ZORGBELEIDSPLAN Visser ’t Hooft Lyceum
Tekening door Arie Andeweg
2011-2015
Voorgenomen besluit: Schriftelijke goedkeuring raad van toezicht: Instemming mr:
05-09-2011 06-09-2011 01-03-2012
Inhoud
1.
INLEIDING
2
HET ZORGBELEIDSPLAN ALS KERNDOCUMENT
4
1.1 1.2
2.
VISIE OP ZORG/LEERLINGBEGELEIDING 2.1 2.2
3.
5
5
Uitgangspunten Zorg op maat Doelstellingen
KWALITEIT VAN DE ZORG 3.1 3.2 3.3
4.
Functies van het Zorgplan Relatie zorgbeleidsplan VHL met andere documenten
7
Indicatoren Externe en interne componenten Kwaliteitseisen voor leerlingenzorg op schoolniveau
ZORGSTRUCTUUR
9
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
11 12
Gericht op de ontwikkeling van leerlingen Zorgniveaus Stappenplan begeleidingsstructuur Registratie Het intern zorgteam (IZT) Het zorg- en adviesteam (ZAT)
TAKEN 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
De vakdocent De mentor De zorgcoördinator De leerlingbegeleider De coördinator remedial teaching De docent remedial teaching De decaan LGF-coach De vertrouwenspersoon
13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
6
STREEFFORMATIE BEGELEIDINGSTAKEN
24
7
PROTOCOLLEN
26 26 28 31 36 38
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Dyslexieprotocol Genotmiddelenprotocol Pestprotocol Draaiboek bij het overlijden van een leerling Na de schok…..de draad weer oppakken
1
INLEIDING Het Visser ’t Hooft Lyceum is een brede scholengemeenschap bestaande uit vijf vestigingen in Leiden en omgeving. De vestigingen vormen samen één school, bestuurd door één bestuur en geleid door één directie. Iedere vestiging heeft een eigen karakter. Dat karakter wordt bepaald door het verschillende onderwijsaanbod, de cultuur van een locatie en de herkomst van leerlingen. Onderwijsaanbod Het onderwijsaanbod bestaat uit de volgende opleidingen: • Vmbo BB-KB–GL-TL (LWOO) • Havo • Vwo (atheneum en gymnasium) • TTO
2
Visie De school… is een plek waar iedereen zich erkend en veilig voelt. is een plek waar iedereen in zijn waarde wordt gelaten. Onderwijs inhoudelijk De school… biedt kwalitatief goed onderwijs. stimuleert een zelfstandige, actieve en kritische manier van leren. toont de relevantie van het onderwijs aan. verzorgt een breed scala aan opleidingen en vakken. integreert levensbeschouwelijke vraagstukken in het lesprogramma. integreert maatschappelijke vraagstukken in het lesprogramma. integreert nadrukkelijk sport en kunst in het lesprogramma. Onderwijs didactisch De school… verzorgt onderwijs vanuit persoonlijke betrokkenheid bij de leerling. realiseert een optimale werksfeer. zorgt voor afwisseling in didactische werkvormen. laat de samenhang tussen vakken zien. stemt het onderwijs af op persoonlijke capaciteiten en behoeften. biedt waar gewenst verdieping en verrijking biedt waar nodig extra begeleiding. zet eigentijdse voorzieningen in. Onderwijs pedagogisch De school… probeert het beste uit leerlingen naar boven te halen. komt leerlingen in hun persoonlijke doelstellingen optimaal tegemoet. is te allen tijde aanspreekbaar op het didactisch en pedagogisch handelen. bereidt leerlingen zo goed mogelijk voor op een dynamische samenleving. Organisatie De school… zorgt voor een uitnodigende, aantrekkelijke school en schoolomgeving. onderhoudt een optimale communicatie met de ouders. erkent verschillen in onderwijsaanbod en cultuur van de locaties. buit de voordelen uit van de ligging in een Randstedelijke omgeving. Personeel De school… streeft naar goed gekwalificeerd en competent personeel. zorgt voor een planmatige begeleiding van nieuw personeel. stimuleert ontwikkeling en groei van personeel. Kwaliteit De school… evalueert met regelmaat de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie. evalueert met regelmaat het welbevinden van de betrokkenen. stelt waar nodig ingezette ontwikkelingen bij.
3
1.
HET ZORGBELEIDSPLAN ALS KERNDOCUMENT
Binnen de vestigingen van het Visser 't Hooft Lyceum staan de begeleiding en de zorg voor de leerling hoog op de agenda. Zij dragen bij aan een optimale schoolprestatie en aan het welbevinden van leerlingen. Dit zorgplan beschrijft het zorgbeleid van de school en de vestigingen. Dit beleid is geënt op het uitgangspunt van geïntegreerde leerlingbegeleiding en bestaat uit algemene basiszorg voor alle leerlingen gedurende de gehele schoolloopbaan en een geformaliseerde zorglijn (met 1e en 2e lijn) om potentiële leerlingen met problemen tijdig te signaleren en de gewenste zorg te bieden. Alle relevante protocollen, formulieren en bijlagen voor Leiden, Leiderdorp en Zuid-West zijn in dit zorgbeleidsplan opgenomen. De school maakt deel uit van het samenwerkingsverband VO/SVO Leiden e.o. voor de vestiging Zuid-West, Leiden en Leiderdorp. De vestiging Rijnsburg maakt deel uit van het samenwerkingsverband Duin- en Bollenstreek.
1.1 Functies van het Zorgplan De functies van het zorgplan zijn tweeledig: • kwaliteitsdocument Binnen het VHL wordt door velen gewerkt aan de centrale opdracht: het inrichten en onderhouden van een zorgstructuur waarbij alle leerlingen die zorg krijgen die ze nodig hebben om een ononderbroken ontwikkelingsproces te kunnen doorlopen. Beleidsvorming is hierbij noodzakelijk om tot weloverwogen keuzes te komen. In dit zorgplan VHL worden de centrale doelen weergegeven. De inrichting van de zorgstructuur wordt beschreven en de gewenste situatie wordt in kaart gebracht. Tevens worden de uitgangspunten van het beleid voor het realiseren van zorg op maat voor leerlingen beschreven. De leerlingenzorg zal onderdeel uitmaken van de kwaliteitscyclus. Het zorgplan vervult een richtinggevende, stimulerende en sturende rol binnen dit kwaliteitsproces. • planning en verantwoording Jaarlijks stellen de vestigingen op basis van het zorgplan VHL korte termijn doelen op om de kwaliteit van de zorgvoorzieningen te verbeteren. Dit gebeurt vanuit een meerjarenperspectief en staat beschreven in het zorgplan per vestiging. Betrokkenen voeren de activiteiten uit en de resultaten ervan worden besproken en in kaart gebracht. Vervolgens worden in overleg met de vestiging de volgende korte termijndoelen vastgesteld. Dit proces van plannen, uitvoeren, resultaten in kaart brengen en toetsing aan het meerjarenperspectief, krijgt zijn weerslag in het zorgplan per vestiging vanuit de uitgangspunten van het zorgplan VHL.
1.2 Relatie zorgbeleidsplan VHL met andere documenten Het zorgplan maakt onderdeel uit van het schoolplan. Het vindt zijn uitwerking met name in het formatieplan, de kernteamplannen en het zorgplan.
4
2.
VISIE OP ZORG / LEERLINGBEGELEIDING
Leerlingenzorg betreft alle pedagogische en didactische maatregelen waarmee een school leerlingen ondersteunt in hun leer- en/of ontwikkelingsproces en die worden gehanteerd ter voorkoming of oplossing van problemen. De leerlingenzorg moet ertoe bijdragen dat de leerling zijn persoonlijke doelstellingen haalt, zijn competenties ontwikkelt en zich kwalificeert voor de periode na het voortgezet onderwijs. Deze brede definitie omvat meer dan het werk van de zorgspecialisten. Ieder personeelslid levert een bijdrage aan leerlingenzorg. Naarmate leerlingenzorg verder integreert in het onderwijs neemt ook de omvang van de zorgtaak van het personeel toe. Naast de algemene zorg voor alle leerlingen is er de groep leerlingen die specifieke zorg nodig heeft. Hier bepaalt de individuele zorgvraag welk maatwerk geleverd wordt. Enerzijds betreft dit de extra bekostigde ‘rugzakleerlingen’ en leerlingen met een LWOOindicatie, anderzijds de leerlingen die uit- of opvallen in het gewone onderwijsproces (door bijvoorbeeld dyslexie en faalangst).
2.1 Uitgangspunten zorg op maat De uitgangspunten voor het realiseren van zorg op maat voor leerlingen zijn kwalitatief goed onderwijs en voldoende ontwikkelingskansen realiseren voor alle leerlingen die onze vestigingen bezoeken. Daarbij staat binnen de levensbeschouwelijke, de pedagogische en onderwijskundige visie het kind centraal, met niet alleen cognitieve, maar ook sociale en creatieve aspecten. Het gaat om kennis, inzicht, attitudes en vaardigheden in samenhang. Respect en vertrouwen zijn sleutelwoorden. Het zorgplan is bedoeld om kaders, beleid en procedures vast te leggen met betrekking tot de zorg, zodat leerlingen die belemmeringen ondervinden in hun ontwikkeling, tijdig en professioneel begeleid worden om zich optimaal te ontplooien. Binnen elke locatie wordt structureel gewerkt aan de professionalisering van het personeel om de deskundigheid in pedagogisch en didactisch opzicht te vergroten. De directies van de vestigingen zijn eerstverantwoordelijken voor de vormgeving van de zorg op hun vestiging binnen de kaders van het schoolbeleid. Zij geven sturing aan het proces en zorgen voor formatieve, materiële en financiële middelen, zodat er volgens plan gewerkt kan worden. De zorgbreedte (de mogelijkheid en capaciteit voor opvang van leerlingen met problemen of beperkingen) verschilt per vestiging. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in het specifieke locatiezorgplan. Er wordt gestreefd naar praktische handreikingen voor de invulling. Onnodige overlegsituaties op tussenniveaus worden zoveel mogelijk vermeden. Inzet van personeel en materiële middelen zal zoveel mogelijk rechtstreeks ten goede komen aan onderwijs en zorg op maat voor elk kind. We streven naar kwaliteitsverbetering op alle vestigingen in een klimaat van openheid, betrokkenheid en goed overleg, zo dicht mogelijk bij de praktijk.
2.2
Doelstellingen
1. Eén gelijke interne zorgstructuur: • één inrichting van zorgniveaus binnen de locaties; • ontwikkelen van één leerlingvolgsysteem in Magister; • hanteren van één uniform model voor een handelingsplan en actieplan; • duidelijke taak- en functiebeschrijvingen (van bijvoorbeeld de zorgcoördinator, leerlingbegeleider, vertrouwenspersoon en remedial teacher); • vastleggen van procedures en protocollen; • formuleren van kaders voor grenzen aan de zorg. 2. Duidelijke procedures voor inhoudelijk overleg en het actief begeleiden van leerlingen die speciale zorg nodig hebben van interne zorgcommissies (1e en 2e lijn), ZAT’s, samenwerkingsverbanden en/of deskundigen uit het expertisecentrum (3e lijn). 5
3. Het structureel organiseren van professionalisering/nascholing van het personeel op het gebied van zorg en begeleiding (signaleren, diagnosticeren, remediëren preventief en curatief). Er is een beleidsgroep samengesteld bestaande uit de zorgcoördinatoren van de verschillende locaties. De groep wordt aangestuurd door het directielid met de portefeuille zorg. Deze groep formuleert en evalueert beleid en is verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole.
6
3.
