Zonne-energie: overheid laat kans voor nieuw streekproduct liggen Melkveehouders belemmerd in verbreding van de landbouw
Verslag van project MijnDakJouwDak
Is mede mogelijk gemaakt met financiering door:
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland
Managementsamenvatting Het advies van dit rapport is om volledig virtueel salderen mogelijk te maken en de regels rondom lokale energiecoöperaties, waaronder de postcoderoos en de administratieve verplichtingen, te versoepelen. De zon is van iedereen en de gewenste burgerparticipatie en ondernemerszin van onderaf kunnen alleen tot stand komen als daarvoor de juiste voorwaarden worden geschapen. Zolang dat niet gebeurt, blijft decentrale opwekking van hernieuwbare energie op het magere niveau van nu en zal de zon als streekproduct niet doorbreken. Het is aan de Tweede Kamer om hier verandering in aan te brengen. Agrarische ondernemers opereren in een zeer competitieve markt. Om in deze sector overeind te blijven, zoeken zij voortdurend naar nieuwe kansen. Schaalvergroting is een voor de hand liggende oplossing, maar stuit soms op verzet van de lokale bevolking en op weten regelgeving. Verbreding van het palet aan producten en diensten is een kansrijk alternatief en wordt om die reden gestimuleerd door de Europese Unie. Als deze verbreding van het boerenbedrijf gepaard gaat met een innige samenwerking tussen boeren en de lokale gemeenschap, versterkt dit niet alleen de levensvatbaarheid van het boerenbedrijf maar ook de sociale cohesie in de streek. Bovendien biedt het burgers de mogelijkheid om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen leefomgeving. Gedreven door de wens om op basis van bovenstaande ontwikkelingen bij te dragen aan een vitaal en duurzaam platteland, heeft Den Hâneker het initiatief genomen om samen met Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt en Gemeente Molenwaard het project MijnDakJouwDak te starten. Met dit project wil Den Hâneker een ultieme droom verwezenlijken: de zon als streekproduct van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, waarbij boeren en burgers gezamenlijk zonne-energie produceren en consumeren. Dit maakt van de zon een nieuwe economische pijler voor het platteland, versterkt de legiti2
miteit en levensvatbaarheid van het boerenbedrijf en draagt bij aan de oplossing van het energievraagstuk. Doordat het zelf opwekken van zonne-energie mensen bewust maakt, zorgt het ook voor energiebesparing. Het besparen van energie en het opwekken van hernieuwbare energie zijn essentieel voor het oplossen van het klimaatvraagstuk en het realiseren van de energiedoelstellingen die Nederland in Europees verband is aangegaan. Van de totale verbruikte energie dient in 2020 14% en in 2023 16% afkomstig te zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit zijn hoge ambities. Momenteel ligt dit namelijk bij 4,4% en loopt Nederland fors achter op andere Europese landen. De overheid heeft beleid ontwikkeld om deze doelstellingen te behalen. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor het opwekken van decentrale hernieuwbare energie. De salderingsregeling, waarbij de opgewekte stroom binnen voorwaarden verrekend mag worden met de verbruikte stroom, zou het lokaal opwekken van hernieuwbare energie moeten stimuleren. Toch is van een grootschalige uitrol van decentrale energieopwekking geen sprake. Met het project MijnDakJouwDak wilde Den Hâneker in eerste instantie de haalbaarheid onderzoeken om boeren en burgers gezamenlijk energie te laten opwekken op het dak van boerenschuren en deze te laten verrekenen met de energierekening van de deelnemers. Een twintigtal burgers en vier boeren waren graag bereid aan dit project deel te nemen. Voor dit project werd subsidie aangevraagd bij het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. De voorwaarden van deze subsidieregeling en het financiële rendement op de investering maakten de beoogde projectopzet echter onmogelijk. Daarom werd ervoor gekozen een demonstratieproject te realiseren, waarbij de mogelijkheden van decentrale opwekking van hernieuwbare energie in de streek zouden worden onderzocht en tegelijkertijd zou worden bijgedragen aan bewustwording en voorlichting van het bredere publiek over het belang
van duurzame energie en energiebesparing. In het demonstratieproject heeft Den Hâneker verschillende soorten PV-panelen laten installeren op het dak van Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt. In deze vorm werd recht gedaan aan de intentie van het project MijnDakJouwDak: het plaatsen van panelen op het dak van een ander en het verrekenen van de opbrengst met de eigen energierekening.Zowel de juridische, financiële en organisatorische aspecten van deze constructie zijn belicht, waarbij de keuze tussen een huurovereenkomst en recht van opstal de belangrijkste is. Tussen beide partijen is uiteindelijk een samenwerkings- en huurovereenkomst gesloten voor de huur van het benodigde dakoppervlak van het streekcentrum. De kosten en opbrengsten van de panelen worden onderling verdeeld. Bovendien is een coöperatie opgericht voor de uitrol van het project MijnDakJouwDak in de streek. De voordelen van de droom die aan het project MijnDakJouwDak ten grondslag ligt, zijn divers. Zo versterkt het de levensvatbaarheid van het boerenbedrijf, draagt het bij aan het behalen van overheidsdoelstellingen, biedt het gelijke kansen voor daklozen en dakbezitters en voorkomt het verrommeling van de streek. Ook biedt het voordelen op het gebied van efficiency en leidt het tot bewustwording en daardoor tot energiebesparing. Bovenal geeft het boeren en burgers de mogelijkheid zelf actief bij te dragen aan een vitale en duurzame samenleving, iets wat essentieel is in een tijdperk waarin de overheid steeds verder terugtreedt en meer initiatief uit de samenleving verwacht. Niet voor niets zijn er in de afgelopen jaren zeer vele initiatieven ontstaan om lokaal energie op te wekken.
gekomen. Dat akkoord zou een doorbraak zijn voor de opwek van hernieuwbare energie door lokale coöperaties. In dat akkoord is namelijk afgesproken dat het opwekken van energie op andermans daken gemakkelijker en aantrekkelijker moet worden, zodat ook mensen zonder (geschikt) dak zonne-energie kunnen opwekken en deze vorm van hernieuwbare energie bijdraagt aan het behalen van de overheidsdoelstellingen. Met een korting op de belasting op energie die in de buurt is opgewekt, zouden huishoudens en andere partijen gestimuleerd moeten worden in gezamenlijkheid projecten op te zetten voor de productie en consumptie van hernieuwbare energie. Ook met deze kortingsregeling is collectieve decentrale energieopwekking met zonnepanelen echter niet rendabel. Bovendien neemt het Energieakkoord de ongelijkheid tussen daklozen en dakbezitters niet weg. De vele haken en ogen aan de praktische werking van het Energieakkoord belemmeren de uitrol van het project MijnDakJouwDak en voorkomen daarmee dat de landbouw kan worden verbreed met de zon als streekproduct. De belangrijkste oorzaak: volledig salderen op afstand (oftewel: virtueel salderen) is niet toegestaan. De lokale opwek van duurzame energie op andermans dak wordt nog steeds fors belast en daarmee wordt de businesscase voor grootschalige investeringen van burgers en boeren in lokale energieprojecten sterk beperkt. Het gevolg is dat de kleinverbruiker van elektriciteit de melkkoe van de staatskas is en een succesvolle uitrol van MijnDakJouwDak – naar ons idee de participatiemaatschappij in optima forma – onmogelijk is.
Desalniettemin blijkt uit het project MijnDakJouwDak – net als uit andere initiatieven in Nederland – dat het lokaal en collectief opwekken van zonne-energie op het dak van een ander spaak loopt op wet- en regelgeving. Daarin komt weinig verandering met het Energieakkoord, dat gedurende het project tot stand is 3
Dit rapport is een uitgave van Vereniging den Hãneker in het kader van het project MijnDakJouwDak, POP2.47130, het Europese project voor de regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden waarbij wij samen groene energie opwekken. Europa helpt het project en investeert mee middels het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland.
Is mede mogelijk gemaakt met financiering door: Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland
Auteur: Gerard de Winter Datum: 14 januari 2014 Versie: 1 Agrarische Natuurvereniging Den Hâneker Wilgenweg 3 2964 AM Groot- Ammers www.denhaneker.nl MijnDakJouwDak is een initiatief van Den Hâneker, statutair gevestigd te Groot-Ammers, ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Rotterdam onder nummer 40324809. www.mijndakjouwdak.nl 4
Inhoudsopgave Managementsamenvatting Inhoudsopgave Inleiding en aanleiding Den Hâneker Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt Gemeente Molenwaard 1. Zonne-energie als streekproduct. Een visie op plattelandsontwikkeling Ontwikkelingen op het platteland Plattelandsvisie van Den Hâneker 2. Licht op de huidige energiemarkt. De context van decentrale energieopwekking De Nederlandse energiesector Het energiebeleid van de Rijksoverheid Prijsopbouw elektriciteit en salderingsregeling Probleemstelling wetgeving vóór het Energieakkoord 3. Van droom naar werkelijkheid en terug. Het project MijnDakJouwDak nader belicht Het oorspronkelijke plan van MijnDakJouwDak Beoordeling subsidieaanvraag en beschikking subsidieverlening Herbezinning op oorspronkelijk projectplan Definitief projectplan MijnDakJouwDak Uitvoering project MijnDakJouwDak 4. Rondje langs de zonnevelden. Andere initiatieven en verrekenmethoden 5. Breekt de zon langzaam door? Het Energieakkoord van 2013 Stimuleringsbeleid voor decentrale energie Uitgelicht: het Energieakkoord en de korting op energiebelasting Uitgelicht: het Energieakkoord en de postcoderoos Evaluatie van de impact van het Energieakkoord 6. Baden in zweet of zonlicht? De toekomst van decentrale energieopwekking Evaluatie project MijnDakJouwDak De toekomst van decentrale energieopwekking Bijlage 1: Samenwerkingsovereenkomst MijnDakJouwDak Bijlage 2: Oprichtingsakte coöperatie De Knotwilg
2 5 6 6 6 6 8 8 9 10 10 13 15 22 23 23 27 29 31 33 38 40 40 42 44 47 50 50 52 54 61
5
Inleiding en aanleiding Op 19 oktober 2013 stelde burgemeester Van der Borg van Gemeente Molenwaard onder luid applaus en in een prachtige herfstzon nieuwe zonnepanelen in werking op het dak van Streekcentrum Het Liesvelt. Deze feestelijke start van de duurzame energieopwekking van het streekcentrum was het een van de eerste concrete wapenfeiten van het project MijnDakJouwDak. MijnDakJouwDak is een initiatief van de agrarische natuur- en landschapsvereniging Den Hâneker. Met dit project wil Den Hâneker de bewustwording van de noodzaak van duurzame energie vergroten, bijdragen aan een energieneutrale en vitale streek en boeren en burgers met elkaar verbinden. Het onderliggende rapport is een volgend wapenfeit en een van de resultaten van MijnDakJouwDak. Het is geschreven in opdracht van het bestuur van Den Hâneker. Het rapport heeft als doel de kennis en ervaring die in het project MijnDakJouwDak is opgedaan op het gebied van decentrale hernieuwbare energie vast te leggen, inzicht te geven in de kansen daarvan en bij te dragen aan een succesvolle uitrol daarvan. Het project MijnDakJouwDak is gerealiseerd in een samenwerking tussen de agrarische natuur- en landschapsvereniging Den Hâneker, Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt en Gemeente Molenwaard. Den Hâneker Agrarische natuur- en landschapsvereniging Den Hâneker is bijna 20 jaar geleden opgericht door agrarische ondernemers om zich samen met burgers in te zetten voor het behoud en de verbetering van natuurwaarden en het aantrekkelijker maken van het landschap in het veenweidegebied van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. De samenwerking tussen agrariërs, burgers, overheden en andere organisaties is gericht op rust, ruimte, natuurontwikkeling en een sterkere biodiversiteit in de streek. Het uiteindelijke doel is het versterken van de vitaliteit van het platteland en het bevorderen van de samenhang door boeren en burgers verantwoordelijkheid te laten nemen voor hun eigen leefomgeving. Om dit te realiseren, zijn binnen Den Hâneker zes werkgroepen actief: • De werkgroep Agrarisch Natuurbeheer stimuleert agrariërs om zorg te dragen voor weidevogelbeheer en botanisch beheer; • De werkgroep Plattelandstoerisme richt zich op kleinschalige toeristische en recreatieve activiteiten op het platteland; • De werkgroep Streekproducten stimuleert boeren en andere partijen om op ambachtelijke en streekeigen wijze producten te produceren; • De werkgroep Educatie maakt jonge mensen er met lespakketten en excursies bewust van hoe mooi de streek is en wat er gedaan moet worden om het mooi te houden; • De werkgroep Duurzame landbouw stimuleert bewust ondernemen en bewust consumeren in relatie tot boeren in andere landen onder het motto ‘mondiaal denken, lokaal handelen’; • De werkgroep Energie zet zich in voor duurzame energie die lokaal of regionaal wordt opgewekt. 6
Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt is ontstaan uit een initiatief dat eind jaren 60 werd genomen om de terugloop van het aantal ooievaars in Nederland een halt toe te roepen. Hiervoor werd het ooievaarsdorp in Groot-Ammers opgericht. Rond de eeuwwisseling bleek de aanpak dermate succesvol, want de doelstellingen waren bereikt. Vogelbescherming Nederland trok zich uit Ooievaarsdorp Het Liesveld terug. Het streekcentrum kreeg een nieuwe naam en een nieuwe rol: Streekcentrum Ooievaarsdorp Het Liesvelt wil bezoekers kennis laten maken met de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt heeft ten doel: 1. Het beheren en exploiteren van het streekcentrum in het Ooievaarsdorp Liesvelt; 2. Het stimuleren van activiteiten op het gebied van (al dan niet agrarisch) natuur- en landschapsbeheer, (agro)toerisme en cultuurhistorie en daarmee samenhangend voorlichting en educatie; 3. Het bevorderen van het behoud en het herstel van natuur- en landschapswaarden in de Alblasserwaard en Vijfherenlanden, waaronder onder meer is begrepen de aandacht voor de bescherming van vogels, meer in het bijzonder de zorg voor het leefgebied van de ooievaar; 4.Het verrichten van alle verdere handelingen die met het bovenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Gemeente Molenwaard Gemeente Molenwaard is op 1 januari 2013 ontstaan door samenvoeging van de ZuidHollandse gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland. In deze gemeente wonen circa 29.000 mensen in 13 kernen. Met een oppervlakte van ca. 126 km2 is het een typische plattelandsgemeente met veel agrarische ondernemers. Gemeente Molenwaard werkt aan ‘een levendig en leefbaar landelijk gebied met kernen waar het goed wonen is’ en richt zich daarbij met haar motto ‘Molenwaard nabij’ op actief burgerschap en coöperatieve samenwerking. Als ondersteunende gemeente faciliteert zij graag projecten van derden die bijdragen aan de samenleving. Bovendien hecht zij grote waarde aan het polderlandschap dat de streek kenmerkt en stimuleert zij duurzame economische activiteiten die dit landschap in stand houden. De gemeenteraad heeft in de notitie ‘Molenwaard Duurzaam’ vastgesteld dat de gemeente zich in haar duurzaamheidsbeleid onder meer richt op duurzame energie en duurzaam ondernemen. Projecten die door lokale groepen worden geïnitieerd en duidelijk bijdragen aan de doelstellingen van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid wil de gemeente graag faciliteren.
7
1. Zonne-energie als streekproduct Een visie op plattelandsontwikkeling Ontwikkelingen op het platteland Iedereen die zich enigszins heeft verdiept in de agrarische sector, weet dat het boerenleven niet altijd over rozen gaat. Als agrarisch ondernemer is het hard werken om een boterham te verdienen. Lage marktprijzen, internationale concurrentie, een dominante tussenhandel, de milieuproblematiek en vergaande wet- en regelgeving stellen de boeren voor de uitdaging om binnen deze omstandigheden duurzaam succesvol te opereren. Daarbij lijken grofweg twee oplossingsrichtingen te bestaan: schaalvergroting of verbreding. In beide gevallen zoekt men naar een balans tussen de economische levensvatbaarheid van het boerenbedrijf en de invloed daarvan op de natuurlijke omgeving waaraan zowel de boer als de inwoners en recreanten van de streek belang hechten. Bij schaalvergroting is de innovatie gericht op automatisering en specialisatie om zo omzetverhoging en kostenverlaging te realiseren. Meer hectares, meer vee (in het geval van veehouderij) en meer mechanisatie moeten leiden tot meer rendement. Deze oplossingsrichting kan echter ook leiden tot een grotere druk op de natuurlijke omgeving en op het mandaat van de omgeving om te kunnen blijven opereren (de zogenoemde 'license to operate'). Bij verbreding van het boerenbedrijf is de innovatie gericht op het ontwikkelen van nieuwe productmarktcombinaties. Het portfolio van de boer wordt uitgebreid met nieuwe producten en diensten voor (vaak) nieuwe doelgroepen. De agrarische ondernemers gaan streekproducten verkopen, bed & breakfast aanbieden of natuurbeheer uitvoeren. Daardoor hopen zij minder afhankelijk van hun kernactiviteiten te worden. De inkomsten uit deze nevenactiviteiten zijn echter – mede door veranderingen in de vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer – vaak (nog) beperkt.
