Zo vader, zo zoon..? Het effect van de daadwerkelijke en ideale taakverdeling van Turkse, Marokkaanse en autochtone vaders op de opvattingen van hun zonen
Saskia de Hoog & Maartje Bakhuys Roozeboom
Universiteit Utrecht 2006
Zo vader, zo zoon..?
Voorwoord Wij zijn de volgende mensen dank verschuldigd. Allereerst danken wij Vincent Duindam voor zijn steun, vertrouwen en begeleiding bij de totstandkoming van deze scriptie. Daarnaast danken wij Myra Keizer, van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor haar tijd en bruikbare adviezen bij het opzetten van deze studie. Tevens zijn wij Freek Bucx veel dank verschuldigd voor zijn betrokkenheid en hulpvaardigheid bij de complexe data-analyse. Ten slotte danken wij Lidy van Nijhuis, Stefanie van ’t Hart en Hilbert Onvlee voor de prettige bijeenkomsten en het praktische commentaar.
Utrecht, juni 2006 Saskia de Hoog & Maartje Bakhuys Roozeboom
2
Zo vader, zo zoon..?
Samenvatting In deze studie wordt de invloed van vaders onderzocht bij de socialisatie van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. Bekeken wordt in hoeverre de taakverdelingspreferenties van zonen voorspeld kunnen worden uit, zowel de daadwerkelijke taakverdeling, als uit de opvattingen over de taakverdeling van vaders. Daarnaast wordt in deze studie onderzocht of de familieband een rol speelt bij het socialisatieproces. Bovendien wordt bekeken of autochtonen enerzijds en Turken en Marokkanen anderzijds verschillen in de mate waarin opvattingen van vaders en zonen ten aanzien van de taakverdeling overeenkomen. Met behulp van de NKPS en de SPVA datasets worden, zowel bij autochtonen als bij Turken en Marokkanen, de vaders en zonen met elkaar vergeleken. Daarnaast worden autochtone vaders en zonen vergeleken met Turkse en Marokkaanse vaders en zonen. De resultaten van deze studie impliceren dat met name de opvattingen van vaders
ten
aanzien
van
de
taakverdeling
van
invloed
zijn
op
de
taakverdelingspreferenties van zonen. De hechtheid van de familieband speelt bij dit proces een belangrijke, modererende rol. Daarnaast blijkt een generatieverschil te kunnen worden waargenomen. Zonen blijken modernere opvattingen te hebben ten aanzien van de taakverdeling dan hun vaders. Deze verschillen blijken onder allochtonen groter dan onder autochtonen.
3
Zo vader, zo zoon..?
Inhoudsopgave Voorwoord
2
Samenvatting
3
Inleiding
6
Opbouw van de thesis
7
Achtergrond
8
Deel I 1. De huidige taakverdeling tussen mannen en vrouwen ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en het begrip socialisatie 1.1. Arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland anno nu
9 9
1.2. Combinatie arbeid en zorg
10
1.3. Verdeling onbetaalde arbeid
11
1.4. Zorgende mannen
13
1.5. Opvattingen jongeren
13
1.6. Socialisatie
14
1.7. Mannelijke en vrouwelijke zorgtaken
16
Deel II 2. De invloed van vaders op de opvattingen over de taakverdeling van Turkse, Marokkaanse en autochtone zonen
19
2.1. Turken en Marokkanen in Nederland
20
2.2. Daadwerkelijke verdeling zorg en arbeid
21
2.3. Opvattingen over taakverdeling
22
2.4. Totstandkoming opvattingen
25
2.5. Turkse en Marokkaanse vaders in vergelijking met autochtone vaders
26
2.6. Religie
27
2.7. Opleidingsniveau en leeftijd
28
2.8. Familieband
29
2.9. Onderzoeksopzet
31
3. Data en Methoden
33
3.1. Dataset
33
3.2. Onderzoeksgroepen
34
3.2.1. Autochtonen
34
3.2.2. Allochtonen
34
3.2.3. Representativiteit
34
4
Zo vader, zo zoon..?
3.3. Variabelen
35
3.3.1. Afhankelijke variabelen
35
3.3.2. Onafhankelijke variabelen
36
3.4. Controle variabelen
38
3.5. Beperkingen van meetinstrumenten
39
4. Methode van analyse
40
5. Resultaten
41
5.1. Beschrijvende analyses
41
5.2. Verklarende analyses
42
5.2.1. Hypothese 1
43
5.2.2. Hypothese 2
44
5.2.3. Hypothese 3
45
5.2.4. Hypothese 4
47
6. Conclusie
49
6.1. Daadwerkelijk gedrag en opvattingen
49
6.2. Familieband
50
6.3. Verschillen tussen autochtonen en allochtonen
50
7. Discussie
51
7.1. Daadwerkelijk gedrag en opvattingen
51
7.2. Familieband
53
7.3. Verschillen tussen autochtonen en allochtonen
54
7.3.1. Daadwerkelijk gedrag
54
7.3.2. Opvattingen
55
7.3.3. Opvattingen van autochtone en allochtone zonen en vaders
55
8. Beperkingen van dit onderzoek
59
9. Vervolgonderzoek
60
Referenties
61
5
Zo vader, zo zoon..?
Inleiding Een egalitaire verdeling van arbeid en zorgtaken is momenteel een zeer actueel en maatschappelijk relevant thema. De arbeidsparticipatie van de vrouw is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Daarnaast blijft een toenemend aantal vrouwen werken nadat zij kinderen heeft gekregen. Het traditionele kostwinnerschap heeft hiermee dan ook zijn dominante positie in de samenleving verloren. In de meeste gevallen is er echter (nog) geen sprake van een gelijke verdeling van taken tussen partners ten aanzien van zowel betaalde als onbetaalde arbeid. Vrouwen werken meestal in deeltijd, mannen voltijds en daarnaast nemen vrouwen nog steeds het grootste gedeelte van de zorg voor de kinderen en het huishouden op zich. Toch blijken er wel duidelijke veranderingswensen te bestaan bij zowel de bevolking als het overheidsbeleid ten aanzien van de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. Het overheidsbeleid heeft zich ten doel gesteld om de combinatie van arbeid en zorg aan te moedigen en te vergemakkelijken. Hierbij is er ook meer belangstelling gekomen voor het aandeel van mannen in huishoudelijke en zorgtaken. Met name de herverdeling van deze onbetaalde taken blijkt nog een zeer moeizaam proces. Opvallend is dat jongeren al op vroege leeftijd seksespecifieke opvattingen hebben ten aanzien van taakverdeling. Jongens blijken over het algemeen traditioneler te denken dan meisjes. Dit verschil is nog sterker als wordt gekeken naar de opvattingen van Turkse en Marokkaanse jongeren. In deze studie zal worden onderzocht in hoeverre socialisatietheorieën een verklaring kunnen bieden voor deze, al op vroege leeftijd gevormde, opvattingen ten aanzien van de taakverdeling. Het wetenschappelijk belang van deze studie is dan ook gelegen in het verwerven van vernieuwende wetenschappelijke inzichten op het gebied van de socialisatie van kinderen. Er zal specifiek worden gekeken naar de opvattingen van jongens en de rol die vaders hierbij spelen. Daarnaast zal in deze studie worden gekeken naar de invloed van de familieband op de socialisatie van zonen. Inzichten in de rol van vaders bij de totstandkoming van de opvattingen van zonen ten aanzien van de taakverdeling kunnen tevens een maatschappelijk belang dienen. Wanneer de invloed van vaders op de taakverdelingspreferenties van zonen helder in kaart wordt gebracht, zal dit mogelijk aanknopingspunten bieden voor de overheid om de combinatie arbeid en zorg te vergemakkelijken. Met behulp van deze studie wordt getracht hieraan een bijdrage te leveren. 6
Zo vader, zo zoon..?
Opbouw van de thesis Allereerst zal kort worden besproken wat de achtergrond van deze studie is. Hierbij zal de rol van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden toegelicht. Vervolgens zal in het eerste deel dieper worden ingegaan op de huidige taakverdeling tussen mannen en vrouwen ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid. Vervolgens zal het begrip socialisatie worden toegelicht als mogelijke verklaring voor het moeizame proces van de herverdeling van huishoudelijke en zorgtaken tussen mannen en vrouwen. In het tweede gedeelte zal worden gekeken naar twee specifieke groepen allochtonen, namelijk Turken en Marokkanen. Aangezien de verschillen tussen mannen en vrouwen ten aanzien van de taakverdeling bij deze groepen groter blijken te zijn dan bij autochtonen, zal in dit gedeelte met name worden gekeken naar elementen, welke mogelijk bijdragen aan de instandhouding van ‘traditionele’ opvattingen over de ideale taakverdeling bij Turkse en Marokkaanse mannen. Bij de formulering van de hypothesen zullen de socialisatietheorieën in voorgaand hoofdstuk als leidraad dienen. In de daarop volgende hoofdstukken zullen achtereenvolgens de data en methode worden toegelicht die zijn gebruikt voor het toetsen van de hypotheses. Vervolgens zullen de resultaten van deze analyses uiteen worden gezet. Daarna worden de conclusies toegelicht en de resultaten bediscussieerd. Als laatste zullen de beperkingen van deze studie en mogelijkheden voor vervolgonderzoek worden besproken.
7
Zo vader, zo zoon..?
Achtergrond De Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) van het ministerie van Sociale Zaken
en
Werkgelegenheid
(SZW)
coördineert
het
Nederlandse
emancipatiebeleid. Het ministerie van SZW onderhoudt contacten met alle ministeries, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, geeft impulsen aan beleid
en
wisselt
kennis
uit
(www.minszw.nl).
De
doelstelling
van
het
emancipatiebeleid is als volgt: “[…] de mogelijkheid een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren” (www.emancipatieweb.nl). Het emancipatiebeleid richt zich onder andere op het vergroten van de arbeidsdeelname van vrouwen. Hierbij kan de aandacht voor de combinatie van arbeid en zorg niet uitblijven. Het emancipatiebeleid heeft zich dan ook gericht op het vereenvoudigen en stimuleren van de combinatie werk en zorg. Daarnaast is een van de doelstellingen van het beleid van de laatste jaren het vergroten van de zorgverantwoordelijkheid van mannen geweest. Onder de noemer ‘mannen in de hoofdrol’ zijn er in 2003 twee projecten gestart, namelijk het onderzoek ‘werkende vaders, zorgende mannen’ en de mediacampagne ‘wie doet wat’. Doel van deze projecten was om te bewerkstelligen dat mannen een groter aandeel van de zorgtaken op zich zouden nemen. Enerzijds om de man meer te betrekken bij de opvoeding van zijn kinderen en anderzijds ook om meer ruimte voor de vrouw te creëren voor arbeidsdeelname. In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2000/2001 is geformuleerd dat het aandeel mannen in zorgtaken minimaal 40% moet zijn in 2010. Echter, uit de emancipatiemonitor 2004 van het SCP valt op grond van de huidige cijfers op te maken dat dit aandeel waarschijnlijk niet realiseerbaar zal zijn. Dit zou mogelijk samen kunnen hangen met het feit dat het onderwerp ‘zorgende mannen’ in de huidige kabinetsperiode wat op de achtergrond is geraakt. Nieuwe inzichten die mogelijke verklaringen kunnen bieden voor het niet kunnen realiseren van de beoogde doelstellingen, zouden het ministerie ertoe kunnen aanzetten in de komende kabinetsperiode meer aandacht te besteden aan zorgende mannen. Om deze nieuwe inzichten te verwerven zal gebruik worden gemaakt van de data van het NKPS (Netherlands Kinship Panel Study) waarvan het ministerie medefinancier is.
8
Zo vader, zo zoon..?
Deel I 1. De huidige taakverdeling tussen mannen en vrouwen ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en het begrip socialisatie 1.1. Arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland anno nu Leonoor Kuijk schreef enige tijd geleden het volgende stuk in Trouw (2005): “Zelfs toen de 33-jarige Mari Oishi uit Kyoto hoog in het management zat van een Japans elektriciteitsbedrijf, vonden haar mannelijke collega’s dat zij voor de thee moest zorgen. De verhoudingen tussen mannen en vrouwen zijn in Japan nog heel traditioneel. Mari kwam erachter dat carrière maken in Japan zou betekenen dat ze nooit kinderen zou krijgen. Ze zei haar baan op en verhuisde twee maanden geleden naar Nederland. Vooral de mogelijkheid om parttime te werken, trekt haar aan. Dat is in Japan ondenkbaar. ,,Het is daar alles of niets”, verklaart ze haar stap. ,,Als vrouw zit je thuis met de kinderen óf je maakt carrière als een man.” In Nederland is bovengeschetste situatie niet meer denkbaar. Vrouwen in Nederland maken steeds vaker deel uit van de arbeidsmarkt. De tijd van het traditionele kostwinnerschap lijkt hiermee dan ook op zijn retour. Vrouwen stoppen niet vanzelfsprekend meer met werken als zij trouwen en zij blijven vaker werken wanneer zij kinderen krijgen. Van de laatst genoemde groep blijkt dat de vrouwen met minderjarige kinderen het meest verantwoordelijk zijn voor de sterk toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen sinds de jaren tachtig (Knijn & Van Wel, 2001). Dit is ook terug te zien in de emancipatiemonitor 2004; in 2003 hadden zes op de tien vrouwen met een partner en met kinderen jonger dan 6 jaar een baan. Dit is zelfs een verdubbeling ten opzichte van 1990. Hoewel dit op het eerste gezicht zeer positieve geluiden zijn wanneer men een egalitaire taakverdeling nastreeft, blijkt een diepere analyse een meer divers en minder rooskleurig beeld op te leveren. De reeds eerder genoemde doelstelling van het kabinet om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010 lijkt op grond van de resultaten uit de Emancipatiemonitor 2004 van het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek, met gelijkblijvende groei, namelijk niet haalbaar. Op dit
Auteur: S.R. de Hoog
9
Zo vader, zo zoon..?
moment werkt 55% van alle vrouwen, 1 procentpunt minder dan de streefwaarde van dat jaar. Verder blijkt dat vrouwen steeds minder fulltime werken. In 2004 had 70% van de werkende vrouwen een deeltijdbaan. Hoewel, zoals eerder vermeld, vrouwen na de geboorte van hun kind wel vaker blijven werken, passen zij hun arbeidsuren zeer vaak aan; zij gaan minder uren werken. Mannen blijken dit daarentegen amper te doen, zij blijven bijna altijd evenveel werken of gaan zelfs meer werken. Daarnaast blijkt de arbeidsmarktparticipatie het laagst bij oudere vrouwen, alleenstaande moeders met kinderen tot 6 jaar en laagopgeleide vrouwen. Bovendien blijkt dat de Marokkaanse en Turkse vrouw nog sterk achterloopt op de Nederlandse vrouw wat betreft de arbeidsdeelname. In 2004 had nog geen drie op de tien van deze vrouwen een baan van 12 uur of meer. De positie van allochtonen zal in latere hoofdstukken uitgebreider aan de orde komen. Desalniettemin blijft, ondanks de verschillen in arbeidsdeelname, de arbeidsparticipatie van de vrouw in het algemeen gestaag doorgroeien. Door deze ontwikkelingen verdwijnt langzaamaan de dominante positie van het traditionele kostwinnersgezin waarbij de man het inkomen garandeert en de vrouw voor de kinderen zorgt. Door deze nieuwe verdeling ontstaan er steeds meer gezinnen waarbij beide partners (gedeeltelijk) werken. Gevolg hiervan is dat de combinatie van arbeid en zorg (verder) onder druk komt te staan.
