ZIEKTEVERZUIM EN WAO-INSTROOM IN DE LINNENVERHUUR-, WASSERIJEN TEXTIELREINIGINGSBEDRIJVEN Eindmeting
P06/403
november 2006
mw. drs. Petra G.M. Molenaar-Cox mw. ir. Carla G.L. van Deursen met medewerking van Jannet W. Kralt
Bureau AStri Stationsweg 26 2312 AV Leiden Tel.: Fax: E-mail: Website
071 – 512 49 03 071 – 512 52 47
[email protected] www.astri.nl
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING 1.1 Aanleiding voor het onderzoek 1.2 Vraagstelling
2
METHODE VAN ONDERZOEK 2.1 Opzet in het kort 2.2 Omvang van de steekproef 2.3 Inhoud van de vragenlijst 2.4 Wijze van benadering bedrijven 2.5 Respons 2.6 Analyse
7 7 7 8 9 10 13
3
KENMERKEN VAN BEDRIJVEN EN VERZUIMREGISTRATIE 3.1 Kenmerken van de deelnemende bedrijven 3.2 Beschikbaarheid van verzuimregistraties en verzuimoverzichten 3.3 Gehanteerde definities van ziekteverzuim 3.4 Aanleveringvorm, informatiebron en volledigheid verzuimgegevens
15 15 19 20
4
EINDMETING: ZIEKTEVERZUIM EN WAO IN DE EERSTE HELFT VAN 2006 4.1 Ziekteverzuimpercentage in de eerste helft van 2006 4.2 Meldingsfrequentie in de eerste helft van 2006 4.3 Ziekteverzuim van mannen en vrouwen 4.4 Afwezigheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof 4.5 Percentage verzuimers langer dan 365 dagen als indicatie voor WAO-instroom
1 1 2
25
27 27 31 33 34 35
5
VERGELIJKING 2003-2006 5.1 Kenmerken van de steekproeven 5.2 Ziekteverzuim 5.3 Percentage langdurig zieken
39 39 39 42
6
SAMENVATTING
43
BIJLAGE 1:
TEKST VAN DE VOORAANKONDIGINGSBRIEF
51
BIJLAGE 2:
TEKST VAN DE BEGELEIDENDE BRIEF BIJ DE VRAGENLIJST
55
BIJLAGE 3:
DE VRAGENLIJST
57
1
1
1.1
INLEIDING
Aanleiding voor het onderzoek Op 21 november 2002 hebben de overheid en de sociale partners in de branche Linnenverhuur-, wasserij- en textielreinigingsbedrijven een arboconvenant gesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt over onder meer vermindering van geluid, fysieke belasting, werkdruk, ziekteverzuim en WAO-instroom en verbetering van het klimaat. In de branche worden twee sectoren onderscheiden, namelijk de linnenverhuur- en wasserijbedrijven en de textielreinigingsbedrijven (stomerijen). De sector linnenverhuur- en wasserijbedrijven bestaat uit circa 100 ondernemingen met 150 vestigingen, met een totaal van 6.000 tot 7.000 werknemers. De sector textielreinigingsbedrijven telt zo’n 600 ondernemingen, 850 vestigingen en circa 3.000 werknemers. In het arboconvenant zijn over het ziekteverzuim en de WAO-instroom de volgende afspraken gemaakt. 1. Aan het einde van de convenantperiode (dit is 1 juli 2006) is het ziekteverzuimpercentage (exclusief vangnet) gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de beginperiode. 2. Aan het einde van de convenantperiode is de WAO-instroom gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de beginperiode. AStri heeft van de BBC de opdracht gekregen te evalueren of deze afspraken gerealiseerd worden. Dit is gebeurd door het verzuim en de WAO-instroom over twee tijdstippen te meten: het gehele jaar 2003 (nulmeting) en het eerste halfjaar van 2006 (eindmeting). Omdat per 1 januari 2004 de verplichte loondoorbetalingsperiode voor werkgevers is verlengd van één naar twee jaar, en daarbij de WAO is vervangen door de WIA, is het niet mogelijk om de WAO-instroomcijfres van 2003 en 2006 te vergelijken. In plaats daarvan wordt het percentage werknemers dat langer dan 1 jaar ziek is gebruikt, als indicatie voor de WAOinstroom.
2
Dit rapport doet verslag van de eindmeting, waarbij de uitkomsten vergeleken worden met de nulmeting1. Ook worden conclusies getrokken over het effect van het arboconvenant op het ziekteverzuim en de WAO-instroom.
1.2
Vraagstelling Algemeen De nulmeting van het ziekteverzuim en de WAO-instroom had betrekking op het eerste loopjaar van het arboconvenant (2003). Het was immers niet te verwachten dat de convenantmaatregelen al in het eerste jaar effect zouden hebben op het ziekteverzuim en de WAO-instroom. Er gaat enige tijd overheen voordat op brancheniveau afgesproken maatregelen resulteren in beleid en maatregelen in de afzonderlijke bedrijven. Vervolgens gaat er enige tijd overheen voordat de verbeterde arbeidsomstandigheden merkbare gezondheidseffecten bij de werknemers te zien geven. Introductie van nieuw verzuimbeleid in een bedrijf kan in principe wel meteen tot een lager ziekteverzuim leiden, maar in de regel vinden introducties van nieuw verzuimbeleid dus niet al in het eerste convenantjaar plaats. Daarom is als periode voor de nulmeting het eerste convenantjaar gekozen. Het idee van een keten van beleidsreacties, waarbij het ziekteverzuim en de WAO-instroom, is uitgewerkt in navolgend model.
1
Molenaar-Cox P.G.M. en C.G.L. van Deursen (2004). Ziekteverzuim en WAO-instroom in de linnenverhuur-, wasserij- en textielreinigingsbedrijven, nulmeting 2003. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3
Schema: beleidsketen arboconvenant ARBOCONVENANT
IMPLEMENTATIE
BEDRIJFSBELEID arbo & verzuim
MINDER BLOOTSTELLING WERKNEMERS AAN ARBEIDSRISICO’S
MINDER BLOOTSTELLINGSGEVOLGEN = betere gezondheid van werknemers
MINDER ZIEKMELDINGEN SNELLERE HERVATTING
LAGER ZIEKTEVERZUIM MINDER WIA/WAO-INSTROOM
Eindmeting over eerste half jaar 2006 De eindmeting van het ziekteverzuim en de WAO-instroom heeft in de laatste jaar van het arboconvenant plaats gevonden (de convenantsperiode eindigt op 31 december 2006). De eindmeting had betrekking op het eerste half jaar van 2006. De reden daarvoor is dat de eindevaluatie voor 1 januari 2007 afgerond moet zijn. Het is geen probleem om een ziekteverzuimcijfer dat is berekend over een heel kalenderjaar te vergelijken met een halfjaarcijfer, zolang in het halfjaarcijfer zowel een winter- als een zomerkwartaal zijn opgenomen (zoals in de eindmeting voor deze sector het geval is). In dat geval zijn er immers geen storende seizoensinvloeden.
4
De onderzoeksvragen van deze nulmeting zijn als volgt geformuleerd: Wat is voor de branche als geheel en voor de sector linnenverhuur- en wasserijbedrijven en de sector textielreinigingsbedrijven afzonderlijk, over het eerste half jaar van 2006: 1.
het ziekteverzuimpercentage in- en exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof, voor mannen en vrouwen?
2.
het WAO-instroompercentage?
In de praktijk is de WAO-instroom in 2006 niet meer rechtstreeks te vergelijken met die in 2003. In de eerste plaats is de wachttijd voor de WAO is tussen 2003 en 2006 verlengd van één naar twee jaar. In de tweede plaats is de WAO verander in de WIA. Het verschil met de WAO is dat de toetredingscriteria zijn met het aangepast Schattingsbesluit strenger geworden en dat ‘het drempelpercentage’ waarboven men recht op een uitkering heeft verhoogd is van 15 naar 35 procent arbeidsongeschiktheid. Door beide wetswijzigingen is de ‘WAO-instroom’ landelijk sterk gedaald na 2003. Om deze reden wordt voor deze evaluatie het ‘WAOinstroompercentage’ het percentage werknemers dat 12 maanden of langer ziek is vergeleken. Verdere specificaties en randvoorwaarden van de BBC De BBC heeft daarnaast gevraagd het verzuimpercentage en de WAO-instroom uit te splitsen naar bedrijfsomvang. Vooraf is aangegeven dat zowel de nulmeting als de eindmeting gebaseerd moeten worden op geaggregeerde verzuimgegevens, op te vragen via een enquête onder een representatieve groep bedrijven van voldoende omvang. Als algemene randvoorwaarde voor de opzet is gesteld dat op een zo simpel als mogelijke wijze, een representatieve en betrouwbare nulmeting wordt verricht. Het onderzoek is zodanig opgezet dat het herhaalbaar is. Daardoor kan nu, eind 2006, vastgesteld kunnen worden of de reductiedoelstellingen van 15 procent gehaald zijn. Indeling van het rapport In hoofdstuk 2 wordt de methode van het onderzoek beschreven met een specificatie van de respons en de non-respons. Hoofdstuk 3 beschrijft de kenmerken van de deelnemende bedrijven en hun verzuimregistratie. In hoofdstuk 4 wordt de hoogte van het ziekteverzuim en de WAO-instroom gegeven. In hoofdstuk 5 worden vergelijkingen gemaakt tussen 2003 en 2006 en worden conclusies ge-
5
trokken over het halen van de doelstelling van 15 procent reductie. Hoofdstuk 6 vormt een samenvatting van het onderzoek, waarbij de belangrijkste cijfers in grafieken worden weergeven.
6
7
2
2.1
METHODE VAN ONDERZOEK
Opzet in het kort Voor de bepaling van de ziekteverzuimkengetallen is begin september 2006 een schriftelijke enquête uitgezet onder alle linnenverhuur- en wasserijbedrijven in Nederland en een steekproef van textielreinigingsbedrijven. In het vervolg duiden wij de linnenverhuur- en wasserijbedrijven aan met ‘wasserijen’ en de textielreinigingsbedrijven met ‘stomerijen’. Twee weken na verzending is gestart met telefonische rappellering. Wanneer dat nodig was, is een bedrijf meerdere malen gerappelleerd.
2.2
Omvang van de steekproef Aan te schrijven aantal bedrijven en steekproefkader Voor de steekproeftrekking heeft de projectorganisatie haar adressenbestand beschikbaar gesteld. Dit adressenbestand bevat 563 (in 2003 nog 641) ondernemingen en vestigingen. Het bestand omvat niet de hele sector, maar wel een grote meerderheid. Het betreft de bedrijven die bij een werkgeversorganisatie zijn aangesloten en ‘zelfmelders’ voor het arboconvenant. Van de 392 stomerijen hebben er 93 aan de nulmeting deelgenomen en van 30 is tijdens de nulmeting gebleken dat het zelfstandigen zonder personeel betreft. Deze zzp’ers niet meegenomen in de steekproeftrekking. Degenen die aan de nulmeting hebben deelgenomen, zijn juist allemaal meegenomen in de ‘steekproef’. Uit de resterende 269 adressen is een aselecte steekproef van 157 getrokken, om samen met de 93 bedrijven die aan de nulmeting deelnamen, op 250 uit te komen. In tabel 2.1 is het aantal beschikbare ondernemingen en het aantal aangeschreven ondernemingen (en vestigingen) per sector weergegeven. De aangeschreven wasserijen betreffen alle bedrijven die in het adressenbestand opgenomen waren. De zes grote wasserijen zijn op centraal niveau aangeschreven. In de sector textielreinigingsbedrijven bestaan geen grote concerns2.
2
Wel bestaan er in deze sector franchiseketens, die soms verzuimcijfers voor alle bij de keten aangesloten bedrijven kunnen leveren.
