Zorg inkleuren Ondersteuning van zorg in allochtone families
Yvonne de Jong Wendy van Lier Marjolein Morée
NIZW / EIZ
Expertisecentrum Informele Zorg
© 2004 NIZW/ EIZ Tekst: Y. de Jong, W. van Lier en M. Morée Drukwerk: PlantijnCasparie, Almere ISBN 90-5957-280-7
Het Expertisecentrum Informele Zorg (EIZ) is een initiatief van de LOT (de vereniging voor mantelzorgers), het Nederlandse Rode Kruis / Stichting Samenwerkende Vrijwillige Hulpdiensten (NRK/SSVH) en het Nederlandse Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW. Het EIZ wil bijdragen aan de versterking van de informele zorg in Nederland , via onderzoek, kennisverspreiding en nieuwe impulsen. Daarbij richt het EIZ zich op professionals in zorg en welzijn.
Expertisecentrum Informele Zorg NIZW Zorg Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 65 57 Fax (030) 230 66 57 E-mail
[email protected] Website www.informelezorg.info
Inhoud
Over deze brochure
4
1 Inleiding
5
2 Verborgen zorgen van allochtone families
9
3 Ondersteuning van zorg in allochtone families
16
4 Toegang tot allochtone families
22
5 Voorwaarden in de organisatie en vaardigheden van hulpverleners
28
6 Een cultureel passend aanbod
35
7 Tot slot
46
Literatuur
50
Over deze brochure
Allochtone families lossen zorg nog vooral in eigen kring op. Zij maken weinig gebruik van bestaande vormen van mantelzorgondersteuning. Speciaal op hen gerichte steun is zeldzaam. In deze brochure nemen we tien initiatieven onder de loep, waarin (soms zijdelings) aandacht is 4
voor de familie. De geselecteerde projecten geven zicht op mogelijke problemen en succesvolle handelwijzen op het gebied van toegang tot de doelgroep, benodigde vaardigheden van hulpverleners, randvoorwaarden in de organisatie en waar nodig de ontwikkeling van een passend aanbod. De brochure is gericht op Steunpunten Mantelzorg en zorg- en welzijnsinstellingen die aan de slag willen gaan met ondersteuning van allochtone families, maar nog weinig ervaring daarmee hebben. Uiteraard is er geen sprake van ‘de allochtone familie’. Daarom besteden we via voorbeelden aandacht aan verschillen tussen etnischculturele groepen en aan leeftijds- en sekseverschillen.
1 Inleiding
Het leeuwendeel van de hulp aan ouderen, gehandicapten en chronisch zieken komt van hun directe naasten: de eigen familie of vrienden. Men spreekt dan van mantelzorg of familiezorg. Veel mensen vinden het vanzelfsprekend om elkaar te helpen, maar zij lopen het risico overbelast te raken. De toenemende aandacht voor dit probleem heeft geleid tot verschillende vormen van ondersteuning die speciaal voor zorgende naasten zijn ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn respijtzorg1, steunpunten mantelzorg2 en lotgenotencontacten. Naast deze direct op de familie gerichte ondersteuning zijn er natuurlijk ook de reguliere voorzieningen zoals de thuiszorg en verpleeg- en verzorgingshuizen. Deze kunnen naast de zorgbehoevende ook de zorgende familieleden bijstaan, al is dat niet hun eerste doel.
Initiatieven rond zorg in allochtone families3 Deze professionele en vrijwillige vormen van ondersteuning zijn in principe voor iedereen toegankelijk, maar allochtone families maken er weinig gebruik van. Zij lossen de zorg vaak geheel in eigen kring op, terwijl er aanwijzingen zijn dat deze mantelzorgers nog meer onder druk staan dan degenen van Nederlandse afkomst (Morée 2003).
1 Tijdelijke overname van zorg om de mantelzorger op adem te laten komen. 2 Ter ondersteuning van mantelzorgers in of op een bepaalde regio of locatie. Zij bieden ondersteuning in de vorm van informatie (bijvoorbeeld over ziektebeelden), praktische steun (bijvoorbeeld een tiltraining) en emotionele steun (een luisterend oor of helpen bij het opzetten van een lotgenotengroep). 3 Er zijn diverse benamingen in gebruik om aan te geven dat men niet van Nederlandse origine is. Gekozen is voor de term allochtonen omdat het hier niet alleen gaat om migranten, maar ook om hun kinderen die in Nederland zijn geboren.
5
Vanuit die gedachte hebben de laatste jaren zo’n vijftig initiatieven plaatsgevonden gericht op zorg in allochtone families. Een groot deel daarvan richt zich uitsluitend op de zorgbehoevende. Slechts een klein aantal besteedt daarnaast aandacht aan de familie. Een nog geringer aantal is direct op ondersteuning van de familie gericht. Deze projecten zijn gebaseerd op veronderstellingen zoals: deze families hebben wel behoefte aan ondersteuning, maar weten de weg niet. Of zij hebben specifieke ondersteuningsbehoeften waaraan het bestaande aanbod niet voldoet. Groeiende diversiteit
De kennis en ervaringen die zijn opgedaan in dergelijke projecten zijn 6
van groot belang met het oog op de toekomst. Er is immers sprake van een toenemende diversiteit die van invloed kan zijn op de behoefte aan zorgondersteuning. In totaal wonen er ongeveer 3 miljoen allochtonen in Nederland, waarvan iets meer dan de helft (1,6 miljoen) uit nietwesterse landen afkomstig is. Een op de tien mensen is een nietwesterse allochtoon. In de vier grote steden behoren zelfs drie van de tien mensen tot de niet-westerse herkomstgroepen. Deze categorie zal volgens de prognoses in 2050 zijn verdubbeld (CBS 2003). Bovendien kunnen inzichten uit deze projecten ook implicaties hebben voor steun aan minder draagkrachtige autochtone Nederlanders met een lagere opleiding. Zij hebben qua zorggedrag veel met allochtone families gemeen (Paes 1993). Ook zij raken vaak de weg kwijt in de lappendeken van voorzieningen in Nederland en hebben moeite om hulp aan buitenstaanders te vragen (vgl. Luijkx 2001).
Interculturalisatie Omdat nog maar weinig specifieke ervaring is opgedaan met de ondersteuning van allochtone families staat interculturalisatie in brede zin centraal. Belangrijke uitgangspunten in een interculturalisatieproces zijn erkenning van culturele verschillen tussen groepen en van de eigen identiteit (zowel van de organisatie als van de individuele hulpverlener). Daarnaast is ook bereidheid tot aanpassing nodig. De opgave
is om de organisatiecultuur, de organisatiestructuur, het personeel en het product van de zorg af te stemmen op een multiculturele cliëntpopulatie. Aantrekken van personeel van verschillende herkomst hoort daar ook bij. In deze brochure volgen wij deze hoofdlijn van interculturalisatie, maar letten daarbij op specifieke aspecten die te maken hebben met ondersteuning van de familie. Uitdagingen van het interculturalisatieproces
Drie noodzakelijke stappen in het interculturalisatieproces vergen veel tijd en energie, zo blijkt uit de ervaringen van projectleiders: •
De toegang tot zelforganisaties en allochtone families Contact met zelforganisaties en allochtone families biedt organisaties de mogelijkheid om hen te informeren over de diensten van de organisatie. Tegelijkertijd kan de organisatie zicht krijgen op hun behoeften en mogelijke vooroordelen wegnemen.
•
De vaardigheden van hulpverleners en de bijbehorende randvoorwaarden Alleen medewerkers die openstaan voor de opvattingen, wensen en behoeften van allochtonen en beschikken over de nodige kennis en vaardigheden kunnen hun daadwerkelijk tot steun zijn (Bellaart 2001). Dit vraagt niet alleen verandering in hun denken en doen, maar raakt ook aan hun dieper gewortelde gevoelens en overtuigingen (Nelissen en Morée 2001).
•
Waar nodig ontwikkeling van een cultureel passend aanbod Of aanpassing nodig is hangt af van de culturele afstand tussen de zorgopvattingen van de betreffende groep en de in Nederland dominante zorgopvattingen.
Leeswijzer In hoofdstuk 2 gaan we in op zorgopvattingen en -gewoonten in allochtone families. Verschillen met mensen van Nederlandse komaf, verschillen tussen de diverse etnisch-culturele groepen en binnen één groepering passeren de revue. De achterliggende vraag is wat deze
7
inzichten betekenen voor ondersteuning van zorg in allochtone families. De korte beschrijving van de tien projecten komt in hoofdstuk 3 aan de orde. In de daarna volgende drie hoofdstukken gaan we in op de belangrijkste stappen in het interculturalisatieproces. In hoofdstuk 4 komt het contact met zelforganisaties en allochtone families aan bod. Hoofdstuk 5 belicht de vaardigheden van medewerkers en de voorwaarden in de organisatie. Hoofdstuk 6 gaat in op de ontwikkeling van een cultureel passend aanbod. In het laatste hoofdstuk belichten we succes- en faalfactoren en geven we aan wat specifiek nodig is om de familie tot steun te zijn. De aanbevelingen in de diverse hoofdstukken staan omkaderd. Aan de hand van voorbeelden uit de projecten, die cursief zijn weergegeven, 8
lichten we deze aanbevelingen op vele plaatsen toe.
2 Verborgen zorgen van allochtone families
Spanningen in families Allochtone families lossen de zorg in eigen kring op, wat in toenemende mate spanningen oplevert. We noemen hier enkele voorbeelden. 9
Extra taken
Zo hebben kinderen die voor een ouder zorgen extra taken op het terrein van begeleiding en tolken doordat de oudere generatie de Nederlandse taal niet (goed) beheerst. Als de kinderen zelf ook moeite hebben met het Nederlands, moeten zij vragen om cultuurtolken of hulp vragen van een bekende die beter Nederlands spreekt dan zij. Nederlandse mantelzorgers merken vaak dat familie en vrienden wegblijven als zorg lang gaat duren. In veel allochtone gezinnen gebeurt precies het omgekeerde. Vrouwen hebben dikwijls een extra taak in het ontvangen van het vele ziekenbezoek (Du Long en Cox 2001). Niet berekend op langdurige zorg
Langdurige zorg is nieuw voor alle betrokkenen. In het land van herkomst blijven mensen na een hartinfarct, beroerte of ander ingrijpend gezondheidsprobleem vaak minder lang leven dan in Nederland, waar medische zorg beter is. Het model van om de beurt een ouder in huis nemen, dat voorkomt bij Turken en Surinamers, is bijvoorbeeld niet berekend op langdurige zorg.
