarts (van wacht) terecht kan. Het gebrek aan medische
beeldvorming
en
andere
technologieën
voor
diagnose
op
de
huisartsenwachtposten lijkt ook een belangrijke factor in de keuze van de patiënt. De vraag is natuurlijk of het verantwoord is om huisartsenwachtposten uit te rusten met dure apparaten die enkel gebruikt worden tijdens de wachtdiensten. Moet er dan toch gedacht worden aan een koppeling tussen huisartsenwachtpost en spoeddienst, waarbij de mogelijkheid bestaat van een gemeenschappelijk gebruik van bepaalde apparatuur? Wat betreft de groep mensen met een lage SES, waaronder ook een grote groep allochtonen, blijken het gebrek aan kennis van het gezondheidszorgsysteem en een laag gezondheidsbesef belangrijke factoren die de zorgkeuze bepalen. Het blijkt moeilijk deze groep te bereiken, vaak ook omdat er geen vaste huisarts is en daarmee dus ook geen direct aanspreekpunt. Misschien kunnen de opkomende wijkgezondheidscentra hier een antwoord bieden. Laagdrempeligheid van de eerstelijnszorg is, zoals aangegeven, heel belangrijk om mensen te motiveren er gebruik van te maken. De laagdrempeligheid in taal en communicatie zijn hierin ook heel belangrijk voor de groep allochtonen. Verder blijkt de keuzevrijheid van de patiënt waar hij hulp gaat zoeken een probleem. Patiënten blijken eigenlijk niet helemaal in staat om hun gezondheidsprobleem, laat
78
staan de zorgkeuze, in te schatten. Het feit dat mensen de mogelijkheid hebben om vrij naar de spoeddienst of specialist te gaan geeft duidelijk aan dat de verantwoordelijkheid van de zorgkeuze bij de patiënt wordt gelegd. Wanneer men werkt met een gatekeepersfunctie wordt de keuze om een specialist of spoeddienst te consulteren geprofessionaliseerd en zal de instroom van patiënten langs deze weg gereduceerd worden. Verder zou dit ook betekenen dat medical shopping aan banden kan worden gelegd, alsook de overconsumptie. Deze vrijheid van keuze is voorzien in de patiëntenrechtenwet en het zal het dus niet eenvoudig zijn om hier een oplossing voor te vinden. Al deze organisatorische factoren die van invloed zijn op de keuze van de patiënt zijn niet los te zien van elkaar. Samen zorgen ze voor complexe systemen die niet eenvoudig op te lossen zijn, maar wel nauw samenhangen met de persoonlijke zorgkeuze van de patiënt. Het is belangrijk om de organisatorische complexiteit in het achterhoofd te houden wanneer men zich tot patiënten gaat richten. De ontwikkeling van het meetinstrument in deze masterproef zou kunnen bijdragen tot een beter inzicht in de intrinsieke motivatie van patiënten in hun zorgkeuze. Het instrument blijkt bruikbaar, mits een aantal kleine aanpassingen. Met het instrument kunnen
sociaaldemografische
achtergrond,
algemene
gezondheid,
gezondheidszorggebruik en keuzemotivatie geanalyseerd worden, zodat het mogelijk is om de verschillende gebruikersgroepen op gepaste wijze te sensibiliseren en aldus beter te oriënteren in ons Belgisch gezondheidszorgsysteem. Het instrument laat ook toe de keuzemotivatie van mensen met een lage SES beter te begrijpen en dit had het ook als doel. Het zou interessant zijn om het instrument op grote schaal te testen in België. Op die manier kan men de verschillende gebruikerspopulaties blootleggen in relatie tot hun motivatie. Ook kan men op deze manier verschillen vast stellen tussen urbane en rurale gebieden. Een uitgebreid inzicht in de keuzemotivatie van patiënten kan bijdragen tot een betere sensibilisatie van de gebruikersgroepen. De organisatie van de zorgverlening tijdens de wachtdiensten – door een beter inzicht in de motivatiekeuze van de patiënten – zou kunnen geoptimaliseerd worden. Dit zou kunnen leiden tot een beter oriëntatie van patiënten in de zorgverlening, wat efficiëntie en kosteneffectiviteit ten goede komt.
79
LITERATUURLIJST Afilalo, J., Marionvich, A., Afilalo, M., Colacone, A., Léger, R., Unger, B.& Giguère, C. (December 2004). Nonurgent Emergency Department Patient Characteristics and Barriers to Primary Care. Academic Emergency Medicine 11(12), 1302-1310. Avalosse, H., Gillis, O., Cornelis, K. & Mertens, R. (Juli 2008). Sociale ongelijkheden op het vlak van gezondheid : vaststellingen op basis van de gegevens van de ziekenfondsen. CM-informatie 233, september 2008, 3-15. Bakelandt, J., Beerens, A.S., Elyn, P., Schamp, L., Van Haecke, C.& Yde, L. (2009). Analyse van het zorggebruik van niet-verwezen patiënten op de huisartsenwachtpost en de spoedgevallendiensten van Gent. Scriptie voorgedragen in de tweede master in het kader van de opleiding tot arts aan Universiteit Gent. Baker, D.W., Stevens, C.D.& Brook, R.H. (december 1996). Determinants of emergency departement use; are race and etnicity important? Annals of Emergency Medicine, 26(6), 678-682. DeSmet, A., Poppe, A. & Verlinde E. (2010). KANS. Theoretische achtergronden en onderzoeksopzet. Een rapport voor Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (nog niet gepubliceerd). Drummond, N., McConnachie, A., O‟Donnell, C.A., Moffat, K.J., Wilson, P. & Ross, S. (2000). Social variation in reasons for contacting general practice out-of-hours: implications for daytime service provision? British Journal of General Practice, 50, 460-464. Giesen, P., Franssen, E., Mokkink, H., van den Bosch, W., van Vugt, A., & Grol, R. (2006). Patient either contacting a general practice cooperative or accident and emergency department out of hours: a comparison. Emergency Medicine Journal, 23, 731-734. Giesen, P., (2007). Quality of out-of-hours primary care in the Netherlands. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Medische Wetenschappen te verkrijging van de graad van doctor, Radhoud Univesiteit Nijmegen.