8
Tabel 2.1 Steekproefaantallen eindmeting ziekteverzuim beschikbare adressen
aangeschreven bedrijven
aantal vestigingen
wasserijen
171
96
171
stomerijen
392
250
252
totaal
563
345
423
sector
2.3
Inhoud van de vragenlijst In de vragenlijst is de informatie opgevraagd die nodig is om de gewenste verzuimgegevens te berekenen. Het betreft de volgende gegevens: - naam-, adres- en woonplaatsgegevens en emailadres van de invuller; - verzuimpercentage of aantal verzuimdagen in- en exclusief zwangerschap over de eerste helft van 2006 (totaal en mannen en vrouwen afzonderlijk); - meldingsfrequentie of aantal ziekmeldingen over de eerste helft van 2006 (totaal en voor mannen en vrouwen afzonderlijk); - aantal personen dat in de eerste helft van 2006 de grens van 1 jaar aaneengesloten dagen verzuim bereikte; - aantal personen dat in de eerste helft van 2006 de grens van 2 jaar verzuim bereikte, onderverdeeld naar: geen WIA-uitkering, gedeeltelijke WIA-uitkering (WGA), tijdelijk volledige WIA-uitkering (WGA), blijvend volledige WIAuitkering (IVA), uitslag WIA-keuring onbekend; - gehanteerde definities van de opgegeven ziekteverzuimkengetallen (op 7 verschillende punten: tijdseenheid van registratie, wijze waarop gedeeltelijk verzuim geteld wordt, wijze waarop therapeutisch werken geteld wordt, toepassing parttimercorrectie, al dan niet afkappen bij 365 dagen, al dan niet meerekenen zwangerschapsgerelateerd verzuim); - aantal personeelsleden/personeelssterkte en aantal formatieplaatsen/fulltimerequivalenten op 1 januari 2006 en 30 juni december 2006 (totaal en mannen en vrouwen afzonderlijk). Opgave verzuim zover mogelijk conform landelijke standaard In 1996 zijn in Nederland nieuwe standaard rekenregels voor het meten van ziekteverzuim afgesproken. Deze zijn vastgelegd in de zogenoemde PUV-standaard
9
(Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden)3. Enkele kenmerken van de berekening van het verzuimpercentage volgens de PUV-standaard zijn: - gedeeltelijk verzuim wordt naar rato van de verzuimde werktijd meegeteld; - verzuim van parttimers wordt naar rato van de aanstellingsomvang meegewogen in de gemiddelden; - therapeutisch werken wordt als volledig verzuim meegerekend; - zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt ofwel niet meegerekend, ofwel er worden twee percentages berekend, namelijk in- en exclusief zwangerschap; - verzuim dat de duur van 365 dagen overschrijdt, wordt niet meegerekend. Onze ervaring is dat lang niet alle bedrijven en arbodiensten het verzuimpercentage geheel volgens deze standaard berekenen. In de vragenlijst is er daarom voor gekozen om de bedrijven het verzuim zoveel als mogelijk volgens de PUVstandaard op te laten geven, maar afwijkingen hiervan ook te accepteren. In de vragenlijst wordt gevraagd welke definities men hanteert bij de opgave, met daarbij aangegeven welke, indien men hierin een keuze heeft, onze voorkeur heeft. Hierdoor kan in de analysefase nagegaan worden in hoeverre er afwijkingen zijn en wat dit globaal betekent voor de hoogte van het ziekteverzuim. Voor monitoringdoeleinden maakt het niet uit of de verzuimcijfers al dan niet op uniforme definities gebaseerd zijn. Dit op voorwaarde dat zich in de nulmeting en in de eindmeting vergelijkbare definitieverschillen voordoen. Tenzij bedrijven of hun arbodiensten op grote schaal op andere verzuimregistratiesystemen of andere definities overgaan, zal aan deze voorwaarde voldaan kunnen worden.
2.4
Wijze van benadering bedrijven Verzending vooraankondiging De geselecteerde bedrijven zijn een week voorafgaand aan de verzending van de vragenlijsten op de hoogte gesteld van het onderzoek via een vooraankondigingbrief (zie bijlage 1). Deze mailing is medio augustus 2006 verzorgd door AStri. De tekst van deze vooraankondiging is opgesteld in overleg met de projectorganisatie. De brief is gestuurd uit naam van en op briefpapier van de projectorganisatie.
3
Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden (1996). Berekening van ziekteverzuim: standaard voor verzuimregistratie (PUV). Amsterdam: Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden.
10
Verzending vragenlijst De vragenlijst (zie bijlage 3) is eind augustus 2006 door AStri verstuurd, met een begeleidende brief van AStri zelf (zie bijlage 2) en een portvrije antwoordenvelop waarmee de vragenlijst geretourneerd kon worden. Voor de kaft van de vragenlijst is papier met het logo van de projectorganisatie gebruikt. De schriftelijke vragenlijsten zijn per post verzonden. Daarnaast is de mogelijkheid geboden om per e-mail een digitale versie van de vragenlijst op te vragen (in Word), deze digitaal in te vullen en per e-mail aan te retourneren. Van deze mogelijkheid heeft één bedrijf gebruik gemaakt. Telefonische rappellering Om een zo hoog mogelijke respons te realiseren is twee weken na het verzenden van de vragenlijsten begonnen met het telefonisch rappelleren van bedrijven waarvan nog geen ingevulde vragenlijst was ontvangen. Daartoe moesten eerst de telefoonnummers opgezocht worden, omdat deze ontbraken in het adressenbestand. De telefonische rappellering liep door tot eind september. Voor alle bedrijven die nog niet gereageerd hadden is ten minste één belpoging gedaan. Tijdens het telefonisch contact is nagegaan of de vragenlijst bij de juiste persoon terecht is gekomen, is er zonodig voor gezorgd dat dit alsnog gebeurde, zijn eventuele technische inhoudelijke vragen beantwoord en is zonodig het belang van het onderzoek benadrukt. In enkele gevallen is de vragenlijst telefonisch afgenomen.
2.5
Respons Overzicht respons en non-respons In tabel 2.2 wordt een volledig overzicht gegeven van de respons, non-respons en oneigenlijke respons. Daarbij is, net als in het adressenbestand het geval is, uitgegaan van vestigingsniveau. De zes ondernemingen die op concernniveau zijn aangeschreven tellen dus mee voor het aantal vestigingen dat met de vragenlijst vertegenwoordigd wordt4. Deel steekproef betreft zelfstandigen zonder personeel Van 30 ondernemingen is uit de geretourneerde vragenlijst of tijdens het telefonische rappel duidelijk geworden dat het eenmansbedrijven (ofwel zelfstandigen zonder personeel) betreft. Omdat ziekteverzuim per definitie betrekking heeft op personeel in loondienst, vallen zij buiten de doelgroep van dit onderzoek. 4
Elk van deze zes ondernemingen heeft de vragenlijst ingevuld geretourneerd.
11
Deel steekproef was niet bereikbaar Zoals in tabel 2.2 te zien is onder de kop ‘non-respons’, waren 64 bedrijven niet bereikbaar. Naast bedrijven waarvan de vragenlijst onbestelbaar retour kwam, geen telefoonnummer gevonden kon worden of het telefoonnummer afgesloten bleek te zijn, rekenen wij hiertoe ook bedrijven waar de telefoon na meerdere malen proberen niet werd opgenomen. Bij het berekenen van het responspercentage gaan wij ervan uit dat al deze bedrijven niet meer actief zijn. Zij worden daarom niet tot de doelgroep van dit onderzoek gerekend. Redenen van non respons In totaal zijn er 184 bedrijven waarvan we aannemen dat die wel tot de doelgroep behoren, maar waarvan we geen vragenlijst hebben ontvangen. De redenen zijn uiteenlopend. We slaagden er bijvoorbeeld niet altijd in om binnen de looptijd van het veldwerk de juiste persoon te spreken te krijgen, er waren bedrijven die beloofden de vragenlijst terug te sturen, maar dat uiteindelijk niet deden, en de ‘gebruikelijke argumenten’ zoals ‘te druk’ of ‘ziet nut van onderzoek niet in’. Tabel 2.2 Overzicht respons, gebaseerd op vestigingen
aantal aangeschreven vestigingen bedrijven respons (=bruikbare vragenlijsten)
wasserijen
stomerijen
171
252
423
75
76
151
- schriftelijk (vragenlijst) - telefonisch (n.a.v. rappel) non-respons
totaal
74
56
130
1
20
21
92
150
242
niet bereikbaar (=oneigenlijke non-respons)
16
48
64
wel bereikt (=‘echte’ non-respons)
82
102
184
éénmansbedrijven (=oneigenlijke (non)respons)
4
26
30
responspercentage - bruto
44%
30%
36%
- netto
50%
43%
46%
12
Bruto respons: 36 procent In totaal is van 151 van de 423 aangeschreven ondernemingen (waarbij concerns zijn geteld naar het aantal vestigingen) een bruikbare vragenlijst verkregen. Het bruto responspercentage komt hiermee op 36. Netto responspercentage: 46 procent Voor de representativiteit van de respondenten is niet het bruto, maar het netto responspercentage van belang. Hiermee bedoelen we het percentage bruikbare enquêtes ten opzichte van de feitelijke doelgroep. Hiertoe rekenen we alleen de actieve bedrijven met één of meer werknemers in loondienst. Wanneer de eenmansbedrijven en de niet bereikbare bedrijven buiten beschouwing worden gelaten, resteert een netto steekproef van 329 bedrijven (151 wasserijen en 178 stomerijen). In totaal retourneerden 151 bedrijven/vestigingen een ingevulde, bruikbare vragenlijst, wat neerkomt op een responspercentage van 46. Uitgesplitst naar sectoren is het responspercentage voor de wasserijen 50 en voor de stomerijen 43. De representativiteit van de steekproef is hiermee niet optimaal. Ondanks intensieve telefonische rappellering is het dus niet helemaal gelukt om een respons van meer dan 50 procent te halen. Vergelijking respons met 2003 In 2003 hebben we een respons van 67 procent gerealiseerd, tegenover 46 procent nu. De oorzaken daarvan zijn niet helemaal duidelijk. De benaderingswijze, de inhoud van de vragenlijst en de intensiteit van de rappellering zijn in beide jaren gelijk geweest. Wel kunnen we aangeven dat bij het telefonisch rappelleren opvallend vaak werd aangegeven dat het bedrijf niet langer bestaat of is samengevoegd met een ander bedrijf. Ook bemerkten we bij sommigen een vermoeidheid met betrekking tot arboconvenantactiviteiten. Schriftelijke versus telefonische invulling van de vragenlijst Bij 21 bedrijven (20 stomerijen en 1 wasserij) is de vragenlijst telefonisch afgenomen. Dit is gebeurd bij bedrijven die niet voornemens waren om de vragenlijst in te vullen en op te sturen, maar wel bereid waren enige informatie door te geven mits het niet teveel tijd zou vergen. Om de contactpersoon niet onnodig lang op te houden is daarom niet de hele vragenlijst vraag voor vraag doorgelopen. Er is alleen geïnformeerd naar de belangrijkste cijfers, te weten ziekteverzuimcijfers en omvang van het personeelsbestand. Een meerderheid van deze bedrijven had geen ziekteverzuim in de eerste helft van 2006.
13
2.6
Analyse Controle tijdens data-entry De data-entry is verricht door een onderzoeker van AStri. Tijdens het invoeren van de vragenlijsten in de SPSS-datamatrix is kritisch gekeken naar de gegeven antwoorden, met name naar de verzuimcijfers en personeelsaantallen. Daarbij is nagegaan of de antwoorden intern consistent zijn. Wanneer bijvoorbeeld is aangegeven dat het verzuim in uren wordt opgegeven, is bekeken of het aantal opgegeven uren in lijn is met het aantal personeelsleden. Analyses worden verricht op 121 vragenlijsten/cases De analyses zijn verricht met het statistisch verwerkingspakket SPSS. Bedrijven konden naar keuze het verzuimpercentage of het aantal verzuimdagen of -uren opgeven. In de laatste twee gevallen berekenden wij het verzuimpercentage zelf binnen SPSS. Hetzelfde geldt voor de meldingsfrequentie. Alle bewerkingen en berekeningen zijn vastgelegd in programmeersyntaxen en daarmee controleerbaar en herhaalbaar. Doordat een aantal bedrijven cijfers op concernniveau heeft geleverd is het aantal cases dat zal worden meegenomen in de analyses lager dan het aantal cases in het responsoverzicht. In tabellen zal zoveel mogelijk worden aangegeven op hoeveel werknemers en op hoeveel vestigingen/bedrijven de cijfers betrekking hebben. De analyses hebben betrekking op 121 cases die in totaal 151 vestigingen vertegenwoordigen.
14
15
3
KENMERKEN VAN BEDRIJVEN EN VERZUIMREGISTRATIE
In de vragenlijst is niet alleen gevraagd naar informatie die nodig is voor de bepaling van het verzuimpercentage en de meldingsfrequentie, maar ook naar hieraan gerelateerde relevante achtergrondinformatie. Hiervan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan, verwijzend naar het vraagnummer in de vragenlijst (zie bijlage 3). De gegevens waarover gerapporteerd wordt hebben betrekking op 121 vragenlijsten die 151 vestigingen vertegenwoordigen (zie ook hoofdstuk 2).
3.1
Kenmerken van de deelnemende bedrijven Gegevens van de invuller van de vragenlijst en bedrijfsnaam (vragen 1 en 2) De eerste vragen uit de vragenlijst betreffen de naam, het telefoonnummer, de functie en het emailadres van de invuller van de vragenlijst en de naam van het bedrijf. Hiermee zouden wij navraag kunnen doen in geval de antwoorden onduidelijk of inconsequent waren. Dit bleek in twee gevallen nodig te zijn. Van de verzamelde gegevens is een lijst aangelegd met het oog op het mailen van dit rapport. Van 77 bedrijven is het e-mailadres verkregen, zodat we hen dit rapport kunnen mailen. Sector binnen de branche (vraag 3) Van niet alle bedrijven was vooraf met zekerheid bekend of ze binnen het adressenbestand waaruit de steekproef getrokken is, in de juiste sector zijn ondergebracht: ’linnenverhuur en wasserijen’ of ‘textielreiniging (stomerijen)’. Daarom is daarnaar in de vragenlijst nogmaals geïnformeerd. Onderstaande tabel laat zien dat de vooraf veronderstelde indeling niet helemaal overeen kwam met de opgave van de bedrijven zelf.