Generatiekloof
Allochtonen die een dagje ouder zijn houden nog minder dan hun Nederlandse generatiegenoten rekening met een toekomstige zorgbehoefte. De breuk in hun levensloop door migratie of een vlucht en het dilemma blijven of terugkeren naar het land van herkomst, leiden de aandacht van de naderende ouderdom af. Zij verwachten dat hun kinderen later wel voor hen zorgen. Hun kinderen proberen ook zo veel mogelijk zorg te geven volgens traditionele patronen. Dit komt vaak neer op voorzien in de totale zorgbehoefte (koken, schoonmaken, administratie, lichamelijke verzorging, ziekenbezoek ontvangen, begeleiding bij artsen- en ziekenhuisbezoek). Voor kinderen is het moeilijk om openlijk te zeggen dat zij slechts tot op bepaalde hoogte voor de 10
(schoon)ouders kunnen zorgen. Alleen al het praten over alternatieven wordt als een gebrek aan respect voor ouders opgevat. Door de oplopende druk ontstaan binnen families soms ruzies over de zorg voor de ouders. Dit wringt meer voor de (schoon)dochters dan voor de zonen: veel van de zorg komt in de praktijk op hun schouders terecht (De Graaff en Francke 2002). Zij hebben het vaak erg druk met hun eigen gezin, huishouding en werk buitenshuis en wonen dikwijls niet meer om de hoek. Ook zijn zij, mede als gevolg van de invloed van de Nederlandse normen en waarden, minder bereid om totale zorg te geven. Zij willen de schoonouders liever niet in huis nemen. Ze vrezen dan aantasting van de privacy en bemoeienis met de opvoeding van de kinderen. Tegelijkertijd worstelen de kinderen met schuldgevoelens als zij niet aan de idealen van de ouderen voldoen. Door al deze factoren zijn allochtone mantelzorgers vaak extra zwaar belast. Toch zoeken zij minder vaak professionele hulp voor het zieke familielid dan mensen van Nederlandse komaf (RVZ 2000). Hulp voor zichzelf vragen staat nog verder van hen af. Dit betekent niet altijd dat zij geen behoefte aan hulp hebben. Er is ook sprake van drempels om hulp in te roepen, of om van bestaande hulpvormen gebruik te maken.
Drempels om hulp te vragen en aan te nemen Onbekendheid met zorg- en welzijnsvoorzieningen
Allochtonen maken evenveel gebruik van de diensten van de huisarts, ziekenhuizen en specialisten als autochtone Nederlanders. Deze voorzieningen bestaan ook in het land van herkomst. Het medisch circuit ofwel de curatieve zorg is voor hen bekend terrein en daardoor acceptabel. Dit geldt minder voor de alledaagse zorg, de care. Verzorgingshuizen zijn in het land van herkomst vooral bestemd voor welgestelde mensen. Meer nog dan autochtonen, hebben veel allochtonen weerstand tegen intramurale voorzieningen. Ze denken vaak in een of -of model: of de familie stopt de ouders weg in een verzorgingshuis of zorgt geheel op eigen kracht voor de ouders en neemt ze in huis (Nelissen en Morée 2001). Tussenvoorzieningen zoals thuiszorg, tafeltje-dek-je, hulpmiddelen, maatschappelijk werk en woningaanpassingen zijn nieuw voor hen. Cultuurgebonden zorgopvattingen
De allochtone families die wel op de hoogte zijn van de mogelijkheden van het Nederlandse zorgsysteem schromen toch vaak er gebruik van te maken. Deels komt dit doordat zorg door de familie de norm is. Ook doen ze geen beroep op instellingen omdat daar te weinig personeel is dat hun taal spreekt en hun opvattingen over goede zorg deelt. Enkele verschilpunten zijn: •
zelfredzaamheid
Allochtonen kijken doorgaans vreemd aan tegen de waarde van zelfredzaamheid in de Nederlandse beroepsopvatting van professionals. Surinaamse families zeggen: ‘Waarom betaal je iemand die met de handen op de rug staat te kijken hoe een oudere zich wast?’ (Den Brok en Eersteling 1994). Voor Turkse schoondochters is het schokkend dat een professional een revaliderende oudere zo veel mogelijk zelf laat doen. In de Turkse cultuur getuigt het juist van zorgzaamheid om ouderen alles uit handen te nemen.
11
•
zelfontplooiing
Ideeën over individuele ontplooiing en zelfstandigheid van verstandelijk gehandicapten sluiten slecht aan bij een meer groepsgerichte cultuur. Van een gehandicapt kind verwacht men niet zo veel. Zij horen vanzelfsprekend bij de groep (Zevenbergen 1996). •
psychosociale hulpverlening
Psychosociale hulp heeft een belangrijke plaats in het Nederlandse zorgaanbod, als een manier om bepaalde problemen op te lossen of te verwerken. Dat idee ligt ook ten grondslag aan de emotionele steun en lotgenotencontacten voor mantelzorgers. Allochtonen zijn in eerste instantie gericht op praktische oplossingen: ‘Praten zorgt niet voor oplossingen.’ Zij zijn ook huiverig om met psychosociale problemen 12
naar buiten te komen (Eersteling en Visser 2002). Taboe, angst voor roddel en taalproblemen zijn belangrijke oorzaken. Pas als zij iemand door en door vertrouwen willen zij praten over hun zorgen. Taalbarrière en communicatiestijl
Andere belemmeringen vormen de taalbarrière en verschil in communicatiestijl. Het huidige streven naar vraaggericht werken veronderstelt dat zorgende familieleden in staat zijn een duidelijke vraag te formuleren in termen die voor zorgaanbieders begrijpelijk zijn. Dit is moeilijk omdat allochtone families doorgaans weinig inzicht hebben in het aanbod. Zij zien de hulpverlener bovendien als een autoriteit en verwachten dat deze beslissingen neemt (Krikke 2002). Ook beschikken zij minder over de assertieve communicatiestijl die kenmerkend is voor de mondige hulpvrager. Het kost hen zodoende meer moeite om toegang te krijgen tot het bestaande zorgaanbod of eigen wensen die daarbuiten vallen over het voetlicht te krijgen. Dikwijls is er ook sprake van onuitgesproken verwachtingen over en weer. Een verpleegkundige verwacht bijvoorbeeld van de allochtone familie een vraag om ondersteuning bij de alledaagse zorg, terwijl de familie hoopt dat de hoogstaande medische kennis in Nederland de patiënt beter kan maken (Werkgroep Interculturele Verpleging en Verzorging 1999).
De belemmeringen om met een hulpvraag naar buiten te treden en gebruik te maken van bestaande hulpvormen zijn talrijk. Dit wil niet automatisch zeggen dat aanpassing van het aanbod nodig is. Dé allochtone familie bestaat immers niet.
Onderlinge diversiteit Verschillen tussen allochtone groepen
Een vergelijking leert bijvoorbeeld dat vooral Turkse en Marokkaanse ouderen verwachten dat de kinderen de totale zorg op zich nemen. Het liefst wonen zij met de kinderen onder één dak. Ouderen van ZuidEuropese, Antilliaanse en Surinaamse afkomst willen juist zo lang mogelijk zelfstandig blijven en liever niet bij hun kinderen inwonen. Zij hebben vooral verwachtingen ten aanzien van emotionele en praktische ondersteuning. Zuid-Europese, Chinese, Surinaamse en Antilliaanse ouderen vertellen ook hun verwachtingen minder vaak aan hun naasten. Net als veel autochtone Nederlanders hopen zij stilletjes dat hun kinderen spontaan hulp zullen aanbieden wanneer dat nodig is (vgl. Morée 2001). In sommige culturen, bijvoorbeeld in de Chinese en Zuid-Europese cultuur, geldt de zorgplicht vooral voor de partner en de kinderen van de zorgbehoevende. Mensen uit Zuid-Europese culturen hebben daarbij dan sterk de norm dat zij hun kinderen een wederdienst bewijzen (Massaro in Bedaux en Massaro 1995). Voor Turken en Marokkanen geldt de zorgplicht niet alleen voor de partner en de kinderen, maar ook voor de verdere familie (Yerden 2000). In de Molukse gemeenschap houdt de zorg niet op bij de naaste verwanten. De zorg voor ouderen is ingebed in de matah-ruma, de familieclan (Stevens e.a. 1994). Begrippen als muhabbat (hulp en steun, onder meer bij sterven) en
masohi (wederzijdse hulp bij familiegroepen en dorpen onderling) geven aan dat betrokkenheid bij zorg idealiter in bredere kring plaatsvindt (Joseph in Bedaux en Massaro 1995).
13
Verschillen binnen een groep
Ook binnen een groep bestaat variatie. Zo schuiven de zorgopvattingen van jongere generaties op in de richting van de Nederlandse. Maar ook andere factoren dan leeftijd spelen een rol: opleiding, maatschappelijke welstand, sekse, verblijfsduur en het al dan niet vasthouden aan huwelijken binnen de eigen groep. Onder Zuid-Europeanen en hoogopgeleide vluchtelingen komt een huwelijk met een partner van Nederlandse herkomst vaker voor dan onder Turken en Marokkanen. Zo’n huwelijk maakt dat men meer bekend is met het Nederlandse zorgsysteem en daar gemakkelijker voor open voor staat. (Massaro in Bedaux en Massaro 1995; Moerbeek 2002). Door deze factoren is de kloof tussen de zorgopvattingen van 14
hun kinderen geringer dan bijvoorbeeld bij Turken, Marokkanen en Molukkers. Het onderscheid tussen mannen en vrouwen is binnen bijna elke groep van belang. De vrouwen nemen het leeuwendeel van de daadwerkelijke verzorging op zich. In dat opzicht verschillen zij niet zo veel van hun autochtone landgenoten. Omdat zij het grootste deel van de zorg dragen, staan zij meer open voor professionele hulp dan mannen (De Graaff en Francke 2002). Tegelijkertijd hebben zij vaak weinig macht om zich aan de zorgplicht te onttrekken. De eer van hun echtgenoot is in het geding. Of er staan sancties op uitbesteding van zorg voor zieken zoals roddel en zelfs verstoting uit de gemeenschap. Individuele verschillen
Kennis van verschillen tussen groepen kan aanwijzingen geven over de benadering van een bepaalde groep of het doen van een specifiek hulpaanbod. Zo kan het nodig zijn streng islamitische vrouwen met gezondheidsklachten in aparte groepen gezondheidsvoorlichting te geven. Maar een apart aanbod is niet altijd nodig. Andere factoren dan cultuur zijn immers medebepalend, vaak zelfs meer bepalend dan culturele zorgopvattingen die men heeft meegenomen uit het land van herkomst. Een hoogopgeleide Marokkaanse juriste die al tien jaar in Nederland woont, vertoont meer gelijkenis met een dito autochtoon
dan met een laagopgeleide landgenote. Zij weet de weg naar bestaande voorzieningen te vinden. De initiatieven in het volgende hoofdstuk zijn dan ook gericht op allochtone families die de weg niet weten in het Nederlandse zorgsysteem of daar door hun zorgopvattingen minder gemakkelijk gebruik van maken.