80
Gourbin, C., Du Boullay, D., Philips, H., Remmen, R., Buylaert, W., De Paepe, P., Moreels, R., Van de Voorde, C. & Leys, M. (2005). Evaluatie van forfaitaire persoonlijk bijdrage op het gebruik van spoedgevallendienst. KCE reports, 19(A). Halfens, R. & Philipsen, H. (1988). Een gezondheidsspecifieke beheersingsoriëntatieschaal. Validiteit en betrouwbaarheid van de MHLC. Tijdschr Soc Gezondheidsz, 66 (399-403). Han, A., Ospina, M. B., Blitz, S., Strome, T.& Rowe, B.H. (November 2007). Patients presenting to the emergency department: the use of other health care services and reasons for presentation. Canadian Journal of Emergency Medecine 9(6), 428-434. Hastings, S.N., George, L.K., Gillenbaum, G.G., Park, R.S., Burchett, B.M. & Schmader, K.E. (2008). Does lack of social support lead to more ED visits for older adults? The American Journal of Emergency Medicine, 26, 454-461. Hurst, K. (2006). British out-of-hours primary and community care: a review of the literature. International Journal of Health Care Quality Assurance, 19(1), 42-59. Kool, R.B., Homberg, D.J.& Kamphuis, H.C. (4 november 2008). Towards integration of general practitioner posts and accident and emergency departments: a case study of two integrated emergency posts in het Netherlands. BMC Health Services Research, 8(225). Murphy, A.W., Leonard, C., Plunkett, P.K., Brazier, H., Conroy, R., Lynam, F. & Bury, G. (1999). Characteristics of attenders and their attendances at an urban accident and emergency department over a one year period. Journal of Accident & Emergency Medicine, 16, 425-427. Philips, H., Mahr, D., Remmen, R., Weverbergh, M., De Graeve, D. & Van Royen, P. Experience is the most determining factor in choosing after-hours medical care. (December 2010). Quality & Safety in Health Care, 19(6), e3. Renders, R.& Philips, H. (oktober 2008). Huisartsenwachtposten in België. Bijblijven, 24 (10), 16-23.
81
Sarver, J.H., Cydulka, R.K.& Baker, D.W. (2002). Usual source of care and nonurgent emergency department use. Academic Emergency Medicine, 9(9), 916-923. Starfield, B. (22 oktober 1994). Is Primary care essential? Lancet, 344, 1129-1133. Starfield, B. (2007). Global Health, equity and primary care. The Journal of the American board of Family Medicine, 20 (6), 511-513. Starfield, B., Shi L., & Macinko, J. (2005). Contribution of Primary Care to Health Systems and Health. The Milbank Quarterly, 83(3), 457-502. Van Charante, E., van Steenwijk-Opdam, P., & Bindels, P. (1 augustus 2007). Out-ofhours demand for GP care and emergency services: patients‟ choices and referrals by general practitioners and ambulance services. BMC Family Practice, 8(46). Van der Heyden, J.H.A., Demarest, S., Tafforeau, J. & Van Oyen, H. (2003). Socioeconomic differences in the utilisation of health services in Belgium. Health Policy, 65, 153-165. van der Zee, K.I. & Sanderman, R. (1993). Het meten van de algemene gezondheidstoestand met de RAND-36. Een handleiding. Noordelijk Centrum voor Gezonheidsvraagstukken. Rijksuniversiteit Groningen. Van Uden, C., Winkens, R., Wesseling, G., Crebolder, H., & Schayck C. (2003). Use of out of hours services: a comparison between two organisations. Emergency Medical Journal, 20, 184-187. Van Uden, C., Winkens, R., Wesseling,G., Fiolet H., Schayck O., & Crebolder, H. (Juli 2005). The impact of a primary care physician cooperative on the caseload of an emergency department: the Maastricht integrated out-of-hours service. Journal of General Internal Medecine, 20 (7), 612-617. Weber, E.J., Showstack, J.A., Hunt, K.A., Colby, D.C.& Callaham, M.L. (Januari 2005). Does lack of a usual source of care or health insurance increase the likelihood of an emergency department visit? Results of a national population-based study. Annals of Emergency Medicine,45(1), 4-12.
82
Willems, S. (Oktober 2005). The socio-economic gradient in health: a never-ending story? A descriptive and explorative study in Belgium. Department of General Practice and Primary Health Care, Ghent University.
83
BIJLAGEN
84
BIJLAGE 1: VRAGENLIJST RESPONDENTEN SPOEDGEVALLENDIENST
VRAGENLIJST RESPONDENTEN SPOEDGEVALLENDIENST Informatie over de respondent (in te vullen door de interviewer) ID-nummer: Geslacht Man Vrouw Gemeente: Straat:
85
Deel 1: gebruik Huisartsenwachtpost en spoedgevallendienst. We zouden graag starten met enkele vragen over uw gebruik van de huisartsenwachtpost en de spoeddienst. Wanneer u twijfelt over het antwoord op een vraag, probeer dan het antwoord te geven dat het meest van toepassing is. 1. Hebt u in de voorbije 12 maand beroep gedaan op de spoedgevallendienst voor uzelf: Ja Hoeveel keer in de afgelopen 12 maand: Geef in onderstaande tabel voor elk contact de (benaderde) datum van contact weer, de reden tot contact, de diagnose, of de persoon werd doorverwezen naar de spoedgevallendienst en of de persoon werd gehospitaliseerd. Bezoek Datum
Reden
Diagnose
Doorverwezen naar spoedgevallendienst
Gehospitaliseerd
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Neen
86
2 . U bent nu op de spoedgevallendienst. Waarom hebt u voor de spoedgevallendienst gekozen? _______________________________________________________________________________ Kunt u deze reden opdelen in onderstaande categorieën. Geef tevens aan wat uw drie belangrijkste redenen zijn waarom u gebruik maakt van de spoedgevallendienst.
Reden Wachttijden Ik wist niet waar ik anders naar toe kon gaan Ik ben tevreden met de verleende zorg hier Afstand Financiële reden Pathologie – ernst van het probleem Vermoeden medische beeldvorming Transport Andere
Belang
3 . Hebt u in het verleden ooit eerder gebruik gemaakt van de huisartsenwachtpost. Ja Neen Reden: _____________________________________________________________________________________
87
Deel 2: algemene gezondheid In dit deel zullen we enkele vragen stellen over uw algemene gezondheid 1. Hoe is uw algemene gezondheidstoestand? Zeer goed Goed Redelijk Slecht Zeer slecht Geen antwoord 2.Hebt u last van één of meer langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps? Nee Ja vul onderstaande vragen in: Ik zal u een aantal groepen van langdurige ziekten of aandoeningen opnoemen. Kunt u voor elke ziektegroep aangeven of u die hebt of in de afgelopen 12 maanden gehad hebt? Aandoening van het bewegingsstelsel (hardnekkige rugproblemen, gewrichtsslijtage, gewrichtsontsteking, ander vormen van chronisch reuma) Aandoening van de luchtwegen (astma, chronische bronchitis of andere chronische longkwaal) Aandoeningen van het zenuwstelsel (epilepsie, duizeligheid met vallen, beroerte) Hartaandoeningen (hartaanval of ander ernstig hartlijden) Kanker Diabetes Andere, namelijk ________________________________________________________________________________
3.Bent u door deze ziekte, aandoening of handicap belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend Af en toe Niet of zelden Geen antwoord
88
4.Bent u bedlegerig vanwege deze ziekte, aandoening of handicap? Met bedlegerig bedoelen we dat u uw bed niet uit kan. Voortdurend Af en toe Niet of zelden Geen antwoord 5.Hoeveel pijn had u de afgelopen vier weken? Geen Heel licht Licht Nogal Ernstig Heel ernstig Geen antwoord
89
Deel 3: gezondheidszorggebruik In dit deel zullen we enkele vragen stellen over uw gebruik van zorg. 1. Hebt u een vaste huisarts (wachtdiensten niet meegerekend)? Ja ik ga altijd bij dezelfde huisarts Ja ik ga altijd naar huisartsen binnen dezelfde praktijk Neen, ik ga soms naar een andere huisarts geen antwoord 2. Naar welke praktijk gaat u meestal (wachtdiensten niet meegerekend) Ik ga naar een praktijk met een huisarts die alleen werkt Ik ga naar een praktijk waar 2 huisartsen samenwerken Ik ga naar een praktijk waar meer dan 2 huisartsen samenwerken, een groepspraktijk Ik ga naar een wijkgezondheidscentrum geen antwoord 3. Hoeveel keer bent u in de afgelopen drie maanden op consultatie geweest bij een huisarts? niet 1 tot 3 >3 4. Hoeveel keer in de afgelopen drie maanden is een huisarts bij u op bezoek geweest? niet 1 tot 3 >3
5. Hoeveel keer in de afgelopen drie maanden hebt u telefonisch contact gehad met uw huisarts.?Hierbij wordt contact om een afspraak te maken niet meegeteld. niet 1 tot 3 >3 6. Heeft u een hospitalisatie verzekering? Ja Neen 7. Volgende vragen hebben betrekking op hoe u gezondheid en ziekte ziet.
