Zorg om het dorp Een waaier van leefbaarheidsinitiatieven
1
Zorg om het dorp Een waaier van leefbaarheidsinitiatieven
november 1999
Sjaak Cox Annemieke Kamoschinski Hans de Kuyper
PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant 2
PON-publicatie 99-14
Tekst: Vormgeving: Fotografie: Drukwerk:
Sjaak Cox, Annemieke Kamoschinski en Hans de Kuyper Ton de Klein, ’s-Hertogenbosch … Drukkerij Den Bosch, ’s-Hertogenbosch
ISBN 90-5049Het auteursrecht van deze brochure berust bij het PON. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld. Vermenigvuldiging en publicatie in een andere vorm dan deze brochure is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het PON. Deze brochure is te bestellen door overmaking van ƒ 6,-- (voor afhandelings- en verzendkosten) op postbankrekening 1081447 ten name van PON, Tilburg, onder vermelding van PON-publicatie 99-14.
3
Inhoud Voorwoord Dertien leefbaarheidsinitiatieven 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Escharen: woningcorporatie neemt initiatief voor herinrichting dorpscentrum Haaren en Helvoirt: zorgcentra halen het dorp in huis Helenaveen: dorpsservicecentrum wil voorzieningenniveau herstellen De Kempen: gecoördineerd ouderenwerk bezoekt de kleine kernen Lennisheuvel: bewonerscommissie wil groot hart voor klein dorp Nieuwendijk: `Wonen is meer dan een dak boven je hoofd’ De Noordwesthoek: steunpunten dragen bij aan de leefbaarheid van de dorpen Nuland: een dorp spreekt over de toekomst Rijsbergen: elke situatie vraagt om zijn eigen oplossing De Rips: behoud consultatiebureau, een kwestie van volhouden Ulvenhout: dorpsraad start discussie over leefbaarheid Vorstenbosch: samen onder één dak Waardhuizen: `Verdwijnen van de school is funest voor de leefbaarheid’
4
Voorwoord Op zaterdag 28 november 1998 vond in het Land van Ooit de bijeenkomst Zorg in het Dorp plaats. Deze bijeenkomst, die het PON organiseerde in opdracht van de provincie Noord-Brabant, concentreerde zich op de vraag hoe een verdere verschraling van de zorg in de dorpen te voorkomen. Er werden voorbeelden van geslaagde aanpakken gepresenteerd, nieuwe mogelijkheden werden aangereikt en bediscussieerd. Aan het einde van de druk bezochte bijeenkomst maakte zorggedeputeerde Van Nistelrooij duidelijk dat de provincie de komende jaren wil blijven investeren in dit onderwerp. Hij riep de aanwezigen op met creatieve initiatieven te komen. Inmiddels zijn we bijna een jaar verder. Een jaar, waarin het provinciale beleid op dit terrein zich verder heeft uitgekristalliseerd. In het voorjaar van 1999 werd het nieuwe college van Gedeputeerde Staten geïnstalleerd. In het door dit college gesloten Bestuursakkoord 1999-2003 lezen we: `In het kader van de herstructurering van het landelijk gebied komt er een gericht beleid om het voorzieningenniveau in kleine kernen op een creatieve, vernieuwende wijze op peil te houden.’ Met ingang van het jaar 2000 reserveert de provincie vier jaar lang een bedrag van jaarlijks vier ton voor het stimuleren van zorgprojecten in de dorpen. En in juni 1999 verscheen de PON-rapportage Zorg in het Dorp. Op weg naar een verbreding. In deze rapportage pleitten we ervoor dat de provincie niet alleen aandacht moet hebben voor de zorg in de dorpen, maar ook voor andere zaken die de leefbaarheid bepalen. Dat kan onder meer door het stimuleren van goede voorbeelden. Deze brochure – samengesteld door het PON in opdracht van de provincie – presenteert dertien initiatieven, die het afgelopen jaar zijn aangemeld naar aanleiding van de oproep van de gedeputeerde. Ze lopen sterk uiteen, niet alleen inhoudelijk maar ook in de uitwerking. Kijken we naar de inhoud, dan gaat het om de zorg, om verkeersveiligheid, om de school, om de toekomst… En wat de uitwerking betreft variëren ze van `je zorgen maken over het probleem’ en `zoeken naar een aanpak’ tot de realisering van een compleet nieuw dorpshart of een centrum dat verschillende voorzieningen combineert. Maar naast de verschillen vertonen ze ook grote overeenkomsten. Op de eerste plaats zijn het initiatieven van mensen die zich, hetzij professioneel hetzij als dorpsbewoner, zorgen maken om hun dorp en zich daarvoor willen inzetten. En op de tweede plaats hebben alle initiatieven rechtstreeks te maken met de leefbaarheid in brede zin. Daarom kreeg de brochure de titel Zorg om het dorp. Een waaier van leefbaarheidsinitiatieven. Kort samengevat: de dertien initiatieven beantwoorden heel goed aan de oproep van een jaar geleden. Ze zijn het dan ook waard om gepresenteerd te worden, zodat anderen er wat aan kunnen hebben. Natuurlijk: voor alle initiatieven geldt ook dat er nog heel wat moet gebeuren, voordat ze écht geslaagd zijn. Maar zonneklaar is dat in de Brabantse dorpen keihard aan de leefbaarheid wordt gewerkt. En dat kan een stimulans voor anderen zijn. We hopen dat deze brochure, die gepresenteerd werd tijdens de Brabantse Dorpendag 1999 – een ander initiatief waarin de provincie en het PON willen laten zien wat er zich in en rond de Brabantse dorpen afspeelt –, een inspiratiebron kan zijn voor iedereen die zich inzet voor de leefbaarheid van zijn of haar dorp.
5
Dertien leefbaarheidsinitiatieven
6
1
Escharen
Woningcorporatie neemt initiatief voor herinrichting dorpscentrum `Je ontkomt er niet aan om je zorgen te maken om de leefbaarheid van de kleine kernen. Als wij ons als woningcorporatie niet meer bekommeren om het platteland, wie doet het dan wel?’ Woonmaatschappij Maasland is gevestigd in Ravenstein. De woningcorporatie heeft een geschakeerd bestand woningen verspreid over acht gemeenten en 23 kernen op het Noordoost-Brabantse platteland. De woningcorporatie beheert in totaal zo'n 8.250 woningen. Gedreven vertelt Ben Wouters, directeur van de Woonmaatschappij, over het belang van de levendigheid en de leefbaarheid van de kleine kernen. Bezorgd en ook wel wat verontwaardigd is hij over de verwaarlozing van het platteland, over de herstructureringsgelden die eigenlijk alleen maar naar de steden gaan, over de ruimtelijke ordeningsfilosofie die op basis van technische criteria beperkingen oplegt aan het platteland. Enthousiast wordt hij als het gaat over vernieuwende initiatieven om de leefbaarheid van de kleine kernen te behouden en te versterken. Wonen begint buiten de deur `Wonen gaat verder dan je eigen voordeur. Wonen heeft te maken met de sociale contacten, met het ontmoeten van mensen, met het meedoen aan het verenigingsleven. Wonen betekent ook dat je een keuze kunt maken voor je eigen woonomgeving. Veel dorpsbewoners geven er de voorkeur aan te blijven wonen in het dorp waar ze zijn opgegroeid. Als dat niet meer mogelijk is omdat er domweg geen woningen beschikbaar zijn, dan heb je bijvoorbeeld als jongere alleen nog de keuze tussen thuis blijven wonen of wegtrekken naar de nabijgelegen stad. Voor oudere dorpsbewoners ligt het weggaan nog gevoeliger, die laten zich bij wijze van spreken pas “wegslepen” als het echt niet anders meer kan en als het verzorgingshuis de enige uitweg is. Het is belangrijk is dat de voorzieningen in het dorp gehandhaafd blijven, of het nu gaat om de zorgverlening, de winkels of de kinderopvang.’ Zorg voor het platteland `Ik maak me zorgen over het verdwijnen van de voorzieningen, omdat mensen die niet in staat zijn een huis te kopen weg moeten uit hun vertrouwde omgeving. Gelukkig hebben we als corporatie de mogelijkheid om plukjes woningen in de kleine kernen neer te zetten. We zullen ook geen gelegenheid voorbij laten gaan om dat te doen. Architectonisch en stedenbouwkundig raken de dorpen in verval. Er is weinig geld voor het op peil houden van de infrastructuur en ik zie op korte termijn geen enkele facilitering om iets in beweging te brengen. Het lijkt wel of het in de ogen van bestuurders op het platteland pais en vree is. Het imago van de groene en vredige dorpen houdt hardnekkig stand. In plaats van me zorgen te moeten maken om het platteland draag ik als directeur van een woningcorporatie liever zorg voor het platteland.’ Ideeën kunnen veranderen `Aanvankelijk bouwden we als Woonmaatschappij Maasland beschermde wooncomplexen in de kleine kernen vanuit de gedachte dat ouderen zo lang mogelijk willen blijven wonen in het eigen dorp. In totaal beheren we dertien van die complexen, twee jaar geleden werd het laatste opgeleverd in Empel. Je kunt zeggen dat we zijn ingehaald door de actualiteit. We merken dat steunpunten niet langer voldoen aan hun taakstelling. De thuiszorg heeft te weinig personeel en beschikt niet over voldoende financiële middelen. En ze hebben hun visie gewijzigd: ze maken niet langer onderscheid tussen ouderen die thuis wonen en ouderen die een plek hebben binnen het beschermde wooncomplex. Daar is iets voor te zeggen, maar als een van de professionele partners zich terugtrekt zie je een olievlekwerking ontstaan. De huisarts en de fysiotherapeut gaven hun spreekuren op en begonnen zich terug te trekken uit de steunpunten. Niet langer kon de zorgverlening gecoördineerd plaatsvinden en daardoor boet het steunpunt aan kracht en vitaliteit in. 7
Dit betekent dat we langzaam maar zeker toegroeien naar een nieuw woonconcept, waar de kleine kern Escharen een mooi voorbeeld van is.’ Escharen Ziet Vooruit `In Escharen, een dorp van de gemeente Grave, bestond de mogelijkheid om in het centrum nieuwe woningen te bouwen. Nadat we de grond van het kerkbestuur hadden aangekocht, hebben we een onderzoek laten doen naar de geografische ontwikkeling en naar de bestaande sociale infrastructuur. Daaruit bleek dat er in Escharen geen sprake is van ontgroening en vergrijzing. De bevolkingsopbouw blijft naar verwachting ook de komende jaren evenwichtig. Dat betekent dat een deel van het voorzieningenniveau in ieder geval gehandhaafd kan blijven en dat is een positief vertrekpunt. Daarnaast hebben we ons als corporatie afgevraagd wat wij kunnen bijdragen aan de vergroting van de leefbaarheid. Het is nog niet zo lang dat corporaties hierin een rol krijgen toebedeeld of misschien anders gezegd, dat we onszelf die rol hebben toegedicht. We zijn met de gemeente en dorpsraad “Escharen Ziet Vooruit” om tafel gaan zitten om de resultaten van het onderzoek te presenteren en met elkaar van gedachten te wisselen over de vergroting van de leefbaarheid. Van het ene idee kwam het andere en je zag de partijen steeds enthousiaster worden.’ Het begint bij het dorpshuis Tijdens die gesprekken wezen de gemeente en de dorpsraad op het min of meer slapende bestaan van het dorpshuis. Dit is gehuisvest in een oude school in het centrum, maar het is een oud, donker en ontoegankelijk gebouw. Het is dus bepaald niet uitnodigend en er vinden dan ook maar weinig activiteiten plaats. Gezamenlijk kwamen we op het idee om hier wat aan te gaan doen. Van het gebouw zelf is niets meer te maken, dat moet worden afgebroken. Bovendien is de omgeving rond het dorpshuis ook niet bepaald levendig en aantrekkelijk te noemen. Er ligt een geasfalteerd dorpsplein waar weinig bruisend dorpsleven is te bespeuren. Het plan is om rond het plein zes woningen voor starters en tien gelijkvloerse seniorenwoningen te bouwen met een voor- en achtertuintje. Die laatste zijn bestemd voor oudere dorpsbewoners die op zoek zijn naar een kleinere, comfortabele seniorenwoning. Bij de woningen komt, op de plaats van het oude dorpshuis, een ontmoetingsruimte, waar de dorpsbewoners kunnen biljarten, een kaartje kunnen leggen of gewoon gezellig “een bakkie” komen drinken. Allengs kwam ook de dorpsraad met steeds meer ideeën. De dorpsraad kan de ruimte gebruiken voor bijeenkomsten en activiteiten, maar hun idee is dat ook de hangplek van de dorpsjeugd zich in de winter naar de ontmoetingsruimte kan verplaatsen. Verder krijgen de kinderopvang en de sportschool er een plek. Boven en aan deze nieuwe ruimte worden tien multifunctionele woningen gebouwd voor senioren, alleenstaanden of jongeren.’ Dorpspomp of landschapsarchitect? `Verder wordt het dorpsplein aangepast. Dat was nog even ingewikkeld. Ik heb zelf met een schuin oog gekeken naar de inrichting van het centrum in Den Bosch. Dat is ontworpen door een Italiaanse landschapsarchitecte en ik vind het heel mooi. Aanvankelijk vond de dorpsraad die vernieuwende ideeën onzin, een oude dorpspomp met een aantal bankjes er omheen paste in hun ogen meer in hun dorp. We hebben toen een landschapsarchitect gevraagd om met een voorstel te komen en over zijn voorstel voor bijvoorbeeld een Franse plateau bij de kerk zijn we allemaal enthousiast.’ Vernieuwen is durven
8
`Als corporatie hebben we de toon gezet met het idee het oude dorpshuis af te breken. We stelden aan de gemeente Grave voor om de ontmoetingsruimte door ons te laten bouwen en vervolgens te verhuren aan de gemeente. Het is toch niet alledaags dat een corporatie een dorpshuis exploiteert! Het klinkt ook wel heel simpel zo op papier, maar het vraagt toch wel enige durf om bestaande structuren te doorbreken. We hebben als corporatie tot nu toe behoorlijk geïnvesteerd, maar we kunnen niet alles. We kunnen niet het dorpsleven organiseren en de levendigheid in het centrum regisseren. De dorpsraad en de gemeente moeten dat stimuleren, wij kunnen het “slechts” faciliteren.’ Ouderen, een belangrijke doelgroep `In het hele verhaal spelen de voorzieningen voor ouderen een grote rol. Samen met de Stichting Zorg voor Ouderen Maasland uit Oss proberen we de zorgverlening een plek te geven in de ontmoetingsruimte. We hebben daarover directe contacten met Maaszicht, een verzorgingshuis in Grave dat aangesloten is bij die Stichting. En we willen de uitleen van hulpmiddelen, de spreekuren van zorgverleners en de adviesfunctie van de ouderenadviseur in de ontmoetingsruimte onderbrengen. Verder zijn we bezig met de opzet van een restaurant, niet het systeem van “Tafeltje Dek Je”, maar een echt restaurant waar je met elkaar aan tafel eet. En de welzijnscoördinator van Maaszicht verplaatst een deel van zijn werkterrein naar Escharen. Door deze ideeën worden ook de ouderenbonden gestimuleerd, ook zij willen graag een bijdrage leveren. Nu klinkt het allemaal simpel, maar dat is het niet. Om de verschillende zorgverleners in een ruimte bij elkaar te brengen gaat niet zonder slag of stoot. Je loopt aan tegen andere culturen en visies, tegen bureaucratische regels en tegen onderlinge concurrentie. Het is een kwestie van lange adem, maar bovenal geeft het de noodzaak aan om voortdurend met elkaar te communiceren en naar elkaar te luisteren.’ Corporatie als supermarkteigenaar `Behalve met de zorgverlening en het welzijnswerk zijn we ook bezig om de “harde” voorzieningen naar Escharen te halen. Er is contact met de Rabobank om te kijken of het mogelijk is een pinautomaat in het dorpscentrum te plaatsen en ik onderhandel over de vestiging van een assurantiekantoor. De gemeente wil een loket gaan openstellen, zodat de dorpsbewoners voor het afhalen van paspoorten of uittreksels uit het bevolkingsregister niet naar Grave hoeven. Gaandeweg de rit deed zich een probleem voor. De eigenaar van de supermarkt die tegenover het oude dorpshuis ligt kwam me schoorvoetend vertellen dat hij stopt met de supermarkt. Hij wil stoppen met werken en er is geen opvolger. Dat was een streep door onze rekening, want een winkel is in het dorp een onmisbare voorziening. Na rijp beraad hebben we als corporatie besloten de supermarkt op te kopen. Inmiddels is er contact gelegd met een supermarktketen die belangstelling heeft om op dezelfde plek een supermarkt te openen. Momenteel ben ik met hen in gesprek over de producten die ze willen aanbieden. In een dorpswinkel dien je meer te verkopen dan levensmiddelen, het gaat ook om postzegels en elastiekjes. Degene die me vijf jaar geleden verteld had dat ik als directeur van een corporatie zou onderhandelen over de producten van een supermarkt had ik voor gek verklaard.’