KWALITEIT VAN DE ZORG
Het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van de zorg dient ertoe om: • zicht te krijgen en te houden op de kwaliteit van alles wat er gebeurt; • goede kwaliteit te behouden; • kwaliteit te verbeteren. 3.1 Indicatoren De inspectie hanteert met betrekking tot het kwaliteitsaspect zorg en begeleiding de volgende omschrijving en indicatoren: De school begeleidt leerlingen systematisch tijdens hun schoolloopbaan en bij de keuze voor vervolgonderwijs en zorgt voor een systematische begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Indicatoren: a. de school kent gunstige voorwaarden voor de begeleiding van leerlingen; b. de school begeleidt leerlingen systematisch tijdens hun schoolloopbaan en bij de keuze voor vervolgonderwijs, arbeid of beroep; c. de school kent gunstige voorwaarden voor de begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften; d. de school zorgt voor begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften; e. de school betrekt ouders/verzorgers bij de zorg en begeleiding van leerlingen. 3.2 Externe en interne componenten Kwaliteitszorg heeft een externe component die normen stelt, de inspectie, maar ook een interne component gebaseerd op de eigen uitgangspunten, de missie/visie en de identiteit. In het ontwikkelen van kwaliteitszorg zullen zowel de externe component als de interne component aan de orde zijn. Naast het oordeel van de inspectie is zelfevaluatie minstens zo belangrijk en uiteraard de mening van de ouders en zo mogelijk de leerlingen. 3.3
Kwaliteitseisen voor leerlingenzorg op schoolniveau
• een samenhangend systeem De school hanteert een samenhangend systeem van leerlingenzorg op locatieniveau. Er is een goed leerlingvolgsysteem, dat het mogelijk maakt de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen te registreren. Er zijn op locatieniveau afspraken gemaakt ten aanzien van leerlingbesprekingen en er is een vaste procedure voor bespreken, vastleggen en analyseren van gegevens. Leerlingen die dat nodig hebben kunnen rekenen op extra begeleiding. Hiervoor worden handelingsplannen of actieplannen opgesteld, die op gezette tijden worden geëvalueerd. De interne zorgcommissie heeft tot taak de realisering van bovengenoemde afspraken binnen de school te waarborgen. • vaste procedures De school hanteert bij onderwijsproblemen een vaste procedure die waarborgt dat leerlingen tijdig extra hulp kunnen krijgen. We verwijzen hiervoor naar hoofdstuk 4. In het (meerjarig) formatieplan wordt aangegeven welk deel van de formatie bestemd is voor extra hulp. • jaarlijkse evaluatie Jaarlijks wordt - mede op basis van informatie uit het leerlingvolgsysteem - de effectiviteit van de zorg in school geëvalueerd en worden veranderingsonderwerpen voor het nieuwe schooljaar vastgesteld. Hierbij wordt nagegaan of reeds doorgevoerde veranderingen tot de gewenste effecten hebben geleid. De resultaten van deze evaluatie worden schriftelijk vastgelegd. De kernteammanager evalueert jaarlijks tijdens de planning- en evaluatiegesprekken de deskundigheid van de docenten met extra zorgtaken. In het locatiezorgplan wordt opgenomen welke nascholingsactiviteiten zullen plaatsvinden en welke medewerkers hieraan zullen deelnemen.
7
De locatiedirecteur bespreekt jaarlijks op zijn/haar vestiging de kwaliteit van de zorg. De bedoeling van deze besprekingen is onder andere om de kwaliteit te verbeteren en de problemen rondom de leerlingenzorg zoveel mogelijk in kaart te brengen en op te lossen. Dit gebeurt op basis van datgene wat in het zorgplan van de locatie beschreven staat. In de directie is één persoon aanwezig met de portefeuille zorg. Deze persoon rapporteert hierover in de directievergaderingen en heeft hier een adviserende rol in.
8
4.
ZORGSTRUCTUUR
Het Visser 't Hooft Lyceum gaat uit van een leerlingbegeleiding waarbij de totale ontwikkeling van de leerling de verantwoordelijkheid van het gehele team is. De leerlingbegeleiding is een geïntegreerd onderdeel van het onderwijsaanbod. Dit betekent dat er tijdens elke les, bij elk vak en bij elke docent aandacht is voor de behoeften van de leerling op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en buiten de les voor het welbevinden van de leerling. De mentor neemt in dit proces voor leerlingen, ouders en docenten een centrale plaats in. Elke klas heeft een eigen mentor bij wie leerlingen en ouders in eerste instantie met hun vragen terecht kunnen. De mentor volgt het functioneren van zijn leerlingen zowel wat betreft de leerresultaten als de sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij onderhoudt persoonlijk contact met de leerling en is tevens het eerste aanspreekpunt voor de ouders. 4.1 Gericht op de ontwikkeling van leerlingen De leerling wordt begeleid ten aanzien van zijn of haar: Cognitieve ontwikkeling Dit betekent onder meer: ondersteunen in het leerproces, bij de leerresultaten, aanleren van enkele leerstrategieën, verbetering van de werkhouding en opheffen van achterstanden. Sociaal-emotionele ontwikkeling Dit betekent: signaleren, bespreken en aanpakken van blokkades die het leerproces (kunnen) belemmeren met als doel het welzijn van de leerling (bijvoorbeeld bij faalangst). Ontwikkeling van keuze- en beroepsvaardigheden Dit betekent: ondersteunen bij het aanleren van vaardigheden die voor beroepsuitoefening van belang zijn en ondersteunen bij afwegingen die leerlingen maken ten aanzien van hun toekomst, doorstroming naar vervolgonderwijs, met als doel een passende loopbaan. 4.2 Zorgniveaus Het Visser 't Hooft Lyceum kent 3 niveaus van leerlingbegeleiding gebaseerd op een combinatie van het model zoals door het samenwerkingsverband (2011) is ingevoerd en het 3 lijnenmodel van leerlingbegeleiding (figuur 1).
1e begeleidingslijn zorgniveau A en B
2e begeleidingslijn zorgniveau C en D
3e begeleidingslijn zorgniveau E
basiszorg • vakdocent • mentor • eventueel onderwijsassistente • decaan • remedial teaching basiszorg • mentor • zorgcoördinator • specialisten binnen school • kernteammanager breedte en dieptezorg • specialisten buiten school
Figuur 1: 3 niveaus van leerlingbegeleiding
9
• Basiszorg Basiszorg kan worden omschreven als: ‘het aanbod van onderwijs, begeleiding, ondersteuning en voorzieningen dat school minimaal biedt’. Deze is verdeeld in de 1e en 2e begeleidingslijn. Eerste begeleidingslijn Uit de visie dat leerlingbegeleiding integraal onderdeel uitmaakt van het onderwijsaanbod, vloeit voort dat de leerlingbegeleiding zoveel mogelijk is ondergebracht bij degenen die het onderwijs verzorgen: de vakdocenten van de leerlingen, waaronder de klassenmentor. Zij nemen in de zorgstructuur de zogenaamde eerste lijn van leerlingbegeleiding voor hun rekening en zien leerlingbegeleiding als vanzelfsprekend onderdeel van het lesgeven. De klassenmentor is de spil in deze eerste lijn. Vaak zijn problemen van leerlingen van dien aard, dat een docent of mentor die samen met de leerling kan oplossen. Als problemen niet meer in de eerste lijn kunnen worden opgevangen, vindt doorverwijzing plaats naar de zogenaamde tweede lijn, waarin de zorgcoördinator de spil vormt (zie figuur 2). Over 4 jaar zien de vakdocenten de leerlingbegeleiding in de eerste lijn als vanzelfsprekend onderdeel van het lesgeven. Tweede begeleidingslijn Onder de basiszorg vallen ook de maatregelen van de school die openstaan voor alle leerlingen. Dit kunnen zijn: remediale hulp, meer handen in de klas in de vorm van onderwijsassistenten, de begeleiding en coaching door de zorgcoördinator en/of andere deskundigen van de school (bijvoorbeeld een remedial teacher, taal- en rekenspecialist, vertrouwenspersoon, leerlingbegeleider, schoolmaatschappelijk werker of logopedist). Indien ook de zorg in de 2e lijn onvoldoende blijkt en de problemen specialistische zorg vereisen wordt de leerling doorverwezen, vaak na bespreking in het ZAT. • Breedtezorg Dit is de zorg om de school heen. De school wil zelf de verantwoordelijkheid blijven dragen voor het onderwijs, de zorg en de ontwikkeling van de leerlingen, maar heeft daarbij hulp nodig van buitenaf. Om de school heen is een vangnet van hulpbronnen voor breedtezorg van (preventieve) ambulante begeleiders, deskundigen uit jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg tot tijdelijke plaatsingen en voorzieningen. Binnen de breedtezorg blijft de leerling vallen onder de verantwoordelijkheid van de school en blijft daar ingeschreven. De breedtezorg heeft het karakter van tijdelijk en/of aanvullend. Daarbij neemt de zorg voor LWOO-leerlingen en leerlingen met LGF een bijzondere plaats in. • Dieptezorg Derde begeleidingslijn Dit is de zorg in gespecialiseerde voorzieningen in het samenwerkingsverband of in de regio, zoals het speciaal onderwijs. De verantwoordelijkheid voor de leerling wordt overgedragen aan deze voorziening. Wanneer blijkt dat de school ontoereikend is om de juiste zorg te bieden, zal in overleg met het zorgloket naar een ander school, een ander vorm van onderwijs of een andere vorm van begeleiding buiten de school gezocht worden.
10
4.3
Stappenplan begeleidingsstructuur basiszorg
Zorgniveau
Kenmerken
A Basiszorg 1e lijn
Onderwijs volgens (ontwikkelings)plan en een leerlingvolgsysteem: observeren/testen/toetsen Probleem gesignaleerd
B Basiszorg 1e lijn
• Probleem definiëren • Mentor wordt (schriftelijk/digitaal) ingelicht (melding in actieplanner) • Vakdocent geeft extra instructie, inzet extra materialen en pedagogische middelen, overige maatregelen
Probleem opgelost: terug naar A
Probleem blijft
C Basiszorg 2e lijn (duur: 6-8 weken)
• • • • •
Vakdocent verzamelt info over probleem Inlichten mentor – zorgcoördinator Vakdocent en mentor stellen actieplan op (eventueel met behulp van zorgcoördinator of KTM) Vakdocent en mentor voeren actieplan uit Leerling en ouders informeren
Probleem opgelost: terug naar A of B
Probleem blijft
D Basiszorg en breedtezorg 2e lijn
• •
Mentor/zorgcoördinator leggen probleem aan Intern zorgteam (IZT) zorgteam traject uitzetten eventueel ZAT raadplegen
Probleem opgelost: terug naar niveau B of C
IZT kan onvoldoende zorg bieden
E Breedte en dieptezorg 3e lijn
Aanmelden bij ………..(lees externe instantie) Verwijzing naar andere vorm van VO Extra onderzoek Afhankelijk van uitkomsten worden beslissingen genomen over vervolg
Figuur 2
Het stappenplan is omschreven vanuit de situatie waarin een probleem zich niet direct ernstig laat aanzien. Het kan gebeuren, dat het probleem bij een leerling dusdanig ernstig is dat bepaalde niveaus overgeslagen moeten worden. Een leerling zal niet per definitie alle niveaus moeten doorlopen.
11
4.4
Registratie
In de zorgstructuur van het Visser 't Hooft Lyceum worden indicaties zoals tegenvallende prestaties, ontbrekende leervoorwaarden, structureel te laat komen, een structureel verzuim, uit de klas gestuurd worden, zodanig opgevat dat de leerling wellicht extra begeleiding nodig heeft om een startkwalificatie/diploma te behalen. Om dit te kunnen signaleren is het nodig dat alle betrokkenen een en ander zorgvuldig registreren, op de wijze die per locatie is afgesproken. Het huidige registratiesysteem is Magister. Afhankelijk van de functie van de werknemer heeft hij lees- en/of schrijfrechten in dit systeem. Wanneer er opvallende signalen zijn wordt dit in eerste instantie door de mentor genoteerd. Wanneer een leerling overstapt naar de breedtezorg is de zorgcoördinator verantwoordelijk voor deze registratie. Ook zal hij verslag doen van externe onderzoeken, zoals capaciteitenonderzoek, psychologischeen psychodiagnostische verslagen. 4.5 Het intern zorgteam (IZT) Het intern zorgteam wordt aangestuurd door de zorgcoördinator. Iedere vestiging heeft een IZT dat bestaat uit: • een zorgcoördinator; • een dyslexie coach of coördinator remedial teaching; • een remedial teacher; • meerdere leerlingbegeleiders; • één vertrouwenspersoon. Het IZT ondersteunt leerlingen, docenten en mentoren. Het adviseert het MT en is de schakel naar de externe instanties. 4.6 Het zorg- en adviesteam (ZAT) Op iedere locatie is een zorg en adviesteam actief. Hierin werken zorgcoördinator, leerlingbegeleiders en mentoren samen met deskundigen van externe instanties. Ook woont een lid van de schoolleiding de vergaderingen bij. In het • • • • •
ZAT zijn de volgende instanties vertegenwoordigd: GGD: jeugdarts of sociaal verpleegkundige Kwadraad: (school) maatschappelijk werk Bureau Leerplicht: leerplichtambtenaar Bureau Jeugdzorg VHL: zorgcoördinator (mentor of leerlingbegeleider van ingebrachte leerling)
Het ZAT werkt volgens de protocollen van de samenwerkingsverbanden Leiden e.o. en Duin- en Bollenstreek dat in het handboek ZAT staat omschreven. Het handboek ZAT is op elke locatie aanwezig.