90
Kunt u aanduiden in welke mate u onderstaande uitspraken voor u van toepassing zijn? Helemaal eens
Eerder eens
Eerder oneens
Helemaal oneens
Mijn gezondheid is een kwestie van aanleg of geluk Wat mijn gezondheid betreft, kan ik alleen maar doen wat de dokter zegt Mijn gezondheid wordt in de eerste plaats bepaald door wat ik zelf doe Om ziektes te voorkomen, is het goed regelmatig de huisarts te raadplegen Het ligt vooral aan mezelf hoe snel ik van een ziekte zal genezen
91
Deel 4: persoonlijke gegevens 1. Wat is uw geboortedatum?
2.Wat is uw huidige burgerlijke staat? Ongehuwd Gehuwd of wettelijk samenwonend Weduwe/weduwnaar Gescheiden
Geen antwoord
3. Hoeveel personen, uzelf inbegrepen, maken momenteel deel uit van het huishouden waartoe u behoort. Hiermee bedoelen we alle personen die inwonen in uw huis, al dan niet betalend.
4. Hoeveel leden in uw huisouden (uzelf inbegrepen) hebben een slechte tot zeer slechte gezondheidstoestand? 5.Wat is uw geboorteland? België Ander land. Welk?
________ Geen antwoord
6.Wat is het geboorteland van uw: Vader? België Ander land. Welk?
________ Geen antwoord
Moeder? België Ander land. Welk?
________ Geen antwoord
7. Hebt u op dit moment betaald werk, eventueel tijdelijk onderbroken?
92
Ja betaald werk Ja, tijdelijk onderbroken Neen geen betaald werk Pensioen Geen antwoord 8. Wat is uw hoogst behaalde diploma? Lager dan lager onderwijs Lager onderwijs Buitengewoon secundair onderwijs Lager beroepssecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager technisch of kunstsecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager algemeen secundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Hoger beroepssecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger technisch of kunstsecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger algemeen secundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Post secundair – niet hoger onderwijs (zevende jaar secundair onderwijs) Hoger onderwijs (Hogeschool) Universiteit Geen antwoord 9.Heeft u een partner? Ja ga naar vraag 10 Neen ga naar vraag 12 10. Heeft uw partner op dit moment betaald werk, eventueel tijdelijk onderbroken? Ja betaald werk Ja, tijdelijk onderbroken Neen geen betaald werk Pensioen Geen antwoord 11. Wat is het hoogst behaalde diploma van uw partner? Lager dan lager onderwijs Lager onderwijs Buitengewoon secundair onderwijs Lager beroepssecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager technisch of kunstsecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager algemeen secundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Hoger beroepssecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger technisch of kunstsecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger algemeen secundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Post secundair – niet hoger onderwijs (zevende jaar secundair onderwijs)
93
Hoger onderwijs (Hogeschool) Universiteit Geen antwoord 12. Kunt u aangeven of u het afgelopen jaar geconfronteerd geweest bent met één of meer van de opgesomde problemen, maar waarvoor u geen professionele hulp gezocht hebt? Het is mogelijk dat meerdere antwoorden van toepassing zijn. Het in orde brengen van een inkomensvervangende uitkering bv. leefloon Het in orde brengen van de ziekteverzekering of bijdragen voor de mutualiteit Het vinden van huisvesting Het betalen van facturen van de dokter of het ziekenhuis Het betalen van andere facturen Advies of begeleiding bij de opvoeding van de kinderen Advies of begeleiding bij moeilijkheden in de relatie met mijn partner Advies of begeleiding bij moeilijkheden in de relatie met anderen bv. mijn ouders Een verslaving Een psychisch probleem bv. depressie, hoge stress Een lichamelijke klacht Een ander probleem dat hier niet beschreven staat
94
BIJLAGE 2: VRAGENLIJST RESPONDENTEN HUISARSTENWACHTPOST
VRAGENLIJST RESPONDENTEN HUISARTSENWACHTPOST Informatie over de respondent (in te vullen door de interviewer) ID-nummer: Geslacht Man Vrouw Gemeente: Straat:
95
Deel 1: gebruik Huisartsenwachtpost en spoedgevallendienst. We zouden graag starten met enkele vragen over uw gebruik van de huisartsenwachtpost en de spoeddienst. Wanneer u twijfelt over het antwoord op een vraag, probeer dan het antwoord te geven dat het meest van toepassing is. 1.Hebt u in de voorbije 12 maand beroep gedaan op een arts van de huisartsenwachtpost? Ja Hoeveel keer in de afgelopen 12 maand: Geef in onderstaande tabel voor elk contact de (benaderde) datum van contact weer, de reden tot contact, de diagnose en of de persoon is doorverwezen naar de spoedgevallendienst. Bezoek Datum
Reden
Diagnose
Doorverwezen naar spoedgevallendienst
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Neen
96
2. Hebt u in de voorbije 12 maand beroep gedaan op de spoedgevallendienst voor uzelf: Ja Hoeveel keer in de afgelopen 12 maand: Geef in onderstaande tabel voor elk contact de (benaderde) datum van contact weer, de reden tot contact, de diagnose, of de persoon werd doorverwezen naar de spoedgevallendienst en of de persoon werd gehospitaliseerd. Bezoek Datum
Reden
Diagnose
Doorverwezen naar spoedgevallendienst
Gehospitaliseerd
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Neen
97
3. U bent nu in de Huisartsenwachtpost. Waarom hebt u voor de huisartsenwachtpost gekozen en niet voor de spoeddienst? _______________________________________________________________________________ Kunt u deze reden opdelen in onderstaande categorieën. Geef tevens aan wat uw drie belangrijkste redenen zijn waarom u gebruik maakt van de spoedgevallendienst.