15
3 Ondersteuning van zorg in allochtone families
Werkwijze Nederlandse initiatieven ter ondersteuning van zorg in allochtone families zijn op verschillende manieren opgespoord. Via literatuur en websites, zoals die van het Facilitair Netwerk Allochtone Ouderen, en 16
via allochtone netwerken zijn projecten achterhaald. Ook is informatie opgevraagd bij Steunpunten Mantelzorg en Steunfuncties Minderheden. Er is gekeken naar zorg- en welzijnsinstellingen en vrijwilligersorganisaties en gestreefd naar vertegenwoordiging van projecten gericht op diverse doelgroepen. Uit zo’n vijftig projecten hebben wij er tien geselecteerd die direct of op deelaspecten gericht zijn op de zorgende familieleden. Eerst zijn projectopzetten en cursusdraaiboeken doorgenomen. Vervolgens zijn gesprekken met de projectleiders gevoerd.
Aanleiding en aanbod Aanleiding initiatief
De redenen om een project of voorziening te starten liepen uiteen. In een aantal gevallen vormden gesignaleerde of vermoede behoeften van allochtone families de aanleiding. Er kwamen bijvoorbeeld bepaalde wensen en behoeften uit een vooronderzoek, of er waren signalen die duidden op vereenzaming van ouderen. In andere gevallen waren er meer pragmatische redenen zoals het afspiegelingsargument in gebieden met veel allochtonen:
‘Je moet als organisatie aansluiten bij de bevolking: het cliëntenbestand moet een weerspiegeling zijn van de samenleving, anders verlies
je als organisatie je legitimiteit en daarmee dus ook je financieringsbronnen.’ (Programma Oudere Migranten Delfshaven) Andere praktische aanleidingen zijn de werving van allochtone medewerkers wegens personeelsgebrek en beschikbare gelden ten behoeve van projecten die interculturalisatie bevorderen. Aanbod
De initiatieven lopen uiteen qua doelstelling, doelgroep, inhoud en effecten. We typeren ze hier kort aan de hand van de voor familiezorg relevante doelstellingen en de gekozen aanpak. In de volgende hoofdstukken komen de succesvolle en minder geslaagde kanten aan de orde. De projecten en voorzieningen vallen naar hun accent in te delen in verschillende categorieën: 1.
Voorlichting, bespreking zorgopvattingen en bemiddeling
Deze projecten sluiten aan op de moeite die allochtonen hebben om de weg te vinden en de overtuigingen die hen ervan weerhouden gebruik te maken van hulp van buitenaf. 2. Voor en door allochtonen Deze projecten ondervangen met de formule voor-en-door-allochtonen de taalbarrière, verschil in zorgopvattingen en communicatiestijlen. Bij voorkeur gebeurt dit door de hulp te laten geven door mensen uit dezelfde culturele groep als waaruit de potentiële cliënten en hun families afkomstig zijn. 3. Tijdelijke overname van zorg Deze voorzieningen zijn bedoeld als antwoord op een behoefte van mantelzorgers die langdurig en intensief zorgen: tijdelijk vrijaf van zorg. 4. Een combinatie Daarnaast zijn ook combinaties mogelijk, bijvoorbeeld een combinatie van voorlichting en tijdelijke overname van zorg.
17
Voorlichting, bespreking van zorgopvattingen en bemiddeling Initiatieven die tot doel hebben de weg te wijzen en de drempel naar Nederlandse zorg te verlagen zijn meestal primair op de zorgbehoevende gericht. Een goed voorbeeld is het project Programma Oudere Migranten (POM) van het Ouderenwerk in Delfshaven. De inzet is om oudere allochtonen (met name van Surinaamse, Turkse, Marokkaanse en Kaapverdiaanse afkomst) te helpen bij het verkrijgen van de juiste hulp en zorg met hulp van cultuurtolken. De tolken gaan met de ouderenadviseurs mee naar spreekuren en op huisbezoeken. Ze maken ook telefonische afspraken, vertalen folders en brieven en geven de ouderenadviseur 18
uitleg over culturele verschillen in de hulpverlening. POM heeft informatie over de wensen en behoeften van ouderen ten aanzien van andere voorzieningen. Deze moet vervolgens overgedragen worden naar de betreffende zorg- en welzijnsorganisaties. Het project is niet expliciet op de zorgende familieleden gericht, maar besteedt bewust aandacht aan de somberheid van veel oudere Turken die zich in de steek gelaten voelen door hun kinderen. Dit biedt een opening om in gesprek te raken over andere vormen van zorg buiten de familie. Slechts enkele projecten richten zich specifiek tot de zorgende familieleden in de vorm van een cursusaanbod. De cursus Transculturele familiezorg thuis, ontwikkeld in opdracht van het NIZW (Van den Brink 2000), sluit aan bij de wens zorg vooral in eigen kring te geven. Zij ondersteunt die door allochtone vrouwen deskundiger te maken in het verzorgen van zorgbehoevende ouderen thuis. Zij kunnen na de cursus niet alleen beter de zorgtaken uitvoeren, maar ook advies geven aan andere familieleden. Aan de andere kant beoogt de cursus ook een kennismaking met de mogelijkheden van zorginstellingen, onder meer door excursies daarheen. De cursus wordt gebruikt door Thuiszorg Rotterdam en dient behalve de hiervoor genoemde doelen ook nevendoelen: inzicht in wensen van
allochtone cliënten en werving van allochtone medewerkers. De kennismaking met ziekenverzorging draagt bij aan de verbetering van het negatieve imago van zorgberoepen. Dit verlaagt de drempel naar werken in de thuiszorg. De cursus Interculturele voorlichting is eveneens ontwikkeld in opdracht van het NIZW (Nelissen 2002). Het doel van de cursus is overdracht van basiskennis over de Nederlandse zorgvoorzieningen en doorbreking van het denken in een of-of model. De mogelijkheid om zorg gedeeltelijk uit te besteden wordt bespreekbaar gemaakt. Het interculturele aspect van de cursus is daarbij cruciaal. De deelnemers – mantelzorgers en leden van zelforganisaties – hebben verschillende etnisch-culturele achtergronden en van daaruit ook uiteenlopende opvattingen over zorg voor en omgang met ouder wordende ouders. Die verschillen vormen een aanknopingspunt om gedeeltelijke uitbesteding van zorg als een mogelijkheid te leren zien. Bezoeken aan zorginstellingen helpen het negatieve imago daarvan te bestrijden.
Voor en door allochtonen In het kader van het project Mantelzorgondersteuning door en voor
allochtonen van Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek is eerst een kleinschalig onderzoek gedaan onder allochtonen die voor een familielid zorgen. Daaruit kwamen diverse ondersteuningsbehoeften naar voren zoals een inloopspreekuur, informatie (zo nodig in eigen taal), oppashulp door iemand uit de eigen cultuur en hulp bij aanvragen van voorzieningen zoals het persoonsgebonden budget. De bij het steunpunt aangestelde Turkse en Marokkaanse consulenten gaan op huisbezoek bij landgenoten. Ze geven informatie, bieden emotionele steun en brengen de hulpvraag in kaart. Op basis van die hulpvragen ontwikkelt het Steunpunt de nodige diensten en biedt deze aan. Waar mogelijk wordt daarbij samengewerkt met andere projecten in de regio die zich met zorgverlening aan allochtonen bezighouden. Een kleurrijk personeelsbestand en toegang tot zorgbehoevende allochtonen en hun familie is het doel van het project Allochtone mantelzor-
19
gers in dienst van de thuiszorg van Thuiszorg Amsterdam. Samen met de Stichting Kleur in het Werk, die de arbeidsparticipatie van allochtonen bevordert, probeert Thuiszorg Amsterdam Turkse en Marokkaanse mantelzorgsters te werven. Turkse en Marokkaanse vrouwen kunnen een betaalde baan krijgen bij Thuiszorg Amsterdam en hun zieke naaste, mits die voldoet aan criteria voor indicatiestelling, als klant ‘meenemen’. De vrouwen krijgen een opleiding en passende arbeid-zorgarrangementen aangeboden, zoals later beginnen en vroeger ophouden, vrij in kindervakanties en op religieuze feestdagen. In samenwerking met ROC Amsterdam zijn taallessen ‘Nederlands op de thuiszorgwerkvloer’ ontwikkeld. Daarnaast is er een mentorsysteem opgezet van oud-thuiszorgmedewerkers die in de WAO zijn of maar 20
beperkt inzetbaar zijn wegens ziekte. Zij begeleiden de vrouwen intensief in een een-op-eenrelatie, ze gaan mee naar de klanten zodat de vrouwen het werk al doende leren.
Tijdelijke overname van zorg Het project Intercultureel werk (deelproject van Een extra paar handen) van de Vrijwillige Oppas- en Thuishulp Twente (VOTT). VOTT wil de oppas en thuishulp toegankelijk maken voor allochtonen. Het project richt zich op de Turkse inwoners van Twente en heeft tot doel een meer gekleurd vrijwilligers- en cliëntenbestand te krijgen. Er is niet vooraf, maar gaandeweg een behoeftepeiling gehouden. Hieruit kwam naar voren dat de (potentiële) Turkse cliënten vooral behoefte hebben aan praktische ondersteuning bij zaken als het invullen van formulieren en bezoek aan het ziekenhuis. Het verpleeghuis De Strijp in Den Haag werkt met leefstijlgroepen. Het biedt de mogelijkheid van dagopvang in een Indische leefstijlgroep. Indische ouderen kunnen hun eigen taal spreken. De sfeer van het voormalige Indië wordt opgeroepen door koloniale meubelen, wajangpoppen, batikkleden en schilderijen. De familieleden krijgen begeleiding in de omgang met het dementieproces. Ook een gezamenlijke vakantie voor de oudere en de familie met verzorging mee behoort tot het aanbod.
Het centrale doel van de Dagvoorziening Oudere Surinamers (DOS) van Zorgcentrum Transvaal in den Haag is de bestrijding van eenzaamheid onder oudere Surinamers. De meeste kinderen helpen de ouder(s) met de grote boodschappen, met het lezen van de post en bij ziekte. Maar zij hebben heeft geen tijd om elke dag bij de ouder te zijn. DOS biedt naast groepsactiviteiten zoals computerlessen, spelletjes en handwerken ook individuele hulpverlening, maatschappelijke hulp en geestelijke begeleiding. Zo kunnen de ouderen langer zelfstandig blijven wonen en hoeven zij minder op hun kinderen te leunen.
Multiculturele dagverzorging Tiga Djalan Kuntji richt zich voornamelijk op Molukse en Nederlandse ouderen van 65 jaar en ouder. Maar ook ouderen met een andere etnische achtergrond zijn welkom. Het doel is ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen zodat zij minder afhankelijk zijn van hun kinderen De formule verschilt van die van De Strijp en DOS. Er is geen aparte culturele groep, maar een multiculturele mix.