1.2. Combinatie arbeid en zorg De Nederlandse overheid probeert met name door het vereenvoudigen van de combinatie van arbeid en zorg een verdere arbeidsmarktparticipatie van vrouwen aan te moedigen. Beleidsinitiatieven waaronder de nieuwe levensloopregeling, de wet arbeid en zorg en de wet kinderopvang moeten bijdragen aan het vergemakkelijken van het combineren van arbeid en zorg. Echter, uit verschillend onderzoek blijkt dat de initiatieven tot dusver nog niet hebben geleid tot de beoogde resultaten op het gebied van de herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen (o.a. Duyvendak & Stavenuiter, 2004; Pool & Lucassen, 2005). In het rapport ‘De glazen tussenwand’ van de Nederlandse Gezinsraad (2005) wordt geconcludeerd dat in Nederland nauwelijks expliciet gezinsbeleid is ontwikkeld. Het rapport geeft aan: “Ouders hebben te maken met veel impliciete beleidsregels die hen raken, maar van consistent gezinsbeleid is geen sprake.” Knelpunten waar
10
Zo vader, zo zoon..?
ouders tegenaan lopen kunnen bijvoorbeeld worden gevonden op het gebied van kinderopvang. Zo bestaan er twijfels over de kwaliteit van de opvang. Daarnaast worden de kosten die eraan verbonden zijn hoog gevonden en leiden de vaak onflexibele tijden van de kinderopvang tot problemen. Andere knelpunten zijn de (beperkte) verlofregelingen. Hierbij kan gedacht worden aan de korte periode bevallingsverlof. Ook speelt in veel organisaties de bedrijfscultuur een rol. Zo is het combineren van arbeid en zorg bijvoorbeeld meer geaccepteerd voor moeders dan voor vaders. In vergelijking met andere landen zoals Zweden, Finland en Denemarken blijken, volgens het rapport 'Working fathers, caring men’ (2004) van het Verwey Jonker Instituut, de macrocondities in Nederland vaak minder gunstig te zijn. Zo blijkt bijvoorbeeld dat verlof in Nederland vaak onbetaald is in tegenstelling met de bovengenoemde landen. Een ander voorbeeld, waaruit blijkt dat regelingen in andere landen royaler kunnen worden genoemd, is dat zowel in Zweden als Finland ouders het recht hebben om hun werkuren te verkorten. In Zweden kunnen ouders hun achturige werkdag verkorten naar een werkdag van zes uur tot hun kind acht jaar oud is. In Finland worden zelfs een deel van de verloren inkomsten gecompenseerd. In deze landen blijken dan ook meer vrouwen te participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast werken deze vrouwen ook veel vaker fulltime dan in Nederland. In het rapport van het Verwey Jonker Instituut wordt op basis van deze gegevens geconcludeerd dat ‘de onevenredige verdeling tussen arbeid en zorg in Nederland voor verandering vatbaar is’. Goede nationale regelingen voor bijvoorbeeld kinderopvang, ouderschapsverlof, levensloopregelingen, recht op parttime werk et cetera zijn hiervoor dus noodzakelijk. Maar ook op het terrein van de verdeling van onbetaalde arbeid lijkt nog veel winst te kunnen worden behaald. 1.3. Verdeling onbetaalde arbeid Vrouwen blijken nog steeds het grootste gedeelte van de huishoudelijke en zorgtaken op zich te nemen. Het aandeel van de man is hierin 35% in 2000. Dit percentage was echter hetzelfde in 1995. Dit betekent dat het aandeel mannen in onbetaalde arbeid is gestagneerd, terwijl het percentage werkende vrouwen is gestegen. Vooral in gezinnen met jonge kinderen blijkt de man de minste zorgtaken op zich te nemen. Uit ander onderzoek blijkt verder dat mannen nauwelijks meer in het huishouden participeren wanneer vrouwen minder gaan doen (Breedveld, 2000). 11
Zo vader, zo zoon..?
Opvallend is echter dat de meeste mannen en vrouwen wel duidelijke veranderingswensen hebben op het gebied van betaalde arbeid en onbetaalde arbeid. Allereerst geven veel vrouwen zonder betaald werk of met een kleine deeltijdbaan aan meer te willen werken dan zij nu doen. De grote deeltijdbaan (12 tot 32 uur per week) heeft bij de meeste vrouwen de voorkeur. Met name het anderhalf en half-om-half verdienertype blijkt de voorkeur te hebben (Knijn & Wel 2001). Het opleidingsniveau blijkt hierbij wel van invloed (Knijn & Van Wel, 2001). Vrouwen met een lagere opleiding blijken traditioneler te denken dan hoogopgeleide vrouwen. Vergeleken met hoger opgeleide vrouwen neemt het zorgen voor het kind een meer centrale plaats in in hun leven dan betaalde arbeid. Tevens zijn zij minder voorstander van een gelijke taakverdeling. Laagopgeleide vrouwen blijken dan ook minder deel te nemen aan het arbeidsproces. Wat betreft de onbetaalde arbeid geven zowel mannen als vrouwen aan voorstander te zijn van een meer gelijke verdeling van huishoudelijke en zorgtaken. Wat betreft de zorgtaken zijn mannen zelfs nog een grotere voorstander van een gelijke verdeling dan vrouwen. Daarnaast geeft een grote groep mannen aan bereid te zijn om minder uren betaald werk te verrichten (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000). Toch blijkt in de praktijk weinig terecht te komen van deze wensen en opvattingen ten aanzien van de herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. Met name de herverdeling van onbetaalde arbeid blijkt moeizaam te verlopen. Uit het tijdsbestedingonderzoek (Breedveld & Van den Broek, 2001) blijkt dan ook dat de tijdsdruk bij vrouwen op dit moment groter is dan bij mannen. Dit komt enerzijds door de grotere deelname van vrouwen aan betaalde arbeid dan voorheen. Maar ook doordat vrouwen nog steeds het merendeel van de zorgtaken op zich nemen. Het is dus ook van maatschappelijk belang om de man te stimuleren om een grotere zorgverantwoordelijkheid op zich te nemen. Aan de ene kant als taakverlichting voor de vrouw, wat weer mogelijkheden biedt voor verdere arbeidsparticipatie van de vrouw, maar aan de andere kant ook als verhoging van de betrokkenheid van de man bij huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinderen. Dat een hogere betrokkenheid van de man in de huishoudelijke en zorgtaken ook een gunstig effect blijkt te hebben op deze vaders zal uit de volgende paragraaf blijken.
12
Zo vader, zo zoon..?
1.4. Zorgende mannen In het boek ‘zorgende vaders’ (Duindam, 1997) wordt aangegeven dat een grotere betrokkenheid bij de zorgtaken een positief effect heeft op vaders. In deze studie zijn 182 vaders geïnterviewd die parttime zijn gaan werken en meer huishoudelijke taken en zorgtaken op zich hebben genomen. Deze mannen geven aan niet meer terug te willen naar de oude situatie waarin zij fulltime werkten. Zij geven als belangrijkste reden de hechtere band die zij met hun kinderen hebben gekregen en daarnaast de betere relatie met hun partner. Ook noemen zij een meer gebalanceerde verdeling van zorg en werk. In andere woorden; een evenredige verdeling van arbeid en zorg zou bijdragen aan een gezonde en goede relatie met zowel de partner als met de kinderen. Daarnaast zou het ook leiden tot een verbreding van de wereld van de mannen, doordat het de mogelijkheid biedt om te genieten van zowel de werkende wereld, als van de wereld van het gezin. Een gedeelte van deze mannen geeft echter ook aan dat zij bij de realisering van hun levensstijl op veel onbegrip vanuit het bedrijfsleven zijn gestuit. Het wordt nog niet overal gewoon gevonden dat een man parttime gaat werken of bijvoorbeeld ouderschapsverlof opneemt. Met name in klassieke mannensectoren en in leidinggevende functies is het moeilijk, zoniet onmogelijk, om de arbeidstijd terug te brengen (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000). Uit het onderzoek van Duindam blijkt dat bedrijven vaak niet hulpvaardig zijn bij het realiseren van de wensen van vaders. Daarnaast stuiten de mannen ook regelmatig op onbegrip vanuit de omgeving, met name van de familie. Blijkbaar zijn opvattingen die mensen hebben over de taakverdeling van mannen en vrouwen nogal diepgeworteld. Hoe komt dit? Wanneer gekeken wordt naar de opvattingen van jongeren dan zijn hier al aanwijzingen voor te vinden. 1.5. Opvattingen jongeren Uit de gegevens van 2001 van de emancipatiemonitor blijkt dat, zowel de opvattingen van meisjes als jongens, op het gebied van betaalde arbeid en de zorg voor kinderen meer emancipatoir zijn dan vroeger. Niettemin kunnen deze opvattingen nog steeds als traditioneel worden bestempeld. Opvallend is namelijk dat een zeer aanzienlijk deel van de jongeren al op jonge leeftijd voor een seksespecifieke taakverdeling voelt. Zowel meisjes als jongens zien huishoudelijke taken in de toekomst als meer vrouwelijke bezigheden (Portegijs, Boelens & 13
Zo vader, zo zoon..?
Olsthoorn, 2004). Daarbij kan nog een duidelijk onderscheid worden gemaakt naar geslacht. Verschillende onderzoeken (Meeuws & ‘t Hart, 1993; Portegijs, Boelens & Olsthoorn, 2004; Valk, 2004) concluderen dat de opvattingen en toekomstwensen van jongens hierbij als traditioneler kunnen worden gezien dan die van meisjes. Uit de emancipatiemonitor (2004) valt bijvoorbeeld af te lezen dat zelfs meer dan de helft van de jongens wil dat hun partner later het huishouden doet. Ook laat de emancipatiemonitor een duidelijke tegenstrijdigheid zien in opvattingen van mannen op latere leeftijd; ondanks de geëmancipeerde opvattingen van de man over een gelijke taakverdeling ziet een groot deel van de mannen zichzelf wel als kostwinner. Uit attitudeonderzoek blijkt daarnaast dat vrouwen en met name mannen zich na de geboorte van een kind sterker gaan identificeren met de genderidentiteit (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000). Hierbij blijkt dat vaders zich over het algemeen sterker hechten aan de traditionele mannelijke identiteit dan dat moeders zich hechten aan de vrouwelijke identiteit. Deze opvattingen kunnen een verdere gelijke taakverdeling in de weg staan. Hoe kan het dat jongeren al zo vroeg seksespecifieke opvattingen hebben? Hoe komen deze opvattingen tot stand? Hoe komt het dat jongens traditioneler denken dan meisjes? In de volgende paragraaf zal aan de hand van de socialisatietheorie hiervoor een verklaring worden gegeven. 1.6. Socialisatie Onder socialisatie verstaat Matthijssen (1972) “het sociale proces, waardoor individuen in interactie met de omgeving hun eigen identiteit ontwikkelen, die de basis vormt voor hun sociale gedrag.” Valk (2004) beschrijft in haar artikel dat de opvattingen en voorkeuren van jongeren worden beïnvloed door de sociale omgeving. Hierbij kan worden gedacht aan instellingen en groepen waarin iemand zich regelmatig begeeft. Maar met name de ouders worden verondersteld een grote invloed te hebben op de opvattingen van hun kinderen. Hierbij zijn twee theoretische benaderingen te onderscheiden. De eerste benadering veronderstelt dat de socialisatie met name plaatsvindt via het overdragen van normen en waarden. De ouderlijke normen, waarden en opvattingen zijn volgens deze theorie van grote invloed op de ontwikkeling van de ideologieën van hun kinderen. De tweede benadering veronderstelt dat de socialisatie van kinderen met name verloopt via het rolvoorbeeld dat ouders aan hen geven. De social-learning theory van Bandura (1977) kan in dit verband worden aangehaald. Deze theorie gaat 14
Zo vader, zo zoon..?
ervan uit dat “het aanleren van eigen gedrag niet uitsluitend verloopt door middel van instructies en eigen ervaringen, maar vooral door het observeren en imiteren van gedrag en de daaraan verbonden consequenties.” In beide benaderingen kan het gezin dus gezien worden als een belangrijke socialisatiecontext. Aan de ene kant leren kinderen uit imitatie en de concrete situaties die zich voordoen binnen een gezin, maar aan de andere kant brengen ouders ook allerlei waarden en ideeën over op hun kinderen (Maccoby & Jacklin, 1974). Ook ten aanzien van de ontwikkeling van sekserollen van kinderen blijken ouders een belangrijke invloed te hebben. Zo toonden Lavee en Katz (2002) aan dat de mate waarin vrouwen een ongelijke taakverdeling in het gezin als onrechtvaardig beschouwen, afhankelijk is van de rolverdeling waarin zij gesocialiseerd zijn. Ook Duindam (1997) geeft in zijn boek aan dat kinderen van jongs af aan al bepaalde sekserollen krijgen aangeleerd of overnemen. Ten aanzien van de taakverdeling kan dan ook worden verondersteld dat ouders een belangrijke (seksespecifieke) invloed hebben bij de socialisatie van hun kinderen. De hierop gerichte onderzoeken zijn, overeenkomstig met de tweede benadering, met name gericht op de functie die ouders vervullen als rolmodel. Denuwelaere (2003) geeft in haar artikel aan: “De taakverdeling van de ouders in het huishouden
is
een
interactiepatroon
dat
de
symbolische
betekenis
van
man/vrouwrollen oproept”. Aangezien mannen relatief weinig deelnemen aan het huishouden en de zorgtaken, zien hun zonen dan ook geen vader die zorgt. Volgens Denuwelaere ontwikkelen kinderen hierdoor al op zeer jonge leeftijd bepaalde opvattingen, ideeën en normen over de verhouding tussen zorg en arbeid tussen de verschillende seksen. Dit geeft dan ook een verklaring voor de al op jonge leeftijd gevormde seksespecifieke opvattingen. Ook Cunningham (2001) geeft aan dat attitudes en voornamelijk gedragingen worden overgedragen van ouders op kinderen. Hij veronderstelt daarnaast dat deze rollen weer boven komen drijven wanneer iemand zich in een gelijke situatie bevindt. Dit verklaart waarom stellen die kinderen krijgen zich sterker te gaan identificeren met de genderidentiteit, zoals eerder beschreven (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000). Eerder bleek al dat de opvattingen van jongens over het algemeen minder modern zijn dan die van meisjes. Wanneer er kinderen in beeld komen lijken deze verschillen dus verder te worden uitvergroot. Om hier een verklaring voor te vinden,
15
Zo vader, zo zoon..?
moet verder terug worden gegaan in de literatuur en kan de theorie van Chodorow (1978) worden aangehaald. Chodorow (1978) gaat in haar boek waarom vrouwen moederen dieper in op de vraag waarom vrouwen altijd zo plichtsgetrouw gaan moederen wanneer er een kind is geboren, en niet mannen. Zij onderzoekt daarnaast of de man-vrouw rolverdeling van generatie op generatie wordt doorgegeven. Chodorow stelt in haar boek dat vrouwen gaan moederen, omdat zij zelf door vrouwen bemoederd zijn. Zij spreekt dan ook over ‘The reproduction of mothering’. Mannen zouden juist vanwege het feit dat zij bemoederd zijn door vrouwen beperkt worden in hun capaciteiten om ouderlijke functies te vervullen. Door dit bemoederen en de afwezigheid van een vaderfiguur zou de man namelijk geen stabiele mannelijke identiteit kunnen ontwikkelen. Aan de ene kant zullen zij zich namelijk moeten onderscheiden van hun moeder, maar aan de andere kant kunnen zij zich, vanwege de afwezigheid van de vader, niet goed identificeren met aspecten van de mannelijke rol. Mannelijkheid zou hierdoor
worden
gedefinieerd
als
‘niet-vrouwelijk’.
Wanneer
mannen
dus
geconfronteerd worden met in hun ogen ‘vrouwelijke’ zorgtaken, dan zal dit, in de opvatting van Chodorow, een bedreiging vormen voor hun identiteit. Gevolg hiervan is dat mannen hun mannelijkheid gaan verdedigen en zich tegen deze ‘vrouwelijkheid’ gaan afzetten. Dit is ook terug te zien in de huidige maatschappij waarin zorgen bij de opvoeding nu nog vaak betekent dat de vrouw de ‘echte zorgtaken en klusjes’ doet; de minder gewaardeerde taken zoals strijken, afstoffen, afwassen et cetera. Vaders gaan juist vaak spelen met hun kinderen (Duyvendak & Stavenuiter, 2004). Bekend zijn de talkshows (dr. Phill, Oprah Winfrey) waar je nog regelmatig radeloze vrouwen ziet die zouden willen dat hun man meer in het huishouden zou doen en meer zorgtaken op zich zou nemen. Ook wordt vaak genoemd dat de vrouw meer waardering van haar man zou willen voor hetgeen zij allemaal doet. Blijkbaar worden bepaalde huishoudelijke en zorgtaken nog steeds sterk ondergewaardeerd en als typisch vrouwelijk gezien. 1.7. Mannelijke en vrouwelijke zorgtaken Dit onderscheid tussen ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ zorgtaken wordt zowel in het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (2004); working fathers, caring men als in het onderzoek van Breedveld (2000) gevonden. Uit beide onderzoeken blijkt dat 16
Zo vader, zo zoon..?
mannen een duidelijke voorkeur hebben voor bepaalde huishoudelijke taken (zoals boodschappen doen en koken). Zij zijn minder bereid om huishoudelijke taken zoals schoonmaken en wassen op zich te nemen. Deze taken zijn dan ook met name tot het domein van de vrouw blijven behoren. Zo blijkt uit onderzoek van Breedveld (2000) dat het aandeel van vrouwen in wassen en strijken 94% is en in schoonmaken
86%.