Reden Wachttijden Ik wist niet waar ik anders naar toe kon gaan Ik ben tevreden met de verleende zorg hier Afstand Financiële reden Transport Pathologie – ernst van het probleem Andere
Belang
4. Hebt u in het verleden ooit eerder gebruik gemaakt van de huisartsenwachtpost. Ja Neen 5. Langs welke weg heeft u de huisartsenwachtpost leren kennen? Via het centrale wachtnummer Via mijn eigen huisarts/huisartsenpraktijk Via vrienden of familie Andere : ___________
98
Deel 2: algemene gezondheid In dit deel zullen we enkele vragen stellen over uw algemene gezondheid 1. Hoe is uw algemene gezondheidstoestand? Zeer goed Goed Redelijk Slecht Zeer slecht Geen antwoord 2.Hebt u last van één of meer langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps? Nee Ja vul onderstaande vragen in: Ik zal u een aantal groepen van langdurige ziekten of aandoeningen opnoemen. Kunt u voor elke ziektegroep aangeven of u die hebt of in de afgelopen 12 maanden gehad hebt? Aandoening van het bewegingsstelsel (hardnekkige rugproblemen, gewrichtsslijtage, gewrichtsontsteking, ander vormen van chronisch reuma) Aandoening van de luchtwegen (astma, chronische bronchitis of andere chronische longkwaal) Aandoeningen van het zenuwstelsel (epilepsie, duizeligheid met vallen, beroerte) Hartaandoeningen (hartaanval of ander ernstig hartlijden) Kanker Diabetes Andere, namelijk ________________________________________________________________________________
3.Bent u door deze ziekte, aandoening of handicap belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend Af en toe Niet of zelden Geen antwoord
99
4.Bent u bedlegerig vanwege deze ziekte, aandoening of handicap? Met bedlegerig bedoelen we dat u uw bed niet uit kan. Voortdurend Af en toe Niet of zelden Geen antwoord 5.Hoeveel pijn had u de afgelopen vier weken? Geen Heel licht Licht Nogal Ernstig Heel ernstig Geen antwoord
100
Deel 3: gezondheidszorggebruik In dit deel zullen we enkele vragen stellen over uw gebruik van zorg. 1. Hebt u een vaste huisarts (wachtdiensten niet meegerekend)? Ja ik ga altijd bij dezelfde huisarts Ja ik ga altijd naar huisartsen binnen dezelfde praktijk Neen, ik ga soms naar een andere huisarts geen antwoord 2. Naar welke praktijk gaat u meestal (wachtdiensten niet meegerekend) Ik ga naar een praktijk met een huisarts die alleen werkt Ik ga naar een praktijk waar 2 huisartsen samenwerken Ik ga naar een praktijk waar meer dan 2 huisartsen samenwerken, een groepspraktijk Ik ga naar een wijkgezondheidscentrum geen antwoord 3. Hoeveel keer bent u in de afgelopen drie maanden op consultatie geweest bij een huisarts? niet 1 tot 3 >3 4. Hoeveel keer in de afgelopen drie maanden is een huisarts bij u op bezoek geweest? niet 1 tot 3 >3
5. Hoeveel keer in de afgelopen drie maanden hebt u telefonisch contact gehad met uw huisarts.?Hierbij wordt contact om een afspraak te maken niet meegeteld. niet 1 tot 3 >3 6. Heeft u een hospitalisatie verzekering? Ja Neen 7. Volgende vragen hebben betrekking op hoe u gezondheid en ziekte ziet.
101
Kunt u aanduiden in welke mate u onderstaande uitspraken voor u van toepassing zijn? Helemaal eens
Eerder eens
Eerder oneens
Helemaal oneens
Mijn gezondheid is een kwestie van aanleg of geluk Wat mijn gezondheid betreft, kan ik alleen maar doen wat de dokter zegt Mijn gezondheid wordt in de eerste plaats bepaald door wat ik zelf doe Om ziektes te voorkomen, is het goed regelmatig de huisarts te raadplegen Het ligt vooral aan mezelf hoe snel ik van een ziekte zal genezen
102
Deel 4: persoonlijke gegevens 1. Wat is uw geboortedatum?
2.Wat is uw huidige burgerlijke staat? Ongehuwd Gehuwd of wettelijk samenwonend Weduwe/weduwnaar Gescheiden
Geen antwoord
3. Hoeveel personen, uzelf inbegrepen, maken momenteel deel uit van het huishouden waartoe u behoort. Hiermee bedoelen we alle personen die inwonen in uw huis, al dan niet betalend.
4. Hoeveel leden in uw huisouden (uzelf inbegrepen) hebben een slechte tot zeer slechte gezondheidstoestand? 5.Wat is uw geboorteland? België Ander land. Welk?
________ Geen antwoord
6.Wat is het geboorteland van uw: Vader? België Ander land. Welk?
________ Geen antwoord
Moeder? België Ander land. Welk?
________ Geen antwoord
7. Hebt u op dit moment betaald werk, eventueel tijdelijk onderbroken?
103
Ja betaald werk Ja, tijdelijk onderbroken Neen geen betaald werk Pensioen Geen antwoord 8. Wat is uw hoogst behaalde diploma? Lager dan lager onderwijs Lager onderwijs Buitengewoon secundair onderwijs Lager beroepssecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager technisch of kunstsecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager algemeen secundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Hoger beroepssecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger technisch of kunstsecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger algemeen secundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Post secundair – niet hoger onderwijs (zevende jaar secundair onderwijs) Hoger onderwijs (Hogeschool) Universiteit Geen antwoord 9.Heeft u een partner? Ja ga naar vraag 10 Neen ga naar vraag 12 10. Heeft uw partner op dit moment betaald werk, eventueel tijdelijk onderbroken? Ja betaald werk Ja, tijdelijk onderbroken Neen geen betaald werk Pensioen Geen antwoord 11. Wat is het hoogst behaalde diploma van uw partner? Lager dan lager onderwijs Lager onderwijs Buitengewoon secundair onderwijs Lager beroepssecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager technisch of kunstsecundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Lager algemeen secundair onderwijs (1e, 2e en 3e middelbaar) Hoger beroepssecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger technisch of kunstsecundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Hoger algemeen secundair onderwijs (4e, 5e en 6e middelbaar) Post secundair – niet hoger onderwijs (zevende jaar secundair onderwijs) Hoger onderwijs (Hogeschool) Universiteit Geen antwoord
104