Nadere informatie: de heer B. Wouters, directeur Woonmaatschappij Maasland, tel. (0486) 41 25 44.
9
2
Haaren en Helvoirt
Zorgcentra halen het dorp in huis `De ontwikkelingen in de ouderenzorg dwingen ons tot een bezinning op de plaats van de ouderenzorg in de kleine kernen. Niet langer is het verzorgingshuis een plaats waar alleen ouderen verblijven, het verzorgingshuis hoort het middelpunt te worden van een bruisend dorpsleven.’ Stichting de Kreite exploiteert vier zorgcentra voor ouderen in Midden-Brabant: Eikelaar in Udenhout, De Leyenhof in Helvoirt, Haarensteyn in Haaren en Torentjeshoef in Berkel-Enschot. De Stichting heeft als doel het bieden van huisvesting, verzorging, dienstverlening en begeleiding aan ouderen. Edward de Vries, directeur van De Kreite, heeft een uitgesproken visie over de ontwikkelingen in de ouderenzorg, over zelfstandigheid van ouderen en de wijze waarop ouderen hun plek dienen te behouden in de dorpsgemeenschap. Bovendien schuwt hij vernieuwende initiatieven niet. Ontwikkelingen in de ouderenzorg `De Kreite realiseert momenteel nieuwbouw in Udenhout en werkt aan nieuwbouwplannen in Helvoirt en Haaren. Die nieuwbouwplannen kun je niet los zien van de ontwikkelingen in de ouderenzorg, of anders gezegd, waar houd je in je huidige bouwplannen rekening mee? Ouderen worden steeds ouder, in ons verzorgingshuis in Berkel-Enschot zijn van de in totaal 47 bewoners er nu 24 90 jaar of ouder. Omdat mensen steeds ouder worden neemt de psychogeriatrische zorg toe, maar ook de somatische zorgverlening wordt steeds zwaarder. Er verblijven in onze zorgcentra dan ook steeds meer ouderen die een verpleeghuisindicatie hebben. Ik ga er van uit dat de verzorgingshuizen van de toekomst zorgcentra worden voor mensen met een gemiddelde leeftijd van 90 jaar die met name psychogeriatrische klachten hebben. Mijn visie is dat ouderen met somatische klachten steeds langer zelfstandig blijven wonen in hun eigen huis of in een aanleunwoning. De grote vraag is alleen wie de zorg in het dorp op zich neemt. Zo’n vijftien jaar geleden waren wij koploper met onze initiatieven op het gebied van de mantelzorg. In de dorpen woonden toen, meer dan nu, familieleden in de buurt. Mantelzorg was een uitkomst voor ouderen die thuis wilden blijven. We worden geconfronteerd met een nieuwe ontwikkeling. De mantelzorger van nu is zelf vaak 60 of 70 jaar en kan de zorg voor ouders die psychogeriatrische zorg nodig hebben lang niet altijd aan. Bovendien zijn de afgelopen jaren veel jongere mensen uit de dorpen weggetrokken. Het is niet meer zo vanzelfsprekend dat familieleden bij elkaar in de buurt wonen. Bij de ontwikkeling van nieuwbouw voor de ouderenzorg in de dorpen moeten we met deze ontwikkelingen rekening houden.’ Zorg in en om het dorp `Het is belangrijk dat de zorgcentra in het dorp staan, dicht bij de voorzieningen. Ook voor ouderen in zorgcentra is het belangrijk dat zij zo zelfstandig mogelijk blijven en geïntegreerd zijn in de maatschappij. En omgekeerd is in mijn ogen een zorgcentrum nooit naar binnen gericht, maar het haalt de voorzieningen en activiteiten van het dorp zoveel mogelijk binnen. Zo krijgt in Udenhout de thuiszorg een plek in het nieuwe gebouw, dat is al een stap voorwaarts. Idealiter vindt de zorg in het dorp plaats vanuit één gebouw. In het nieuw te bouwen zorgcentrum in Helvoirt wil ik heel graag een groot atrium bouwen met ruimten er omheen, die verhuurd worden aan de thuiszorg, de huisarts, de apotheek, maar ik denk ook aan een bruin café. Het atrium moet zo gebouwd worden dat het ook dienst kan doen als marktplaats of ontmoetingsplaats voor het culturele leven in het dorp. In mijn verbeelding ga ik verder en zie ik op de zolderetage een fitnessruimte voor me, al dan niet gecombineerd met een zwembad. 10
Dat bedoel ik met het dorp binnenhalen. Dan wordt het zorgcentrum het bruisend middelpunt van het dorpsleven. Je kunt ook aan een gemeentelijk loket denken dat op gezette tijden is geopend. De gemeentelijke voorzieningen zitten met name in Haaren. Dat betekent dat de inwoners van Helvoirt naar Haaren moeten naar het gemeentehuis. Wat is er gemakkelijker om als inwoner van Helvoirt je rijbewijs op te halen bij het gemeentelijk loket in het zorgcentrum? Bovendien kan het loket ook gemeentelijke informatie geven en vragen van burgers inventariseren. En je kunt het nog uitbreiden met spreekuren voor de politie of de ouderenconsulent.’ Samen sta je sterker `Niet alleen het binnenhalen van het dorp in de centra voor ouderen is belangrijk, ook een nauwe samenwerking met plaatselijke zorg- en welzijnsinstellingen is noodzakelijk voor een kwalitatief goede zorgverlening. Wij maken steeds meer gebruik van de deskundigheid van andere organisaties, maar zetten tegelijkertijd onze deskundigheid in om andere organisaties te ondersteunen. Zo werken we samen met Vincentius, een organisatie voor verstandelijk gehandicapten in Udenhout. Op hun verzoek was een van onze medewerkers betrokken bij de begeleiding van het sterfbed van een van hun bewoners. Voor hen komt deze vorm van zorgverlening niet zo vaak voor en vanzelfsprekend is het voor ons niet nieuw. Vincentius is sterk in de begeleiding van hun bewoners en wij zijn met name sterk in de verzorging. Waarom bundelen we niet meer dan voorheen onze krachten en maken met gesloten beurzen gebruik van elkaars deskundigheden? Bovendien krijgen we in de toekomst te maken met steeds meer oudere verstandelijk gehandicapten. We moeten gaan nadenken wat dit voor onze gezamenlijke zorgverlening betekent. We hebben meer raakvlakken, zo put datzelfde Vincentius uit een arsenaal aan vrijwilligers waar ook wij gebruik van maken. Waarom bundelen we onze krachten niet bij het zoeken naar nieuwe vrijwilligers? Zulke vormen van samenwerking kunnen we ook uitbreiden naar andere organisaties die niet direct werken op het terrein van de zorg.’ Keuzen bij nieuwbouw Bij nieuwbouw kom je voor een aantal keuzen te staan, die direct verband houden met de al eerder genoemde visie op de ouderenzorg. Zowel het verzorgingshuis in Helvoirt als het verzorgingshuis in Haaren zijn aan nieuwbouw toe. De erkenning daarvoor hebben we binnen. In Helvoirt gaat het in totaal om 55 bedden en in Haaren om 40 bedden. Het idee is om een zorgcentrum in Helvoirt te bouwen met 90 bedden, waarbij er naast verzorging ook een verpleeghuisfunctie komt. De overige bedden worden opgenomen in een woon/zorgproject in Haaren. We maken een duidelijke keus om in plaats van twee betrekkelijk kleine verzorgingshuizen in beide dorpen een groter verzorgingshuis met verpleeghuisfunctie in Helvoirt te bouwen. Het woon/zorgcomplex in Haaren richt zich op ouderen die nog zoveel mogelijk zelfstandig kunnen wonen. Het verzorgingshuis in Helvoirt daarentegen vangt ouderen op met een ernstige somatische of psychogeriatrische problematiek. Dat betekent wel dat ouderen uit Haaren met een indicatie voor het verzorgings- of verpleeghuis van Haaren naar Helvoirt moeten verhuizen. Dat is de keus die je maakt, mensen moeten weg uit hun directe leefomgeving. Maar tegelijkertijd moet je je realiseren dat nogal wat ouderen dat niet meer ten volle beseffen, omdat ze aan het dementeren zijn.’ Tussen wens en werkelijkheid `Ik streef er ook naar de leefbaarheid van de dorpen te bevorderen. De vraag is natuurlijk wat er gebeurt met het bestaande verzorgingshuis in Haaren. Het voldoet niet meer aan de normen, maar waar gebruik je Haarensteyn dan voor? Het ligt aantrekkelijk, midden in het centrum van Haaren. Misschien is het een goed idee in het gebouw van Haarensteyn diverse voorzieningen bij elkaar te brengen. In overleg met de gemeente is er een werkgroep gestart die zich over de nieuwe plannen en ideeën buigt. 11
De kunst is om ook daarbij creatief te zijn. We moeten ons niet vastpinnen op bestaande modellen. Vernieuwen betekent ook dat je de uitdaging aandurft, dat je in staat bent de wereld een beetje op zijn kop te zetten. Tegelijkertijd moet je realistisch zijn en proberen in te schatten wat het zicht op toekomstige ontwikkelingen ons leert. Deze combinatie van creativiteit en pragmatisme wordt vaak belemmerd door de wet- en regelgeving. De huidige financieringssystematiek staat daadwerkelijke vernieuwing vaak in de weg. Als ik in mijn nieuwbouw graag een multifunctioneel atrium wil bouwen dan ben ik als directeur van een verzorgingshuis in de stad beter af dan in een dorp. Het gaat daarbij domweg om de macht van het getal. De grootte van het atrium is afhankelijk van het aantal plaatsen dat je binnen je zorgcentrum hebt. Hoe meer plaatsen hoe groter het aantal kubieke meters van je atrium mag zijn, want er wordt gebouwd volgens een bepaalde verdeelsleutel. Wil je het atrium verhuren en geschikt maken voor de repetities van de toneelclub uit het dorp dan moet de ruimte in ieder geval groot genoeg zijn. De wetgeving en behoeften van je klanten staan soms haaks op elkaar.’
Nadere informatie: de heer E. de Vries, directeur Stichting de Kreite, tel. (013) 533 52 25.