Mannen
verkiezen
daarnaast
kinderzorgtaken
boven
huishoudelijke taken. Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut geeft aan: ‘’Er is, althans wat de mannen betreft, een duidelijke hiërarchie in het uitvoeren van taken.” De hiërarchische verdeling waar dit onderzoek over spreekt is in lijn met Chodorow’s bewering dat mannen, als gevolg van een onstabiele identiteit, hun mannelijkheid zullen verdedigen. De typische ‘vrouwelijke’ taken kunnen hierdoor ondergewaardeerd raken . Volgens het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut zullen mannen meer deelnemen aan zorgtaken wanneer het onderscheid tussen ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ taken verdwijnt en deze taken meer sekseneutraal begrepen worden. Met de socialisatietheorie in het achterhoofd, is het dus noodzakelijk dat de zichtbaarheid van de taken die mannen uitvoeren wordt vergroot. Wanneer de man een groter aandeel in het huishouden en de zorgtaken heeft en met name in de ‘vrouwelijke’ taken, dan blijkt dit een gunstig effect op kinderen te hebben. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het taakverdelingsgedrag van ouders van invloed is op de taken die kinderen in het (ouderlijk) huishouden uitvoeren. Kinderen van ouders die de taken meer seksespecifiek verdelen, verrichten zelf ook meer seksespecifieke taken in het huishouden (Denuwelaere, 2003). Dit effect blijkt met name op te treden bij jongens. De mate waarin zonen op zeer jonge leeftijd hun vader zien participeren in stereotypische vrouwelijke huishoudelijke taken blijkt een voorspeller voor de mate waarin deze zonen op latere leeftijd zelf hun aandeel nemen in deze huishoudelijke taken (Cunningham, 2001). Het lijkt dan ook aannemelijk dat juist de rol van de vader van grote invloed zal zijn bij het bewerkstelligen van een egalitaire taakverdeling. Chodorow is bovendien van mening dat het slecht is voor het kind als de ouderlijke zorg exclusief van één persoon moet komen. Zij zegt: ‘’Kinderen zouden vanaf het eerste begin afhankelijk kunnen zijn van personen van beide seksen, en een geї ndividueerd ik-besef kunnen ontwikkelen in relatie tot beiden. Op deze manier behoeft mannelijkheid niet
17
Zo vader, zo zoon..?
gekoppeld te worden aan de ontkenning van afhankelijkheid en devaluatie van vrouwen.” Hierin zullen dus enkele vooruitstrevende mannen het voortouw moeten nemen en zoals eerder aangegeven, als rolmodel voor hun kinderen en andere vaders fungeren. Zoals het enkele jaren geleden nog ‘not done’ was om als man achter de kinderwagen te lopen, zie je nu op een gemiddelde zondagmiddag in het Vondelpark de mannen zonder gène massaal achter de ‘Bugaboo’ lopen. Sterker nog, het lijkt wel een statussymbool geworden. Op basis van het voorgaande lijkt het inderdaad mogelijk dat mannen meer zorgtaken op zich gaan nemen. Dat dit echter een moeizaam proces is, hebben de hiervoor genoemde cijfers wel duidelijk gemaakt. Verondersteld kan worden dat de invloed van ouders, zowel door het overbrengen van normen en waarden, als door het fungeren als rolmodel, hierbij groot is. Daarom is het van belang om meer inzicht te verkrijgen in deze socialisatieprocessen. De huidige generatie zonen zullen immers de vaders van de toekomst zijn. In het volgende hoofdstuk zal op deze socialisatieprocessen dieper worden ingegaan. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de verschillen tussen autochtonen en allochtonen ten aanzien van de taakverdeling. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat er met name onder Turken en Marokkanen, in vergelijking met autochtonen, nog nauwelijks sprake is van een egalitaire taakverdeling.
18
Zo vader, zo zoon..?
Deel II 2. De invloed van vaders op de opvattingen over de taakverdeling van Turkse, Marokkaanse en autochtone zonen Zoals in het voorgaande hoofdstuk uitgebreid is geïllustreerd, is er op dit moment in Nederland geen sprake van een evenredige verhouding tussen partners wat betreft de verdeling zorg en arbeid. Hoewel uit onderzoek blijkt dat mannen bereid zijn minder te werken en vrouwen meer én beiden voorstander zijn van een evenredige taakverdeling, wijst de praktijk nog steeds anders uit (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000). Mannen werken in verhouding vaker fulltime dan vrouwen. Vrouwen hebben vaker parttime banen en vervullen het grootste deel van de huishoudelijke en zorgtaken. Onder Marokkanen en Turken in Nederland blijken de verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft de verdeling van arbeid en zorg nog groter dan bij autochtonen. Het aantal Turken en Marokkanen in Nederland wordt de komende jaren verwacht sterkt toe te nemen in vergelijking met autochtonen. Wanneer de overheid streeft naar een evenredige verdeling arbeid en zorg, zal er derhalve aandacht moeten worden besteed aan de verschillen tussen Turken en Marokkanen enerzijds en autochtonen anderzijds. Naast de daadwerkelijke taakverdeling, die onder Turken en Marokkanen traditioneler blijkt dan onder autochtonen, blijken er tevens verschillen in de opvattingen over de taakverdeling. Hoewel in het algemeen de opvattingen van zowel Turkse als Marokkaanse mannen en vrouwen traditioneler zijn dan die van autochtonen, blijken er grote verschillen te ontstaan tussen Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Turkse en Marokkaanse vrouwen blijken er steeds modernere opvattingen op na te houden, maar de opvattingen van mannen blijven echter een stuk traditioneler. Aangezien er een kloof lijkt te ontstaan wat betreft de mate van traditionele opvattingen over de taakverdeling tussen autochtonen enerzijds en Turkse en Marokkaanse mannen anderzijds, zal in dit onderzoek gekeken worden naar elementen, welke mogelijk bijdragen aan de instandhouding van deze verschillen. Hierbij zal specifiek gekeken worden naar de in het vorige hoofdstuk besproken effecten van socialisatie van Turkse, Marokkaanse en autochtone vaders op de opvattingen van hun zonen ten
Auteur: M.C. Bakhuys Roozeboom
19
Zo vader, zo zoon..?
aanzien van de taakverdeling. Deze zonen zullen immers voor een groot deel de toekomstige praktijk bepalen. Er zal zowel worden gekeken naar de invloed van daadwerkelijk gedrag, als naar de invloed van de opvattingen van vaders op de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. Daarnaast zal worden bekeken in hoeverre de hechtheid van de familieband een voorspeller is voor de mate waarin zonen de opvattingen van hun vaders overnemen. Als laatste zal worden bekeken of Turken en Marokkanen enerzijds en autochtonen anderzijds verschillen in de mate waarin opvattingen ten aanzien van de taakverdeling van vaders en zonen overeenkomen. 2.1. Turken en Marokkanen in Nederland Door de schaarste op de arbeidsmarkt begin jaren 60 werden vanuit Turkije, Marokko en andere landen rondom de Middellandse Zee werknemers geworven om in Nederland als gastarbeider te werken. Duizenden vaak on- of laaggeschoolde arbeiders kwamen naar Nederland om in de industrie te werken. Spanjaarden en Italianen keerden voor het grootste gedeelte weer terug naar hun herkomstland, maar Turken en Marokkanen bleven. De populatie Turken en Marokkanen werd zelfs door gezinsvorming en gezinshereniging steeds groter (CBS, 2000). Deze Turken en Marokkanen behoren tot de eerste generatie allochtonen. De term allochtonen wordt in overheidsbeleid gebruikt om de groep mensen aan te geven die niet in Nederland is geboren of waarvan tenminste 1 ouder niet in Nederland is geboren. Begin 2004 woonden er in Nederland ongeveer 3 miljoen allochtonen, waaronder 352 duizend Turken en 306 duizend Marokkanen. Op dit moment behoort de meerderheid van de niet-westerse allochtonen nog tot de eerste generatie. Het aantal Marokkanen en Turken dat deel uitmaakt van de tweede generatie is 46% respectievelijk 45%. Op dit moment is de omvang van de derde generatie nog zeer gering. Maar deze generatie wordt verwacht sterk toe te nemen, aangezien de tweede generatie de leeftijd bereikt waarop zij een gezin gaan vormen. In het algemeen wordt verwacht dat de Nederlandse bevolking als geheel met 4% zal toenemen tot 2030. Van deze 4%, zal 90% van niet-westerse afkomst zijn. Het aantal Turken en Marokkanen wordt verwacht te stijgen met 33% respectievelijk 40% (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Door deze relatief grote toename is het van belang om inzicht te krijgen in de taakverdelingspreferenties van deze groepen, aangezien zij voor een groot deel bepalend zullen zijn voor de toekomstige praktijk. 20
Zo vader, zo zoon..?
2.2. Daadwerkelijke verdeling zorg en arbeid Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk is aangegeven, blijken er verschillen te bestaan tussen Turkse en Marokkaanse vrouwen enerzijds en autochtone vrouwen anderzijds, waar het gaat om emancipatie en arbeidsparticipatie. Uit de emancipatiemonitor van het SCP (2004) blijkt dat, hoewel het aandeel vrouwen in betaalde arbeid tussen 2000 en 2003 onder Turken en Marokkanen is gestegen, de arbeidsparticipatie van Turkse en Marokkaanse vrouwen achter loopt op die van autochtone vrouwen. Waar emancipatiebeleid zich de laatste jaren met name richt op het verkleinen van deze kloof tussen autochtone en allochtone vrouwen, lag het accent van het emancipatiebeleid voorheen op het verkleinen van de verschillen tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeidsparticipatie. Wanneer wordt gekeken naar verschillen in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen blijkt uit cijfers van het CBS (2003) dat deze verschillen bij Turken en Marokkanen aanzienlijk groter zijn dan bij autochtonen. Waar van de autochtone mannen in 2003 77% betaalde arbeid verrichtten ten opzichte van 54% van de autochtone vrouwen, werkten van de Turkse mannen 61% ten opzichte van 29% van de Turkse vrouwen. Van de Marokkaanse mannen werkte 57% ten opzichte van 28% van de Marokkaanse vrouwen. Hoewel op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat de verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft de arbeidsparticipatie groter zijn onder Turken en Marokkanen dan onder autochtonen, geven deze gegevens echter geen duidelijkheid over hoe de huishoudelijke taken binnen deze gezinnen zijn georganiseerd. Recent onderzoek naar tijdsbesteding, uitgevoerd door het SCP, geeft echter wel inzicht in de daadwerkelijke taakverdeling binnen gezinnen (Keuzekamp & Merens, 2006). De huishoudelijke taken, die in dit onderzoek gezien worden als onbetaalde arbeid, bestaan uit taken als: ‘schoonmaken, koken, het zorgen voor de kinderen, het zorgen voor anderen, tuinieren, en spelletjes doen met de kinderen’. Uit dit onderzoek blijken de verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft het aandeel in de huishoudelijke taken onder Turken en Marokkanen het grootst. Turkse en Marokkaanse vrouwen blijken in vergelijking met autochtonen het grootste aantal uren per dag te besteden aan de huishoudelijke taken. Deze uitkomsten zijn in de lijn der verwachting, aangezien deze groepen vrouwen ook de minste tijd besteden aan betaalde arbeid. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat Turkse en Marokkaanse 21
Zo vader, zo zoon..?
mannen in vergelijking met autochtonen de minste tijd besteden aan huishoudelijke taken. Wanneer gekeken wordt naar de tijdsbesteding aan specifieke huishoudelijke taken, blijkt dat niet alleen onder autochtonen, maar ook onder Turken en Marokkanen, een onderscheid tussen ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ zorgtaken kan worden waargenomen. Overeenkomstig met het, in het vorige hoofdstuk genoemde onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (2004), blijkt dat ook Turkse en Marokkaanse mannen relatief meer tijd besteden aan het doen van boodschappen en het koken dan aan andere huishoudelijke taken, zoals schoonmaken en wassen. Echter, de tijd die zij besteden aan koken en het doen van boodschappen is minder dan de tijd die vrouwen hieraan besteden. Uit dit onderzoek blijkt dat van het streefpercentage van 40%, dat in het meerjarenbeleidsplan emancipatie 2000/2001 is geformuleerd ten aanzien van het aandeel van mannen in zorgtaken in 2010, onder Turken en Marokkanen allerminst sprake is. Turkse en Marokkaanse mannen vervullen volgens deze gegevens op dit moment slechts 25% van de zorgtaken. Er kan worden geconcludeerd dat de verdeling van arbeid en zorg tussen partners bij Turkse en Marokkaanse gezinnen in het algemeen gebaseerd is op het traditionele kostwinnermodel, aangezien Turkse en Marokkaanse mannen het grootste deel van de betaalde arbeid verrichten, terwijl de vrouwen het grootste aandeel hebben in de huishoudelijke taken. Bij autochtone gezinnen is in vergelijking met Turkse en Marokkaanse gezinnen iets meer sprake van een egalitaire verdeling van arbeid en zorg. Deze gegevens geven inzicht in de daadwerkelijke situatie op dit moment. Maar wanneer we inzicht willen verkrijgen in de toekomstige situatie, zal er tevens moeten worden gekeken naar de opvattingen ten aanzien van de verdeling arbeid en zorg, met name naar die van de jongere generatie. Deze generatie zal immers straks, mede geleid door hun opvattingen, de huishoudelijke taken verdelen en zich al dan niet op de arbeidsmarkt voegen. 2.3. Opvattingen over taakverdeling Uit verscheidene onderzoeken blijkt dat er significante verschillen bestaan tussen Turken en Marokkanen enerzijds en autochtonen anderzijds, waar het gaat om de opvattingen over de verdeling van arbeid en zorg. Opvattingen over de taakverdeling onder Turken en Marokkanen zijn traditioneler dan opvattingen van autochtonen 22
Zo vader, zo zoon..?
(Dagevos en Schellingerhout, 2003). Opvallend hierbij is dat, hoewel Turkse en Marokkaanse jongens traditionelere denkbeelden handhaven over de rol van mannen en vrouwen in vergelijking met autochtonen, de Turkse en Marokkaanse meisjes juist meer geëmancipeerde denkbeelden hebben (Distelbrink & Loozen, 2005). Voornamelijk de jongere generaties Turkse en Marokkaanse moeders krijgen steeds modernere opvattingen. De verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft hun opvattingen over de taakverdeling lijken hiermee groter te worden. Uit onderzoek naar taakverdeling onder scholieren van 12 tot 18 jaar blijkt dat Turkse en Marokkaanse jongens in vergelijking met autochtonen de meest traditionele opvattingen hebben wat betreft de taakverdeling (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Zij zijn van mening dat de man het grootste aandeel dient te hebben in het zorgen voor een inkomen, terwijl meisjes het kostwinnerschap in de meeste gevallen het liefst zouden delen. Onderzoek naar taakverdelingspreferenties onder jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 27 jaar geeft een wat genuanceerder beeld (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Turkse en Marokkaanse jongens geven nog steeds, meer dan autochtone jongens, aan zelf het kostwinnerschap op zich te willen nemen. Maar de verschillen zijn minder groot dan onder scholieren. De sekseverschillen tussen Turken en Marokkanen blijven echter groot. Ook onderzoek van het Verwey Jonker Instituut (2004) naar opvattingen over specifieke taken ondersteunt de voorgaande bevindingen. Hieruit blijkt dat Turkse en Marokkaanse mannen het zorgen voor de kinderen, het doen van de boodschappen en het koken, taken voor de vrouw vinden. Het zorgen voor een inkomen en het regelen van geldzaken beschouwen zij als mannelijke taken. Turkse, Marokkaanse en autochtone vrouwen zijn daarentegen voor een meer gelijke taakverdeling. In het algemeen kan geconcludeerd worden dat de opvattingen van vrouwen ten aanzien van de taakverdeling in een sneller tempo moderniseren dan de opvattingen van mannen. Het verschil tussen mannen en vrouwen, wat betreft de mate van traditionaliteit van de opvattingen, lijkt dan ook steeds groter te worden. Conflicten binnen relaties ten gevolge van deze verschillen lijken onontkoombaar. Uit onderzoek blijkt dat de verschillen zelfs van invloed zijn op de partnerkeuze. Zowel Turkse en Marokkaanse vrouwen als Turkse en Marokkaanse mannen blijken hun partner vaker in hun herkomstland te zoeken, maar om tegenovergestelde redenen; vrouwen vinden de mannen hier te traditioneel en mannen vinden de vrouwen hier te modern (Hooghiemstra, 2003). 23
Zo vader, zo zoon..?