12. Kunt u aangeven of u het afgelopen jaar geconfronteerd geweest bent met één of meer van de opgesomde problemen, maar waarvoor u geen professionele hulp gezocht hebt? Het is mogelijk dat meerdere antwoorden van toepassing zijn. Het in orde brengen van een inkomensvervangende uitkering bv. leefloon Het in orde brengen van de ziekteverzekering of bijdragen voor de mutualiteit Het vinden van huisvesting Het betalen van facturen van de dokter of het ziekenhuis Het betalen van andere facturen Advies of begeleiding bij de opvoeding van de kinderen Advies of begeleiding bij moeilijkheden in de relatie met mijn partner Advies of begeleiding bij moeilijkheden in de relatie met anderen bv. mijn ouders Een verslaving Een psychisch probleem bv. depressie, hoge stress Een lichamelijke klacht Een ander probleem dat hier niet beschreven staat _____________________________________________________________________________________
105
BIJLAGE 3 : KRUISTABELLEN setting * geslacht Crosstabulation geslacht man setting
Count
20
HWP
Total
0
Total 0
20
% within setting
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within geslacht
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% of Total spoeddienst
vrouw
Count
0
15
11
26
% within setting
,0%
57,7%
42,3%
100,0%
% within geslacht
,0%
65,2%
45,8%
38,8%
% of Total
,0%
22,4%
16,4%
38,8%
8
13
21
Count
0
% within setting
,0%
38,1%
61,9%
100,0%
% within geslacht
,0%
34,8%
54,2%
31,3%
% of Total
,0%
11,9%
19,4%
31,3%
20
23
24
67
29,9%
34,3%
35,8%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
34,3%
35,8%
100,0%
Count % within setting % within geslacht % of Total
106
setting * gebruik 12 maand Crosstabulation gebruik 12 maand ,00 setting
spoeddienst
HWP
Total
Count
1,00
2,00
4,00
Total
20
4
1
1
26
% within setting
76,9%
15,4%
3,8%
3,8%
100,0%
% within gebruik 12 maand
52,6%
66,7%
50,0%
100,0%
55,3%
% of Total
42,6%
8,5%
2,1%
2,1%
55,3%
18
2
1
0
21
% within setting
85,7%
9,5%
4,8% ,0%
100,0%
% within gebruik 12 maand
47,4%
33,3%
50,0% ,0%
44,7%
% of Total
38,3%
4,3%
2,1% ,0%
44,7%
38
6
2
1
47
80,9%
12,8%
4,3%
2,1%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
80,9%
12,8%
4,3%
2,1%
100,0%
Count
Count % within setting % within gebruik 12 maand % of Total
107
setting * kennis rond het bestaan van de HWP in Gent Crosstabulation kennis rond het bestaan van de HWP in Gent geen kennis setting
Count
20
% within setting % within kennis rond het bestaan van de HWP in Gent % of Total spoeddienst
Count % within setting % within kennis rond het bestaan van de HWP in Gent % of Total
HWP
% within kennis rond het bestaan van de HWP in Gent % of Total Total
Count % within setting % within kennis rond het bestaan van de HWP in Gent % of Total
0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
0
19
7
26
,0%
73,1%
26,9%
100,0%
,0%
100,0%
25,0%
38,8%
,0%
28,4%
10,4%
38,8%
0
21
21
Count % within setting
ja
0 ,0%
,0%
100,0%
100,0%
,0%
,0%
75,0%
31,3%
,0%
,0%
31,3%
31,3%
20
19
28
67
29,9%
28,4%
41,8%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
28,4%
41,8%
100,0%
108
wachttijden * setting Crosstabulation setting spoeddienst wachttijden
Count
20
reden tot gebruik
Total
0
Total 0
20
% within wachttijden
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% of Total geen reden tot gebruik
HWP
Count
0
19
21
40
% within wachttijden
,0%
47,5%
52,5%
100,0%
% within setting
,0%
73,1%
100,0%
59,7%
% of Total
,0%
28,4%
31,3%
59,7%
7
0
7
Count
0
% within wachttijden
,0%
100,0% ,0%
100,0%
% within setting
,0%
26,9% ,0%
10,4%
% of Total
,0%
10,4% ,0%
10,4%
Count % within wachttijden % within setting % of Total
20
26
21
67
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
109
tevredenmetverleendezorg * setting Crosstabulation setting spoeddienst Tevreden
Count
met
20
% within
verleende
tevredenmetverleendezorg
HWP 0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
zorg % within setting % of Total geen reden tot gebruik
Count
23
19
42
,0%
54,8%
45,2%
100,0%
% within setting
,0%
88,5%
90,5%
62,7%
% of Total
,0%
34,3%
28,4%
62,7%
3
2
5
,0%
60,0%
40,0%
100,0%
% within setting
,0%
11,5%
9,5%
7,5%
% of Total
,0%
4,5%
3,0%
7,5%
20
26
21
67
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
% within tevredenmetverleendezorg
reden tot gebruik
Count % within tevredenmetverleendezorg
Total
0
Count % within tevredenmetverleendezorg % within setting % of Total
0
110
enigeoptie * setting Crosstabulation setting spoeddienst enigeoptie
Count
20
reden tot gebruik
Total
0
Total 0
20
% within enigeoptie
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% of Total geen rden tot gebruik
HWP
Count
0
13
21
34
% within enigeoptie
,0%
38,2%
61,8%
100,0%
% within setting
,0%
50,0%
100,0%
50,7%
% of Total
,0%
19,4%
31,3%
50,7%
13
0
13
Count
0
% within enigeoptie
,0%
100,0% ,0%
100,0%
% within setting
,0%
50,0% ,0%
19,4%
% of Total
,0%
19,4% ,0%
19,4%
Count % within enigeoptie % within setting % of Total
20
26
21
67
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
111
afstand * setting Crosstabulation setting spoeddienst afstand
Count
20
reden tot gebruik
Total
0
Total 0
20
% within afstand
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% of Total geen reden tot gebruik
HWP
Count
0
19
19
38
% within afstand
,0%
50,0%
50,0%
100,0%
% within setting
,0%
73,1%
90,5%
56,7%
% of Total
,0%
28,4%
28,4%
56,7%
7
2
9
Count
0
% within afstand
,0%
77,8%
22,2%
100,0%
% within setting
,0%
26,9%
9,5%
13,4%
% of Total
,0%
10,4%
3,0%
13,4%
20
26
21
67
% within afstand
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
% within setting
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
Count
% of Total
112
financiëlereden * setting Crosstabulation setting spoeddienst finan
Count
ciëler
20
HWP 0
Total 0
20
% within financiëlereden
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
eden
% of Total geen reden tot gebruik
Total
Count
0
26
21
47
% within financiëlereden
,0%
55,3%
44,7%
100,0%
% within setting
,0%
100,0%
100,0%
70,1%
% of Total
,0%
38,8%
31,3%
70,1%
20
26
21