12
3
Helenaveen
Dorpsservicecentrum wil voorzieningenniveau herstellen In het voorjaar van 1999 startte in Helenaveen, een duizend inwoners tellend kerkdorp van de gemeente Deurne, een zogenoemd `dorpsservicecentrum’. Het centrum biedt een combinatie van allerhande voorzieningen. Met de oprichting van zulke dorpsservicecentra willen de Stichting Welzijn Deurne en de gemeente de achteruitgang van het voorzieningenniveau in kleine dorpen niet alleen tegengaan, maar er zelfs verbeteringen in realiseren. Een beschrijving van een ambitieus experiment. Het idee De Stichting Welzijn Deurne presenteerde medio 1997 een projectvoorstel voor de realisering van dorpsservicecentra in de kleine kernen van de gemeente Deurne. Het dorpsservicecentrum wordt omschreven als een `centrum voor informatie, advies en dienstverlening op de terreinen zorg, wonen, welzijn, weten en werken’. Naast informatie moet het centrum ook concrete dienstverlening, zoals het uitvoeren van kleine klussen, bieden. Het centrum richt zich vooral op ouderen en mensen met een handicap. Meer uitgewerkt krijgt het dorpsservicecentrum volgens het voorstel de volgende taken: 1 Toegankelijk maken van relevante informatie op de al genoemde terreinen. 2 Optreden als intermediair tussen bewoners en instellingen. 3 Realiseren van snelle en directe hulp bij eenvoudige klussen in huis voor ouderen en gehandicapten, bijvoorbeeld: het aanbrengen van beugels, verbeteren van hang- en sluitwerk, uitvoeren van kleine reparaties. 4 Opheffen van onveilige situaties in en om het huis. 5 Bemiddelen tussen bewoners over zaken als: bezorgen van boodschappen, vervoer, kinderopvang en dergelijke. In de visie van Stichting Welzijn Deurne wordt het dorpsservicecentrum bemenst door een getrainde vrijwillige baliemedewerker, ondersteund door professionals op afstand. Het centrum is tevens de thuisbasis van de dorpsconciërge, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de klussen. Nadere concretisering Het idee van de welzijnsorganisatie werd gunstig ontvangen en de gemeente gaf de Stichting opdracht de plannen verder uit te werken. Er werd een projectgroep in het leven geroepen, waarin naast de welzijnsstichting ook de gemeente, woningbouwvereniging Bergopwaarts, Stichting De Zorgboog (de regionale organisatie voor verpleging en verzorging) en de Vrijwillige Hulpdienst Deurne Zuid waren vertegenwoordigd. Tijdens die uitwerking bleken de oorspronkelijke gedachten op sommige punten te moeten worden bijgesteld. Zo was het aanvankelijk de bedoeling om in drie dorpen van Deurne, namelijk in Liessel, Neerkant en Helenaveen, tegelijkertijd dorpsservicecentra te realiseren. Maar daar bleken de nodige (financiële, inhoudelijke en organisatorische) haken en ogen aan te zitten. Uiteindelijk is besloten om in Helenaveen van start te gaan, met de nadrukkelijke wens daarna zo snel mogelijk ook in Liessel en Neerkant centra te realiseren. Het dorpsservicecentrum Helenaveen In het voorjaar van 1999 verrichtte de Commissaris van de Koningin de officiële opening van het dorpsservicecentrum in Helenaveen. Het is gevestigd in het voormalige kruisgebouw, dat verbonden is met 13
gemeenschapshuis De Gouden Helm. Het Helenaveense dorpsservicecentrum combineert verschillende functies met elkaar. Het is op de eerste plaats een informatiepunt, waar bezoekers te woord worden gestaan door vrijwillige baliemedewerkers. De inwoners van Helenaveen kunnen er terecht met allerhande vragen op het gebied van wonen, welzijn, weten en zorg. Er is uiteenlopende informatie beschikbaar. Zo nodig zoeken de medewerkers het antwoord op de vraag; lukt dat niet, dan kunnen ze terugvallen op de deskundigheid van Stichting Welzijn Deurne. Het dorpsservicecentrum werkt samen met VVV Deurne en Staatsbosbeheer. Die samenwerking maakt het mogelijk dat toeristen er informatie kunnen krijgen over het dorp en de omgeving. Ze kunnen er fiets- en wandelroutes kopen. Voor ingewikkelde vragen kunnen de vrijwilligers een beroep doen op de professionals van de VVV en Staatsbosbeheer. Daarnaast is het een dienstencentrum. Het dorpsservicecentrum heeft een dokterskamer, waar enkele huisartsen regelmatig spreekuur houden. Er is een depot met hulpmiddelen van de kruisvereniging, er zijn directe lijnen met de Vrijwillige Hulpdienst Deurne Zuid. En het is de thuisbasis van de dorpsconciërge, die via een Melkertbaan in dienst is bij de welzijnsstichting. Hij wordt gezien als de ogen, oren, mond en handen van de gezamenlijke instellingen. Hij ziet wat er gebeurt en wat er mis is, hoort wat mensen bezighoudt, heeft contacten met de instellingen en biedt waar nodig concrete hulp. Ten slotte is het centrum een ontmoetingspunt. Bezoekers vinden er een uitgebreide leestafel en kunnen er terecht voor een kopje thee of koffie. Proef Voorlopig kan het dorpsservicecentrum in Helenaveen twee jaar draaien, dankzij financiële bijdragen van de Stichting Welzijn Deurne, het Juliana Welzijnsfonds, de gemeente, het project `Leefbaarheid in De Peel’ en Staatsbosbeheer. Hoe het na die twee jaar verder zal gaan, is op dit moment nog moeilijk te voorspellen. Maar duidelijk is wel, dat voortzetting gemakkelijker wordt als het centrum heeft bewezen in een behoefte te voorzien. Wat dat betreft zijn de eerste resultaten zeker positief. Tussen half juni en half augustus werd het dorpsservicecentrum door meer dan driehonderd toeristen bezocht. Ruim tachtig bezoekers kwamen met informatieve vragen op de gebieden van wonen en welzijn. Daar bovenop komen nog de bezoekersaantallen van de huisartsen en de uitleenpost van het kruiswerk, maar die worden niet geregistreerd. Een ander resultaat. In de maanden juli en augustus werd voor een kleine duizend gulden aan goederen verkocht voor de VVV en Staatsbosbeheer en werden honderden (gratis) folders meegegeven. Verdere groei Het dorpsservicecentrum is zeker niet af: er leven nog allerlei ideeën en wensen voor uitbreiding. Zo wordt gedacht aan een afhaalpunt voor medicijnen. De deelnemende instanties, zoals de gemeente of de woningbouwvereniging, kunnen nog veel meer gebruik gaan maken van het centrum. Ze zouden er spreekuur kunnen gaan houden, of er diensten aanbieden. Maar ook combinaties met commerciële dienstverlening zijn zeer wel denkbaar. Bijvoorbeeld nu blijkt dat toeristen de weg naar het centrum goed weten te vinden, is het wellicht mogelijk om er fietsen te gaan verhuren. En zou het niet prachtig zijn als er dagverse producten – geleverd door een winkelier uit de buurt – zouden kunnen worden verkocht? Kortom, aan ideeën geen gebrek. En die zijn ook wel nodig, want de exploitatie van het dorpsservicecentrum mag dan wel voor twee jaar geregeld zijn, op de langere termijn is nog niets zeker. De initiatiefnemers zijn hard op zoek naar structurele financiering. Daar kunnen commerciële activiteiten voor zorgen, bijvoorbeeld doordat ze huur betalen voor ruimte in het centrum. Wat dat betreft zou het ook de moeite waard zijn na te gaan of kleine dienstverlenende bedrijven, zoals een makelaar of een advocaat, geïnteresseerd kunnen worden voor ruimte in het servicecentrum. 14
Andere dorpen Tot slot. Ook de gedachte om in de andere dorpen Liessel en Neerkant met dorpsservicecentra te starten staat nog altijd recht overeind. Stichting Welzijn Deurne zoekt als eindverantwoordelijke voor het project naarstig naar mogelijkheden om dit idee te verwezenlijken. De positieve ervaringen in Helenaveen bevestigen de initiatiefnemers in hun idee dat de oprichting van dorpsservicecentra een reële verbetering van het voorzieningenaanbod en dus van de leefbaarheid in kleine dorpen kan betekenen.
Nadere informatie: de heer T. Schepens, gemeente Deurne, tel. (0493) 38 77 11.
15
4
De Kempen
Gecoördineerd ouderenwerk bezoekt de kleine kernen Seniorenraden en ouderenbonden in De Kempen – de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden – geven de afgelopen jaren steeds vaker signalen af dat de leefbaarheid van de kleine kernen voor ouderen achteruit loopt. Bovendien maken ze zich ernstig zorgen over de toekomst van zorgbehoeftige en niet-zelfstandige ouderen in de kleine dorpen. Het Gecoördineerd Ouderenwerk (GOW) De Kempen neemt deze signalen zeer serieus en wil stapsgewijs nagaan óf ze reëel zijn en zo ja, samen met ouderen en hun vertegenwoordigers zoeken naar oplossingen om daar iets aan te doen. Somber toekomstbeeld Krachtig pleitbezorgster voor een herbezinning op de toekomst van het platteland is Elly Vrins, voormalig wethouder van Eersel, KBO-bestuurslid en voorzitter van de Seniorenraad Eersel. In het kort komt haar analyse op het volgende neer. Zij constateert het ontstaan van een derde vergrijzingsgolf in de kleine kernen. Naast de normale vergrijzing en een toename van het aantal `oudere ouderen’ (de dubbele vergrijzing waarmee heel Nederland wordt geconfronteerd) worden kleine kernen geconfronteerd met een overheidsbeleid, waardoor er niet of nauwelijks gebouwd mag worden. Daardoor worden jonge gezinnen gedwongen naar elders te verhuizen. Dit alles betekent dat de kleine dorpen percentueel de grootste vergrijzing (zullen) kennen. Leefbaarheid in het landelijk gebied staat of valt met een evenwichtige leeftijdsopbouw van de bevolking. Daar kan op gestuurd worden, maar dan zal er wel tijdig gebouwd moeten worden. En met name voor jonge gezinnen. Gebeurt dit niet, of als het huidige beleid wordt gecontinueerd, dan zullen er in veel kleine kernen te weinig jonge gezinnen blijven wonen. Met consequenties voor de instandhouding van school en verenigingsleven. En omdat de primaire voorzieningen wegvallen moeten jonge gezinnen naar elders vertrekken. Dodelijk voor de vitaliteit van de kleine kernen. Uiteindelijk zullen ouderen op elkaar aangewezen zijn en zal een deel van deze ouderen hun zorg niet meer kunnen organiseren, aldus Elly Vrins. Feitelijke informatie verzamelen GOW De Kempen besloot eind 1998 na te gaan of de noodklok al moest worden geluid voor de ouderen in zijn werkgebied. Plusminus veertig procent van de inwoners woont in De Kempen in een kern met minder dan drieduizend inwoners. Het GOW koos als werkwijze het afleggen van huisbezoeken bij ouderen in de kleine kernen. Gestart werd in de gemeente Bergeijk omdat de seniorenraad daar al de nodige voorbereidingen had getroffen. In februari 1999 werd GOW-medewerker Hans van Frankenhuijsen, getooid met 74 vragen, op pad gestuurd om bij ouderen in de dorpen Riethoven, Westerhoven, Weebosch, Luyksgestel en ‘t Loo feitelijke informatie te verzamelen over hun welzijn. Eind juni 1999 waren de gegevens van negentig ouderen bekend. Hoewel de analyse van de interviews nog niet is afgerond kunnen wel de eerste conclusies getrokken worden. Hans van Frankenhuijsen: `De mantelzorg bestaat nog voor de meeste ouderen in de kleine kernen. De familiebanden zijn sterk en kinderen gaan erg ver in het zorgen voor hun ouders. Ouderen verwachten dit ook. Professionele zorg wordt niet, of pas als het echt niet anders meer kan, ingeschakeld. Tegelijkertijd is er nu al een groep van zeg maar acht procent van de ouderen die óf geen directe familie in de nabijheid heeft of die geen goede relatie met de buren of de buurt heeft opgebouwd. Deze mensen zijn bijzonder geïsoleerd, schamen zich ook voor hun situatie en ervaren dagelijks belemmeringen bij het functioneren. Hun houding naar de professionele zorg en hun kennis van zorg en dienstverlening is echter niet wezenlijk anders dan bij de andere ouderen. Beide groepen zijn slecht op de hoogte van de instellingen die ten dienste van de ouderen in het leven zijn geroepen en van bijvoorbeeld specifieke regelingen voor ouderen. Feitelijk kun je stellen dat deze ouderen de afgelopen jaren niet of nauwelijks zijn bereikt. We moeten wat dat betreft ook de hand in eigen boezem steken en inzetten op nieuwe methodieken.’ 16
Wat te doen? Hoewel het eindrapport er nog niet ligt, loopt het GOW op enkele punten al vooruit op de conclusies. Op de eerste plaats is met de seniorenraden uit de vier betrokken gemeenten gediscussieerd over de huidige en toekomstige leeftijdsopbouw in de kleine kernen en de gevolgen daarvan voor het gemeentelijk ouderenbeleid. Inmiddels is er een brandbrief van alle seniorenraden uit naar de gemeenten om in de kleine kernen meer te gaan bouwen voor met name jonge gezinnen. Het GOW zal, samen met seniorenraden, ouderenbonden en gemeenten, een plan maken om het preventief beleid voor de ouderen in de kleine kernen beter vorm te geven. De hoofdconclusies en de aanbevelingen uit het rapport zullen de leidraad zijn voor verder handelen. Er liggen inmiddels ideeën om de informatie en kennis dichter bij de mensen te brengen. Gedacht wordt aan een informatiepunt in elke kern in bijvoorbeeld een ouderensteunpunt of het gemeenschapshuis, of eventueel via een computerzuil. Er worden inmiddels al ouderen via de ouderenbonden getraind om adviserende huisbezoeken te gaan afleggen bij alle ouderen in kleine kernen. Gestart zal worden met het bezoeken van alle 75-plussers. De ouderen zullen zowel informatie bij de mensen thuis brengen als signalen opvangen van situaties waarbij extra inzet van het GOW of andere instanties noodzakelijk is. Thema’s die daarbij aan de orde komen zijn: de financiële positie, de zorgvraag, wonen en woningaanpassingen en het welzijn. Bij de ouderenbonden bestaat veel animo om hieraan mee te werken. Daarnaast wordt gewerkt aan een aanpak, die erop is gericht dat door het verzorgingstehuis ook zorg in de kleine kernen geboden zal worden. `We komen’ lijkt daarbij het motto. Een recent voorbeeld daarvan is de Techno Zorg Bus (een demonstratieproject voor hulpmiddelen) die alle kernen in de streek heeft aangedaan en waarbij een programma rondom de WVG werd georganiseerd. Belangrijke andere items voor de nabije toekomst zijn het opzetten van een Steunpunt Mantelzorg, het uitbrengen van een gids voor mantelzorgers en het werken aan een verbetering van het openbaar vervoer in De Kempen. `We zijn definitief uit onze stoel gekomen en zullen veel te vinden zijn in de kleine kernen. Dat is toch de enige manier om mensen te bereiken en voor te bereiden op de toekomst,’ aldus Van Frankenhuijsen.
Nadere informatie: de heer J. de Corte, directeur Stichting Gecoördineerd Ouderenwerk De Kempen, tel. (0497) 51 47 46.