12
5
Taken van zorgverleners/begeleiders
De zorgcoördinator stelt zich ten doel een optimale leerlingenzorg te creëren binnen de locatie en heeft als zodanig een sturende en coachende rol met betrekking tot de professionalisering van alle medewerkers op het terrein van de leerlingenzorg. Hij/zij stuurt tevens het intern zorgteam aan. De zorgcoördinator adviseert de locatiedirecteur (met zorg in de portefeuille) op het gebied van leerlingenzorg en vormt samen met hem en de zorgcoördinatoren van de andere locaties het zorgbeleidsteam. Het werkterrein omvat in hoofdzaak de organisatie en inrichting van de leerlingenzorg binnen de locatie. De zorgcoördinator is voor zijn functioneren op dit gebied verantwoording schuldig aan de locatiedirectie. De zorgcoördinator initieert en begeleidt vernieuwingsprocessen in het kader van de ontwikkeling van de zorg van de school. Interne contacten onderhoudt de zorgcoördinator met het docententeam, het intern zorgteam, de leerlingen, de leden van directie en de collega-zorgcoördinatoren van andere vestigingen. Externe contacten heeft hij/zij met ouders of verzorgers van leerlingen, externe onderwijsinstellingen, het ZAT, collega’s binnen de samenwerkingsverbanden Leiden e.o en Duin- en Bollenstreek, externe deskundigen en hulpverleningsorganisaties.
Locatiedirectie
Zorgcoördinator (zorgteammanager)
Zorgteam
NB. Voor de zorgverleners/begeleiders geldt, dat zij hun taken verrichten binnen hun functie van docent. Naast hun lesgevende taak worden zij gefaciliteerd voor de zorgtaken die zij verrichten (taakdifferentiatie). Het Visser 't Hooft Lyceum heeft niet gekozen voor aparte zorgfunctionarissen die geen docent zijn (functiedifferentiatie), met uitzondering van situaties waarin de zorgtaken zodanig omvangrijk zijn dat een afzonderlijke zorgfunctionaris benoemd wordt.
13
5.1
Taak van de vakdocent in het kader van de zorg
Algemeen doel De vakdocent is verantwoordelijk voor het volledig verzorgen van de eerste lijn leerlingbegeleiding aan alle leerlingen in het onderwijsleerproces, waarbij kennis en vaardigheden centraal staan. De vakdocent is de eerste verantwoordelijke voor het leerproces van leerlingen die in dit leerproces extra zorg nodig hebben. Werkzaamheden Zorg dragen voor het volledige leerproces: • een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van leermiddelen, zoals samenstellen van leeren oefenstof en toetsmateriaal ontwikkelen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben; • een positieve bijdrage leveren aan de vorming van de zorgleerlingen; • extra begeleiding bieden aan leerlingen bij onder andere projecten en werkstukken. Bijdrage leveren aan de ontwikkelingen en vernieuwingen van leermiddelen in lessituaties en in aanpak ten aanzien van zorgleerlingen: • signaleren/analyseren van behoefte tot vernieuwing in de leerlingbegeleiding 1e lijn; • bijdrage leveren aan het ontwikkelen en verzorgen van een nieuw onderwijsprogramma eerste lijn; • verdiepen en verbreden van vakinhoudelijke en didactische kennis; • participeren in werk- en projectgroepen betreffende vernieuwing en ontwikkeling van het onderwijs. Bijdrage leveren aan de vorming en begeleiding van leerlingen (zie ook stappenplan begeleidstructuur): • individuele begeleiding bieden aan leerlingen op het gebied van leerresultaten; • signaleren en zelfstandig begeleiden van licht sociaal emotionele problematiek, zoals een lichte vorm van faalangst; • het voeren van gesprekken met ouders; • signaleren en onderkennen van ontwikkelingsproblematiek bij zwaar sociaal-emotionele problematiek; • na deze signalering volgens het stappenplan begeleidingsstructuur handelen; • het informeren van mentor of leerlingbegeleiders. Kennis/vaardigheden • theoretische en praktische kennis op het eigen vakgebied; • inzicht hebben in de begeleidingsstructuur van het VHL; • praktische kennis hebben van de meest voorkomende leer- en gedragsstoornissen, zoals dyslexie, aandachtstoornis en autisme; • vaardigheid in het inspelen op de hulpbehoefte en de veranderende hulpvraag van de leerling; • vaardigheden in het toepassen van diverse didactische methoden en technieken.
14
5.2
Taak van de mentor in het kader van de zorg
Algemeen doel Mentoren begeleiden de leerlingen minimaal één schooljaar. Mentoren zijn de spil van de leerlingbegeleiding in de basiszorg. Uitgangspunten hierbij zijn: 1. Elke leerling heeft recht op begeleiding. 2. De mentor staat in het hart van de begeleidingsstructuur, tussen de leerling (klas) en de overige functionarissen in. Hij fungeert als directe begeleider. 3. De mentor houdt zich bezig met het wel en wee van de individuele leerling en van de klas als groep en begeleidt het groepsproces. 4. De mentor signaleert en biedt, voor zover mogelijk, extra zorg. Wanneer deze extra zorg te specialistisch wordt verwijst de mentor door naar de tweede lijn basiszorg (het intern zorgteam). Werkzaamheden Zorg dragen voor een veilige leer- en leefomgeving: • het bevorderen van een goede sfeer in de klas door middel van organisatorische en begeleidende activiteiten; • bespreken van het functioneren van de klas als geheel; • begeleiden van het gewenningsproces in een nieuwe klas/school; • begeleiden in het oplossen van problemen tussen leerlingen onderling; • begeleiden in het oplossen van problemen tussen klas/leerling en docent; • het verzorgen van de mentorles. Signalerende/ondersteunende functie: • monitoren studieresultaten en deze bijhouden (magister); • signalering tekortkomingen in studievaardigheden; • signaleren van persoonlijke en sociale problematiek; • signaleren van problematische thuissituatie; • eerste opvang bij problemen op sociaal-emotioneel gebied; • eerste opvang bij eerder genoemde problematiek; • doorverwijzen naar IZT wanneer de problematiek te specialistisch, of te zwaar is voor de mentor; • bestudering van documenten leerlingvolgsysteem zoals SVL, CITO en Sakie; • het voeren van ‘POP-gesprekken’ met individuele leerlingen; • het verzorgen van de mentorles. Verwijzende functie: • na signalering volgens het stappenplan begeleidingsstructuur handelen; • het informeren van mentor of leerlingbegeleiders. Externe contacten onderhouden: • het voeren van gesprekken met ouders over de voortgang van de studieresultaten en het welbevinden van de leerling op school; • in overleg met de zorgcoördinator gesprekken voeren met externe instanties. Kennis/Vaardigheden • • • • •
theoretische en praktische kennis betreffende het mentorcentraal systeem hebben; basisvaardigheden gesprekstechnieken beheersen; kunnen samenwerken in een kernteam; kunnen samenwerken met ouders (dynamische driekoek school- kind-ouder); leerling-bespreking kunnen voorbereiden en kunnen voorzitten.
15
5.3 Taak van de zorgcoördinator Algemeen doel De zorgcoördinator heeft voornamelijk een coördinerende, een coachende en een innoverende taak in de zorgcyclus, de zorgstructuur en het zorgbeleid. De zorgcoördinator stuurt het intern zorgteam aan. Coördineren Werkzaamheden/Vaardigheden • coördineren van test- en toetsprocedures; • interpreteren van testen en toetsen; • als bewaker van de zorg bijwonen van leerlingbesprekingen en rapportvergaderingen; • handelingsplannen, actieplannen (doen) opstellen; • leerlingvolgsysteem (mede) opzetten en onderhouden; • remediale interventies (doen) opstellen en coördineren; • interventies rondom gedragsproblematiek opzetten en coördineren; • landelijk beleid (mede) vertalen/omzetten in schoolbeleid; • opstellen en uitvoering geven aan het locatiezorgplan; • kwaliteit van de zorg en zorgstructuur in kaart brengen en zichtbaar maken binnen de school; • leiding geven aan het zorgteam; • regelmatig overleg met LMT over zorgbeleid; • functioneren in netwerk/SWV van zorgcoördinatoren; Kennis van • signaleren van problemen; • testen en toetsen; • orthodidactische problemen en oplossingsmethoden; • orthopedagogische problemen en oplossingsmethoden; • actueel landelijk beleid leerlingenzorg; • ontwikkelingen eigen SVW/VO; • ontwikkelingen in VMBO/LWOO; Coachen Werkzaamheden/Vaardigheden • begeleiden en adviseren van docenten in lessituaties en in aanpak van zorgleerlingen; • coachen of doen coachen van groepen docenten ten aanzien van omgaan met zorgleerlingen; • het ondersteunen bij het opstellen van handelingsplannen/actieplannen; • Inventariseren van scholingsbehoeften op het gebied van de zorg en het (doen) verzorgen van cursussen en voorlichtingsbijeenkomsten voor collega’s; • vraagbaak zijn voor leerlingen, ouders en alle functionarissen op school op het gebied van de zorg; • • • • • •
Kennis van de visie van de school op zorg; het leerlingbegeleidingsysteem van de school; het leerlingvolgsysteem en de handelingsplannen; de sociale kaart van de regio; de mogelijkheden van interne en externe zorg/ZAT/oudercursussen; bijscholingsmogelijkheden en deskundigheidsbevordering;
16
Innoveren Werkzaamheden/Vaardigheden • initiëren en begeleiden van vernieuwingsprocessen in het kader van de ontwikkeling van de zorg op school; • keuzes maken ten aanzien van de zorg; • schoolleiding adviseren, zorg dragen voor goede positionering zorg; • visie op zorg en begeleiding uitdragen intern en extern; • schrijven van een zorgbeleidsplan afgestemd op en aangepast aan ontwikkelingen binnen het team. Kennis van • de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van de zorg, op landelijk, SWV- en schoolniveau; • deskundigheidsbevordering.
5.4
Taak van de leerlingbegeleider
Algemeen doel De leerlingbegeleider is de eerst aangewezen persoon wanneer het gaat om extra begeleiding betreffende sociaal-emotionele en cognitieve problematiek van leerlingen. Werkzaamheden/Vaardigheden • na doorverwijzing van mentor inventarisatie problematiek van leerling; • coachen/ondersteunen van zorgleerlingen; • analyse maken van de zwaarte van de problematiek; • flexibel omgaan met de hulpvraag van de leerling; • beheersen van verschillende gesprekstechnieken; • begeleiden en adviseren van docenten in lessituaties en in aanpak van zorgleerlingen; • coachen en ondersteunen van mentoren; • functioneren in de dynamische driehoek (ouder- kind- school); • het opstellen/meedenken bij het opstellen van handelingsplannen/actieplannen; • leerlingvolgsysteem onderhouden; • kunnen lezen van psychologische en orthopedagogische verslagen; • als bewaker van de zorg van de desbetreffende afdeling bijwonen van leerlingbesprekingen en rapportvergaderingen; • regelmatig overleg met IZT, waardoor zorgstructuur gewaarborgd wordt; • bijwonen/organiseren van voorlichtingsavonden; • kwaliteit van de zorg en zorgstructuur zichtbaar maken binnen de school; • deskundigheidsbevordering; • doorverwijzen wanneer nodig. Kennis van • de VHL zorgstructuur, zodat deze toegepast kan worden; • signaleren van problemen; • het leerlingvolgsysteem en de handelingsplannen; • leer en ontwikkelingsproblematiek; • psychosociale problematiek bij pubers; • bijscholingsmogelijkheden en deskundigheidsbevordering;
17
5.5
Taak van de coördinator remedial teaching
Algemeen doel De coördinator RT heeft voornamelijk een coördinerende, een coachende en een uitvoerende taak in de extra begeleiding betreffende cognitieve problematiek van leerlingen. Coördineren Werkzaamheden/Vaardigheden • coördineren van test- en toetsprocedures; • interpreteren van testen en toetsen; • handelingsplannen, actieplannen opstellen voor leerlingen met een leerstoornis; • remediale interventies opstellen en coördineren; • leerlingvolgsysteem onderhouden; • indeling maken ondersteunende lessen; • landelijk beleid (mede) vertalen/omzetten in schoolbeleid; • uitvoering geven aan locatiezorgplan; • kwaliteit van de remediale zorg en zorgstructuur zichtbaar maken binnen de school; Kennis van • signaleren van cognitieve problemen, zoals dyslexie, dysfasie en discalculie; • kunnen lezen van testen en toetsen van spelling, begrijpend lezen en rekenen; • orthodidactische problemen en oplossingsmethoden; • actueel landelijk beleid RT; • faciliteiten (compenserende en dispenserende maatregelen) betreffende eindexamenreglement; • ontwikkelingen volgen binnen SVW/VO. Coachen Werkzaamheden/Vaardigheden • vraagbaak zijn voor leerlingen, ouders en alle functionarissen op school op het gebied van leerproblemen; • begeleiden en adviseren van docenten in lessituaties en in aanpak van zorgleerlingen; • begeleiden en adviseren van docenten in uitvoering van protocollen (bijvoorbeeld dyslexieprotocol); • het ondersteunen van de vakdocent bij het opstellen van handelingsplannen en actieplannen; • inventariseren van behoeften van leerlingen op het gebied van dispenserende en compenserende maatregelen; • uitvoeren van deze maatregelen en het (doen) verzorgen van cursussen en voorlichtingsbijeenkomsten voor collega’s. Kennis van • visie van de school op zorg (protocollen); • leerlingvolgsysteem en handelingsplannen; • mogelijkheden van interne en externe orthodidactische zorg; • bijscholingsmogelijkheden en deskundigheidsbevordering. Innoveren Werkzaamheden/Vaardigheden • initiëren en begeleiden van vernieuwingsprocessen in het kader van de ontwikkeling van RT op school; • keuzes maken ten aanzien van de zorg; • zorgcoördinator adviseren, zorg dragen voor goede positionering zorg, visie op zorg en begeleiding uitdragen intern en extern (ouders); • schrijven van een jaarlijkse evaluatie, afgestemd op en aangepast aan ontwikkelingen binnen het team.