67
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
Count % within financiëlereden % within setting % of Total
113
pathologieernstvanprobleem * setting Crosstabulation setting spoeddienst HWP pathologieernstvanprobleem
Count % within pathologieernstvanprobleem % within setting % of Total geen reden tot gebruik
20
100,0%
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
0
6
2
8
,0%
75,0% 25,0% 100,0%
% within setting
,0%
23,1%
9,5% 11,9%
% of Total
,0%
9,0%
3,0% 11,9%
pathologieernstvanprobleem
% within
0
20
19
39
,0%
51,3% 48,7% 100,0%
% within setting
,0%
76,9% 90,5% 58,2%
% of Total
,0%
29,9% 28,4% 58,2%
pathologieernstvanprobleem
Total
20
,0%
reden tot Count gebruik
0
100,0% ,0%
Count % within
0
Total
Count % within pathologieernstvanprobleem % within setting % of Total
20
26
21
67
29,9%
38,8% 31,3% 100,0%
100,0%
100,0% 100,0% 100,0%
29,9%
38,8% 31,3% 100,0%
114
transport * setting Crosstabulation setting spoeddienst transport
Count
20
0
20
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
geen reden tot gebruik Count
Total
0
Total
% within transport
% of Total
reden tot gebruik
HWP
0
25
21
46
% within transport
,0%
54,3%
45,7%
100,0%
% within setting
,0%
96,2%
100,0%
68,7%
% of Total
,0%
37,3%
31,3%
68,7%
1
0
1
Count
0
% within transport
,0%
100,0% ,0%
100,0%
% within setting
,0%
3,8% ,0%
1,5%
% of Total
,0%
1,5% ,0%
1,5%
Count % within transport % within setting % of Total
20
26
21
67
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
115
afstand * setting Crosstabulation setting spoeddienst afstand
Count
20
reden tot gebruik
Total
0
Total 0
20
% within afstand
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% of Total geen reden tot gebruik
HWP
Count
0
19
19
38
% within afstand
,0%
50,0%
50,0%
100,0%
% within setting
,0%
73,1%
90,5%
56,7%
% of Total
,0%
28,4%
28,4%
56,7%
7
2
9
Count
0
% within afstand
,0%
77,8%
22,2%
100,0%
% within setting
,0%
26,9%
9,5%
13,4%
% of Total
,0%
10,4%
3,0%
13,4%
20
26
21
67
% within afstand
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
% within setting
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
Count
% of Total
116
medischebeeldvorlming * setting Crosstabulation setting spoeddienst HWP medischebeeldvorlming
Count % within medischebeeldvorlming % within setting % of Total geen reden tot gebruik
% within
0
20
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
0
15
21
36
,0%
41,7% 58,3% 100,0%
% within setting
,0%
57,7% 100,0% 53,7%
% of Total
,0%
22,4% 31,3% 53,7%
Count % within
0
11
0
11
,0%
100,0% ,0%
100,0%
% within setting
,0%
42,3% ,0%
16,4%
% of Total
,0%
16,4% ,0%
16,4%
medischebeeldvorlming
Total
0
100,0% ,0%
Count
medischebeeldvorlming
reden tot gebruik
20
Total
Count % within medischebeeldvorlming % within setting % of Total
20
26
21
67
29,9%
38,8% 31,3% 100,0%
100,0%
100,0% 100,0% 100,0%
29,9%
38,8% 31,3% 100,0%
117
andere * setting Crosstabulation setting spoeddienst andere
Count
20
reden tot gebruik
Total
0
Total 0
20
% within andere
100,0% ,0%
,0%
100,0%
% within setting
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% of Total geen reden tot gebruik
HWP
Count
0
25
19
44
% within andere
,0%
56,8%
43,2%
100,0%
% within setting
,0%
96,2%
90,5%
65,7%
% of Total
,0%
37,3%
28,4%
65,7%
1
2
3
Count
0
% within andere
,0%
33,3%
66,7%
100,0%
% within setting
,0%
3,8%
9,5%
4,5%
% of Total
,0%
1,5%
3,0%
4,5%
20
26
21
67
% within andere
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
% within setting
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
38,8%
31,3%
100,0%
Count
% of Total
118
setting * hoe leerde u de wachtpost kennen? Crosstabulation hoe leerde u de wachtpost kennen? via via het
vrienden
centrale
via mijn eigen
of
wachtnummer huisarts/huisartsenpraktijk familie andere setting
Count % within
20
0
0
0
0
Total 20
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
100,0%
43,5% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
% of Total 29,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
setting % within hoe leerde u de wachtpost kennen?
spoeddienst Count % within
26
0
0
0
0
26
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
100,0%
56,5% ,0%
,0%
,0%
,0%
38,8%
% of Total 38,8% ,0%
,0%
,0%
,0%
38,8%
setting % within hoe leerde u de wachtpost kennen?
HWP
Count
3
4
,0%
14,3%
19,0%
,0%
100,0%
% of Total ,0%
4,5%
6,0%
11,9%
3
4
8
% within setting
0
8
6
21
38,1% 28,6% 100,0%
% within hoe leerde u de
100,0% 100,0% 100,0% 31,3%
wachtpost kennen?
Total
Count
46
9,0% 31,3% 6
67
119
% within
68,7%
4,5%
100,0%
100,0%
% of Total 68,7%
4,5%
setting
6,0%
11,9%
9,0% 100,0%
% within hoe leerde u de
100,0% 100,0% 100,0% 100,0%
wachtpost kennen? 6,0%
11,9%
9,0% 100,0%
120
setting * algemene gezondheidstoestand Crosstabulation algemene gezondheidstoestand zeer goed setting
Count % within setting % within algemene gezondheidstoestand % of Total
20
% within algemene gezondheidstoestand % of Total HWP
% within algemene gezondheidstoestand % of Total Total
Count % within setting % within algemene gezondheidstoestand % of Total
0
slecht
0
Total 0
20
,0%
,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
0
6
12
6
2
26
,0%
23,1%
46,2%
23,1%
7,7%
100,0%
,0%
40,0%
57,1%
66,7%
100,0%
38,8%
,0%
9,0%
17,9%
9,0%
3,0%
38,8%
9
9
3
0
21
,0%
42,9%
42,9%
14,3% ,0%
100,0%
,0%
60,0%
42,9%
33,3% ,0%
31,3%
,0%
13,4%
13,4%
4,5% ,0%
31,3%
20
15
21
9
2
67
29,9%
22,4%
31,3%
13,4%
3,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
22,4%
31,3%
13,4%
3,0%
100,0%
Count % within setting
0
redelijk
100,0% ,0%
spoeddienst Count % within setting
goed
0
121
setting * langdurige aandoeningen Crosstabulation langdurige aandoeningen nee setting
Count
20
% within setting % within langdurige aandoeningen % of Total spoeddienst
Count % within setting % within langdurige aandoeningen % of Total
HWP
Count % within setting % within langdurige aandoeningen % of Total
Total
Count % within setting % within langdurige aandoeningen % of Total
ja 0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