“Als boer ben je verbonden met de lokale gemeenschap. Daarom moet je je bedrijfsvoering niet alleen afstemmen op de markt, maar ook op je directe omgeving. Zodat je jezelf in de spiegel en de ander in de ogen kunt aankijken.” Ad van Rees, agrarisch ondernemer
Op het platteland is nog een andere beweging zichtbaar. Inwoners van de streek tonen meer betrokkenheid bij hun directe leefomgeving en willen daarvoor ook – mede gevoed vanuit de lacune die ontstaat door de terugtredende overheid – verantwoordelijkheid nemen. De waardering voor het karakteristieke landschap stijgt en mensen tonen zich steeds meer bewust van het belang van een gezond leefmilieu en een hechte gemeenschap. Burgers staan meer en meer open voor oplossingen die goed zijn voor henzelf en voor de lokale samenleving. Een balans tussen People, Planet en Profit – zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen doorgaans wordt samengevat – doet in die zin ook opgeld onder burgers. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van het gebruik van zonnepanelen. Investeren in zonnepanelen kan door de schommelende energieprijzen, het lage rendement op de financiële markten en de fiscale voordelen een interessante beleggingsvariant zijn en vermindert tevens de afhankelijkheid van energieleveranciers. Het biedt bovendien de mogelijkheid 8
om bij te dragen aan een beter milieu en dus aan het welzijn van toekomstige generaties. Voor zover het gaat om collectieve investeringen in duurzame energieopwekking, is er ook sprake van een directe sociale component: gezamenlijk energie opwekken versterkt de onderlinge band. Plattelandsvisie van Den Hâneker Al vanaf de oprichting van de vereniging is het motto ‘globaal denken, lokaal handelen’ een belangrijke inspiratiebron voor de activiteiten die Den Hâneker ontplooit. Betrokkenen bij Den Hâneker zijn zich voortdurend bewust van de kansen en uitdagingen waarmee hun achterban te maken heeft. Oplossingen worden niet gezocht in een nostalgisch verleden, maar in de combinatie van het benutten van nieuwe mogelijkheden met behoud van essentiële waarden en een beroep op de eigen verantwoordelijkheid. Den Hâneker is bovendien een vereniging van mensen die aanpakken en verbinden. Den Hâneker voelt als geen ander het belang van een vitaal platteland. Gestimuleerd door de ontwikkelingen die in de vorige paragraaf zijn beschreven en door het belang dat ook door de overheid en de Europese Commissie aan de diversificatie van de landbouw wordt gehecht, heeft Den Hâneker in 2006 en 2007 in samenwerking met CLM Onderzoek en Advies onderzoek gedaan naar nieuwe vormen van bedrijfsvoering van melkveehouders die de uitstoot van klimaatgassen beperken. Naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek heeft Den Hâneker in de zomer van 2010 de werkgroep Energie opgericht. De werkgroep is ervan overtuigd dat het energievraagstuk lokaal kan en moet worden opgelost en dicht daarbij de agrarische sector een grotere rol toe dan die van producent van voedsel. De ultieme wens is om van groene stroom een streekproduct te maken, waarbij de boer produceert en hij samen met burgers consumeert. De daken van boerenschuren zijn doorgaans veel beter geschikt voor de opwekking van zonneenergie en het gebruik van die daken voorkomt verrommeling van het aanzicht van de (deels beschermde) dorpskernen. In een hernieuwde band tussen boer en burger wordt decentrale energie een nieuwe economische pijler van het platteland. Het versterkt de legitimiteit van het boerenbedrijf in de lokale gemeenschap en biedt die gemeenschap de mogelijkheid om verantwoordelijkheid te nemen voor belangrijke uitdagingen van onze tijd. Het versterkt bovendien de sociale cohesie en de aantrekkelijkheid van de streek. Vanuit deze visie heeft de werkgroep Energie de volgende doelstellingen: • Bevorderen van het opwekken van duurzame energie in een samenwerking tussen agrariërs en burgers; • Het consumeren van lokaal en duurzaam opgewekte energie; • Het tot stand brengen van verbinding en samenwerking tussen overheden, agrariërs en bewoners middels energieproductie en –consumptie; • Bewustwording entameren door voorlichting op het gebied van energiebesparing en duurzame energieopwekking; • Gebruikmaken van de Trias Energetica en daarmee voorlichting over besparingen en ontwikkelen van nieuwe duurzame energiebronnen de voorrang geven. Het project MijnDakJouwDak is een van de eerste initiatieven van deze werkgroep. 9
2. Licht op de huidige energiemarkt De context van decentrale energieopwekking
Zoals is gebleken uit de vorige hoofdstukken, gaat dit rapport over de mogelijkheden en onmogelijkheden van decentrale hernieuwbare energieopwekking. De opkomst van decentrale hernieuwbare energieopwekking, waaraan het project MijnDakJouwDak wil bijdragen, staat vanzelfsprekend niet op zichzelf. Deze ontwikkeling vindt plaats als onderdeel van de veranderingen op de huidige energiemarkt. Om die reden is het zinvol om kort stil te staan bij de Nederlandse energiesector, het energiebeleid van de Rijksoverheid en de praktische uitwerking daarvan. De Nederlandse energiesector Het energieverbruik in Nederland bedroeg in 2012 3268 Petajoule. Deze energie wordt voor circa 90% gewonnen door de inzet van aardgas, aardolie en steenkool. Van het energieverbruik is 4,4% afkomstig uit hernieuwbare bronnen. Dit aandeel is vrijwel gelijk aan 2011 en moet in 7 jaar (2020) conform een Europese afspraak groeien naar 14%. In het regeerakkoord van het huidige kabinet is dit doel verhoogd naar 16% in 2020 en in het Energieakkoord is dit veranderd in 16% in 2023. Van deze hernieuwbare energie moet volgens het actieplan voor de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie in 2020 37% worden opgewekt uit binnenlandse hernieuwbare bronnen (bron: Hernieuwbare energie in Nederland 2012, CBS, pag. 17-19).
10
De vraag naar groene stroom is 35 miljard kWh. Deze vraag is vooral afkomstig uit het bedrijfsleven en bedraagt circa 30% van het totale netto elektriciteitsverbruik. Aangezien er in Nederland onvoldoende groene stroom wordt geproduceerd, wordt bijna 33 miljard kWh geïmporteerd. Verreweg het meeste daarvan wordt geïmporteerd met Certificaten van Oorsprong van waterkrachtcentrales in Noorwegen (bron: jaarverslag CertiQ 2012). Of de toegenomen vraag naar groene stroom zorgt voor een toename in de opwekking van groene stroom is twijfelachtig. De handel in certificaten floreert in ieder geval wel.
Er ligt nog een grote uitdaging om het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen te vergroten, zodat de doelstellingen kunnen worden behaald. Die doelstellingen zijn ambiti eus in relatie tot de voortgang tot nu toe, maar minder ambitieus in relatie tot de doelstellingen die andere Europese landen zich hebben gesteld (zie onderstaande grafiek uit “Hernieuwbare energie in Nederland 2012”, CBS).
11
Van het totaal aan in Nederland gewonnen energie uit hernieuwbare bronnen is bijna 50% elektriciteit en dit is circa 10% van de totale stroomvoorziening in Nederland. Biomassa is met 70% de belangrijkste ‘leverancier’ voor hernieuwbare energie, gevolgd door windenergie met een aandeel van 20%. De bijdrage van zonne-energie aan de hernieuwbare energiemix kende weliswaar een forse stijging in 2012, maar betreft slechts 2% van de totale energie die werd opgewekt uit hernieuwbare bronnen en slechts 0,2% van de totale stroomvoorziening in Nederland (bron: Hernieuwbare energie in Nederland 2012, CBS, pag. 17-20). Ook hier blijft Nederland ver achter bij andere Europese landen (bron: Energietrends, ECN 2013):
bron: EurObserv'ER 2013
12
Het energiebeleid van de Rijksoverheid In het Energierapport 2011 licht het kabinet toe wat het beleid is ten aanzien van het energievraagstuk en de transitie die deze sector momenteel doormaakt. Het signaleert daarin een aantal trends en ontwikkelingen (Energierapport 2011, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, p. 13): • De mondiale vraag naar energie stijgt. In Europa blijft de vraag naar energie door energiebesparing constant, maar het aandeel elektriciteit neemt toe. • Er zijn wereldwijd voldoende energiebronnen aanwezig, maar de importafhankelijkheid van Nederland en Europa neemt toe. • Hernieuwbare energie zal een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix, grijze energie blijft echter in de komende decennia nodig. • Hernieuwbare energie is nog niet rendabel, en zal pas op de lange termijn concurrerend zijn met conventionele energiebronnen. • De kosten voor energie stijgen, mede als gevolg van het stimuleren van hernieuwbare energie en benodigde investeringen in de energie-infrastructuur. Op basis van deze trends en ontwikkelingen heeft het kabinet vijf speerpunten in het beleid benoemd (Energierapport 2011, p. 2-7): 1. Versterken van de concurrentiekracht van de energiesector door energie als economische topsector aan te wijzen. Dit behelst onder meer een aanpak voor groene energie die gericht is op het ontwikkelen en het rendabel maken van hernieuwbare energietechnologieën door innovatie (vermoedelijk wordt hiermee technische en geen sociale innovatie bedoeld). 2. Uitbreiden van het aandeel hernieuwbare energie, mits dit op een economisch verstandige manier gebeurt. Op de lange termijn wil het kabinet een echte Europese interne markt voor hernieuwbare energie door innovatie en concurrentie. Op de korte termijn beoogt het kabinet met een jaarlijkse financiële stimulans van de productie van hernieuwbare energie “een flinke stap richting het behalen van de doelstelling in 2020” te zetten. 3. Ruimte bieden aan alle energie-opties op weg naar 2050, zodat een evenwichtige mix ontstaat tussen groene en grijze energie (waaronder kernenergie, CO2-afvang en -opslag en energiecontracten met de onder meer China en Rusland) en waarbij de emissiehandel het belangrijkste instrument is om CO2-uitstoot te beperken. 4. Green Deals met partijen in de samenleving om onder het mom ‘groen is groei’ in gezamenlijkheid concreet aan te tonen dat verduurzaming mogelijk en economisch aantrekkelijk is. 5. Investeren in een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur, die rekening houdt met de fluctuaties in de opwekking van hernieuwbare energie, met de internationalisering van de energiesector en met de toename van het aandeel decentraal opgewekte energie. De markt krijgt van het kabinet meer ruimte; deregulering is het devies.
13
De grafieken in de vorige paragraaf roepen de vraag op of het hierboven beschreven kabinetsbeleid ertoe zal leiden dat Nederland de doelstellingen van 14% hernieuwbare energie in 2020 behaalt en dat Nederland in de komende jaren zijn energiemarkt kan ontwikkelen tot “economische topsector”. De haalbaarheid hiervan is op z’n minst ambitieus te noemen. Het kabinet lijkt dat zelf ook te realiseren, gezien de volgende zinsnede in het Energierapport: “Het kabinet zet daarmee een flinke stap richting het behalen van de doelstelling in 2020”. Men lijkt hiermee te zeggen dat deze maatregelen niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Mede om die reden is een bijdrage vanuit de samenleving noodzakelijk. Daarvoor moet echter creatieve ruimte worden gecreëerd. Een van de interessante speerpunten in het kabinetsbeleid is daarom de invoering van de Green Deals. Met de Green Deals beoogt het kabinet energiebesparing en decentrale duurzame energieopwekking te stimuleren. In het Energierapport staat (p. 44): “Kansen benutten op het gebied van energiebesparing en lokale duurzame energieopwekking is niet alleen een financieel vraagstuk. In de praktijk blijkt dat er vaak andere knelpunten zijn, waardoor er onvoldoende wordt geïnvesteerd in verbetering van energie-efficiëntie en de lokale opwekking van hernieuwbare energie. Door een Green Deal met de samenleving aan te gaan, zal het kabinet deze knelpunten oplossen en samen met ambitieuze partijen laten zien dat verduurzaming van energie mogelijk én economisch aantrekkelijk is. Het gaat om concrete initiatieven, die als voorbeeld kunnen dienen voor andere partijen en daarmee de totale markt in beweging zetten.” De introductie van de Green Deals is onder meer bedoeld om de transitie naar een schone, betrouwbare en economisch vitale energievoorziening te versterken door samenwerking tussen overheden en partijen in de samenleving te stimuleren. Het kabinet begroet daarmee initiatieven van onderop en wil die initiatieven de ruimte geven door belemmeringen weg te nemen. Dit is een positieve stimulans voor de vele concrete projecten op lokaal niveau die Nederland inmiddels rijk is (zie hoofdstuk 4). Dat is belangrijk, want decentrale energieopwekking uit hernieuwbare bronnen heeft volgens het Ministerie van Economische Zaken de volgende voordelen (bron: hand-out presentatie ‘Meer lokaal minder belasting’ van M. Streefkerk, Ministerie van Economische Zaken, 15 november 2013): • het draagt bij aan de 16%-doelstelling voor duurzame energie; • het draagt bij aan het draagvlak voor duurzame energie; • het leidt tot energiebewustzijn en –besparing; • het kan leiden tot meer energie-efficiëntie door minder netgebruik. Prijsopbouw elektriciteit en salderingsregeling Voor een goed begrip van de mogelijkheden en onmogelijkheden van decentrale hernieuwbare energieopwekking is het van belang inzicht te hebben in de prijsopbouw van elektriciteit en de salderingsregeling. Beide onderwerpen komen in deze paragraaf aan bod.
14
Prijsopbouw elektriciteit Een elektriciteitsrekening van particulieren is grofweg opgebouwd uit drie delen (bron: PolderPV): 1. Variabele kosten per kWh; 2. Vaste kosten per aansluiting; 3. Vaste post belastingvermindering (heffingskorting). De variabele kosten per kWh bestaan uit de componenten leveringstarief, energiebelasting, SDE-heffing en BTW. Een korte uitleg: • Het leveringstarief is de prijs die het energiebedrijf ontvangt voor het geleverde product: stroom. Dit kale tarief is het enige tarief dat verschilt tussen energiebedrijven en dus door de markt wordt bepaald. Voor een gemiddeld huishouden ligt dit tarief bij de 6 – 6,5 cent per kWh exclusief BTW. • De energiebelasting is een heffing op het gebruik van elektriciteit met als doel energiebesparing te stimuleren. Deze energiebelasting wordt in schijven berekend, waarbij over het eerste verbruiksdeel (tot 10.000 kWh) de meeste belasting geheven. Hierdoor betalen particulieren aanzienlijk meer dan grootverbruikers als bedrijven. In 2013 is de energiebelasting in de eerste schijf 16,55 cent. < 10.000 kWh 10.001 – 50.000 kWh 50.001 – 10 mln. kWh > 10 mln. kWh niet zakelijk > 10 mln. kWh zakelijk
0,1165 0,0424 0,0113 0,0010 0,0005
• De SDE-heffing (Opslag Duurzame Energie) is een soort energiebelasting op het variabele deel van de energierekening waarvan de opbrengst wordt gebruikt om SDE-subsidie te verlenen aan grote projecten voor duurzame energieopwekking door bedrijven en (non-profit)instellingen. SDE staat voor Stimuleringsregeling Duurzame Energie. Huishoudens betalen met deze heffing rechtstreeks mee aan de stimulering van de productie van hernieuwbare energie. De heffing bedraagt in 2013 0,0011 euro per kWh voor verbruik onder de 10.000 kWh per jaar, exclusief BTW. • Over de bovenstaande drie kostencomponenten wordt 21% BTW berekend. Kortom, in de praktijk is de prijs per kWh als volgt (cijfers Essent voor kleinverbruikers ((0-10.000 kWh)): Leveringskosten per kWh Energiebelasting SDE-heffing BTW Totaal per kWh in eurocent
5,94 11,65 0,11 3,72 21,42
15
De vaste kosten bestaan uit de volgende componenten: vastrecht aansluiting, vastrecht transport, capaciteitsvergoeding, meetdienst, vastrecht leverancier en BTW. Deze kosten zijn gerelateerd aan de aansluiting en dus niet aan het verbruik. Energiebesparing en eigen opwek hebben dus geen invloed op dit deel van de energierekening. Volgens berekeningen van PolderPV zijn deze kosten opgelopen van 65,28 euro per jaar in 2002 naar 287,16 euro per jaar in 2013, beide inclusief BTW. Zo’n 74% hiervan gaat naar de netbeheerder, 8,6% is voor de energieleverancier en 17,3% vloeit naar de staatskas. Het derde deel van de elektriciteitsrekening wordt bepaald door de heffingskorting (officieel: belastingvermindering). Met de heffingskorting wil de overheid de hoge energierekening van huishoudens enigszins compenseren. Deze vaste teruggavepost is tegelijk ingevoerd met de energiebelasting, omdat deze maatregel budgetneutraal moest zijn. Met andere woorden: met de invoering van de energiebelasting is voor een gelijk bedrag de heffingskorting ingevoerd. Deze belastingvermindering is sinds de invoering in 2009 385,53 euro per jaar incl. BTW voor huishoudens (geen inflatiecorrectie). Op de energienota worden de belastingen verrekend met de heffingskorting. Volgens Peter J. Segaar van PolderPV is de prijs per kWh gestegen van 16,71 cent in 2002 naar 22,89 cent in 2013 (op basis van NUON en Continuon/Alliander). Het deel dat daarvan naar de staatskas vloeit is gestegen van 51,9% in 2002 naar 68,7% in 2013, voornamelijk door een bijna verdubbeling van de energiebelasting per kWh. Hoe meer stroom er wordt verbruikt, des te gunstiger dit is voor huishoudboekje van het Ministerie van Financiën. Het leveringstarief is volgens berekeningen van PolderPV sinds 2002 gemiddeld slechts gestegen met 2,9% per jaar. De vaste lasten per aansluiting zijn echter gestegen met 14,42%. De heffingskorting is sinds 2002 gestegen met 7,79%. Zie voor details van deze en bovengenoemde berekeningen de website van PolderPV (www.polderpv.nl/financien9.htm). In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, stijgt de energierekening dus niet zozeer door een hoger leveringstarief, maar vooral door stijgende vaste lasten en belastingen.
16
Een huishouden verbruikt jaarlijks gemiddeld 3.500 kWh aan elektriciteit. De energierekening voor het deel elektriciteit ziet er in dat geval op basis van bovenstaande cijfers als volgt uit: Leveringskosten 207,98 Energiebelasting 407,85 SDE-heffing 3,76 BTW 130,11 Totale variabele kosten 749,70 Vaste kosten 287,16 Heffingskorting -385,53 Totale energierekening in euro 651,33
Salderingsregeling Een van de meest gebruikte begrippen binnen het thema ‘decentrale opwekking van hernieuwbare energie’ is de salderingsregeling. Indien een gebruiker (bijv. een huishouden) ‘achter de meter’ elektriciteit opwekt en meer kilowattuur opwekt dan hij op dat moment nodig heeft, wordt het surplus aan het elektriciteitsnet geleverd. De energiebedrijven zijn wettelijk verplicht om bij het opmaken van de jaarafrekening deze teruglevering te verrekenen met de elektriciteit die door de gebruiker is afgenomen. Dit heet salderen. Salderen is dus het verrekenen van het aantal kilowattuur dat door de gebruiker aan het net wordt teruggeleverd met het aantal kilowattuur dat deze gebruiker van het net heeft afgenomen. Hierdoor ontvangt de gebruiker in feite hetzelfde tarief van de energieleverancier voor zijn teruggeleverde stroom als dat hij betaalt voor de stroom die hij van de energieleverancier afneemt (inclusief alle componenten van de variabele kWh-prijs).