Naar de verklaring voor de opmerkelijke verschillen tussen Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen kan slechts worden gespeculeerd. Het feit dat allochtone vrouwen aangeven er meer geëmancipeerde opvattingen op na te houden dan autochtone vrouwen, kan mogelijk verklaard worden, doordat er voor deze meisjes nog meer terreinwinst op dit gebied te boeken valt. Daarnaast zou het fenomeen dat deze allochtone mannen minder geëmancipeerde opvattingen handhaven dan autochtone mannen, kunnen worden gezien als reactie op de toename van de meer geëmancipeerde denkbeelden van deze allochtone vrouwen. Uit onderzoek van Gilmore (1994) naar de betekenis van mannelijkheid in verschillende culturen, vond hij drie voorwaarden welke over de hele wereld aan mannen worden gesteld. Een van de voorwaarden die hij vond was: ‘de man dient kostwinnaar te zijn’. Wanneer de emancipatie van deze vrouwen zich doorzet, zou de man op dit gebied terrein verliezen. In deze zin zou de emancipatie van de vrouw in de perceptie van deze mannen een bedreiging kunnen vormen. Hiermee kan echter niet worden verklaard waarom de kloof tussen autochtone mannen en vrouwen minder groot is dan onder Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen. Het artikel van Van Stolk (1998) biedt hiervoor mogelijk een verklaring. Van Stolk formuleert in zijn artikel dat de emancipatie van de vrouw noodzakelijkerwijs leidt tot ‘inschikking’ van de man. De manier waarop mannen op deze ‘inschikkingsnoodzaak’ reageren is verschillend. Traditioneel georiënteerde mannen
reageren
volgens
Van
Stolk
meer
behoudend
op
deze
‘inschikkingsnoodzaak’ dan modernere mannen. Dit zou kunnen verklaren waarom de kloof tussen de, doorgaans modernere, autochtone mannen en vrouwen aanzienlijk kleiner is dan onder de, vaak traditionelere, Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen. Welke oorzaak er ook aan ten grondslag ligt, duidelijk is dat, wanneer er gestreefd wordt naar een gelijke verdeling van arbeid en zorg, er zal moeten worden gekeken naar de opvattingen van deze Turkse en Marokkaanse mannen. De geëmancipeerde denkbeelden van de vrouwen over de taakverdeling tussen partners hebben immers (nog) niet geleid tot een egalitaire verdeling van arbeid en zorg. Dit zou mogelijk kunnen worden verklaard doordat deze vrouwen zich bij de gezinsvorming toch aanpassen aan de meer traditionele denkbeelden van hun partners. Deze verklaring geeft reden te meer om juist de totstandkoming van de traditionele opvattingen van deze mannen onder de loep te nemen. Hiervoor is het 24
Zo vader, zo zoon..?
noodzakelijk om eerst te kijken naar de totstandkoming van opvattingen ten aanzien van de taakverdeling in het algemeen. 2.4. Totstandkoming opvattingen In het voorgaande hoofdstuk is besproken dat kinderen worden beïnvloed door de sociale omgeving. Met name de ouders worden verondersteld een belangrijke invloed te hebben op het socialisatieproces van hun kinderen. Volgens de sociallearning theorie (Bandura, 1977) fungeren ouders als rolmodel. Opvattingen van kinderen zouden volgens deze theorie worden gevormd door het rolvoorbeeld dat ouders geven. Wanneer we ons richten op de totstandkoming van de opvattingen over de taakverdeling, zou het voorbeeld dat ouders geven, van invloed zijn op de opvattingen van kinderen op latere leeftijd. Kinderen die bijvoorbeeld opgroeien in gezinnen waar sprake is van het traditionele kostwinnermodel, zullen volgens de social-learning theory, traditionele opvattingen ontwikkelen ten aanzien van de taakverdeling. Hoewel opvattingen over de ideale verdeling van arbeid en zorgtaken niet noodzakelijkerwijs leiden tot realisering hiervan, blijken de op jonge leeftijd gevormde opvattingen wel van invloed te zijn op de gedragskeuzes op latere leeftijd (Beets, Liefbroer & de Jong Gierveld, 1997; Hakim, 2003). Opvattingen die jongeren hebben over de ideale verdeling van de taken kunnen derhalve als belangrijke voorspeller fungeren voor de daadwerkelijke verdeling van deze taken in de toekomst. De invloed die ouders hebben op hun kinderen blijkt echter niet geheel sekseonafhankelijk te zijn. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, bleek uit onderzoek dat voor zonen, voornamelijk de vader als rolmodel fungeert. (Denuwelaere, 2003). Aangezien, zoals eerder beschreven, zowel autochtone als Turkse en Marokkaanse mannen (nog) een stuk traditioneler zijn dan vrouwen, zal in deze studie worden gekeken naar mannen en in het bijzonder de invloed van vaders op de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. Voorgaande leidt tot een hypothese waarbij de daadwerkelijke taakverdeling van vaders, de opvattingen van hun zonen hierover bepaalt. H1: Er bestaat een positief verband tussen de opvattingen over de taakverdeling van zonen en de daadwerkelijke taakverdeling van hun vaders
25
Zo vader, zo zoon..?
Naast de veronderstelling dat ouders als rolmodel fungeren, dragen ouders tevens de normen en waarden die zij hebben over op hun kinderen (Acock & Bengtson, 1978). Eerder is al aangegeven dat kinderen leren uit imitatie en de concrete situaties die zich voordoen binnen een gezin. Maar daarnaast brengen ouders ook allerlei waarden en ideeën over op hun kinderen. Kinderen krijgen dus van jongs af aan al bepaalde opvattingen aangeleerd of nemen deze over. Deze theorie leidt tot een hypothese waarbij de opvattingen over de ideale taakverdeling de opvattingen van hun kinderen hierover beïnvloedt. H2: Er bestaat een positief verband tussen de opvattingen over de taakverdeling van zonen en de opvattingen hierover van hun vaders
Zoals beschreven spelen, volgens de socialisatietheorieën, ouders een belangrijke rol bij de vorming van opvattingen, welke mede bepalend zijn voor gedragskeuzes van hun kinderen op latere leeftijd. Dit maakt het interessant om te bezien welke verschillen er bestaan met betrekking tot de opvattingen over de taakverdeling en de manier waarop het socialisatieproces wordt vormgegeven tussen Marokkaanse en Turkse vaders enerzijds en autochtone vaders anderzijds. In het navolgende zal hier dan ook verder op worden ingegaan. 2.5. Turkse en Marokkaanse vaders in vergelijking met autochtone vaders Zoals eerder aangegeven blijkt uit onderzoek van Keuzekamp & Merens (2006) dat Turken en Marokkanen doorgaans traditionelere opvattingen hebben over de taakverdeling dan autochtonen. In het navolgende zullen hiervoor mogelijke verklaringen worden gegeven. De Turkse en Marokkaanse ouders die in deze studie zullen worden bekeken, zijn voor het grootste gedeelte 1 e generatie allochtonen. Dit betekent dat zij zelf zijn opgegroeid in het land van herkomst. Uiteraard zullen de opvattingen over de taakverdeling beïnvloed zijn door de, in vergelijking met het herkomstland meer moderne, Nederlandse cultuur. Maar de normen en waarden die zij hebben, op het gebied van taakverdeling, zullen voor een groot deel zijn gekleurd door de van oorsprong meer traditionele normen en waarden van het land van herkomst. Daarnaast blijkt de populatie Turken en Marokkanen in Nederland te verschillen van autochtonen op een aantal andere factoren, welke mogelijk bijdragen aan een 26
Zo vader, zo zoon..?
verschil in traditionaliteit van opvattingen over de taakverdeling. Hieronder zullen deze factoren één voor één worden besproken. 2.6. Religie Van de naar Nederland geïmmigreerde Turken en Marokkanen is de overgrote meerderheid religieus. Uit gegevens van de SPVA (2002) blijkt dat van de eerste generatie Turken en Marokkanen respectievelijk 95% en 98% gelovig is, terwijl van de ondervraagde autochtonen slechts 55% aangeeft gelovig te zijn. Onder de 2 e generatie Turken en Marokkanen is de mate van religiositeit ongeveer hetzelfde (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Deze gegevens zijn interessant met betrekking tot de opvattingen over de taakverdeling, aangezien er een verband blijkt te bestaan tussen de mate van religiositeit en de opvattingen over de taakverdeling. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de mate van religiositeit in belangrijke mate samenhangt met het hebben van traditionele opvattingen over de taakverdeling. Een lagere religieuze betrokkenheid leidt tot minder strikte en traditionele opvattingen over taakverdelingen binnen het gezin (Phalet & Ter Wal, 2004). Van de gelovige Turken en Marokkanen die in Nederland wonen, hangt het merendeel het Islamitische geloof aan (Demant, 2005). De traditionele visie op sekserollen in de Islam gaat uit van de vrouw als moeder en de man als kostwinner. Het krijgen van kinderen is voor de vrouw het hoogste doel in het leven. Zij zal zorgen voor de opvoeding van de kinderen en voor het huishouden. Buitenshuis werken is geen taak voor de vrouw. De man zal zorgen voor inkomen en onderdak, zodat de vrouw ongestoord haar taak als opvoeder zal kunnen vervullen. De man is zelf niet direct betrokken bij de opvoeding van zijn kinderen, maar wel verantwoordelijk voor het gedrag van zijn vrouw en kinderen. Vanuit de traditionele visie van de Islam zijn er dus duidelijk verschillende rollen voor vrouwen en mannen weggelegd. Ook de waarden en doelen van de Marokkaanse opvoeding komen voor een groot deel voort uit de Islam (Demant, 2005). Jongens en meisjes worden gedurende de opvoeding door hun ouders al voorbereid op de verschillende taken die zij zullen vervullen in hun toekomstige gezin. Hoewel vaders een zeer beperkte rol hebben in de opvoeding van de kinderen, zijn zij wel verantwoordelijk voor het voorbereiden van hun zonen op hun toekomstige kostwinnerschap (Pels, 2003). De invloed van de vader op de opvattingen over taakverdeling van hun zonen kan hierdoor dan ook als groot worden verondersteld. 27
Zo vader, zo zoon..?
Hoewel blijkt dat religie in belangrijke mate samenhangt met traditionele denkbeelden over de taakverdeling, is een verschuiving naar modernere opvattingen niet uitgesloten. Binnen een ander geloof in Nederland, het christendom, heeft een dergelijke verschuiving reeds plaats gevonden. De visie waarbij de vrouw van oorsprong werd gezien als hoofdverantwoordelijke voor het huishouden en voor de opvoeding van de kinderen en de man werd gezien als kostwinner, blijkt aan een verandering onderhevig. Binnen het christendom zijn de traditionele denkbeelden wat betreft de seksespecifieke rolverdeling, minder sterk gaan gelden. Met het oog op deze ontwikkeling, kan mogelijk ook binnen het Islamitische geloof ruimte ontstaan voor moderne opvattingen over man-vrouw rollen. Hoewel een verschuiving naar meer moderne opvattingen, waarin een egalitaire taakverdeling wordt voorgestaan, in de lijn der verwachting ligt, vindt Demant (2005) in haar onderzoek dat Marokkaanse jongeren als reactie op de Nederlandse maatschappij juist de traditionele opvattingen van hun ouders over nemen. De negatieve beeldvorming over moslims (Marokkanen), leidt ertoe dat deze jongeren zich gediscrimineerd voelen en juist meer vasthouden aan tradities van het geloof. Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat religie een belangrijke voorspeller is voor de mate waarin opvattingen over de taakverdeling traditioneel zijn. Er zijn echter nog andere factoren die samen blijken te hangen met de mate van traditionaliteit van opvattingen. 2.7. Opleidingsniveau en leeftijd Naast verschillen in normen en waarden omtrent seksespecifieke verdelingen van zorg en arbeid gebaseerd op religie en traditie, zijn er andere verschillen tussen Turkse en Marokkaanse ouders in Nederland en autochtone ouders. Zo blijkt uit gegevens van de SPVA (2002) dat er een groot verschil in opleidingsniveau bestaat tussen Turkse en Marokkaanse ouders enerzijds en autochtone ouders anderzijds. Dit kan voor een groot deel worden verklaard, doordat de Turkse en Marokkaanse arbeiders die naar Nederland werden gehaald om in de fabrieken te komen werken, vaak laag- of ongeschoold waren. Van de Turkse en Marokkaanse ouders van de eerste generatie blijkt 58% respectievelijk 74% geen enkel diploma behaald te hebben (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005).
Uit onderzoek blijkt dat het
opleidingsniveau nauw samenhangt met de mate waarin er traditionele opvattingen 28
Zo vader, zo zoon..?
bestaan over de taakverdeling. Hoe hoger het opleidingsniveau, des te moderner de opvattingen over de taakverdeling (Pels & Vedder, 1998). Tevens blijkt dat hoger opgeleiden, net als bij autochtonen, meer open staan voor een egalitaire taakverdeling. De hierboven besproken variabelen (religie en opleidingsniveau) blijken zoals gezegd in belangrijke mate samen te hangen met traditionaliteit van opvattingen. De verschillen in religie en opleidingsniveau tussen autochtonen en de populatie Turken en Marokkanen in Nederland zouden mogelijk de verschillen wat betreft de mate van traditionaliteit van de opvattingen ten aanzien van de taakverdeling kunnen verklaren. Daarnaast blijkt ook leeftijd van invloed op de mate waarin opvattingen over de taakverdeling traditioneel zijn. Zoals eerder aangegeven blijkt uit onderzoek dat, zowel autochtone als allochtone scholieren, een stuk traditionelere opvattingen hebben dan jongvolwassenen (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Er is echter een andere factor, welke niet zozeer van invloed is op de mate van traditionaliteit van de opvattingen, maar meer op het socialisatieproces van ouders en derhalve op de mate waarin kinderen de opvattingen van ouders overnemen. Deze factor zal in de volgende paragraaf worden besproken. 2.8. Familieband Wat betreft de invloed die ouders hebben op de attitudevorming van hun kinderen, kan worden verondersteld dat hechtheid van de familieband (waaronder de band met de ouders) een belangrijke rol speelt. In wetenschappelijk onderzoek naar familiebanden wordt meestal een onderscheid
gemaakt
in
collectivistisch
georiënteerde
en
individualistisch
georiënteerde samenlevingen (Inglehart et. al. 1997). De Turkse en Marokkaanse samenlevingen worden veelal getypeerd als collectivistische samenlevingen. De relatie tussen de generaties is doorgaans hecht en er wordt veel waarde gehecht aan solidariteit met de familie. De Nederlandse samenleving wordt daarentegen veelal getypeerd als een individualistisch georiënteerde samenleving wat betreft de waarde die gehecht wordt aan de familieband. In een individualistisch georiënteerde samenleving wordt doorgaans veel waarde gehecht aan autonomie van kinderen (Kuijsten, 1999). De resultaten van het onderzoek van Distelbrink en Hooghiemstra (2005) illustreren dit onderscheid. Uit hun onderzoek blijkt dat onder eerste generatie Turkse en Marokkaanse ouders 68% respectievelijk 61% ‘gehoorzaamheid’ de 29
Zo vader, zo zoon..?
belangrijkste eigenschap van hun kinderen vindt, in vergelijking met 18% van de autochtone ouders. Daarnaast geeft van de Turkse en Marokkaanse ouders 24% aan ‘zelfstandigheid in denken en doen’ de belangrijkste eigenschap van hun kinderen te vinden, tegenover 41% van de autochtone ouders. Er kan worden verondersteld dat de waarde die wordt gehecht aan de (goede) band met de familie, ertoe kan bijdragen dat niet alleen ouders wensen dat hun kinderen zich aan hen conformeren, maar dat ook de kinderen wensen zich naar hun ouders te voegen. Deze aanname leidt tot een hypothese waarbij een verband wordt verondersteld tussen de hechtheid van de familieband en de mate waarin de opvattingen van ouders en kinderen overeenkomen. H3: De opvattingen van zonen over de verdeling arbeid en zorg zullen meer overeenkomen met de opvattingen van hun vaders, wanneer er veel waarde wordt gehecht aan de familieband, dan wanneer er weinig waarde wordt gehecht aan de familieband
Het verband wat in de voorgaande hypothese wordt verondersteld beschrijft een proces dat op microniveau plaatsvindt, namelijk tussen vaders en hun zonen. Hierbij zou de hechtheid van de familieband een voorspeller zijn voor de mate waarin opvattingen
van
zowel
autochtone
als
allochtone
vaders
en
hun
zonen
overeenkomen. Uit onderzoek van de Nederlandse Gezinsraad blijkt dat autochtonen en allochtonen verschillen in de waarde die wordt gehecht aan de familieband. Turken en Marokkanen hechten doorgaans meer waarde aan de familieband dan autochtonen (Distelbrink & Hooghiemstra, 2005). Verondersteld dat de hechtheid van de familieband een rol speelt bij het socialisatie proces van vaders op zonen, kan op grond hiervan worden verwacht dat de opvattingen over de ideale taakverdeling bij allochtone vaders meer overeenkomen met de taakverdelingspreferenties van hun zonen, dan bij autochtone vaders. Deze aanname leidt tot de volgende hypothese: H4: De opvattingen over de ideale taakverdeling van Turkse en Marokkaanse zonen zullen meer overeenkomen met die van hun vaders in vergelijking met autochtone zonen en vaders
30
Zo vader, zo zoon..?