18
Kennis van • de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van RT, op landelijk, SWV- en schoolniveau; • deskundigheidsbevordering. Over een jaar heeft iedere vestiging een coördinator remedial teaching
5.6.
Taak van de docent remedial teaching
Een RT-docent is een docent met extra remediale taken. Deze docent kan een remedial teacher zijn of heeft zich gespecialiseerd in een deelgebied van de remedial teaching, zoals rekenen, taal en faalangst. Algemeen doel De RT-docent is de eerst aangewezen persoon wanneer het gaat om uitvoerende taken betreffende cognitieve problematiek van leerlingen. Hij/zij zal zorg dragen voor de remediale hulp aan een groep leerlingen. Kennis van • signaleren van cognitieve problemen, zoals dyslexie, dysfasie en discalculie; • testen en toetsen van spelling, begrijpend lezen en rekenen; • orthodidactische problemen en oplossingsmethoden; • visie van de school op zorg betreffende leerlingen met leer- en ontwikkelingsproblematiek; • leerlingvolgsysteem en handelingsplannen; • bijscholingsmogelijkheden en deskundigheidsbevordering.
Werkzaamheden/Vaardigheden • zorg dragen voor remediale hulp aan een groep leerlingen; • inventariseren van behoeften van leerlingen op het gebied van begeleiding; • interpreteren van testen en toetsen; • individuele handelingsplannen, actieplannen opstellen voor leerlingen met cognitieve leerachterstanden; • uitvoering geven aan een handelingsplan/actieplan; • maken van ondersteunend materiaal voor leerlingen; • het ondersteunen van vakdocent bij het opstellen van actieplan; • leerlingvolgsysteem onderhouden; • uitvoering geven aan het locatiezorgplan; • kwaliteit van de remediale zorg en zorgstructuur zichtbaar maken binnen de school; • uitvoeren van vernieuwingsprocessen in het kader van de ontwikkeling van RT op school; • visie op zorg en begeleiding uitdragen intern en extern (ouders).
19
5.7. Taak van de decaan in het kader van begeleiding Algemeen doel De decaan heeft tot taak de leerlingen voorlichting te geven over de mogelijkheden van studie en beroep na het voortgezet onderwijs. Hij is de eerst aangewezen persoon wanneer het gaat over begeleiding bij het maken van juiste vakkenkeuzes en het kiezen van een juiste vervolgopleiding. Werkzaamheden • vraagbaak zijn voor leerlingen, ouders en alle functionarissen op school op het gebied van vervolgopleidingen; • klassikaal en individueel informatie verstrekken aan leerlingen over vakkenkeuzes, profielen en vervolgonderwijs; • ouders informeren over profielen en vervolgonderwijs (door o.a. voorlichtingsavonden); • examenleerlingen begeleiden bij hun keuze voor het vervolgonderwijs; • het ordenen en verwerken van de vakkenkeuzes; • leerlingen die overstappen tussen havo en vmbo voorlichten en adviseren; • ontwikkelen of verzamelen van een goed werkbaar LOB programma; • mentoren aansturen/begeleiden bij het LOB programma; • adviezen geven over vakkenkeuzes tijdens rapportvergaderingen; • het opzetten van een portfolio voor vmbo leerlingen; • inlichtingen verstrekken over het aanvragen van studietoelagen; • het volgen van oud-leerlingen via VOROC (nieuw systeem!); • klassikaal en individueel informatieverstrekking aan leerlingen over stages; • het onderhouden van contacten met stageverleners; • ouders informeren over stages; • het aansturen en organiseren van stagebezoeken; • het onderhouden van externe contacten die noodzakelijk zijn voor de adviserende taken; • het organiseren/bijwonen van studievoorlichtingsavonden in de regio; • taak als decaan, zoals decanenkring en decaanvoorlichtingsdagen; Kennis (theoretisch en praktisch) van • opbouw van de sectoren op het VHL en de vervolgopleidingen; • computerprogramma’s voor ordenen van vakkenkeuzes; • toelatingseisen voor de vervolgopleiding; • nieuwe ontwikkelingen in het studieaanbod; • nieuwe ontwikkelingen in het vervolgonderwijs; • zo nodig, nieuwe ontwikkelingen van het leerlingvolgsysteem vmbo-mbo; • VOROC. Vaardigheden • goede organisatorische vaardigheden; • kunnen samenwerken in een team; • kunnen samenwerken met ouders; • voorlichtingsavonden kunnen organiseren en uitvoeren; • beheersen van verschillende gesprekstechnieken; • analyses kunnen maken van de gekozen vakkenpakketten; • goed kunnen onderhouden van een sociaal netwerk; • duidelijke voorlichting kunnen geven (informatiemateriaal/presentaties); • leerlingen kunnen enthousiasmeren om keuzes te maken.
20
5.8
Taak van de LGF-coach
Algemeen doel De LGF-coach coacht leerlingen met een officiële indicatiestelling leerlinggebonden financiering. Hij is wat betreft de extra begeleiding het eerste aanspreekpunt, ook voor de ouders. Werkzaamheden • verdieping in ontbrekende leervoorwaarden in schoolse- en in sociaal emotionele vaardigheden; • coachen/ondersteunen van LGF-leerlingen, zoals omschreven in het handelingsplan; • minimaal 1 lesuur per week de leerling begeleiden; • aantal contactmomenten aanpassen aan de omstandigheden; • meedenken bij het opstellen van handelingsplannen; • bewaker zijn van de uitvoering van het handelingsplan; • docenten inzicht geven in ontbrekende leervoorwaarden van zijn LGF-leerling; • begeleiden en adviseren van docenten in lessituaties en in aanpak van LGF-leerlingen; • leerlingvolgsysteem onderhouden; • als bewaker van het handelingsplan leerlingbesprekingen en rapportvergaderingen van de leerling bijwonen; • regelmatig overleg met mentor en zorgcoördinator, waardoor zorgstructuur gewaarborgd wordt; • deskundigheidsbevordering; • nauw samenwerken met ambulante begeleider. Vaardigheden • algemene coachingsvaardigheden kunnen toepassen; • flexibel omgaan met de hulpvraag van de leerling; • flexibel omgaan met de hulpvraag van docenten; • kunnen omgaan met weerstanden; • tegenslagen en tegenwerkingen in hun context kunnen plaatsen; • creatief zijn in het zoeken naar oplossingen; • in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen; • creatief zijn in het bedenken van maatwerk voor de leerling; • gedreven zijn in het zoeken naar- en het uitvoeren van maatwerk; • probleemoplossend kunnen denken en handelen; • kunnen functioneren in de dynamische driehoek (ouder- kind- school). Kennis van • de VHL zorgstructuur, zodat deze toegepast kan worden; • leer- en ontwikkelingsproblematiek van de leerling; • signaleren van problemen; • het leerlingvolgsysteem en handelingsplannen; • psychosociale problematiek bij pubers; • bijscholingsmogelijkheden en deskundigheidsbevordering; • taken van ambulante dienst.
21
5.9.
Taak van de vertrouwenspersoon
Algemeen doel De vertrouwenspersoon functioneert als eerste aanspreekpunt bij meldingen van seksuele intimidatie en zorgt voor de eerste opvang en begeleiding van leerlingen die hiermee zijn geconfronteerd. Werkzaamheden Zorg dragen voor een veilige leer- en leefomgeving • functioneert als eerste aanspreekpunt bij meldingen van seksuele intimidatie; • zorgt voor de eerste opvang en begeleiding van de leerling die met seksuele intimidatie is geconfronteerd; • houdt een registratie (anoniem) bij ten behoeve van het sociaal jaarverslag; • informeert, met in kennisstelling van de leerling, de directie over de melding/klacht en adviseert over eventueel te nemen maatregelen; • zal ten behoeve van een volledige en zo objectief mogelijke beeldvorming, met instemming van de leerling, contact opnemen met de aangeklaagde; • ziet erop toe dat iedereen, binnen de organisatie op de hoogte is van het bestaan van de vertrouwenspersoon en de klachtenprocedure; • draagt bij aan de werkwijze van de klachtencommissie en van de klachtenprocedure; • draagt mogelijke oplossingen aan waarmee het beleid gericht tegen seksuele intimidatie kan worden opgesteld c.q. bijgesteld; • werkt mee aan de evaluatie van haar/zijn takenpakket; • houdt zich op de hoogte van (landelijke) ontwikkelingen op het terrein van preventie en bestrijding van seksuele intimidatie. Ondersteunende functie binnen de locatie • geeft de eerste emotionele en psychische ondersteuning aan de leerling; • zoekt samen met de leerling naar oplossingen; • gaat na of een oplossing in de informele sfeer tot de mogelijkheden behoort; • neemt maatregelen om op korte termijn de leefsituatie van de leerling te verbeteren, gericht op het stoppen van de seksuele intimidatie; • geeft informatie over de mogelijk te volgen procedures, naast interne klachtenprocedure ook strafrechtelijke of civielrechtelijke procedure en de consequenties daarvan; • geeft emotionele en psychische ondersteuning aan de melder bij het formeel aanhangig maken van de klacht, bij de klachtencommissie en/of staat de melder bij en vertegenwoordigt deze tijdens een klachtenprocedure; • is verantwoordelijk voor nazorg ten aanzien van de leerling, om te voorkomen dat de leerling aangesproken wordt op het feit dat hij/zij seksuele intimidatie aanhangig heeft gemaakt. Verwijzende functie • verwijst, indien nodig, de leerling naar (in)formele daarvoor in aanmerking komende (hulpverlenings)instanties; • doet, in overleg met de leerling en bevoegd gezag, aangifte bij de zedenpolitie of officier van justitie in geval van ontucht, aanranding en/of verkrachting; • ondersteunt leerling/melder bij het inschakelen van externe instanties, hieronder vallen ook politie en officier van justitie;
22
• ondersteunt op verzoek de leerling bij de klacht op schrift te zetten en stuurt deze naar de locatiedirecteur (mocht de klager niet tevreden zijn over de afhandeling van zijn klacht dan kan de klacht nog eens worden voorgelegd aan de klachtencommissie waarbij de school is aangesloten). Kennis van • de mogelijke reacties en emotionele gevolgen van slachtoffers van seksuele intimidatie; • de aard en omvang van de problematiek seksuele intimidatie; • mogelijke rechtspositionele en justitiële gevolgen van het indienen van een klacht; • de individuele- en groepsprocessen die spelen bij seksueel grensoverschrijdend gedrag; • landelijke ontwikkelingen op het terrein van de preventie en bestrijding van machtsmisbruik. Vaardigheden • kan reflecteren op het eigen gedrag en dat van de ander; • kan omgaan met vertrouwelijke informatie en met weerstanden; • is in staat om zich onafhankelijk op te stellen; • is zowel mondeling als schriftelijk zeer communicatief vaardig; • heeft inzicht in eigen handelen. Bevoegdheden • heeft het recht om met personeelsleden, leerlingen/ouders, de directie en andere relevante betrokkenen gesprekken te voeren; • heeft het recht op raadplegen van deskundigen; • heeft het recht op inzage in voor de beoordeling van de klacht relevante documenten; • heeft het recht op aanwezigheid tijdens een zitting van de klachtencommissie, ter ondersteuning van de klager; • kan op basis van de eigen professionele verantwoordelijkheid, de werkrelatie met de melder/klager beëindigen indien er een onverenigbaar conflict ontstaat over de inhoud van de klacht en/of de te volgen klachtenprocedure. Geheimhouding/Archief • De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn werkzaamheden als vertrouwenspersoon ter kennis komt. Deze plicht geldt niet ten opzichte van de directie, de klager, de aangeklaagde, (alleen indien dit strikt noodzakelijk is en met instemming van de klager), de klachtencommissie, gerechtelijke autoriteiten en behandelend artsen. De geheimhoudingsplicht vervalt niet na beëindiging van de werkzaamheden als vertrouwenspersoon. • De vertrouwenspersoon houdt van de door hem behandelde klachten een archief bij. Dit archief is voor niemand toegankelijk dan voor de door het bevoegd gezag aangewezen vertrouwenspersonen. In geval van beëindiging van de werkzaamheden als vertrouwenspersoon zorgt hij voor een deugdelijke overdracht van de in zijn bezit zijnde dossiers aan zijn opvolger. • De vertrouwenspersoon overlegt jaarlijks aan het College van Bestuur een geanonimiseerd overzicht van de behandelde klachten. Taakomschrijving is opgesteld naar voorbeeld uit: landelijke vakgroep externe vertrouwenspersoon GGD Nederland.