17
Een aantal regels met betrekking tot saldering (stand van zaken vóór het Energieakkoord 2013): •Alleen de variabele elektriciteitskosten (inclusief alle componenten) kunnen worden gesaldeerd. De vaste kosten per aansluiting en de heffingskorting kunnen niet worden gesaldeerd. De vaste kosten betaalt een gebruiker altijd, ongeacht of hij energie opwekt of niet. Alleen de variabel kosten hebben dus invloed op de terugverdientijd van zonnepanelen. • Een huishouden mag tot 5.000 kWh teruggeleverde stroom verrekenen. Wordt er meer teruggeleverd dan 5.000 kWh, dan betaalt de energiemaatschappij een redelijke terugleververgoeding (grofweg 70% van het gangbare tarief). • Stroom die wordt opgewekt en direct wordt verbruikt, wordt niet meegenomen in de salderingsregeling en tellen niet mee voor het plafond van 5.000 kWh. • De stroom moet altijd via dezelfde aansluiting worden teruggeleverd als waarmee stroom wordt geleverd. Salderen met stroom die op een andere locatie is opgewekt, mag dus niet (NB: het Energieakkoord van 2013 biedt hiertoe wel de mogelijkheid. Zie hiervoor hoofdstuk 5). • De aansluiting moet een kleinverbruikersaansluiting zijn (tot 3x80 Ampère). Hieronder volgt een aantal voorbeelden waarbij de tarieven uit de vorige paragraaf worden gehanteerd (deels ontleend aan de Consuwijzer, www.consuwijzer.nl): Voorbeeld 1: Een huishouden verbruikt in een jaar 3.500 kWh aan stroom. Het levert 2.500 kWh terug aan het net. In dat geval wordt de volledige teruglevering gesaldeerd. Het netto verbruik is dan 1.000 kWh. Dit wordt door het energiebedrijf in rekening gebracht, inclusief energiebelasting, SDE-heffing en BTW. Het huishouden betaalt daarnaast ook voor de vaste kosten en krijgt belastingvermindering terug. Verbruik huishouden (in kWh) Teruglevering aan het net (in kWh) Netto verbruik Leveringskosten Energiebelasting SDE-heffing BTW Totaal variabele kosten Vaste kosten Heffingskorting
18
3.500 2.500 1.000 (1.000 x 0,0594) (1.000 x 0,1165) (1.000 x 0,011)
59,42 116,53 1,07 37,18 214,2 287,16 -385,53 115,83
Voorbeeld 2: Een huishouden verbruikt in een jaar 3.500 kWh aan stroom. Het levert 4.000 kWh terug aan het net. In dat geval wordt de volledige teruglevering gesaldeerd. Voor het overschot van 500 kWh ontvangt het huishouden een terugleververgoeding. Het huishouden betaalt daarnaast ook voor de vaste kosten en krijgt belastingvermindering terug. Verbruik huishouden (in kWh) Teruglevering aan het net (in kWh) Netto verbruik Leveringskosten Energiebelasting SDE-heffing Terugleververgoeding (tarief is aanname) BTW Totaal variabele kosten Vaste kosten Heffingskorting
3.500 4.000 -500 (500 x 0,0594) - 29,71 -6,24 -35,95 287,16 -385,53 -134,32
19
Voorbeeld 3: Een huishouden verbruikt in een jaar 6.500 kWh aan stroom. Het levert 6.000 kWh terug aan het net. Vanwege het plafond wordt 5.000 kWh gesaldeerd. Over de resterende 1.500 kWh wordt het leveringstarief betaald, maar zonder energiebelasting en SDE-heffing. Voor de energiebelasting en SDE-heffing geldt het plafond namelijk niet en wordt de volledige 6.000 kWh gesaldeerd. Over het restant van 500 kWh wordt energiebelasting en SDE-heffing berekend. Voor de teruggeleverde stroom boven de salderingsgrens van 5.000 kWh ontvangt het huishouden een terugleververgoeding. Verbruik huishouden (in kWh) Teruglevering aan het net (in kWh) Netto verbruik
6.500 6.000 500
Saldo voor energierekening Saldo voor terugleververgoeding
1.500 -1.000
Leveringskosten Energiebelasting SDE-heffing Terugleververgoeding (tarief is aanname) BTW Totaal variabele kosten Vaste kosten Heffingskorting
20
(1.500 x 0,0594) 89,13 (500 x 0,1165) 58,26 (500 x 0,011) 0,54 (1.000 x 0,0594) -59,42 18,59 107,1 287,16 -385,53 8,73
Voorbeeld 4: Een huishouden verbruikt in een jaar 6.000 kWh aan stroom. Het levert 8.000 kWh terug aan het net. Vanwege het plafond wordt 5.000 kWh gesaldeerd. Over de resterende 1.000 kWh wordt het leveringstarief betaald, maar zonder energiebelasting en SDE-heffing. Voor de energiebelasting en SDE-heffing geldt het plafond namelijk niet en wordt de volledige 6.000 kWh gesaldeerd. Voor de teruggeleverde stroom boven de salderingsgrens van 5.000 kWh ontvangt het huishouden een terugleververgoeding. Verbruik huishouden (in kWh) Teruglevering aan het net (in kWh) Netto verbruik
6.000 8.000 -2.000
Saldo voor energierekening Saldo voor terugleververgoeding
1.000 -3.000
Leveringskosten Energiebelasting SDE-heffing Terugleververgoeding (tarief is aanname) BTW Totaal variabele kosten Vaste kosten Heffingskorting
(1.000 x 0,0594)
59,42
(3.000 x 0,0594) -178,26 -24,96 -143,8 287,16 -385,53 -242,17
21
Probleemstelling wetgeving vóór het Energieakkoord Uit het voorgaande komen twee belangrijke gezichtspunten voort. Enerzijds wordt de noodzaak onderkend van een transitie naar een energiemarkt waarin hernieuwbare energie een groter deel uitmaakt van de totale energiemix. Hiervoor zijn op Europees en nationaal niveau doelen gesteld en is beleid ontwikkeld. De realisatie van deze doelen is een grote uitdaging. Met andere woorden: om deze doelen te bereiken is ‘alle hens aan dek’ nodig. Hier komt het tweede gezichtspunt in beeld: het belang van burgerparticipatie. Voor het bereiken van de doelen voor hernieuwbare energie is een bijdrage van de samenleving vereist. We leven bovendien in een tijdsgewricht waarin de overheid terugtreedt en burgers, bedrijven en instellingen oproept actief in de samenleving te participeren door gezamenlijk uitdagingen ter hand te nemen. In de laatste jaren heeft het lokaal opwekken van energie middels zonnepanelen door particulieren weliswaar een vlucht genomen, maar kansen blijven onbenut door wet- en regelgeving. De salderingsregeling is namelijk een beperkende factor, omdat volledig salderen niet mogelijk is. De salderingsregeling van vóór het Energieakkoord bepaalt dat er maximaal 5.000 kWh gesaldeerd mag worden en dat energiebedrijven voor het surplus een ‘redelijke’ terugleververgoeding moeten betalen. Daarnaast mag alleen gesaldeerd worden indien productie en consumptie van hernieuwbare energie plaatsvindt achter dezelfde aansluiting. Energie opwekken op het dak van een ander en vervolgens salderen met de eigen energierekening (zgn. virtueel salderen of salderen op afstand) is niet toegestaan. Veel particulieren hebben geen eigen dak (zo zou bijvoorbeeld 70% van de inwoners van de Randstad geen eigen dak hebben, Trouw, 12 juni 2013, p. 13) of geen geschikt dak. Beide beperkingen van de salderingsregeling belemmeren een efficiënte uitrol van de mogelijkheden van decentrale energieopwekking. De regering heeft zich echter bereid verklaard belemmerende wet- en regelgeving aan te passen om de samenleving de ruimte te geven bij te dragen aan de beleidsplannen van de overheid. Bij de start van het project MijnDakJouwDak was er nog geen zicht op een verruiming van de salderingsmogelijkheden. Gedurende de realisatie van het project MijnDakJouwDak werd in ‘Den Haag’ het Energieakkoord gesloten. Welke impact dit akkoord heeft op de decentrale opwekking van hernieuwbare energie komt in hoofdstuk XX aan de orde. In de volgende hoofdstukken zullen we eerst ingaan op het project MijnDakJouwDak en op soortgelijke initiatieven.
22
3. Van droom naar werkelijkheid en terug Het project MijnDakJouwDak nader belicht
In het hoofdstuk over de visie van Den Hâneker op plattelandsontwikkeling is het idee verwoord om decentrale energieopwekking als streekproduct te ontwikkelen. Om dit te realiseren is het project MijnDakJouwDak in het leven geroepen. In dit hoofdstuk wordt dit project nader belicht. Hierbij zal aandacht worden besteed aan het gehele proces van planvorming, subsidieaanvraag en uitvoering. Het oorspronkelijke plan van MijnDakJouwDak In deze paragraaf zal het oorspronkelijke plan worden beschreven op basis van beoogde projectinhoud, projectorganisatie en projectfinanciering. Initiële projectinhoud Het initiële plan van de werkgroep Energie was het opzetten van een pilotproject voor decentrale energieopwekking door middel van zonnepanelen. Het pilotproject draaide in de kern om de samenwerking tussen een agrarische ondernemer en burgers uit de omgeving. De agrariër zou dakruimte leveren en samen met de burgers – die zelf geen geschikt dak hadden of die op hun dak niet met zonnepanelen wilden installeren – zorgdragen voor de financiering. Boer en burgers zouden vervolgens zelf de opgewekte stroom van de zonnepanelen gaan verbruiken, waarbij de boer 40% van de stroom zou afnemen en de burgers het resterende deel zouden verdelen. Deze aanpak had een aantal bovenliggende doelen: 1. Er ontstaat een nieuwe vorm van samenwerking tussen boeren en burgers; 2. Boeren versterken hun economische levensvatbaarheid door een nieuwe inkomstenbron; 3. De uitrol van dit project draagt bij aan de verduurzaming van de regionale energievoorziening. Dit initiële plan is door de werkgroep Energie in de tweede helft van 2011 in een projectvoorstel vastgelegd. De doelstelling van dit projectvoorstel was om één of meerdere juridische constructies te ontwikkelen waarbinnen boeren en burgers gezamenlijk zonne-energie zouden kunnen produceren en consumeren. Deze samenwerkingsmodellen dienden zelfstandig te functioneren en uitrolbaar te zijn. Ook dienden er voldoende burgers te zijn die in dit pilotproject wilden participeren. Op basis van de verwachte opgewekte energie en een gemiddeld verbruik van 3.500 kWh per huishouden werd het minimaal benodigde aantal burgers voor een positieve businesscase geschat op 20. Concreet was het beoogde resultaat van dit pilotproject: • Een voorstel voor het bestuur van Den Hâneker met daarin een bedrijfsmatige en financiële uitwerking van een samenwerkingsmodel, op basis waarvan het bestuur van Den Hâneker kan besluiten over het al dan niet opstarten van de samenwerking;
23
• Het plaatsen van zonnepanelen op vier boerenschuren in de regio (twee in de gemeente Molenwaard, één in Leerdam en één in Zederik), inclusief omvormers, montagesystemen, bekabeling, aansluiting en monitoring; • Een website over het project en het toekomstige samenwerkingsmodel om boeren en burgers te informeren en enthousiasmeren; • Een aanpak die zonder overheidssubsidie kan worden uitgerold over de rest van de regio. Initiële projectorganisatie Voor zowel het draagvlak als de financiering van het pilotproject ging de werkgroep op zoek naar deelnemers. De werkgroep had al snel vier agrariërs en een aantal burgers bereid gevonden in het project te participeren. De gemeenten Molenwaard, Zederik en Leerdam – de gemeenten waarbinnen de vier agrariërs gevestigd zijn – waren ook geïnteresseerd aan het pilotproject mee te doen. Daarnaast wilde de werkgroep drie private organisaties (bedrijven) bij het project betrekken, te weten: • Zon&Zo, een leverancier en installateur van zonnepanelen; • HVC, een energie- en afvalnutsbedrijf van 52 aandeelhoudende gemeenten en 5 waterschappen waaronder de gemeenten in de Alblasserwaard – Vijfheerenlanden en Waterschap Rivierenland; • Anode, een zelfstandige energieleverancier. Het innovatieve karakter van dit pilotproject betrof het ontwikkelen van een samenwerkingsmodel tussen boeren die energie produceren en burgers die in die ‘productie’ investeren en de energie op afstand consumeren. Voor deze innovatie werd subsidie aangevraagd bij het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (zie hieronder onder ‘initiële projectfinanciering’). De voorwaarden van de subsidieregeling vereisten cofinanciering door lokale overheden. De betrokken gemeenten hadden beleidsopgaven die gerelateerd waren aan het vraagstuk van decentrale energieopwekking en konden daarvoor ambtelijke ondersteuning aanbieden. De gemeenten konden echter geen financieel budget ter beschikking stellen. Om toch te kunnen voorzien in cofinanciering en om de duurzaamheidsambities van de gemeenten praktische inhoud te geven, werd voorgesteld om private partijen middels een uitvoeringsovereenkomst overheidstaken uit te laten voeren. In die uitvoeringsovereenkomsten werd vastgelegd welke taken uitgevoerd dienden te worden, welke inspanning er geleverd diende te worden en welke waarde deze inspanning vertegenwoordigde. Op deze wijze werd van iedere private partij – ieder vanuit zijn eigen expertise – een bijdrage gevraagd aan de realisatie van het project MijnDakJouwDak. Den Hâneker vormde de spil in deze opzet. Initiële projectfinanciering Voor dit pilotproject werd een totale projectbegroting van 446.274,08 euro inclusief BTW opgesteld en toegekend voor de aanschaf en installatie van PV-panelen op de daken van vier agrariërs. Daarnaast was er budgetruimte voor het vinden van de goede samenwerkingsvorm tussen de 20 burgers en boeren en ruimte om te zorgen voor 24
bewustwording bij het bredere publiek. De uren die voor taken binnen de uitvoeringsovereenkomst werden ingezet, werden niet uitbetaald en gezien als cofinanciering in natura. Voor de financiering van deze begroting werd een beroep gedaan op het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), POP2-maatregel 321b. Het ELFPO biedt financiële ondersteuning aan projecten die bijdragen aan: • het concurrentievermogen van de land- en de bosbouwsector; • het milieu en het landschap; • de levenskwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie. Projectsubsidie binnen POP2-maatregel 321b is gericht op activiteiten die het verbeteren en oprichten van basisvoorzieningen rond hernieuwbare energie als doel hebben. De subsidieverlener stelt: “Het ontwikkelen van hernieuwbare energiestromen leidt tot een structurele economische meerwaarde en versterking voor het platteland en tot nieuwe economische activiteit voor de sector. Ook hier geldt dat er op het platteland meer investeringen gericht op samenwerking en netwerkvorming nodig zijn om de kritische massa te bereiken.” Voorwaarden maatregel 321b Initiatieven onder deze maatregel hebben een bovenlokaal karakter. De gesubsidieerde investering dient gedurende vijf jaar te rekenen vanaf het namens de beheersautoriteit genomen financieringsbesluit geen belangrijke wijziging te ondergaan die: - De aard of de uitvoeringsvoorwaarden ervan raakt, of een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert. - Het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van een productieactiviteit. - Een project waarbij een beroep wordt gedaan op dit artikel, moet tenminste resulteren in extra of verbeterde productie van herni - euwbare energie en/of in verminderd gebruik van fossiele brandstoffen; dit effect moet meetbaar zijn of aannemelijk gemaakt zijn in het projectplan. -De bijdrage wordt slechts verstrekt voor zover noodzakelijk voor realisatie van de publieke voorzieningen. Een bedrijfsbijdrage voor zover hoger dan € 200.000 betreft nooit meer dan de onrendabele top; kosten die niet redelijkerwijs op korte termijn kunnen worden terugverdiend en/of een investering met een verhoogd risico vergen. De bijdrage is nooit hoger dan € 500.000 (zie maatregel Samenwerken bij Innovatie). - Biobrandstoffen en acties die indirect bijdragen tot productie van biobrandstoffen die niet voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, komen niet voor subsidie in aanmerking. - Een projectaanvraag dient indien relevant, een milieubalans te bevatten. De milieubalans dient positief te zijn. - Steun is gericht op kleine en middelgrote ondernemingen voor activiteiten die niet vallen onder Bijlage I van het EU verdrag. - Indien de steun wordt verleend op grond van de de-minimis verordening: alle voorwaarden van Commissie Verordening (EG) nr. 1998/2006 zullen nageleefd worden (met inbegrip van het feit dat de € 200.000 niet kan worden gecumuleerd met de € 7.500 de minimissteun in het kader van Verordening (EG) nr. 1535/2007
Binnen deze subsidiemaatregel is een eerste conceptaanvraag in september 2011 opgesteld en in de daaropvolgende maanden besproken. Een herziene subsidieaanvraag is in december 2011 ingediend. In deze aanvraag werd de volgende constructie gehanteerd 25
Beoordeling subsidieaanvraag en beschikking subsidieverlening Naar aanleiding van de subsidieaanvraag van december 2011 heeft Den Hâneker in april 2012 een beschikking ontvangen. In die beschikking werd de subsidie toegekend, mits vijf specifieke verklaringen konden worden overlegd en de aanschaf van de zonnepanelen Europees zou worden aanbesteed. De vijf gevraagde verklaringen luidden (citaat uit subsidieverleningsbeschikking 9 februari 2011): 1. Toezegging van bijdragen nationale overheden in geld, waaruit blijkt dat dat tenminste een bedrag van € 93.333,00 inclusief de eigen bijdrage van Den Hâneker afkomstig is van nationale overheden. 2. Verklaring van de belastinginspecteur van de belastingen waaruit blijkt dat de BTW in dit project niet verrekend kan worden. 3. De uren van de medewerkers van Den Hâneker dienen onderbouwd te worden met tijdschrijfgegevens en belegstukken waaruit blijkt hoe het uurtarief berekend is. 4. Een verklaring waaruit blijkt dat Den Hâneker eindbegunstigde is. De zonnepanelen die in het kader van dit project als pilot worden geplaatst, dienen eigendom te zijn en blijven van Den Hâneker. Het beheer en de exploitatie dienen eveneens bij Den Hâneker te liggen. 5. De kostenposten projectleider, werkgroepkosten, kantoor, oprichtingskosten en communicatie zijn voor 75% EU-subsidiabel gesteld. Bij betaalverzoeken mag u allen subsidiabele kosten aanvragen. Dit betekent dat u bij betaalverzoeken over genoemde posten de volledige facturen mee dient te sturen, maar dat u zelf daarbij aangeeft dat u slechts 75% van de bedragen declareert.
26
Vooral het eerste en vierde punt pasten niet in het beeld dat de werkgroep van Den Hâneker had van het beoogde pilotproject. Beide punten pasten in de ogen van de werkgroep bovendien niet in de lijn van de uitvoerige gesprekken die met de subsidieverlener hadden plaatsgevonden. Daarom zal de achtergrond en impact van deze verklaringen hieronder worden toegelicht. Ad 1. Toezegging van bijdragen nationale overheden in geld Allereerst bleek dat er maximaal 280.000,- euro subsidie verleend kon worden. Daardoor werd de begroting bijgesteld naar 373.332,- euro, waarvan ten minste 25% (93.333,- euro) aan financiële middelen door nationale overheden moest worden geleverd. Deze bedragen wijken af van de oorspronkelijke projectbegroting. De initiële subsidieaanvraag was nagenoeg uitsluitend gebaseerd op bijdragen in uren. Zowel bij de beoogde inbreng van expertise van de private partijen als bij de ambtelijke ondersteuning van gemeenten zou geen financiële afrekening en dus geen banktransactie plaatsvinden. Iedere bijdrage was een bijdrage in natura, met uitzondering van 5.000,- euro aan middelen die Den Hâneker ter beschikking stelde voor out-of-pocketkosten. Zoals uit het voorgaande schema blijkt, werden diverse zogenaamde Uitvoeringsovereenkomsten Publieke Taak afgesloten tussen private partijen en Gemeente Molenwaard dan wel Den Hâneker. Hiermee zouden de bijdragen in natura van de private partijen gelden als overheidsbijdragen. Deze constructie bleek niet mogelijk. Alleen de bijdrage in natura door de vrijwilligers van Den Hâneker werd door de subsidieverlener als cofinanciering aangemerkt. De overige bijdragen dienden in geld te worden gefactureerd. De reden daarvoor was, dat Uitvoeringsovereenkomsten Publieke Taak over het overdragen van taken gaan en niet over geld. In de ogen van de subsidieverlener ging alleen de uitvoeringsovereenkomst tussen Gemeente Molenwaard en Den Hâneker over het overdragen van taken. Die overeenkomst werd als enige werkelijke Uitvoeringsovereenkomst Publieke Taak erkend, waardoor Den Hâneker een erkend uitvoerder van publieke taken kon worden en haar bijdrage als een publieke bijdrage werd gezien. De overige uitvoeringsovereenkomsten werden niet als Uitvoeringsovereenkomst Publieke Taak gezien. Deze ‘uitvoeringsinstanties’ waren in de ogen van de subsidieverlener ‘gewone’ leveranciers en voerden, ondanks hun betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de gemeenten, geen overheidstaken uit. Hun bijdragen in natura werden dan ook niet meegerekend als cofinanciering. Doordat een Uitvoeringsovereenkomst Publieke Taak alleen betrekking heeft op het overdragen van taken en niet op het overdragen van geld, werden ook de bijdragen in natura van de gemeenten niet als cofinanciering aangemerkt. Duidelijk werd dat de vereiste verklaring over de toezegging van bijdragen van nationale overheden in geld niet haalbaar was en daarmee verviel de financiële onderbouwing van de subsidieaanvraag.