16
Tabel 3.1 Verdeling naar sector volgens adressenbestand en volgens bedrijven zelf sector volgens eigen opgave bedrijven ↓
sector volgens adressenbestand wasserijen
stomerijen
totaal
wasserijen
41
4
45
(37%)
stomerijen
2
54
56
(46%)
combinatie
4
16
20
(17%)
totaal
47 (39%)
74 (61%)
121 (100%)
Bij het bepalen van de respons per branche is uitgegaan van de branche-indeling zoals die vooraf werd verondersteld te zijn (dus zoals in het gebruikte adressenbestand was aangegeven: 39 procent wasserijen en 61 procent stomerijen). Tijdens het analyseren is uitgegaan van de opgave van de bedrijven zelf (37 procent wasserijen, 56 procent stomerijen en 17 procent combinaties van beiden). Deze verdeling wijkt komt ongeveer overeen met die in 2003. Toen bestond de steekproef voor 35 procent uit wasserijen, voor 50 procent uit stomerijen en voor 15 procent uit combinaties. Organisatievorm van het bedrijf (vraag 4) De bedrijven is gevraagd of ze zelfstandig zijn, een onderdeel van een concern zijn of deel uitmaken van een franchiseketen. Het resultaat is als volgt: - 86 procent van de gevallen betreft een zelfstandig bedrijf, - 13 procent is (onderdeel van) een concern, - 1 procent is een franchisebedrijf. In de sector ‘stomerijen’ en in de sector ‘combinatie wasserij/stomerij’ is ongeveer 95 procent van de deelnemende bedrijven zelfstandig. Ook in de sector ‘wasserijen’ betreft het voor het merendeel (71 procent) zelfstandige bedrijven, maar er is hier ook een groot aantal bedrijven dat bij een concern hoort (29 procent). Onderdeel van een franchiseketen is geen enkele wasserij of combinatiebedrijf en 2 procent van de stomerijen. Omvang van het bedrijf (op basis van vraag 23) In tabel 3.2 zijn de aantallen en de bijbehorende percentages bedrijven weergegeven, uitgesplitst naar omvang van het bedrijf en sector. De tabel toont dat bijna driekwart (73 procent) meer dan 10 werknemers heeft. Bij de stomerijen
17
daarentegen heeft 89 procent juist mínder dan 10 werknemers. Ook de gemiddelde bedrijfsomvang per sector laat goed zien dat de wasserijen (met gemiddeld 95 werknemers) gemiddeld veel grotere bedrijven zijn dan de stomerijen (met gemiddeld 4 werknemers).
Tabel 3.2 Deelnemende bedrijven per sector, naar bedrijfsomvang (aantallen en procentuele verdeling) wasserijen
stomerijen
combinatie
totaal
1-5 werknemers
8
48
8
64
6-10 werknemers
4
2
2
8
11-50 werknemers
17
6
8
31
>50 werknemers
16
0
2
18
totaal aantal bedrijven
45
56
20
121
gemiddeld aantal werknemers
95
4
18
40
18%
86%
40%
53%
9%
3%
10%
6%
11-50 werknemers
38%
11%
40%
26%
>50 werknemers
35%
0%
10%
15%
100%
100%
100%
100%
bedrijfsomvang (aantal bedrijven)
bedrijfsomvang (%) 1-5 werknemers 6-10 werknemers
totaal
In tabel 3.3 zijn de aantallen en bijbehorende percentages werknemers bij de deelnemende bedrijven weergeven, uitgesplitst naar branche en bedrijfsomvang. Met een voorbeeld wordt duidelijk gemaakt hoe deze tabel gelezen dient te worden: bij de 8 wasserijbedrijven uit tabel 3.2 die in de grootteklasse ‘1-5 werknemers’ vallen, werken in totaal 28 personen (tabel 3.3). Deze 28 personen vormen slechts een klein deel van het totale aantal werknemers (4.297) in de wasserijsector: circa 0,6 procent. Uit de tabel wordt duidelijk dat de meeste werknemers in de wasserijen (circa 89 procent) bij een groot bedrijf werken (met meer dan 50 werknemers op concernniveau). Dit betekent ook dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage voor deze sector grotendeels een weerspiegeling zal
18
zijn van het verzuim bij de grote bedrijven5. Hetzelfde zal gelden voor het totaalcijfer, omdat de sector wasserijen veel meer werknemers heeft dan de sector stomerijen. Tabel 3.3 Werknemers in de deelnemende bedrijven per sector, naar bedrijfsomvang (aantallen en procentuele verdeling) wasserijen
stomerijen
combinatie
totaal
1-5 werknemers
28
102
14
144
6-10 werknemers
37
14
18
69
aantal werknemers
11-50 werknemers
417
115
192
724
3.815
0
141
3.956
4.297
231
365
4.893
1-5 werknemers
0,6%
44,1%
3,8%
2,9%
6-10 werknemers
0,9%
6,1%
4,9%
1,4%
11-50 werknemers
9,7%
49,8%
52,6%
14,8%
88,8%
0,0%
38,6%
80,9%
100%
100%
100%
100%
>50 werknemers totaal percentage werknemers
>50 werknemers totaal
Ziekteverzuimverzekering (vraag 14) Ongeveer 50 procent van de bedrijven in dit onderzoek geeft aan verzekerd te zijn tegen loondoorbetaling bij ziekteverzuim (in 2003 was dat 47 procent), terwijl 26 procent verklaart niet een dergelijke verzekering te hebben. Van de overige 24 procent is niet bekend of er een ziekteverzuimverzekering is afgesloten, omdat zij deze vraag in de enquête niet beantwoord hebben6.
5
6
Het branchecijfer is niet het gemiddelde van bedrijfspercentages, maar het gemiddelde van alle werknemers in de branche. Deze vraag is niet gesteld aan bedrijven die tijdens de rappelleringsronde telefonisch verzuimcijfers hebben doorgegeven.
19
3.2
Beschikbaarheid van verzuimregistraties en verzuimoverzichten Ziekteverzuimregistratie binnen het bedrijf (vraag 5) In tabel 3.4 wordt aangegeven of en hoe het ziekteverzuim wordt vastgelegd binnen het bedrijf7. Meer dan een derde deel van de bedrijven in deze eindmeting (36 procent) geeft aan dat zij het ziekteverzuim zelf niet systematisch vastleggen. Het gaat hierbij voornamelijk om kleine bedrijven (bijna 90 procent heeft maximaal 5 werknemers) die niet of zeer weinig te maken hebben gehad met ziekteverzuim (het gemiddelde verzuimpercentage van deze bedrijven is 0,58). Tabel 3.4 Wijze van vastleggen ziekteverzuim binnen het bedrijf registratiewijze
aantal
%
geen ziekteverzuimregistratie
44
36%
verzuimregistratie in Excel
27
22%
verzuimregistratie binnen personeelsinformatie- of salarissysteem
25
21%
verzuimregistratie met papieren systeem
21
17%
verzuimregistratie met speciaal softwarepakket
16
13%
verzuimregistratie via accountant/boekhouder
4
3%
verzuimregistratie via arbodienst
3
2%
geen ziekteverzuimregistratie
44
36%
één registratiewijze
58
48%
twee registratiewijzen
19
16%
121
100%
soort verzuimregistratie
aantal vormen van verzuimregistratie
totaal
Verzuimoverzichten van de arbodienst (vraag 6) Gevraagd is of het bedrijf van de arbodienst informatie ontvangt over de hoogte van het ziekteverzuim in het bedrijf. Hierbij is het zelf opvragen van deze informatie via internet ook als ‘ja’ gerekend. Ongeveer 69 procent ontvangt dit soort informatie. Bedrijven die dit soort informatie niet van de arbodienst ontvangen zijn in meerderheid (bijna 80 procent) kleine bedrijven, met maximaal 10 werknemers. Er zijn acht bedrijven die geen eigen verzuimregistratie hebben, maar wel informatie van de arbodienst ontvangen.
20
83 procent beschikt over (gegevens uit) verzuimregistratie In totaal heeft 83 procent van alle bedrijven een interne (binnen het bedrijf zelf) verzuimregistratie en/of ontvangt verzuimoverzichten van de arbodienst. In tegenstelling tot 2003 bestaat er op dit punt geen groot verschil tussen de twee sectoren: bij de stomerijen beschikt 74 procent over gegevens uit een ziekteverzuimregistratie, bij de wasserijen is dit 91 procent7.
3.3
Gehanteerde definities van ziekteverzuim In deze paragraaf worden beschreven in hoeverre de deelnemende bedrijven het verzuim hebben opgegeven volgens de landelijke rekenregels voor verzuimregistratie. Deze vragen zijn uitsluitend voorgelegd aan bedrijven die aangaven verzuiminformatie te hebben (via een eigen verzuimregistratie of via de arbodienst). Een deel van deze bedrijven heeft geen ziekteverzuim in de eerste helft van 2006. Van deze bedrijven is relatief vaak onbekend welke definities ze hanteren: ofwel ze vullen ‘weet niet’ in bij de betreffende vragen, ofwel de vragenlijst is telefonisch afgenomen waarbij deze vragen zijn overgeslagen. Omdat deze bedrijven geen ziekteverzuim hebben, zijn de definities ook niet van belang voor de onderlinge vergelijkbaarheid: nulverzuim is per definitie PUV-conform. In deze paragraaf worden daarom alleen de antwoorden verwerkt van de bedrijven die beschikken over een verzuimoverzicht van de arbodienst en/of een eigen registratie, die ook daadwerkelijk informatie over de hoogte van het ziekteverzuim hebben gegeven in de vragenlijst èn waar het ziekteverzuim hoger is dan 0 procent. Dit is voor 43 bedrijven het geval. Eenheid waarin men het ziekteverzuim registreert (vraag 7) In de vragenlijst moest worden aangegeven of men het verzuim registreert in werkuren, vaste werkdagen (5 dagen per week), variabele werkdagen (afhankelijk van de werkdagen van de individuele werknemer) of in kalenderdagen. De registratiewijzen zijn als volgt: - werkuren 24x - vaste werkdagen 10x - variabele werkdagen 3x - kalenderdagen 5x - onbekend 1x De meeste bedrijven registreren het verzuim in werkuren, dus alle wegens ziekteverzuim gemiste werkuren. Als men aangeeft het verzuim in vaste werkdagen 7
Hoewel dit verschil aanzienlijk lijkt, is het statistisch niet significant.
21
te registreren wordt hiermee bedoeld dat voor elke medewerker (ongeacht hoeveel dagen deze werkt) hetzelfde aantal werkdagen wordt geteld tussen ziek- en herstelmelding. Voor de hoogte van het ziekteverzuimpercentage maakt het niet uit in welke eenheid het verzuim wordt geregistreerd, mits daar waar relevant de parttimercorrectie wordt toegepast (zie hieronder). Toepassing van parttimercorrectie (vraag 8) Gevraagd is of op het ziekteverzuimpercentage een parttimercorrectie wordt toegepast. Dit is van belang wanneer het ziekteverzuim wordt geregistreerd in vaste werkdagen of in kalenderdagen. De parttimerfractie wordt berekend als het aantal werkuren volgens het contract, gedeeld door het aantal werkuren bij een fulltime aanstelling. In onze berekening gaan wij ervan uit dat een fulltime aanstelling in deze branche 36 uur betreft. Toepassing van de parttimercorrectie wil zeggen dat het ziekteverzuim van werknemers naar rato van hun parttimerfractie is meegenomen bij het opgegeven bedrijfsverzuimpercentage (of het aantal verzuimdagen). Het verzuim van parttimers telt hierdoor minder zwaar mee in het gemiddelde dan dat van fulltimers. Bij de 15 bedrijven waarbij de parttimercorrectie zou moeten worden toegepast (omdat het verzuim in vaste werkdagen of kalenderdagen wordt geregistreerd), is de situatie als volgt: - wordt toegepast 7x - wordt niet toegepast 6x - onbekend 2x Toepassing van de parttimerfractie gebeurt dus niet op grote schaal. Het effect van het niet toepassen van de parttimercorrectie hangt af van de richting van het verschil in verzuimpercentage tussen fulltimers en parttimers. Als parttimers een hoger verzuimpercentage hebben dan fulltimers, is het berekende verzuimpercentage te hoog en vice versa. Als er geen of weinig verschil in verzuimpercentage is tussen fulltimers en parttimers of als er weinig parttimers werken in het bedrijf, heeft het al dan niet toepassen van de parttimercorrectie weinig effect. In dit onderzoek wordt het verzuim van parttimers en fulltimers niet afzonderlijk bepaald. Of, en zo ja in welke mate het verschilt, is dus niet duidelijk. Wel blijkt dat de vrouwen in deze branche vaker parttime werken dan mannen en ook een hoger ziekteverzuim hebben dan mannen. In de branche werken meer vrouwen dan mannen (zie paragraaf 4.3)8. Niet toepassen van de parttimercorrectie heeft daarmee als gevolg dat het relatief hoge verzuim van vrouwen, te zwaar mee8
In de vragenlijst is zowel gevraagd naar het aantal mannen en vrouwen, als naar het aantal formatieplaatsen van mannen en vrouwen. Uit de onderlinge verhouding van het aantal personeelsleden en formatieplaatsen, blijkt dat de parttimerfractie van de vrouwen lager is dan die van de mannen.