2.9. Onderzoeksopzet Aan de hand van de voorgaande vier hypotheses zal in deze studie worden getracht om
meer
inzicht
te
verkrijgen
in
de
invloed
van
ouders
op
de
taakverdelingspreferenties van hun kinderen. Daarnaast zal onderzocht worden welke verschillen hierbij bestaan tussen Turken en Marokkanen enerzijds en autochtonen anderzijds. Aangezien zowel Turken als Marokkanen meer traditionele opvattingen hebben ten aanzien van de taakverdeling in vergelijking met autochtonen, zullen zij in deze studie als één groep worden vergeleken met autochtonen. Er zal in deze studie gebruik worden gemaakt van een kwantitatieve analyse. Voor deze onderzoeksmethode is gekozen, aangezien op deze wijze het socialisatieeffect van vaders meetbaar kan worden gemaakt. Daarnaast biedt de dataset waarmee in deze studie wordt gewerkt de mogelijkheid om de verschillende groepen op verschillende variabelen met elkaar te vergelijken. Hierbij kan tevens gecontroleerd worden op variabelen welke uit eerder onderzoek van invloed zijn gebleken op de mate van traditionaliteit van opvattingen. De Valk (2004) deed eerder al onderzoek naar taakpreferenties van allochtone en autochtone jongeren en de invloed die ouders hebben bij de totstandkoming van deze preferenties. Als indicatoren voor de mate van traditionaliteit van de normen van de ouders gebruikt De Valk de mate van religiositeit en het opleidingsniveau van de ouders. Daarnaast is de daadwerkelijke taakverdeling afgemeten aan de mate waarin de moeder buitenshuis werkt. Op basis hiervan werd verondersteld dat de vader dan ook meer zorgtaken voor zijn rekening zou nemen. In het onderzoek zijn geen significante effecten gevonden wat betreft de invloed van ouderlijke normen en waarden op de opvattingen van hun kinderen. In het onderzoek van De Valk is echter niet direct gekeken naar de opvattingen over de ideale taakverdeling van ouders. Het is mogelijk dat religie en opleidingsniveau geen accurate voorspellers zijn voor de mate waarin de taakverdelingspreferenties traditioneel zijn. Er werd wel een effect gevonden
van
de
daadwerkelijke
taakverdeling
van
ouders
op
taakverdelingspreferenties van kinderen. In huidig onderzoek zal er, in tegenstelling tot eerder onderzoek van De Valk, gekeken worden naar de daadwerkelijke opvattingen over de taakverdeling van vaders en de daadwerkelijke verdeling van huishoudelijke en zorgtaken. Er zal gekeken worden of deze van invloed zijn op de taakverdelingspreferenties van de 31
Zo vader, zo zoon..?
zonen. Daarnaast zal gekeken worden of de hechtheid van de familieband van invloed is op de mate waarin opvattingen van vaders en zonen overeenkomen. Aangezien, zoals eerder beschreven, bepaalde factoren samen blijken te hangen met de mate waarin taakverdelingspreferenties van ouders traditioneel van aard zijn zal voor deze variabelen in het onderzoek gecontroleerd worden.
32
Zo vader, zo zoon..?
3. Data en Methoden 3.1. Dataset Om de hypothesen te toetsen worden gegevens uit de Netherlands Kinship Panel Study (NKPS; Dykstra et al., 2005) gebruikt. Dit is een grootschalig onderzoek naar familierelaties.
Vanaf
september 2002 zijn
ongeveer 10 duizend
mensen
geïnterviewd over de plaats van familierelaties in hun leven. Er is een gegevensbestand opgebouwd over de aard en sterkte van familiebanden. De interviews maken deel uit van een onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en de universiteiten van Utrecht, Tilburg en Amsterdam (UvA), medegefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Niet alleen van de respondent, maar ook van diverse familieleden (waaronder de partner, ouders, kinderen, broers en zussen) is informatie verzameld. Het onderzoek bestaat zowel uit standaardvragenlijsten als uit diepteinterviews. In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van 2 samples. De eerste sample van de steekproef bestaat uit 8161 individuen die in Nederland wonen en de Nederlandse taal voldoende beheersen. Deze sample zal worden gebruikt voor het samenstellen van een onderzoeksgroep voor het toetsen van de hypothesen ten aanzien van autochtonen. De tweede sample van de steekproef is een migrantensample en bestaat uit 1410 individuen van de vier grootste etnische groepen in Nederland (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antilianen). Indien nodig zijn de interviews in de eigen taal afgenomen. Deze sample is in samenwerking met de SPVA-survey (Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen) opgesteld. Deze tweede sample zal worden gebruikt voor het samenstellen van een steekproef voor het toetsen van de hypothesen ten aanzien van Turken en Marokkanen. Aangezien in deze studie Turken en Marokkanen als één groep zullen worden vergeleken met autochtonen, zal er in het vervolg worden gesproken over allochtonen wanneer er wordt verwezen naar Turken en Marokkanen.
33
Zo vader, zo zoon..?
3.2. Onderzoeksgroepen 3.2.1. Autochtonen Voor het toetsen van de hypothesen ten aanzien van autochtonen is van de eerste sample van de NKPS een groep geselecteerd bestaande uit vaders die getrouwd zijn, de Nederlandse nationaliteit bezitten en tenminste 1 zoon hebben. De uiteindelijke sample bestaat uit 57 vaders en zonen van respectievelijk 38 tot 77 en 15 tot 50 jaar. Het gemiddelde opleidingsniveau van de zonen is HAVO. De reden dat deze sample relatief klein is, komt voort uit het feit dat van alle respondenten slechts vaders met zonen geselecteerd zijn voor dit onderzoek. Daarnaast bleken zowel de vaders als de zonen de vragenlijst niet altijd volledig te hebben ingevuld. Met name het percentage zonen dat een vragenlijst heeft ingevuld is relatief laag. 3.2.2. Allochtonen Voor het toetsen van de hypothesen ten aanzien van allochtonen is van de tweede sample van de NKPS (SPVA) een groep geselecteerd bestaande uit vaders die getrouwd zijn, de Turkse of Marokkaanse nationaliteit bezitten en tenminste 1 zoon hebben. De uiteindelijke sample bestaat uit 12 vaders en zonen van respectievelijk 38 tot 61 en 15 tot 31 jaar. Het gemiddelde opleidingsniveau van de zonen is MAVO. De reden dat deze sample zeer klein is, komt voort uit het feit dat, zoals bij de autochtone onderzoeksgroep, van alle respondenten slechts vaders met zonen konden worden betrokken bij deze studie. Daarnaast was een belangrijke voorwaarde dat de respondenten van Turkse of Marokkaanse afkomst waren. Ten slotte bleek overeenkomstig met de autochtone onderzoeksgroep een groot deel van zowel de vaders als de zonen de vragenlijst niet volledig te hebben ingevuld. 3.2.3. Representativiteit De onderzoeksgroepen in deze studie zijn dermate klein dat een opmerking over de representativiteit van deze studie op zijn plaats is. Door de zeer kleine steekproef van met name de allochtone onderzoeksgroep zullen de resultaten van deze studie niet vanzelfsprekend generaliseerbaar zijn. Significante resultaten zullen echter wel een belangrijke indicatie geven van datgene wat mogelijk ook in de grotere populatie speelt.
34
Zo vader, zo zoon..?
3.3. Variabelen
3.3.1. Afhankelijke variabelen Om opvattingen van zonen te meten ten aanzien van de taakverdeling, zal worden gekeken naar de mate waarin de zonen traditionele opvattingen hebben. Deze opvattingen zullen immers een voorspeller vormen voor de manier waarop deze zonen zelf de taken zullen verdelen in hun eigen huishouden. Op basis hiervan is een afhankelijke variabele geconstrueerd voor zowel de autochtone als de allochtone zonen. De data bevatten informatie met betrekking tot de opvattingen van zonen. Deze data zijn gebaseerd op de schaal ‘Partner Relationship norm Norm/ Gender Role Norm’ (NKPS/ HIN 1995, PSIN 1987-1999). Van de items van deze schaal is voor de autochtone zonen een vijftal relevante en samenhangende items gebruikt met betrekking tot de opvattingen ten aanzien van de taakverdeling. De betrouwbaarheid van deze nieuwe schaal is in deze studie α= .76. Deze schaal bevat de volgende items: ‘Een vrouw moet stoppen met werken als ze een kind krijgt’, ‘het is onnatuurlijk als vrouwen in een bedrijf leiding uitoefenen over mannen’, ‘het is voor jongens belangrijker dan voor meisjes dat ze laten hun eigen inkomen kunnen verdienen’, ‘een moeder die werkt kiest voor zichzelf i.p.v. voor het gezin’ en ‘de taken en verantwoordelijkheden in een relatie kunnen het best verdeeld worden volgens de gewoonten, tradities en regels die altijd hebben gegolden’. Op elk item kan geantwoord worden op een Likert 5-puntsschaal (waarbij 1 = helemaal mee eens, 5 = helemaal mee oneens). Een hoge waarde op deze schaal geeft een indicatie voor moderne opvattingen. De data met betrekking tot de opvattingen van allochtone zonen bevatten in vergelijking met autochtone zonen echter minder relevante items. De afhankelijke variabele voor de allochtone zonen is gebaseerd op het enkele item ‘een vrouw moet stoppen met werken als ze een kind krijgt’.
35
Zo vader, zo zoon..?
3.3.2. Onafhankelijke variabelen
Daadwerkelijk gedrag vader
Om het daadwerkelijke gedrag van vaders te meten ten aanzien van de taakverdeling, zal worden gekeken naar de mate waarin de vaders meehelpen in het huishouden. De data bevatten informatie met betrekking tot de daadwerkelijke taakverdeling van vaders welke gebaseerd is op de schaal ‘Division Homemaking Tasks’ (SIN 1998). Van de items van deze schaal is voor de autochtone vaders een drietal relevante en samenhangende items gebruikt met betrekking tot het daadwerkelijk gedrag. De betrouwbaarheid van deze nieuwe schaal is in deze studie α= .72. Deze schaal bevat de volgende items: ‘eten koken’, ‘boodschappen doen’ en ‘opruimen en schoonmaken’. Op elk item kan geantwoord worden op een Likert 5puntsschaal (waarbij 1 = altijd door partner, 5 = altijd door u). Een hoge waarde op deze schaal geeft een indicatie voor een modernere taakverdeling wat betreft de huishoudelijke
taken.
De
onafhankelijke
variabele
met
betrekking
tot
de
daadwerkelijke taakverdeling van allochtone vaders bestaat uit dezelfde items als bij de autochtonen. Echter het item ‘opruimen en schoonmaken’ mist bij deze schaal. De betrouwbaarheid van deze nieuwe schaal is in deze studie α= .88.
Opvattingen vader
Om opvattingen van vaders te meten ten aanzien van de ideale taakverdeling zal, overeenkomstig met de zonen, worden gekeken naar de mate waarin de vaders traditionele opvattingen hebben. In de dataset bestaan hiervoor twee schalen die nagenoeg hetzelfde meten. Eén van deze twee schalen komt overeen met de schaal die gebruikt wordt voor de afhankelijke variabele, namelijk de opvattingen van de zonen. De andere schaal is ook een voorspeller voor de mate waarin vaders traditionele opvattingen hebben, maar aangezien de zonen op deze schaal niet hebben geantwoord, is ervoor gekozen om deze twee schalen apart te gebruiken. Op basis hiervan is een tweetal onafhankelijke variabelen geconstrueerd voor zowel autochtonen als allochtonen. De data bevatten informatie met betrekking tot de opvattingen van autochtone vaders welke, zoals bij de zonen, gebaseerd is op de schaal ‘Partner Relationship 36
Zo vader, zo zoon..?
norm Norm/ Gender Role Norm’ (NKPS/ HIN 1995, PSIN 1987-1999). Van de items van deze schaal is een vijftal relevante en samenhangende items gebruikt met betrekking tot de opvattingen ten aanzien van de taakverdeling. De betrouwbaarheid van deze nieuwe schaal is in deze studie α= .73. Deze schaal bevat dezelfde items als de schaal welke is gebruikt met betrekking tot de opvattingen van autochtone zonen. Op elk item kan geantwoord worden op een 5-puntsschaal (waarbij 1 = helemaal mee eens , 5 = helemaal mee oneens). Een hoge waarde op deze schaal geeft een indicatie voor moderne opvattingen. Deze onafhankelijke variabele is gelabeld als: opvattingen vader taakverdeling. Aangezien de data met betrekking tot de opvattingen van allochtone zonen slechts één relevant item bevat, zal, om de opvattingen van allochtone vaders en zonen te kunnen vergelijken, de voorspeller voor de opvattingen van allochtone vaders gebaseerd zijn op hetzelfde enkele item. Ook hier wordt deze onafhankelijke variabele gelabeld als: opvattingen vader taakverdeling. Naast deze schaal, bevatten de data informatie met betrekking tot opvattingen van autochtone vaders over sekse specifieke rolverdelingopvattingen, gebaseerd op de schaal ‘Role Division Sexe’ (SPVA, 1998, SPVA 2002). Van de items van deze schaal is een viertal relevante en samenhangende items gebruikt met betrekking tot de opvattingen ten aanzien van de seksespecifieke rolverdeling. De betrouwbaarheid van deze nieuwe schaal is in deze studie α= .75. Deze schaal bevat de volgende items: ‘beslissingen over grote aankopen kan uiteindelijk de man het beste nemen’, ‘de vrouw kan het beste de verantwoordelijkheid voor het huishouden hebben’, ‘de man kan het beste de verantwoordelijkheid voor het geld hebben’ en ‘een opleiding is voor jongens belangrijker dan voor meisjes’. Op elk item kan geantwoord worden op een 5-puntsschaal (waarbij 1 = helemaal mee eens , 5 = helemaal mee oneens). Een hoge waarde op deze schaal geeft een indicatie voor moderne opvattingen met betrekking tot de seksespecifieke rolverdeling. Deze onafhankelijke variabele is gelabeld als: opvattingen vader sekserollen. De onafhankelijke variabele met betrekking tot de
opvattingen van allochtone vaders over seksespecifieke
rolverdelingopvattingen bestaat wederom uit dezelfde items als bij de autochtonen. Echter het item ‘de vrouw kan het beste de verantwoordelijkheid voor het huishouden hebben’ mist bij deze schaal. De betrouwbaarheid van deze nieuwe schaal is in deze studie α= .76. Deze onafhankelijke variabele wordt ook bij allochtonen gelabeld als: opvattingen vader sekserollen. 37
Zo vader, zo zoon..?
3.4. Controle variabelen Om te voorkomen dat de veronderstelde effecten niet optreden doordat deze samenhangen met de in het theoretisch kader genoemde variabelen, zal er voor deze variabelen gecontroleerd worden. Onderstaande variabelen worden, met uitzondering van opleidingsniveau, zowel bij autochtonen als bij allochtonen op dezelfde wijze gemeten. De controle variabelen zijn als volgt geoperationaliseerd: Leeftijd zonen: De leeftijd van de zonen (in jaren) op het moment van invullen van de vragenlijst is een continue variabele in de analyses. Opleidingsniveau zonen: Het hoogst bekende opleidingsniveau van de autochtone zonen is gecodeerd van 1) lager onderwijs tot 11) universiteit. Dat van allochtone zonen van 0) geen opleiding tot 7) universiteit. Kerkbezoek: De frequentie van het kerkbezoek van de zoon om de mate van religiositeit van de zoon te meten, is gecodeerd van 0) ‘bijna nooit’ tot 3) ‘enkele keren per week’. Solidariteit:. De mate waarin de zoon solidariteit als een verplichting ervaart, wordt gemeten door de vraag: “Reason family solidarity: a sense of duty?”, gecodeerd als 0) ‘zeer mee oneens’ tot 4) ‘zeer mee eens’. Zwakte familieband: De mate waarin de zoon familiebanden als zwak ervaart, is gecodeerd van 0) ‘zeer mee oneens’ tot 4) ‘zeer mee eens’.
38
Zo vader, zo zoon..?