27
Ad 4. Een verklaring waaruit blijkt dat Den Hâneker eindbegunstigde is De subsidieverlener eiste in de beschikking dat het eigendom, het beheer en de exploitatie van de zonnepanelen die met behulp van de subsidie zouden worden aangeschaft tenminste vijf jaar in handen van Den Hâneker – als eindbegunstigde van de subsidie – zouden blijven. Het onderliggende argument hiervoor is dat de staatssteun (subsidieverlening) zou kunnen leiden tot concurrentievervalsing, indien Den Hâneker het eigendomsrecht van de gesubsidieerde zonnepanelen overdraagt aan (bijvoorbeeld) de dakverlenende agrariërs. In zo’n geval zou er namelijk sprake zijn van selectief voordeel voor de betreffende boeren ten opzichte van boeren die niet aan dit pilotproject deelnemen. Subsidiëring onder POP2-maatregel 321b is gericht op het realiseren van publieke voorzieningen. Eventueel economisch voordeel uit deze maatregel moet op gelijke wijze ten goede kunnen komen aan alle private partijen. Individuele (agrarische) ondernemers mogen hiervan dus geen selectief economisch voordeel genieten. De subsidieverlener wees op een alternatieve POP2-maatregel, maatregel 311b, die het voor boeren mogelijk maakt om individueel dan wel in een samenwerking tussen boeren subsidie voor zonnepanelen aan te vragen. Deze maatregel is – in tegenstelling tot POP2-maatregel 321b – niet gericht op een publiek doel, maar op diversificatie naar niet-agrarische activiteiten en dus op direct economisch voordeel voor de subsidieontvanger. Onder maatregel 311b kunnen boeren derhalve subsidie krijgen op de aanschaf van zonnepanelen, mits het subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft. Met maatregel 311b werd echter in de ogen van de werkgroep onvoldoende bijgedragen aan het bovenliggende doel: verduurzaming van de regionale energievoorziening door een vernieuwende samenwerking tussen boeren en burgers. Herbezinning op oorspronkelijk projectplan Het moge duidelijk zijn dat na ontvangst van de beschikking in april 2012 grote vraagtekens werden geplaatst bij de haalbaarheid van het project. Die vraagtekens waren – zoals uit het voorgaande blijkt – enerzijds het gevolg van de beschikking van de subsidieverlener. Anderzijds leidde die beschikking tot een periode van herbezinning, waarin het project opnieuw door alle betrokken partijen kritisch tegen het licht werd gehouden. Evaluatie van de voorwaarden van de subsidieregeling Het – in de ogen van de werkgroep – verrassende verzoek van de subsidieverlener om de genoemde verklaringen af te geven leidde tot een intensieve periode van afstemming tussen de subsidieverlener en de werkgroep. Die afstemming gold voornamelijk de onderwerpen uit de eerste en vierde verklaring: cofinanciering en eindbegunstiging. Wat de cofinanciering betreft, uit de afstemming werd duidelijk dat deze onder meer aan de volgende voorwaarden moest voldoen: 1. Minimaal 25% van de financiering van het project dient afkomstig te zijn uit de eigen bijdrage van nationale overheden of uit de eigen bijdrage van een partij die een overheidstaak uitvoert (middels een Uitvoeringsovereenkomst Publieke Taak). 2. Alleen indien deze 25% cofinanciering volledig door de aanvrager van het subsidievoorstel zelf wordt gerealiseerd, mag deze bijdrage van 25% in natura geleverd 28
worden. Is dit niet het geval, dan dient deze bijdrage van 25% in geld te geschieden. 3.Bijdragen van derden gelden alleen als cofinanciering indien deze bijdragen in geld worden uitbetaald en niet gelabeld zijn. Alleen geld waarover de uitvoerende partij vrij kan beschikken, wordt beschouwd als ‘eigen geld’ en wordt binnen een Uitvoeringsovereenkomst Publieke Taak erkend als overheidsbijdrage. Uit deze voorwaarden trok de werkgroep de conclusie dat uitvoeringsovereenkomsten met private partijen geen voordeel boden, want bijdragen in natura zouden via deze overeenkomsten niet als overheidsbijdrage gelden en zouden dus niet bijdragen aan de benodigde cofinanciering. Doordat ook de bijdragen in natura (ambtelijke ondersteuning) van de drie gemeenten niet als cofinanciering werden erkend, verviel daarnaast de noodzaak tot de uitvoeringsovereenkomsten tussen Gemeenten Leerdam en Zederik en Den Hâneker. Een toezegging van cofinanciering in geld was voor zowel de private partijen als de gemeenten (inclusief Gemeente Molenwaard) niet mogelijk. Ten slotte werden andere vormen van cofinanciering gewogen en te licht bevonden. Zo bleek bijvoorbeeld dat gelabelde sponsoring door derden niet als cofinanciering werd erkend en dat alternatieve constructies om gemeenten en private partijen toch als cofinancier te betrekken zouden zorgen voor teveel administratie en complexiteit. Naast het vraagstuk rondom de cofinanciering moest een oplossing gevonden worden voor de eis met betrekking tot de eindbegunstiging. De keuze voor POP2-maatregel 321b had tot gevolg dat de subsidieontvanger minimaal vijf jaar eindbegunstigde van de maatregel moet zijn. Deze eis dreigde een streep te zetten door de intentie van het project. In de ogen van de werkgroep zou namelijk niet Den Hâneker eindbegunstigde moeten zijn, maar de boeren en burgers in de streek. Daarnaast blokkeerde de gevraagde verklaring de creatieve ruimte waarop het pilotproject was geënt. De werkgroep wilde met het project juist op zoek gaan naar nieuwe samenwerkingsvormen tussen boeren en burgers (lees: tussen producent en consument van stroom). De beperkende voorwaarde dat de subsidieontvanger bij voorbaat minimaal vijf jaar eindbegunstigde moet blijven en het beheer en de exploitatie voor zijn rekening moet nemen, bood de werkgroep onvoldoende perspectief op het realiseren van de doelstelling: het ontwikkelen van vernieuwende samenwerkingsmodellen voor de opwekking van decentrale zonne-energie die zonder subsidie succesvol en gemakkelijk kunnen worden uitgerold. Aan de hand van het bovenstaande werd het de werkgroep duidelijk dat ze de gevraagde verklaringen niet wilde of kon inwilligen en dat het project onder deze condities niet gerealiseerd kon worden. Een kritische evaluatie van het projectvoorstel Niet alleen de evaluatie van de gevraagde verklaringen leidden tot herbezinning op het project. Door de vele gesprekken en complicaties werd het project opnieuw door alle betrokken partijen nog eens kritisch tegen het licht gehouden. Ook uit dat proces kwamen nieuwe vraagtekens voort. Zo werd getwijfeld aan de haalbaarheid van de businesscase voor de uitrol van het pilotproject, omdat veel agrarische ondernemers niet of nauwelijks winst maken en in dat geval geen gebruik kunnen maken van fiscale investeringsvoordelen. De POP2-maatregel ter verbreding van de landbouw is tenslotte niet voor niets in het leven geroepen. Deze boeren hebben bovendien weinig financiële 29
middelen om in zonnepanelen te investeren. Indien deze investeringen niet door de boer, maar door de burger of een derde zouden worden gedaan, zouden de fiscale voordelen voor de boer komen te vervallen en zou het voor de boer vanuit bedrijfskundig opzicht niet interessant zijn om deel te nemen. Daarin speelde de beperking op het salderen een grote rol. Bovendien zou de verschuiving van de investering naar een derde (i.c. Den Hâneker in het pilotproject) teveel risico met betrekking tot de liquiditeit van Den Hâneker met zich meebrengen. Uit de vele gesprekken die tijdens de bezinningsperiode zijn gevoerd bleek echter klip en klaar dat er veel animo en betrokkenheid was om het project MijnDakJouwDak op de een of andere manier door te zetten om zo aan te tonen wat nu werkelijk de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van decentrale energieopwekking. Gesterkt door dit animo en deze betrokkenheid besloot de werkgroep van Den Hâneker om een wijzigingsvoorstel op de beschikking van april 2012 in de dienen.
Definitief projectplan MijnDakJouwDak In november 2012 werd het verzoek tot wijziging van het oorspronkelijke projectplan ingediend. Daarbij is gezocht naar een constructie die recht doet aan de bovenliggende doelen van de werkgroep en daarnaast past binnen de randvoorwaarden die zowel de subsidieverlener als de betrokken partijen aan het project stellen. In deze paragraaf wordt het definitieve project MijnDakJouwDak beschreven. Projectinhoud Het definitieve project MijnDakJouwDak richt zich op het onderzoeken van de mogelijkheden en onmogelijkheden van decentrale energieopwekking op het platteland en op het ontwikkelen van een blauwdruk van een samenwerkingsmodel tussen producent en consument van decentraal opgewekte zonne-energie. Daarvoor wordt een demonstratieproject uitgevoerd, dat voorziet in: 1. Het opstellen van een rapport met daarin de resultaten van de studie naar coöperatieve opwekking en consumptie van zonne-energie; 2. Het realiseren van een demonstratieopstelling voor zonne-energie op het dak van Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt in Groot-Ammers, inclusief contractuele vastlegging van de afspraken; 3. Het realiseren van een website waarmee gecommuniceerd wordt over de vorderingen van het project. In het streekcentrum huren diverse partijen, waaronder Den Hâneker en Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt, kantoorruimte. Beiden zijn echter geen eigenaar van het pand waarin het streekcentrum is gevestigd en waarop de zonnepanelen worden geïnstalleerd. Het pand is eigendom van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels en wordt beheerd door de stichting. De beheerder en huurders van het streekcentrum zullen de opgewekte zonnestroom gebruiken. Deze opzet biedt een aantal kansen: • Het biedt Den Hâneker de kans om in de praktijk en op ‘veilige’ schaalgrootte de 30
mogelijkheden te onderzoeken van salderen ‘op afstand’ en de uitrol daarvan, aange zien het streekcentrum onderdak biedt aan de vereniging Den Hâneker. • Het biedt het streekcentrum de mogelijkheid haar educatieve rol te verbreden met voorlichting en bewustwording rondom de het thema’s Trias Energetica en decentrale energieopwekking en maakt op deze wijze van het streekcentrum een modern voorlichtingscentrum over duurzaamheid. • Het biedt burgers en boeren de gelegenheid kennis te maken met duurzame energieopwekking en kennis te vergaren om zelf concrete stappen naar duurzaam energiegebruik te zetten. • Het biedt de gelegenheid om nieuwe vormen van samenwerking te onderzoeken en aan te gaan die bijdragen aan de cohesie, vitaliteit en verduurzaming van de regio. • Het biedt tevens de mogelijkheid om de samenwerking tussen Den Hâneker en het streekcentrum te intensiveren, wat kan leiden tot andere initiatieven die bijdragen aan een vitale regio. Projectorganisatie In de gewijzigde opzet is het aantal betrokken partijen drastisch beperkt. Dit vloeit enerzijds voort uit de noodzakelijke verschuiving van de focus op agrarische ondernemers naar een focus op Den Hâneker. Den Hâneker wordt eindbegunstigde, eigenaar van de zonnepanelen en verantwoordelijk voor de exploitatie en het beheer daarvan. Anderzijds is de beperking van het aantal betrokken partijen een logisch gevolg van de constatering dat de constructie met private partijen en uitvoeringsovereenkomsten door de subsidieverlener grotendeels niet werden goedgekeurd. De gewijzigde projectopzet voorziet in slechts één Uitvoeringsovereenkomst Publiek Taak. Deze wordt afgesloten tussen Gemeente Molenwaard en Den Hâneker. Den Hâneker draagt op deze wijze zorg voor de uitvoering van een deel van het duurzaamheidsbeleid van de gemeente, zoals verwoord in de notitie ‘Molenwaard Duurzaam’, met name onder het speerpunt ‘Duurzaam ondernemen’. De ambtelijke ondersteuning van de gemeente bestaat uit: • adviseren bij het beoordelen van offertes; • bijdragen aan de communicatie met burgers; • advisering bij het opzetten van een coöperatie; • ondersteuning van de projectleider bij de financiële verantwoording. Projectfinanciering De werkgroep heeft met het wijzigingsvoorstel subsidie aangevraagd voor dit project. De totale projectbegroting in het wijzigingsvoorstel bedroeg 205.000,- euro, waarvan voor 75% (153.750,- euro) subsidie werd aangevraagd. Een deel van deze projectbegroting betreft de tijd die in de uitwerking van de subsidieaanvraag is geïnvesteerd. Een ander deel van de begroting betreft de daadwerkelijke investering in zonnepanelen, randapparatuur en ict-voorzieningen. IN de bijlage van dit rapport is de begroting opgenomen. De subsidieverlener heeft een aantal posten uit de projectbegroting gehaald en de dakhuur voor het eerste jaar subsidiabel gesteld. Daardoor is de uiteindelijke project31
begroting vastgesteld op 200.462,52 euro. Dit bedrag wordt voor 75% (150.346,89 euro) gefinancierd door de EU en voor 25% (50.115,63 euro) door Den Hâneker. Den Hâneker is weliswaar eindbegunstigde, maar door het karakter van het project (demonstratiemodel) voert zij geen economische activiteit uit en heeft zij dus geen economisch voordeel uit de subsidieregeling. Voorwaarde is wel dat Den Hâneker minimaal vijf jaar eigenaar blijft van de zonnepanelen en in deze periode tevens verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie. Den Hâneker gaat als aanvrager een Uitvoeringsovereenkomst Publieke Taak aan met Gemeente Molenwaard en wordt daarmee in het kader van de cofinanciering gezien als uitvoerder van overheidsbeleid. De gemeente biedt ambtelijke ondersteuning bij het project voor maximaal 100 uur. Deze bijdrage is niet meer in geld uitgedrukt. Naar aanleiding het wijzigingsvoorstel ontving de werkgroep met de beschikking van mei 2013 eindelijk het groene licht om met het project MijnDakJouwDak aan de slag te gaan.
Uitvoering project MijnDakJouwDak De projectgroep is in mei 2013 voortvarend van start gegaan om het project MijnDakJouwDak te realiseren. Een website werd gelanceerd om de voortgang van het project zichtbaar te maken en geïnteresseerden te informeren over de achtergrond (bewustwording) en de voortgang van het project. Met adviseurs, juristen en financieel experts werd overlegd over de verschillende aspecten en consequenties van de investeringsen samenwerkingsmogelijkheden. Bovendien werd de aanbesteding opgezet voor de aanschaf van de zonnepanelen.
32
Technische aspecten Na de zomer zijn de panelen op het dak van Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesveld geïnstalleerd door Groenwaarts, een coöperatie van samenwerkende installatiebedrijven in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. De installatie bestaat uit 3 SMA tripowerinverters (omvormers) en 88 zonnepanelen. Ten behoeve van de voorlichtingsdoelstelling van het project is ervoor gekozen om zowel mono- als polykristallijne panelen te plaatsen van zowel Duits als Chinees fabricaat. Ze zijn daarnaast op verschillende windrichtingen en dakhellingen geplaatst. Zo kunnen de verschillen inzichtelijk worden gemaakt. Bovendien is de gerealiseerde opwek van de panelen online en real-time te bekijken.
Juridische aspecten De zonnepanelen zijn eigendom van Den Hâneker en geïnstalleerd op het dak van Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesveld. Deze constructie heeft juridische consequenties. Onderdeel van het project MijnDakJouwDak is het belichten van deze juridische aspecten. Vanwege de subsidieverlening gelden daarbij de volgende randvoorwaarden: 1. De zonnepanelen en bijbehorende infrastructuur zijn en blijven (gedurende minimaal 5 jaar) eigendom van de subsidieontvanger (Den Hâneker); 2. Het beheer en de exploitatie vallen tenminste 5 jaar onder de verantwoordelijkheid van Den Hâneker; 3. Er moet een passend samenwerkingsmodel worden ontwikkeld dat in een later stadium kan worden gebruikt voor het opschalen van het project. Grofweg zijn aan de juridische kant twee opties te onderscheiden: 1. Den Hâneker huurt een deel van het dak van het streekcentrum (pandrecht); 2. Het streekcentrum verleent recht van opstal aan Den Hâneker (hypotheekrecht).
33
Aspecten
Dakhuur
Recht van opstal
Eigendomsrisico
De huurder loopt aanzienlijke risico’s. Het eigendomsrecht op de panelen ligt bij de huurder, maar kan door natrekking overgaan op de eigenaar van het dak of door faillissement of executie vervallen. De verhuurder loopt weinig tot geen risico.
De eigenaar van de panelen behoudt als opstalhouder het eigendomsrecht op de panelen, ook als de eigenaar van het pand failliet gaat of als deze zijn pand verkoopt aan een derde.
Financiën
Huurder betaalt een vaste huurprijs voor het dakoppervlakte. Vaste kosten voor aansluiting op het elektriciteitsnet zijn voor rekening van de verhuurder.
Opstalverlener ontvangt een deel van de stroomopbrengst of een rentevergoeding. Recht van opstal kan van invloed zijn op de marktwaarde van het pand.
Fiscaliteit
Dakhuur is van invloed op de afschrijving van de investering. Een onroerende zaak kent een andere afschrijvingstermijn dan een roerende zaak. Zonnepanelen zijn doorgaans roerend goed.
Met een recht van opstal kan de investering fiscaal worden verrekend. Bij vestiging van een recht van opstal is 6% overdrachtsbelasting verschuldigd.
Verzekering
De zonnepanelen dienen door de huurder middels een inboedelverzekering verzekerd te worden tegen brand- en stormschade.
De zonnepanelen dienen door de opstalhouder verzekerd te worden tegen brand- en stormschade e.d.
Realisatie
Een huurovereenkomst is eenvoudig, snel, onderhands en goedkoop te realiseren.
Recht van opstal moet worden goedgekeurd door de eventuele hypotheekverstrekker en/of hoofdgerechtigde van het pand. Tevens moet het bij de notaris worden vastgelegd en in het kadaster worden ingeschreven1. Dit brengt kosten met zich mee en duurt langer.
Beheer
Indien huurder onderhoud uitvoert, heeft hij toestemming nodig het ‘erf’ (dak) van de verhuurder te betreden.
Looptijd
Looptijd kan kort zijn
Looptijd is doorgaans lang
Voor de samenwerking tussen Den Hâneker en Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesveld is besloten een huurovereenkomst op te stellen. Een belangrijk argument hiervoor is dat het streekcentrum zelf geen eigenaar, maar erfpachter is van het pand. De hoofdgerechtigde van het pand is de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels. Door deze eigenaarsverhoudingen zou een recht van opstal onnodig complex worden. Ten tweede is in deze beslissing het risico meegewogen dat het pand in waarde verminderd door het recht van opstal. Als laatste spelen de eenvoud, de kosten en de gemakkelijkere uitrol een rol bij de keuze voor dakhuur.
1
In de akte zal in ieder geval geregeld moeten worden: de duur van het recht van opstal, de (jaarlijkse) vergoeding die opstalhouder moet betalen aan de eigenaar van het pand, de vergoeding die de opstalhouder moet betalen aan het einde van het recht van opstal ervan uitgaande dat de zonnepanelen aan het einde van het recht van opstal op het dak blijven zitten en dus eigendom worden van de eigenaar van het pand.