17
5
Lennisheuvel
Bewonerscommissie wil groot hart voor klein dorp Het dorp Lennisheuvel (gemeente Boxtel) telt zo’n duizend inwoners. Al sinds 1969 functioneert in het dorp het Wijkberaad Lennisheuvel, waarin alle dorpsbewoners kunnen meepraten over zaken die van algemeen belang zijn. Voor sommige deelonderwerpen stelt het Wijkberaad speciale commissies in. CROL (Commissie Ruimtelijke Ordening Lennisheuvel), die de aandacht richt op de ruimtelijke ontwikkelingen in en rond het dorp, is een voorbeeld van zo’n commissie. CROL streeft naar behoud van het dorpskarakter, realisering van een veilig woonklimaat en een duurzame groene omgeving. In het Wijkberaad wordt het dorpscentrum – of beter gezegd: het gemis van een écht centrum – regelmatig aan de orde gesteld. Eind 1997 vroeg het Wijkberaad CROL voorstellen te doen voor een herinrichting van het centrum. Centrumplan doet voorstellen Inmiddels zijn die voorstellen er en ze hebben zich, in nauwe samenspraak met het Wijkberaad en de plaatselijke bevolking, ontwikkeld tot een echt centrumplan, dat als motto kreeg: Een kleine kern met een groot hart. In de visie van CROL moet Lennisheuvel een hart krijgen, een centrum waar omheen zich het gemeenschappelijke leven van de dorpsbewoners en bezoekers afspeelt. Het dorpsleven is geconcentreerd in en om het dorpshuis, de school, de speeltuin, de kerk en het café pal tegenover de kerk. Al deze voorzieningen liggen vlakbij elkaar aan een tamelijk drukke straat. Hoewel het straatbeeld een verzorgde indruk maakt, ontbreekt volgens CROL een gezellige uitstraling. Daar wil het centrumplan wat aan doen. Goed voor leefbaarheid én veiligheid CROL presenteert haar plan primair als leefbaarheidsmaatregel, bedoeld om de dorpsidentiteit te visualiseren. Het centrum van Lennisheuvel moet een ontmoetingsplaats voor inwoners, een rustplaats voor toeristen en een speelplaats voor kinderen worden. Om dat te bereiken heeft men verschillende maatregelen op het oog. Het grasveld vóór en opzij van het dorpshuis verandert in een echt dorpsplein, compleet met een muziekkiosk, kunstwerk, zitbanken en picknicktafels. Maar het centrumplan is ook een verkeersmaatregel. De straat Lennisheuvel, waarop het centrumplan zich concentreert, is de afgelopen jaren steeds drukker geworden en hoewel er verkeersremmende maatregelen (drempels) zijn genomen wordt er nog altijd te hard gereden. Het plan van CROL voorziet in maatregelen die de snelheid remmen en het doorgaande verkeer ontmoedigen, terwijl er voor lokaal verkeer voldoende ruimte overblijft. Daar waar het beoogde dorpsplein aan de straat grenst, wordt de straat verhoogd en voorzien van dezelfde sierbestrating als het dorpsplein, zodat rijbaan en plein visueel één geheel vormen. Een paar knikken in de rijbaan moeten ervoor zorgen dat automobilisten slechts met zeer geringe snelheid het dorpsplein kunnen passeren. Ook de omgeving van de school, de kerk, het café en de speeltuin is onderdeel van het centrumplan. Ter hoogte van de school is een oversteekplaats voorzien, vóór de kerk komt een plein, de ruimte voor een terras vóór het café wordt vergroot en in de speeltuin zijn enkele jeu de boulesbanen geprojecteerd. De grondgedachte van CROL is dat het centrum van Lennisheuvel een vriendelijke sfeer moet gaan uitstralen. Daarbij hoort ook een zorgvuldige keuze van bestratingsmateriaal en verlichting. Kansen op uitvoering Bij de centrumplannen heeft CROL zich niet op voorhand willen laten leiden door de kosten die de uitvoering met zich mee zullen brengen. Niet omdat men dat niet belangrijk vindt, maar omdat dat de creatieve ideevorming te zeer zou beperken. 18
Maar men realiseert zich terdege dat de plannen flink wat geld zullen kosten. Tegelijkertijd ziet men verschillende mogelijkheden om toch tot uitvoering te kunnen overgaan. Op de eerste plaats kunnen de kosten door zelfwerkzaamheid omlaag worden gebracht – in Lennisheuvel weet men wat dat betreft van wanten, want ook het dorpshuis is door veel zelfwerkzaamheid gerealiseerd en al enkele malen verbouwd. Op de tweede plaats hoeft natuurlijk niet alles ineens te worden gerealiseerd. Het is mogelijk verschillende maatregelen en de daarmee samenhangende kosten uit te smeren over een langere tijd. En op de derde plaats zijn de leden van CROL ervan overtuigd dat hun centrumplannen goed kunnen aansluiten bij lopende ontwikkelingen in de gemeente Boxtel. Zo is de straat Lennisheuvel aan groot onderhoud toe. Als de ideeën van CROL betrokken worden bij de gemeentelijke onderhoudsplannen, kan dat bijdragen aan een spoedige realisatie. Daarnaast speelt de inrichting van 30-kmgebieden, de zogenoemde verblijfsgebieden. In december 1997 hebben alle wegbeheerders (waaronder de gemeente Boxtel) het programma Duurzaam Veilig ondertekend. Eén van de afspraken daarin is dat in 2001 de helft van de wegen binnen de bebouwde kom ingericht moet zijn als 30-kmgebied. Daarna moet dit percentage nog verder omhoog. Er bestaan subsidiemogelijkheden voor de inrichting van 30-kmgebieden. In haar plannen is CROL ervan uitgegaan dat Lennisheuvel wordt ingericht als 30-kmgebied. Officiële presentatie Tijdens de voorbereiding van haar plannen voerde CROL van tijd tot tijd informeel overleg met de gemeente, zowel ambtelijk als bestuurlijk. Toen de plannen in het najaar van 1999 zover waren uitgekristalliseerd werd het tijd voor een officiële presentatie. Die vond op 19 oktober 1999 plaats in dorpshuis Orion. Het voltallige college van B&W plus een aantal ambtenaren waren daarbij aanwezig. Als het aan CROL ligt, worden haar plannen betrokken bij de gemeentelijke plannen voor de herinrichting van Lennisheuvel. Op die manier wil men het motto Een kleine kern met een groot hart waarmaken.
Nadere informatie: de heer A. van Grinsven, CROL, tel. (0411) 67 47 13
19
6
Nieuwendijk
`Wonen is meer dan een dak boven je hoofd’ Wie in augustus het kantoor van Woonstichting Land van Altena voorbij loopt ziet een grote poster hangen waarin opgeroepen wordt het Oosterhoutse Pasteurziekenhuis open te houden. Binnen kan een petitie met dezelfde tekst van een handtekening worden voorzien. Met enige verbazing constateert corporatiedirecteur Kees Biesheuvel dat zo’n gebaar bijzonder is. Volgens hem zegt dat meer over andere woningcorporaties dan over de zijne. `Och, vorig jaar ging het om het behoud van de bibliotheek. We kunnen en willen niet anders. Wonen is meer dan een dak boven je hoofd. We zetten ons daarom actief in voor het bevorderen van de leefbaarheid van de dorpen waarin we werken.’ Woonstichting Land van Altena (dit jaar werd de Christelijke Woninbouwvereniging omgezet in een stichting) is met bijna negenhonderd woningen in Almkerk, Nieuwendijk, Uitwijk en Waardhuizen een kleine corporatie. Inmiddels zijn er fusiegesprekken gaande met andere corporaties in het gebied. De stichting is niet meer zo resoluut als in het verleden tegen zo’n fusie, maar `het moet wel duidelijke voordelen bieden voor onze huidige en toekomstige huurders.’ De KUB doet daartoe momenteel een onderzoek. `Ik ben benieuwd, maar ik kan me er weinig bij voorstellen, buiten de waan van de dag en de druk van de politiek voor grootschaligheid. Maar ik laat me graag verrassen,’ aldus Biesheuvel. Het beleid van de corporatie Nieuwendijk (3400 inwoners), Almkerk (3545 inwoners) en Uitwijk-Waardhuizen (647 inwoners) zullen de komende jaren maar marginaal groeien. Nieuwbouw maakt een steeds kleiner bestanddeel uit van de bouwactiviteiten in de streek. In toenemende mate zullen de activiteiten van de corporatie zich daarom gaan richten op de verbetering van woningen en buurten. In haar recente beleidsplan geeft de stichting de kansen en bedreigingen weer voor het wonen in de streek. Als bedreigingen worden genoemd: het slechte openbaar vervoer, de sterke vergrijzing, de aanhoudende fileproblemen op de A27, een afname van het voorzieningenniveau in een aantal dorpen, een overschot aan gezinswoningen, weinig werkgelegenheid en de visuele onaantrekkelijkheid van de streek. Terwijl de bedreigingen in hoge mate hard zijn, moeten de kansen nog worden gecreëerd: de streek is aantrekkelijk voor ouderen en rustzoekers (rust, groen en toch overal met de auto dichtbij), nu agrarische activiteiten afnemen kan de streek aantrekkelijker worden door natuur, de promotie van de streek als groen hart van Nederland, aanleg van een spoorweg, het opzetten van kleinschalige toeristische activiteiten en de mogelijkheden voor het uitbouwen van regionaal collectief vervoer. Voor de corporatie is het van groot belang om te werken in een streek die aantrekkelijk is om in te wonen. `Wij zullen, waar dat in ons vermogen ligt, meewerken aan activiteiten die de aantrekkelijkheid van de streek voor de eigen inwoners, maar ook voor bezoekers, bevorderen. En we laten het niet bij woorden alleen. Nee, we trekken per jaar een ton uit om inhoud te geven aan zulke plannen. Ons uitgangspunt is het plaatselijke en particulier initiatief te steunen en niet alles zelf op te gaan zetten. Heb je een goed idee en past het in onze plannen dan kun je van deze corporatie ondersteuning krijgen,’ zegt Biesheuvel. Wat willen huurders eigenlijk? Om beter zicht te krijgen op wat de huurders nu precies willen heeft de stichting de zogenoemde `spaarlampenenquête’ ingevoerd. `Helaas kon ik geen goede enquête vinden die vragen over wonen en woonomgeving combineerde. Toen heb ik er zelf maar een gemaakt.’ (En blijkbaar met succes, want een adviesbureau heeft interesse getoond om de enquête als pakket op de markt te brengen). Elk jaar krijgt een kwart van de huurders een enquête van 64 vragen voorgelegd. Inlevering van de enquête wordt beloond met een spaarlamp. De respons loopt tegen de negentig procent. 20
De eerste 23 vragen gaan over de waardering van de woonomgeving en variëren van vragen over veiligheid en speelvoorzieningen, orde en netheid op straat tot de afstand tot bushalte, winkels en medische voorzieningen. Uiteindelijk wordt gevraagd naar een waardering van de buurt en het dorp. De overige vragen gaan over de waardering van de woning en de dienstverlening van de corporatie (onderverdeeld in vragen over de onderhoudsdienst, de cv-installateur, glasschades, de afdeling verhuur- en bewonerszaken, de schriftelijke informatie en de stichtingsorganen). Huurders wordt gevraagd op elk onderdeel een cijfer tussen de 1 en 10 te geven. Bovendien krijgen huurders ruim de gelegenheid om extra informatie of commentaar te geven. Biesheuvel: `De enquête levert een schat aan materiaal op, zowel voor en over onze diensten als voor de huurderscommissie. Met de resultaten in de hand kunnen we onze plannen en activiteiten elk jaar opnieuw bijstellen en is er genoeg stof, maar ook aanknopingspunten, voor de agenda van het overleg met de huurderscommissie en bestuur. Waar onvoldoende is gescoord ondernemen we direct actie. In de praktijk merken we dat we daarmee een hoop praktische zaken en irritaties bij huurders snel uit de wereld kunnen helpen. Uit de open vragen en de invulling van de eerste 23 vragen merken we bovendien dat onze huurders wonen ook ruim zien. Met deze enquête kunnen we andere partijen, zoals de gemeente, het vervoersbedrijf of de thuiszorg ook op de hoogte brengen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden.’ Er is nog een reden waarom de corporatie zich zo inzet voor de leefbaarheid in de dorpen. `We wonen zelf allemaal ook in deze dorpen. Enkele medewerkers huren ook van de corporatie. Negatief gezegd: als ik ‘s avonds door het dorp loop trekken mensen me aan m’n vestje. Positief geformuleerd: we hebben rechtstreeks belang bij een aantrekkelijke woonomgeving. En wij zitten met de middelen van de huurders ook in de positie om daar inhoud aan te geven.’ Nieuwe activiteiten Met de enquête in de hand en de opdracht die de corporatie zichzelf stelt in het achterhoofd is de afgelopen jaren een keur van vernieuwende en verbazende activiteiten door de corporatie ondersteund of opgezet. `We verzinnen inmiddels bijna niks zelf meer, het wordt ons aangereikt. Het enige wat wij proberen is daar goede partners bij te vinden om er verder inhoud aan te geven.’ Enkele voorbeelden. Als uit de jaarlijkse bewonersenquête blijkt dat veel mensen de brandgangen als onveilig ervaren, stelt de corporatie een plan op waarin binnen vijf jaar alle brandgangen op relevante plaatsen voorzien worden van verlichting. `Vanuit onze verantwoordelijkheid zeggen we dan, wij maken het plan en zorgen voor de kabel, de bewoners graven het gat en de gemeente betaalt de stroom.’ Om de aantrekkelijkheid van de buurten en dorpen te vergroten stimuleert de corporatie met subsidies startende buurtverenigingen, dorpskrantjes en dorpsraden en wordt de actie `buur van het jaar’ georganiseerd. `We verbazen onszelf ook vaak. We constateerden dat de ouderenwoningen die in de zeventiger jaren zijn gebouwd niet voldoen aan het seniorenlabel en wilden daarop actie ondernemen. Uit de enquête en uit navraag bij de huurders bleek dat dat die echter oprecht tevreden waren met de woning de plaats en de huren. Sterker nog, met geen tien paarden te verhuizen waren,’ zegt Biesheuvel. In en rond het Steunpunt voor Ouderen in Nieuwendijk is momenteel een medewerkster van de thuiszorg actief. Zij bezoekt, op kosten van de corporatie, twee keer per jaar alle ouderen in en rond het steunpunt. Op die manier worden mensen gewezen op de bestaande mogelijkheden om wat actiever te worden, worden dreigende problemen vroegtijdig gesignaleerd, worden mensen uit hun eventuele isolement gehaald en kunnen mensen op een directe manier voorlichting krijgen over bijvoorbeeld maaltijdvoorziening, alarmering en dergelijke. Biesheuvel: `Natuurlijk is dat niet onze directe verantwoordelijkheid. Echter, nu de reguliere voorzieningen steeds moeilijker in staat zijn preventieve activiteiten te ondernemen vinden wij dat we naar mogelijkheden moeten zoeken om dat gat te dichten. Op dit moment gaan we zelfs na of we deze dienst niet voor alle oudere en gehandicapte huurders moeten aanbieden.’
21
Zo heeft de corporatie nog een lange lijst met voornemens klaar liggen, zowel op het gebied van het openbaar vervoer, als het natuurbeleid en de promotie van de streek. `We merken wel dat we bij het inhoud geven aan onze plannen steeds meer andere organisaties en burgergroeperingen nodig hebben. Wij hebben verstand van wonen, anderen hebben verstand van vervoer of zorg. En het wordt moeilijker om andere grootschalige organisaties, maar ook de heringedeelde gemeenten te blijven betrekken bij de kleine kernen. Maar we laten niet na dat te doen in samenwerking met de inwoners uit onze dorpen.’
Nadere informatie: de heer C. Biesheuvel, directeur Woonstichting Land van Altena, tel. (0183) 40 87 88.