23
6
Streefformatie begeleidingstaken
In het formatieplan zijn de volgende begeleidingstaken opgenomen: 6.1. De vakdocent De begeleidingstaken van de vakdocent zijn ondergebracht in het taakbeleid en worden in taakpunten gewaardeerd. 6.2. De mentor De begeleidingstaken van de mentor zijn ondergebracht in het taakbeleid en worden in taakpunten gewaardeerd. 6.3. De zorgcoördinator (Ld 1, Lp 1, Rb 1, ZW 1–combi met kernteammanager) • vaste voet 100 klokuren per zorgcoördinator; • aantal leerlingen van de locatie x 0,6 klokuren; • totaal bij 2500 leerlingen en 4 zorgcoördinatoren ca. 2150 klokuren (= ca. 43 uur lesvermindering). Voor de locatie VHL Zuid-West geldt dat er een aantal extra taken moet worden uitgevoerd door de zorgcoördinator: • lidmaatschap PCL; • indienen aanvragen RVC voor LWOO leerlingen; • het werken met handelingsplannen voor LWOO leerlingen; • de relatief zwaardere problematiek van onze VMBO leerlingen. Op basis daarvan moet ook de verdeelsleutel voor de formatie worden aangepast: • vaste voet 100 klokuren per zorgcoördinator; • aantal leerlingen van de locatie x 1,4 klokuren; • dat betekent voor het schooljaar 2009/2010: 100 + 364 = 464 klokuren. 6.4. De leerlingbegeleider • vaste voet 20 klokuren per persoon; • aantal leerlingen uit de betreffende afdeling of locatie x 0,2 klokuur; • totaal bij 2500 leerlingen en 10 begeleiders circa 700 klokuren. 6.5. De coördinator remedial teaching De streefformatie voor de coördinator remedial teaching wordt in het schooljaar 20112012 gemaakt. 6.5. De remedial teacher De streefformatie voor de remedial teacher wordt in het schooljaar 2011-2012 gemaakt. 6.6. De decaan (Ld 3, Lp 1, Rb 1, ZW 1) • vaste voet 280 klokuren per decaan/aantal leerlingen uit de betreffende afdeling x 0,5 klokuren; • totaal bij 2500 leerlingen en 6 decanen circa 3000 klokuren (= circa 60 uur lesvermindering). 6.7. Individuele coaches leerlinggebonden financiering Voor LGF-leerlingen krijgt de school een door de overheid vastgesteld bedrag. In het schooljaar 2010-2011 is dit een bedrag van €3108,- per leerling per schooljaar. Wanneer leerlingen later aangemeld worden gaat de financiering de eerstvolgende maand na aanmelding in. Het bedrag zal naar ratio worden toegekend. De toekenning geldt in de regel voor 3 jaar en wordt maandelijks ontvangen. Een deel van de werkzaamheden voor die leerling wordt door de zorgcoördinator verricht. Per leerling wordt daarom €1000,- (= 25 klokuren) toegedeeld aan de zorgcoördinator. Dit gebeurt alleen voor de op 1 augustus aanwezige toekenningen. De coaches krijgen, per leerling die zij begeleiden, 3 punten in het taakbeleid. 24
6.8. De vertrouwenspersoon Een vertrouwenspersoon houdt zich met name bezig met problemen op het gebied van seksuele intimidatie. Daarvan doet zich per schooljaar meestal slechts een enkel geval voor. Daarom werkt de vertrouwenspersoon op declaratiebasis achteraf.
25
7 7.1
Protocollen Dyslexieprotocol
Afspraken betreffende dyslectische leerlingen, als onderdeel van het beleidsplan leerlingbegeleiding. Doelgroep De hieronder beschreven dispenserende en compenserende maatregelen gelden voor alle vakken, voor dyslectische leerlingen met een officiële dyslexieverklaring. Ondersteunende maatregelen In overleg met de zorgcoördinator/RT-coördinator kunnen er compenserende en dispenserende maatregelen getroffen worden. Denk hierbij aan het gebruik van spiekkaarten, het splitsen van proefwerk, het gebruik maken van software of ruimte creëren voor de leerling door dispensatie te geven voor 1 vak. (alternatief programma verplicht) In het ‘Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs Deel II’ (op bladzijde 137, hoofdstuk 7/Vakspecifieke begeleiding/moderne vreemde talen) staat: Software en hardware In principe mag een dyslectische leerling tijdens het examen de software en hardware gebruiken die hij ook heeft gebruikt tijdens de schoolloopbaan. Hierbij kan worden gedacht aan de tekstverwerker (met spellingcontrole), de ReadingPen (zonder woordenboekfunctie), de Daisy-speler, tekst-naar-spraaksoftware en spraakherkenning. Elektronische woordenboeken zijn op dit moment nog niet toegestaan op het eindexamen. Naar verwachting over een aantal jaren wel. Naast het eventueel gebruik maken van deze maatregelen, zijn er schoolbreed afspraken gemaakt betreffende de beoordeling van het schriftelijk werk. Het beoordelen van schriftelijk werk Algemeen • beoordeel alleen wat je wilt toetsen. Beoordeel bijvoorbeeld geen spelling als het om kennis gaat; • beoordeel liever op het aantal goede items dan op het aantal foute items; • bedenk van tevoren hoeveel punten er per opdracht gescoord kunnen worden; • zorg ervoor dat elk onderdeel zo evenredig mogelijk meetelt in de score, zodat een leerling zijn zwakke kant kan compenseren. Voorbeeld voor MVT: Leesvaardigheid 5 punten Grammatica 15 punten Woorden 15 punten Zinnen 10 punten Totaal
45 punten = 10
Talen In de foutenanalyse van dyslecten worden meestal 3 soorten fouten gehanteerd. 1. fonemische fouten: fouten op grond van klanktekenkoppeling/schrijven op gehoor (fout schrijven van lastige klanken/klanken naar eigen taal schrijven); 2. fouten in de regeltoepassing (bijvoorbeeld bij toepassing van naamvallen), morfologie (samenstellingen) en syntaxis (werkwoorden); 26
3. etymologische fouten: fouten in het woordbeeld (schrijven op gehoor in plaats van woordbeeld). In de MVT maken leerlingen veel fouten in de klanktekenkoppeling, daar deze verschilt van hun eigen taal (bijvoorbeeld Duits: Zehn). Daarnaast beheersen zij vaak de grammaticale regels in het Nederlands niet en kunnen zij deze dus niet toepassen in een vreemde taal (bijvoorbeeld woordbenoeming en regeltoepassing). Afspraken beoordeling • beoordeel fouten in de werkwoordspelling alleen als regelfouten (grammaticale fout). Andere spellingfouten niet meetellen. Je toetst immers in hoeverre de leerling de werkwoordspelling beheerst; • tel fouten in spelling en grammatica alleen als schrijfvaardigheid getoetst wordt; • wanneer er meerdere fouten in één woord voorkomen, reken dit als 1 fout. Veel dyslecten kunnen maar één regel/strategie tegelijk toepassen; • als er een fout in de regeltoepassing gemaakt wordt (opbouwspelling) is het een grammaticale fout (bijvoorbeeld: workt = worked); • als de fout in een klanktekenkoppeling gemaakt is, wordt dit alleen als spellingsfout en niet als grammaticale fout berekend (bijvoorbeeld: sapjekt = subject); • voorkom gebruik van laag frequente woorden in toetsen en reken deze bij dyslecten niet fout. Berekening aantal items per toets per in te vullen woord of vorm per in te vullen zin/gedeelte met 2 taalproblemen erin Weging van fouten spelling: op het gehoor gespeld, omdraaien van letters spelling: woord onherkenbaar deletie: (weglaten) van woord grammaticale fout taalfunctie niet of fout hele zin niet of fout maximaal aantal fouten per zin (lengte) bij invulmogelijkheid met 2 grammaticale of andere taalproblemen in 1 zin Herhalingsfouten spelfouten fouten in onderdelen/grammatica die niet in het hoofdstuk behandeld zijn fouten in onderdelen/grammatica die in het huidige hoofdstuk behandeld zijn en waarbij consequent dezelfde regelfout gemaakt wordt. fouten in onderdelen/grammatica die in het huidige hoofdstuk behandeld zijn en waarbij er steeds een andere fout in de regeltoepassing gemaakt wordt
1 item 2 items Hoogfrequent woord 0,5 fout 1 fout 1 fout 1 fout 2 fouten tot 1 1/2 fout tot 2 fouten maximaal 2 fouten
1 keer rekenen 1 keer rekenen 1 keer rekenen elke fout 1X rekenen met een maximum van ……. (afhankelijk van puntentelling)
Het bovenstaande beoordelingsmodel is op basis van het model in ‘Orthodidactiek van het Engels’, door Ans van Berkel. Opmerkingen Boekjes voor talen, zaakvakken, exacte vakken, praktijkvakken en creatieve vakken over dit onderwerp kunnen worden geraadpleegd bij de RT’er. Deze serie van 4 boekjes horen bij de uitgave van het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs.
27
7.2
Genotmiddelenprotocol
Doel genotmiddelenprotocol Experimenteren is een belangrijk element in de puberteit op weg naar volwassenheid. Jongeren durven nieuwe dingen te ondernemen en de grenzen van wat wel en niet kan te verkennen. Daartoe hoort in beperkte mate ook het overtreden van regels. Het is ook belangrijk om grenzen te stellen aan deze experimenten. Want hoewel regels ons soms slecht uitkomen, zowel in het naleven ervan als in het handhaven ervan, bieden ze zowel aan pubers als aan volwassenen duidelijkheid en veiligheid. Daarom is het nodig om een protocol te hebben, waarin de grenzen en de consequenties van overtreding duidelijk bepaald zijn. In dit protocol wordt een algemene beschrijving gegeven van alle relevante zaken rondom genotmiddelen in en rondom de school. Dit om ouders, docenten en leerlingen handvatten te bieden wanneer zij te maken krijgen met deze middelen en de bijbehorende problematiek. Wat verstaan wij onder genotmiddelen? De term genotmiddelen is een verzamelnaam voor meerdere producten die een invloed hebben op het bewustzijn van de gebruiker, die niet past in een school- of werkomgeving. Enkele voor de hand liggende voorbeelden zijn drank, drugs en sommige medicijnen, maar ook minder ‘verdachte’ middelen zoals energiedrankjes (bijvoorbeeld Red Bull, Booster of Bullit). Daarnaast is ook het rookbeleid opgenomen in dit protocol. Het bewustzijnsveranderende effect hiervan is weliswaar minimaal, maar roken is wel zeer schadelijk voor de gezondheid. Schoolregels Algemene bepalingen 1. Alle volgende regels gelden in het schoolgebouw, op het schoolterrein en in de nabije omgeving van de school en ook tijdens alle schoolactiviteiten; 2. Bij een overtreding van deze regels bepaalt de schoolleiding, of door hen daartoe gemachtigde personeelsleden, welke consequenties (sancties) dit voor de overtreder heeft; 3. Bij overtreding van de regels kunnen de ouders daarover worden ingelicht. Bij herhaaldelijke overtreding van een van de regels worden de ouders daar elke keer over ingelicht. Bij een strafbaar feit wordt de politie ingeschakeld. Drank- en Drugs 1. Het in het bezit hebben, uitdelen, verkopen, of gebruiken van (verboden) drugs of alcoholhoudende drank is verboden; 2. Het is verboden om onder invloed te zijn van (verboden) drugs of alcoholhoudende drank. Rookbeleid Aansluitend op de Nederlandse wetgeving die mensen onder de 16 verbiedt rookwaar te kopen streeft het Visser ’t Hooft naar een rookvrije school voor leerlingen. Daartoe wordt er een overgangsbeleid ingevoerd betreffende roken. De brugklas (08/09) zal het eerste rookvrije leerjaar zijn. De huidige rookprivileges van de derde en vierde klas en de toekomstige privileges van de huidige tweede klas zijn dus de laatste die worden toegekend. In het leerjaar 2010/11 zitten de laatste rokende leerlingen dus in de vierde klas en vanaf het leerjaar 2011/12 is er één regel voor de leerlingen: Het is verboden te roken.
28
Medicijnen: 1. Het gebruik van bewustzijnsveranderende medicijnen dient aan de school bekend gemaakt te worden; 2. Het uitdelen of verkopen van bewustzijnsveranderende medicijnen is verboden; 3. In geval van misbruik van medicijnen (zie regel 2) kan een leerling verplicht worden de verstrekking van medicijnen via de school te laten verlopen. Overige stimulantia: Het in het bezit hebben, uitdelen, verkopen, of gebruiken van zogeheten energy booster drankjes is verboden.