22
weegt in het gemiddelde. Het zal daarom waarschijnlijk enige overschatting van het verzuim tot gevolg hebben. Verzuim na de 365e ziektedag (vraag 9) Gevraagd is of bij het op te geven verzuim ook het ziekteverzuim dat na de 365e ziektedag plaatsvindt meegeteld wordt. Hierbij is in de vragenlijst aangegeven dat het de voorkeur heeft om dat niet mee te tellen, mocht men hierin keuze hebben. De antwoorden zijn als volgt: - wordt niet meegeteld 17x - wordt wel meegeteld 20x - onbekend 6x Een groot deel van de bedrijven, namelijk 17 van de 43 bedrijven, geeft aan dat het verzuim na de 365e ziektedag niet wordt meegeteld. Volgens 20 bedrijven echter wordt het bij hen wèl meegeteld, wat een overschatting van het ziekteverzuimpercentage tot gevolg heeft. Dit is ook relatief vaker het geval als in 2003. Reden is waarschijnlijk de verlengde loondoorbetalingverplichting, waardoor nu ook het verzuim in het tweede kalenderjaar voor rekening van de werkgever (of zijn verzekeraar) komt. Zwangerschapsgerelateerd verzuim (vraag 10) Gevraagd is of bij het op te geven verzuim ook het zwangerschapsgerelateerde verzuim voorafgaand aan of volgend op het officiële zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt meegeteld. Hierbij is in de vragenlijst de voorkeur aangegeven, om het wel mee te tellen, mocht men hierin keuze hebben. De uitkomsten zijn als volgt: - wel meegeteld 18x - niet meegeteld 23x - weet niet/onbekend 2x Een groot deel van de bedrijven geeft dus aan dat zwangerschapsgerelateerd verzuim voorafgaand aan of volgend op het officiële zwangerschaps- en bevallingsverlof niet wordt meegeteld. Dit zal te maken hebben het feit dat dit verzuim onder de Vangnetregeling valt en het bedrijf het doorbetaalde loon bij het UWV kan verhalen. Volgens de standaard voor verzuimregistratie, hoort dit verzuim wel meegeteld te worden. Gedeeltelijk verzuim (vraag 11) De bedrijven is gevraagd hoe bij het op te geven verzuim, het gedeeltelijke verzuim wordt meegeteld (bijvoorbeeld 50% hervatten na een periode van 100%
23
verzuim). Hierbij hebben wij aangegeven, dat het de voorkeur heeft het naar rato van de verzuimde werktijd mee te tellen. De registratiewijzen zijn als volgt: - naar rato van verzuimde werktijd 36x - als 100 procent verzuim 5x - weet niet/onbekend 2x De meeste bedrijven registreren het verzuim naar rato van de verzuimde werktijd, wat ook de voorkeurswijze is. Er zijn enkele bedrijven die het als volledig verzuim meetellen, wat een overschatting geeft van het werkelijke verzuimpercentage. Therapeutisch werken (vraag 12) Gevraagd is hoe bij het op te geven verzuim het therapeutisch werken (dit is werken zonder dat hier loonwaarde tegenover staat) wordt meegeteld. Hierbij is als voorkeur aangegeven, om dit als volledig verzuim te beschouwen. De uitkomsten zijn als volgt: - als 100 procent verzuim 39x - geheel niet 3x - weet niet/onbekend 1x Enkele bedrijven tellen therapeutisch werken niet mee als verzuim. Als therapeutisch werken in die bedrijven wel is voorgekomen, geeft dit een onderschatting van het verzuim. Registratie van kortdurende verzuimgevallen (vraag 13) Om te achterhalen of ook alle kortdurende verzuimgevallen binnen het bedrijf gerapporteerd worden, is gevraagd om aan te geven of àlle verzuimgevallen worden meegeteld. Daarbij is aangegeven dat het de voorkeur heeft om inderdaad àlle gevallen mee te tellen. Bij 39 bedrijven worden alle gevallen, ook de kortdurende, meegeteld, bij 4 bedrijven worden korte verzuimgevallen niet of niet altijd geregistreerd. Dit laatste geeft een onderschatting van het verzuimpercentage. Conclusie over onderlinge vergelijkbaarheid verzuimpercentages In tabel 3.5 wordt een overzicht gegeven van het aantal bedrijven dat een afwijkende definitie hanteert op de verschillende punten en van het effect hiervan op het verzuimpercentage
24
Tabel 3.5 Afwijkingen van voorkeursdefinities bij die bedrijven, waar in de eerste helft van 2006 sprake was van ziekteverzuim en waarvan het ziekteverzuim ook opgegeven is in de vragenlijst (n=43) richting van effect op verzuim%*
aantal
aantal waarbij onbekend
6
2
+
verzuim na 365 ziektedag telt mee
20
6
+
zwangerschapsgerelateerd verzuim telt niet mee
23
2
-
gedeeltelijk verzuim als volledig verzuim
5
2
+
therapeutisch werken niet als verzuim geteld
3
1
-
niet alle korte verzuim wordt meegeteld
4
0
-
geen parttimercorrectie e
*+=verhogend; -=verlagend
Een drietal afwijkingen heeft een verhogend effect op het verzuimpercentage en een drietal heeft een verlagend effect. Over het netto effect kunnen geen uitspraken gedaan worden, omdat daarvoor ook informatie over de omvang van het bedrijf en de mate waarin zwangerschapsgerelateerd verzuim, verzuim langer dan 1 jaar en aangepast werk voorkomen nodig is. In het algemeen kan gesteld worden dat definitieverschillen die vooral bij langdurige verzuimgevallen van belang zijn (gedeeltelijk verzuim, therapeutisch werken en verzuim na 365e ziektedag), een groot effect kunnen hebben op de hoogte van het verzuimpercentage. Effecten van de parttimercorrectie en het niet meetellen van kort verzuim zijn over het algemeen relatief klein. Conclusie over vergelijkbaarheid met 2003 Systematisch vaker dan in 2003 tellen bedrijven in 2006 ook het ziekteverzuim in het tweede ziektejaar mee in het verzuimpercentage. Dit is niet conform de standaard, maar was kennelijk voor deze bedrijven niet anders mogelijk. Reden is waarschijnlijk de verlengde loondoorbetalingverplichting, waardoor nu ook het verzuim in het tweede kalenderjaar voor rekening van de werkgever (of zijn verzekeraar) komt. De daling van het verzuimpercentage in 2006 kan hierdoor gemaskeerd worden. Het gemiddelde verzuimpercentage over de eerste helft van 2006 kan hierdoor enkele tiende van procenten te hoog zijn uitvallen.
25
3.4
Aanleveringvorm, informatiebron en volledigheid verzuimgegevens Aanleveringvorm gegevens hoogte ziekteverzuim (vraag 15) Gevraagd is hoe men de hoogte van het ziekteverzuim in de vragenlijst op zal geven: in werkuren, in werkdagen, in kalenderdagen of als ‘kant en klaar’ verzuimpercentage. De uitkomsten zijn als volgt: - verzuimde werkuren 11% - verzuimde werkdagen 5% - verzuimde kalenderdagen 3% - verzuimpercentage 18% - geen informatie beschikbaar 7% - niet van toepassing: geen ziekteverzuim 56% Bij in totaal 74 procent van de bedrijven werd het verzuimpercentage dus ‘kant en klaar’ aangeleverd (als verzuimpercentage of als 0% verzuim). Bij 19 procent van de bedrijven moest het verzuimpercentage nog door ons berekend worden. Zeven procent van de bedrijven kon geen informatie over de hoogte van het ziekteverzuim verstrekken. Aanleveringvorm gegevens aantal ziekmeldingen. Gevraagd is hoe men het aantal ziekmeldingen in de vragenlijst op zal geven: in totaal aantal meldingen, als een ‘kant en klare’ ziekmeldingsfrequentie of ‘geheel niet’. De uitkomsten zijn als volgt: - totaal aantal ziekmeldingen 34% - ziekmeldingsfrequentie 4% - geen informatie beschikbaar 6% - niet van toepassing: geen ziekteverzuim 56% De bedrijven die bij de vorige vraag aangaven dat er in 2003 geen ziekteverzuim was geweest, deden dat logischerwijze ook hier (56 procent). Voor 34 procent van de bedrijven moesten wij de ziekmeldingsfrequentie berekenen op basis van de geleverde informatie over het aantal ziekmeldingen en het aantal personeelsleden. Volledigheid gegevens over hoogte ziekteverzuim, ziekmeldingen, medewerkers en fte’s (vragen 17 en 23) Bij vraag 17 is gevraagd de feitelijke informatie over de hoogte van het ziekteverzuim in te vullen, uitgesplitst naar geslacht. Bij vraag 23 is gevraagd naar het aantal medewerkers en formatieplaatsen (fte’s) op twee verschillende peildata
26
(per 1 januari 2006 en per 30 juni 2006), ook uitgesplitst naar geslacht. De meeste bedrijven kunnen de gevraagde cijfers niet volledig leveren. Wat alle bedrijven wel kunnen leveren is het aantal medewerkers op ten minste één van de twee peildata. Informatie over de hoogte van het ziekteverzuim kan 93 procent van de bedrijven leveren. Informatie over het aantal mannen en vrouwen kunnen ook alle bedrijven leveren, informatie over de hoogte van het ziekteverzuim van mannen en vrouwen 75 procent. Informatiebron voor ziekteverzuim (vraag 19) De vraag naar de informatiebron die uiteindelijk gebruikt is om de ziekteverzuimcijfers te verkrijgen is door 93 respondenten beantwoord. Hieronder wordt weergegeven van welke bron(nen) de aan dit onderzoek deelnemende bedrijven gebruikt hebben gemaakt voor de ziekteverzuimcijfers die in de vragenlijst zijn opgegeven: - 37 procent ontleende de cijfers aan het verzuimoverzicht van de arbodienst; - 29 procent gebruikte (ook) het eigen geautomatiseerde informatiesysteem; - 24 procent geeft aan dat deze vraag niet van toepassing is omdat men niet met verzuim te maken had gehad; - 14 procent haalde de ziekteverzuimcijfers uit Excel.
27
4
4.1
EINDMETING: ZIEKTEVERZUIM EN WAO IN DE EERSTE HELFT VAN 2006
Ziekteverzuimpercentage in de eerste helft van 2006 In tabel 4.1 worden de verzuimpercentages naar bedrijfsomvang (gebaseerd op het gemiddeld aantal werknemers in dienst in de eerste helft van 2006) en branche weergegeven. Ook wordt aangegeven op hoeveel bedrijven (vestigingen) de cijfers betrekking hebben. Het betreft het verzuim exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof. Tabel 4.1 Verzuimpercentage en percentage bedrijven zonder verzuim naar bedrijfsomvang en sector in de eerste helft van 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof) verzuimpercentage (n=112)
% nulverzuim
totaal aantal werknemers
aantal vestigingen
1-5 werknemers
0,3%
94%
144
64
6-10 werknemers
0,2%
83%
52
6
bedrijfsomvang
11-50 werknemers
2,9%
16%
620
26
>50 werknemers
6,1%
0%
3.899
45
wasserijen
5,8%
23%
4.224
68
stomerijen
1,1%
91%
205
55
combinatie
4,0%
59%
285
18
5,5%
61%
4.714
141
sector
totaal
Verzuimpercentage eerste helft 2006 ligt op 5,5 procent Van de ondervraagde bedrijven kan 93 procent (112 vragenlijsten over 141 vestigingen) informatie voor de berekening van het verzuimpercentage verstrekken. Het gemiddelde verzuimpercentage over de eerste helft van 2006 van alle wasserijen en stomerijen tezamen is 5,5 (tabel 4.1). Het verzuimpercentage stijgt
28
met de bedrijfsomvang9. Bij de bedrijven met maximaal 10 werknemers ligt het verzuim rond de 0,2 of 0,3 procent, terwijl het bij de bedrijven met 50 of meer werknemers op 6,1 procent ligt. Ook voor de landelijke verzuimcijfers en in veel andere branches geldt dat het verzuimpercentage stijgt naarmate het bedrijf groter is. Verzuim bij stomerijen relatief laag Het verzuimpercentage van de wasserijen is aanzienlijk hoger dan dat van de stomerijen: 5,8 versus 1,1 procent. Dit hangt samen met het feit dat de sector stomerijen voor het overgrote deel uit kleine bedrijfjes bestaat, die traditioneel een laag verzuimpercentage kennen. Bij één op de tien bedrijven ligt het verzuim op of boven het gemiddelde Bij ongeveer 14 procent van alle bedrijven ligt het verzuim boven het gemiddelde van 5,5 procent. Er zijn geen bedrijven waarbij het verzuimpercentage hoger is dan 10 procent. Ongeveer 80 procent van het bovengemiddelde verzuim zit in de sector wasserijen en 73 procent van het bovengemiddelde verzuim komt voor bij bedrijven met meer dan 50 werknemers. 61 procent bedrijven heeft in de eerste helft van 2006 geen ziekteverzuim Van alle bedrijven heeft 61 procent een verzuimpercentage van 0 in de eerste helft van 2006. Logischerwijze betreft dit betreft hoofdzakelijk de kleine bedrijven: van de bedrijven met minder dan 5 werknemers heeft 94 procent geen verzuim, van de bedrijven met 6-10 werknemers is dit 83 procent en van de bedrijven met 10 of meer werknemers 16 procent (tabel 4.1). Het feit dat veel kleine bedrijven opgeven dat ze geen verzuim hebben, wil niet zeggen dat ook helemaal geen sprake is geweest van ziekteverzuim. Uit een eenmalig valideringsonderzoek bij de start van de CBS-werkgeversenquête medio 1995 is gebleken dat er bij de kleine bedrijven (2-9 werknemers) op vrij grote schaal sprake is van onderrapportage. Dit komt door gebrekkige (of afwezige) interne verzuimregistratie. Bij de helft van de bezochte kleine bedrijven die opgaven in een bepaalde periode geen verzuim te hebben, bleek toch sprake te zijn geweest van ziekteverzuim. Waarschijnlijk zal dit ook het geval zijn in de kleine stomerijen.