3.5. Beperkingen van meetinstrumenten Hoewel bij het verzamelen van de data is getracht om de items van de verschillende schalen van de NKPS en de SPVA zoveel mogelijk overeen te laten komen, blijken de twee datasets toch in aanzienlijke mate van elkaar te verschillen. Daarnaast hebben veel respondenten de vragenlijsten niet volledig ingevuld, waardoor enkele voor deze studie relevante items niet kunnen worden meegenomen. Hierdoor is het in deze studie helaas niet mogelijk om de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen bij autochtonen en allochtonen precies overeen te laten komen. De voorspeller voor de opvattingen van allochtone zonen is om deze reden helaas slechts gebaseerd op één enkel item. Ook de voorspeller voor de daadwerkelijke taakverdeling van vaders komt bij allochtonen en autochtonen niet geheel overeen. Tevens zijn er enkele items meegenomen welke op indirecte wijze de taakverdelingspreferenties meten. Ondanks de beperkingen die de twee datasets met zich meebrengen is in deze studie gezocht naar een optimum tussen theoretisch relevante items en een empirisch betrouwbare schaal.
39
Zo vader, zo zoon..?
4. Methode van analyse Voor het toetsen van de eerste drie hypotheses zal allereerst een overzicht worden gegeven van de gemiddelde scores van zowel de autochtone als de allochtone zonen op de afhankelijke en de controle variabelen. Daarnaast zal een overzicht worden gegeven van de scores van autochtone en allochtone vaders op de onafhankelijke variabelen. Vervolgens zullen aan de hand van een regressieanalyse alledrie de hypotheses, voor zowel autochtonen als allochtonen, in één model worden getoetst. Voor het toetsen van de vierde hypothese zal gebruik worden gemaakt van de, voor de eerste drie hypotheses opgevraagde, gemiddelden. Er zullen tevens verschilscores worden berekend tussen de scores van vaders en zonen. Met behulp van een (handmatige) t-toets zal vervolgens worden bekeken of de verschillen tussen autochtone en allochtone vaders en zonen significant zijn.
40
Zo vader, zo zoon..?
5. Resultaten 5.1. Beschrijvende analyses Alvorens de resultaten van de regressieanalyses zullen worden beschreven, volgt een overzicht van de gemiddelden van alle variabelen die in de analyses zijn gebruikt. Deze resultaten zijn te vinden in Tabel 1. Tabel 1. Gemiddelde scores van allochtone en autochtone vaders en zonen op de afhankelijke, de onafhankelijke en de controlevariabelen
Variabele
Autochtoon
Allochtoon
M
SD
M
SD
3.00
0.68
2.42
1.24
2.80
0.64
1.83
0.83
2.85
0.71
2.81
0.93
1.14
0.66
1.17
0.98
6.66
2.76
3.08
2.15
29.54
9.34
20.42
4.40
kerkbezoek
0.42
0.75
2.08
0.79
solidariteit
0.86
0.91
1.08
1.00
zwakte familieband
1.67
1.01
0.65
0.61
opvattingen zoon opvattingen taakverdeling opvattingen vader opvattingen taakverdeling opvattingen sekserollen daadwerkelijk gedrag vader daadwerkelijk gedrag controle variabele opleidingsniveau zonen* leeftijd zonen
* opleidingsniveau zonen is bij autochtonen en allochtonen anders gecodeerd
41
Zo vader, zo zoon..?
Uit bovenstaande tabel kunnen verschillen tussen autochtone en allochtone vaders en zonen worden opgemaakt. Uit deze gemiddelden kan echter niet worden opgemaakt of deze verschillen daadwerkelijk significant zijn. Opvallend is wel dat autochtone zonen modernere opvattingen hebben dan allochtone zonen. Ook autochtone vaders blijken volgens de voorspeller ‘opvattingen vader’ modernere opvattingen te hebben dan allochtone vaders. Op de voorspeller ‘opvattingen vader sekserollen’ blijken autochtone vaders tevens moderner te scoren dan allochtone vaders. Deze verschillen zijn echter minder groot. Wat betreft het daadwerkelijke gedrag valt op dat autochtone en allochtone vaders maar weinig van elkaar verschillen. Echter, hun opvattingen komen weinig overeen met het daadwerkelijke gedrag. Uit de gemiddelden van de controlevariabelen kan worden opgemaakt dat de gemiddelde frequentie van het kerkbezoek bij autochtonen lager ligt dan bij allochtonen. Daarnaast geven autochtonen in mindere mate aan de solidariteit met de familie als een verplichting te zien dan allochtonen. Tevens blijkt dat autochtone zonen gemiddeld een hogere score aangeven op de variabele familieband dan allochtone zonen. Dit impliceert dat autochtone zonen de familieband als minder sterk ervaren dan allochtone zonen. 5.2. Verklarende analyses Met behulp van een regressieanalyse zijn, zowel bij de NKPS als bij de SPVA, de vier hypotheses in 1 model getoetst. Het model voor de autochtonen is significant (F (10, 46) = 3.06, p = .005). Ook het model voor de allochtonen is significant (F (9, 2) = 20.043, p = .048). De resultaten van deze twee regressieanalyses zijn te vinden in Tabel 2 en 3.
42
Zo vader, zo zoon..?
5.2.1. Hypothese 1 Autochtonen
Met behulp van een regressieanalyse is gekeken of het daadwerkelijke gedrag van autochtone vaders wat betreft de taakverdeling op de items ‘eten koken’, ‘boodschappen doen’ en ‘opruimen en schoonmaken’, een verklarende factor is voor de opvattingen van hun zonen. De daadwerkelijke taakverdeling van autochtone vaders blijkt echter geen significante voorspeller te zijn voor de opvattingen van zonen. Allochtonen
Ook bij de allochtonen is met behulp van een regressieanalyse gekeken of het daadwerkelijke gedrag van vaders wat betreft de taakverdeling op de items ‘eten koken’ en ‘boodschappen doen’, een verklarende factor is voor de opvattingen van hun zonen. De daadwerkelijke taakverdeling van vaders blijkt echter, ook bij allochtonen, geen significante voorspeller te zijn voor de opvattingen van zonen.
S.R. de Hoog
43
Zo vader, zo zoon..?
5.2.2. Hypothese 2 Autochtonen
Met behulp van een regressieanalyse is gekeken in hoeverre opvattingen van autochtone zonen wat betreft de ideale taakverdeling kunnen worden verklaard door de opvattingen hierover van hun vaders. De opvattingen van vaders zijn gemeten met twee verschillende schalen. Uit de analyse blijkt de onafhankelijke variabele opvatting vader taakverdeling een significante voorspeller te zijn voor de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling (p < .05 éénzijdig getoetst). Naarmate autochtone vaders meer moderne opvattingen hebben ten aanzien van de taakverdeling, des te moderner zijn de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. De onafhankelijke variabele opvatting vader sekserollen blijkt echter geen significante voorspeller voor de opvattingen van zonen. Allochtonen
Met behulp van een regressieanalyse is ook bij allochtonen gekeken in hoeverre opvattingen van zonen wat betreft de ideale taakverdeling kunnen worden verklaard door de opvattingen hierover van hun vaders. De opvattingen van vaders zijn ook bij allochtonen gemeten met twee verschillende schalen. Overeenkomstig met autochtonen blijkt de onafhankelijke variabele opvatting vader taakverdeling een significante voorspeller te zijn voor de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling (p < .05 éénzijdig getoetst). Naarmate allochtone vaders meer moderne opvattingen hebben ten aanzien van de taakverdeling, des te moderner zijn de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. De onafhankelijke variabele opvatting vader sekserollen blijkt tevens een verklarende variabele voor de opvattingen van allochtone zonen ten aanzien van de taakverdeling (p < .05 éénzijdig getoetst). Ook hier is gevonden dat, naarmate vaders meer moderne opvattingen hebben ten aanzien van de taakverdeling, de opvattingen van hun zonen ook moderner zijn ten aanzien van de taakverdeling.
S.R. de Hoog
44
Zo vader, zo zoon..?
5.2.3. Hypothese 3 Autochtonen
Met behulp van een regressieanalyse is tevens gekeken of er sprake is van een significant interactie-effect tussen de hechtheid van de familieband en de opvattingen van vader ten aanzien van de ideale taakverdeling op de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de ideale taakverdeling. Aangezien er twee voorspellers zijn voor opvattingen van vaders ten aanzien van de taakverdeling, zijn er twee interactietermen aangemaakt. De interactieterm, gebaseerd op opvatting vader sekserollen x zwakte familieband, blijkt een significante verklarende variabele voor de opvattingen van zonen ten aanzien van de taakverdeling (p < .05 éénzijdig getoetst). De opvattingen van autochtone vaders en zonen ten aanzien van de taakverdeling, blijken minder overeen te komen, naarmate er sprake is van een zwakkere familieband. De resultaten van de analyse zijn te vinden in Tabel 2. De interactieterm gebaseerd op opvatting vader x zwakte familieband, blijkt geen significante verklarende variabele voor de opvattingen van zonen ten aanzien van de taakverdeling. Allochtonen
Met behulp van een regressieanalyse is ook bij allochtonen gekeken of er sprake is van een significant interactie-effect tussen de hechtheid van de familieband en de opvattingen van vader ten aanzien van de ideale taakverdeling op de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de ideale taakverdeling. De interactieterm gebaseerd op opvatting vader x zwakte familieband, blijkt een significante verklarende variabele te zijn (p < .05 éénzijdig getoetst) voor de opvattingen van allochtone zonen ten aanzien van de taakverdeling. Dit impliceert dat, zoals bij autochtonen, de opvattingen van allochtone vaders en zonen ten aanzien van de taakverdeling minder overeenkomen, naarmate er sprake is van een zwakkere familieband. De interactieterm, gebaseerd op opvatting vader sekserollen x zwakte familieband blijkt echter geen significante verklarende variabele voor de opvattingen van allochtone zonen. En vanwege de zeer kleine steekproef was het niet mogelijk beide interactietermen in het model te gebruiken.
M.C. Bakhuys Roozeboom
45
Zo vader, zo zoon..?
Het significant optredende interactie-effect bestaat bij autochtonen en allochtonen wel uit een verschillende schaal. Aangezien beide schalen voor opvattingen van de vader nagenoeg overeenkomen, kan desalniettemin worden verondersteld dat hier wel sprake is van eenzelfde interactie-effect. Tabel 2. Regressieanalyse voor opvattingen van autochtone zonen (waarbij N = 56)
Variabele
B
SE B
β
opleidingsniveau zonen
.05
.04
.21
leeftijd zonen
.02
.01
.28
kerkbezoek
.02
.11
.02
zwakte familieband
.49
.40
.76
solidariteit
-.09
.09
-.11
daadwerkelijk gedrag vader
-.11
.13
-.11
.28
.56
.16
.13
.33
-.14*
.07
-.48
-.11
.13
-.58
opvatting vader taakverdeling
.59*
opvatting vader sekserollen zwakte familieband x opvatting vader sekserollen zwakte familieband x opvatting vader
* p <.05. ** p <.01. *** p <.001. (éénzijdig getoetst). R²=.399 en constante = .361
Tabel 3. Regressieanalyse voor opvattingen van allochtone zonen (waarbij N = 12)
B
SE B
β
opleidingsniveau zonen
-.11
.10
-.19
leeftijd zonen
.14*
.05
.48
kerkbezoek
-1.5*
.29
-.93
zwakte familieband
2.92*
.71
1.36
solidariteit
-2.35*
.67
-1.89
daadwerkelijk gedrag vader
-.22
.20
-.17
opvatting vader taakverdeling
3.27*
.61
2.20
opvatting vader sekserollen
3.34*
.64
2.50
-1.15*
.38
2.86
Variabele
zwakte familieband x opvatting vader
* p <.05. ** p <.01. *** p <.001. (éénzijdig getoetst). R²= .989 en constante = -10.457
46
Zo vader, zo zoon..?
5.2.4. Hypothese 4 Alvorens hypothese 4 kon worden getoetst, is allereerst bekeken of de in Tabel 1 vermelde scores van autochtone en allochtone vaders en zonen significant van elkaar verschillen. Een overzicht van de gemiddelde score op opvattingen ten aanzien van de taakverdeling van autochtone en allochtone vaders en zonen is te vinden in Figuur 1. Met behulp van een handmatige t-toets is gekeken of de gemiddelde scores van autochtonen en allochtonen op de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen (te vinden in Tabel 4) significant van elkaar verschillen. De opvattingen van autochtone en allochtone zonen blijken significant van elkaar te verschillen (p < .025 éénzijdig getoetst). Dit impliceert dat autochtone zonen modernere opvattingen hebben wat betreft de taakverdeling dan allochtone zonen. Ook de opvattingen van autochtone vaders blijken significant te verschillen van allochtone vaders op de variabele opvattingen vader (p < .0005 éénzijdig getoetst). Dit impliceert dat ook autochtone vaders modernere opvattingen hebben dan allochtone vaders. Autochtone en allochtone vaders blijken echter niet significant te verschillen op de variabele opvattingen vader sekserollen. Ook de daadwerkelijke taakverdeling van autochtone en allochtone vaders blijkt niet significant van elkaar te verschillen. Vervolgens is met behulp van een paarsgewijze t-toets, zowel bij autochtonen als bij allochtonen, gekeken of er een significant verschil bestaat tussen de opvattingen van vaders en hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. De opvattingen van autochtone vaders en hun zonen ten aanzien van de taakverdeling blijken significant van elkaar te verschillen (p < .05 éénzijdig getoetst). Ook de opvattingen van allochtone vaders en hun zonen ten aanzien van de taakverdeling blijken significant van elkaar te verschillen (p < .05 éénzijdig getoetst). Zowel bij autochtonen als bij allochtonen blijken de vaders traditionelere opvattingen te hebben ten aanzien van de taakverdeling dan hun zonen. Om de laatste hypothese te toetsen zijn allereerst, zowel bij autochtonen als bij allochtonen, de verschilscores berekend voor de opvattingen van vaders en hun zonen. Vervolgens is met behulp van een handmatige t-toets gekeken of deze gemiddelde verschilscores significant verschillen tussen autochtonen en allochtonen (te vinden in Tabel 4). Het verschil in opvattingen tussen vaders en zonen blijkt echter, in tegenstelling tot de hypothese, bij allochtonen niet kleiner te zijn dan bij
M.C. Bakhuys Roozeboom
47
Zo vader, zo zoon..?
autochtonen. De opvattingen van autochtonen vaders en zonen blijken zelfs meer overeen te komen dan de opvattingen van allochtone vaders en zonen Tabel 4. Gemiddelde scores en verschilscores voor opvattingen en daadwerkelijk gedrag van autochtonen en allochtonen voor vaders en zonen
Variabele
M
df
t
Opvattingen zonen
.58*
67
2.23
Opvattingen vaders taakverdeling
.97**
67
4.45
Opvattingen vaders sekserollen
.04
67
1.06
Daadwerkelijk gedrag vaders
.03
67
0.13
.17*
65
1.70
.77*
12
1.95
.06
77
2.03
Verschil opvattingen autochtone vaders en zonen Verschil opvattingen allochtone vaders en zonen Verschil opvattingen vaders en zonen
p <.05. ** p <.01. *** p <.001. (éénzijdig getoetst)
3,5 3,00
opvattingen taakverdeling
3
2,80 2,42
2,5
2
1,83 vader zoon
1,5
1
0,5
0 autochtoon
allochtoon
Figuur 1. Gemiddelde scores op de opvattingen ten aanzien van de taakverdeling van autochtone en allochtone vaders en zonen
48
Zo vader, zo zoon..?
6. Conclusie De essentie van deze studie was om na te gaan in hoeverre socialisatietheorieën een verklaring kunnen bieden voor opvattingen van kinderen ten aanzien van de taakverdeling. Specifiek is hierbij gekeken naar de opvattingen van jongens en de rol die vaders hierbij spelen. Uitgangspunt daarbij was dat zowel daadwerkelijk gedrag als de opvattingen van vaders over de ideale taakverdeling van invloed zijn op de taakverdelingspreferenties van hun zonen. Daarnaast is onderzocht of er verschillen bestaan tussen allochtone vaders enerzijds en autochtone vaders anderzijds wat betreft de opvattingen ten aanzien van de ideale taakverdeling en de invloed die zij hebben op hun zonen. 6.1. Daadwerkelijk gedrag en opvattingen Aan de hand van een tweetal hypotheses werd allereerst het socialisatie-effect van allochtone en autochtone vaders bekeken op de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de ideale taakverdeling. De eerste hypothese veronderstelde een positief verband tussen de daadwerkelijke taakverdeling van vaders en de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling. Hierbij werd verondersteld dat hoe moderner vaders de huishoudelijke taken verdelen, des te moderner de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling zijn. Uit de resultaten blijkt echter dat de daadwerkelijke taakverdeling van zowel autochtone als allochtone vaders niet significant van invloed is op de opvattingen over de ideale taakverdeling van hun zonen, wanneer er gecontroleerd wordt voor de opvattingen van vaders ten aanzien van de taakverdeling. De opvattingen van (autochtone en allochtone) vaders ten aanzien van de ideale taakverdeling, blijken wel een belangrijke voorspeller voor de opvattingen van hun zonen hierover. Dit impliceert dat naarmate de opvattingen van vaders ten aanzien van de taakverdeling meer modern zijn, ook de opvattingen van hun zonen ten aanzien van de taakverdeling moderner zijn. Deze resultaten bevestigen de tweede hypothese, waarin een positief verband werd verondersteld tussen de opvattingen van vaders ten aanzien van de ideale taakverdeling en de opvattingen hierover van hun zonen.