Toelichting op de regels: Medicijnen: Het medicijngebruik onder jongeren is de afgelopen 20 jaar toegenomen en daarom is het voor de school noodzakelijk daar regels voor op te stellen. Zeker omdat de huidige medicatie voor de patiënt wellicht een positieve werking heeft, maar voor iemand anders een hele andere of zelfs schadelijke uitwerking kan hebben. Zo is het recreatieve gebruik van het medicijn Ritalin of Concerta in Nederland toegenomen en de handel in medicijnen als drugs heeft daarmee ook zijn intrede gedaan. Ook het veelvuldige gebruik van paracetamol onder jongeren valt steeds meer op. Dit lijkt in eerste instantie onschuldig, maar op de lange termijn kan dit schadelijk zijn voor de gezondheid of zelfs een verslavende werking hebben. Om uitwassen met medicijnen en het gebruik ervan te voorkomen hebben we dit opgenomen in het genotmiddelen protocol. Bovendien leidt de actieve rol van de school in het medicijn gebruik tot een veiliger en gecontroleerd gebruik van voorgeschreven medicatie. Voor een overzicht van medicijnen en de werking ervan kunt u het farmacotherapeutisch kompas op het internet raadplegen (www.fk.cvz.nl). Overige stimulantia: Op het eerste gezicht lijkt het verbod op energiedrankjes misschien betuttelend, maar wij hebben er toch voor gekozen het op te nemen in het genotmiddelen protocol. Wij vinden het namelijk onverstandig dat kinderen in de leeftijdscategorie van onze school in grote mate cafeïne, taurine en suiker tot zich nemen. Dit is slecht voor de gezondheid en kan ook tot duizelingen, hartkloppingen, oorsuizingen, hyperactiviteit en een verhoogde bloeddruk leiden. In de praktijk krijgen docenten te maken met overactieve leerlingen die na een half uur instorten als de ‘rush’ voorbij is. Dus ondanks dat er geen wetenschappelijk bewijs voor is kiezen wij, ingegeven door de praktijk, voor een verbod op deze dranken.
Regels in de praktijk Een schematische weergave van deze stappen. Het protocol treedt in werking bij het overtreden van de regels, of een vermoeden daarvan.
29
V e r m o e d e n / c o n s t a t e r i n g
Drank en drugs
Rookbeleid
in beslagname
wijzen op de schoolregels
verwijderen uit les of activiteit eventueel nabespreken met leerling melden bij KTM KTM neemt op basis van voorgeschiedenis en context vervolgstappen
sigaret uit laten maken leerling de school in sturen melden bij KTM
Overig/ boosters wijzen op de schoolregels
wijzen op de schoolregels
in beslagname
melden bij KTM
melden bij KTM
KTM stroomlijnt medicatieverstrekking i.s.m Intern Zorgteam
KTM neemt op basis van voorgeschiedenis en context vervolgstappen
Medicatie
KTM neemt op basis van voorgeschiedenis en context vervolgstappen
Preventie Om de twee jaar een voorlichtingsavond voor ouders/verzorgers over het gebruik van genotmiddelen (afwisselend met het thema ‘pesten’). Elk schooljaar bespreekt de mentor het onderwerp met de mentorklas. Zo mogelijk wordt voorlichting georganiseerd door deskundigen van buiten de school (GGD,…). Docenten jaarlijks bewust maken van het belang van signaleren (met mogelijke scholing hierover).
30
7.3
Pestprotocol
Doel We willen bereiken dat alle leerlingen zich in hun schooljaren veilig en erkend voelen, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Pestgedrag komt helaas op elke school voor, ook op het Visser ’t Hooft Lyceum. Pestgedrag grijpt diep in op het leven van iedere betrokkene. Het leven van de slachtoffers wordt nog jarenlang negatief beïnvloed door hun pestverleden. Uit onderzoek blijkt dat notoire pesters vier keer zoveel kans hebben om op een of andere manier in het criminele circuit terecht te komen. Door elkaar te steunen en wederzijds respect te tonen, scheppen we een klimaat waarin iedereen de gelegenheid krijgt met plezier naar school te gaan. In het protocol staan regels en afspraken. Zodra zich ongewenste situaties voordoen, kunnen leerlingen en volwassenen elkaar hierop aanspreken. Wat is pesten? Pesten is het regelmatig uitoefenen van psychische- of fysieke mishandeling door een leerling of een groep leerlingen van, meestal, een klasgenoot die niet of onvoldoende in staat is zich te verdedigen. Signalen van pesterijen Verbaal Altijd een bijnaam, nooit bij de eigen naam noemen, zogenaamde ‘leuke’ opmerkingen maken over het slachtoffer, opmerkingen maken over kleding en/of uiterlijk, beledigen, schelden of schreeuwen tegen het slachtoffer, via chat of mail opmerkingen verspreiden. Fysiek Trekken, duwen, spugen, laten struikelen. Afpakken, stelen, vernietigen, beschadigen, kapotmaken van bezittingen Intimidatie Buiten school opwachten, achterna blijven lopen, doorgang versperren, naar het huis van het slachtoffer gaan, bedreigen. Isolatie Voortdurend duidelijk maken dat het slachtoffer niet gewenst is, doodzwijgen, negeren, buitensluiten.
Partijen bij het pestprobleem De gepeste leerling Elke leerling loopt het risico gepest te worden, maar sommige leerlingen hebben een grotere kans gepest te worden dan anderen. Uiterlijke kenmerken kunnen aanleiding zijn gepest te worden, maar het heeft vaker te maken met vertoond gedrag, de wijze waarop gevoelens worden beleefd en de manier waarop die worden geuit. Leerlingen die gepest worden, hebben vaak andere interesses dan de meeste leeftijdsgenoten of ze doen dingen anders. Ze zijn goed in vakgebieden of juist niet. Veel leerlingen die gepest worden hebben een beperkte weerbaarheid. Ze zijn niet in staat daadwerkelijk actie te ondernemen tegen de pestkoppen en stralen dat ook uit. Vaak zijn ze angstig en onzeker in een groep en durven ze weinig of niets te zeggen, omdat ze bang zijn om uitgelachen te worden. Deze angst wordt versterkt door het pestgedrag waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat.
31
Gepeste leerlingen voelen zich vaak eenzaam; ze hebben in hun gepeste omgeving geen vrienden om op terug te vallen en kunnen soms beter met volwassenen opschieten dan met hun leeftijdgenoten. De pester Pestende leerlingen zijn vaak fysiek en/of verbaal de sterkste. Meisjes pesten in driekwart van de gevallen door middel van psychisch geweld (buitensluiten, roddelen) en voor de rest door middel van fysiek geweld. Bij jongens is het net andersom. Pesters kunnen het zich permitteren zich agressief op te stellen en reageren dan ook met dreiging van geweld of de indirecte inzet van geweld. Ze lijken populair te zijn in een klas, maar dwingen hun populariteit in de groep af door te laten zien hoe sterk ze zijn en wat ze allemaal durven. Echte pesters hebben ook weinig empathisch vermogen. Ook pesters hebben op de langere termijn last van hun pestgedrag. Door hun verkeerde en vooral beperkte sociale vaardigheden hebben ze vaak moeite om een vriendschap op te bouwen en te onderhouden op andere gronden dan die van macht en het delen van die macht. Pestgedrag kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld: - een problematische thuissituatie; - voortdurend gevoel van anonimiteit (buitengesloten voelen); - voortdurend in een niet-passende rol worden gedrukt; - voortdurend met elkaar de competitie aan gaan; - een voortdurende strijd om macht in de klas of in de buurt. De ouders De ouders van de pester en van de gepeste leerling zullen altijd zoveel mogelijk actief betrokken moeten worden bij het oplossen van het probleem. De meelopers Sommige leerlingen doen, uit angst of uit berekening, mee. Dit zijn de zogenaamde ‘meelopers’. Het specifieke kenmerk van een meeloper is de grote angst om zelf in de slachtofferrol te raken. Maar het kan ook zijn dat meelopers stoer gedrag wel interessant vinden en op de populariteit van de pester mee willen liften. De zwijgende middengroep De meeste leerlingen zijn niet direct betrokken bij pesten in de actieve rol van pester. Sommigen hebben niet in de gaten dat de gepeste eronder lijdt, - zien het als geintjes, -; anderen houden enige afstand om er zelf niet in betrokken te worden. Om een einde te maken aan het gepest kan een actievere rol van deze grote groep of het duidelijke stelling nemen een enorme steun voor de gepeste betekenen. Preventie door de school / mentor Aan de basis ligt het naleven en het handhaven van de schoolregels zoals die in de schoolgids vermeld staan; De mentor speelt een belangrijke rol in het tot stand brengen van een veilig klassenklimaat vanaf de allereerste kennismaking; De mentor wordt geacht minstens één keer per maand aandacht te besteden aan pestproblematiek; De mentor heeft regelmatig contact met de klassenvertegenwoordigers over wat er gebeurt in de klas. Ook spreekt de mentor met deze leerlingen af dat hij/zij ingelicht wordt wanneer er sprake is van pestgedrag in de klas; In het mentoruur komen structureel elk jaar, en daarnaast incidenteel wanneer daar behoefte aan is, de onderwerpen ‘mijn plaats in de groep’, veiligheid, aanpak van ruzies en pesten aan de orde (Leefstijl). Verschillende werkvormen zijn daarbij denkbaar, zoals: spreekbeurten, rollenspelen, regels met elkaar afspreken over omgaan met elkaar en groepsopdrachten;
32
In het mentoruur krijgt de klas door middel van het formuleren van positief gestelde regels (die de leerlingen zelf bedenken en ondertekenen) duidelijkheid over hoe de leerlingen met elkaar om willen gaan. Bijvoorbeeld: - we luisteren naar elkaar - we laten elkaar uitspreken - we blijven van elkaar af - we blijven van elkaars spullen af - we lossen ruzies op door met elkaar te praten - als we vertellen dat iemand gepest wordt, is dat geen klikken - iedereen kan zichzelf zijn - iedereen laat duidelijk merken dat hij/zij iets niet wil - als iemand duidelijk maakt dat hij/zij iets niet wil, dan stoppen we - we houden ons aan deze regels Docenten en andere medewerkers van de school tonen positief voorbeeldgedrag. Er zal minder gepest worden in een klimaat waarin duidelijkheid heerst over de omgang met elkaar, waar acceptatie van verschillen wordt aangemoedigd, waar ruzies niet met geweld worden opgelost, waar leerlingen gerespecteerd worden in hun eigenheid, waar agressief gedrag niet wordt getolereerd en waar docenten, onderwijs ondersteunend personeel en schoolleiding duidelijk stelling nemen tegen dergelijke gedragingen; Wanneer een docent het pesten opmerkt, meldt hij/zij dat aan de mentor(en) van de betreffende leerlingen; Als de mentor vermoedt dat er sprake is van onderhuids pesten, of denkt dat er gepest wordt, maar er moeilijk de vinger op kan leggen stelt hij/zij een algemeen probleem aan de orde om langs die weg bij het probleem in de klas te komen. Aanpak Uitgangspunt: De mentor biedt altijd hulp aan de gepeste leerling en begeleidt de pester en de omstanders, indien nodig in overleg met de ouders en/of externe deskundigen. Wanneer een leerling gepest word door een andere leerling, is het plan van aanpak als volgt: Stap 1 De gepeste leerling probeert er samen met de pester uit te komen. Hij geeft duidelijk aan wat hij vervelend vindt en dat het gepest moet ophouden. Stap 2 Op het moment dat de leerling er niet uitkomt (in feite het onderspit delft en verliezer of zondebok wordt) heeft deze het recht en de plicht het probleem aan de mentor voor te leggen. Als hij dat niet durft, doen zijn ouders dat of hij vraagt een klasgenoot. Stap 3 De mentor brengt de partijen bij elkaar voor een verhelderend gesprek en probeert samen met hen de ruzie of pesterijen op te lossen en (nieuwe) afspraken te maken. Afhankelijk van de ernst van de pesterij vermeldt de mentor dit in Magister bij de gepeste leerling en pester. De mentor zorgt er voor dat hij op de hoogte blijft van het verloop, eventueel door leerlingen uit de zwijgende middengroep in te schakelen. Stap 4 Bij herhaaldelijke ruzie/pestgedrag treden de volgende consequenties in werking voor de pester. Deze worden vermeld in Magister. Daarnaast is er begeleiding voor zowel de pester als de gepeste en aandacht voor de omstanders.