9
Binnen de bedrijfsgrootteklassen is niet helemaal de gebruikelijke trend zichtbaar (hoe groter het bedrijf, hoe hoger het verzuimpercentage).Bij de bedrijven met 5 of minder werknemers lijkt het ziekteverzuim iets hoger dan het verzuim bij de iets grotere bedrijven (0,3 versus 0,2 procent). Het verzuimcijfer in de groep kleinste bedrijven wordt wat omhoog gestuwd door een drietal bedrijven die een verzuimpercentage tussen de 2 en 4,5 procent hebben. Bovendien maken de bedrijven met 6-10 werknemers slechts 6 procent van de steekproef uit, waardoor er rekening mee meten houden dat het werkelijke verzuim in deze subgroep waarschijnlijk iets hoger ligt.
29
Vergelijking met landelijke cijfers niet goed mogelijk Sinds 2004 houdt het CBS cijfers over ziekteverzuim in Nederland bij in de Nationale Verzuimstatistiek (NVS). Cijfers over particuliere bedrijven (de voorganger van de NVS) zijn echter sinds het 1e kwartaal van 2004 niet meer beschikbaar en evenmin zijn recentere cijfers dan over 2004 beschikbaar. De in tabel 4.2 weergegeven percentages zijn dan ook de landelijke cijfers over 2004, die niet te vergelijken zijn met de ziekteverzuimcijfers voor de wasserijen en stomerijen over de eerste helft van 2006. We presenteren ze uitsluitend als algemene achtergrondinformatie. Tabel 4.2 Landelijke verzuimpercentages (exclusief zwangerschap) 2004 en verzuimpercentages van wasserijen en stomerijen eerste helft 2006 2004
landelijk verzuimcijfer*
4,6%
1-9 werknemers landelijk
3,1%
10-99 werknemers landelijk
4,0%
100 of meer werknemers landelijk
5,3%
detailhandel*
3,3%
commerciële dienstverlening*
3,8%
wasserijen en stomerijen totaal
e
1 helft 2006
5,5%
1-9 werknemers wasserijen en stomerijen
0,3%
10-99 werknemers wasserijen en stomerijen
4,8%
100 of meer werknemers wasserijen en stomerijen
6,2%
*Bron: Statline CBS, NVS
Verzuimpercentages naar bedrijfsomvang, per sector In tabel 4.3 zijn opnieuw de verzuimpercentages naar bedrijfsomvang weergegeven, ditmaal uitgesplitst per sector. Bij elke sector zien we min of meer het gebruikelijke beeld (met daarbij de opmerking die aan het begin van deze paragraaf gemaakt is), namelijk dat het verzuimpercentage stijgt naarmate het bedrijf groter is.
30
Tabel 4.3 Verzuimpercentage en percentage bedrijven zonder verzuim per sector naar bedrijfsomvang in de eerste helft van 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof), per sector verzuimpercentage
% nulverzuim
totaal aantal werknemers
aantal vestigingen
1-5 werknemers
0,8%
86%
27
7
6-10 werknemers
0,4%
67%
29
3
11-50 werknemers
3,5%
7%
353
14
>50 werknemers
6,1%
0%
3.815
44
5,8%
23%
4.224
68
1-5 werknemers
0,1%
96%
103
48
6-10 werknemers
0,0%
100%
14
2
11-50 werknemers
2,5%
25%
89
5
-
-
-
-
1,1%
91%
205
55
1-5 werknemers
0,6%
88%
14
9
6-10 werknemers
0,0%
100%
9
1
11-50 werknemers
2,1%
29%
179
7
>50 werknemers
9,2%
0%
84
1
4,0%
59%
285
18
wasserijen (n=40) bedrijfsomvang
totaal
stomerijen (n=55) bedrijfsomvang
>50 werknemers totaal
combinatie (n=17) bedrijfsomvang
totaal
Alleen binnen de bedrijven met 11-50 werknemers zijn de aantallen werknemers zodanig dat de drie sectoren onderling vergeleken kunnen worden. Ook binnen deze grootteklasse blijkt daarbij dat het verzuim in de wasserijen hoger ligt dan in de stomerijen. Het verzuimpercentage in de combinatiebedrijven is in deze grootteklasse het laagst.
31
Bij de combinatiebedrijven waar meen dan 50 werknemers werken lijkt het verzuimpercentage relatief hoog te zijn. Omdat dit cijfer betrekking heeft op slechts één bedrijf kunnen hieraan echter geen conclusies verbonden worden.
4.2
Meldingsfrequentie in de eerste helft van 2006 Meldingsfrequentie in de eerste helft van 2006: 1,01 De gemiddelde meldingsfrequentie van de wasserijen en stomerijen is 1,01. Van alle deelnemende bedrijven kon 94 procent de informatie voor de berekening van de meldingsfrequentie verstrekken. Het beeld is hetzelfde als bij het verzuimpercentage: de wasserijen hebben gemiddeld een hogere meldingsfrequentie dan de stomerijen en de meldingsfrequentie neemt toe naarmate een bedrijf meer werknemers heeft (tabel 4.4). Sinds 2000 zijn er geen landelijke referentiecijfers voor de meldingsfrequentie meer beschikbaar. Tabel 4.4 Meldingsfrequentie naar bedrijfsomvang en sector in de eerste helft van 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof)
meldingsfrequentie (n=114)
totaal aantal werknemers
aantal bedrijven (vestigingen)
1-5 werknemers
0,06
140
63
6-10 werknemers
0,17
69
8
11-50 werknemers
1,00
655
28
>50 werknemers
1,08
3.268
37
wasserijen
1,07
3.609
62
stomerijen
0,42
205
55
combinatie
0,81
318
19
1,01
4.132
136
bedrijfsomvang
sector
totaal
Meldingsfrequentie naar bedrijfsomvang, per sector In tabel 4.5 zijn opnieuw de meldingsfrequenties naar bedrijfsomvang weergegeven, maar ditmaal uitgesplitst per sector.
32
Hoewel tabel 4.5 laat zien dat er enkele uitzonderingen zijn, is het globale beeld opnieuw dat de meldingsfrequentie in elke sector bij grotere bedrijven hoger is dan bij kleinere bedrijven. Bij vergelijking binnen de grootteklasse van 11-50 werknemers (de enige grootteklasse waarin van elk van de drie branches een voldoende aantal werknemers vertegenwoordigd is) ligt de meldingsfrequentie van de wasserijen nauwelijks hoger dan van de stomerijen. Tabel 4.5 Meldingsfrequentie naar bedrijfsomvang in de eerste helft van 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof), per sector
meldingsfrequentie
totaal aantal werknemers
aantal bedrijven (vestigingen)
1-5 werknemers
0,15
27
7
6-10 werknemers
0,27
37
4
11-50 werknemers
0,96
417
17
>50 werknemers
1,10
3.128
34
1,07
3.609
62
1-5 werknemers
0,04
103
48
6-10 werknemers
0,00
14
2
11-50 werknemers
0,93
89
5
-
-
-
0,42
205
55
1-5 werknemers
0,00
10
8
6-10 werknemers
0,11
18
2
11-50 werknemers
1,14
150
6
>50 werknemers
0,61
141
3
0,81
318
19
wasserijen (n=42) bedrijfsomvang
totaal stomerijen (n=55) bedrijfsomvang
>50 werknemers totaal combinatie (n=17) bedrijfsomvang
totaal
33
4.3
Ziekteverzuim van mannen en vrouwen In tabel 4.6 wordt het verzuim van de mannen en vrouwen binnen de branche afzonderlijk weergegeven. Niet alle bedrijven konden deze informatie verstrekken. De door bedrijven gebruikte verzuimoverzichten (van de arbodienst) zijn niet altijd gespecificeerd naar geslacht en ook bedrijven die hun eigen verzuimregistratie bijhouden doen dat lang niet altijd ook voor mannen en vrouwen apart. Ongeveer driekwart van alle bedrijven kon wel geslachtspecifieke cijfers leveren. Zowel voor het verzuimpercentage als voor de meldingsfrequentie geldt dat die bij vrouwen over het algemeen hoger is dan voor mannen. Ook binnen deze branche blijkt dit het geval te zijn. Het verzuimpercentage van de vrouwen is 1,2 keer hoger dan dat van de mannen (6,3 versus 5,1 procent). Ook de meldingsfrequentie van de vrouwen is hoger dan die van mannen: 0,91 versus 0,65. Doordat niet alle bedrijven geslachtsspecifieke cijfers hebben kunnen leveren, zijn de geslachtsspecifieke cijfers uit tabel 4.6 niet direct vergelijkbaar met de totaalcijfers zoals die zijn weergegeven in tabel 4.1 (het totaalcijfer is iets hoger dan de cijfers voor mannen en vrouwen afzonderlijk, namelijk 1,01; zou men op basis van de cijfers in onderstaande tabel een totaalcijfer berekenen, dan kwam men uit op 0,79). De cijfers gelden alleen als indicatief voor de omvang van het verschil in verzuim tussen mannen en vrouwen. Ze zijn niet representatief voor de branche als geheel. Tabel 4.6 Verzuimpercentage en meldingsfrequentie naar geslacht in de eerste helft van 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof)
totaal aantal werknemers
aantal bedrijven (vestigingen)
verzuimpercentage mannen
5,1%
899
97
vrouwen
6,3%
965
100
mannen
0,65
892
108
vrouwen
0,91
1.118
108
meldingsfrequentie
34
4.4
Afwezigheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof Een groot deel van de ondervraagde bedrijven heeft het verzuim niet alleen exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof opgegeven, maar ook inclusief. In totaal heeft 88 procent van de bedrijven dat kunnen doen. In tabel 4.7 worden de verzuimpercentages inclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof weergegeven van de bedrijven die deze informatie beschikbaar hadden. Inclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof komt het verzuimpercentage op 6,2 procent (versus 5,5 procent exclusief). Dit verlof is daarmee verantwoordelijk voor 0,7 procent afwezigheid. Tabel 4.7 Verzuimpercentage naar bedrijfsomvang en sector in de eerste helft van 2006 (inclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof) verzuimpercentage (n=106)
totaal aantal werknemers
aantal bedrijven (vestigingen)
1-5 werknemers
0,7%
144
64
6-10 werknemers
0,2%
52
6
11-50 werknemers
3,4%
544
24
>50 werknemers
6,8%
3.546
41
wasserijen
6,5%
3.908
64
stomerijen
1,1%
205
55
2,3%
173
16
inclusief zwangerschap
6,2%
4.285
135
exclusief zwangerschap
5,5%
4.714
206
bedrijfsomvang
sector
combinatie totaal
Kwart van de bedrijven heeft in eerste helft van 2006 met zwangerschapsverlof te maken Alle bedrijven hebben in de vragenlijst kunnen aangeven hoeveel vrouwen er in de eerste helft van 2006 zwangerschaps- en bevallingsverlof hebben gehad. Bij 79 procent van de bedrijven was er in de eerste helft van 2006 geen sprake van
35
het opnemen van zwangerschaps- en bevallingsverlof. Bij de overige (24) bedrijven zijn in totaal 63 vrouwen in de eerste helft van 2006 met zwangerschapsen bevallingsverlof gegaan. Van de 50-plus bedrijven heeft 72 procent in de eerste helft van 2006 met zwangerschapsverlof te maken gehad, bij bedrijven met 11-50 werknemers was dit 23 procent en bij bedrijven met 6-10 werknemers 25 procent. Bij de bedrijven met 5 of minder werknemers, komt zwangerschap zelden voor: slechts 5 procent had hiermee te maken in de eerste helft van 2006.