34
De huurovereenkomst is opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst. Deze samenwerkingsovereenkomst bepaalt het beginsel waarop beide partijen tot de huur en verhuur besluiten. De overeenkomst stelt tevens dat beide partijen de resultaten van het project onderbrengen in de specifiek hiervoor opgerichte coöperatie (zie paragraaf ‘organisatorische aspecten’). Beide partijen geven in de samenwerkingsovereenkomst te kennen, dat zij in het belang van een duurzame ontwikkeling van de regio het produceren en consumeren van duurzame energie willen promoten, zelf daarvan een voorbeeld willen zijn door het aangaan van een huurovereenkomst voor de gezamenlijke productie en consumptie van zonne-energie en lid worden van de op te richten coöperatieve vereniging. In de huurovereenkomst is het volgende vastgelegd: • Bepalen van de reikwijdte van de overeenkomst (benoemen van locatie en aantal zonnepanelen); •Rechthebbenden en verdeling van de stroomopbrengst onder de eigenaar en huurder(s) van het gebouw (in dit geval 50/50); • Contractperiode (in dit geval tenminste 5 jaar), verlengingsclausule en opzegtermijn; • De verrekening van kosten en opbrengsten, eventuele betalingstermijnen en betalingsinstructies; • Verdeling van de kosten tot behoud en ter uitoefening van de rechten van verhuurder (in dit geval voor rekening van de huurder); • Bepaling waarin huurder het gehuurde (i.c. het dak) aanvaardt in de staat waarin het zich bevindt en vrijwaring van de verhuurder; • Bepaling waarin huurder zich verplicht tot het onderhouden van de panelen en tot het opleveren van het dak in goede en onveranderde staat bij het einde van het huurcontract; • Bepaling dat huurder de panelen verzekert tegen brand- en stormschade; • Bepaling dat huurder toestemming heeft het erf van de verhuurder te betreden voor onderhouds- en controlewerkzaamheden; • Bepaling waarin huurder verantwoordelijk wordt gesteld voor de risico’s van het aanbrengen van panelen op het gehuurde dak; Financiële aspecten Tussen Den Hâneker en Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt zijn, zoals hierboven vermeld, ook de financiële aspecten uitgewerkt. Beide partijen zien in de samenwerking niet alleen materiële, maar ook immateriële meerwaarde. Desalniettemin zijn beide partijen ervan overtuigd dat voor een succesvolle uitrol de financiële aspecten inzichtelijk moeten zijn. Alle kosten en opbrengsten worden tussen beide partijen verrekend op een 50-50-basis. Het eventuele positieve saldo zal gebruikt worden voor de maatschappelijke taken van beide partijen, zodat de revenuen van de verleende subsidie op het project MijnDakJouwDak uiteindelijk ook ten goede komen aan de maatschappij. De huurder betaalt de kosten voor de verzekering en het onderhoud van de panelen. De vaste lasten van de aansluiting op het elektriciteitsnet en de heffingskorting komen voor rekening van de verhuurder. Voor de verrekening van de elektriciteit is een ‘slimme meter’ nodig, zodat duidelijk is hoeveel stroom er is opgewekt, wat het verbruik is en hoeveel er is teruggeleverd aan het net. 35
De financiële aspecten kunnen gunstiger uitvallen indien het streekcentrum als verhuurder van het pand energiebesparende maatregelen neemt. Het streekcentrum zal – mede gezien zijn voorlichtingsfunctie en in de geest van de Trias Energetica – met behulp van de Milieubarometer van Stichting Stimular verbruik van energie voor het publiek inzichtelijk maken en besparingen nastreven. Het aantal kilowattuur dat met deze maatregelen bespaard wordt, zal mogelijk aan derden (binnen of, zo mogelijk, buiten het streekcentrum) worden geleverd. Organisatorische aspecten Een van de geformuleerde resultaten in het project MijnDakJouwDak is dat de productie en consumptie van zonne-energie worden vastgelegd in een samenwerkingsvorm die de uitrol van het project ter hand kan nemen. Met het oog op de toekomst is daarom eind 2013 Energiecoöperatie De Knotwilg opgericht. Deze coöperatieve vereniging – met uitgesloten aansprakelijkheid voor haar leden – heeft tot doel het actief uitdragen van de Trias Energetica. Zij onderneemt activiteiten ten gunste van haar leden, zoals het bevorderen van het collectief produceren en consumeren van regionale, hernieuwbare energie, het stimuleren en verbeteren van het gebruik daarvan en het uitwisselen van kennis en ervaring daarover. Deze activiteiten dragen ook in positieve zin bij aan de sociale samenhang binnen de gemeenschap in de streek. Onderdeel van het werkterrein van de coöperatie is ook het investeren in en exploiteren van hernieuwbare energiebronnen, al dan niet in separate energiecoöperaties of andere samenwerkingsvormen. Voor de oprichting van de coöperatie is een notariële akte opgesteld. Daarin zijn alle facetten van een coöperatieve vereniging vastgelegd, inclusief doelen, activiteiten, aansprakelijkheid, lidmaatschap, rechten en plichten en bestuurszaken. Het voordeel van een coöperatie is vooral dat zij overeenkomsten namens de leden kan sluiten, zoals overeenkomsten met betrekking tot de plaatsing van zonnepanelen, de exploitatie en het beheer daarvan, het afnemen van energie, etc. Het beheer en de exploitatie van de panelen op het streekcentrum zouden door Den Hâneker aan deze coöperatie kunnen worden uitbesteed, waarbij Den Hâneker eigenaar van de panelen blijft.
36
4. Rondje langs de zonnevelden Andere initiatieven en verrekenmethoden
Onlangs zijn in een onderzoek de lokale initiatieven in kaart gebracht die in de afgelopen jaren zijn ontstaan rondom het thema ‘hernieuwbare energie’. Het onderzoeksrapport spreekt over “burgers die als ‘collectief’ aan de slag gaan met duurzame energie en zich spontaan organiseren in de vorm van een coöperatie, vereniging, of losser samenwerkingsverband” en van een “explosie van lokale en regionale energiebedrijven die uit de grond schieten”. Inmiddels zouden er al meer dan 300 initiatieven zijn voor decentrale duurzame energieopwekking. Tegelijkertijd blijft in het onderzoek onduidelijk of deze initiatieven daadwerkelijk succesvol zijn. De salderingsregeling is – zo concludeert ook dit onderzoek – de belemmerende factor en zorgt ervoor dat de bijdrage van lokale opgewekte hernieuwbare energie nog beperkt is (bron: Energieke Bottom-up in Lage Landen, Schwencke 2012). Ondanks die belemmerende factor zijn er echter inmiddels honderden initiatieven. Dat roept de vraag op hoe deze initiatieven met de salderingsregeling omgaan. Met andere woorden: wat is hun verdienmodel? Op de website van Wij krijgen kippen staat een uitgebreid overzicht van de verschillende constructies die in de loop der tijd zijn ontstaan. Veel van deze constructies zijn toegestaan, anderen worden ‘stout salderen’ genoemd. Hieronder volgt een overzicht van deze constructies. Allereerst de constructie die zijn toegestaan (bron: Wij krijgen kippen, www.wijkrijgenkippen.nl/meedoen/ mogelijkheden-voor-saldering): • De zonne-energie wordt op het dak (of in de tuin) van de één opgewekt en via eigen elektriciteitsleidingen aan verschillende buren geleverd. Het eigendom van de panelen kan verschillen: iedere deelnemer installeert zijn eigen panelen en legt vervolgens een kabel naar zijn meterkast of één deelnemer investeert in panelen en levert via eigen leidingen aan de buren (‘de verlengsnoermethode’). • De zonne-energie wordt opgewekt door een gezamenlijke installatie van buren (VvE) en geleverd via de meterkast van één van de deelnemers. De ‘profiteur’ betaalt zijn voordeel vervolgens aan de VvE (Mirjam-methode). • De zonne-energie wordt opgewekt door een installatie van een collectief (VvE of verhuurder voor bewoners). Via een speciale stroomverdeler wordt de opgewekte energie over de elektriciteitsmeters van de deelnemende bewoners zonder tussenkomst van het energiebedrijf of de netbeheerder verdeeld (‘Herman de Stroomverdeler’). • De zonne-energie wordt opgewekt op het dak van bijvoorbeeld een school of boerderij en vervolgens verbruikt door die school of boer. De installatie is gefinancierd door de investerende deelnemers, die hiervoor een collectief vormen. Zij krijgen een winstuitkering doordat de school of boer de opgewekte stroom koopt van het collectief (‘Zon op Nederland’). • De zonne-energie wordt opgewekt op het dak van bijvoorbeeld een boerderij en vervolgens verbruikt door die boer. De installatie wordt gefinancierd middels een lening van deelnemers. In ruil hiervoor krijgen ze rente op hun rekening bijgeschreven. De investering wordt op termijn afgelost (boerderij De Groene Geer).
37
• De zonne-energie wordt opgewekt op het dak van bijvoorbeeld een boerderij of sportschool en vervolgens verbruikt door die boer of sportschool. De installatie wordt gefinancierd middels een lening van deelnemers. In ruil hiervoor krijgen ze geen geld, maar (een waardebon voor) producten van de boer of toegang tot de sportschool (rendement in natura). Uitkering in een lokale munteenheid is ook mogelijk. De investering wordt op termijn afgelost (‘boerzoektbuur’, boerderij De Groene Geer). • De zonne-energie wordt opgewekt op het dak van een particulier met een installatie die is gefinancierd door een bedrijf dat al dan niet zelf geen (geschikt) dak heeft. Het bedrijf kan de investering fiscaal verrekenen. De particulier verbruikt de opgewekte stroom, saldeert dit en betaalt het bedrijf een vergoeding. Eventueel gaat het eigendom na een aantal jaar tegen de restwaarde van de installatie over op de particulier (‘bedrijfzoektbuur’). Hieronder volgen een aantal voorbeelden van constructies die (nog) niet zijn toegestaan: • De originele gedachte van MijnDakJouwDak, waarbij de zonne-energie wordt opgewekt op het dak van een boer. De boer en een aantal buurtgenoten investeren samen in de installatie. De opgewekte energie wordt ‘virtueel verdeeld’ en gesaldeerd op de energierekening van zowel de boer als de buurtgenoten. Een energiebedrijf of netbeheerder zorgt voor de administratie rondom saldering. Boer en buurtgenoten dienen in principe wel hetzelfde energiebedrijf of dezelfde netbeheerder te hebben. Dit wordt ‘virtueel salderen’ of ‘salderen op afstand’ genoemd. •De zonne-energie wordt opgewekt door een coöperatie van bewoners en/of bedrijven. De coöperatie verzamelt kapitaal en investeert dit vervolgens in grote installaties van zonnepanelen. De opgewekte stroom is van en voor de leden van de coöperatie (collectieve zelfvoorziening). Alle creativiteit ten spijt, bovenstaande constructies zijn niet geschikt voor het grotere publiek. Lang niet iedereen wil namelijk deze (soms complexe of risicovolle) constructies aangaan. Ze voorzien veelal ook niet in de doelstelling van het project MijnDakJouwDak om bij te dragen aan de relatie tussen boeren en burgers. Daarnaast vergen deze constructies veel uitleg en daardoor zijn ze minder goed ‘verkoopbaar’. Het gevolg is dat de impact van deze oplossingen vooralsnog beperkt blijft. Het zou veel beter zijn als deze creativiteit niet nodig zou zijn, want ze zijn er allen op gericht om de huidige wet- en regelgeving te ontwijken. Alleen door verruiming van de salderingsregeling kunnen energiecoöperaties succesvol zijn, zal het grote publiek kunnen worden aangesproken en kan decentrale energieopwekking werkelijk bij gaan dragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen.
38
5. Breekt de zon langzaam door? Het Energieakkoord van 2013
Gezien het feit dat de salderingsregeling het succes van decentrale energieopwekking in de weg staat, zijn de recente ontwikkelingen met betrekking tot het beleid van de overheid van belang. Begin september 2013 werd het Energieakkoord van de SER ondertekend. Het Energieakkoord moet duurzame groei in Nederland versnellen en legt, zoals het akkoord stelt, “de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid”. Meer dan 40 organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen, hebben zich achter dit akkoord geschaard. Deze organisaties gaan zich inzetten om de volgende doelen te realiseren: • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar. • 100 petajoule aan energiebesparing in het finale energieverbruik van Nederland per 2020. • Een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking (nu ruim 4%) naar 14% in 2020. • Een verdere stijging van dit aandeel naar 16 procent in 2023. • Ten minste 15.000 voltijdsbanen, voor een belangrijk deel in de eerstkomende jaren te creëren. Het akkoord bestaat uit tien pijlers: 1. Ambitieuze Energiebesparing 2. Opschalen van hernieuwbare energie 3. Stimuleren van decentrale energie 4. Het energietransportnetwerk gereedmaken 5. Een goed functionerend Europees systeem voor emissiehandel 6. Kolencentrales en CCS in de energietransitie 7. Mobiliteit en transport 8. Benutten van werkgelegenheidskansen 9. Top-10 positie mondiale Clean Tech ranking 10. Financiering van duurzame investeringen Binnen de scope van het project MijnDakJouwDak is vooral pijler 3 relevant: het stimuleren van decentrale energie. Pijler 2 zou op basis van de titel ook van belang kunnen zijn voor het project MijnDakJouwDak, maar richt zich op grootverbruikers en grootschalige vormen van hernieuwbare energie, zoals wind op land, wind op zee, biomassa, biobased producten en opwekking van zonne-energie voor en door grotere bedrijven. Stimuleringsbeleid voor decentrale energie Met de derde pijler in het Energieakkoord lijkt de zon dan eindelijk door te breken voor de decentrale opwekking van hernieuwbare energie door burgers, al dan niet in coöperatieve samenwerking met anderen. Het Akkoord stelt namelijk: • dat burgers meer mogelijkheden krijgen om zelf hernieuwbare energie op te wekken; • dat lokale en regionale initiatieven waar nodig en mogelijk door gemeenten, provincies 39
en de rijksoverheid zullen worden ondersteund (zo staat in een uitwerking dat gemeenten faciliterend ruimtelijk beleid ontwikkelen ten behoeve van decentrale duurzame energie (DDE)); • dat per 1 januari 2014 een belastingkorting van 7,5 cent per kWh (excl. BTW) wordt ingevoerd voor hernieuwbare energie die in door een coöperatie of door een vereniging van eigenaren (VvE) wordt opgewekt en gebruikt door kleinverbruikers; • dat de leden van de coöperaties en VvE’s en de zonnepanelen zich in een zogenaamde ‘postcoderoos’ (viercijferige postcode plus aangrenzende postcodes) moeten bevinden; • dat deze kortingsregeling zo eenvoudig en efficiënt mogelijk moet worden vormgegeven; • dat de kosten die leveranciers moeten maken om deze kortingsregeling uit te voeren, in rekening gebracht kunnen worden bij energiecoöperaties, VvE's of de aangesloten leden; • dat bij eventuele bijstelling van de belastingkorting met het oog op de investeringszekerheid de continuïteit voor bestaande gebruikers via een overgangsregeling wordt geborgd; • dat de belastingkorting wordt gedekt door een verhoging van de energiebelasting; • dat de regeling over vier jaar wordt geëvalueerd op basis van gebruik. Het ontwikkelen van decentrale energieopwekking is essentieel voor het behalen van de afgesproken doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% hernieuwbare energie in 2023. Uit berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt namelijk dat, om de doelen van 2020 te bereiken, naast energie uit wind op land, wind op zee en biomassa, nog een aanzienlijk deel (186 PJ) door overige technologieën moet worden gerealiseerd. ECN acht dit op basis van haar inschattingen niet realistisch. Ze merkt in haar rapport op dat de ontwikkeling van hernieuwbare energie achterblijft bij de ramingen. Daardoor komt ook het doel van 2023 onder druk te staan (bron: ECN, Toelichting inschatting korte-termijneffecten Energieakkoord op hernieuwbare energie, p.12). De beoogde doelstellingen kunnen volgens ECN alleen worden behaald indien: • de bovenkant van de bandbreedte wordt gerealiseerd van overige hernieuwbare technologieën; • de in het akkoord opgenomen 375 miljoen euro extra budgetreservering ter borging van het bereiken van het 14%-doel wordt ingezet; • de maximaal voorziene energiebesparing wordt gerealiseerd. Niet alleen de beoogde doelstellingen zijn wankel. Ook de langetermijnvisie van het akkoord roept vragen op. In het rapport “Het Energieakkoord: wat gaat het betekenen?” van het Planbureau voor de Leefomgeving en ECN valt te lezen (p. 45, 2013): “Een langetermijnvisie op het transitieproces, waarin voldoende innovatieve opties worden ontwikkeld om de kansen die verduurzaming oplevert te benutten en de bijbehorende bedreigingen het hoofd te bieden, ontbreekt. In het Energieakkoord zijn wel afspraken gemaakt om de commercialiseringsfase voor duurzame energietechnologieën en energiebesparing financieel te ondersteunen, maar de focus hiervan is op near-market innovaties en de budgetruimte daarvoor is zodanig beperkt dat het effect vooral zal neerslaan op projecten met een beperkte financieringsbehoefte.”
40
Uitgelicht: het Energieakkoord en de korting op energiebelasting In het Energieakkoord is het volgende afgesproken: “Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-) energie waarvoor geen rijkssubsidie wordt ontvangen, wordt fiscaal gestimuleerd door invoering van een verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere kleinverbruikers, aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun nabijheid is opgewekt. Deze wordt lastenneutraal gefinancierd door een generieke verhoging van het reguliere tarief in de eerste schijf van de energiebelasting.” Zover nu bekend is, zal de regeling per 1 januari 2014 als volgt worden ingevoerd: • een belastingkorting van 7,5 cent per kWh (excl. BTW) in de eerste tariefschijf (tot 10.000 kWh), • voor hernieuwbare energie die zonder overheidssubsidie wordt opgewekt, • door een daarvoor opgerichte coöperatie of door een vereniging van eigenaren (VvE) ] • wordt verbruikt door particuliere kleinverbruikers (maximale doorlaatwaarde van 3x80 Ampère) • binnen de zogenaamde ‘postcoderoos’ (zie volgende paragraaf). De regeling heeft overigens betrekking op elektriciteit voor eigen gebruik. Als het deel aan opgewekte energie dat een lid van een coöperatie toekomt hoger is dan het eigen verbruik, geldt de kortingsregeling alleen over het eigen verbruik. Dus als coöperatie 10 leden heeft die allen op gelijke wijze in die coöperatie participeren en 50.000 kWh aan stroom opwekt, heeft ieder lid recht op de opbrengst van 5.000 kWh. Als een lid van de coöperatie zelf slechts 3.500 kWh verbruikt, geldt de kortingsregeling alleen over 3.500 kWh. Over het restant van 1.500 kWh moet hij het volle pond aan energiebelasting betalen. Financiële consequenties van de kortingsregeling Het huidige tarief (2013) van de energiebelasting voor het elektriciteitsverbruik tot 10.000 kWh bedraagt 11,65 cent per kWh (14,10 cent per kWh inclusief BTW). De voorgestelde belastingkorting bedraagt 7,5 cent per kWh (9,08 cent per kWh inclusief BTW), wat neerkomt op een nominale energiebelasting van 4,15 cent per kWh (5,02 cent per kWh inclusief BTW). Het verlaagde tarief is niet beperkt tot zonne-energie, maar de overheid behoudt zich het recht voor bepaalde technieken van de regeling uit te sluiten. Daarnaast is vereist dat de duurzaamheid en plaats van de opwekking worden aangetoond met garanties van oorsprong. Coöperaties die lokaal duurzaam energie opwekken en leveren aan een energiebedrijf zijn belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting en de BTW.