100,0%
95,2% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
0
16
10
26
,0%
61,5%
38,5%
100,0%
,0%
53,3%
62,5%
38,8%
,0%
23,9%
14,9%
38,8%
1
14
6
21
4,8%
66,7%
28,6%
100,0%
4,8%
46,7%
37,5%
31,3%
1,5%
20,9%
9,0%
31,3%
21
30
16
67
31,3%
44,8%
23,9%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
31,3%
44,8%
23,9%
100,0%
122
setting * vaste huisarts Crosstabulation vaste huisarts ja ik ga altijd naar neen, ik ga
setting
Count % within setting % within vaste huisarts % of Total
% within vaste huisarts % of Total HWP
% within vaste huisarts % of Total Total
Count % within setting % within vaste huisarts % of Total
ja ik ga altijd
binnen
een andere
bij dezelfde
dezelfde
huisarts
huisarts
praktijk
0
0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
29,9%
0
2
16
8
26
,0%
7,7%
61,5%
30,8%
100,0%
,0%
100,0%
50,0%
61,5%
38,8%
,0%
3,0%
23,9%
11,9%
38,8%
0
16
5
21
Count % within setting
soms naar
20
spoeddienst Count % within setting
huisartsen
0 ,0%
,0%
76,2%
23,8%
100,0%
,0%
,0%
50,0%
38,5%
31,3%
,0%
,0%
23,9%
7,5%
31,3%
20
2
32
13
67
29,9%
3,0%
47,8%
19,4%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
3,0%
47,8%
19,4%
100,0%
123
setting * soort praktijk Crosstabulation soort praktijk ik ga naar een praktijk met
ik ga naar een praktijk ik ga naar een
waar meer dan 2
ik ga naar
huisartsen
een
een huisarts praktijk waar 2
setting
Count % within
die alleen
huisartsen
samenwerken, een
wijkgezondh
werkt
samenwerken
groepspraktijk
eidscentrum
20 100,0
0
0
0
0
Total 20
,0%
,0%
,0%
,0%
100,0%
90,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
%
setting % within soort praktijk % of Total spoeddienst Count
2
13
6
4
1
26
7,7%
50,0%
23,1%
15,4%
3,8%
100,0%
9,1%
52,0%
60,0%
50,0%
50,0%
38,8%
3,0%
19,4%
9,0%
6,0%
1,5%
38,8%
0
12
4
4
1
21
57,1%
19,0%
19,0%
4,8%
100,0%
,0%
48,0%
40,0%
50,0%
50,0%
31,3%
,0%
17,9%
6,0%
6,0%
1,5%
31,3%
% within setting % within soort praktijk % of Total HWP
Count % within ,0% setting % within soort praktijk % of Total
124
Total
Count
22
25
10
8
2
67
32,8%
37,3%
14,9%
11,9%
3,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
37,3%
14,9%
11,9%
3,0%
100,0%
% within setting % within soort
100,0 %
praktijk % of Total
32,8%
125
setting * consulten huisarts afgelopen 3 maand Crosstabulation consulten huisarts afgelopen 3 maand niet setting
Count
20
% within setting % within consulten huisarts afgelopen 3 maand % of Total spoeddienst
Count % within setting % within consulten huisarts afgelopen 3 maand % of Total
HWP
% within consulten huisarts afgelopen 3 maand % of Total Total
Count % within setting % within consulten huisarts afgelopen 3 maand % of Total
0
>3 0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
29,9%
0
10
14
2
26
,0%
38,5%
53,8%
7,7%
100,0%
,0%
47,6%
66,7%
40,0%
38,8%
,0%
14,9%
20,9%
3,0%
38,8%
11
7
3
21
,0%
52,4%
33,3%
14,3%
100,0%
,0%
52,4%
33,3%
60,0%
31,3%
,0%
16,4%
10,4%
4,5%
31,3%
20
21
21
5
67
29,9%
31,3%
31,3%
7,5%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
31,3%
31,3%
7,5%
100,0%
Count % within setting
1 tot 3
0
126
setting * leeftijd Crosstabulation leeftijd 18-25 setting
Count % within setting % within leeftijd % of Total
20
setting % within leeftijd % of Total HWP
setting % within leeftijd % of Total Total
Count % within setting % within leeftijd % of Total
0
45-55
0
55-65
0
65+
0
Total 0
20
,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
0
5
8
8
1
1
,0%
19,2%
30,8%
30,8%
3,8%
3,8%
,0%
45,5%
53,3%
66,7%
33,3%
50,0%
75,0%
38,8%
,0%
7,5%
11,9%
11,9%
1,5%
1,5%
4,5%
38,8%
6
7
4
2
1
1
21
,0%
28,6%
33,3%
19,0%
9,5%
4,8%
,0%
54,5%
46,7%
33,3%
66,7%
50,0%
25,0%
31,3%
,0%
9,0%
10,4%
6,0%
3,0%
1,5%
1,5%
31,3%
20
11
15
12
3
2
4
67
29,9%
16,4%
22,4%
17,9%
4,5%
3,0%
Count % within
0
35-45
100,0% ,0%
spoeddienst Count % within
25-35
0
3
26
11,5% 100,0%
4,8% 100,0%
6,0% 100,0%
100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 29,9%
16,4%
22,4%
17,9%
4,5%
3,0%
6,0% 100,0%
127
setting * burgerlijke staat Crosstabulation burgerlijke staat gehuwd of wettelijk ongehuwd samenwonend weduwe/weduwenaar setting
Count % within setting
20
0
0
4
0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
% within burgerlijke staat % of Total spoeddienst Count % within setting
0
10
15
1
0
26
,0%
38,5%
57,7%
3,8% ,0%
100,0%
,0%
58,8%
55,6%
50,0% ,0%
38,8%
,0%
14,9%
22,4%
1,5% ,0%
38,8%
7
12
1
,0%
33,3%
57,1%
4,8%
,0%
41,2%
44,4%
,0%
10,4%
17,9%
1,5%
20
17
27
2
29,9%
25,4%
40,3%
3,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
25,4%
40,3%
% within burgerlijke staat % of Total HWP
Count % within setting
0
1
21
4,8% 100,0%
% within burgerlijke
50,0% 100,0% 31,3%
staat % of Total Total
Count % within setting
1,5% 31,3% 1
67
1,5% 100,0%
% within burgerlijke
100,0% 100,0% 100,0%
staat % of Total
3,0%
1,5% 100,0%
128
setting * geboorteland Crosstabulation geboorteland Europa niet België setting
Count % within setting % within geboorteland % of Total
20
% within geboorteland % of Total HWP
% within geboorteland % of Total Total
Count % within setting % within geboorteland % of Total
0
0
Total 20
,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
29,9%
0
21
2
3
26
,0%
80,8%
7,7%
11,5%
100,0%
,0%
51,2%
66,7%
100,0%
38,8%
,0%
31,3%
3,0%
4,5%
38,8%
20
1
0
21
Count % within setting
0
buiten Euroap
100,0% ,0%
spoeddienst Count % within setting
België
0 ,0%
95,2%
4,8% ,0%
100,0%
,0%
48,8%
33,3% ,0%
31,3%
,0%
29,9%
1,5% ,0%
31,3%
20
41
3
3
67
29,9%
61,2%
4,5%
4,5%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
61,2%
4,5%
4,5%
100,0%
129
setting * problemen in dagelijkse leven waarvoor geen hulp gezocht werd Crosstabulation problemen in dagelijkse leven waarvoor geen hulp gezocht werd geen setting
Count
20
% within setting
ja 0
Total 0
20
100,0% ,0%
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
% within problemen in dagelijkse leven waarvoor geen hulp gezocht werd % of Total spoeddienst Count % within setting
0
20
6
26
,0%
76,9%
23,1%
100,0%
,0%
51,3%
75,0%
38,8%
,0%
29,9%
9,0%
38,8%
19
2
21
,0%
90,5%
9,5%