4.5
Percentage verzuimers langer dan 365 dagen als indicatie voor WAOinstroom Per 1 januari 2004 is de loondoorbetalingplicht verlengd naar twee jaar. De WAO is vervangen door de WIA. Het percentage ‘verzuimers langer dan 365 dagen’ is daardoor een belangrijk referentiegetal geworden, ter indicatie van de WAOinstroom10. Voor de volledigheid is in de vragenlijst nu gevraagd naar het aantal WIAbeoordeelden (in plaats van WAO-gekeurden). In tabel 4.8 wordt het aantal langdurig zieken weergegeven (>52 weken en >104 weken) en het aantal werknemers en bedrijven waarop de cijfers betrekking hebben.
10
Ook bij het opvragen van het verzuimpercentage is hier rekening mee gehouden. Conform de PUVstandaard vragen we alleen de eerste 365 dagen van een verzuimperiode mee te tellen.
36
Tabel 4.8 Langdurig zieken en WIA’ers bij de wasserijen en stomerijen, eerste helft 2006 instroominstroompercentage bedrijven 1e half jaar percentage (vestigingen) 2006 op jaarbasis
aantal
werknemers
langdurig zieken (>52 weken)
27
4.891
150
0,55
1,10
langdurig zieken (>104 weken)
11
4.891
150
0,22
0,44
totaal aantal WIAgekeurden
11
4.891
150
0,22
0,44
blijvend volledig ao (IVA)
4
4.891
150
0,08
0,16
tijdelijk volledig ao (WGA)
3
4.891
150
0,06
0,12
gedeeltelijk ao (WGA)
0
4.891
150
0,00
0,00
geen WIA-uitkering
3
4.891
150
0,06
0,12
onbekend
1
4.891
150
0,02
0,04
7
4.891
150
0,14
0,28
WIA-instroompercentage
1,1 procent werknemers langer dan een jaar ziek Volgens de opgaven van 120 bedrijven (150 vestigingen) bereikten in de eerste helft van 2006 27 medewerkers de datum waarop ze langer dan 365 dagen (52 weken) gedeeltelijk of volledig ziek waren: dit is 0,55 procent van alle medewerkers. Dit betekent dat op jaarbasis het dubbele aantal, ofwel 1,1 procent van alle werknemers in de branche langer dan één jaar ziek zijn. 0,44 procent werknemers langer dan twee jaar ziek Vanwege de verlening van de loondoorbetalingsperiode van 1 naar 2 jaar en de vervanging van de WAO door de WIA is nu ook het aantal werknemers dat langer dan 2 jaar (104 weken) ziek is relevant. Ook hiervan konden 120 bedrijven (150 vestigingen) opgave doen. In de eerste helft van 2006 waren bij deze bedrijven 11 werknemers langer dan 2 jaar ziek, wat neerkomt op 0,22 procent van alle medewerkers van deze bedrijven tezamen. Op jaarbasis is dat dus 0,44 procent.
37
WIA-instroom: 0,28 procent Op één na deden alle bedrijven opgave van het aantal WIA-gekeurden in de eerste helft van 2006, uitgesplitst naar keuringsuitslag. Van de 11 WIA-gekeurden waren er 4 blijvend volledig arbeidsongeschikt (IVA-uitkering), 3 tijdelijk volledig arbeidsongeschikt (WGA-uitkering) en kregen 3 werknemers geen WIA-uitkering. Deze laatste groep wordt dus in staat geacht met ander of aangepast werk een vergelijkbaar inkomen te verwerven. Van 1 werknemer was de uitslag van de WIA-beoordeling niet bekend. In het WIA-instroompercentage tellen alleen de volledig en gedeeltelijk WAO’ers mee (dit zijn dus 7 werknemers), waarmee dit percentage voor het eerste half jaar van 2006 op 0,14 uitkomt. Op jaarbasis is dit dus 0,28 procent. De zeven werknemers die in de eerste helft van 2006 een WIA-uitkering hebben gekregen waren allen werkzaam in de sector wasserijen. Drie van hen werken in een bedrijf met 11-50 werknemers, de overige vier werken in een bedrijf met meer dan 50 werknemers. De kleinere bedrijven binnen de branche hebben in de eerste helft van 2006 niet te maken gehad met WIAinstroom. Vergelijking WIA-instroorm met landelijke cijfers In het WIA-instroompercentage tellen alleen de volledig en gedeeltelijk WAO’ers mee, waarmee dit percentage voor het eerste half jaar van 2006 op 0,14 uitkomt. Op jaarbasis is dit dus 0,28 procent. UWV verwacht, op basis van de cijfers over het eerste kwartaal van 2006, dat er over het hele jaar ongeveer 25.000 WIA-uitkeringen toegekend zullen worden. CBS: totale beroepsbevolking 2005 = 7.401.000, dus WIA-instroom = 0,34 procent. Het branchecijfer ligt hiermee dus iets lager dan het landelijk cijfer.
38
39
5
5.1
VERGELIJKING 2003-2006
Kenmerken van de steekproeven Deelnemende bedrijven in 2003 en in 2006 Onderstaande tabel toont dat in 2006 met name relatief weinig bedrijven met 610 werknemers hebben meegewerkt aan de verzuimmeting. De kleinste bedrijven werkten iets vaker wèl mee. Er zijn geen grote verschillen in de volledigheid van de aangeleverde gegevens, of de wijze waarop de verzuimpercentages tot stand komen tussen 2006 en 2003. Wel is in 2006 vaker sprake van het meetellen van het verzuim in het tweede ziektejaar, wat de verzuimdaling kunstmatig verkleind kan hebben. Tabel 5.1 Deelnemende bedrijven in 2003 en in 2006 2003 (n=166)
2006 (n=121)
1-5 werknemers
46%
53%
6-10 werknemers
13%
6%
11-50 werknemers
28%
26%
>50 werknemers
14%
15%
41
40
wasserijen
35%
37%
stomerijen
50%
46%
combinatie
15%
17%
bedrijfsomvang
gemiddeld aantal werknemers sector
5.2
Ziekteverzuim De eerste afspraak die in het arboconvenant is gemaakt had betrekking op de terugdringing van het ziekteverzuim: Aan het einde van de convenantperiode (dit is 31 december 2006) is het ziekteverzuimpercentage (exclusief vangnet) gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de beginperiode.
40
Om na te kunnen gaan in hoeverre deze doelstelling gehaald is, zijn in onderstaande tabel de ziekteverzuimpercentages naar bedrijfsomvang en per sector in 2003 en in de eerste helft van 2006 naast elkaar gezet. Tabel 5.1 Verzuimpercentages naar bedrijfsomvang en sector in 2003 en in de eerste helft van 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof) verzuimpercentage 2003 (n=150)
verzuimpercentage e 1 helft 2006 (n=112)
verschil
procentuele toe- of afname
1-5 werknemers
1,0%
0,3%
-0,7%
-70%
6-10 werknemers
4,0%
0,2%
-3,8%
-95%
11-50 werknemers
5,2%
2,9%
-2,3%
-44%
>50 werknemers
6,7%
6,1%
-0,6%
-9%
wasserijen
6,6%
5,8%
-0,8%
-12%
stomerijen
2,9%
1,1%
-1,8%
-62%
5,7%
4,0%
-1,7%
-30%
6,2%
5,5%
-0,7%
-11%
bedrijfsomvang
sector
combinatie totaal
Tijdens de nulmeting in 2003 werd het gemiddelde verzuim voor alle wasserijen en stomerijen tezamen vastgesteld op 6,2 procent. Tijdens de eindmeting over de eerste helft van 2006 kwam het overall verzuimpercentage uit op 5,5. Dat is een daling van 11 procent. Op het eerste gezicht lijkt het er dus op dat de doelstelling ten aanzien van terugdringing van het ziekteverzuim in de sector (reductie van 15 procent) niet volledig is gehaald. In paragraaf 3.3 hebben we echter gezien dat veel bedrijven in het verzuimpercentage ook het verzuim langer dan 1 jaar hebben meegeteld (veel meer dan in 2003). Dit is te verklaren doordat ze nu ook verantwoordelijk zijn voor de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar. Hierdoor valt het verzuimpercentage over 2006 systematisch wat hoger uit dan in 2003, waardoor een verdere daling van het verzuim gemaskeerd wordt. We kunnen niet berekenen wat precies het effect van het nu vaker meetellen van het tweede ziektejaar is, maar het zal in de orde van grootte van 0,1 tot 0,3 procentpunt liggen, corresponderend met een verzuimreductie van respectievelijk
41
12,9% en 16,1%. Dit betekent dat de doelstelling van 15 procent feitelijk wel gehaald is. Tabel 5.1 toont ook goed hoe groot de mate is waarin het ziekteverzuimpercentage in de sector wordt bepaald door het cijfer voor de grote bedrijven: de daling van het ziekteverzuim is in bedrijven met minder dan 50 werknemers enorm, maar doordat het ziekteverzuim in bedrijven met 50 of meer werknemers relatief weinig gedaald is, is ook de daling voor totale sector relatief gering. Bekeken per sector is de verzuimdaling bij de stomerijen het sterkst geweest. Tabel 5.2 toont de meldingsfrequenties naar bedrijfsomvang en per sector in 2003 en in de eerste helft van 2006. Tabel 5.2 Meldingsfrequentie naar bedrijfsomvang en sector in 2003 en in 2006 (exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof) meldingsfrequentie 2003 (n=154)
meldingsfrequentie e 1 helft 2006 (n=114)
verschil
procentuele toe- of afname
1-5 werknemers
0,12
0,06
-0,06
-50%
6-10 werknemers
0,54
0,17
-0,37
-69%
11-50 werknemers
0,94
1,00
+0,06
+6%
>50 werknemers
1,35
1,08
-0,27
-20%
wasserijen
1,30
1,07
-0,23
-18%
stomerijen
0,37
0,42
+0,05
+14%
combinatie
1,21
0,81
-0,40
-33%
1,23
1,01
-0,22
-18%
mannen
1,00
0,65
-0,35
-35%
vrouwen
1,21
0,91
-0,30
-25%
bedrijfsomvang
sector
totaal
42
De totale meldingsfrequentie is gedaald van 1,23 in 2003 tot 1,01 in 2006, een reductie van 18 procent. Zoals de tabel laat zien is de meldingsfrequentie niet overal afgenomen: in bedrijven met 11-50 werknemers en bij de stomerijen is een licht stijging zichtbaar.
5.3
Percentage langdurig zieken De tweede afspraak die in het arboconvenant is gemaakt had betrekking op het terug dringen van de WAO-instroom: Aan het einde van de convenantperiode is de WAO-instroom gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de beginperiode. Vanwege de verlenging van de verplichte loondoorbetalingsperiode van één naar twee jaar en het vervangen van de WAO door de WIA, zijn er in 2006 geen WAO-instroomcijfers meer die vergeleken kunnen worden met die van 2003. Het percentage ‘verzuimers langer dan 365 dagen’ is hierdoor een belangrijk referentiegetal, ter indicatie van de WAO-instroom. Tabel 5.3 Percentage langdurig (>1 jaar) zieke werknemers in 2003 en in 2006
langer dan 1 jaar ziek
2003
2006
verschil
procentuele toe- of afname
1,3%
1,1%
-0,2%
-15%
In 2003 was het percentage werknemers dat langer dan één jaar ziek was 1,3. In de eerste helft van 2006 was dit 1,1. Dit is een afname van 15%, waarmee de doelstelling ten aanzien van vermindering van het aantal langdurig zieken (als indicatie voor WAO-instroom) gehaald is.
43
6
SAMENVATTING
Aanleiding en doelstelling Het doel van dit onderzoek was om het ziekteverzuim en de WAO-instroom over de eerste helft van 2006 te bepalen voor de branche linnenverhuur-, wasserij- en textielreinigingsbedrijven. Deze bepaling vormt de eindmeting voor het eind 2002 afgesloten arboconvenant. Door vergelijking met de resultaten van de nulmeting uit 2003 kan worden vastgesteld in hoeverre de doelstellingen van het arboconvenant met betrekking tot terugdringing van ziekteverzuim en WAO-instroom zijn gehaald. Methode Voor de bepaling van het ziekteverzuim en de WAO-instroom is een schriftelijke enquête uitgezet onder 96 (171 vestigingen) linnenverhuur- en wasserijbedrijven (‘wasserijen’) in Nederland en 250 (252 vestigingen) textielreinigingsbedrijven (‘stomerijen’). In totaal werden dus 346 bedrijven (423 vestigingen) benaderd. Het streven was om uiteindelijk in elke sector van de helft van de aangeschreven bedrijven een ingevulde enquête te verkrijgen. Dit streven is in 2006 niet helemaal bereikt: de netto respons is 46 procent. Kenmerken van de branche Bij de deelnemende wasserijen werken bijna 4.300 mensen, bij de stomerijen ongeveer 230. Daarnaast werken er 365 mensen bij bedrijven die een wasserij met een stomerij combineren. De wasserijen (met gemiddeld 95 werknemers) zijn gemiddeld veel groter dan de stomerijen (met gemiddeld 4 werknemers). De combinatiebedrijven bezetten een tussenpositie met gemiddeld 18 werknemers. De meeste werknemers in de wasserijen (circa 89 procent) werken bij een groot bedrijf (met meer dan 50 werknemers op concernniveau). Dit heeft als gevolg dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage in deze sector grotendeels een weerspiegeling is van het verzuim bij de grote bedrijven. Hetzelfde geldt voor het totaalcijfer van de branche. 83 procent beschikt over (gegevens uit) verzuimregistratie In totaal ruim 8 van de 10 bedrijven in dit onderzoek een interne (binnen het bedrijf zelf) en/of externe (bijvoorbeeld via de arbodienst) verzuimregistratie. Op dit punt bestaat er geen een groot verschil tussen de twee sectoren Ongeveer 93 procent van alle bedrijven heeft ziekteverzuimgegevens kunnen leveren. Bij 74 procent van de bedrijven werd het verzuimpercentage ‘kant en klaar’ aangeleverd (als verzuimpercentage), voor 19 procent moest het verzuimpercentage door ons berekend worden.