Combinatie van voorlichting en tijdelijke overname van zorg Het deelproject Productontwikkeling Mantelzorgondersteuning ten
behoeve van Molukse mantelzorgers van het Steunpunt Mantelzorg Breda en stichting Muhabbat bood informatieve bijeenkomsten aan over vergoedingen en voorzieningen zoals alphahulp en hulpmiddelen. Er werd een verkorte cursus Ziekenverzorging thuis gegeven en er is een dagverzorging voor Molukse ouderen opgezet in een Moluks verzorgingshuis. De medewerkers gaven mondelinge (huisbezoeken, presentaties, voorlichtingsbijeenkomsten) informatie over de omgang met dementerenden. De informatiekaart hulpmiddelen is in het Maleis vertaald. Het project maakte deel uit van het Netwerk Ouderen Molukse Wijk Breda, waarin vertegenwoordigers van de Molukse bevolking, kerkgemeenschappen, opbouwwerk en de Stichting Muhabbat zitting hebben.
21
4 Toegang tot allochtone families
Uitnodigende benadering Zorg- en welzijnsinstellingen staan met hun formele procedures en protocollen ver af van de belevingswereld van (vooral oudere en laagopgeleide) allochtonen. Zij bewegen zich meestal in eigen kring en 22
informele netwerken (Nelissen en Morée 2001). Als zij negatieve ervaringen met Nederlandse instellingen hebben, kijken zij er met enig wantrouwen naar. Het initiatief tot contact moet dan ook uitgaan van de organisatie. Een uitnodigende werkwijze omvat de volgende elementen: 1. creëren van draagvlak binnen de allochtone gemeenschap 2. inschakeling van intermediairs 3. een persoonlijke benadering.
Draagvlak binnen de allochtone gemeenschap Rechtstreeks contact leggen met allochtonenfamilies is vaak moeilijk. Lokale allochtonengemeenschappen kennen vaak een groepscultuur en ontlenen hun waarde vooral aan groepslid zijn (Zevenbergen 1996). Onderlinge verbondenheid en afhankelijkheid zijn vanzelfsprekend. Gehoorzaamheid, respect voor ouderen, beleefdheid, hulpvaardigheid en gastvrijheid zijn belangrijke waarden (Pels 1994, Van der Hoek 1994). Zij zullen alleen gebruikmaken van het ondersteuningsaanbod van organisaties wanneer de gemeenschap van mening is dat deze ondersteuning acceptabel en wenselijk is. Het is voor organisaties dan ook van groot belang om draagvlak te ontwikkelen door zelforganisaties en (andere) sleutelpersonen binnen de gemeenschap te overtuigen van de noodzaak en mogelijkheden van
ondersteuning:
‘De ouderen waren aanvankelijk nogal terughoudend ten aanzien van de dagvoorziening. Toen de vrouw van het vroegere hoofd van de Molukse ouderraad gebruik ging maken van de voorziening, kwamen meer Molukse ouderen naar de dagvoorziening.’ (Multiculturele dagopvang Tiga Dalan Kuntji) Sleutelfiguren binnen de gemeenschap kunnen (verschillen in) zorgopvattingen bespreekbaar maken en de mogelijkheden om hulp van buitenaf in te schakelen onder de aandacht brengen. Hun voorbeeldgedrag kan als breekijzer werken. Netwerk sleutelpersonen
Het bijeenbrengen van de belangrijke vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap kan soepeler verlopen als de organisatie kan aansluiten bij een al bestaand netwerk van sleutelpersonen. Is een dergelijk netwerk er niet, dan kan de organisatie hiertoe het initiatief nemen. Zelforganisaties zijn vaak een eerste ingang om sleutelpersonen te vinden. Daarnaast kunnen buurthuizen en andere organisaties waar allochtonen regelmatig te vinden zijn (bijvoorbeeld gezondheidscentra) aangeven wie belangrijke sleutelfiguren zijn. Deze sleutelfiguren kunnen namen van andere belangrijke personen geven: via de sneeuwbalmethode komt uiteindelijk een netwerk van relevante sleutelpersonen tot stand. Sfeer van (wederzijds) vertrouwen
De opbouw van wederzijds vertrouwen gaat vooraf aan een open gesprek over taboeonderwerpen zoals verschillen in zorgopvattingen tussen de generaties en ondersteuning van buitenaf. Soms hebben zelforganisaties en sleutelpersonen in het verleden minder goede ervaringen met Nederlandse organisaties gehad, waardoor zij in eerste instantie enigszins terughoudend kunnen reageren op het verzoek om met elkaar in gesprek te gaan. Een van de projectleiders zegt hierover:
‘We moesten eerst hun vertrouwen zien te winnen. Aanvankelijk
23
waren ze niet overtuigd van onze goede bedoelingen: “Jullie willen altijd iets van ons, wie zegt dat dat nu niet het geval is?” In Delfshaven stelden de zelforganisaties het bijvoorbeeld zeer op prijs dat de ouderenadviseurs voor diverse ouderen aanvullende bijstand hebben geregeld. Dit heeft de opbouw van de vertrouwensrelatie bevorderd.’ (Programma Oudere Migranten Delfshaven) Als eenmaal het vertrouwen is gewonnen, breidt het draagvlak zich vaak snel uit: ‘Mond-tot-mondreclame is in zulke gemeenschappen
heel belangrijk: Als ze goede ervaringen met iemand hebben, wordt dat meteen aan de anderen verteld.’ (Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek) 24
Door eerst praktische problemen aan te pakken kan de organisatie het vertrouwen winnen dat nodig is om taboeonderwerpen zoals zorg in families en gedeeltelijke overname van zorg door beroepskrachten te kunnen bespreken. Subgroepen binnen de lokale gemeenschap
Wantrouwen heeft niet altijd te maken met het contact tussen de sleutelfiguren en de Nederlandse instelling. Soms is een gemeenschap sterk opgedeeld in verschillende groepen die niet met elkaar aan één tafel willen zitten. Zo vertelde de leider van een project dat nooit van de grond kwam: ‘De ene sleutelfiguur wilde niet meewerken als een ander
persoon ook zou deelnemen. Die wilde weer niet meewerken als mensen van een andere groep werden gevraagd om mee te doen.’ Toch kan de patstelling doorbroken worden:
‘Het inzetten van een extern adviesbureau heeft in onze situatie een positieve rol gespeeld in het winnen van vertrouwen en het bewerkstelligen van daadwerkelijke samenwerking: deze onafhankelijke partij had een bemiddelende rol. Het feit dat de medewerker van het bureau oud-portefeuillehouder Welzijn was en een groot netwerk heeft, had een duidelijke meerwaarde.’ (Programma Oudere Migranten Delfshaven)
Er zijn twee mogelijkheden om het probleem van subgroepen te ondervangen. Ten eerste kan de aanwezigheid van een onafhankelijke, gezaghebbende gespreksleider de bijeenkomsten in goede banen leiden. Een andere mogelijkheid is om bepaalde sleutelfiguren niet in het netwerk te laten participeren. Dan zijn niet alle groepen vertegenwoordigd, maar de resterende deelnemers van het netwerk willen wel met elkaar aan de slag. In gesprek
Als het vertrouwen is gewonnen kan de organisatie in gesprek gaan met de betrokkenen. Het taboe van uitbesteding van zorg vraagt om een behoedzame benadering wegens weerstanden bij sommige (oudere) leden van zelforganisaties. Zo zijn er voorbeelden van Marokkaanse vadercomités die proberen om vrouwen te verhinderen op excursie te gaan naar zorginstellingen. Samenwerking
Als het netwerk eenmaal van het nut van ondersteuning vanuit de organisatie overtuigd is, kan een inventarisatie van de behoeften van de gemeenschap aan zorgondersteuning plaatsvinden. Misschien hebben de sleutelfiguren zicht op deze behoeften. Wanneer zij die onvoldoende in beeld hebben, kan er een klein behoefteonderzoek in de gemeenschap worden uitgezet. Het is van groot belang het netwerk ook te betrekken bij de feitelijke zorgondersteuning:
‘De zelforganisaties waren vooral actief wanneer het spreekuur in hun eigen gebouw plaatsvond. Dit motiveerde de organisaties om ouderen te stimuleren naar het spreekuur te gaan. Organisaties waar het spreekuur niet plaatsvond waren minder actief in het stimuleren van de ouderen.’ (Programma Oudere Migranten Delfshaven) Als dit ook voor hen iets oplevert, zullen de zelforganisaties het aanbod aanbevelen bij hun achterban.
25
Intermediairs Als er in de gemeenschap draagvlak is voor zorgondersteuning volgt contact met de allochtone families zelf via zelforganisaties, sleutelfiguren in de gemeenschap en andere (allochtone) intermediairs. Zij kunnen een brug slaan tussen de Nederlandse organisatie en de allochtone families omdat zij veelvuldig contact met hen hebben, aanzien genieten en de taal- en cultuurbarrière kunnen opheffen. Denk bijvoorbeeld aan de doktersassistente, de welzijnswerker en de medewerkers van het Buitenlands Vrouwencentrum. Zij kunnen informatie geven over de verschillende mogelijkheden op het gebied van zorgondersteuning en hen verwijzen naar de organisatie. Deze ‘verwijzers’ hoeven niet altijd dezelfde etnisch-culturele achtergrond te 26
hebben als de betreffende allochtone gemeenschap, al heeft dat vaak wel de voorkeur vanwege de taal- en cultuurbarrière. Soms geven allochtone families zelfs de voorkeur aan een Nederlandse intermediair omdat deze niet tot de allochtone gemeenschap behoort. Ze hebben dan minder te vrezen van roddel. De organisatie moet ruim tijd incalculeren om de juiste sleutelpersonen te vinden, die ook nog bereid zijn de rol van intermediair op zich te nemen. Sommige sleutelpersonen krijgen zo vaak verzoeken tot medewerking, dat zij niet instemmen. Ook hebben zij soms aarzelingen omdat zij liever niet in de openbaarheid werken. Hun hulp is immers gebaseerd op het vertrouwen van de mensen die zich tot hen wenden (Van Wieringen en Thomas 2003).