33
Consequenties voor de pester: Fase 1 door gesprek: bewustwording van de schade die hij/zij aan het gepeste kind toebrengt; een schriftelijke opdracht zoals een opstel met uitleg over de toedracht en zijn of haar rol in het pestprobleem; afspraken maken over gedragsveranderingen. De naleving van deze afspraken komt één maal per week (voor een afgesproken periode) in een kort gesprek met de mentor aan de orde; nablijven (tot alle leerlingen naar huis vertrokken zijn); de ouders worden op de hoogte gebracht. Fase 2 als voorgaande acties op niets uitlopen: een gesprek met de ouders. De medewerking van de ouders wordt nadrukkelijk gevraagd om een einde aan het probleem te maken. Dit gesprek met de ouders vindt plaats nadat de school alle activiteiten tot dan toe heeft vastgelegd en al het mogelijke heeft gedaan om een einde te maken aan het pestprobleem; overleg met de kernteammanager: schorsing voor één of meerdere dagen. Fase 3 bij aanhoudend pestgedrag kan deskundige hulp worden ingeschakeld, via het Zorg en Advies Team, de sociaal verpleegkundige van de GGD, of maatschappelijk werk. Fase 4 bij aanhoudend pestgedrag kan er voor gekozen worden om een leerling tijdelijk in een andere klas te plaatsen, binnen de school. Fase 5 In extreme gevallen kan een leerling permanent geschorst of verwijderd worden. Begeleiding van de pester door de mentor: samen zoeken naar de reden van het ruzie maken/pesten (baas willen zijn, jaloezie, verveling, buitengesloten voelen); laten inzien wat het effect van zijn/haar gedrag is voor de gepeste; in laten zien welke sterke (leuke) kanten de gepeste heeft; wijzen op de schoolregels: pesten is verboden in en om de school; kind leren niet meteen kwaad te reageren, leren beheersen, de ‘stop-eerst-nadenkenhouding’ of een andere manier van gedrag aanleren; excuses aan laten bieden; zwijgende middenmoot mobiliseren om te helpen met beheersing; belonen (schouderklopje) als de leerling zich anders opstelt; inschakelen hulp: sociale vaardigheidstrainingen; ZAT-team; Jeugdgezondheidzorg; huisarts; GGD. Begeleiding van de gepeste leerling door de mentor: medeleven tonen en luisteren en vragen: hoe en door wie wordt er gepest; nagaan hoe de leerling zelf reageert, wat doet hij/zij voor, tijdens en na het pesten; uitleggen dat huilen of heel boos worden juist vaak een reactie is die een pester wil uitlokken; de leerling helpen om andere manieren te vinden waarop hij kan reageren; de zwijgende middenmoot mobiliseren als morele steun, of als relativerende partij; de leerling laten inzien waarom een ander kind pest; nagaan welke oplossing de leerling zelf graag wil en hoe die te bereiken is; sterke kanten van de leerling benadrukken; belonen (schouderklopje) als de leerling zich anders/handiger opstelt; inschakelen hulp: sociale vaardigheidstrainingen; ZAT-team; Jeugdgezondheidszorg; huisarts; GGD. 34
Omstanders/zwijgende middengroep Door gesprekken in de klas met de mentor (of kernteammanager, leerlingbegeleider) wordt de zwijger zich er van bewust dat hij ook een rol speelt in de pesterijen en dat zijn gedrag mee kan helpen om een einde te maken aan het pestgedrag. De mentor houdt zich via de klassenvertegenwoordigers of via een paar andere betrouwbare leerlingen regelmatig op de hoogte van het gedrag van zijn leerlingen binnen de klas/school. Adviezen aan ouders Ouders van gepeste kinderen houd de communicatie met uw zoon/dochter open, blijf in gesprek; als pesten niet op school, maar buiten school gebeurt, neemt u dan contact op met de mentor of de kernteammanager van de afdeling om het probleem bespreekbaar te maken; pesten op school kunt u het beste direct met de mentor bespreken; door positieve stimulering van en zogenaamde schouderklopjes voor de gepeste leerling (zoon/dochter) kan het zelfrespect weer terugkomen of vergroot worden; stimuleer uw zoon/dochter (intensief) te gaan sporten; steun uw zoon/dochter met het idee dat er een einde aan het pesten komt. Ouders van pesters neem het probleem van uw zoon/dochter serieus; raak niet in paniek: elk kind loopt kans pester te worden; probeer achter de mogelijke oorzaak te komen; maak uw zoon/dochter gevoelig voor wat het anderen aandoet; besteed extra aandacht aan uw zoon/dochter; stimuleer uw zoon/dochter tot het beoefenen van een sport; corrigeer ongewenst gedrag en benoem het goede gedrag van uw kind; maak uw zoon/dochter duidelijk dat u achter de beslissing van school staat. Alle andere ouders neem de ouders van het gepeste kind serieus; stimuleer uw zoon/dochter om op een goede manier met andere kinderen om te gaan; corrigeer uw zoon/dochter bij ongewenst gedrag en benoem goed gedrag; geef zelf het goede voorbeeld; leer uw zoon/dochter voor anderen op te komen; leer uw zoon/dochter voor zichzelf op te komen.
35
7.4
Draaiboek bij het overlijden van een leerling
HET BERICHT KOMT BINNEN STAP 1 Controle van bericht door locatiedirecteur/ kernteammanager bij ouders of betrouwbare derden Samenstelling van begeleidingsteam Intern: - locatiedirecteur - zorgcoördinator/vertrouwenspersoon - kernteammanager - mentor - conciërge Extern: (mogelijk) - GGD- verpleegkundige - schoolmaatschappelijk werk(st)er Één persoon wordt als eindverantwoordelijke aangewezen Checklist wordt gemaakt van alle betrokken docenten en onderwijsondersteunend personeel. BEGELEIDINGSTEAM Verantwoordelijk voor: informatie aan betrokkenen organisatorische aanpassingen opvang leerlingen en collega’s contacten met ouders regelingen rond rouwbezoek en uitvaart administratieve afwikkeling nazorg betrokkenen STAP 2 Duidelijkheid krijgen Begeleidingsteam zorgt voor duidelijkheid omtrent de berichtgeving en gaat na: - wie er bij betrokken zijn - wat er precies gebeurd is - wanneer het overlijden heeft plaatsgevonden - of er andere kinderen uit het gezin op school zitten. STAP 3 Contacten met ouders van overleden leerling Neem nog dezelfde dag contact op met familie: eerste verantwoordelijke belt gezin Bespreek met ouders informatie die bekend mag worden gemaakt Vraag naar specifieke wensen van het gezin Maak afspraken over bezoeken door wie en wanneer Vraag wat de school voor de ouders kan betekenen Overleg over alle te nemen stappen - de bijdragen van klasgenoten en docenten aan afscheidsdienst en/of uitvaart - plaatsen van een rouwadvertentie - bezoekmogelijkheden van leerlingen en afscheid nemen van de overleden leerling - bijwonen van uitvaart - organiseren van herdenkingsdienst Bij bezoek aan gezin altijd met twee personen gaan
36
STAP 4 Het verstrekken van informatie Begeleidingsteam bepaalt wie informatie moet krijgen - personeel - de klas van leerling - familieleden, broers en zussen, neven en nichten die op school zitten - via de mentoren alle leerlingen van de school - ouders en ouderraad - directie en schoolbestuur - eventueel externe deskundigen Begeleidingsteam spreekt af wie informeert en op welke manier. Belangrijk is dat met name de directbetrokkenen zeer zorgvuldig worden geïnformeerd. Aan administratie wordt gevraagd om onmiddellijk de post naar ouders van betrokken leerling te blokkeren STAP 5 Organisatorische aanpassingen Eventuele feesten, toetsen en excursies afgelasten Mentor voor de dagen tot na de begrafenis uitroosteren Uitroosteren van - docenten die de begrafenis willen bezoeken - docenten die leerlingen willen begeleiden Andere roosteraanpassingen Herdenkingsruimte inrichten - zorgen voor condoleanceboek - zorgen voor koffie en thee in het lokaal - zorgen voor bemensing - zorgen voor informeren van ouders als leerlingen naar huis willen Bij herdenkingsdienst op school mensen aanstellen om deze te organiseren Indien er sprake is van een misdrijf of besmettelijke ziekte: ouderavond organiseren - iemand aanstellen die de pers te woord staat STAP 6 Begeleiding van leerlingen tussen overlijden en uitvaart Zorg dat leerlingen rustig bij elkaar kunnen zitten, in de herdenkingsruimte of met de eigen klas Ga met leerlingen, na overleg met ouders van overleden leerling aan het werk voor de uitvaart of herdenking: gedichten schrijven, bloemen uitzoeken, Bereid condoleance bezoek voor met de leerlingen Bereid ook het bijwonen van de uitvaart goed voor. Vertel de leerlingen zoveel mogelijk wat ze kunnen verwachten Organiseer in overleg met de ouders een herdenkingsdienst op school om zoveel mogelijk leerlingen de kans te geven afscheid te nemen Vang de leerlingen in ieder geval na de begrafenis op om nog even na te praten. STAP 7 Nazorg Ga na de begrafenis in ieder geval met de klasgenoten van de leerling met de mentor nog even ergens in een zaaltje wat drinken en napraten Probeer de volgende dag gewoon de lessen weer te starten Let heel goed op signalen van verdriet en moeite met verwerken bij leerlingen Sta af en toe stil bij herinneringen aan de leerling Laat gedurende een periode een foto van de leerling op een opvallende plek hangen Besteed aandacht aan speciale dagen zoals de verjaardag en de sterfdag van de leerling Denk vooral ook aan contact met de ouders op die dagen STAP 8 Administratieve afronding De leerling uitschrijven uit het systeem Financiële afwerking, boekengeld, excursiegeld etc. Teruggeven van persoonlijke bezittingen zoal werkstukken, proefwerken, spullen uit de kluis 37
7.5 Na de schok de draad weer oppakken
Informatie voor ouders Inleiding
Betrokken raken bij een schokkende gebeurtenis, dat laat niemand onberoerd en heeft voor iedereen ingrijpende gevolgen. Wat kunnen ouders doen om hun kinderen zo goed mogelijk te begeleiden? Daarover gaat deze folder. Indirect te maken krijgen met een schokkende gebeurtenis 1
In de omgeving van uw kind heeft zich een schokkende gebeurtenis voor gedaan. Uw kind heeft dit gehoord van ouders, leerkrachten, vriendjes of anderen. De gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de nabije omgeving van het kind en bij iemand die het (goed) kent. Hoewel iedereen weet dat er nare dingen in het leven kunnen gebeuren, leven we doorgaans met het idee dat dit ons of onze naasten niet zal overkomen. Mensen leren van kleins af aan dat het ‘meestal’ goed gaat, waardoor het gevoel van veiligheid en onkwetsbaarheid (meestal) als vanzelfsprekend wordt ervaren. De plotselinge confrontatie met een schokkende gebeurtenis vernietigt het gevoel van veiligheid en onkwetsbaarheid op harde wijze. Wat niet werd verwacht, gebeurt toch. Gevoelens van veiligheid en controle maken plaats voor machteloosheid en angst. Het meemaken van een schokkende gebeurtenis betekent een confrontatie met de eigen kwetsbaarheid in het leven. De eerste reacties bij kinderen Kinderen kunnen bij het horen van een naar verhaal op verschillende manieren reageren. Vaak is er eerst ongeloof en verbijstering. Bij kinderen kunnen deze emoties zich uiten in het ‘sprakeloos’ zijn, ze lijken dan helemaal niet te reageren. Daarna kunnen heftige reacties zoals angst, boosheid en verdriet komen. Deze reacties duren een tijdje. Bij het ene kind een paar minuten, bij het andere een paar uur of zelfs een paar dagen. Al deze reacties kunnen nodig zijn om de gebeurtenis te verwerken. Het zijn normale reacties op een abnormale gebeurtenis. Wanneer het kind geen bijzondere reacties lijkt te vertonen, wil dat niet zeggen dat de verwerking niet goed gaat. Ieder kind reageert immers anders. Verwerken kost tijd en meestal lukt het kinderen en jongeren om op eigen kracht of met behulp van de directe omgeving (school, familie, vrienden) te herstellen. Belangrijk is dat er begrip is voor al hun verschillende reacties. Het zijn immers begrijpelijke en normale reacties. Begrip voor kinderen betekent ook het accepteren van hun emoties. Ze kunnen prikkelbaarder zijn en daardoor plotseling kwaad worden. Ouders zullen hierop bedacht moeten zijn. De kwaadheid is dan wel gericht op de directe omgeving, maar niet als zodanig bedoeld. Het kan ook zijn dat een kind weinig of geen emoties toont. Ook dat zullen ouders moeten accepteren. Sommige kinderen verwerken de gebeurtenis zonder dat zij uitgesproken reacties laten zien. Afhankelijk van de leeftijd kunnen bij kinderen de volgende reacties optreden: slapeloosheid, nachtmerries of bedplassen; veel of weinig eten, buikpijn; plotselinge gedragsveranderingen zoals teruggetrokken of juist agressief gedrag vertonen, druk gedrag, zich jonger gedragen; minder sociale contacten met vriendjes en vriendinnetjes, vaak binnen blijven; niet naar school willen, leerproblemen en moeilijkheden met concentreren; verminderde interesse in hobby’s en andere bezigheden waar het kind tevoren plezier in had; 1
Met kind wordt bedoeld kinderen en jongeren van 0 tot 19 jaar.