100,0%
,0%
48,7%
25,0%
31,3%
,0%
28,4%
3,0%
31,3%
20
39
8
67
29,9%
58,2%
11,9%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
58,2%
11,9%
100,0%
% within problemen in dagelijkse leven waarvoor geen hulp gezocht werd % of Total HWP
Count % within setting
0
% within problemen in dagelijkse leven waarvoor geen hulp gezocht werd % of Total Total
Count % within setting % within problemen in dagelijkse leven waarvoor geen hulp gezocht werd % of Total
130
setting * hebben van partner Crosstabulation hebben van partner nee setting
Count
20
20
,0%
100,0%
% within hebben van partner
100,0% ,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
29,9%
Count
6
20
26
,0%
23,1%
76,9%
100,0%
% within hebben van partner ,0%
60,0%
54,1%
38,8%
9,0%
29,9%
38,8%
4
17
21
,0%
19,0%
81,0%
100,0%
% within hebben van partner ,0%
40,0%
45,9%
31,3%
6,0%
25,4%
31,3%
20
10
37
67
29,9%
14,9%
55,2%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
29,9%
14,9%
55,2%
100,0%
% of Total
0
,0%
Count % within setting
% of Total Total
0
100,0% ,0%
% within setting
HWP
0
Total
% within setting
% of Total spoeddienst
ja
Count % within setting % within hebben van partner % of Total
0
,0%
131
setting * opleidingsniveau Crosstabulation opleidingsniveau geen
setting spoeddienst Count % within setting % within opleidingsniveau % of Total HWP
Count % within setting % within opleidingsniveau % of Total
Total
Count % within setting % within opleidingsniveau % of Total
diploma/lager
lager
hoger
hoger
onderwijs
secundair
secundair
onderwijs
Total
1
1
18
6
26
3,8%
3,8%
69,2%
23,1% 100,0%
50,0%
33,3%
51,4%
85,7%
55,3%
2,1%
2,1%
38,3%
12,8%
55,3%
1
2
17
1
21
4,8%
9,5%
81,0%
50,0%
66,7%
48,6%
14,3%
44,7%
2,1%
4,3%
36,2%
2,1%
44,7%
2
3
35
7
47
4,3%
6,4%
74,5%
14,9% 100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0% 100,0%
4,3%
6,4%
74,5%
14,9% 100,0%
4,8% 100,0%
132
setting * betaald werk Crosstabulation betaald werk neen, ja,
0 setting
Count
20
% within betaald werk % of Total
% of Total HWP
% of Total Total
Count % within setting % within betaald werk % of Total
onderbroken
werk
0
0
pensioen Total 0
0
20
,0%
100,0%
100,0% ,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
29,9% ,0%
,0%
,0%
,0%
,0%
29,9%
0
2
17
2
2
7,7%
65,4%
7,7%
7,7%
11,5% 100,0%
,0%
50,0%
51,5%
100,0%
66,7%
60,0% 38,8%
,0%
3,0%
25,4%
3,0%
3,0%
4,5% 38,8%
2
16
0
1
0
% within setting ,0%
betaald werk
werk
,0%
Count
% within
betaald
,0%
% within setting ,0%
betaald werk
ja, tijdelijk
,0%
spoeddienst Count
% within
betaald
0
% within setting 100,0% ,0%
geen
3
2
26
21
9,5%
76,2% ,0%
4,8%
9,5% 100,0%
,0%
50,0%
48,5% ,0%
33,3%
40,0% 31,3%
,0%
3,0%
23,9% ,0%
1,5%
3,0% 31,3%
20
4
33
2
3
29,9%
6,0%
49,3%
3,0%
4,5%
7,5% 100,0%
100,0% 100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0% 100,0%
49,3%
3,0%
4,5%
7,5% 100,0%
29,9%
6,0%
5
67
133
BIJLAGE 5: INFORMATIEBRIEF RESPONDENTEN In deze folder stellen we u een Gentse studie voor omtrent
Gebruik van spoedgevallendiensten en huisartsenwachtposten In deze folder leest u waarom, hoe, wanneer, wat u eraan hebt… en nog veel meer Wie zijn we? De verantwoordelijken voor dit onderzoek zijn Prof. dr. Buylaert, Dr. Willems en Evelyn Verlinde, allen werkzaam aan de faculteit geneeskunde van de Universiteit Gent, en Annelies Lippens, student in de masteropleiding management en beleid van gezondheidszorg. Wat is ons doel? In deze studie willen we een instrument ontwikkelen dat nagaat welke nu de bepalende factoren zijn voor het maken van de keuze tussen spoedgevallendienst of huisartsenwachtpost. De bedoeling is dat dit meetinstrument later gebruikt kan worden om verder te onderzoeken in welke mate één of andere factor mee doorweegt in de keuze. Een inzicht in het gebruik van deze gezondheidszorgvoorzieningen kan in de toekomst leiden tot interventies naar bepaalde doelgroepen om de hulpverlening effectiever te maken. Hoe doen we dit? In het eerste deel van het onderzoek worden interviews afgenomen op zowel spoedgevallendiensten als de huisartsenwachtposten in het Gentse. Het zijn de patiënten die terecht komen op deze twee hulpverleningsdiensten die zullen worden geïnterviewd. Het is voornamelijk de bedoeling te polsen naar de motieven voor de keuze van de één of andere hulpverlening om de bepalende factoren te kunnen identificeren. U kan kiezen om deel te nemen aan dit onderzoek! Het zal maximaal 30 min in beslag nemen. U komt in aanmerking als:
U ouder bent dan 18 jaar U zich aanmeldt op een spoedgevallendienst of huisartsenwachtpost U zich in een niet levensbedreigende of ernstige conditie bevindt.
134
Uw deelname is volledig vrijblijvend en u kan ermee ophouden zonder dat u ons daarvoor een verklaring schuldig bent. We zouden uw medewerking echter heel erg op prijs stellen! Is mijn privacy beschermd? Deze wetenschappelijke studie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van het Universitair Ziekenhuis Gent. Alle persoonsgebonden informatie is strikt vertrouwelijk en zal enkel en alleen worden gebruikt door onderzoekers die aan deze studie meewerken. Uw naam verschijnt nooit in een rapport of publicatie en we doen ook geen uitspraken over één individu. U heeft ook steeds het recht om uw gegevens in te zien en te corrigeren. Hiervoor kunt u contact opnemen met de onderzoekers. Wat heb ik eraan als ik deelneem? Er zijn geen verwachte risico’s of ongemakken verbonden aan deze studie. U mag trots zijn dat u meewerkt aan dit onderzoek. Het helpt ons om een beter beeld te krijgen van de gezondheidszorg die volwassenen in Gent gebruiken. Dit kan ons helpen om de juiste beslissingen te nemen en op die manier een goede en toegankelijke zorg te organiseren. Uw mening is dus belangrijk. Hebt u nog vragen? Of wilt u nog meer te weten komen over ons onderzoek? U kan gerust contact opnemen via e-mail (
[email protected]) of telefoon (0477/347894)
Alvast bedankt, Het onderzoeksteam Prof. dr. Walter Buylaert(UGent) Dr. Sara Willems (UGent) Evelyn Verlinde (UGent) Annelies Lippens(UGent)
135
136