22
7
De Noordwesthoek
Steunpunten dragen bij aan de leefbaarheid van de dorpen `Laten we niet vergeten waar het in de ouderenzorg om draait. Het gaat er tenslotte toch om ouderen met die zorg te ondersteunen die ze nodig hebben. En wat is daarbij belangrijker dan een goed op elkaar afgestemde zorg in de eigen woon- en leefomgeving?’ Circonflex is een Stichting zorg en wonen voor ouderen in het noordelijk deel van West-Brabant. De organisatie is totstandgekomen na een fusie tussen vijf stichtingen voor ouderenzorg: zeven verzorgingstehuizen en een verpleeghuis in de gemeenten Moerdijk en Drimmelen. Over deze veelzijdige organisatie die zich wil onderscheiden door hoge kwaliteit, innovatie en zorg op maat spraken we met Becker Awad, directeur en werkgever van achthonderd mensen in het West-Brabantse. Het gesprek ging met name over de ontwikkeling van de ouderenzorg in de kleine dorpen, over zorgvraag en vraagsturing, over regiovisie en samenwerking, over kwaliteit en natuurlijk over ouder worden. Niet meer als vroeger `De ontwikkelingen in de ouderenzorg gaan heel snel. De vergrijzing neemt niet alleen toe, de ouderen worden ook mondiger en stellen andere eisen. Dit betekent ook dat de zorg verandert. Niet langer schrijf je je voor je vijfenzestigste in voor een bejaardenhuis als voorziening voor “de oude dag”. De zorgvragen worden steeds complexer, ook omdat mensen steeds ouder worden. Klassieke verzorgingshuizen komen niet meer tegemoet aan de behoeften van mensen. We praten nu, en dat moet ook wel anders is de zorg niet meer betaalbaar, over functiedifferentiatie. Dat betekent dat we in de hoofdlocaties alleen, zoals wij dat noemen, gespecialiseerde bedden hebben. Ik heb het dan over ouderen met gedragsproblemen, over ouderen die heel veel zorg vragen, over ouderen die in aanmerking komen voor reactiveringsprograma’s. Zulke intensieve zorg lokaliseren we in het westelijk deel van Noord-Brabant op bepaalde plaatsen, met name in Zevenbergen. De patiëntenstroom daar naar toe willen we beperken. Waarom? Omdat we zoveel mogelijk proberen de zorg naar de mensen te brengen en geen voorstander zijn van het omgekeerde. We doen dit onder andere door in de verzorgingshuizen in de dorpen een kleine verpleeghuisfunctie te creëren en door de opzet van steunpunten, maar daarover later. Het uiteindelijk doel is om met schaarse middelen te komen tot een rechtvaardige verdeling van de bedden.’ Klantgericht werken `In werkelijk vraaggestuurd werken, of anders gezegd helemaal tegemoetkomen aan de vraag van de cliënt, geloof ik niet. Dat kunnen we nooit waarmaken. Wel gaan we uit van een werkwijze die de wensen van de klanten zoveel mogelijk beantwoordt. Er is steeds meer behoefte om, als je oud bent, zo lang mogelijk in je eigen huis te blijven wonen. Alleen als het echt niet anders kan leggen ouderen er zich bij neer dat ze naar een verzorgingshuis moeten. In de meeste gevallen passen ze zich dan ook heel goed aan. Voor een verpleeghuis ligt dat al wat moeilijker. De ervaring leert dat mensen toch het allerliefste in de eigen woonomgeving blijven wonen, ook als ze verzorgingsbehoeftig zijn. Daarbij komt dat veel ouderen al jaren in hetzelfde huis wonen, hun kinderen in de buurt hebben en vaak ook in het dorp geboren zijn. Het betekent nogal wat voor mensen om te verhuizen naar een ander dorp. Het ene dorp is hier het andere niet, Terheijden heeft weer heel andere karakteristieken dan Zevenbergschen Hoek. Daarnaast is het “stadse wonen” weer heel anders dan het wonen in een dorp, waar je over het algemeen toch iedereen kent. Dat betekent dat we in toenemende mate de zorg naar de mensen brengen, zeker als het om nietgepecialiseerde zorg gaat. Deze “zorg op maat” proberen we onder andere te bereiken door de opzet van nieuwe vormen van zorgverlening in de eigen woonomgeving. Dat wil niet zeggen dat we de intramurale zorg afbouwen, we breiden de intramurale zorg alleen niet uit, maar leveren steeds meer zorg in de vorm van woningaanpassing, zorgpakketten en de opzet van steunpunten.’ 23
Nieuwe vormen van zorgverlening `In toenemende mate werken we samen met woningcorporaties om met name ook in de aanleunwoningen die door hen verhuurd worden zorgpakketten te kunnen leveren. Ook het bouwen van nieuwe seniorenwoningen heeft onze aandacht. Onze betrokkenheid is belangrijk om vanuit onze visie op de ouderenzorg mede zorg te dragen voor een goede inrichting van de woningen. Het vereist nogal wat om woningen ook geschikt te maken voor mensen die bepaalde dingen niet meer zo goed kunnen. Voor het bouwen van nieuwe woningen hebben we de medewerking nodig van gemeenten. Het is voor ons belangrijk dat ze de grond tegen sociaal aanvaardbare prijzen verkopen. Je denkt dat het vanzelfsprekend is dat ook gemeenten een sociale taakstelling hebben, maar soms lijkt het wel alsof ze alleen een commercieel belang hebben. Om ook psychogeriatrische patiënten zo lang mogelijk thuis te kunnen laten wonen richten we ons steeds meer op vormen van dagbehandeling, zodat mensen overdag opvang hebben en ‘s avonds gewoon naar huis kunnen. Via de reikwijdtemiddelen trachten we ook de zorg voor deze mensen steeds meer over te hevelen naar hun eigen woonomgeving. Eigenlijk kun je zeggen dat we de zorg steeds meer verlenen buiten de muren van de zorginstellingen. Dan praten we over transmurale zorg waarbij mensen in de eigen woonomgeving blijven, maar indien nodig wel zorg ontvangen van instellingen.’ Steunpunten passen in een vernieuwende zorgverlening `In samenwerking met gemeenten komen we steeds meer tot de ontwikkeling van steunpunten. In de dorpen beginnen de steunpunten meestal met het aanbieden van sociaal-culturele activiteiten voor ouderen. Dat is ook prima. Voor ons is het belangrijk een band op te bouwen met ouderen en met name ook hun vertrouwen te winnen. Allengs zie je dat steunpunten ook vormen van zorg gaan verlenen, vaak klein beginnend met een maaltijdvoorziening. Bij een aantal steunpunten zie je nu dat ze ook steeds meer zorg gaan verlenen aan de mensen in de eigen woonomgeving. Meestal maken ze daarbij gebruik van de professionele krachten van de verzorgingshuizen, maar als dat niet mogelijk is wordt de zorg door ons ingekocht bij de thuiszorgorganisatie. Deze manier van samenwerken bevalt ons heel goed. Ouderen kunnen zo lang mogelijk thuis blijven en er vindt minder trek uit het dorp plaats. Dat levert tevens een bijdrage aan de leefbaarheid van de kleine kernen, waarbij het toch een voorwaarde is dat alle generaties in het dorpsleven vertegenwoordigd zijn. Het is allemaal begonnen met het steunpunt in Willemstad dat uitgroeide tot een steunpunt op het gebied van verzorging en verpleging. Overigens werken deze steunpunten niet alleen voor mensen in de steunpunten, maar ook voor ouderen in de omgeving. De ontwikkeling zet zich voort met steunpunten in Wagenberg en Zevenbergen. Binnenkort start het steunpunt in Moerdijk en mogelijk later ook in Noordhoek en Heijningen. De slaagkans van de steunpunten, ik zei het al eerder, staat of valt met het opbouwen van een relatie met je (potentiële) klanten. Je zou het opzetten van steunpunten kunnen zien in het verlengde van de stimulering van de leefbaarheid van de kleine kernen. Trouwens, het is ook belangrijk dat het voorzieningenniveau zoveel mogelijk gehandhaafd blijft op het platteland. Daar past ook de ontwikkeling van een soort SRV-zorg in en dat vraagt vervolgens weer om een goede samenwerking tussen de zorgaanbieders.’ Kwaliteit bewaken `Bij al die nieuwe initiatieven op het gebied van de zorgverlening mag je een aantal dingen niet uit het oog verliezen. Natuurlijk blijft het altijd gaan om de kwaliteit. Bij Circonflex hebben we vier kenmerken benoemd die voor ons van belang zijn als het gaat om het kwaliteitsdenken. Wij spreken dan als eerste over tevreden klanten, maar ook over tevreden medewerkers, een efficiënt werkende organisatie en een goede wisselwerking met externe partijen. Langzamerhand groeien we van activiteiten op het gebied van kwaliteitszorg naar een kwaliteitsbeleid. De interne stuurgroep Kwaliteit met ondersteuning van de kwaliteitscoördinator speelt daarin een belangrijke rol. 24
Maar naast de medewerkers spelen ook de cliëntenraden een grote rol bij de kwaliteitsbewaking. Niet alleen op het gebied van de zorgverlening, maar ook bij de bewaking van de eigen identiteit van de locaties. Juist die identiteit moeten we niet uit het oog verliezen.’ De wet- en regelgeving holt achter de feiten aan `Helaas hebben we bij al deze vernieuwingen hinder van een verouderde wet- en regelgeving. Er wordt te weinig rekening gehouden met de snelle ontwikkelingen binnen de ouderenzorg. Met name de beleidsontwikkelaars praten maar al te vaak met een dubbele tong. Aan de ene kant eisen ze efficiency en samenwerking, aan de andere kant scherpen ze de onderlinge concurrentie aan door te eisen dat de beschikbare en te schaarse middelen in de regio onderling worden verdeeld. In die zin werkt het ontstaan van regiovisies eerder averechts dan dat het een bijdrage levert aan de samenwerking. Bovendien ontbreken valide beheersinstrumenten en door kartelvorming en toenemende fusies dwing je organisaties zich te laten sturen door machtspolitiek. Het zou beter zijn als de strijd om de budgetten niet in de regio werd gevoerd, maar een eerlijke verdeling ervan in handen zou liggen van provinciale en landelijke overheden. Het gevaar dreigt dat we bij al deze ontwikkelingen het belang van de cliënt uit het oog verliezen en dat is toch uiteindelijk ons bestaansrecht!
Nadere informatie: de heer B. Awad, directeur Circonflex, tel. (0168) 35 05 00.
25
8
Nuland
Een dorp spreekt over de toekomst Dit jaar bestaat het Noordoost-Brabantse Nuland zevenhonderd jaar. Ter gelegenheid van dit heuglijke feit nam een kleine groep dorpsbewoners het initiatief voor het opstellen van een toekomstvisie op het dorp. Een visie gebaseerd op de vraag: hoe denken Nulanders over de toekomst van Nuland? Rond thema’s als wonen, leren, werken, winkelen en geloven wordt eerst kort teruggekeken naar Nuland in de zestiger jaren. Maar de meeste aandacht gaat uit naar Nuland in 2029. Op 21 april 1999 werd de visie, neergelegd in het boekje Nuland, bepaal je toekomst, gepresenteerd aan de Nulandse bevolking. Omdat de gekozen aanpak een voorbeeld kan zijn voor andere dorpen, verzorgde de werkgroep enkele dagen later ook een presentatie tijdens de jaarvergadering van de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK). Uit het dorp zelf De werkgroep heeft het project in anderhalf jaar voorbereid. Men is begonnen met het raadplegen van een aantal deskundigen. Zo gaven een stedenbouwkundige, een milieukundige, een pastor en een organisatiedeskundige hun visie op Nuland in de toekomst. Zij wezen vooral op de invloed die nabij gelegen grotere steden als ’s-Hertogenbosch en Oss hebben op zaken als wonen, werken, vervoer en recreatie in het Nuland van de komende eeuw. Toch heeft de werkgroep er voor gekozen het boekje niet door deskundigen van buiten het dorp op te stellen, maar juist de meningen van de inwoners vast te leggen. Daarvoor is, samen met het PON die een adviserende rol vervult, een werkwijze bedacht, die zoveel mogelijk Nulanders aan bod laat komen. Het idee voor de toekomstvisie en de te volgen werkwijze werd eind vorig jaar gepresenteerd tijdens een bijeenkomst waarvoor alle Nulanders waren uitgenodigd. Aan het einde van deze goed bezochte avond konden geïnteresseerde inwoners zich aanmelden voor deelname. Elk lid van de werkgroep bereidde een deelonderwerp voor. Vervolgens werd daarover gediscussieerd in een groep geïnteresseerden. Elke groep kwam enkele keren bij elkaar. De resultaten van de groepsgesprekken kregen een plek in het boekje. Op die manier raakten zo’n vijftig Nulanders bij het project betrokken. Omdat de werkgroep het vizier vooral op de toekomst wilde richten, vond men het van meet af aan erg belangrijk om de jeugd te interesseren voor het idee. Dat is gebeurd door jongeren persoonlijk te vragen deel te nemen aan de discussiebijeenkomsten. En via een enthousiaste schooldirecteur verzekerde men zich van de medewerking van de basisschool. De leerlingen van de groepen 6, 7 en 8 van basisschool De Hoogakker maakten werkstukken, die de kijk van de jeugd op de toekomst van het dorp laten zien. Pakkende uitspraken van de jeugd kregen een plek in het fraai verzorgde boekje. De werkstukken werden verder gebruikt bij de diverse presentaties die men her en der verzorgde. Zoeken naar een open gesprek Met het boekje in de hand – dat huis aan huis werd verspreid in het dorp – riep de werkgroep Nulanders op tot een open discussie. Alle inwoners, organisaties en verenigingen werd gevraagd met het boekje aan de slag te gaan en hun meningen en opvattingen over het aangereikte materiaal naar voren te brengen. Maar dat bleek in de praktijk niet mee te vallen. Na de zomer van 1999 moest de werkgroep constateren dat er van een bredere betrokkenheid in het dorp geen sprake was. Blijkbaar laten mensen zich moeilijk mobiliseren. Dat bracht de werkgroep op de gedachte om op een andere manier de discussie in het dorp verder te brengen. Daarvoor werd contact gezocht met het Koning Willem I-College, een Bossche instelling voor middelbaar beroepsonderwijs. Met een docente van de afdeling multimedia wil de werkgroep nagaan of het mogelijk is studenten de opdracht te geven instrumenten te ontwikkelen die ingezet kunnen worden bij de 26
verdere discussies in Nuland. De werkgroep denkt daarbij zeker aan nieuwe en verrassende instrumenten, zoals een animatiefilm of cd-rom. Mocht het lukken om zo’n opdracht te geven, dan wil de werkgroep een dertigtal Nulanders bijeenroepen, die een redelijke afspiegeling vormen van de Nulandse bevolking. Met die groep wil men – met de nog te ontwikkelen instrumenten in de hand – de komende tijd jaarlijks discussies voeren over de toekomst van Nuland. Bijzonder initiatief Zo vlak voor het einde van de eeuw wordt op veel plaatsen gewerkt aan een visie op de toekomst van eigen stad of dorp. In de meeste gevallen spelen adviesbureaus of andere professionals daarin een belangrijke rol. Het Nulandse initiatief is bijzonder te noemen, omdat het helemaal gedragen wordt door de inwoners zelf. Bovendien toont Nuland aan dat het niet alleen de provincies of de grote steden zijn die nadenken over hun toekomst, maar dat dat ook heel goed kan op de schaal van een dorp.
Nadere informatie: de heer K. Scharloo, secretaris werkgroep, tel. (073) 532 57 40.