38
sterke angstgevoelens, schrikachtigheid, bang voor allerlei geluiden; huilen zonder directe aanleiding; somberheid, negatief zelfbeeld. Reacties per ontwikkelingsfase Peuters en kleuters: kunnen zich hulpeloos en passief gedragen en algemene angsten en scheidingsangsten hebben; lijken minder snel van begrip en kunnen zaken verwarren; kunnen moeite hebben dingen onder woorden te brengen; kunnen achteruit gaan in gedrag, bijvoorbeeld bedplassen, gebrekkig praten, minder eten, niet meer buiten spelen, slecht slapen en hangerig zijn. Basisschoolkinderen: kunnen zich verantwoordelijk voor de gebeurtenis voelen en kunnen schuldgevoelens hebben; kunnen sterk reageren op voorvallen die associaties oproepen met de schokkende gebeurtenis; signaleren verdriet en angst bij anderen en zijn daar bezorgd over; kunnen lichamelijke klachten vertonen. Adolescenten: kunnen gevoelens van schaamte en schuld hebben; kunnen agressiever en brutaler zijn; kunnen meer open staan voor roken, alcohol en druggebruik; kunnen neigen tot zeer uitgesproken veranderingen en beslissingen. Het kan zijn dat kinderen pas na enkele maanden deze reacties krijgen. Als ouder kunt u hier rekening mee houden. Dat is vooral van belang als u zelf de gebeurtenis al verwerkt heeft en daardoor de klachten van uw kind niet in verband brengt met de schokkende gebeurtenis. De ouders zelf Niet alleen het kind, maar ook de ouders reageren op de schokkende gebeurtenis. Het is daarom belangrijk dat zij het kind vertellen dat zij wat anders dan normaal kunnen reageren en misschien niet altijd goed luisteren. Mensen uit de omgeving kunnen een steun zijn bij het verwerken van de gebeurtenis. Ook voor de ouders zelf. Zij kunnen er met elkaar over praten of bijvoorbeeld met vrienden of hun eigen ouders. De omgeving is vooral van belang wanneer het ouders zelf niet lukt om het kind voldoende te ondersteunen. Ouders spelen een centrale rol in het leven van een kind. Zij geven hun kinderen de informatie die nodig is om wegwijs te worden in de wereld. Belangrijk voor wat kinderen met die informatie doen, is de vertrouwensband die tussen ouders en hun kinderen bestaat. . Het kan helpen om bij uzelf na te gaan welke vragen uw kind zou kunnen stellen en welke antwoorden u aan uw kind kunt geven. Wanneer u dit moeilijk vindt, bent u zeker niet de enige. Het helpt dan om hierover te praten. Wat kunt u als ouder doen? Het belangrijkste voor alle kinderen is dat ouders hen opvangen door naar ze te luisteren en in begrijpelijke taal uit te leggen wat er is gebeurd. Dit voorkomt dat het kind last krijgt van gruwelijke fantasieën of de toedracht van de gebeurtenis hoort van een ander die niet de steun geeft die ouders of leerkrachten wel kunnen bieden. Vertel indien dit mogelijk is, dat dit niet bij het kind zal gebeuren. Leg het kind uit wat het kan doen om dit te voorkomen. Het gevoel zelf actie te kunnen ondernemen bij (dreigend) gevaar geeft kinderen een veilig gevoel. Verder is van belang dat het kind in een vertrouwde omgeving komt en het dagelijkse ritme weer oppakt. Kinderen krijgen daardoor een gevoel van rust en veiligheid. 39
Geef kinderen de mogelijkheid om over hun beleving te praten. Nodig het kind uit om te vertellen en luister dan. Kinderen hebben hierbij behoefte aan herkennende en geruststellende reacties. Sommige kinderen kunnen hun verhaal kwijt aan een vertrouwd speeltje dat ze mee naar bed nemen. Wanneer uw kind signalen afgeeft dat het bezig is met verwerken (zie onder reacties), is het belangrijk dat u dit in de gaten houdt. Indien deze verschijnselen langer dan een aantal maanden aanhouden, is het verstandig met de huisarts of de jeugdarts van school te gaan praten. Zij kunnen dan met u kijken of er verder hulp nodig is voor uw kind. Tijdens het spelen zijn kinderen vaak met dingen bezig die zij in werkelijkheid hebben meegemaakt. Vaak zijn ze zich hiervan niet eens bewust. Tekenen, schrijven en spelen zijn goede hulpmiddelen om de schokkende gebeurtenis te verwerken. Speelgoed en expressiemateriaal stimuleren de verwerking en geeft afleiding. Geschikte expressiematerialen zijn diverse formaten tekenpapier, gekleurd karton, crêpepapier, teken- en kleurpotloden, viltstiften, waterverf, klei, schaar, lijm, plakband en touw. Geschikt speelgoed: vliegtuigen, boten en treinen, brandweer- en politieauto's, ambulances, poppenkast of poppenhuis met tamme of wilde dieren en poppen (vader, moeder, opa, oma, kinderen), blokken, verkleedspullen (dokter, politie, brandweer, boef) en gezelschapsspelen. Kies uit wat past bij het kind. Als ouders zien dat hun kind in zijn spel bezig is met de schokkende gebeurtenis, mogen zij hierover met het kind praten maar dat hoeft beslist niet. Zij kunnen het kind ook gerust laten spelen. Ook zonder erover te praten helpt spelen bij het verwerkingsproces. Het is voor ouders van belang erop te letten hoe het kind reageert op tv-beelden of foto's in de krant. Dergelijke beelden kunnen gedachten aan de gebeurtenis versterken, maar soms helpen gedoseerde beelden bij het verwerken of zijn ze aanleiding om er over te praten. Laat kinderen dan in hun eigen woorden vertellen wat ze zagen, hoorden, roken, dachten en voelden en hoe anderen reageerden toen zij hoorden wat er gebeurd was. Als het niet overgaat Het is heel normaal als een kind een tijdje uit zijn normale doen is. Dat is niets om u zorgen over te maken. Het kan zijn dat ouders na drie maanden nog de indruk hebben dat hun kind het allemaal niet goed kan verwerken of dat hun kind nog wekenlang heel sterk op de gebeurtenis blijft reageren. Dan is het verstandig om contact op te nemen met bijvoorbeeld de huisarts, de jeugdarts of de sociaal verpleegkundige van de GGD. Zonodig kan u verwezen worden voor gespecialiseerde hulp, bv naar het psychotraumacentrum van de GGZ rivierduinen. De omgeving U en uw kind zijn geschrokken van de nare gebeurtenis. Naast de zorg om uw kind, bent u en ook uw kind, betrokken bij de getroffene. Het kan zijn dat het getroffen kind bij uw kind in de klas of op dezelfde school zit. Voor de mensen in de directe omgeving is het dikwijls moeilijk om goed te reageren. Zij worden plotsklaps geconfronteerd met een kind dat verdrietig is, van slag is en heel ander gedrag vertoont dan normaal. Het liefst zien zij de ander weer zo snel mogelijk in ‘gewone doen’ en reageren dan bijvoorbeeld door te zeggen: “Het is nu al weer zo lang geleden” of “Je mag blij zijn dat het nog zo goed is afgelopen.”
Daar komt bij dat ook de omgeving zich bewust wordt van de risico’s in het leven; het komt dan heel dichtbij en ook de omgeving wil het gevoel van onkwetsbaarheid zo snel mogelijk herstellen. Soms doet men dat door de schuld voor de gebeurtenis ook bij het slachtoffer zelf te leggen, door bijvoorbeeld te zeggen: “Waarom ging je dan ’s avonds laat nog de deur uit?” Als u namelijk de schuld bij het slachtoffer zelf kunt leggen, zegt u daarmee voor uw gevoel ook dat, als u het anders aanpakt, zoiets u niet zal overkomen. 40
Het kan echter ook zijn dat de omgeving zich zo machteloos voelt dat men niet weet hoe men moet reageren en een confrontatie met het slachtoffer uit de weg gaat. Het slachtoffer voelt zich daardoor echter niet erkend en niet serieus genomen. Bij kinderen kan dit zich uiten in verdrietig, teruggetrokken of agressief gedrag.
Wat kunt u doen voor de getroffene en zijn/haar ouders? U kunt laten merken dat u meeleeft met de getroffene en zijn ouders. Een kleine blijk van betrokkenheid of steun is al heel fijn. Een vriendelijk woord of een kaartje laat zien dat u meeleeft. Voorbeeld van een tekst: “ik ben geschrokken van het slechte nieuws en denk veel aan je. Veel sterkte” of “ik hoorde van de overval/de brand die jullie is overkomen: wat zullen jullie geschrokken zijn. Als er iets is dat ik voor je kan doen, laat het me dan weten.” Probeer te blijven luisteren naar wat het slachtoffer over de ervaring vertelt, ook al hoor je voor de twintigste keer hetzelfde verhaal. Het is belangrijk dat de persoon in kwestie erover kan praten en zich gehoord voelt, ook na een aantal maanden. Stel het verhaal van de ander centraal en neem het verhaal niet over door uw eigen ervaring te vertellen, ook al denkt u dat deze sterk overeen komt met datgene wat de getroffene heeft meegemaakt. De eerste periode heeft de persoon genoeg aan zijn eigen ervaring. Bedenk dat iedereen op zijn eigen manier verwerkt; datgene wat goed voor u is, hoeft niet goed voor de ander te zijn. Houd er rekening mee dat de gebeurtenis nog maanden kan nawerken en denk niet te snel dat iemand er nu wel overheen zal zijn. Vermijd ontactische adviezen als ‘probeer het maar snel te vergeten’ of ‘je moet er niet zoveel aan denken’ of ‘wees blij dat je nog leeft’, of ‘zit je er nu nog steeds mee?’. Wees voorzichtig met grappen of geintjes om iemand aan het schrikken te maken: bijvoorbeeld een slachtoffer van een overval een vinger in de rug prikken en roepen “dit is een overval”. Betrek de getroffene bij activiteiten die jullie voorheen ook samen deden en geef hem de ruimte om nee te zeggen als hij er nog niet aan toe is. Vraag ook na een aantal maanden nog eens of de getroffene nog vaak aan de gebeurtenis moet denken.
De begeleiding van uw kind: Tips voor nu 1.
Neem de tijd voor een gesprek wanneer uw kind wil praten. Nodig het kind uit om te vertellen. Kinderen hebben hierbij behoefte aan herkennende en geruststellende reacties. Belangrijk is dat er begrip is voor al hun verschillende reacties. Het zijn immers begrijpelijke en normale reacties.
2.
Begrip voor het kind betekent ook het accepteren van zijn emoties. Hij kan prikkelbaarder zijn en daardoor plotseling kwaad worden. De ouder moet hierop bedacht zijn. De kwaadheid is dan wel gericht op de directe omgeving maar niet als zodanig bedoeld.
3.
Misschien wil uw kind niet praten, maar wel schrijven, tekenen, sporten of stoeien. Elk kind heeft zijn eigen manier van uiten.
4.
Wees rustig en duidelijk, dat geeft een kind houvast.
5.
Geef uw kind het gevoel dat u hem of haar serieus neemt in de emoties en gevoelens die spelen.
41
Tips voor uzelf 1.
Respecteer het kind ook wanneer het niet wil praten of er redelijk onbewogen onder blijft. Elk kind is anders en probeer niet uw eigen emoties op uw kind te projecteren. Hiermee wordt bedoeld dat u uw eigen emoties heeft, bijvoorbeeld boosheid over de situatie. Dat wil niet zeggen dat uw kind ook boos is.
2.
Wanneer u zich zorgen maakt over uw kind, praat dan met iemand hierover. Bespreek hoe u er zelf in staat en waarom u denkt dat het niet goed gaat met uw kind. Praat daarna met uw kind over de zorgen die u heeft. Wanneer het kind zich voor u afsluit en niet met u wilt praten, geef het dan de boodschap mee: ‘als je het moeilijk vindt om met mij te praten, probeer dan iemand te vinden waar je wel mee zou willen praten’. Het geeft niet met wie het kind praat, als het kind zich maar kan uiten. Vertel ook dat u het goed vindt dat het met een ander praat.
3.
Hoor het kind niet uit, probeer geen druk op uw kind te leggen en probeer het niet allerlei boodschappen mee te geven. Wanneer het kind het gevoel heeft dat u erg veel angst hebt om uw kind, dan kan de reactie zijn dat het kind u niets meer vertelt. Het kind kan zich zorgen gaan maken over u, en u willen ontlasten of het kind kan bang worden de vrijheid te verliezen.
Tips voor later 1.
Sta ook over een aantal weken of maanden nog open voor signalen. Kinderen kunnen de behoefte hebben er weer over te praten.
2.
Hou het kind de komende maanden in de gaten. Eventuele reacties moeten binnen een aantal maanden minderen. Zo niet, zoek dan hulp.
3.
Probeer uw kind weerbaar te maken en probeer niet overbezorgd te worden.
Voor meer informatie: GGD Hollands Midden
[email protected] 071-5163342 Bronnen: Draaiboek ‘Er is iets naars gebeurd’ Informatiemap calamiteiten & zedenzaken
Herziene uitgave: maart 2011
42