41
In bovenstaande situatie ziet de prijs per kWh er als volgt uit (zie ook hoofdstuk 2): zonder met Leveringskosten per kWh Energiebelasting (0-10.000 kWh) SDE-heffing (0-10.000 kWh) Kortingsregeling 7,5 cent BTW
5,94 11,65 0,11 3,72
5,94 11,65 0,11 -7,50 2,14
Totaal per kWh
21,42
12,35
De kosten voor de administratieve uitvoering van deze kortingsregeling mogen door de energiemaatschappijen worden doorbelast aan de coöperaties en VvE’s. Hoe hoog die kosten zullen zijn, is nog niet bekend. Daarnaast moeten energiecoöperaties investeren in een separate meter om de administratie van opgewekte energie mogelijk te maken. De kortingsregeling is een lastenneutrale regeling, wat in de praktijk betekent dat het reguliere tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit generiek verhoogd wordt. Hoe hoog deze verhoging uitvalt, is nog niet bekend. In het Belastingplan 2014 staat dat deze generieke verhoging in de eerste jaren waarschijnlijk achterwege blijft door de toezegging van het kabinet dat voor deze maatregel 10 miljoen euro wordt vrijgemaakt. Men vermoedt dat in 2017 voor de eerste maal een dergelijke verhoging plaats zal vinden. Beoogde organisatievormen Voor de handhaving van de kortingsregeling is vereist dat de energieopwekking plaatsvindt in een rechtspersoon. Op deze wijze kunnen andere partijen (bijvoorbeeld energiebedrijven) juridische contracten afsluiten. Ook is het voor de handhaver gemakkelijker de rechtspersoon aan te spreken indien niet aan de voorwaarden van de kortingsregeling wordt voldaan. Voor de leden heeft de rechtspersoon als voordeel dat ze beschermd worden. In eerdere beleidsstukken werd alleen de coöperatie als rechtsvorm genoemd. Het kabinet heeft voorgesteld om de rechtsvorm Vereniging van Eigenaars (VvE) daaraan toe te voegen, omdat deze wat betreft samenwerkings- en rechtsvorm vergelijkbaar is met een coöperatie. Kritiek op de kortingsregeling In november 2013 is er een discussie ontstaan over de concrete uitwerking van deze maatregel. Het lijkt er namelijk op dat lokale energiecoöperaties die eigenaar zijn van zonnepanelen op daken van derden en daarmee energie opwekken aan de afnemevan deze energie (de leden van de coöperatie) energiebelasting in rekening moeten brengen, omdat de afnemers zelf geen risico lopen. Dat concluderen partijen als Gemeente Amsterdam, Gemeente Almere en Greenchoice en voorvechters van decentrale energieopwekking als Jan Willem Zwang (Green Spread), Pauline Westendorp (Wij Krijgen Kippen) en Joost de Valk (Pluk de Zon) op basis van het Memorie van Antwoord van Minister Kamp van 31 oktober 2013 als reactie op vragen van de D66-fractie in de Tweede Kamer. 42
Joost de Valk heeft namens hen op 21 november 2013 een brandbrief gestuurd naar de Voorzitter van de Eerste Kamercommissie die de wetswijziging behandelt. Daarin schrijft hij: “Het betreft artikel 50 van de Wet Belastingen op Milieugrondslag (Wbm), waarbij gebruikers die hernieuwbare elektriciteit opwekken, worden gevrijwaard van het betalen van energiebelasting over die opwek. De Minister stelt dat indien opwek met behulp van een derde partij plaatsvindt en er afgerekend wordt per kWh, hij dit niet beschouwt als opwek van voor rekening en risico) van de gebruiker. Derhalve moet er in diegevallen alsnog EB [energiebelasting, red] worden afgedragen over de opgewekte stroom.” (bron: Brief Joost de Valk, Pluk de Zon, “Blokkering kansrijk ‘ontzorgmodel’ duurzame energie”, 21 november 2013). Deze veronderstelde aanvullende voorwaarde voor de aangekondigde belastingkorting ontleent hij aan het Memorie van Antwoord van Minister Kamp van 31 oktober 2013, waarin staat: “Doorslaggevend is, of de opwekking van de elektriciteit plaatsvindt voor rekening en risico van de verbruiker. Voor wat betreft het element «rekening» is bij zonnepanelen vereist, dat de kosten van het gebruik van de installatie voor rekening van de verbruiker komen. In geval van eigendom behoren daartoe de onderhoudskosten, maar in geval van huur of lease is het voldoende dat de huur- of leasetermijnen voor rekening van de verbruiker komen. Voor wat betreft het element «risico» is bij zonnepanelen vereist, dat ingeval de hoeveelheid daadwerkelijk opgewekte elektriciteit mee- of tegenvalt, deze afwijkingen rechtstreeks ten bate c.q. ten laste van de verbruiker komen. Hieraan is bij huur of lease voldaan, als de huur- of leasetermijnen enkel gerelateerd zijn aan de duur van het gebruik en niet aan de hoeveelheid opgewekte elektriciteit. Van opwekking voor rekening en risico van de verbruiker is echter geen sprake als de zonnepanelen onder zodanige voorwaarden ter beschikking gesteld worden dat de verbruiker mede voor de hoeveelheid opgewekte elektriciteit betaalt.” In de brandbrief wordt enerzijds de toepasselijkheid van het beginsel 'voor rekening en risico’ binnen het betreffende wetsartikel (art. 50 Wbm) ter discussie gesteld. Anderzijds wordt beargumenteerd dat decentrale energieopwekking die wordt georganiseerd door professionele derden (gebaseerd op het 'ontzorgmodel’ van Joost de Valk en andere partijen) wel degelijk voor een belangrijk deel ‘voor rekening en risico’ van de gebruiker gebeurt. Hoe deze discussie verder verloopt, is op het moment van schrijven niet bekend. Uitgelicht: het Energieakkoord en de postcoderoos In het Energieakkoord is afgesproken dat de hierboven beschreven kortingsregeling op de energiebelasting alleen van toepassing is voor leden van de coöperaties en VvE’s die in de nabijheid van de installatie(s) van de zonnepanelen gevestigd zijn. Om te bepalen of leden binnen dit zogenaamde nabijheidscriterium vallen, is het begrip ‘postcoderoos’ geïntroduceerd. De postcoderoos is het viercijferige postcodegebied van de locatie van de zonnepanelen plus de aangrenzende postcodes. Stel dat een coöperatie zou worden opgericht voor het opwekken van zonne-energie en dat deze zonnepanelen worden geïnstalleerd op een dak in Ottoland (postcode 2975). Leden van deze coöperatie zouden dan in aanmerking komen voor de korting op de energiebelasting indien zij woonachtig zijn in hetzelfde postcodegebied of de omringende gebieden (postcodes 2973, 2974, 2964, 2977 en 3381). 43
Bron: ReclamedienstVerspreidingen.nl
Dit lijkt een interessante regeling. Er kleven echter nadelen aan deze constructie. Henri Bontenbal heeft deze nadelen uitgewerkt. Bontenbal is deskundige op het vlak van energie en duurzaamheid, voormalig beleidsmedewerker bij de CDA-fractie op het gebied van energie, duurzaamheid en milieu en werkt momenteel als zelfstandig adviseur aan verduurzaming van de samenleving. Bontenbal bekritiseert het gebruik van het postcodesysteem als nabijheidscriterium. Dit systeem is in zijn ogen niet ontwikkeld voor de toepassing die het Energieakkoord voor ogen heeft. Uitgangspunt in regelingen van de overheid zou namelijk moeten zijn dat er geen ongelijkheid wordt gecreëerd tussen begunstigden van de regeling. Het door het voormalig PTT Post ontwikkelde postcodesysteem was gericht op efficiëntie van de postbezorging en niet op gelijkwaardigheid. Postcodegebieden zijn daardoor heel verschillend van vorm en grootte. Voor de postbezorging zijn deze verschillen niet relevant en juist bewust gekozen, voor toepassing in wet- en regelgeving inzake belastingvoordelen zouden ze kunnen leiden tot ongelijke en dus oneerlijke situaties. Een aantal voorbeelden (bron: Henri Bontenbal, blog over de postcoderoos): • Postcodegebieden worden soms volledig omsloten door één enkele postcode. Dit komt bijvoorbeeld voor in Dalfsen (7721). Daardoor is het ongunstig om in dat gebied een installatie voor zonne-energie te realiseren, waardoor zo’n project minder kans van slagen heeft. Het postcodegebied 2636 heeft wel 17 aangrenzende postcodes. • Het begrip ‘nabijheid’, waar de constructie van de postcoderoos op is gericht, krijgt bij sommige postcodegebieden een oneigenlijk karakter. Dit geldt bijvoorbeeld voor Waal bij Langerak. Waal (2968) wordt grotendeels omsloten door Langerak (2967), maar sluit ook aan op Lopik (3411) aan de andere kant van de Lek. Bewoners in Lopik zouden op basis van de postcoderoos meer nabij zijn aan bewoners in Waal dan bewoners in Nieuwpoort (2965). Nieuwpoort ligt echter hemelsbreed 2 kilometer van Waal en aan dezelfde kant van de Lek, Lopik ligt hemelsbreed 5 kilometer van Waal. 44
• Het begrip ‘nabijheid’, waar de constructie van de postcoderoos op is gericht, krijgt bij sommige postcodegebieden een oneigenlijk karakter. Dit geldt bijvoorbeeld voor Waal bij Langerak. Waal (2968) wordt grotendeels omsloten door Langerak (2967), maar sluit ook aan op Lopik (3411) aan de andere kant van de Lek. Bewoners in Lopik zouden op basis van de postcoderoos meer nabij zijn aan bewoners in Waal dan bewoners in Nieuwpoort (2965). Nieuwpoort ligt echter hemelsbreed 2 kilometer van Waal en aan dezelfde kant van de Lek, Lopik ligt hemelsbreed 5 kilometer van Waal.
Bron: ReclamedienstVerspreidingen.nl
• Ook de grootte van de postcodegebieden kan erg verschillen. Zie bijvoorbeeld het verschil tussen een postcoderoos met 2971 als “episch centrum” en een postcoderoos met 2961 (ervan uitgaande dat een project in Kinderdijk geen binding heeft met bewoners aan de andere kant van de rivieren). Het Belastingplan 2014 stelt dat het aantal huishoudens per postcoderoos varieert van circa 75.000 in stedelijk gebied tot circa 10.000 in landelijk gebied.
45
Bron: ReclamedienstVerspreidingen.nl
Evaluatie van de impact van het Energieakkoord Het Energieakkoord werd over het algemeen enthousiast begroet. Dat is op zich logisch, gezien de tijd die nodig was om tot een akkoord te komen en de vele partijen die daarbij betrokken waren. Zoals hierboven is beschreven, kwam er ook al snel kritiek en is de praktische uitwerking nog niet volledig duidelijk. Uit die praktische uitwerking zal blijken in welke mate dit akkoord de opkomst van decentrale energieopwekking doet versterken en versnellen. Laten we proberen het akkoord concreet te vertalen naar de energierekening. Stel dat in een willekeurige straat in Nederland twee buren met elkaar praten over de hoogte van de energierekening. Ze hebben de wens bij te dragen aan een beter milieu en te besparen op de eigen portemonnee. Beide huishoudens hebben een jaarverbruik aan stroom van 3.500 kWh. Het ene huishouden heeft een dak dat geschikt is voor zonnepanelen ten behoeve van het eigen verbruik. Het andere huishouden heeft geen eigen dak, maar is onlangs in contact gekomen met een coöperatie die op het dak van een school in de buurt een zonnepanelenproject wil starten.
46
De buren overleggen over de mogelijkheden. De één rekent uit hoe zijn energierekening eruit gaat zien als hij zelf zonnepanelen op zijn dak legt en de ander rekent uit hoe het plaatje eruitziet als hij deelneemt aan de coöperatie. Wat blijkt: het huishouden met het eigen dak krijgt bijna 100,- euro terug van de energieleverancier en bespaart zo 750,euro op zijn energierekening. Het huishouden dat lid wil worden van de coöperatie bespaart ondanks de kortingsregeling uit het Energieakkoord ‘slechts’ circa 300,- euro.
Verbruik huishouden (in kWh)
3.500,00
3.500,00
3.500,00
Teruglevering aan het net (in kWh) via eigen dak
----
Teruglevering aan het net (in kWh) via coöperatief dak
----
----
Netto verbruik
3.500,00
----
----
Saldo voor energierekening
3.500,00
----
3.500,00
Saldo voor terugleververgoeding
----
----
----
Saldo teruglevering via coöperatie
----
----
3.500,00
3.500,00 3.500,00
Leveringskosten
207,98
----
207,98
Energiebelasting
407,85
----
407,85
3,76
----
3,76 ----
SDE-heffing Terugleververgoeding
----
Kortingsregeling 7,5 cent
----
----
-262,50
130,11
----
74,99
BTW Totale variabele kosten
749,70
----
432,08
Vaste kosten
287,16
287,16
287,16
-385,53
-385,53
-385,53
651,33
-98,37
333,71
Heffingskorting
Het bovenstaande voorbeeld laat zien dat de kortingsregeling weliswaar een positieve invloed heeft op de investeringscalculatie voor de aanschaf van zonnepanelen, maar dat huishoudens met een eigen dak nog steeds sterk in het voordeel zijn. Het voorbeeld houdt overigens geen rekening met de efficiencyvoordelen die te behalen zijn bij een collectieve installatie van zonnepanelen, maar ook niet met de kosten die nodig zijn voor de oprichting van de coöperatie en voor de administratieve afhandeling door de energiemaatschappij of netbeheerder. Daarnaast zijn er nog een aantal vragen, waaronder: 1. Hoe hoog zijn de kosten die energiemaatschappijen voor hun administratieve werkzaamheden mogen doorberekenen en hoe beïnvloedt dit de businesscase? 2. Hoe toekomstbestendig is de regeling? Er wordt gesteld dat deze regeling iedere 4 jaar wordt bijgesteld aan de hand van de elektriciteitsprijswijzigingen . Wat betekent dit voor de businesscase? 2
Op 19 november 2013 is een motie aangenomen waarin is vastgelegd dat coöperaties minimaal 10 jaar lang van de belastingkorting mogen profiteren, ook als de regeling wordt afgeschaft.
2
47
3. Wat gebeurt er met de regeling als de impact van de belastingkorting op de staatsbegroting (derving van belastinginkomsten) te groot wordt? In het Belastingplan 2014 staat: “Mocht er aanleiding zijn de regeling substantieel te beperken of te beëindigen, dan zal een passende overgangsvoorziening worden getroffen.” Dit zorgt voor onzekerheid bij investeerders. 4. Wat is het gevolg van de discussie die is ontstaan naar aanleiding van het Memorie van Antwoord van Minister Kamp? 5. Wat is het gevolg van de kritiek op het gebruik van het postcodesysteem? Door de genoemde verschillen lijkt de constructie van de postcoderoos bij voorbaat onder druk te staan. Het kan zijn dat deze constructie door ‘benadeelden’ wordt aangevochten. Op het moment van schrijven kunnen deze vragen nog niet worden beantwoord. Uit dit hoofdstuk blijkt echter dat het Energieakkoord de eerder genoemde belemmeringen (zie hoofdstuk 2) slechts gedeeltelijk wegneemt en daarnaast de ongelijkheid tussen ‘dakbezitters’ en ‘daklozen’ in stand houdt. Daarmee krijgt decentrale energieopwekking nog steeds niet de ruimte die het verdient. Helaas is dus met de totstandkoming van het akkoord de zon nog steeds niet zodanig doorgebroken dat de zonne-energie onbelemmerd kan bijdragen aan het oplossen van het vraagstuk van hernieuwbare energie en het behalen van de (verhoudingsgewijs beperkt ambitieuze) doelstellingen voor 2020.
48
“Als gemeente hechten wij grote waarde aan actief burgerschap en coöperatieve initiavieven. Mijndakjouwdak is hiervaneen prachtig voorbeeld. We hopen dat dit project zich als een olievlek kan verspreiden. Daarvoor is wel aanvullende actie uit Den Haag nodig” Dirk Heijkoop Wethouder Gemeente Molenwaard
6. Baden in zweet of zonlicht?
De toekomst van decentrale energieopwekking Het project MijnDakJouwDak is opgezet om de mogelijkheden te onderzoeken van diversificatie van de landbouw en na te gaan welke bijdrage partijen op lokaal niveau kunnen leveren aan de verduurzaming van de energievoorziening. De ultieme wens is om van groene stroom een streekproduct te maken, waarbij de boer energie produceert en hij die samen met burgers consumeert. Hierdoor ontstaan zowel een handelingsperspectief voor boer en burger ten aanzien van economische en ecologische vraagstukken als een nieuwe vorm van samenwerking die bijdraagt aan de sociale cohesie op het platteland. Bovendien draagt een gezamenlijke productie en consumptie van hernieuwbare energie bij aan een bredere bewustwording van het belang van duurzame energie en energiebesparing. In dit laatste hoofdstuk zal worden stilgestaan bij de bevindingen uit het project MijnDakJouwDak en zullen de meest wezenlijke aandachtspunten worden geschetst. Het hoofdstuk wordt afgesloten met enkele conclusies en aanbevelingen. Evaluatie project MijnDakJouwDak De werkgroep Energie van Den Hâneker had met het project MijnDakJouwDak aanvankelijk een ambitieus plan voor ogen. Boeren en burgers zouden gaan samenwerken om gezamenlijk te investeren in installaties om zonne-energie op te wekken en te gebruiken. De investering, het eigendom, het beheer en de exploitatie zouden onderling worden geregeld en de opbrengst van de stroom zou onderling worden verdeeld. Op deze manier zouden productie en consumptie van hernieuwbare energie heel dicht bij elkaar worden gebracht. Met behulp van een energiemaatschappij of netbeheerder zou de zonnestroom ‘op afstand’ kunnen worden gesaldeerd. De werkgroep wilde met het project een pilot uitvoeren om zo een succesvolle uitrol in de streek mogelijk te maken: de participatiemaatschappij in optima forma. Men had diverse voordelen op het oog: • Dakloze burgers of burgers met een ongeschikt dak zouden de mogelijkheid kunnen krijgen om zonne-energie op te wekken. • Een gezamenlijke aanpak zou leiden tot efficiencyvoordelen op de aanschaf, installatie en exploitatie van de zonnepanelen. Bovendien zou niet iedereen zelf zijn wiel opnieuw hoeven uit te vinden. • De zonnepanelen zouden meer rendement kunnen opleveren, omdat de daken van boerenschuren beter geschikt zijn voor de opwekking van energie dan de kleine daken van particulieren. Dit heeft te maken met het oppervlakte en met de hellinghoek van de daken. • Een gezamenlijke aanpak en uitrol zou een wildgroei aan kleinschalige zonnestroomprojecten kunnen voorkomen en bijdragen aan een nette uitstraling en handhaving van welstandsregels en beschermde dorpsgezichten. • En passant zouden boeren en burgers niet alleen kennis nemen van de mogelijkheden van het opwekken van hernieuwbare energie, maar zich ook bewuster worden van het energievraagstuk en dus van het belang van energiebesparing. Zelfopwekking en zelflevering zorgen namelijk ook voor meer inzicht en betrokkenheid bij het energieverbruik: slimme meters maken dit inzichtelijk en zetten aan tot actie.