49
Zo vader, zo zoon..?
6.2. Familieband Met behulp van de derde hypothese werd vervolgens gekeken naar de invloed van de waarde die wordt gehecht aan de familieband op de mate waarin opvattingen van vaders en zonen ten aanzien van de ideale taakverdeling overeenkomen. Verwacht werd dat
de opvattingen van vaders over de ideale taakverdeling meer
overeenkomen komen met de opvattingen van hun zonen, wanneer er veel waarde wordt gehecht aan de familieband, dan wanneer er weinig waarde wordt gehecht aan de familieband. Uit de resultaten blijkt overeenkomstig met de hypothese dat de familieband, zowel bij autochtonen als bij allochtonen, een belangrijke rol speelt bij het socialisatieproces van vaders op zonen. Uit de studie blijkt dat de opvattingen van vaders en zonen ten aanzien van de taakverdeling, meer overeenkomen, naarmate er sprake is van een sterkere familieband. Wanneer er sprake is van een zwakke familieband, blijken de opvattingen van vaders en zonen minder overeen te komen. 6.3. Verschillen tussen autochtonen en allochtonen Met behulp van de vierde hypothese werd ten slotte gekeken of er significante verschillen bestaan tussen autochtone vaders enerzijds en allochtone vaders anderzijds in de mate waarin hun taakverdelingspreferenties overeenkomen met die van hun zonen. Uit de resultaten blijkt inderdaad dat deze groepen van elkaar verschillen. Het verschil in opvattingen tussen vaders en zonen blijkt bij autochtonen significant kleiner te zijn dan bij allochtonen. Dit betekent dat autochtone vaders en zonen meer overeenkomen in hun opvattingen wat betreft de taakverdeling dan allochtone vaders en zonen. Deze bevindingen ondersteunen niet de veronderstelde hypothese. Verwacht werd dat de opvattingen over de taakverdeling van allochtone vaders meer overeenkomen met die van hun zonen in vergelijking met autochtone vaders en zonen.
50
Zo vader, zo zoon..?
7. Discussie 7.1. Daadwerkelijk gedrag en opvattingen Concluderend blijkt dat opvattingen van vaders ten aanzien van de ideale taakverdeling, zowel bij autochtonen als bij allochtonen, een voorspeller zijn voor opvattingen van zonen hierover. Daadwerkelijk gedrag blijkt echter in deze studie geen voorspeller voor deze opvattingen van zonen. Deze resultaten zijn in strijd met het onderzoek van De Valk (2004). In haar onderzoek werd juist een verband gevonden tussen de daadwerkelijke taakverdeling van ouders en de opvattingen hierover van hun kinderen. Daarnaast bleken in haar studie de ouderlijke normen en waarden niet van invloed. Een verklaring voor deze tegenstrijdige bevindingen kan worden gevonden in de verschillende meetinstrumenten die zijn gebruikt. In deze studie zijn, in tegenstelling tot de studie van De Valk, de opvattingen van vaders ten aanzien van de ideale taakverdeling direct gemeten. De Valk heeft voor het meten van deze opvattingen gekeken naar de mate van religiositeit en het opleidingsniveau. Aangezien in deze studie wel een effect wordt gevonden van opvattingen van vaders, kan worden verondersteld dat religiositeit en opleidingsniveau geen accurate voorspellers zijn voor de opvattingen van vaders ten aanzien van de ideale taakverdeling. Dit zou dan ook kunnen verklaren waarom er in de studie van De Valk geen verband wordt gevonden tussen ‘ouderlijke normen en waarden’ en de opvattingen van zonen ten aanzien van de taakverdeling. In deze studie blijken de opvattingen van vaders wel van grote invloed op de taakverdelingspreferenties van zonen. Dit zou mogelijk samen kunnen hangen met het feit dat daadwerkelijk gedrag in deze studie niet van invloed blijkt te zijn op de taakverdelingspreferenties van zonen. Er kan worden verondersteld dat opvattingen van vaders een belangrijkere voorspeller zijn voor de opvattingen van zonen, dan daadwerkelijk gedrag. Aangezien, zoals eerder besproken, opvattingen wel van invloed zijn op gedragsintenties, zullen opvattingen ten aanzien van de taakverdeling wel vaak overeenkomen met de daadwerkelijke taakverdeling. Het zal in de praktijk echter niet altijd mogelijk zijn om opvattingen en preferenties ten uitvoer te brengen. Uit onderzoek bleek namelijk al eerder dat veel mannen best bereid zijn om taken meer egalitair te verdelen (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000); van een gelijke verdeling van de taken is echter nog niet altijd sprake. De, in vergelijking met het 51
Zo vader, zo zoon..?
daadwerkelijke gedrag, vrij moderne opvattingen ten aanzien van de taakverdeling, kunnen mogelijk deels voortkomen uit een sociaal wenselijke antwoordtendens van de respondenten. Het is goed mogelijk dat respondenten het gevoel hebben dat het in de huidige maatschappij wenselijk is een moderne taakverdeling aan te hangen. Ook op basis van deze studie blijkt er inderdaad sprake van een discrepantie tussen daadwerkelijk gedrag en opvattingen van vaders. Wanneer gekeken wordt naar de daadwerkelijke taakverdeling en de opvattingen hierover van vaders, blijkt dat zowel autochtone als allochtone vaders modernere opvattingen hebben dan in hun daadwerkelijke gedrag tot uiting komt. Er kan worden verondersteld dat, wanneer de opvattingen ten aanzien van de ideale taakverdeling afwijken van het daadwerkelijke gedrag, de opvattingen mogelijk een belangrijkere voorspeller zijn voor de opvattingen van zonen dan de daadwerkelijke taakverdeling. Dit is aannemelijk wanneer men zich een gezin voorstelt waarbinnen gelijke rechten voor mannen en vrouwen door beide ouders zeer belangrijk worden gevonden. Wanneer het echter niet mogelijk blijkt om de taken daadwerkelijk gelijk te verdelen, zullen de ouders hun best doen om toch hun normen en waarden op dit gebied mee te geven aan hun kinderen. Ouders zullen in dit geval de nadruk leggen op het overbrengen van hun ideologieën. Samenvattend kan worden verondersteld dat zowel opvattingen als daadwerkelijk gedrag van invloed zijn op opvattingen van zonen. Echter, wanneer de opvattingen afwijken van daadwerkelijk gedrag, lijken de opvattingen van ouders het gedrag van hun kinderen te voorspellen. Er dient echter wel rekening gehouden te worden met het feit dat er in deze studie alleen gekeken is naar de opvattingen van zonen ten aanzien van de ideale taakverdeling. Het is goed mogelijk dat wanneer het daadwerkelijke gedrag van zonen zal worden bekeken, een ander beeld wordt verkregen. Ten eerste is het mogelijk dat daadwerkelijk gedrag van vaders, weliswaar niet van invloed op opvattingen van zonen, wel het daadwerkelijke gedrag van hun zonen voorspelt. Onderzoek zou hier echter uitsluitsel over moeten geven. Daarnaast is het voorstelbaar dat ook zonen niet in staat zullen zijn hun taakverdelingspreferenties in de praktijk ten uitvoer te brengen. Wanneer in de toekomst blijkt dat ook de zonen de taken minder modern verdelen in vergelijking met de opvattingen die zij nu hebben, zou deze afwijking kunnen worden toegeschreven aan het imiteren van het rolmodel van de vader. Maar er zouden ook andere factoren een rol kunnen hebben gespeeld. 52
Zo vader, zo zoon..?
Hierbij kan gedacht worden aan een masculiene bedrijfscultuur waar het gebruik van verlof door vaders weinig geaccepteerd is. Tevens kan gedacht worden aan eerder genoemde beleidsinitiatieven die (nog) niet het gewenste resultaat opleveren. Zo is het mogelijk dat vrouwen vanwege de twijfels over de kwaliteit van de kinderopvang, ondanks hun bereidwilligheid om te participeren op de arbeidsmarkt, toch de zorg voor de kinderen niet uit handen willen geven. Zo wordt ondanks de wellicht moderne opvattingen, toch een traditionele taakverdeling in de hand gewerkt. In het voorgaande is gesproken over de invloed van vaders op de opvattingen van zonen ten aanzien van de ideale taakverdeling. Hierbij blijken vooral de opvattingen van vaders een belangrijke voorspeller voor de opvattingen van zonen. Zoals eerder besproken wordt verondersteld dat de hechtheid van familieband van invloed is op dit proces. De invloed van de familieband zal hieronder worden besproken. 7.2. Familieband Zoals in de conclusie is besproken blijkt uit deze studie dat de familieband een belangrijke invloed heeft op het proces van socialisatie wat betreft de opvattingen ten aanzien van de ideale taakverdeling. Wanneer er sprake is van een hechte familieband, komen de opvattingen van vaders en zonen ten aanzien van de taakverdeling meer overeen dan wanneer er sprake is van een minder hechte familieband. De familieband blijkt zowel onder autochtonen als onder allochtonen van grote invloed op het socialisatieproces. De eerder gevonden invloed van de opvattingen van vaders op de opvattingen van zonen ten aanzien van de taakverdeling, blijkt dus nog sterker wanneer de familieband hecht is. Uit deze studie blijkt daarnaast, conform de verwachtingen, dat allochtonen doorgaans vaker aangeven een sterkere band te hebben met de familie dan autochtonen. Deze bevindingen hangen mogelijk samen met het eerder genoemde onderscheid tussen individualistische en collectivistische samenlevingen. De autochtonen zijn opgegroeid in het meer individualistisch georiënteerde Nederland waarin relatief minder waarde wordt gehecht aan de familie dan in de meer collectivistische samenlevingen. De familiewaarden van de allochtone vaders in deze studie hebben daarentegen hun oorsprong gevonden in het meer collectivistisch georiënteerde land van herkomst. Hierin wordt, zoals eerder besproken, in het algemeen meer waarde gehecht aan de band met de familie en is deze band 53
Zo vader, zo zoon..?
doorgaans ook sterker. Tevens wordt er meer waarde gehecht aan conformeren in de opvoeding van kinderen dan in de meer individualistisch georiënteerde samenlevingen. Hoewel de allochtone zonen opgroeien in de Nederlandse samenleving, lijkt het aannemelijk dat allochtone vaders hun familiewaarden in de opvoeding aan hun zonen hebben meegegeven. Samenvattend blijkt uit deze studie dat de hechtheid van de familieband van invloed is op het socialisatieproces. Daarnaast valt op dat allochtonen aangeven een hechtere band te ervaren met de familie dan autochtonen. Op basis hiervan werd verwacht dat de opvattingen over de ideale taakverdeling van allochtone vaders meer overeenkomen met die van hun zonen in vergelijking met autochtone vaders en zonen. Deze veronderstelling bleek echter niet juist. Alvorens hier dieper op in zal worden gegaan, zullen eerst de verschillen tussen autochtonen en allochtonen worden besproken. 7.3. Verschillen tussen autochtonen en allochtonen 7.3.1. Daadwerkelijk gedrag Wanneer autochtonen en allochtonen met elkaar worden vergeleken, vallen een aantal dingen op. Allereerst blijkt, zoals eerder aangegeven, dat autochtone en allochtone vaders nauwelijks van elkaar verschillen wat betreft de daadwerkelijke taakverdeling. Uit eerder onderzoek blijkt, overeenkomstig met de resultaten van deze studie, dat de daadwerkelijke taakverdeling vaak traditioneler is in vergelijking met de opvattingen hierover (Hooghiemstra & Keuzekamp, 2000). Er werd echter wel een verschil verwacht tussen autochtonen en allochtonen ten aanzien van de daadwerkelijke taakverdeling. Uit eerder besproken onderzoek blijkt namelijk dat allochtone vaders minder huishoudelijke taken verrichten dan autochtone vaders (Keuzekamp & Merens, 2006). In de huidige studie blijken autochtone en allochtone vaders op dit gebied echter nauwelijks van elkaar te verschillen. Beide groepen geven aan dat hun partner het grootste gedeelte van de huishoudelijke taken voor haar rekening neemt. Dit kleine verschil tussen autochtone en allochtone vaders kan mogelijk verklaard worden door de verschillende samenstelling van de schalen. Bij allochtone vaders mist namelijk het item ‘opruimen en schoonmaken’. Uit eerdere literatuur blijkt dat deze taken door mannen nog voornamelijk als ‘vrouwelijke taken’ worden gezien (Duyvendak & Stavenuiter, 2004). Mannen blijken dan ook, in vergelijking met andere 54
Zo vader, zo zoon..?
huishoudelijke taken, minder bereid deze taken voor hun rekening te nemen. Door de mogelijk traditionele score van autochtonen op dit item zou de gemiddelde score op daadwerkelijk gedrag in verhouding lager kunnen zijn uitgevallen. Verondersteld kan worden dat wanneer dit item ook was meegenomen in de schaal voor de allochtonen, de gemiddelde score op daadwerkelijk gedrag van allochtone vaders ook lager was uitgevallen. Dan zou het verschil tussen autochtone en allochtone vaders mogelijk groter zijn geweest. Helaas was het methodisch gezien in deze studie niet mogelijk beide schalen voor daadwerkelijk gedrag gelijk te maken. Wanneer de opvattingen van autochtonen en allochtonen ten aanzien van de taakverdeling met elkaar worden vergeleken zijn er wel opvallende verschillen waar te nemen. Deze zullen hieronder worden besproken. 7.3.2. Opvattingen Autochtone vaders blijken in deze studie modernere opvattingen te hebben ten aanzien van de taakverdeling dan allochtonen. Deze resultaten zijn in de lijn der verwachting en bevestigen eerder onderzoek waarin eenzelfde patroon werd gevonden (Dagevos & Schellingerhout, 2003). Ook autochtone zonen blijken modernere opvattingen te hebben ten aanzien van de taakverdeling dan allochtone zonen. De verschillen tussen autochtonen en allochtonen waren echter bij vaders groter dan bij zonen. Deze verschillen kunnen worden verklaard doordat de eerste generatie
allochtonen
aanmerkelijk
traditioneler
is
dan
hun
autochtone
leeftijdsgenoten. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de eerste generatie allochtonen de opvattingen wat betreft de taakverdeling heeft ontwikkeld in het doorgaans traditioneler georiënteerde land van herkomst. Dit zou mogelijk ook verklaren dat allochtone zonen en vaders minder overeenkomen in hun opvattingen dan autochtone zonen en vaders. Hier zal in het navolgende dieper op in worden gegaan. 7.3.3. Opvattingen van autochtone en allochtone zonen en vaders Opvallend
is
dat
zowel
onder
autochtonen
als
onder
allochtonen
een
generatieverschil valt waar te nemen. Zonen blijken in het algemeen een stuk modernere opvattingen te hebben ten aanzien van de taakverdeling dan hun vaders. Dit generatieverschil blijkt onder autochtonen en allochtonen, zoals eerder aangegeven, echter niet even groot. Uit de resultaten blijkt namelijk dat er verschillen bestaan tussen allochtone vaders enerzijds en autochtone vaders anderzijds in de 55
Zo vader, zo zoon..?
mate waarin hun taakverdelingspreferenties overeenkomen met die van hun zonen. Het verschil in opvattingen tussen vaders en zonen blijkt bij autochtonen kleiner te zijn dan bij allochtonen. Dit betekent dat autochtone vaders en zonen meer overeenkomen in hun opvattingen wat betreft de taakverdeling dan allochtone vaders en zonen. Deze resultaten zijn niet in overeenstemming met de verwachtingen. Er werd namelijk verwacht dat de sterke familieband die allochtonen ervaren, ertoe zou leiden dat juist allochtone zonen geneigd zijn om de opvattingen van hun vaders over te nemen. Echter, uit de resultaten blijkt dat het contrast tussen vaders en zonen juist groter is bij allochtone dan bij autochtone zonen en vaders. Hoe kan dit tegengestelde effect worden verklaard? Uit de resultaten blijkt immers dat familieband inderdaad een belangrijke voorspeller is voor de mate waarin opvattingen van vaders en zonen overeenkomen. Een verklaring hiervoor kan mogelijk gevonden worden wanneer naar de processen op micro en macro niveau wordt gekeken. De resultaten van deze studie veronderstellen dat op micro niveau, binnen het gezin, de familieband een belangrijke rol speelt bij de socialisatie van zonen. Op macro niveau kan echter, zoals vermeld, een generatieverschil worden waargenomen. De zonen blijken zowel bij allochtonen als bij autochtonen moderner dan hun vader. Deze resultaten doen vermoeden dat er sprake is van een tendens waarbij de opvattingen ten aanzien van de taakverdeling van generatie op generatie steeds moderner worden. Maar hoe komt het dat de zonen modernere opvattingen hebben dan hun vaders, terwijl vaders wel een duidelijke rol blijken te spelen bij de socialisatie? Zoals eerder aangegeven worden kinderen gesocialiseerd door hun sociale omgeving (Valk, 2004). Met name ouders worden verondersteld hierbij een grote invloed te hebben. De resultaten van deze studie ondersteunen deze theorie. Er bestaan echter ook andere theorieën waarin wordt verondersteld dat niet alleen de ouders, maar de sociale omgeving in bredere zin een belangrijke rol speelt bij de socialisatie. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de peergroup, de jongeren waar het kind mee omgaat. In ‘het misverstand opvoeding’ geeft Harris (1998) zelfs aan dat de peergroup de grootste invloed heeft bij de socialisatie van kinderen. Daarnaast kunnen scholen, sportverenigingen en media een rol spelen bij de vorming van opvattingen. Bovenstaande doet vermoeden dat naast de invloed van vaders bij de socialisatie, die in deze studie wordt gevonden, tevens de bredere sociale context 56
Zo vader, zo zoon..?
van invloed is bij het vormen van opvattingen ten aanzien van de taakverdeling. Dit zou mogelijk de verschillen tussen de opvattingen van zowel allochtone als autochtone vaders en zonen kunnen verklaren. De sociale context van de in Nederland opgroeiende allochtone zonen zal vermoedelijk een stuk moderner zijn dan de meer traditionele opvattingen van hun vaders. Het contrast tussen de traditionele opvattingen van allochtone vaders en de modernere sociale context van allochtone zonen, zou de kloof tussen deze vaders en zonen dan ook kunnen verklaren.