Persoonlijke benadering Medewerkers van de organisatie kunnen ook zelf contact zoeken met de allochtone families. Het volstaat niet om uitsluitend gebruik te maken van schriftelijke informatie en de media, zoals folders in de eigen taal, berichten in lokale kranten en weekbladen, lokale radio- en tv-uitzendingen en speciale mantelzorgkranten. De organisatie bereikt zo niet de mensen die analfabeet zijn of weinig tot lezen geneigd. De combinatie van een schriftelijke met een persoonlijke benadering is het meest succesvol, vooral in de vorm van huisbezoeken: ’De medewerkers
van de organisatie werden aangespoord om ook zelf allochtone families te benaderen. Na aanvankelijke aarzeling zijn medewerkers huisbezoeken gaan afleggen. Ook al was een goede communicatie niet altijd mogelijk, de mensen waardeerden de inzet van de medewerkers. Het aantal allochtonen dat daarna de voorziening bezocht, steeg in korte tijd.’ (Programma Oudere Migranten Delfshaven) Huisbezoek geldt als teken van goede wil en dat is een eerste stap in het opbouwen van een relatie. Ook krijgt de medewerker hierdoor inzicht in de situatie van de zorgbehoevende, die in de veilige omgeving gemakkelijker praat. Dit laatste hoeft voor de familie overigens niet te gelden. Aanwezigheid van een verzorgde belemmert soms het familielid om vrijuit te spreken (project Gooi en Vechtstreek). Behalve via huisbezoek kunnen medewerkers ook in contact komen met allochtone families in moskeeën, buurtcentra of koffiehuizen of tijdens taallessen. ‘De medewerker van het Steunpunt Mantelzorg Breda heeft er veel tijd
in gestoken om bekend te worden in de Molukse gemeenschap. Zij heeft vaak haar gezicht laten zien in het Molukse wijkcentrum, presentaties gehouden in het Molukse verzorgingshuis, kerkgemeenschappen bezocht, contact gezocht met wijkraden en heeft diverse huisbezoeken afgelegd.’ De gemeente kan onder strikte regels – in verband met privacy – en tegen betaling adresgegevens leveren om de mensen thuis te bellen of te bezoeken. Het bereiken van mantelzorgers vraagt nog iets extra’s naast de gebruikelijke wegen om in contact te komen met allochtonen. Omdat de vrouwen de voornaamste mantelzorgers zijn, moeten instellingen hun vindplaatsen aanpassen. Naast taallessen moeten zij bijvoorbeeld denken aan kook- en naailessen.
27
5 Voorwaarden in de organisatie en vaardigheden van hulpverleners
Interculturalisatie doe je niet alleen Het creëren van voorwaarden in de organisatie om ook allochtone families te bereiken komt neer op interculturalisatie. Interculturalisatie van een organisatie is alleen mogelijk als managers, zorgverleners en 28
medewerkers van facilitaire diensten openstaan voor het onbekende. Dit vraagt de nodige randvoorwaarden in de organisatie: 1.
Formulering van interculturalisatiebeleid
2. Creëren van draagvlak, zowel intern als extern 3. Bereidheid nieuwe samenwerkingsrelaties te ontwikkelen 4. Vaardigheden van hulpverleners. Waar nodig toerusting voor intercultureel werken.
Formulering van beleid De bewuste keuze voor interculturalisatie en de bereidheid daar consequenties aan te verbinden komt tot uitdrukking in de formulering van beleid. Dit schept helderheid over de koers en kan weerstanden verminderen. Bij het Programma Oudere Migranten Delfshaven waren de medewerkers bijvoorbeeld bevreesd dat de inzet voor allochtone klanten ten koste zou gaan van de aandacht voor hun bestaande autochtone cliënten. Van de formulering van beleid gaat een signaal uit. Het moet duidelijk zijn dat er geen sprake is van een speciaal aanbod voor een allochtone doelgroep naast het bestaande. Het gaat om diversiteit in de dienstverlening, die correspondeert met de samenstelling van de lokale bevolking. Ook de middelen worden naar rato verdeeld.
Structurele inbedding
Vaak vindt interculturalisatie plaats in de vorm van specifieke projecten met tijdelijke financiering. De tijd is vaak te kort om het doel volledig te halen of om de opgedane ervaringen te implementeren:
Ieder halfjaar wordt door de gemeente Rotterdam beoordeeld of subsidie wordt verleend ten behoeve van de cultuurtolken in het Programma Oudere Migranten Delfshaven. Dit leidt niet alleen tot
onzekerheid maar het vraagt van het ouderenwerk ook steeds opnieuw weer veel tijd (PR, het project voor het voetlicht halen). Belangrijk is dan ook om te zorgen voor een structurele inbedding van het nieuwe initiatief: De Dagvoorziening Oudere Surinamers is structu-
reel ingebed in het Zorgcentrum Transvaal. Dit is tot uiting gekomen in het gebouw, de sfeer, de feestdagen, het eten, de activiteiten en het personeel. Hierdoor is de plaats in de organisatie bekend, is er het wijgevoel en voelen de deelnemers zich welkom en ‘thuis’. De aandacht voor allochtonen moet niet op een ‘eilandje’ in de organisatie plaatsvinden, maar alle facetten van de organisatie raken en integraal uitgevoerd worden. Planning
Het project Intercultureel werken van de Vrijwillige Oppas- en Thuishulp Twente had aanvankelijk tot doel zowel vrijwilligers als zorgvragers uit de kring van allochtonenfamilies te ‘werven’. Het project heeft zich al snel toegespitst op de zorgvragers. Het blijkt moeilijk en tijdrovend om in een project beide doelgroepen tegelijkertijd te bereiken. Omdat bij interculturalisatie zo veel niet te voorziene factoren spelen, is een concreet stappenplan vaak niet mogelijk. De organisatie kan beter een ontwikkelingsmodel hanteren en in fasen denken. De volgende fase kan pas concreter worden ingevuld als de vorige fase is afgerond (Nelissen 1997). Verschillende facetten van een plan, in bovenstaand voorbeeld de werving van allochtone vrijwilligers en de toeleiding van
29
allochtone cliënten naar de organisatie, kunnen beter als verschillende fasen gepland worden.
Draagvlak binnen de organisatie In sommige projecten zoals bij POM Delfshaven en VOTT Twente startte het interculturalisatieproces bij enkele medewerkers. Zij moeten het managementteam zien mee te krijgen. Als interculturalisatie begint bij de top van de organisatie moet het managementteam zich realiseren dat formulering van beleid alleen niet volstaat. Zo heeft de directeur van het Zorgcentrum Transvaal, waarin de dagvoorziening oudere Surinamers is gehuisvest, vanaf het begin in 1990 veel voorlichting gegeven aan het personeel, de bewoners en hun familie. ’De bewo30
ners hadden in het begin moeite met de komst van allochtonen in het huis. Door veel te praten, bleken zij toleranter te worden ten opzichte van de Surinaamse ouderen. Door de gesprekken konden ze alvast wennen aan de veranderingen in het zorgcentrum. Voor de organisatie van het zorgcentrum betekende de komst van DOS dat er andere regels kwamen en dat men moest leren flexibel om te gaan met cultuurverschillen en hierop in te spelen. Voor de keuken was de komst van DOS het meest ingrijpend, omdat daar aanpassingen nodig waren om Surinaamse gerechten te kunnen bereiden.’ Een basisvoorwaarde is dat het management gemotiveerd is en een positieve visie uitdraagt om de omslag te maken. Behalve motiveren van uitvoerend personeel gedurende het hele veranderingsproces zijn ook een continue communicatie over de plannen, bespreking van weerstanden en genoeg voorbereidingstijd om het personeel aan de omslag te laten wennen essentieel.
Nieuwe samenwerkingsrelaties Zelforganisaties
Acceptatie van de instelling door de allochtone gemeenschap vereist zorgvuldig opereren. Van even groot belang is de contacten vast te
houden. Uit diverse projecten blijkt dat in een vroeg stadium zelforganisaties betrekken bij de ontwikkeling van de projectplannen of een nieuw aanbod een sleutel tot succes te zijn. De contacten kunnen geformaliseerd worden door een lid van de zelforganisatie op te nemen in de projectgroep. Als een project specifiek op vrouwen is gericht, is een voortdurende samenwerking met een Buitenlands Vrouwencentrum of andere vrouwenorganisatie onontbeerlijk. Andere aanbieders
Andere aanbieders vormen vaak de eerste ingang voor de doelgroep. Dit geldt bijvoorbeeld voor welzijnsinstellingen, maatschappelijk werk, huisartsen, en gezondheidscentra. Zij hebben vaak al kennis opgebouwd die de organisatie kan benutten. De samenwerking is in dat opzicht voordelig en bovendien ook nodig omdat een gecoördineerde aanpak vereist is. Zo constateert Thuiszorg Rotterdam ten aanzien van de cursus Transculturele familiezorg thuis: ‘Een van de succesfactoren
is de meerwaarde van de goede samenwerking met het sociaal-cultureel werk. Deze welzijnsvoorziening kent de doelgroep en is een vertrouwd gezicht. Ook kan het sociaal-cultureel werk inspelen op de behoefte aan vervolgtrainingen en de geconstateerde problemen oppakken.’ Soms kan de samenwerking met andere hulpverleners plaatsvinden in het reguliere contact. Maar in diverse projecten zijn goede ervaringen opgedaan met werkgroepen van professionals.
Vaardigheden van hulpverleners Als de organisatie nog niet eerder heeft gewerkt met allochtone families kan dit leiden tot onzekerheid bij de medewerkers: kan ik de nieuwe klantengroep wel van dienst zijn? Hoe zal de communicatie verlopen? Met spanningen in allochtone families rond de zorg is meestal geen ervaring. De aanstelling van allochtone medewerkers kan op korte termijn al veel effect hebben. Voor de lange termijn is ook extra toerusting van de zittende medewerkers nodig.