27
9
Rijsbergen
Elke situatie vraagt om zijn eigen oplossing `Wat er van ons valt te leren? Heel veel en heel weinig. Veel, omdat we er in zijn geslaagd een zeer kleinschalige voorziening overeind te houden. Weinig, omdat elke situatie om zijn eigen oplossing vraagt. Als je maar samen in je idee blijft geloven en gezamenlijk hobbels durft te nemen.’ Joop Thoolen, oud-voorzitter van Stichting Rijserf, denkt met plezier terug aan de tijd dat hij als voorzitter mocht functioneren van een klein verzorgingshuis met dertien bedden. Rijsbergen kende lang geen residentiële voorziening. Dat was een doorn in het oog van de toenmalige burgemeester Hartman. Hij vond het begin jaren tachtig noodzakelijk dat Rijsbergen een verzorgingshuis kreeg van zestig bedden. Alle pogingen daarvoor strandden echter. Er ontstond pas een opening toen in Baarle-Nassau dertien bedden vrij kwamen. Met de daadkracht van een goed bestuurder wist Hartman die naar Rijsbergen te halen. Van en voor ouderen Gezien het kleine aantal bedden werd het huis in de buurt van achtentwintig bejaardenwoningen gesitueerd. In de loop van de jaren groeide het kleine centrum uit tot een complex van en voor ouderen, bestaande uit het verzorgingshuis met veertien eenheden, eenentwintig inpandige woonzorgeenheden (woningen) die verbonden zijn met het huis, achtentwintig aanleunwoningen en een dienstencentrum. Rijserf is een zeer kleinschalig verzorgingshuis, dat `van onschatbare waarde is voor de Rijsbergse gemeenschap. Ouderen kunnen blijven wonen en sterven in het dorp waar ze vandaan komen. In al die jaren is door de inzet van personeel en familie maar één persoon overgebracht naar het verpleeghuis in EttenLeur,’ zegt Thoolen. Niettemin heeft die kleinschaligheid ook duidelijke nadelen, met name in de sfeer van het management (`Het bestuur deed veel uitvoerend werk, er was geen directeur maar een primus inter pares voor de werkers’). Vanaf de oprichting is het bestuur er van doordrongen geweest dat aan aansluiting bij een grotere organisatie niet te ontkomen valt. De richtlijnen van de provincie hebben daarover geen misverstand laten bestaan. Een eerste poging daartoe was het aangaan van een fusieproces met het Sint Elisabethshuis in Etten-Leur, een verpleeg- en verzorgingshuis. De procedure die moest leiden tot een juridische fusie was nagenoeg voltooid toen van de zijde van het bestuur van het Elisabethshuis werd besloten de fusie op te schorten (Thoolen: `Hoewel wij grote moeite hadden met de werkwijze van de stichting en moesten vechten voor kleinschaligheid in groter verband, waren zij uiteindelijk de brekende partij.’). Een heroriëntatie van de kant van het bestuur van Rijserf en een veranderend klimaat (de aandacht verschoof naar de thuiszorg, de zorg moet bij de mensen worden gebracht en niet andersom) maakte dat besprekingen werden aangegaan met Stichting De Markenlanden, een instelling voor onder andere gezinszorg. In overleg tussen beide besturen werd besloten om een personele unie aan te gaan zodat Stichting Rijserf zelfstandig kon blijven voortbestaan. Waarborgen voor het behoud van de eigen identiteit, voortbestaan en hoofdpunten van beleid, werden zover als mogelijk vastgelegd in een bestuursconvenant. Per 1 juni 1997 is de wijziging ingegaan. Uiteindelijk is Rijserf er, in tegenstelling tot vele andere kleine verzorgingshuizen in geslaagd, overeind te blijven. Belang van de gemeenschap Oud-voorzitter Thoolen noemt een aantal punten die bijgedragen hebben aan dit resultaat: `Op de eerste plaats hebben we vanaf het begin een duidelijk doel, gekoppeld aan een duidelijk principe gehad: een verzorgingshuis maakt het voor Rijsbergen mogelijk dat ouderen tot hun einde in de gemeenschap blijven. Deze inspanningsverplichting bestaat nog steeds. Het uitgangspunt is daarbij mensen de zorg thuis te 28
brengen. Dat heeft Rijserf van meet af aan gedaan. Vrijwilligers en familieleden zijn steeds nauw bij de zorg betrokken. Verder moet het bestuur de motor zijn en veranderingen durven doorvoeren. We hebben altijd een hecht bestuur gehad. Na het vertrek van de gemeenteraadsleden heeft zich maar één wisseling voorgedaan. Het bestuur wist zowel in het vele uitvoerende werk als bij het bepalen van het beleid de toon te vinden die in Rijsbergen past. Daarbij stond het steeds open voor de ontwikkelingen in de zorg in groter verband. Tijdens de vele hobbels – bij de start kregen we het huis niet vol, de beddenprijs was veel te hoog, het vele uitvoerende en avondwerk, de druk van andere organisaties, de mislukte fusiebesprekingen om er maar enkele te noemen – heeft het bestuur in gezamenlijkheid een lijn weten vast en vol te houden. We hebben veel geluk en wijsheid bij het personeel gehad. Uit de gemeenschap zijn bekwame herintreders gevonden. De werksfeer onder elkaar en met werkers van andere instellingen is altijd prettig geweest. We konden ons geen directeur veroorloven, maar de primus inter pares heeft prima gefunctioneerd. De gemeente en met name de burgemeesters Hartman en De Jager hebben meer dan alleen interesse getoond voor Rijserf. Zij sprongen financieel bij, zorgden voor woningen bij het complex, lobbyden mee bij de provincie en zetten hun gesubsidieerde organisaties op het goede spoor. Vanaf het begin is met de andere woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen (de corporatie, de huisartsen, de thuiszorg, het ouderenwerk en de vrijwilligers) een goed contact geweest en wordt er intensief samengewerkt. In principe was elk idee bespreekbaar en werden gezamenlijk plannen gemaakt. En ten slotte is de leidraad van ons werk altijd het belang van de gemeenschap, en specifiek de ouderen, geweest. We schurkten zeer geregeld aan tegen de grenzen van wat wettelijk mogelijk was. Een voorbeeld: onze medewerkers werkten ook buiten de deur en er kwamen thuiszorgmedewerkers in ons huis. Zo hebben we extra uren kunnen maken voor mensen die eigenlijk naar het verpleeghuis moesten. Altijd is de maat van de oudere en de familie gezocht. Daarom hebben we uiteindelijk ook deze plek gekregen binnen Rijsbergen. Ik geloof dan ook niet dat dit centrum ooit zal verdwijnen.’
Nadere informatie: de heer J. Thoolen, oud-voorzitter Stichting Rijserf, tel. (076) 596 20 76 en de heer F. Kouwenberg, directeur Stichting De Markenlanden, tel. (0168) 32 33 50.
29
10
De Rips
Behoud consultatiebureau, een kwestie van volhouden Geamuseerd vertelt Henny van Haren, voorzitter van Kruisvereniging De Rips, over de voorbije perikelen rond de uitleen van hulpmiddelen. `Tot enkele jaren geleden deed het bestuur van de kruisvereniging zelf de uitleen van eenvoudige hulpmiddelen, zoals krukken, bedklossen en een ondersteek. Samen met de wijkzuster, die spreekuur hield in het eigen wijkgebouw, kwamen we daar goed uit. Het was en is een efficiënt systeem. Totdat Kruiswerk Peelland (inmiddels opgegaan in Stichting De Zorgboog) bedacht dat het efficiënter kon en dat de kwaliteit die we boden onvoldoende was. De spullen zouden worden opgehaald en de uitleen zou voortaan vanuit Helmond georganiseerd worden. Op de bewuste avond hebben we de materialen in een hoek van de berging gezet met een briefje erbij met daarop de tekst: `S.v.p. afblijven’. Men heeft ze netjes laten staan en we zijn ze steeds zelf blijven uitlenen, ook nu nog. De mensen in De Rips wisten dat zij bij ons de eenvoudige hulpmiddelen konden komen ophalen; bij de bestuursleden aan huis. Vorig jaar heeft De Zorgboog besloten op haar schreden terug te keren, de eenvoudige hulpmiddelen worden weer in De Rips en andere kleine dorpen uitgeleend.’ Dicht…en weer open De Rips ligt, met nog geen elfhonderd inwoners, aan de rand van de Brabantse Peel. Tot voor kort behoorde het dorp tot de gemeente Bakel en Milheeze, na de herindeling maakt het deel uit van de gemeente GemertBakel. Zoals zovele kleine kernen telt De Rips nog maar weinig voorzieningen: er is een supermarkt, er is geen huisarts of apotheek, het openbaar vervoer naar Helmond is beperkt en naar Gemert ontbreekt het helemaal. Per 1 januari 1997 moest het Wit-Gele Kruisgebouw gesloten en verkocht zijn, net zoals veel andere kruisgebouwen in de regio. `We konden het wel begrijpen: het gebouw werd door Kruiswerk Peelland uiteindelijk niet meer dan één middag per maand gebruikt.’ Maar dat zou wel betekenen dat de inwoners van De Rips voor inentingen en het consultatiebureau voortaan aangewezen zouden zijn op Bakel of Gemert. De plaatselijke kruisvereniging en de toenmalige gemeente Bakel en Milheeze vonden dat qua afstand te gortig worden. Samen smeedden ze plannen (`Het is erg handig als de wethouder uit je eigen dorp komt’) om de functie van het zuigelingen- en peuterbureau in De Rips te behouden. Door partycentrum D’n Eik uit te breiden met een dokterskamer en een ontvangstkamer plus een ruimte voor de peuterspeelzaal, kon het maandelijkse bureau toch doorgaan en worden ook de hulpmiddelen hier weer uitgeleend. `Sinds 1 april 1997 is het nieuwe bureau open. Het gaat perfect. Het is ideaal: de oudere kinderen kunnen direct spelen met het speelgoed van de peuterspeelzaal. De beheerster van het partycentrum is zeer tevreden over de extra voorzieningen. De ruimte wordt bovendien gebruikt als vergader- en repetitielokaal voor de joekskapel en er wordt gevolksdanst. Bovendien maakt de fysiotherapeut er drie halve dagen gebruik van. Helaas konden we het spreekuur van de wijkzuster en de huisarts niet gerealiseerd krijgen. Daarvoor zijn we nu aangewezen op de omringende dorpen,’ vertelt Van Haren. Geld in de gemeenschap Pikant detail is dat kruisvereniging De Rips samen met enkele andere kruisverenigingen in de regio heeft afgedwongen dat vijftien procent van de verkoopwaarde van de kruisgebouwen in de eigen gemeenschap moest blijven en aan het vermogen van de plaatselijke verenigingen kon worden toegevoegd. Van Haren: `Daardoor konden we een bijdrage leveren aan de aanbouw en hebben we nu een kleine armslag om het hoofd boven water te houden. En de vereniging kan haar achterban van 260 leden blijven houden nu met de omzetting van de AWBZ de relatie tussen kruisverenigingen en De Zorgboog in principe is doorgeknipt. De verenigingen hebben op zich geen invloed meer op het beleid van de Zorgboog. Wel merken we dat de 30
belangstelling van de Zorgboog toeneemt nu zij het aanvullende pakket, waarvoor mensen extra moeten betalen, niet verkocht kunnen krijgen aan de inwoners van kleine kernen.’ Nieuwe eisen Eén jaar was het rustig aan het Ripse front. Sinds dit jaar ligt er weer een brief van De Zorgboog waarin nieuwe eisen worden gesteld aan het openhouden van een consultatiebureau. Van Haren reageert op de hoofdpunten. Het gebouw moet geschikt zijn (`We hebben de aanbouw gerealiseerd aan de hand van de eisen van De Zorgboog’). Er moet een minimaal aantal geboorten van veertig per jaar per kleine kern zijn (`We mogen al blij zijn als we vijftien geboorten halen’). Meerkosten komen voor rekening van de plaatselijke kruisverenigingen (`Dat lijkt ons redelijk, als tenminste duidelijk gemaakt kan worden wat onder meerkosten wordt verstaan.’). Over die meerkosten is een nieuw dispuut ontstaan tussen de kruisvereniging en de zorgorganisatie. Voor De Rips berekent De Zorgboog een totaal aan meerkosten van 7200 gulden per jaar. Voorzitter Van Haren: `Nou, dan zijn we zo door ons vermogen heen. Dat lijkt dus geen geschikte oplossing, Zeker niet nu we niet duidelijk kunnen krijgen wat nu precies onder die meerkosten wordt verstaan en we juist een gloednieuwe aanbouw hebben gerealiseerd.’ Kruisvereniging De Rips maakt zich samen met de verenigingen in Neerkant en Helenaveen sterk om een en ander veranderd te krijgen. Inmiddels is een officiële klacht ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Thuiszorg en er zijn Tweede Kamerfracties ingeschakeld. Zorg moet in dorp `Voordat ons consultatiebureau per 1 januari 2000 gesloten zal worden, want tot zolang hebben we nog een contract, zijn er nog mogelijkheden om een en ander bij te sturen en de plannenmakers van De Zorgboog tot wijsheid te brengen. We geven de moet nog niet op! Inmiddels hebben we een avond georganiseerd voor de moeders. Duidelijk is dat zij niet gelukkig zijn met een eventuele sluiting. Zij zullen met kleine kinderen moeten gaan reizen, vaak zonder dat een auto beschikbaar is. Zij komen bovendien met extra kosten te zitten en komen elkaar niet meer tegen. Er zal contact gezocht worden met de cliëntenraad van de Zorgboog: kijken wat die ervan vindt en eraan kan doen. Bovendien hebben we al andere kruisverenigingen ingeschakeld en binnenkort moeten we de gemeente Gemert-Bakel eens benaderen wat ons gezamenlijk standpunt zal zijn. Voor ons is duidelijk dat er zorg in het dorp moet blijven. Het personeel vindt dat ook, het is meer een managementverhaal. Uiteindelijk zullen ook zij begrijpen dat een zorgorganisatie zijn fundament heeft binnen de kleine gemeenschappen waar mensen nog voor elkaar zorgen. Waardoor de professionele zorg minder hoeft te komen. Het is gewoon een kwestie van de lange adem, dat heeft het verleden wel bewezen. Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald. Wij zijn in ieder geval bereid naar creatieve oplossingen te zoeken.
Nadere informatie: de heer H. van Haren, voorzitter Kruisvereniging De Rips, tel. (0493) 59 93 34.