44
Verzuimpercentage eerste helft 2006: 5,5 procent Het gemiddelde verzuimpercentage over de eerste helft van 2006 van alle wasserijen en stomerijen tezamen is 5,5 (zie figuur 5.1). Het gemiddelde verzuimpercentage van de wasserijen is aanzienlijk hoger dan dat van de stomerijen (5,8 versus 1,1 procent). Figuur 5.1
Verzuimpercentage eerste helft 2006 naar sector (exclusief zwangerschapsverlof)
7 6
5,8
5,5
5 4 4 3 2 1,1 1 0
wasserijen
stomerijen
combinatie
branche totaal
Hoe groter het bedrijf, hoe hoger het ziekteverzuim Binnen de bedrijfsgrootteklassen is niet helemaal de gebruikelijke trend zichtbaar (hoe groter het bedrijf, hoe hoger het verzuimpercentage). Figuur 5.2 laat zien dat hoewel er bij de bedrijven met 5 of minder werknemers in de eerste helft van 2006 al nauwelijks sprake is van ziekteverzuim (0,3 procent), het verzuim bij de iets grotere bedrijven in de steekproef nòg lager ligt (0,2 procent). Aangezien de bedrijven met 6-10 werknemers slechts 6 procent van de steekproef uitmaken, moeten we er rekening mee houden dat het werkelijke verzuim in deze subgroep waarschijnlijk iets hoger ligt. Het feit dat de sector ‘wasserijen’ een hoger verzuimpercentage heeft dan de sector ‘stomerijen’ hangt samen met het feit dat de sector ‘stomerijen’ voor het overgrote deel uit kleine bedrijfjes bestaat (die dus traditioneel een laag verzuimpercentage kennen). Binnen de drie afzonderlijke sectoren is de trend dat verzuimpercentage toeneemt met de bedrijfsomvang vrijwel steeds aanwezig. Alleen binnen de grootteklasse van 11-50 werknemers zijn de aantallen werknemers echter zodanig groot
45
dat de drie sectoren onderling vergeleken kunnen worden. Ook binnen deze grootteklasse blijkt dan het verzuimpercentage in de wasserijen hoger te zijn dan in de stomerijen. In deze grootteklasse is het verzuimpercentage in de combinatiebedrijven het laagst. Verzuimpercentage eerste helft 2006 naar bedrijfsomvang (exclusief zwangerschapsverlof)
Figuur 5.2
7 6,1 6
5,5
5 4 2,9
3 2 1
0,3
0,2
1-5 wns
6-10 wns
0
11-50 wns
>50 wns
branche totaal
Meldingsfrequentie 1,01 De gemiddelde meldingsfrequentie van alle wasserijen en stomerijen in dit onderzoek tezamen is 1,01. Verder is het beeld: de wasserijen hebben gemiddeld een hogere meldingsfrequentie dan de stomerijen (figuur 5.3). en de meldingsfrequentie neemt toe naarmate een bedrijf meer werknemers heeft (figuur 5.4).
46
Figuur 5.3
Meldingsfrequentie eerste helft 2006 naar sector
1,2 1,07 1,01 1 0,81 0,8 0,6 0,42 0,4 0,2 0
wasserijen
Figuur 5.4
stomerijen
combinatie
branche totaal
Meldingsfrequentie eerste helft 2006 naar bedrijfsomvang
1,2
1,08 1,01
1 1 0,8 0,6 0,4 0,17
0,2 0,06 0
1-5 wns
6-10 wns
11-50 wns
>50 wns
branche totaal
Verzuimpercentage en meldingsfrequentie vrouwen hoger dan mannen Zowel voor het verzuimpercentage als voor de meldingsfrequentie geldt dat die bij vrouwen over het algemeen hoger is dan voor mannen. Ook binnen deze branche blijkt dit het geval te zijn. Het verzuimpercentage van de vrouwen is 1,2 keer hoger dan dat van de mannen (6,3 versus 5,1 procent) (figuur 5.5). Ook de
47
meldingsfrequentie van de vrouwen is iets hoger dan die van mannen: 0,91 versus 0,53 (figuur 5.6). Figuur 5.5
Verzuimpercentage eerste helft 2006 naar geslacht (exclusief zwangerschapsverlof)
7
6,3
6 5,1 5 4 3 2 1 0
mannen
Figuur 5.6
vrouwen
Meldingsfrequentie eerste helft 2006 naar geslacht
1,2 1
0,91
0,8 0,65 0,6 0,4 0,2 0
mannen
vrouwen
1,1 procent werknemers langer dan één jaar ziek Volgens de opgaven van 120 bedrijven (150 vestigingen) bereikten in de eerste helft van 2006 27 medewerkers de datum waarop ze langer dan 365 dagen gedeeltelijk of volledig ziek waren: dit is 0,55 procent van alle medewerkers. Dit
48
betekent dat op jaarbasis 1,1 procent van de werknemers langer dan één jaar ziek is. 0,44 procent werknemers langer dan twee jaar ziek Vanwege de verlening van de loondoorbetalingsperiode van 1 naar 2 jaar en de vervanging van de WAO door de WIA is nu ook het aantal werknemers dat langer dan 2 jaar (104 weken) ziek is relevant. Ook hiervan konden 120 bedrijven (150 vestigingen) opgave doen. In de eerste helft van 2006 waren bij deze bedrijven 11 werknemers langer dan 2 jaar ziek, wat neerkomt op 0,22 procent van alle medewerkers van deze bedrijven tezamen. Op jaarbasis is dat 0,44 procent. Op één na deden alle bedrijven opgave van het aantal WIA-gekeurden, uitgesplitst naar keuringsuitslag. Als de opgave accuraat is, bedraagt de WIAinstroom binnen de branche 0,28 procent. Landelijk ligt de WAO-instroom in de eerste helft van 2006 volgens onze berekeningen op 0,34 procent. Vanwege de kleine aantallen is uitsplitsing naar sector en bedrijfsomvang hier niet zinvol. De zeven werknemers die in de eerste helft van 2006 een WIAuitkering hebben gekregen waren allen werkzaam in de sector wasserijen. Drie van hen werkten in een bedrijf met 11-50 werknemers, de overige vier werken in een bedrijf met meer dan 50 werknemers. De kleinere bedrijven binnen de branche hebben in de eerste helft van 2006 niet te maken gehad met WIAinstroom. Convenantdoelstellingen grotendeels gehaald In het arboconvenant zijn over het ziekteverzuim en de WAO-instroom de volgende afspraken gemaakt: 1. Aan het einde van de convenantperiode (dit is 31 december 2006) is het ziekteverzuimpercentage (exclusief vangnet) gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de beginperiode. Tijdens de nulmeting in 2003 werd het gemiddelde verzuim voor alle wasserijen en stomerijen tezamen vastgesteld op 6,2 procent. Tijdens de eindmeting over de eerste helft van 2006 kwam het overall verzuimpercentage uit op 5,5. Dat is een daling van 11 procent. De doelstelling ten aanzien van terugdringing van het ziekteverzuim in de sector lijkt dus niet geheel gehaald te zijn. De daling van het verzuimpercentage in 2006 wordt echter gemaskeerd door het feit dat een groter deel van de bedrijven dan in 2003, ook het verzuim in het tweede ziektejaar heeft meegeteld in het opgegeven verzuimcijfer. Het verzuimpercentage kan hierdoor enkele tienden van procenten te hoog zijn uitvallen. Wanneer hiervoor een correctie wordt toegepast, ligt de
49
werkelijke verzuimreductie op 16,1%. Dit betekent dat de doelstelling van 15 procent feitelijk wel gehaald is. 2.
Aan het einde van de convenantperiode is de WAO-instroom gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de beginperiode. Vanwege de verlenging van de verplichte loondoorbetalingsperiode van één naar twee jaar en het vervangen van de WAO door de WIA, zijn er in 2006 geen WAO-instroomcijfers meer die vergeleken kunnen worden met die van 2003. Het percentage ‘verzuimers langer dan 365 dagen’ is hierdoor een belangrijk referentiegetal, ter indicatie van de WAO-instroom. In 2003 was het percentage werknemers dat langer dan één jaar ziek was 1,3. In de eerste helft van 2006 was dit 1,1. Dit is een afname van 15%, waarmee de doelstelling ten aanzien van vermindering van het aantal langdurig zieken (als indicatie voor WAO-instroom) gehaald is.
50
BIJLAGE 1:
TEKST VAN DE VOORAANKONDIGINGSBRIEF
Geachte «Aanhef»,
Arboconvenant Op 21 november 2002 hebben werkgevers en werknemers in de sector Linnenverhuur-, wasserij- en textielreinigingsbedrijven en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een arboconvenant gesloten. In het arboconvenant zijn afspraken gemaakt over het verminderen van de arbeidsrisico’s klimaat, geluid, fysieke belasting, werkdruk, cytostatica en biologische agentia. In de toelichting die als bijlage bij deze brief is gevoegd is aangegeven welke producten zijn ontwikkeld. Ziekteverzuim en WAO-instroom De afspraken die in het arboconvenant gemaakt zijn moeten ervoor zorgen dat het ziekteverzuimpercentage en de WAO-instroom in 2006 zijn gereduceerd met 15 procent ten opzichte van de cijfers over 2003. Onderzoek Het arboconvenant loopt bijna af. Om na te kunnen gaan of het ziekteverzuim en de WAO-instroom gedaald zijn, moeten nu de cijfers over de eerste helft van 2006 vastgesteld worden. Aan onderzoeksbureau AStri is gevraagd om deze cijfers te bepalen. Eerder hebben zij al de cijfers over 2003 bepaald. Binnenkort zult u daarom van AStri (weer) een korte schriftelijke vragenlijst ontvangen over het ziekteverzuim en de WAO-instroom binnen uw bedrijf. Deze vragenlijst wordt gestuurd aan alle linnenverhuur- en wasserijbedrijven en aan een steekproef van 250 textielreinigingsbedrijven in Nederland. Uw medewerking Het is belangrijk dat zoveel mogelijk bedrijven de vragenlijst invullen en opsturen. Alleen dan ontstaat een goed en volledig beeld van het ziekteverzuim en de WAO-instroom in onze sector. Er is dan ook een vergelijking mogelijk tussen onze sector en het gemiddelde van Nederland. Voor alle duidelijkheid; uw eigen bedrijfsgegevens zullen niet in het rapport worden gepubliceerd. Anonimiteit en vertrouwelijke behandeling worden gegarandeerd. Wij rekenen daarom op uw medewerking. Als tegenprestatie ontvangt u na afronding van het onderzoek per e-mail het onderzoeksrapport. U kunt dan
bekijken hoe het verzuim van uw bedrijf zich verhoudt tot de rest van de sector. Wij verwachten dat het rapport eind september gemaild zal worden. Vragen Als u vragen heeft over het onderzoek of over de vragenlijst kunt u contact op nemen met Carla van Deursen of Petra Molenaar van AStri. Dit kan via telefoonnummer 071 - 566 12 90 of per e-mail:
[email protected] of
[email protected]. Algemene informatie over AStri kunt u vinden op www.astri.nl.
Met vriendelijke groeten, Namens de Branche Begeleidingscommissie Arboconvenant Textielverzorging
De heer T. Neijenhuijs voorzitter
Toelichting Door de afspraken in het Arboconvenant heeft u ondermeer de volgende producten ontvangen: Het Bedrijfsplan van Aanpak voor fysieke belasting, binnenklimaat en geluid: • Het Handboek Werkplekoptimalisatie; • Inkoopnotitie over gezondheidsschoeisel; • Informatie over stasteun en vouwtafel in wasserij en stomerij; • Informatie over rijdbare bakken in wasserij en stomerij; • De CD-rom Werkdrukverkenner; • Arbopakket met informatie over arbodienstverlening en re-integratie, een modelprotocol ziekteverzuim en een stroomschema met actiemomenten in de Wet Verbetering Poortwachter; • Informatiebrochure arbobeleid, fysieke belasting, klimaat en geluid; • De instructiefilms over fysieke belasting voor wasserijen en stomerijen; • Posters over fysieke belasting voor wasserijen en stomerijen; • De digitale RI&E voor wasserijen en stomerijen (nieuwe versie in juni 2006 gereed); • Acht nieuwsbrieven. Ook zijn er de afgelopen jaren workshops gehouden waarin producten en onderwerpen uit het Arboconvenant centraal stonden. Meer informatie over het Arboconvenant is te vinden op www.raltex.nl/arbo. Vragen kunt u stellen via e-mail:
[email protected] of telefonisch: 013 - 594 44 66.