Samenvattend blijkt uit deze studie dat vaders een belangrijke rol spelen bij de socialisatie van hun zonen. Met name de opvattingen van vaders ten aanzien van de taakverdeling zijn van invloed op de taakverdelingspreferenties van zonen. De familieband speelt bij dit proces een belangrijke rol. Daarnaast blijkt een generatieverschil te kunnen worden waargenomen. Zonen blijken modernere opvattingen te hebben ten aanzien van de taakverdeling dan hun vaders. Deze verschillen blijken onder allochtonen zelfs groter dan onder autochtonen. Deze resultaten bieden een hoopvol perspectief, wanneer een egalitaire taakverdeling wordt nagestreefd. Hierbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat er in deze studie slechts gekeken is naar de opvattingen van de zonen ten aanzien van de taakverdeling. Verwacht wordt dat deze opvattingen een voorspeller zullen vormen voor de daadwerkelijke taakverdeling in de toekomst. Echter, bij de vaders in deze studie blijken de opvattingen en het daadwerkelijke gedrag niet overeen te komen. Dit betekent dat de opvattingen niet noodzakelijkerwijs het daadwerkelijke gedrag voorspellen. Hier kunnen meerdere oorzaken aan ten grondslag liggen. Van belang is echter dat er in eerste instantie wordt gekeken of ouders op dit moment wel voldoende in staat worden gesteld om hun opvattingen ten uitvoer te brengen. Wanneer wordt gekeken naar de Scandinavische verzorgingsstaten, blijken de royale regelingen voor een optimale arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, immers wel hun vruchten af te werpen. De beleidsinitiatieven die de Nederlandse overheid heeft genomen, hebben echter (nog) niet het gewenste effect gehad. Zo legt het beleid tot op heden de nadruk op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Er zijn vanuit overheidswegen wel campagnes opgezet om meer aandacht te vragen voor het thema ‘zorgende mannen’. Echter, regelingen om mannen meer bij de zorgtaken 57
Zo vader, zo zoon..?
te betrekken zijn daarentegen nog schaars. Om een egalitaire taakverdeling te bewerkstelligen zal zowel aan de arbeidsparticipatie van vrouwen, als aan de zorgverantwoordelijkheid van mannen, aandacht moeten worden besteed. Immers, wanneer vrouwen worden gestimuleerd om (meer) te gaan werken, zullen tegelijkertijd de mannen moeten worden gestimuleerd om meer te gaan zorgen. Anders zal de taakbelasting van de vrouwen zodanig groot worden, dat van een gelijkwaardige taakverdeling niet kan worden gesproken. Beleidsmaatregelen zullen er derhalve allereerst op gericht moeten zijn om alle barrières te doorbreken die een egalitaire taakverdeling nu nog mogelijk in de weg staan. Pas dan zullen moderne opvattingen ten aanzien van de taakverdeling ook daadwerkelijk in de praktijk ten uitvoer kunnen worden gebracht.
58
Zo vader, zo zoon..?
8. Beperkingen van dit onderzoek Zoals in de methode aangegeven, bleken de NKPS en de SPVA dataset onvoldoende op elkaar afgestemd. Zo kwamen schalen die bij de NKPS gebruikt waren, vaak niet of slechts gedeeltelijk voor bij de SPVA. Dit heeft ertoe geleid dat autochtonen en allochtonen niet op exact dezelfde schalen met elkaar konden worden vergeleken. Daarnaast bleek dat de vragenlijsten in veel gevallen niet volledig was ingevuld. Hierdoor is veel relevante informatie verloren gegaan. Dit heeft er mede toe geleid dat een groot deel van de oorspronkelijke respondenten uiteindelijk niet bij deze studie betrokken kon worden. Door de complexiteit van de datasets was dit verlies aan relevante data helaas niet te voorzien. De beperkingen van de twee datasets hebben ertoe geleid dat er in deze studie slechts gebruik kon worden gemaakt van een zeer kleine en daardoor mogelijk selectieve steekproef. Zoals aangegeven is dit van invloed op de mate waarin de resultaten van deze studie generaliseerbaar zijn. Desalniettemin werpen de resultaten van deze studie een vernieuwend licht op de invloed van vaders bij de socialisatie van zonen ten aanzien van hun taakverdelingspreferenties. Deze studie biedt meerdere aanknopingspunten om in vervolgstudie aandacht aan te besteden.
59
Zo vader, zo zoon..?
9. Vervolgonderzoek Voor vervolgonderzoek is het van belang dat er gebruik wordt gemaakt van data, die een accurate vergelijking tussen allochtonen en autochtonen mogelijk maken. Daarnaast is een grotere steekproef nodig om meer betrouwbare voorspellingen te kunnen doen over de gehele populatie. Met name zal er meer informatie moeten worden verkregen over taakverdelingspreferenties van allochtonen. Om de twee socialisatietheorieën optimaal te kunnen toetsen is het van belang dat in vervolgstudies ook de daadwerkelijke taakverdeling van zonen wordt gemeten. Uit deze studie blijkt dat opvattingen van vaders een belangrijke rol spelen bij de socialisatie van hun zonen. De daadwerkelijke taakverdeling van vaders blijkt op basis van deze studie echter niet van invloed op de opvattingen van hun zonen. Er zijn echter aanwijzingen om aan te nemen dat het daadwerkelijke taakverdeling van vaders wel een rol speelt bij de socialisatie van zonen. Dit effect zal echter pas zichtbaar zijn, wanneer naar het daadwerkelijke gedrag van zonen wordt gekeken. Cullingham (2001) beschrijft in zijn artikel dat kinderen pas het daadwerkelijke gedrag van vaders imiteren, wanneer zij worden geconfronteerd met de situatie waarin vaders als rolmodel fungeerde. Of dit fenomeen ook optreedt op het gebied van taakverdeling, zal vervolgonderzoek echter uit moeten wijzen. Pas dan zal inzichtelijk worden of de daadwerkelijke taakverdeling van vaders een rol speelt bij de socialisatie van zonen.
60
Zo vader, zo zoon..?
Referenties Acock, A.C. & Bengtson, V.L. (1978). On the relative influence of mothers and fathers: a covariance analysis of political and religious socialization. Journal of Marriage and the Family, 40, 519-530. Badinter, E. (1995) XY: Over de mannelijke identiteit. Contact: Amsterdam. Bandura, A. (1977). Social learning theory. Prentice Hall: New Jersey. Beets, G.C.N., Liefbroer, A.C. & De Jong Gierveld, J. (1997). Combining employment and parenthood: a longitudinal study of intentions of Dutch young adults. Population Research and Policy Review, 16, 457-474. Breedveld , K. (2000). Verdienen en verdelen. In S. Keuzekamp & E. Hooghiemstra (2000), De kunst van het combineren: taakverdeling onder partners (pp. 29-48). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP publicatie; 2000-4). Breedveld, K. & Van den Broek, A. (2001). Trends in de tijd. Een schets van recente ontwikkelingen in tijdsbesteding en tijdsordening. Den Haag: SCP; 2001. Centraal Bureau voor de Statistiek (2000). Allochtonen in Nederland. Voorburg: CBS. Chodorow, N. (1978). The Reproduction of Mothering: Psychoanalysis and the Sociology of Gender. Berkeley: University of California Press. Cloïn, M & Boelens, A. (2004). Onbetaalde arbeid en de combinatie van arbeid en zorg. In: W. Portegijs, A. Boelens, en L. Olsthoorn (red.) Emancipatiemonitor 2004, p. 91-132 Den Haag/ Voorburg: SCP/CBS Cunninggham, M. (2001). Parental influences on the gendered division of housework. American Sociological Review, 66, 184-203.
61
Zo vader, zo zoon..?
Dagevos J., Gijsberts M. & Van Praag C. (2003). Rapportage minderheden 2003. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dagevos, J. & Schellingerhout, R. (2003). Sociaal-culturele integratie: contacten, cultuur en oriëntatie op de eigen groep. Pp. 317-362 in Rapportage Minderheden 2003, by Dagevos, J., Gijsberts, M. en Praag, C. van. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Demant, F.A. (2005). Islam is inspanning. De beleving van de islam en van sekseverhoudingen bij Marokkaanse jongeren in Nederland. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut Denuwelaere, M. (2003). Een ongelijke taakverdeling tussen man en vrouw: van ouders naar kinderen. Mens en maatschappij, 78, 355-378. Distelbrink M. (2000). Opvoeden zonder man. Opvoeding en ontwikkeling in CreoolsSurinaamse een- en tweeoudergezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Distelbrink, M. & Graaf, de A. (2005). De demografische levensloop van jonge Turken en Marokkanen. Den Haag/ Voorburg: NGR/ CBS Distelbrink, M. & Hooghiemstra, E. (2005). Signalement 3a. Allochtone gezinnen: Feiten en cijfers. Den Haag: Nederlandse Gezinsraad. Distelbrink, M. & Loozen, S. (2005). Jonge Turken en Marokkanen over gezin en taakverdeling. Den Haag/ Voorburg: NGR/ CBS Duindam, V. (1997). Zorgende vaders : over mannen en ouderschap, zorg, werk en hulpverlening. Amsterdam: Van Gennep. Duyvendak, J.W. & Stavenuiter M. (eds.) (2004), Working Fathers, Caring Men. Reconciliation of Working Life and Family Life. The Hague/Utrecht, Ministry of Social Affairs and Employment.
62
Zo vader, zo zoon..?
Dykstra, P.A., Kalmijn, M., Knijn, T.C.M., Komter, A.E., Liefbroer, A.C., & Mulder, C.H. (2005). Codebook of The Netherlands Kinship Panel Study: A multi-actor, multimethod panel study on solidarity in family relationships, wave 1. The Hague: Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute. Gilmore, D. (1990, 1994). De man als mythe. Mannelijkheid in verschillende culturen. Rainbow: Amsterdam. Hakim, C. (2003). A new approach to explaining fertility patterns: preference theory. Population and Development Review, 29, 349-374. Harris, J. Rich (1998). Het misverstand opvoeding. Over de invloed van ouders op kinderen. Contact: Amsterdam 1999. HIN 1995 (Households in the Netherlands): Kalmijn, M., Bernasco, W., & Weesie, J. (1996). Households in the Netherlands 1995 - Huishoudens in Nederland 1995. Codebook of HIN95. Utrecht University: ISCORE paper # 67. Hooghiemstra, E. (2003). Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP-publicatie 2003/4. Hooghiemstra, E. & Keuzekamp, S. (2000). De kunst van het combineren, taakverdeling onder partners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP publicatie; 2000-4). Inglehart, R. (1997). Modernization and postmodernization: cultural, economic and political change in 43 societies, Princeton, NY: Princeton University Press Keuzekamp, S. & Merens, A. (2006). De sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. Den Haag, Sociaal Cultureel Planbureau. Knijn, T. & Wel, F. van (2001). Een wankel evenwicht, Arbeid en zorg in gezinnen met jonge kinderen, Amsterdam: Uitgeverij SWP 63
Zo vader, zo zoon..?
Kuijk, L. (2005). Traditie kluistert Japanse vrouw nog altijd aan huis, Uit: Trouw, 21 december 2005 Kuijsten, A. (1999). Household, families and kin networks. In L. J. G. Van Wissen & P. A. Dykstra (eds.) Population issues, an interdisciplinary focus (pp. 87-122). New York/ London: Kluwer/ Academic Plenum publishers. Lake, S. & Eastwood, C. (2004). Significant influencers and early adolescents: A literature review. In: Proceedings AARE Annual Conference. Melbourne, Australia. Lavee, Y. & Katz, R. (2002). Division of labor, perceived fairness, and marital quality: the effect of gender ideology. Journal of Marriage and the Family, 64, 27-40. Maccoby, E.E. & Jacklin, C.N. (1974). The psychology of sex differences. Stanford: Stanford University Press. Matthijssen, M.A.J.M. (1972). Sociologie van het onderwijs. Deventer: Van Loghum Slaterus. Meeuws, W. & ’t Hart, H. (1993). Jongeren in Nederland; een nationaal survey naar ontwikkeling in de adolescentie en intergenerationele overdracht. Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort. Stolk van, B. (1998). Verlaten mannen: Angsten, eigenwaarde en inschikking, in Meulenbelt, A et. Al. De eerste sekse, meningen over mannelijkheid. Amsterdam: uitgeverij Van Gennep. Nijsten, C. (1998). Taakverdeling in Turkse gezinnen. Kind en Adolescent, 19, 176183. Pels, T. (2003). Respect van twee kanten: over socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens. Migrantenstudies 19(4), p. 228-239.
64
Zo vader, zo zoon..?
Pels, T. & Vedder, P. (1998). Vaderschap in cultureel perspectief. Kind en Adolescent, 19, 133-147. Phalet, K. & ter Wal, J. (2004). Moslim in Nederland: Een onderzoek naar de beleving van de godsdienst onder Turken en Marokkanen. Den Haag: SCP. Pool, M. & Lucassen, N. (2005). De Glazen Tussenwand. Waar ouders tegenaan lopen bij de verdeling van arbeid, zorg en huishouden. Den Haag: NGR. Portegijs, W., Boelens, A. & Olsthoorn, L. (2004). Emancipatiemonitor 2004. Den Haag: SCP/CBS. PSIN 1987-1999 (Panel Study of Social Integration in the Netherlands) Liefbroer, A.C., & Kalmijn, M. (1997). Panel Study of Social Integration in the Netherlands 1987-1995: Codebook. ICS Occasional Papers and Documents Series (ICS Codebook # 30). Utrecht University: Department of Sociology / Interuniversity Center for Social Science Theory and Methodology.
SIN 1998 (Divorce in the Netherlands): Kalmijn, M., Graaf P.M.de, & Uunk W. (2000). Codeboek van het survey Scheiding in Nederland 1998 (Codebook of the survey Divorce in the Netherlands). ICS Codebook # 40. Utrecht University: Department of Sociology / Interuniversity Center for Social Science Theory and Methodology. SPVA 1998, SPVA 2002 Martens, E. (1999). Minderheden in Beeld (SPVA’98) [Minorities in view, SPVA ’98]. Rotterdam: ISEO. Groeneveld, S., & Weijers-Martens, Y. (2003). Minderheden in Beeld (SPVA’02) [Minorities in view, SPVA ’02]. Rotterdam: ISEO. TK (2000/2001b). Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. Tweede kamer, vergaderjaar 2000/2001, 27061, nr. 3.
65
Zo vader, zo zoon..?
Valk, H. de (2004). Taakverdelingspreferenties van allochtone en autochtone jongeren in Nederland: de invloed van ouderlijke normen en gedrag nader bestudeerd. Mens en Maatschappij 79 (4): 322-347. Websites: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid www.minszw.nl (04-05-2006) Emancipatieweb www.emancipatieweb.nl (04-05-2006) Omslagfoto: Geddes, A. (2001). Until Now. Uitgever: Andrews McMeel Pub.
66