49
Het project MijnDakJouwDak heeft inmiddels diverse resultaten opgeleverd. Zo zijn boeren en burgers zich daadwerkelijk meer bewust van het belang van energiebesparing en de mogelijkheden van duurzame energie. Alle boeren die bij het prille begin van het project betrokken waren, hebben inmiddels op eigen initiatief zonnepanelen geïnstalleerd en hebben een koplopersfunctie in de streek. Sommige nemen de installatie van zonnepanelen mee in het ontwerp van nieuwe stallen. Ook enkele andere betrokkenen bij Den Hâneker hebben zonnepanelen aangeschaft. Hier ligt echter een enorme potentie, mits meer ruimte wordt gecreëerd voor deze vorm van hernieuwbare energie. Ondanks deze mooie resultaten is het oorspronkelijke plan van MijnDakJouwDak echter onhaalbaar. De voornaamste reden: collectieve decentrale energieopwekking met zonnepanelen is niet rendabel en dat wordt veroorzaakt door de salderingsregeling. De belemmeringen van deze regeling beperken de financiële waarde van de opgewekte energie. Voor de goede orde: allerlei aspecten zijn van invloed op deze businesscase, zoals de vervanging van de omvormers gedurende de economische levensduur van de panelen, de eventuele extra kosten voor verzwaring van installaties (dak, meterkast, leidingen) en, bij gevolg, een hoger vastrecht, de hoogte van de aanschaf van de panelen, de fiscale voordelen die genoten kunnen worden (mits er winst wordt gemaakt) etc. En voor de volledigheid: het project werd ook beperkt door de subsidievoorwaarden die aan het projectvoorstel verbonden waren. Deze subsidievoorwaarden zijn voor de kernpunt van dit betoog echter niet van belang, omdat voor de uitrol idealiter geen subsidie nodig is. De businesscase voor investeren in zonne-energie zou dusdanig moeten zijn dat de overheid dit niet met subsidies hoeft te stimuleren en boeren en burgers vanzelf verleid worden mee te doen. Die businesscase wordt echter sterk bepaald door de salderingsregeling. Postcoderozen en kortingsregelingen ten spijt, de salderingsregeling zal ook in zijn nieuwe vorm per 1 januari 2014 vele welwillende burgers en bedrijven ervan weerhouden om massaal en decentraal zonne-energie te gaan opwekken. Deze maatregelen leiden weliswaar tot een beter rendement op ‘salderen op afstand’. Maar in het vorige hoofdstuk is aangetoond dat dat rendement nog steeds gering is in vergelijking met ‘salderen achter de meter’. In de opbrengst van de dakhuur (boer) en de korting op de energiebelasting (burger) zit te weinig financieel voordeel. Bovendien kan de boer de gemeenschappelijke investering in zonnepanelen niet fiscaal verrekenen. Zonnestroom blijft hierdoor vooral iets voor partijen met een geschikt dak, een gevulde portemonnee en een hoofd vol idealen: de zogenaamde ‘happy few’. Indien de salderingsregeling blijft zoals zij in het nieuwe Energieakkoord is vastgelegd, dan varen twee partijen wel: de energiemaatschappijen, die hun (veelal grijze) stroom kunnen blijven leveren, en – bovenal – de Minister van Financiën, die de derving in de belastinginkomsten kan beperken. De sleutel ligt in hoofdzaak bij de energiebelasting: dit is een zeer bepalende component van iedere businesscase voor decentrale energieopwekking. De kleinverbruiker van elektriciteit lijkt de melkkoe van de overheid. Die melkkoe belemmert een kansrijke mogelijkheid om de landbouw te verbreden. Het doet bovendien de vraag rijzen of met het salderen op afstand een precedent wordt gecreëerd: gaat de overheid in de toekomst naast de productie ‘op locatie’ van duurzame energie ook de zelf gekweekte groente van de volkstuin belasten? Illustratief is in dit 50
opzicht de volgende uitspraak op een poster van Loesje (www.loesje.nl): “Denk je onafhankelijk te zijn met je moestuin en zonnepaneel, wil de belastingdienst een derde van de bloemkool hebben”.
De toekomst van decentrale energieopwekking In 1854 hield het Indiaanse opperhoofd Chief Seattle een toespraak voor de Amerikaanse regering. De Amerikaanse regering wilde het land van zijn stam kopen om het te ontwikkelen. Het opperhoofd stelde vragen bij het idee van eigendom. Hij richtte zich met zijn toespraak tot “het grote opperhoofd in Washington” en stelde daarin de vraag: “Kunnen wij de lucht en de aarde bezitten?” Met andere woorden: zijn lucht en grond niet van iedereen? De vraag die hieruit voortvloeit is: van wie is de zon? Hebben wij niet allen evenveel recht op de energie die door de zon wordt geproduceerd? Momenteel is het zo dat de grote energiebedrijven een dominante rol spelen in de energievoorziening en dat burgers aan de staat belasting moeten betalen voor de productie en consumptie van een energiebron die niet aan een bepaalde partij toebehoort. De sleutel ligt bij het ‘opperhoofd’ in Den Haag. De regering zou de door haar gewenste burgerparticipatie en ondernemerszin door moeten trekken naar de energiemarkt, zodat gebruikgemaakt kan worden van de potentie van decentrale energieopwekking voor verduurzaming van de energiesector. Door de beperkende wet- en regelgeving en een enorme belastingdruk is de energiemarkt vooralsnog echter geen vrije markt. Het advies dat uit het project MijnDakJouwDak voortkomt is dan ook om de kortingsregeling uit het Energieakkoord te vervangen door een volledige saldering op afstand, de heffing van energiebelasting zodanig te veranderen dat de vervuiler betaalt en de vele regels rondom de saldering te versoepelen.
51
De hoop van de werkgroep Energie van Den Hâneker is dat het ideaalbeeld van MijnDakJouwDak – de zon als samenbindend en renderend streekproduct – toch gerealiseerd kan worden en dat talloze lokale collectieve samenwerkingsprojecten ontstaan ten behoeve van de opwekking van zonne-energie. Dit zorgt voor: • een handelingsperspectief voor actieve en betrokken burgers en andere partijen; • versterking van de levensvatbaarheid van de agrariërs door diversificatie van de landbouw; • een hoge betrokkenheid van participanten door lokale koppeling van productie en consumptie van hernieuwbare energie; • verduurzaming van de samenleving door duurzame opwek en energiebesparing; • efficiency- en rendementsvoordelen; • gelijke kansen voor daklozen en dakbezitters; • bescherming van stads- en dorpsgezichten; • geld dat in de streek wordt geïnvesteerd in plaats van wordt afgeroomd naar de grote partijen in de energiesector. Dankzij de salderingsregeling is het weliswaar mogelijk én rendabel om decentraal energie op te wekken. Om die reden is de salderingsregeling een prima uitvinding, maar ze is alleen voordelig voor degenen die een eigen dak ter beschikking hebben. Zolang het opwekken van hernieuwbare energie gekoppeld blijft aan het eigen dak en de politieke wil niet aanwezig is om volledige ‘saldering op afstand’ toe te staan en een alternatief te bedenken voor de derving aan energiebelasting, zullen energiecoöperaties niet levensvatbaar zijn en zal het lokaal opwekken van hernieuw“Ik hoop dat ‘Den Haag’ nog bare energie geen vlucht nemen. eens goed naar de salderingsregeling kijkt. Want Alleen het volledig salderen maakt de weg vrij om MijnDakJouwDak levert veel te investeren in een rendabele collectieve vorm van meer op dan enkel stroom energieopwekking. Ook dan zullen wij ons als saen belastingcenten. Als we menleving in het zweet moeten werken om de doeleen participatiemaatschapstellingen van 2020 en 2023 te behalen. Maar als we pij willen, dan moet je ook volop gebruik kunnen maken van burgerinitiatieven de ruimte geven” en zonne-energie, komt een duurzame energievoorCees de Jong ziening met grote stappen dichterbij. Dat is vooral voorzitter den Hâneker een politieke keuze: wil de overheid de energiemarkt in beginsel centralistisch of liberalistisch organiseren. Burgers en boeren staan te popelen om gezamenlijk te participeren.
52
Bijlage 1: Samenwerkingsovereenkomst MijnDakJouwDak
53
Samenwerkingsovereenkomst 1. de stichting: Stichting Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesvelt, gevestigd te Groot-Ammers, gemeente Molenwaard, kantoorhoudende te 2964 AM Groot-Ammers, Wilgenweg 3, ingeschreven ten kantore van het handelsregister onder nummer 23091131, te dezen vertegenwoordigd wordende door: de heer Gerard de Wit, wonende te 2964GB GrootAmmers,Schoonhovenseveer 21, voorzitter; Hierna ook te noemen: “verhuurder’ 2. de vereniging: Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Alblasserwaard en Vijfheerenlanden “Den Hâneker”, gevestigd te Zederik, kantoorhoudende te 2964 AM Groot-Ammers, Wilgenweg 3, ingeschreven in het handelsregister onder 40324809, te dezen vertegenwoordigd worden door: de heer Cornelis Marinus de Jong, wonende te 4221 LV Hoogblokland, voorzitter; Hierna ook te noemen: “huurder”
54
A. Geven vooraf te kennen: dat zij in het belang van een duurzame, regionale ontwikkeling: • het produceren en consumeren van duurzame energie willen promoten; • zelf het voorbeeld willen geven van deze gezamenlijke productie en consumptie door het aangaan van onderstaande huurovereenkomst; • samen verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van het demonstratieproject, inclusief de voorlichting over duurzame energie; • alle documenten en resultaten uit deze overeenkomst worden ter beschikking gesteld aan de energiecoöperatie “De Knotwilg” ten behoeve van de uitrol in de regio.
En tevens: 1. verhuurder is erfpachter van een kantoorgebouw met schuur, staande en gelegen te 2964 AM Groot-Ammers, Wilgenweg 3, hierna te noemen: “het gebouw”; 2. huurder heeft met toestemming van verhuurder op gemeld gebouw zonnepanelen geplaatst als demonstratieproject voor het opwekken van hernieuwbare energie en heeft daarmee tevens voorzien in een mogelijkheid bezoekers voor te lichten;
55
B. verklaren te zijn overeengekomen als volgt: 1. Verhuurder verklaart te hebben verhuurd aan huurder die verklaart te hebben gehuurd van verhuurder:150 vierkante meter dak van de gebouwen ten behoeve voor het hebben en houden van 88 zonnepanelen. 2. De huur is ingegaan op 1 oktober 2013 en eindigt op 1 januari 2021. 3. De huurprijs van het gehuurde dak wordt voorlopig vastgesteld op €1000 per jaar .De vaste kosten voor aansluiting op het elektriciteitsnet zijn voor rekening van de verhuurder. 4. Het eigendom, beheer en exploitatie van de zonnepanelen is in handen van de huurder. 5. Verhuurder en huurder gaan een technisch-financiële samenwerking aan mbt het project MijnDakJouwDak, waarbij het totaal aan kosten en opbrengsten uit deze samenwerking verdeeld wordt op een netto fifty-fifty basis. Verhuurder en huurder overleggen jaarlijks over deze samenwerking en besluiten in gezamenlijkheid of de verdeling van kosten en opbrengsten moet worden bijgesteld. 6. Alle eventuele inkomsten na aftrek van de kosten komen ten goede aan het in stand houden van het demonstratieproject en bijdragen aan bewustwording van het belang van decentrale opwekking van 56
hernieuwbare energie en van het belang van energiebesparing in het algemeen(Trias Energetica). 7. Vooruitbetaling en verrekening dienen te worden voldaan door bijschrijving op een door huurder en verhuurder aan te wijzen bank- of girorekening. 8. Huurder verklaart het gehuurde te aanvaarden in de staat waarin het zich thans bevindt en af te zien van iedere rechtsvordering wegens levering in onvoldoende staat van onderhoud. 9. Huurder is verplicht de zonnepanelen voor zijn rekening in goede staat te onderhouden en bij het einde van de huur het dak in dezelfde staat op te leveren. 10. Huurder is verplicht de zonnepanelen voor zijn rekening te verzekeren tegen brand-en stormschade. 11. De huurder mag zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder aan het gehuurde geen veranderingen aanbrengen. 12. Het is huurder toegestaan het erf van verhuurder te betreden voor het verrichten van onderhouds- en controlewerkzaamheden. 13. De huurder is gehouden het gehuurde als een goed huurder te gebruiken en al datgene te doen en na te laten wat een goed huurder in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten. Alle risico’s met betrekking tot het aanbrengen en de aanwezigheid van de zonnepanelen zijn voor rekening van huurder. 57
14. Verhuurder en huurder kunnen na afloop van de huurovereenkomst onderling overeenkomen de zonnepanelen te verwijderen en het dak in oude staat terug te brengen; Verhuurder en huurder kunnen ook in onderlinge overeenkomst besluiten tegen een alsdan overeen te komen vergoeding de panelen van eigenaar te laten veranderen of de periode van huur steeds met twee jaar te verlengen. 15. Alle kosten tot behoud en ter uitoefening van de rechten van verhuurder, speciaal met betrekking tot het innen van de huurpenningen zo in als buiten rechte te maken, zijn voor rekening van de huurder. 16. Bij gebreke van tijdige betaling van de huurpenningen of bij niet-nakoming of overtreding van enige bepaling van deze overeenkomst heeft de verhuurder - onverminderd de geldende wettelijke bepalingen en verplichting van de huurder tot vergoeding van kosten, schaden en interessen - het recht deze overeenkomst op te zeggen met inachtneming van het daaromtrent in de Wet bepaalde en door de rechter te doen ontbinden of de huurder tot nakoming van deze overeenkomst te noodzaken.
58
59
Bijlage 2: Oprichtingsakte coöperatie De Knotwilg
OPRICHTING COÖPERATIE DE KNOTWILG Doss. nr. 2012.000118.01/WH Versie 2 d.d. 19december 2013
Heden, twintig december tweeduizend dertien verschijnen voor mij, Meester Willem Cornelis Adriaan van der Heiden notaris te Molenwaard: 1.
de heer Jacobus Timmer, geboren te Lopik op achtentwintig september negentienhonderd éénenvijftig, wonende te 4147 EW Asperen (gemeente Lingewaal), Heukelumseweg 6 A, in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw Anna Maria Koorevaar, zich legitimerende met zijn paspoort met nummer NT6859RL6, afgegeven door de gemeente Nunspeet op zeven januari tweeduizend negen;-
2.
mevrouw Rochustina Cornelia Hendrika Wiggelinkhuijsen, geboren te Beesd op twee maart negentienhonderd tweeënvijftig, wonende te 4126 RE Hei- en Boeicop (gemeente Zederik), Hei- en Boeicopseweg 59, gehuwd met de heer Hendrik Luitjes, zich legitimerende met haar rijbewijs met nummer 4851760803, afgegeven door de gemeente Zederik op vijftien december tweeduizend tien;
3.
de heer Joseph Nicolaas Adrianus van Oosten, geboren te Veenendaal op tien maart negentienhonderd drieënzestig, wonende te 4121 EM Everdingen(gemeente Vianen), Graaf Huibertlaan 1, gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met Eliza Geurts, zich legitimerende met zijn rijbewijs met nummer 4291661204, afgegeven door de gemeente Vianen op zeven november tweeduizend zeven.
De verschenen personen verklaren een coöperatie op te richten met de volgende statuten. NAAM, ZETEL EN DUUR Artikel 1 1. De coöperatie draagt de naam: Energie Coöperatie “De Knotwilg” U.A. 2. Zij heeft haar zetel in Hei- en Boeicop, gemeente Zederik. 3. Zij is opgericht voor onbepaalde tijd.
DOEL Artikel 2
1.
De coöperatie stelt zich ten doel:
Actief uitdragen van de Trias Energetica. De Trias Energetica beschrijft drie stappen in de richting van een duurzame energievoorziening. Beperken van de energievraag door energiebesparing. De energie die toch gebruikt moet worden duurzaam op te wekken en tot slot de fossiele brandstoffen zo efficiënt en schoon mogelijk te gebruiken. Ten behoeve hiervan stelt de coöperatie zich ten doel: a. het voorzien in de stoffelijke behoeften van haar leden krachtens overeenkomsten met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent of doet uitoefen; b. het stimuleren en verbeteren van het gebruik van duurzame, hernieuwbare, lokaal opgewekte energie in de regio, direct of indirect ten behoeve van de leden c. het bevorderen van het collectief produceren en consumeren van regionale, duurzame, hernieuwbare energie; d. het vormen van een platform waarin kennis en ervaring over en met duurzame energie wordt uitgewisseld. e. het bevorderen van de sociale samenhang binnen de gemeenschap in het algemeen en de samenwerking tussen leden in het bijzonder; f. het voeren van overleg met overheidsorganen voor het bevorderen van de in artikel 2 genoemde doelstellingen g. het behartigen van de maatschappelijke belangen van haar leden h. het verrichten van al wat met het vorenstaande in de meest ruime zin van het woord verband houdt. 2.
Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door: a. het uitoefenen van een bedrijf ten behoeve van de leden; b. het verwerven, oprichten en exploiteren van duurzame energie-, opwekkings middelen, waaronder zonne-energie-systemen, wind en waterkrachtsystemen enz.enz; c. het vormen van een platform waarin kennis en ervaring wordt uitgewisseld en het geven van voorlichting over de lokale opwekking van - en het gebruik van duurzame energie. d. het ontwikkelen van activiteiten van plattelandsgemeenten en hun partners, die zorgen dat partijen uit het gebied kennis opdoen en een samenwerking gaan vormen rond hernieuwbare energie en energiebesparing. e. het bevorderen van kleine energiecoöperaties en/of samenwerkingsvormen waarin productie en consumptie van duurzaam, lokaal opgewekte hernieuwbare samen komen.
f. het verlenen van diensten, waaronder advisering, belangenbehartiging van de leden. g. het bedenken en ontwikkelen van initiatieven, die samenwerking rond hernieuwbare energie en energiebesparing verbeteren en stimuleren; h. het sluiten van overeenkomsten met leden teneinde te voorzien in hun behoefte aan duurzame, lokaal geproduceerde energie; i. het oprichten van, deelnemen in of samenwerken met organisaties, als dat voor het bereiken van het doel van de coöperatieve vereniging bevorderlijk is. j. het voeren van overleg met overheidsorganen voor het bevorderen van de genoemde doelstellingen k. gebruik te maken en in stand houden van de al aanwezige communicatie middelen, l. het verrichten van al wat met het vorenstaande in de meest ruime zin van het woord verband houdt 3.
De coöperatie mag overeenkomsten als bedoeld in lid 2 ook met anderen dan haar leden aangaan, maar niet in een zodanige mate, dat de overeenkomsten met de leden voor het bedrijf van de coöperatie slechts van ondergeschikte betekenis zijn.
LEDEN Artikel 3 1.
Leden van de coöperatie kunnen zijn natuurlijke- of rechtspersonen die de in artikel 2 lid 1 genoemde doelstelling onderschrijven en/of de in artikel 2 lid 2 genoemde overeenkomsten sluiten met de coöperatie.
2.
Het lidmaatschap van de coöperatie is persoonlijk, met dien verstande dat een lid zijn lidmaatschap kan overdragen aan een andere persoon die voldoet aan de eis gesteld in lid 1 van dit artikel. De levering vereist voor de overdracht van het lidmaatschap geschiedt door een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de coöperatie.
3.
Indien het lid een rechtspersoon is, wordt het lidmaatschap namens die rechtspersoon uitgeoefend door de natuurlijke persoon die de rechtspersoon daartoe schriftelijk heeft aangewezen. Het bestuur doet daarvan aantekening in het ledenregister.
4.
Ook een personenvennootschap zonder rechtspersoonlijkheid kan lid zijn.
Het lidmaatschap behoort toe aan de vennoten gezamenlijk en wordt namens de personenvennootschap uitgeoefend door de vennoot die daartoe door de gezamenlijke vennoten is aangewezen. Het bestuur doet daarvan aantekening in het ledenregister. Indien een vennoot uit de personenvennootschap uittreedt dient toedeling van het lidmaatschap aan de overblijvende vennoten plaats te vinden en levering daarvan bij akte met mededeling aan het bestuur van de coöperatie. Indien een vennoot toetreedt tot de personenvennootschap, dienen de andere vennoten aan de toetreder een aandeel in het lidmaatschap over te dragen. Deze overdracht dient te geschieden bij akte en daarvan dient mededeling te geschieden aan het bestuur van de coöperatie.
61
TOELATING VAN LEDEN Artikel 4 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 3 lid 1 die als lid wenst toe te treden, dient een daartoe strekkend schriftelijk verzoek te richten aan het bestuur onder overlegging van alle gegevens waarvan het bestuur voor een oordeel omtrent toetreding kennis wenst te nemen.
2.
Het bestuur beslist over toelating tot het lidmaatschap.
3.
Op de aanvraag en toelating is het bepaalde in artikel 2:61 BW van toepassing. Bij niettoelating als lid kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.
LEDENREGISTER Artikel 5 1.
Het bestuur houdt een register, ledenregister geheten, waarin de namen en adressen van alle leden zijn opgenomen zoals deze door de leden worden opgegeven.
2.