31
Allochtone medewerkers: informele bruggenbouwers
Allochtone medewerkers bij een thuiszorginstelling krijgen meestal niet officieel de opdracht zich speciaal op allochtone cliënten te richten. Instellingen geven door de aanstelling van allochtoon personeel een signaal af dat zij een herkenbare en toegankelijke organisatie zijn. Bovendien kunnen allochtone medewerkers een meerwaarde hebben bij het afstemmen van de hulpverlening op de doelgroep. Maar zittend personeel heeft niet automatisch oog voor de doelen die het management zich stelt:
Het doel van Thuiszorg Amsterdam was allochtone mantelzorgsters aan te stellen bij de thuiszorg en zo tegelijk degenen die zij verzorgden in het bestand te krijgen. Dit lukte in beperkte mate. Het project 32
kampte onder meer met interne weerstanden. Het zittend personeel en middenmanagement keek met scheve ogen naar wat zij als speciale privileges voor allochtone personeelsleden zagen. De organisatie moet bij de werving en aanstelling van allochtoon personeel inzicht hebben in de voorwaarden waaronder allochtoon personeel wil werken, maar tegelijk ook oog hebben voor de wensen van het zittend personeel. Wellicht kan flexibiliteit in werktijden ook voor hen een belangrijke verbetering inhouden. Allochtone intermediairs bij de organisatie: formele bruggenbouwers
Organisaties werken ook vaak met een intermediair van allochtone afkomst. Een intermediair spreekt de moedertaal van de doelgroep en kan gemakkelijker omgaan met de specifieke cultuur. Een intermediair is speciaal aangesteld om de functie van bruggenbouwer tussen enerzijds de doelgroep en anderzijds een vaak Nederlands georiënteerde organisatie, zoals de Turkse en de Marokkaanse consulente bij het Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek:
De Marokkaanse consulente vertelt dat zij precies weet hoe ze zich moet kleden en gedragen als ze op huisbezoek gaat bij haar landgenoten. Die kleine details helpen om het ijs te breken. Ook kan zij op
grond van de inrichting van het huis vaak al een inschatting maken hoe ver de familie afstaat van de Nederlandse zorggewoonten. Deskundigheidsbevordering zittend personeel
Op langere termijn is ook deskundigheidsbevordering van het reguliere personeel nodig. Op basis van een individuele behoefte aan deskundigheidsbevordering kan een plan opgesteld worden ten behoeve van opleidingen en trainingen op terrein van intercultureel werken. Hulpverleners krijgen inzicht in de cultuurgebondenheid van hun eigen normen en waarden en manier van handelen in de hulpverlening. Enige kennis van migratiegeschiedenis, achtergronden, cultuurverschillen en interculturele communicatie kan het personeel warm laten lopen voor interculturalisatie:
De leidster van het project Vrijwillige Oppas- en Thuishulp Twente (VOTT) vindt de trainingen Intercultureel werken voor zowel admi-
nistratieve krachten, bestuursleden, coördinatoren als vrijwilligers een succesfactor bij de omslag in de organisatie. De trainer zorgde voor interessante bijeenkomsten met een praktische inslag. Die aanpak maakt de deelnemers enthousiast, waardoor zij (nog meer) open zijn gaan staan voor interculturalisatie. De directeur van Verpleeghuis De Strijp vertelt dat het personeel zich in het kader van de Indische Leefstijlgroep heeft verdiept in de Indische cultuur. Ze hebben zelfs geleerd een mondje Maleis te spreken. De medewerkers zijn daardoor heel enthousiast geraakt. Open houding
Hulpverleners hebben er wel steun aan om iets te weten van andere culturen. Naar mate de diversiteit van de bevolking groeit, wordt het moeilijker om over de verschillende groepen aparte kennis te verzamelen en te gebruiken. Belangrijker is dan ook dat beroepskrachten en vrijwilligers bij de benadering van allochtone families een open houding hebben, waar de families ongeacht hun achtergrond wel bij varen. Die ontwikkeling is niet alleen vanuit pragmatisch oogpunt gewenst, maar doet ook meer recht aan het gegeven van verschillen
33
binnen allochtone groepen. Eigenlijk komt dit neer op consequent vraaggericht werken: de klant steeds te vragen wat gewenst is, de eigen of institutionele vanzelfsprekendheden ter discussie te stellen en zo onbevangen mogelijk de nieuwe situatie tegemoet te treden. ‘Goede zorg vaart nooit blind op labels’ (Baart 2002).
34
6 Een cultureel passend aanbod
Culturele afstand Wat cultureel passende zorg inhoudt, is afhankelijk van de culturele afstand tot de dominante zorgopvattingen en -praktijken in Nederland (zie hoofdstuk 2). De graduele verschillen in zorgopvattingen tussen verschillende culturen en verschillende generaties zijn op een continuüm te plaatsen waarop we grofweg drie posities kunnen onderscheiden (vgl. Nelissen en Morée 2001, Morée 2003): 1.
Zorg is familieplicht Zorg is een plicht en een familieaangelegenheid. Vreemden kunnen of mogen geen zorg verlenen.
2. Nood breekt wet Hulp van huisartsen is gewoon, maar tegenover gebruik van zorgvoorzieningen zoals de thuiszorg bestaan nog veel reserves. Dit gebeurt pas als de nood hoog is en alternatieven niet voorhanden. 3. Familie én professionals geven zorg Zorg is deels een verantwoordelijkheid van de overheid. Men heeft recht op hulp van beroepskrachten wanneer men zwaar zorgafhankelijk wordt. Grofweg is bij de autochtone bevolking een verschuiving van positie 2 naar 3 zichtbaar, bij de allochtone bevolking een verschuiving van positie 1 naar 2. De jongere generatie allochtonen lijkt op weg naar positie 3. Bij het voorbereiden van een passend hulpaanbod is het belangrijk op grond van het verloop van de contacten met de betrokken groep, kennis van hun achtergrond en naar voren gebrachte behoeften een
35
inschatting te maken van de culturele afstand tot bestaande voorzieningen. Als de culturele afstand gering is, zoals bij jongere hoogopgeleide allochtonen, volstaat de verbetering van de toegang tot bestaande voorzieningen, bijvoorbeeld door middel van voorlichting. Is de afstand groter, dan is het ook nodig praktische en psychologische drempels weg te nemen. Bij grote culturele afstand, zoals bij oudere allochtonen met een lage opleiding, is volledige aanpassing aan hun wensen en gebruiken meestal de aangewezen weg.
Inschatting van behoeften en culturele afstand Behoeftepeiling 36
Inschatting kan op systematische wijze gebeuren via een behoeftepeiling. Dit is goed mogelijk bij de jongere generatie. In het Project
Mantelzorgondersteuning van Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek benaderde men rechtstreeks de mantelzorgers. Ouderen hebben er meer moeite mee. Zij zitten nog met het dilemma blijven of terugkeren naar het land van herkomst. Daardoor vinden zij het moeilijk om antwoord te geven op vragen over hun behoefte aan – voor hen vaak ook nog onbekende – zorgvoorzieningen. Bovendien kunnen zij vragenlijsten, ook in de eigen taal, lang niet altijd lezen en zijn zij veelal onbekend met het fenomeen behoefteonderzoek. Als ze daaraan meewerken, verwachten zij oplossingen. Als die niet snel voorhanden zijn, hoeft de medewerker of intermediair niet een tweede keer te komen. Bij ouderen werkt direct vragen naar behoeften slecht, zeker als zij nog geen informatie over de voorziening hebben ontvangen. Beter is het om in het gesprek de signalen rondom zorgbehoefte te noteren. Grootste zorg
Aansluiten bij de grootste zorg of diepste wens is een eerste stap op weg naar een passend aanbod: Bij de cursus Transculturele familiezorg
(Van den Brink 2000) bij Thuiszorg Rotterdam is aansluiting op de meest direct gevoelde praktische problemen met de dagelijkse verzorging van de ouders de sleutel tot succes. De cursus is gericht op directe ondersteuning van de allochtone familieleden (meestal vrouwen) door het aanleren van praktische kennis en vaardigheden. Zo biedt de cursus kennis over voeding, medicijngebruik, chronische ziekten en andere onderwerpen die van belang zijn voor de dagelijkse verzorging. Behoeften liggen vaak in eerste instantie op puur praktisch gebied. Men wil bijvoorbeeld hulp bij het invullen van belastingformulieren, bij het aanvragen van bijzondere bijstand, of men wenst informatie over hulpmiddelen en begeleiding bij de aanvraag daarvan. Instellingen moeten uitgaan van een first-things-first-benadering. Dat wil zeggen dat zij aansluiten bij de grootste zorg van de doelgroep. Dit vraagt de bereidheid hulp in te schakelen van andere instellingen die wel kunnen voorzien in de primair gewenste hulp.
Drempels slechten Praktische drempels De organisatie moet allereerst alert zijn op allerlei mogelijke praktische drempels die de toegang tot of langduriger gebruik van een voorziening in de weg staan. Zo kunnen cultuurtolken de taalbarrière doorbreken. Ook als de betreffende groep al redelijk Nederlands spreekt kunnen cultuurtolken nodig zijn om gevoelens en beladen onderwerpen in al hun nuances te bespreken. Dat geldt zeker voor taboeonderwerpen zoals verschillen in zorgopvattingen tussen de generaties en uitbesteding van zorg aan beroepskrachten. Als het aanbod bestaat uit een cursus is het vanzelfsprekend cursustijden naadloos aan te laten sluiten op de mogelijkheden van de doelgroep, bijvoorbeeld een cursus in de avonduren of op zaterdag voor werkende familieleden.
37
Ook is het van belang extra zorg of nazorg te geven om praktische belemmeringen te achterhalen waarover men niet graag spreekt:
Bij de cursus Transculturele familiezorg haakte een jonge deelneemster al snel af. Bij navraag bleek dat ze niet meer naar de cursus kwam omdat haar vader het niet goed vond dat zij ’s avonds alleen over straat ging. Regeling van het vervoer door de organisatie hielp dit obstakel uit de weg. Psychologische drempels Zorgopvattingen
Tussen generaties bestaan er verschillen in zorgopvattingen, die moei38
lijk bespreekbaar zijn. Dat is een primaire psychologische drempel. Jongere allochtonen willen net als veel generatiegenoten van Nederlandse komaf graag steun van beroepskrachten of vrijwilligers bij de zorg voor ouders en durven daar in hun aanwezigheid niet over te spreken.
Het Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek biedt mantelzorgers een keuze tussen huisbezoek door allochtone consulenten of bezoek aan het wijkcentrum. Degenen die het praten over de belasting die mantelzorg met zich meebrengt ervaren als ‘de vuile was buitenhangen’ geven de voorkeur aan huisbezoek. De stap naar buiten toe is te groot voor hen. Anderen vinden thuis praten juist niet gemakkelijk omdat er dan vaak meer familieleden aanwezig zijn die zij niet altijd deelgenoot willen maken van hun zorgen. Zij gaan liever naar het wijkcentrum waar de consulenten spreekuur hebben. (Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek) In de cursus Hoe kun je zorgen voor ouderen in Nederland? en in de bijbehorende brochure Goed zorgen voor ouders in Nederland (Nelissen 2002) komen de verschillen tussen de generaties aan de orde, ingebed in informatie voor de tweede en derde generatie allochtonen over voorzieningen voor ouderen. Het interculturele aspect van de cursus is cruciaal. De deelnemers
– meest leden van zelforganisaties – hebben verschillende etnischculturele achtergronden en van daaruit ook uiteenlopende opvattingen over zorg voor en omgang met ouder wordende ouders. Juist deze verschillen vormen een vruchtbare bron voor discussie over grenzen aan de zorg door kinderen en mogelijkheden om aanvullend een beroep te doen op voorzieningen voor ouderen. Enkele malen is bij de cursus Interculturele voorlichting een aparte vrouwen- en mannengroep gestart. Evenzo kan het goed zijn eerst een groepsbespreking met jongeren en ouderen afzonderlijk te hebben en daarna beide groepen bij elkaar te brengen. Dit is het voornemen bij een project van GGD Utrecht en adviesbureau Stade dat nog in de startfase verkeert en daarom niet in deze brochure meegenomen kon worden.