31
11
Ulvenhout
Dorpsraad start discussie over leefbaarheid Tot 1 januari 1997 vormde Ulvenhout (4.500 inwoners) samen met de kernen Bavel, Galder en Strijbeek de gemeente Nieuw-Ginneken. Die gemeente hield op te bestaan en Ulvenhout werd, samen met Bavel en de naburige gemeenten Teteringen en Prinsenbeek, bij het grote Breda gevoegd. Deze herindeling kwam uiteraard niet onverwacht. Al enkele maanden eerder ontspon zich in de Nieuw-Ginnekense gemeenteraad, maar ook daarbuiten, een discussie over de toekomst van Ulvenhout. Er werd toegewerkt naar een dorpsraad, die opkomt voor de belangen van het dorp Ulvenhout in `groot Breda’. Op 18 december 1996 ging de Stichting Dorpsraad Ulvenhout officieel van start. Sindsdien is de Dorpsraad door de gemeente erkend als bewonersorganisatie en als adviserend orgaan voor de Bredase gemeenteraad. Afspiegeling uit het dorp In de statuten is vastgelegd dat het bestuur van de Dorpsraad zoveel mogelijk een afspiegeling moet zijn van de verenigingen en groeperingen uit het dorp. Ook voor individuele dorpsbewoners is plaats ingeruimd. Om hieraan in de praktijk invulling te geven, is de Dorpsraad onderverdeeld in clusters. Dat zijn er momenteel elf, met in totaal 27 personen. De clusters zijn: jeugd en ouderen, sport, cultuur, vrouwenorganisaties, wijk- en buurtverenigingen, overkoepelende organisaties, muziek, maatschappelijke dienstverlening-volksgezondheid-milieu, winkeliersvereniging-ondernemersvereniging en mensen op persoonlijke titel. Iedere cluster brengt tijdens de algemeen bestuursvergaderingen, die tien keer per jaar worden gehouden, relevante onderwerpen ter sprake. Op die manier wordt snel duidelijk wat de belangrijke zaken zijn die in Ulvenhout aan de orde zijn. Het bestuur kiest uit zijn midden een dagelijks bestuur, dat zorg draagt voor de dagelijkse gang van zaken. Het DB bereidt de vergaderingen van het algemeen bestuur voor. Tal van activiteiten De Dorpsraad heeft in zijn nog korte bestaan ook zelf diverse activiteiten ontplooid. Zo wordt een eigen blad uitgegeven, dat vier maal per jaar verschijnt. Er is gewerkt aan een evenementenkalender, waar alle activiteiten die in Ulvenhout worden georganiseerd een plek op krijgen. Daarmee is voor de verenigingen én niet te vergeten de dorpsbewoners helder wanneer wat plaatsvindt en worden doublures zoveel mogelijk voorkomen. In opdracht van de Dorpsraad onderzochten vijf studenten van de NHTV (Nationale Hogeschool voor Toerisme en Verkeer) in Breda de (vele) klachten over de verkeersveiligheid in het dorp. En er werd tijd besteed aan het verzoek van de gemeente om commentaar te leveren op de zogenoemde Dorpsschets Ulvenhout, die de gemeente op basis van eigen gegevens en gesprekken met informanten uit het dorp heeft samengesteld. De Dorpsschets beschrijft ontwikkelingen en knelpunten op uiteenlopende terreinen, zoals bevolking, wonen, werken, voorzieningen enzovoorts. Daarmee wil de schets informatie bieden `op grond waarvan gezamenlijke actie kan plaatsvinden om zaken te verbeteren’. Contacten met de gemeente Dat brengt ons op een ander belangrijk onderdeel van het werk van de Dorpsraad, namelijk het leggen en onderhouden van contacten met de gemeente. Daarvoor heeft de gemeente Breda een structuur in het leven geroepen, waarin de zogenoemde Trojka een centrale rol speelt. De Trojka, of eigenlijk beter gezegd: de Trojka-plus, bestaat uit drie districtsmanagers van de gemeente, namelijk van de afdelingen ruimtelijke ordening, sociale zaken en stadsbeheer, plus de politie (vandaar: Trojka-plus). Deze Trojka is de eerste gesprekspartner van de Dorpsraad. 32
Enkele malen per jaar is er regulier overleg tussen Dorpsraad en Trojka; dan komen actuele zaken aan de orde en worden afspraken gemaakt over een aanpak. Punt van zorg voor de Dorpsraad is dat het district waarin de gemeente Ulvenhout heeft ondergebracht – namelijk het District Zuidoost – veel groter is dan Ulvenhout. Ook het zuidoostelijk gedeelte van Breda en de voormalige gemeente Bavel maken deel uit van dit district. Dat betekent dat de Dorpsraad ervoor dient te zorgen dat Ulvenhout voldoende in beeld is en blijft in dat grotere district. Bewoners bevragen over leefbaarheid Vorig jaar bezochten enkele leden van de Dorpsraad Ulvenhout de bijeenkomst over het onderwerp `Zorg in het Dorp’ in het Land van Ooit. De discussie die zich daar ontspon rond het onderwerp leefbaarheid bracht ze op het idee om daar in het eigen dorp iets mee te gaan doen. Uit de Dorpsraad Ulvenhout werd een Werkgroep Kleine Kernen samengesteld, die de taak kreeg een mogelijke aanpak daarvoor uit te gaan werken. De Werkgroep kwam al snel op het idee om de Ulvenhoutse inwoners te bevragen naar die zaken die zij van belang vinden voor de leefbaarheid. In navolging van enquêtes die in andere dorpen zijn gehouden, bijvoorbeeld door de Dorpsraad Wouw, is de Werkgroep nu bezig een vragenlijst samen te stellen. Er zullen vragen gesteld worden over wonen, werken, zorg en cultuur, omdat dat ook de onderwerpen zijn die de gemeente Breda in haar stadsvisie aan de orde stelt. Hoewel een en ander nog verder ontwikkeld moet worden, is de gedachte nu om een bepaald percentage van de Ulvenhoutse huishoudens te enquêteren. Om de respons zo gunstig mogelijk te maken is het de bedoeling dat de vragenlijsten worden rondgebracht en opgehaald door leden van de Dorpsraad. Tal van vragen heeft de Werkgroep op dit moment nog niet beantwoord. Een paar voorbeelden. Hoe zorg je ervoor dat ook jongeren voldoende aan bod komen? Hoe verwerk je de resultaten van de enquête? Hoe zorg je voor voldoende publiciteit vooraf en hoe presenteer je de uitkomsten van de enquête? En vooral: waarmee ga je daarna aan de slag? Om daar meer helderheid over te krijgen heeft de Werkgroep contact opgenomen met het PON. Het PON heeft toegezegd een adviserende rol te willen vervullen. Dat de leden van de Werkgroep met het nodige enthousiasme aan de slag zijn gegaan staat als een paal boven water. Door de bewoners van Ulvenhout nadrukkelijk bij de discussie over de leefbaarheid te betrekken wil men twee zaken bereiken. Aan de ene kant raakt de Dorpsraad zo beter geïnformeerd over wat er leeft onder de bevolking. En aan de andere kant laat de Dorpsraad aan de bewoners zien wat hij voor hen en voor het dorp kan betekenen. Dat komt de slagvaardigheid van de Dorpsraad ten goede.
Nadere informatie: mevrouw I. Nous, lid Dorpsraad, tel. (076) 561 34 98.
33
12
Vorstenbosch
Samen onder één dak In Vorstenbosch, een ruim elfhonderd inwoners tellend kerkdorp van de gemeente Bernheze, speelt tegelijkertijd een aantal zaken die kansen, maar vooral ook bedreigingen, inhouden voor de leefbaarheid van het dorp. De periode 1995-1998 Al geruime tijd, om precies te zijn vanaf 1995, is er sprake van een slepende problematiek rond de thuiszorg en het wijkgebouw. Eind 1998 ontstaat er een patstelling: de verschillende partijen communiceren moeizaam met elkaar. De Dorpsraad Vorstenbosch wil kost wat kost dat de functies die in het thuiszorggebouw aanwezig zijn, behouden blijven. Dat zijn, naast het consultatiebureau en de inentingen ook andere belangrijke zorgfuncties, zoals het huisartsenspreekuur, de fysiotherapeut, de apotheek en de logopedist. De Thuiszorg Brabant Noordoost heeft inmiddels een beleid uitgestippeld dat hiervoor geen ruimte biedt. Bovendien is er een dispuut over het eigendom van het kruisgebouw dat verkocht zal worden. Tegelijkertijd heeft ouderensoos `De 4 Linden’ dringend uitbreiding en een opknapbeurt nodig. De soos biedt onderdak aan de activiteiten van de KBO-afdeling Vorstenbosch. De ouderen hebben een sterke voorkeur om in hun soos te blijven. De gemeente staat uiteindelijk op het standpunt (ondanks eerdere toezeggingen) dat een combinatie met gemeenschapshuis De Stuik de voorkeur heeft. Het gemeenschapshuis kampt al enige jaren met een te lage bezettingsgraad en een exploitatietekort. Dat betekent dat het voortbestaan is bij ongewijzigd beleid niet meer gegarandeerd is. Het is bovendien zoeken in de heringedeelde gemeente Bernheze naar de nieuwe spelregels en wijze van werken van de gemeente met de overige partijen. Er is veel discussie, ongenoegen en verzet bij alle partijen. De leefbaarheid van Vorstenbosch staat onder zware druk, dat staat echter voor iedereen als een paal boven water. Later blijkt ook nog dat de Rabobank plannen heeft met het pal naast De Stuik gelegen bankgebouw. Het gebouw is te groot voor de activiteiten die er nog plaatsvinden. Begin 1999 Begin dit jaar wordt een vergadering belegd waarbij vertegenwoordigers van de gemeente, De Stuik, de Dorpsraad, de Plaatselijke Raad Gecoördineerd Ouderenwerk en de ouderenbond aanwezig zijn. De gemeente neemt de regie in handen en maakt duidelijk niet bereid te zijn het kruisgebouw aan te kopen. Daarnaast wil de gemeente het gebouw `De 4 Linden’ afstoten. Aan de andere kant wil ze terdege rekening houden met de voorwaarden die de ouderen hebben en streeft ze ernaar zoveel mogelijk zorgfuncties voor het dorp te behouden. De gemeente geeft aan oprechte zorg te hebben over de toekomst van de kleine kern en streeft ernaar in Vorstenbosch een multifunctioneel gebouw te realiseren. Na discussie worden de volgende afspraken gemaakt. Er wordt besloten met een schone lei te beginnen en te werken aan een oplossing van de verschillende problemen. Er wordt een werkgroep ingesteld die de mogelijkheden moet nagaan om van De Stuik een multifunctioneel gebouw te maken waar sociaal-culturele activiteiten, de ouderensoos en de eerstelijnsvoorzieningen gehuisvest zijn. Eind mei 1999 geeft de gemeente de werkgroep `Samen onder één dak’ opdracht om zorg te dragen voor een ontwerpplan voor het nieuwe multifunctionele gebouw en geeft tevens het budget aan dat de gemeente bereid is hierin te investeren. Oktober 1999
34
Vertegenwoordigers van de verschillende partijen buigen zich over de eerste tekening die de inschakelde architect heeft gemaakt. Het samenwerken aan de toekomst krijgt vorm. Er zijn nog steeds problemen over de vraag of men binnen het budget kan blijven. Het vizier van de aanwezigen staat echter open. De voorwaarden en pijnpunten van de verschillende organisaties zijn bespreekbaar gebleken. Er is creatief naar oplossingen gezocht voor de indeling van de verschillende ruimten. En zo lijkt het erop dat over afzienbare tijd Vorstenbosch een multifunctioneel gebouw rijker is, waarin allerlei verenigingen, organisaties en voorzieningen hun eigen én hun gemeenschappelijke plek kunnen vinden. Epiloog Als we de leden van de werkgroep vragen naar de succesfactoren dan komen we tot het volgende rijtje. De leefbaarheid van Vorstenbosch is voor iedereen een hoofdthema. Er is snel het besef ontstaan dat er gezamenlijk oplossingen gevonden moeten worden wil de leefbaarheid niet sterk onder druk komen te staan. Iedereen heeft de kans gekregen zijn eigen voorwaarden voor het nieuwe gebouw in te brengen. Er is veel respect voor elkaars opvattingen. De openheid binnen de werkgroep is vanaf het begin groot, ook en met name van de vertegenwoordigers van de ouderen, die uiteindelijk het meest te slikken krijgen bij de nieuwe plannen. Iedereen heeft de kans gekregen in het plan te groeien door de werkwijze van de architect. De professionaliteit en de autoriteit van de architect speelt daarbij een grote rol. Bovendien is in de opdracht aan de werkgroep aangegeven dat de gemeente pas tot een oordeel zal komen nadat de werkgroep haar werkzaamheden heeft beëindigd. Daardoor is er in de werkgroep een verbondenheid ontstaan. Daarbij heeft men kunnen afspreken dat niet alleen de opdracht van het gemeentebestuur de leidraad van werken en denken is, maar dat het er vooral om gaat te werken aan een overtuigend plan, dat draagvlak heeft binnen de gemeenschap. Het huidige plan heeft nu zoveel basis dat de realisering uiteindelijk mogelijk moet zijn.
Nadere informatie: de heer E. Theunissen, beleidsmedewerker welzijn en onderwijs gemeente Bernheze, tel. (0412) 45 89 46 en de heer W. van Lith, voorzitter Dorpsraad Vorstenbosch, tel. (0413) 36 20 61.