Het bestuur houdt in het ledenregister zo spoedig mogelijk aantekening van alle gegevens betreffende het lidmaatschap, zoals het tijdstip van aanvang en beëindiging en de wijze van beëindiging.
3.
De aantekeningen in het ledenregister worden van de zijde van de coöperatie ondertekend door een lid van het bestuur.
EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP Artikel 6 1.
Het lidmaatschap eindigt:
a.
door overlijden van het lid of indien het lid rechtspersoon is wanneer de rechtspersoon ophoudt te bestaan;
b.
door opzegging van het lid;
c.
door opzegging namens de coöperatie. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de coöperatie niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de coöperatie niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
d.
door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der coöperatie handelt, of de coöperatie op onredelijke wijze benadeelt.
2.
Opzegging namens de coöperatie geschiedt door het bestuur.
3.
Opzegging van het lidmaatschap door het lid of door de coöperatie kan slechts geschieden tegen het einde van een boekjaar van de coöperatie en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Het lidmaatschap kan echter onmiddellijk worden beëindigd, indien van de coöperatie of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.
Een opzegging in strijd met het bepaalde in het vorige lid doet het lidmaatschap eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgende op de datum waartegen was opgezegd.
5.
Een lid is niet bevoegd door opzegging van zijn lidmaatschap een besluit waarbij de verplichtingen van de leden van geldelijke aard zijn verzwaard, te zijnen opzichte uit te sluiten.
6.
De opzegging kan slechts geschieden hetzij bij een afzonderlijk geschrift hetzij door een door het lid ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie. Het lid dat de opzegging doet ontvangt daarvan een schriftelijke erkenning van het bestuur. Wordt de schriftelijke erkenning niet binnen veertien dagen gegeven dan is het lid bevoegd de opzegging op kosten van de coöperatie bij deurwaardersexploot te herhalen.
7.
Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur.
8.
Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de coöperatie op de grond dat redelijkerwijs van de coöperatie niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk van het besluit in kennis gesteld onder opgave van de redenen. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
9.
Indien het lidmaatschap in de loop van een jaar eindigt, blijft niettemin de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd.
10. Bij beëindiging van het lidmaatschap kunnen het bestuur en het uittredende lid in onderling overleg een regeling treffen ter afwikkeling van de overeenkomsten als bedoeld in artikel 2 lid 2 die de coöperatie met het lid heeft gesloten. Indien daaromtrent binnen één maand geen overeenstemming wordt bereikt, treft de algemene vergadering een het uittredende lid bindende regeling.
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN LEDEN Artikel 7 1.
leder lid is bij toetreding verplicht tot een door de algemene vergadering vast te stellen jaarlijkse contributie van vijfentwintig euro (€ 25,00) én tevens het verrichten van een jaarlijkse inspanningsverplichting ten behoeve van de coöperatie. Het bestuur denkt hierbij aan financieel-, commercieel-, socialisatie en/of denkvermogen.
De “bedragen” komen ten goede aan het vermogen van de coöperatie. .
3.
De coöperatie heeft het recht op eventuele vorderingen van een uittredend lid in mindering te brengen al hetgeen dit lid, uit welken hoofde ook, aan de coöperatie schuldig is.
AANSPRAKELIJKHEID LEDEN VOOR EEN TEKORT BIJ ONTBINDING Artikel 8 Iedere verplichting van de leden of oud-leden om bij te dragen in een tekort bij ontbinding van de coöperatie is uitgesloten. OVEREENKOMSTEN MET LEDEN Artikel 9 1.
De coöperatie is bevoegd door een besluit wijzigingen aan te brengen in de met haar leden in de uitoefening van haar bedrijf aangegane overeenkomsten als bedoeld in artikel 2 lid 2, mits zij zich deze bevoegdheid uitdrukkelijk in de overeenkomst heeft voorbehouden.
2.
Op een wijziging als in het vorige lid bedoeld kan de coöperatie zich tegenover een lid slechts beroepen, indien de wijziging schriftelijk aan het lid is meegedeeld.
BESTUUR Artikel 10 1.
Het bestuur bestaat uit ten minste twee personen die door de algemene vergadering worden benoemd.1 De benoeming geschiedt uit de leden, behoudens het bepaalde in lid 2.
2.
De algemene vergadering kan besluiten dat één lid van het bestuur buiten de leden wordt benoemd. Tot bestuurslid kan ook worden benoemd de natuurlijke persoon die het lidmaatschap uitoefent namens een rechtspersoon of personenvennootschap.
3.
De benoeming van bestuursleden geschiedt uit één bindende voordracht, behoudens het bepaalde in lid 4. Tot het opmaken van zulk een voordracht is uitsluitend het bestuur bevoegd. De voordracht van het bestuur wordt bij de oproeping voor de vergadering meegedeeld.
1 De wet biedt de mogelijkheid dat één of meer bestuursleden, mits minder dan de helft, door andere personen dan de leden kunnen worden benoemd. Is daar behoefte aan? LATEN staan. Kan van pas komen. een deskundige erbij is niet slecht.
4.
Aan elke voordracht kan het bindend karakter worden ontnomen door een met ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen genomen besluit van de algemene vergadering, genomen in een vergadering waarin ten minste twee/derde van de leden vertegenwoordigd is.
5.
Is geen voordracht opgemaakt of besluit de algemene vergadering overeenkomstig het voorgaande lid aan de opgemaakte voordrachten het bindend karakter te ontnemen, dan is de algemene vergadering vrij in de keus.
6.
Indien er meer dan één bindende voordracht is, geschiedt de benoeming uit die voordrachten.
EINDE BESTUURSLIDMAATSCHAP - PERIODIEK LIDMAATSCHAP - SCHORSING Artikel 11 1.
Elk bestuurslid, ook indien hij voor een bepaalde tijd is benoemd, kan te allen tijde door de algemene vergadering worden ontslagen of geschorst. Een schorsing die niet binnen drie maanden gevolgd wordt door een besluit tot ontslag, eindigt door het verloop van die termijn.
2.
Elk bestuurslid treedt uiterlijk drie jaar na zijn benoeming af, volgens een door het bestuur op te maken rooster van aftreding. De aftredende is herkiesbaar. Wie in een tussentijdse vacature wordt benoemd, neemt op het rooster de plaats van zijn voorganger in.
3.
Het bestuurslidmaatschap eindigt voorts:
a. ten aanzien van een bestuurslid dat uit de leden benoemd is: door het eindigen van het lidmaatschap van de coöperatie;
b. door bedanken.
BESTUURSFUNCTIES Besluitvorming van het bestuur Artikel 12 1.
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. Het kan voor elk van hen uit zijn midden een vervanger aanwijzen. Een bestuurslid kan meer dan één functie bekleden.
2.
Van het verhandelde in elke vergadering worden door de secretaris notulen opgemaakt die door de voorzitter en de secretaris worden vastgesteld en ondertekend. In afwijking van wat de wet daarover bepaalt, is het oordeel van de voorzitter over de totstandkoming en de inhoud van een besluit niet beslissend.
3.
Bij huishoudelijk reglement kunnen nadere regelen aangaande de vergaderingen van en de besluitvorming door het bestuur worden gegeven.
BESTUURSTAAK - VERTEGENWOORDIGING Artikel 13 1.
Behoudens de beperkingen volgens de statuten is het bestuur belast met het besturen van de coöperatie.
2.
Indien het aantal bestuursleden beneden twee is gedaald, blijft het bestuur bevoegd. Het is echter verplicht zo spoedig mogelijk een algemene vergadering te beleggen waarin de voorziening in de open plaats of de open plaatsen aan de orde komt.
3.
Het bestuur is bevoegd onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde onderdelen van zijn taak te doen uitvoeren door commissies die door het bestuur worden benoemd.
4.
Het bestuur is, mits met goedkeuring van de algemene vergadering, bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de coöperatie zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden beroep worden gedaan.
5.
Het bestuur behoeft eveneens goedkeuring van de algemene vergadering voor besluiten tot:
I.
het aangaan van rechtshandelingen en het verrichten van investeringen een bedrag of waarde van tienduizend euro (€ 10.000,00)2 te boven gaande, onverminderd het hierna onder II bepaalde;
II.
a.
het aangaan van overeenkomsten, waarbij aan de coöperatie een bankkrediet wordt verleend;
b.
het te leen verstrekken van gelden en het te leen opnemen van gelden, waaronder niet is begrepen het gebruikmaken van een aan de coöperatie verleend bankkrediet;
c.
het aangaan van dadingen;
d.
het optreden in rechte, waaronder begrepen het voeren van arbitrale procedures, doch met uitzondering van het nemen van conservatoire maatregelen en van het nemen van die rechtsmaatregelen die geen uitstel kunnen lijden. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden geen beroep worden gedaan.3
6.
Onverminderd het in de laatste volzin van lid 4 bepaalde wordt de coöperatie in en buiten rechte vertegenwoordigd:
a.
hetzij door het bestuur;
b.
hetzij door de voorzitter;
c.
hetzij door twee andere gezamenlijk handelende bestuursleden.
JAARVERSLAG - REKENING EN VERANTWOORDING Artikel 14 1.
Het boekjaar van de coöperatie loopt van één januari tot en met éénendertig december.
2.
Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de coöperatie zodanige aantekeningen te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
3.
Het bestuur brengt op een algemene vergadering binnen zes maanden na afloop van het boekjaar van de coöperatie, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering, zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Na verloop van de termijn kan ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
4.
De algemene vergadering benoemt jaarlijks uit de leden een commissie van ten minste twee personen, die geen deel mogen uitmaken van het bestuur. De commissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de algemene vergadering verslag van haar bevindingen uit.
5.
Vereist het onderzoek van de rekening en verantwoording bijzondere boekhoudkundige kennis, dan kan de commissie van onderzoek zich door een deskundige doen bijstaan. Het bestuur is verplicht aan de commissie alle door haar gewenste inlichtingen te verschaffen, haar desgewenst de kas en de waarden te vertonen en inzage van de boeken en bescheiden der coöperatie te geven.
6.
De last van de commissie kan te allen tijde door de algemene vergadering worden herroepen, maar slechts door de benoeming van een andere commissie.
7.
Het bestuur is verplicht de bescheiden bedoeld in de leden 2 en 3, tien jaar lang te bewaren.
8.
Vaststelling van de jaarrekening door de algemene vergadering strekt niet tot kwijting aan bestuurders voor het bestuur dat zij in het betreffende boekjaar hebben gevoerd, voor zover dat uit de jaarrekening blijkt. Deze kwijting moet bij afzonderlijk besluit worden verleend.
9.
De algemene vergadering kan na vaststelling van de jaarrekening besluiten welk deel van de winst wordt toegevoegd aan de algemene reserves en welk deel van de winst wordt uitgekeerd. De kapitaalrekening van elk van de leden wordt jaarlijks na vaststelling van de jaarrekening gecrediteerd met een bedrag gelijk aan het aandeel van dat lid in de winst dan wel gedebiteerd voor een bedrag gelijk aan het aandeel in het verlies.
ALGEMENE VERGADERING Artikel 15 1.
Aan de algemene vergadering komen in de coöperatie alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen.
2.
Jaarlijks, uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar van de coöperatie, wordt een algemene vergadering - de jaarvergadering - gehouden. In de jaarvergadering komen onder meer aan de orde:
a.
het jaarverslag en de rekening en verantwoording bedoeld in artikel 14 met het verslag van de aldaar bedoelde commissie;
b.
de vaststelling van de jaarrekening en de benoeming van de in artikel 14 genoemde commissie voor het volgende boekjaar van de coöperatie;
c.
voorziening in eventuele vacatures;
d.
voorstellen van het bestuur of de leden, aangekondigd bij de oproeping voor de vergadering.
3.
Andere algemene vergaderingen worden gehouden zo dikwijls het bestuur dit wenselijk oordeelt.
4.
Voorts is het bestuur op schriftelijk verzoek van ten minste een zodanig aantal leden als bevoegd is tot het uitbrengen van één/tiende gedeelte van de stemmen verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken. Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan door oproeping overeenkomstig artikel 19 of bij advertentie in ten minste een ter plaatse waar de coöperatie gevestigd is veel gelezen dagblad.
TOEGANG EN STEMRECHT Artikel 16 1.
Toegang tot de algemene vergadering hebben alle leden van de coöperatie en het bestuurslid dat geen lid van de coöperatie is. Geen toegang hebben geschorste leden en geschorste bestuursleden.
2.
Over toelating van andere dan de in lid 1 bedoelde personen beslist de algemene vergadering.
3.
leder lid van de coöperatie dat niet geschorst is, heeft één stem. Het bestuurslid dat geen lid van de coöperatie is, heeft een raadgevende stem.
4.
Een lid kan zijn stem door een schriftelijk daartoe gemachtigd ander lid uitbrengen.
VOORZITTERSCHAP - NOTULEN Artikel 17 1.
De algemene vergaderingen worden geleid door de voorzitter van de coöperatie of zijn plaatsvervanger. Ontbreken de voorzitter en zijn plaatsvervanger, dan treedt één van de andere bestuursleden door het bestuur aan te wijzen als voorzitter op. Wordt ook op deze wijze niet in het voorzitterschap voorzien, dan voorziet de vergadering zelf daarin.
2.
Van het verhandelde in elke vergadering worden door de secretaris of een ander door de voorzitter daartoe aangewezen persoon notulen gemaakt die door de voorzitter en de notulist worden vastgesteld en ondertekend. Zij die de vergadering bijeenroepen kunnen een notarieel proces-verbaal van het verhandelde doen opmaken. De inhoud van de notulen of van het proces-verbaal wordt ter kennis van de leden gebracht.
BESLUITVORMING VAN DE ALGEMENE VERGADERING Artikel 18 1.
Het ter algemene vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter dat door de vergadering een besluit is genomen is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit voor zover gestemd werd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel.
2.
Wordt echter onmiddellijk na het uitspreken van het in het eerste lid bedoeld oordeel de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, indien de meerderheid van de vergadering of, indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk geschiedde, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.
3.
Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
4.
Blanco stemmen worden beschouwd als niet te zijn uitgebracht.
5.
Indien bij een verkiezing van personen niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een tweede stemming, of bij een bindende voordracht, een tweede stemming tussen de voorgedragen kandidaten, plaats.
Heeft dan opnieuw niemand de volstrekte meerderheid verkregen, dan vinden herstemmingen plaats, totdat hetzij één persoon de volstrekte meerderheid heeft verkregen, hetzij tussen twee personen is gestemd en de stemmen staken.
Bij deze herstemmingen (waaronder niet is begrepen de tweede stemming) wordt telkens gestemd tussen de personen op wie bij de voorafgaande stemming is gestemd, evenwel met uitzondering van de persoon op wie bij die voorafgaande stemming het laagste aantal stemmen is uitgebracht.
Is bij die voorafgaande stemming het laagste aantal stemmen op meer dan één persoon uitgebracht, dan wordt door loting uitgemaakt op wie van die personen bij de nieuwe stemming geen stemmen meer kunnen worden uitgebracht.
Indien bij een stemming tussen twee personen de stemmen staken, beslist het lot wie van beiden is gekozen.
6.
Indien de stemmen staken over een voorstel dat niet de verkiezing van personen betreft, dan is het verworpen.
7.
Alle stemmingen geschieden mondeling, tenzij de voorzitter een schriftelijke stemming gewenst acht of één van de stemgerechtigden dat vóór de stemming verlangt.
Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende, gesloten briefjes.
Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk, tenzij een stemgerechtigde hoofdelijke stemming verlangt.
8. Een éénstemmig besluit van alle leden, ook al zijn dezen niet in een vergadering bijeen, heeft, mits met voorkennis van het bestuur genomen, dezelfde kracht als een besluit van de algemene vergadering. 9.
Zolang in een algemene vergadering alle leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen, mits met algemene stemmen, omtrent alle aan de orde komende onderwerpen, ook al heeft geen oproeping plaatsgehad of ook al is deze niet op de voorgeschreven wijze geschied of ook al is enig ander voorschrift omtrent het oproepen en houden van vergaderingen of een daarmee verband houdende formaliteit niet in acht genomen.
BIJEENROEPING ALGEMENE VERGADERING Artikel 19 1.
De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur.
De oproeping geschiedt schriftelijk aan de adressen van de leden volgens het ledenregister bedoeld in artikel 5. De termijn voor de oproeping bedraagt ten minste zeven dagen.
2.
Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld, onverminderd het bepaalde in artikel 20.
STATUTENWIJZIGING Artikel 20 1.
In de statuten van de coöperatie kan geen verandering worden gebracht dan door een besluit van een algemene vergadering, waartoe is opgeroepen met de mededeling dat op die vergadering een wijziging van de statuten zal worden voorgesteld.
2.
Zij die de oproeping tot de algemene vergadering ter behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben gedaan, moeten ten minste vijf dagen vóór de vergadering een afschrift van dat voorstel waarin de voorgedragen wijziging woordelijk is opgenomen op een daartoe geschikte plaats voor de leden ter inzage leggen tot na afloop van de dag waarop de vergadering wordt gehouden. Bovendien wordt een afschrift als hiervoor bedoeld aan alle leden toegezonden.
3.
Een besluit tot statutenwijziging behoeft ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen, in een vergadering waarin ten minste twee/derde van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is. Is niet twee/derde van de leden aanwezig of vertegenwoordigd, dan wordt binnen vier weken daarna een tweede vergadering bijeengeroepen en gehouden waarin over het voorstel zoals dat in de vorige vergadering aan de orde is geweest, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden, kan worden besloten, mits met een meerderheid van ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen.
4.
Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt. Tot het verlijden van de akte is ieder bestuurslid bevoegd.
ONTBINDING Artikel 21 1.
De coöperatie kan worden ontbonden door een besluit van de algemene vergadering. Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van het voorgaande artikel is van overeenkomstige toepassing.
2.
Het batig saldo na vereffening vervalt aan degenen die ten tijde van het besluit tot ontbinding lid waren. leder van hen ontvangt een gelijk deel. Bij het besluit tot ontbinding kan echter ook een andere bestemming aan het batig saldo worden gegeven.
HUISHOUDELIJK REGLEMENT Artikel 22 1.
De algemene vergadering kan een huishoudelijk reglement vaststellen.
2.
Het huishoudelijk reglement mag niet in strijd zijn met de wet, ook waar die geen dwingend recht bevat, noch met de statuten.
SLOTBEPALING Artikel 23 In alle gevallen, waarin zowel de wet als deze statuten niet voorzien, beslist de algemene vergadering. BENOEMING EERSTE BESTUUR Ten slotte verklaarden de verschenen personen dat voor de eerste maal tot leden van het bestuur van de coöperatie worden benoemd: 1.
de heer Jacobus Timmer, de verschenen persoon sub 1: voorzitter;
2. mevrouw Rochustina Cornelia Hendrika Wiggelinkhuijsen, de verschenen persoon sub 2: penningmeester 3.
de heer Joseph Nicolaas Adrianus van Oosten, de verschenen persoon sub 3: secretaris
SLOT WAARVAN AKTE is verleden te Molenwaard, op de datum in het hoofde dezer akte vermeld, De verschenen personen zijn mij, notaris, bekend en de identiteit van de bij deze akte betrokken verschenen personen/partijen is door mij, notaris, aan de hand van de hiervoor gemelde en daartoe bestemde documenten vastgesteld. De zakelijke inhoud van de akte is aan hen opgegeven en toegelicht. De verschenen personen hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, tijdig voor het verlijden van de inhoud van de akte te hebben kennisgenomen, te zijn gewezen op de gevolgen, die voor partijen uit de akte voortvloeien en met de inhoud in te stemmen. Onmiddellijk daarna is de akte beperkt voorgelezen en door de verschenen personen en mij, notaris, ondertekend. (Volgt ondertekening door comparanten en notaris)
Uitgegeven voor afschrift