39
Als de kloof tussen de opvattingen van de oudere en de jongere generatie groot is en er een taboe rust op het bespreken daarvan, zijn er verschillende benaderingswijzen denkbaar: •
Individuele benadering
De organisatie kan individuen de gelegenheid bieden om in vertrouwen hun problemen met de zorg voor ouders te bespreken. En omgekeerd een open oor te hebben voor ouderen die het gevoel hebben door hun kinderen in de steek gelaten te worden. Deze benadering is de enige effectieve als professionele steun nog bijna ondenkbaar is. •
Intermediaire benadering
Bij leden van zelforganisaties en hoogopgeleide allochtonen kan het goed werken het onderwerp te bespreken in groepen van mensen uit verschillende herkomstlanden. Zij kunnen de discussie in hun achterban aanzwengelen. Een confrontatie van jongeren en ouderen, vrouwen en mannen is vaak nog een brug te ver. Vaak is het nodig een fasering aan te brengen.
Bestrijding onjuiste beeldvorming
Tijdens de cursus Transculturele familiezorg vinden excursies plaats naar voorzieningen voor ouderen die de zorgtaak van mantelzorgers kunnen verlichten. De ervaring is dat de deelnemers door met eigen ogen te kijken een minder negatief beeld van verzorgingshuizen krijgen. In de loop van de cursus durven ze ook behoeften kenbaar te maken: ‘Dit zijn kleine kamers. Hoe moeten ouderen het bezoek van veel kinderen ontvangen?’ Andere voorbeelden van vooronderstellingen die als ware schrikbeelden fungeren zijn: de thuiszorg is te duur voor ons, de thuiszorg neemt het gehele huishouden over of houdt geen rekening met 40
gebedstijden. Of men vreest dat men direct uit huis gehaald wordt als men een bezoek brengt aan een verzorgingshuis. Onbekendheid met de voorzieningen maakt dat sommige allochtone families zich beelden vormen die niet kloppen. Vaak is geen aangepast aanbod nodig maar volstaat het wegnemen van verkeerde voorstellingen. Een goede strategie daarbij is de gelegenheid te bieden om de voorziening met eigen ogen te bekijken.
Aanpassing van het aanbod Aanpassing van aanbod kan op allerlei manieren. Soms gaat het erom de juiste toon te treffen of om aanpassing op details, een wenperiode of omvorming van een voorziening zodat deze beter aansluit bij de gewoonten van de doelgroep. We geven hier voorbeelden van aanpassingen die nodig zijn om te voorzien in behoeften van mantelzorgers op het terrein van: -
informatie en advies
-
contact met lotgenoten
-
tijdelijke overname van zorg.
Informatie: vertaalslag Informatie geven vraagt vaak om meer dan een letterlijke vertaling. Een andere visie op de oorzaak van ziekten (bijvoorbeeld het boze oog, bezetenheid, of ziekte als straf) kan ertoe leiden dat letterlijk vertaalde Nederlandse informatie niet aanslaat.
De bij het steunpunt bestaande informatiekaarten over Alzheimer en Parkinson kunnen niet letterlijk vertaald worden in het Maleis. Bepaalde ziektebeelden of psychische ziekten worden door de Molukse bevolkingsgroep anders benaderd dan door de autochtone. (Steunpunt Mantelzorg Breda) Advies: begeleiding tot oplossing De consulenten van Steunpunt mantelzorg Gooi en Vechtstreek doen steeds navraag, bijvoorbeeld na het bezoek aan het ziekenhuis of als een familie naar de gemeente is geweest voor de aanvraag van hulpmiddelen: ‘Je moet de mantelzorgers het bewijs leveren dat je het als
consulente zult oplossen of in ieder geval kunnen laten zien dat je je best hebt gedaan.’ Advisering alleen volstaat niet. Veel allochtone families verwachten begeleiding totdat de concrete oplossing voor hun probleem is gevonden. Informele koffieochtenden
De consulenten van Steunpunt Mantelzorg Gooi en Vechtstreek vertellen dat er in de cursus Het leiden van contactgroepen van de Alzheimervereniging die zij zelf hebben gevolgd meer rekening gehouden zou moeten worden met cultuurspecifieke aspecten. ‘In de training wordt bijvoorbeeld geleerd: als iemand huilt in de groep moet je als gespreksleider even stil zijn. Maar zou je zoiets toepassen in een Turkse gespreksgroep, dan zou diegene denken: “Niemand interesseert zich voor mij, ik ben niet belangrijk, want iedereen is stil”.’
41
De consulenten geven aan hoe belangrijk het is om rekening te houden met gevoelens van schaamte. Voor veel familieleden is de formule van contactgroepen niet geschikt. Zij prefereren informele koffieochtenden waar ze afzonderlijk met de consulente kunnen spreken: ‘Ze willen liever niet dat hun probleem duidelijk zichtbaar is voor anderen in de gemeenschap.’ Tijdelijke overname van zorg Aangepaste vorm
Overdracht van zorg aan vreemden staat nog ver af van allochtone families die nog erg hechten aan traditionele zorgopvattingen. Het is 42
alleen acceptabel in een vorm die nog het meest lijkt op wat zij gewend zijn. Zo organiseert De Strijp in Den Haag voor Indische ouderen en hun familie vakanties waarbij verzorgend personeel aanwezig is:
‘Het is heel bijzonder voor zowel de oudere als de familie om weer eens samen op vakantie te gaan. De familie hoeft tijdens de vakantie niet voor de oudere te zorgen, daarvoor gaat verzorgend personeel mee. Dit aanbod past bij de visie om zo veel mogelijk het leven voort te kunnen zetten dat men gewend is. Het neveneffect is dat de familie meer respect voor de verzorging krijgt.’ Multiculturele aanpak
Andere groepen staan wel open voor iets nieuws. Zo zijn er ook goede voorbeelden van opvang waarbij ouderen uit verschillende culturele groepen bij elkaar zitten. De meerwaarde daarvan is te zien bij de dagopvang voor Molukse en autochtone Nederlanders in Moordrecht: ´Zowel Nederlandse als
Molukse ouderen maken gebruik van dagvoorziening Tiga Djalan Kunti. Aanvankelijk waren de Nederlandse ouderen terughoudend toen ook Molukse ouderen gebruik gingen maken van de groep. Door groepsgesprekken is dat veranderd. Er wordt gesproken over de cultuur en herinneringen aan vroeger. Een van de ouderen krijgt het woord, waarna de andere daarop kunnen reageren. Door deze gesprekken leren
de ouderen veel van elkaar en krijgen ze meer begrip voor elkaar. Zowel de Nederlandse als de Molukse ouderen zijn blij dat de groep gemengd is. Wenperiode
´De Surinaamse ouderen waren aanvankelijk terughoudend om gebruik te maken van dagopvang. Het is belangrijk om dan niet te gaan pushen. Geef aan dat ze vrij zijn om wel of niet te komen en dat ze er niet aan vastzitten als ze een keertje komen kijken. In het begin konden ze ook in de keuken kijken hoe er gekookt werd, omdat het voor hen belangrijk was om dit te weten.’ (DOS Zorgcentrum Transvaal). Ouderen hebben het meestal voor het zeggen. Daarom is het bij overname van zorg nog meer dan bij autochtone Nederlanders van belang dat de zorgvrager zich in de regeling kan vinden. Een manier om hen over de drempel te helpen is benadrukken dat de kennismaking vrijblijvend is of dat er een proefperiode mogelijk is. Ook familieleden moeten vaak wennen omdat zij zich ambivalent voelen over het uit handen geven van zorg. Het verlangen nu en dan vrij te zijn van zorg botst met de overtuiging dat alleen de familie de zorg kan geven: ‘Het komt voor dat een vrijwilliger in een allochtone
familie wordt ingezet om op een gehandicapt kind te passen, omdat de ouders hierom hebben gevraagd. Maar vervolgens blijft de moeder thuis omdat het niet gebruikelijk is een kind achter te laten bij een vreemde. De vrijwilliger heeft er weer moeite mee dat de moeder thuis blijft en schakelt de vrijwilligerscoördinator in.’ (Vrijwillige Oppas en ThuishulpTwente). In het hier beschreven voorbeeld zou de vrijwilliger eerst een aantal keren kunnen oppassen in aanwezigheid van de moeder. Als zij aan deze vreemde in huis gewend is, durft zij wellicht zelf weg te gaan.
43
Beroepskrachten en vrijwilligers kunnen tijdelijke overname van zorg voor allochtone families acceptabel maken door begrip te tonen voor ambivalenties, gelegenheid te geven te wennen en door de eigen normen losser te hanteren. Gemoedelijke sfeer
Gebruik van opvang verbetert ook door een persoonlijke en vertrouwde sfeer te creëren: ‘Molukse ouderen geven aan gebruik te maken van de
voorziening omdat er een huiselijke, gemoedelijke sfeer hangt. De accommodatie is een aanleunwoning, waardoor het heel huiselijk oogt. Het feit dat de medewerkers al vanaf het begin samenwerken en het goed met elkaar kunnen vinden zorgt mede voor die gemoedelijke 44
sfeer.’ (Multiculturele dagverzorging Tiga Djalan Kuntji) Het zijn vaak de kleine dingen die het hem doen: aanpassingen in huisvesting, aankleding en sfeer, aansluitend op de behoefte aan een vertrouwde omgeving en een persoonlijke benadering. Van dergelijke aanpassingen profiteren niet alleen allochtone ouderen. Ook autochtone ouderen zijn gesteld op een huiselijke omgeving en een persoonlijke benadering. Effecten
Een aanbod dat aansluit op de wensen van allochtone ouderen heeft aantoonbare effecten voor de familie: De kinderen stimuleren de ouder
naar DOS te gaan, want dan hebben ze contacten en afleiding. Dan hoeven de kinderen zich niet schuldig te voelen dat de ouder alleen thuis zit. De deelnemers worden zelfstandiger en onafhankelijker door hun bezoek. De ouderen hoeven daardoor minder op hun kinderen te leunen. Ze kunnen bijvoorbeeld zelf naar de markt gaan om boodschappen te doen. Ze zijn beter in staat gebruik te maken van sociale voorzieningen als gevolg van de informatie die zij op DOS krijgen. Surinaamse vrouwen die eerst nauwelijks naar buiten gingen, krijgen er vertrouwen in om samen in groepjes erop uit te gaan. (Dagvoorziening Oudere Surinamers Den Haag)
Dagvoorzieningen zoals DOS en Tiga Dajlan Kuntji laten ook zien dat interculturalisatie wederzijdse beïnvloeding mogelijk maakt. Deze voorzieningen streven ernaar zo veel mogelijk een sfeer te creëren die aansluit bij de wensen van respectievelijk Surinamers en Molukkers. Tegelijkertijd stimuleren zij bij de familie een verschuiving richting Nederlandse zorgopvattingen. Projectleiders zien bijvoorbeeld bij Surinaamse en Molukse families dat zij vooral goed voor eten en drinken zorgen. Aandacht geven en gezelschap houden schiet er vaak bij in, waardoor ouderen dreigen te vereenzamen. De instellingen nemen tijdelijk de hele zorg over, maar proberen vervolgens de familie te stimuleren om de oudere regelmatig op te zoeken. 45
7 Tot slot
Stappen in ondersteuning Als zorg- en welzijnsvoorzieningen allochtone families willen ondersteunen, vraagt dit een reeks stappen, die voor een groot deel parallel lopen met interculturalisatie in het algemeen: 46
1.