35
13
Waardhuizen
`Verdwijnen van de school is funest voor de leefbaarheid’ In de krant las hij dat Lambert van Nistelrooij eind 1998 kleine dorpen uitdaagde om met plannen te komen die de leefbaarheid verbeteren. Daarop stuurde hij de gedeputeerde onmiddellijk een brief, waarin hij aandacht vroeg voor de positie van de basisschool in het dorp. Zijn naam is Kees Edelman, in het dagelijks leven zwemleraar en in zijn vrije tijd actief in zijn dorp, onder meer als voorzitter van de oudercommissie van de school. Wij zochten hem op en spraken met hem, samen met Henk Bults, directeur (`maar ik noem me liever schoolleider’) van de School met den Bijbel (`anno 1922’) in Waardhuizen. Het werd een gesprek, waar een grote zorg om het dorp uit sprak. Het dorp Waardhuizen ligt in het Land van Heusden en Altena, een apart stukje Brabant ten noorden van de Bergse Maas. Samen met het nabij gelegen Uitwijk vormt het één dorp van zo’n 650 mensen. `Maar tussen Waardhuizen en Uitwijk ligt een gevaarlijke provinciale weg, die moeilijk is over te steken,’ zegt Edelman, die zich al sinds jaar en dag druk maakt over de verkeersveiligheid. `Wij zetten ons ervoor in dat daar een rotonde komt. Daarvoor zoeken we publiciteit, voeren ludieke acties en dringen bij de gemeente en de provincie aan op een snelle uitvoering. Zoals het er nu naar uitziet zal “onze rotonde” vóór de zomervakantie van 2000 gerealiseerd worden. Althans, dat is ons toegezegd. Snelheid is geboden, want veel van onze leerlingen passeren een paar maal per dag die weg.’ Economisch moeilijk De zorgen van Edelman en Bults spitsen zich begrijpelijkerwijs toe op de school. `Onze school telt momenteel 41 leerlingen. Die komen voor het grootste deel uit Uitwijk en Waardhuizen, maar omdat zo’n kleine school veel aandacht aan de leerlingen kan besteden trekken we ook leerlingen van buiten. Aan de andere kant zit een groot deel van de leerlingen uit ons dorp niet op onze school, maar op de vrijgemaakt gereformeerde school in Almkerk. Die scheiding tussen de gezindten maakt het extra moeilijk,’ aldus Bults. `Bestuurlijk redden we het wel. We zijn een samenwerking aangegaan met de protestants-christelijke school in Almkerk. Binnenkort wordt die samenwerking uitgebreid tot vijf scholen uit de gemeente Woudrichem. Daarmee is het voortbestaan van onze school in ieder geval voorlopig veiliggesteld. Maar in economische zin wordt het steeds moeilijker. Het huidige financieringssysteem van het rijk – de zogenaamde Londovergoeding – wordt herzien, omdat het te ingewikkeld was. Het systeem wordt eenvoudiger en sommige scholen krijgen in de toekomst meer en andere minder geld. Het ziet ernaar uit dat de nieuwe regeling ongunstig uitpakt voor de kleine scholen. Terwijl de kosten die die kleine scholen moeten maken, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een nieuwe lesmethode, verhoudingsgewijs veel hoger zijn dan die van grotere scholen.’ Bults realiseert zich dat de provinciale overheid hier geen directe zeggenschap over heeft. `Maar ik vind wel dat de provincie dit soort knelpunten serieus moet nemen en ze in haar contacten met de rijksoverheid ter sprake moet brengen. Als we er niet in slagen de kleine scholen in de dorpen overeind te houden dan is dat funest voor de leefbaarheid. Jaren geleden werd al gezegd: “Als de school uit het dorp verdwijnt, verdwijnt het hart uit het dorp”. Dat geldt vandaag de dag nog net zo.’ Beperkte woningbouw Al snel concentreert het gesprek zich op de woningbouw, of beter gezegd: op de beperkte bouwmogelijkheden van Uitwijk en Waardhuizen. Bults: `Het voortbestaan van de school hangt sterk samen met de woningbouwmogelijkheden. Als zich hier een jong gezin vestigt, betekent dat dat wij na een aantal jaren weer enkele leerlingen kunnen begroeten. Trekken jonge mensen weg, dan vergrijst het dorp en kan de school het wel vergeten’. Een aantal jaren terug was er volgens hem sprake van een vicieuze cirkel: `Mensen schreven zich niet in voor een woning of een kavel, omdat er niet gebouwd werd. En er werd niet gebouwd, omdat er geen 36
gegadigden waren. Dat is doorbroken dankzij de inzet van een bewonerscommissie, die daarbij werd ondersteund door de woningbouwvereniging uit Nieuwendijk. Er is toen een complex van veertien woningen in Waardhuizen gerealiseerd. Dat had onmiddellijk positieve gevolgen voor de school. Gelukkig worden er nu in Uitwijk weer zes woningen gebouwd.’ Edelman en Bults maken zich zorgen over de hoge huizenprijzen, waar ook hun dorp mee wordt geconfronteerd. `Door die hoge prijzen wordt het voor mensen uit het dorp steeds moeilijker een woning te kopen. Vooral jongere starters komen nauwelijks meer aan de bak. Huizen gaan voor belachelijke prijzen naar mensen van buiten, mensen die geen binding met het dorp hebben. Tweeverdieners, die ’s ochtends vroeg vertrekken en ’s avonds pas weer terugkomen. Dat komt de sociale samenhang in het dorp niet ten goede,’ aldus Edelman. `De gemeente zou er eigenlijk voor moeten zorgen dat er ook betaalbare woningen worden gebouwd, maar dat is moeilijk. Zo zijn er, nu en in het verleden, agrarische bedrijven in de kom van het dorp die willen uitbreiden. Qua ruimte en qua milieu kan dat daar niet. Voor die bedrijven worden mogelijkheden gezocht in het buitengebied. Maar zulke verplaatsingen kosten veel geld. Als die kosten moeten worden opgebracht uit de koopprijzen van de nieuwe woningen die op de plek van de boerderij komen, dan zullen die wel hoog moeten zijn.’ Nauwelijks voorzieningen Veel voorzieningen hebben Uitwijk en Waardhuizen niet meer. Naast de school zijn er drie kerken, een hervormde, een gereformeerde en een vrijgemaakt gereformeerde. Er is een christelijke boekwinkel annex postagentschap in Uitwijk, er is een peuterspeelzaal en de Rabobank houdt eens per week spreekuur in Uitwijk (`Zolang dat nog duurt.’). Aan de hervormde kerk is een dorpshuis verbonden. En de SRV-man doet het dorp aan. `Maar die krijgt het ook moeilijker. Vroeger had die één ventvergunning nodig voor heel de gemeente Woudrichem. Nu eist de gemeente per kern een ventvergunning. Dat betekent voor hem extra kosten en het is maar de vraag of hij dat voor een klein dorp als Waardhuizen over heeft,’ zegt Bults. Omdat Uitwijk en Waardhuizen zo weinig voorzieningen hebben zijn mensen aangewezen op de omliggende kernen. Die zijn voor degenen die geen auto hebben niet gemakkelijk te bereiken. Het openbaar vervoer beperkt zich tot een buurtbus, die zeven keer per dag rijdt. Wat nu? `Eigenlijk hebben we nog geen concrete plannen. We zijn met zijn tweeën bij elkaar gaan zitten, omdat we ons zorgen maken om ons dorp. En we realiseren ons terdege dat we dat niet samen kunnen oplossen. We zullen er meer mensen bij moeten betrekken,’ zegt Edelman. `Waar we eigenlijk heen zouden moeten is een dorpsraad, waarin alle gezindten vertegenwoordigd zijn. Dat op zich zal al moeilijk zijn, want de verschillende groeperingen zijn erg op zichzelf.’ Toch zijn er voorbeelden te noemen van geslaagde acties uit het verleden. De al genoemde bewonerscommissie die het voor elkaar kreeg dat er woningen in Waardhuizen gebouwd konden worden is zo’n voorbeeld. Maar Bults weet er meer: `Vorig jaar bestond de plaatselijke Oranjevereniging zestig jaar. Ter gelegenheid van dat jubileum werden de straten met feestverlichting versierd. Een comité, samengesteld uit de diverse gezindten uit ons dorp, heeft ervoor gezorgd dat het een groot succes werd. Dat heeft de saamhorigheid vergroot. We zullen het in zulke concrete en praktische projecten moeten zoeken.’ Belang van samenwerking `En het is van belang dat de gemeente ons serieus neemt. Nu hebben we toch vaak het idee dat ons dorp er maar een beetje bijhangt. In mei bracht het college een kernenbezoek aan Waardhuizen. Toen hebben de inwoners verschillende punten naar voren gebracht. Maar tot nu toe is daar geen antwoord op gekomen. Dat moet toch echt anders,’ vindt Bults. Schoolleider Bults is in zijn vrije tijd actief in het bestuur van de in het naburige Nieuwendijk gevestigde Woonstichting Land van Altena. `Dat is een corporatie, die oog heeft voor de leefbaarheid van de kleine 37
kernen. Die is ook bereid om aan concrete activiteiten bij te dragen. Binnenkort start er een project om brandgangen te verlichten. Het aardige is dat dat in goede onderlinge samenwerking gaat. De bewoners graven de sleuven, de corporatie zorgt voor de bekabeling en de armaturen en de gemeente neemt de elektriciteitskosten voor haar rekening. Zo werk je samen aan een betere leefbaarheid.’ Edelman en Bults zoeken ook naar creatieve oplossingen: `Onze school heeft een lokaal over. Dat zouden we graag verhuren. Als dat lukt, drukt dat onze exploitatie. En als zich daar een bedrijfje of instelling vestigt, draagt dat bij aan de levendigheid van ons dorp. Daar heeft het hele dorp baat bij.’
Nadere informatie: de heer K. Edelman, tel. (0183) 44 28 97.
38
Overzicht PON-publicaties
U kunt onderstaande publicaties bestellen door overmaking van het genoemde bedrag op postbankrekeningnummer 1081447, ten name van: PON Tilburg, onder vermelding van PON-rapport nummer/titel.
99-12
Dorrestein, A. en K. du Long. Buiten school. Onderzoek naar de wensen van jongeren en ouders met betrekking tot buitenschoolse opvang voor twaalf tot zestienjarigen. ƒ 20,--
99-11
Verheijen, C. Uitplaatsingsmogelijkheden van langdurig opgenomen psychiatrische patiënten. Een onderzoek bij de GGz ’s-Hertogenbosch. ƒ 12,50
99-10
Long, K. du en J. Smets. Onderzoek naar de knelpunten van de kindertelefoons in Noord-Brabant. ƒ 12,50
99-9
Smets, J. en K. du Long. Onderzoek naar de knelpunten van de Telefonische Hulpdiensten in Noord-Brabant. ƒ 12,50
PON/PRISMA
Canjels, E. Thuis in de buurt. Leefbaarheid en de behoeftenloopbaan van bewoner. ƒ 30,--
99-8
Rietveld, T. en Sj. Cox. Palliatieve terminale zorg in de regio ’s-Hertogenbosch. Wensen en mogelijkheden. ƒ 17,50
99-7
Bekkers, M. Op het goede spoor? Cliënten over de dienstverlening van de Noord-Brabantse IKG’s. ƒ 12,50
99-6
Dorrestein, A. Waar blijven ze? Een onderzoek naar de afstemming van het aanbod in het sociaal-cultureel werk op de vraag van Marokkaanse meisjes en vrouwen. ƒ 17,50
99-5
Cox, Sj. en H. de Kuyper. Zorg in het dorp. Op weg naar een verbreding. ƒ 15,--
99-4
Dorrestein, A. en J. Gijzeman. Biedt de Rugzak ouders kansen? Verslag van de werkconferentie. ƒ 7,50
PON
Smets, J. Casemanagement stadsgewest Breda. Evaluatie van een project voor thuis-wonende ouderen met psychogeriatrische of psyciatrische problematiek. ƒ 12,50
39
99-3
Daal, P. van en M. Bekkers. Lokale ondersteuningsstructuur van het vrijwilligerswerk. ƒ 12,50
99-2
Verheijen, C. en P. van Daal. Sociale participatie in Noord-Brabant. Vrijwilligerswerk en informele hulp in perspectief. ƒ 25,-Daal, P. van. Werkgelegenheid in de sport. ƒ 15,--
99-1
PON
Jaarboek 1999. De dialoogdemocratie. ƒ 37,50
98-14
Reijt, N. van der. Arbeidsintegratieprojecten verstandelijk gehandicapten. Stand van zaken eind 1997. ƒ 12,50
98-13
Luijten, J. en E. de Roos. Blijvend thuis in eigen huis. Beschrijving pilotproject. ƒ 32,50
98-12
Smets, J. Brabant en zijn multi-etnische samenleving. Actualisering van cijfermatige gegevens. ƒ 15,--
98-11
Wezel, M. van. Glas ijs en geleidelijke wegen. Bouwstenen voor een gemeentelijke aanpak voor vrouwen in de bijstand. ƒ 20,-- (exclusief verzendkosten)
PON/ETIN/ PSW
Verheijen, C., A. van Aalst, L. Dekkers, A. Koster, M. van der Westerlaken en N. Tabibian. Langdurige baanloosheid in Brabant. Cijfers, activiteiten en beleidsontwikkelingen III. ƒ 20,--
98-9
Wakker, A. van de en J. Smets. Advies van de Projectgroep Toegang aan de provincie Noord-Brabant. Deel 1: Met beide benen op de grond. Deel 2: Heel wat voeten in de aarde. ƒ 17,50
98-8
Daal, P. van, A. Dorrestein en C. Verheijen. Wens en werkelijkheid. De ondersteuningswensen van mensen met een verstandelijke handicap. ƒ 37,50
98-7
Long, K. du en M. Knegtel. Zorgloketten in zicht. Long, K. du. Beschrijving zorgloketten Stadsgewest Breda. ƒ 32,50
98-6
Dimmendaal, G. en P. de Kroon. In gesprek: Brabantse gemeenten over hun toekomst. ƒ 17,50
98-5
98-4
98-3
Daal, P. van. De zorgvraag van mensen met een verstandelijke handicap. Deelrapportage 1B: Noordoost Noord-Brabant. ƒ 12,50 Daal, P. van. De zorgvraag van mensen met een verstandelijke handicap. Deelrapportage 1A: West-Brabant. ƒ 12,50 Kemper, F. en C. Verheijen. In gesprek met Marokkaanse ouders. Methodiekbeschrijving en evaluatie van een project in ’sHertogenbosch.
40
ƒ 12,50 98-2
Cox, Sj. en A. Groen. Op naar de tweede ronde. Punten ter verbetering voor de regiovisie verpleging en verzorging. ƒ 15,--
98-1
Wezel, M. van, M. Driessen en L. Kamerbeek. Glad ijs, glijdende schalen en geleidelijke wegen. Vrouwen in en uit de bijstand in Oss. ƒ 15,--
PON/PWO/ PRVMZ/STGZ
Groen, A. Zelfstandig Verder: over het gebruik van hulpmiddelen. ƒ 2,50.
PON/PWO PRVMZ/STGZ
Groen, A. Video: Zelfstandig Verder. ƒ 49,--
KGB/PON
Swinkels, M., J. Kamps en Sj. Cox. Praktische ondersteuning van mantelzorgers. ƒ 15,--
KGB/PON
Swinkels, M., J. Kamps en Sj. Cox. Emotionele ondersteuning, advies en doorverwijzing van mantelzorgers. Vanuit Steunpunten Mantelzorg. ƒ 15,--
KGB/PON
Swinkels, M., Sj. Cox en J. Kamps. Opzet van Steunpunten Mantelzorg. ƒ 15,--
KGB/PON
Kamps, J., M. Swinkels en Sj. Cox. Inventarisatie Steunpunten Mantelzorg Nederland. ƒ 15,--
KGB/PON
Swinkels, M., J. Kamps en Sj. Cox. Informatieve ondersteuning van mantelzorgers. ƒ 15,--
PON
Groen, A. en E. de Roos. Meerzorg in aanleunwoningen; een leidraad voor het leveren van vraaggestuurde zorg. ƒ 12,50
97-15
Daal, P. van en J. Smets. Opvoedingssteunpunten in Noord-Brabant. Een evaluatie van het project opvoedingssteunpunt van S&O. ƒ 12,50
PON/ZHC
In verband met Brabant. Beschouwingen bij het vijftigjarig bestaan van het PON. ƒ 49,--
41
97-14
Verheijen, C. en M. van Wezel. Waar een wil is, is vaak een weg. De arbeidsdeelname van allochtonen in de collectieve sector. ƒ 20,--
97-13
Cox, Sj. Thuiszorg in Noord-Brabant. ƒ 10,--
97-12
Daal, P. van en A. Krijnen. Vergrijzing in de Brabantse GVT's. ƒ 15,--
97-11
Dorrestein, A. Ik hoor er toch nooit bij. De noodzaak van een kindgericht gemeentelijk armoedebeleid. ƒ 20,--
97-10
Kuyper, H. de, N. van der Reijt en J. Waalen. Informatiegids voor dorpsraden ƒ 25,-Daal, P. van en J. Smets. Ervaren tekorten in de jeugdzorg. Een inventarisatie in Midden-Brabant. ƒ 12,50
97-9
97-8
Verheijen, C. en Sj. Cox. Uitplaatsing van het oud chronisch bestand IPZ Oost-Brabant. ƒ 12,--
97-6
Wakker, A. van de. Normharmonisatie pleegzorg Noord-Brabant. Advies van de adviescommissie normharmonisatie pleegzorg. ƒ 12,--
97-5
Daal, P. van en J. Smets. Aansluiting tussen preventie en bureau jeugdzorg. ƒ 12,50
97-3
Daal, P. van. Informele voorzieningen voor Maatschappelijke Opvang in Noord-Brabant. ƒ 17,50
97-2
Cox, Sj., A. Groen en J. Gijzeman. Regiovisies in Noord-Brabant. Stand van zaken begin 1997. ƒ 12,50
97-1
Reijt, N. van der en J. Smets. Voorziening voor Pleegzorg Midden-Brabant. Eindevaluatie. ƒ 20,--
PON
Jaarboek 1997. Klant in zicht. ƒ 37,50
96-5
Daal, P. van en Sj. Cox. Eerstelijnsvoorzieningen in kleine kernen. ƒ 12,50
96-4
Bettonvil, N. en A. Dorrestein. Van huis uit. Een onderzoek naar de draaglast van ouders met een meervoudig gehandicapt kind en naar de redenen om hun kind uit huis te plaatsen. ƒ 25,--
42
Het PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant werd in 1947 opgericht als Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant. Het PON adviseert bij veranderingsprocessen. Het onderzoekt aard en richting van maatschappelijke ontwikkelingen. Het ontwikkelt vernieuwende projecten en stimuleert de uitvoering ervan. Het PON is actief op de volgende terreinen: welzijn, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, jeugdzorg, huisvesting en ruimtelijke planning. Overheden, particuliere organisaties en maatschappelijke groeperingen doen een beroep op het PON. De provincie Noord-Brabant is de belangrijkste subsidiënt van het instituut. Bezoekadres: Stationsstraat 15 Tilburg Postadres: Postbus 90123 5000 LA Tilburg Telefoon: (013) 535 15 35 Fax: (013) 535 81 69 E-mail:
[email protected] Internet: www.pon-brabant.nl
43