Contact leggen met allochtone families.
2. Bijdragen aan het bespreekbaar maken van hulp buiten de familie. 3. Voorlichting geven over de Nederlandse ondersteuningsmogelijkheden en negatieve beeldvorming daarover bestrijden. 4. Behoeften van allochtone families peilen. 5. Beoordelen in hoeverre met het bestaande aanbod aan die behoeften voldaan kan worden. 6. Zo nodig bestaande hulpvormen en omgangsvormen aanpassen aan die behoeften.
Groep en individu Ondersteuningsvormen die direct op de familie gericht zijn, zoals lotgenotencontact en emotionele steun, sluiten niet onmiddellijk aan bij zorgende familieleden van allochtone komaf. Zij zijn doorgaans meer praktisch georiënteerd en bespreken hun problemen niet snel met buitenstaanders. Tijdelijke overname van zorg met het doel de familieleden op adem te laten komen staat haaks op de overtuiging dat in de totale zorg van het zieke familielid moet worden voorzien. In een groepsgerichte cultuur zijn waarden als zelfredzaamheid en zelfontplooiing minder prominent aanwezig, terwijl in Nederland bijna een taboe op afhankelijkheid rust. Steun aan familie stuit dus niet alleen op barrières van taal, gebruiken
en omgangsvormen. Ook moeten er bruggen geslagen worden tussen de zorgopvattingen in een groepscultuur en de waarden in het Nederlandse zorgsysteem die meer georiënteerd zijn op het individu.
Relatiegericht en resultaatgericht Zowel bij toenadering tot zelforganisaties en sleutelpersonen als bij toenadering tot allochtone families is een persoonlijke benadering een sleutel tot succes. Het werkt goed vaak het gezicht te laten zien en een kopje koffie te drinken zonder direct op het door de organisatie geformuleerde doel af te stevenen. Veel allochtone groepen zijn relatiegericht. Concrete voorstellen van de organisatie hebben pas kans van slagen als er door veelvuldig persoonlijk contact een vertrouwensrelatie is opgebouwd. Aan de andere kant zullen de families gezien hun praktische oriëntatie wel concrete resultaten van het contact verwachten. De organisatie moet dus een balans zien te vinden tussen relatiegerichtheid, die ook nodig is om gevoelige onderwerpen zoals uitbesteding van zorg aan te kunnen snijden, en resultaatgerichtheid: praktische oplossingen bieden voor problemen die de familie het hoogst zitten. Deze succesvolle werkwijze wordt vaak in de kiem gesmoord. De grote en moeilijk planbare investering in de opbouw van vertrouwen staat haaks op de strakke Nederlandse project- en planningsstructuren, die ingegeven zijn door de regels van de subsidiegever of management in een organisatie.
Taboebesef Beroepskrachten en vrijwilligers moeten bereid zijn op zelforganisaties en allochtone families af te stappen en een dialoog aan te gaan. Het leggen en vasthouden van contact met allochtone groepen vraagt ook inzicht in de eigen normen en waarden en de bereidheid die van de ander te leren kennen. Soms moeten zij hun eigen overtuigingen en belangen (tijdelijk) losser hanteren om het ijs te breken. Het vraagt ook veel van de organisatie om intern draagvlak te krijgen
47
en samen te werken met andere zorg- en welzijnsorganisaties en allochtone zelforganisaties. Behalve deze algemene vaardigheden die nodig zijn voor interculturalisatie vraagt steun aan families extra inleving in hun positie. De medewerkers moeten afstappen van het idee dat allochtonen de zorg in eigen kring oplossen en oog krijgen voor de kracht van het taboe op hulp van buitenaf. Zo zijn er families die wel accepteren dat een ouder met een busje wordt opgehaald voor dagverzorging. Uit schaamte vragen zij of het busje een straat verderop geparkeerd kan worden. Nog meer dan bij Nederlandse families moeten hulpverleners contact houden met alle betrokkenen: het formele gezinshoofd, de vrouw die informeel de leiding heeft in het huishouden en degene die de dage48
lijkse zorg voor de zieke heeft. Gevoeligheid voor onderling verschillende meningen en belangen is cruciaal.
Kleine stappen De organisaties die de weg naar een cultureel passend aanbod voor allochtone zorgvragers en hun familie met goed gevolg afleggen doen dit in kleine stappen. Het bleek vaak nodig ouderen en jongeren, vrouwen en mannen in eerste instantie apart te benaderen, proefperiodes in te stellen, en veel te praten om hulpverleners, allochtone families en andere partijen (autochtone ouderen of autochtone medewerksters van de thuiszorg) aan elkaar te laten wennen.
Mondige mantelzorger De inspanningen gericht op ondersteuning van zorg in allochtone families vertonen op het eerste gezicht een grote lacune: nog maar weinig initiatieven zijn er direct en openlijk op gericht de last voor de familie te verminderen. Waarschijnlijk is de primaire gerichtheid op de zorgvrager in dit stadium nog een voorwaarde om gehoor te krijgen bij allochtone families. Het motto van LOT, de Vereniging van Mantelzorgers ‘Zorg voor een ander, zorg dan ook goed voor jezelf’ zal nog maar weinigen in allochtone kring aanspreken. De grote aandacht voor zorgvragers, meestal ouderen, lijkt strategisch beter te passen bij
de (machts)verhoudingen in allochtone families dan nadrukkelijke aandacht voor de mantelzorger. Eenzaamheidbestrijding bij ouderen is een betere ingang dan begrippen als respijtzorg. Een cursus interculturele voorlichting heet niet voor niets Goed zorgen voor ouders in
Nederland. Voor de zorgende familieleden is er toch vaak winst. De verschillende initiatieven die in deze brochure beschreven zijn nemen niet alleen een deel van de last van de schouders van allochtone families. Ze dragen ook bij aan het vergroten van weerbaarheid en mondigheid bij vrouwen die in allochtone families de meeste zorg geven. Via een cursus ziekenverzorging wagen allochtone vrouwen de stap naar een baan bij de thuiszorg. Door bezoeken aan zorgvoorzieningen leren zij vragen naar voren te brengen. Die grotere mondigheid om goede zorg voor een ouder te bedingen is wellicht een eerste stap om in de toekomst ook eigen wensen voor het voetlicht te brengen.
49
Literatuur
Baart, A. (2002), Ruimte om bij het vreemde te blijven. In: Sociale
Interventie, nr. 2, p.15-27 Bedaux, T. en G. Massaro (1995), Een passende mantel. Mantelzorg voor 50
oudere allochtonen in Nederland. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB) Bellaart, H. et al (2001), Werken met verschillen. Utrecht: Forum Brink, Y. van den (2000), Cursus Transculturele familiezorg thuis.
Basiscursus en vervolgcursus gericht op ondersteuning van familiezorg aan ouderen vanuit een Turks/Nederlands zorgperspectief. Utrecht: NIZW Brok, B. den, en P.E. Eersteling (1994), Surinaamse en Antilliaanse
ouderen in Zoetermeer. Leiden: Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (LISWO) CBS (2003), Allochtonen in Nederland 2003. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek Eersteling, P.E. en M.A. Visser (2002), Praten past niet. Psychosociale
hulpvragen van oudere allochtonen in Almelo. Almelo: Steunpunt Minderheden Overijssel (SMO) Graaff, F. de, en A. Francke (2002), Tips voor terminale thuiszorg voor
Turkse en Marokkaanse ouderen. Utrecht: Nivel
Hoek, J. van der (1994), Socialisatie in migrantengezinnen. Utrecht: De Tijdstroom Joseph, V. (1995), De verzorging is in Nederland. Maar het hart op de Molukken. In: Bedaux, T. en G. Massaro, Een passende mantel. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB) Krikke, H. (2002), Ziek van gebrek aan integratie. Transculturele hulpverlening. In: Psychologie Magazine, september 2002, p. 40-42 Long, K. du, en S. Cox (2001), Onzichtbaar aanwezig. Een verkenning
van mantelzorg voor Turkse en Marokkaanse ouderen in NoordBrabant. Tilburg: PON Luijkx, K.G. (2001), Zorg, wie doet er wat aan. Een studie naar zorg-
arrangementen van ouderen. Proefschrift Wageningen Universiteit Massaro, G. (1995), Trots en schaamte bepalen zorg voor ZuidEuropeanen. In: Bedaux, T. en G. Massaro, Een passende mantel. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB) Moerbeek, S. (2002), Avonden zonder hondengeblaf, ochtenden zonder
hanengekraai. Oudere vluchtelingen aan het woord over hun leven. Amsterdam: Stichting Bevordering Maatschappelijke Participatie (BMP) Morée, M. (2003), Mantelzorg multicultureel. In: Handboek Thuiszorg, hoofdstuk B 2.6. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg Morée, M. (2001), Afhankelijkheid is hier taboe. Een Indiase kijk op de Nederlandse verzorgingsstaat. In: Tijdschrift voor de Sociale Sector, oktober 2001, p. 22-23 Nelissen, H. (2002), Goed zorgen voor ouders in Nederland. Utrecht: FORUM/NIZW
51
Nelissen, H. (1997), Zonder pioniers geen volgers. Adviezen bij het
ontwikkelen van een passend aanbod aan allochtone ouderen. Utrecht: NIZW Nelissen, H. en M. Morée (2001), Mantelzorg en allochtonen: visie en
voorstellen. Utrecht: NIZW/FORUM/LOT/LCO Paes, M. (1993), Zorgen doe je met hand, hoofd en hart. Ontwikkeling,
betekenis en begeleiding van een informeel buurt-zorgsysteem. Zwolle: Landelijk Centrum Opbouwwerk Pels, T. (1994) Opvoeding in Chinese, Marokkaanse en Surinaams 52
Creoolse gezinnen. Rotterdam: Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2000), Interculturalisatie van
de gezondheidszorg. Den Haag Stevens, F.J.L. e.a. (1994), Familiezorg van Molukse en Nederlandse ouderen. In: Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, jrg. 25, nr. 5, p. 184 - 199 Werkgroep Interculturele Verpleging en Verzorging (1999), Cultureel
passende zorg in de praktijk. Consultatie als middel. Utrecht: Elsevier/de Tijdstroom Wieringen, Van & Thomas (2003), Nieuwe sporen: bruggen slaan
tussen reguliere en informele zorg. (Good practices; 1). Rotterdam: Mikado Yerden, I. (2000), Zorgen over zorg. Traditie, verwantschapsrelaties,
migratie en verzorging van Turkse ouderen in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis Zevenbergen, H. (1996), Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. In: Handboek Interculturele zorg III 2.10. Maarssen: Elsevier