Projectorganisatie Arboconvenant Textielverzorging Postbus 90154 5000 LG TILBURG
BIJLAGE 2:
TEKST VAN DE BEGELEIDENDE BRIEF BIJ DE VRAGENLIJST
Geachte «Aanhef», Vragenlijst ziekteverzuim Zoals aangekondigd door de Branche Begeleidingscommissie van het Arboconvenant Textielverzorging (brief van 17 augustus 2006), ontvangt u hierbij de vragenlijst over het ziekteverzuim en de WAO-instroom. Deze vragenlijst is toegestuurd aan alle linnenverhuur- en wasserijbedrijven en aan een steekproef van 250 textielreinigingsbedrijven in Nederland. Doel ervan is het gemiddelde ziekteverzuim en de WAO-instroom over de eerste helft van 2006 voor de gehele branche te bepalen, als eindmeting voor het arboconvenant. Uw deelname is van belang Voor het slagen van dit onderzoek is het van groot belang dat zoveel mogelijk bedrijven de vragenlijst invullen en opsturen. Ook als u geen informatie heeft over het ziekteverzuim of als in uw bedrijf geen ziekteverzuim voorkomt, is uw deelname van belang. Uw gegevens worden vertrouwelijk behandeld Voor alle duidelijkheid: uw eigen bedrijfsgegevens zullen niet worden gepubliceerd. In het onderzoeksrapport verschijnen alleen branchegemiddelden. Wij garanderen anonimiteit en vertrouwelijkheid. Wij rekenen graag op uw medewerking. Wij vragen u daarom vriendelijk de vragenlijst zo volledig mogelijk in te vullen en uiterlijk 8 september 2006 terug te sturen, maar liefst eerder. U kunt hiervoor de portvrije antwoordenvelop gebruiken. Als tegenprestatie ontvangt u na afronding van het onderzoek het rapport per e-mail. Digitale versie vragenlijst opvraagbaar Als u liever een digitale versie van de vragenlijst invult, kunt u een e-mail sturen naar
[email protected]. Binnenkort zullen wij u bellen om te informeren of alles duidelijk is en de vragenlijst bij de juiste persoon binnen het bedrijf terecht is gekomen. Als u technische vragen heeft, schroomt u dan niet zelf contact op te nemen met mij of met Petra Molenaar van AStri. Dit kan via telefoonnummer 071-512 49 03, of per e-mail:
[email protected]. Algemene informatie over AStri kunt u vinden op www.astri.nl. Met vriendelijke groet, Bureau AStri
mw. ir. Carla G.L. van Deursen, projectleider
BIJLAGE 3:
DE VRAGENLIJST
Vragenlijst ziekteverzuim en WAO in 2006 voor de linnenverhuur-, wasserij- en textielreinigingsbedrijven
AStri april 2006
Toelichting Voor u ligt de vragenlijst die hoort bij het onderzoek naar de hoogte van het ziekteverzuim en de WAO-instroom in de sector linnenverhuur-, wasserij- en textielreinigingsbedrijven. Dit onderzoek wordt gedaan in het kader van het gesloten arboconvenant (zie www.raltex.nl/arbo). De vragenlijst bestaat uit 23 vragen. De vragen gaan over het ziekteverzuim en de WAOinstroom in uw bedrijf over 2006. Wilt u de vragenlijst zo volledig mogelijk invullen en vóór 8 september 2006 (maar liefst veel eerder) aan ons terugsturen? U kunt hiervoor de antwoordenvelop gebruiken. Heeft u vragen over dit onderzoek of begrijpt u bepaalde vragen niet precies, neem dan contact op met Carla van Deursen of Petra Molenaar van onderzoeksbureau AStri via telefoonnummer 071-512 4903, of stuur een e-mail naar
[email protected]. Als u in de vragenlijst uw e-mailadres opgeeft, ontvangt u eind oktober automatisch het onderzoeksrapport.
A 1.
Achtergrondgegevens van uw bedrijf en de verzuimregistratie
Gegevens van de invuller van deze vragenlijst: naam: telefoonnummer: functie: e-mailadres:
........................................................................................ ........................................................................................ ........................................................................................ ........................................................................................
2.
Wat is de naam van uw bedrijf? .........................................................................
3.
Binnen welke branche valt uw bedrijf? [ [ [ [
4.
] ] ] ]
zelfstandig onderdeel van een concern franchise anders, namelijk .......................................................................................
Op welke wijze wordt het ziekteverzuim in uw bedrijf vastgelegd? (Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.) [ [ [ [ [ [
6.
linnenverhuur en wasserijen textielreiniging (stomerij) combinatie van beiden anders, namelijk .......................................................................................
Is uw bedrijf geheel zelfstandig, onderdeel van een concern, of een franchise? [ [ [ [
5.
] ] ] ]
] ] ] ] ] ]
met een speciaal softwarepakket voor verzuimregistratie op de pc met een verzuimregistratiemodule binnen het personeelsinformatie- of salarissysteem in Excel met een papieren systeem (bijv. verzuimkaarten of in een schrift) het ziekteverzuim wordt niet systematisch vastgelegd anders, namelijk ......................................................................................
Ontvangt u informatie van uw arbodienst over de hoogte van het ziekteverzuim in uw bedrijf? (Als u deze informatie zelf via internet opvraagt, vul dan ook ‘ja’ in) [] [] []
ja nee niet van toepassing: heb geen arbodienst
-1-
B
Definitie en afbakening van het ziekteverzuim Bij vraag 17 zal u gevraagd worden om in de middelste kolom de cijfers over de hoogte van het ziekteverzuim in 2003 in te vullen. Vraag 7 t/m 15 gaan over de definities en de afbakeningen die uw bedrijf daarbij hanteert. Wij streven ernaar om alle bedrijven zo veel mogelijk dezelfde definities te laten hanteren. Daarom vragen wij u om – indien mogelijk – het verzuim volgens de vetgedrukte opties aan ons op te geven. Als het ziekteverzuim in uw bedrijf niet wordt vastgelegd, en u ook geen gegevens hierover van de arbodienst krijgt, kunt u doorgaan naar vraag 18.
7.
Wordt het ziekteverzuim geregistreerd in werkuren, werkdagen of kalenderdagen? []
werkuren → ga door naar vraag 9
[]
vaste werkdagen (5 dagen per week)
[]
variabele werkdagen (afh. van werkdagen individuele werknemer) → vraag 9
[]
kalenderdagen (7 dagen per week)
[]
onbekend → ga door naar vraag 9
[]
anders, namelijk .......................................................................................
Toelichting bij vraag 8: parttimercorrectie Toepassing van de parttimercorrectie wil zeggen dat het ziekteverzuim van werknemers naar rato van hun parttimerfractie wordt meegenomen bij de bepaling van het bedrijfsverzuimpercentage (of van het aantal verzuimdagen). De parttimerfractie is het aantal werkuren volgens het contract, gedeeld door het aantal werkuren bij een fulltime aanstelling. Als de standaard werkweek in het bedrijf 36 uur is, is de parttimerfractie van iemand die 36 uur werkt ook 1. De parttimerfractie van parttimers is altijd kleiner dan 1. Bijvoorbeeld: een medewerker met een aanstellingsomvang van 24 uur heeft een parttimerfractie van 24/36 = 0,67. Van iemand die 40 uur werkt is de parttimerfractie in dat geval 40/36 = 1,11.
8.
Wordt er een parttimercorrectie toegepast op het ziekteverzuimpercentage of het aantal verzuimdagen? (Zie bovenstaande toelichting.) []
ja, de parttimercorrectie wordt toegepast
[]
nee, deze wordt niet toegepast
[]
weet niet
[]
anders, namelijk .......................................................................................
-2-
9.
Wordt bij het op te geven verzuim ook het ziekteverzuim dat na de 365e ziektedag plaatsvindt, meegeteld? (Als u hierin een keuze heeft, tel het dan NIET mee.)
10.
[]
ja, het verzuim na de 365e dag wordt ook meegeteld
[]
nee, het verzuim na de 365e dag wordt NIET meegeteld
[]
weet niet
[]
anders, namelijk .......................................................................................
Wordt bij het op te geven ‘verzuim exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof’ het zwangerschapsgerelateerde verzuim voorafgaand aan of volgend op het officiële zwangerschapsen bevallingsverlof meegeteld? (Als u hierin een keuze heeft, dan graag wel meetellen.)
11.
[]
ja, het zwangerschapsgerelateerde verzuim wordt meegeteld
[]
nee, het zwangerschapsgerelateerde verzuim wordt niet meegeteld
[]
weet niet
[]
anders, namelijk .......................................................................................
Hoe wordt bij het op te geven verzuim het gedeeltelijke verzuim meegeteld, bijvoorbeeld 50% hervatten na een periode van 100% verzuim? (Als u hierin een keuze heeft, dan graag NAAR RATO meetellen.)
12.
[]
naar rato: alleen de werkelijk verzuimde werktijd wordt als ziekteverzuim meegeteld
[]
wordt als 100% ziekteverzuim meegeteld
[]
wordt geheel niet als ziekteverzuim meegeteld
[]
weet niet
[]
anders, namelijk .......................................................................................
Hoe wordt bij het op te geven verzuim het therapeutisch werken (dit is werken zonder dat hier loonwaarde tegenover staat) meegeteld? (Als u hierin een keuze heeft, dan graag als 100% verzuim meetellen.)
13.
[]
therapeutisch werken wordt als 100% ziekteverzuim geteld
[]
wordt geheel niet als ziekteverzuim meegeteld
[]
weet niet
[]
anders, namelijk .......................................................................................
Worden alle verzuimgevallen (dus ook de kortdurende gevallen) meegeteld? (Als het kan, graag àlle verzuimgevallen meetellen.) []
ja, alle gevallen (ook de kortdurende)
[]
nee, korte verzuimgevallen niet of niet altijd
[]
anders, namelijk ......................................................................................
-3-
14.
Is uw bedrijf verzekerd tegen loondoorbetaling bij ziekteverzuim (ziekteverzuimverzekering)? []
ja
[]
nee
Wijze van opgave verzuimcijfers
C
Met de volgende vragen willen we achterhalen in welke vorm u de ziekteverzuimcijfers aan ons gaat opgeven in blok D, vraag 17.
Toelichting bij vraag 15 Voor het invullen van de middelste kolom van vraag 17 (blok D) heeft u de keuze uit de volgende 4 vormen: 1.
Het aantal werkuren ziekte: tel alle in de eerste zes maanden van 2006 wegens ziekteverzuim gemiste werkuren bij elkaar op. Het aantal werkdagen ziekte: tel alle in de eerste zes maanden van 2006 vallende WERKdagen, gelegen tussen de begin- en de einddatum van de ziektegevallen, bij elkaar op. Het aantal kalenderdagen ziekte: tel alle in de eerste zes maanden van 2006 vallende KALENDERdagen, gelegen tussen de begin- en einddatum van de ziektegevallen, bij elkaar op. Hierbij gaat u voor elke werknemer uit van 7 kalenderdagen per week. het verzuimpercentage: de verzuimde werktijd als percentage van de totaal beschikbare werktijd als niemand zou verzuimen.
2. 3.
4.
15.
In welke vorm geeft u bij vraag 17 (middelste kolom) de hoogte van het verzuim in de eerste helft van 2006 aan ons op: als totaal aantal uren, totaal aantal dagen of als verzuimpercentage? (Zie bovenstaande toelichting.) [ [ [ [ [
] ] ] ] ]
[]
als het totaal aantal wegens ziekte verzuimde werkuren als het totaal aantal wegens ziekte verzuimde werkdagen als het totaal aantal wegens ziekte verzuimde kalenderdagen als een verzuimpercentage er is geen enkele informatie over het ziekteverzuim beschikbaar → vul in de middelste kolom van vraag 17 ‘?’ (vraagtekens) in er was geen sprake van ziekteverzuim in de eerste helft van 2006 → vul in de middelste kolom van vraag 17 ‘0’ (nullen) in
-4-
Toelichting bij vraag 16 Voor het invullen van de laatste kolom van vraag 17 (blok D) heeft u de keuze uit de volgende 2 vormen: Het totaal aantal ziekmeldingen: dit is ‘gewoon’ het aantal nieuwe ziekmeldingen dat in de eerste helft van 2006 heeft plaatsgevonden binnen een bedrijf. Wanneer een medewerkster met zwangerschapsverlof gaat, telt dit niet als een ziekmelding. Ook wanneer een zieke medewerker gedeeltelijk gaat hervatten (bijvoorbeeld 50% werken om het langzaam op te bouwen), telt dit ook niet als een ziekmelding. De meldingsfrequentie: dit is het totaal aantal ziekmeldingen in 2006 gedeeld door het gemiddeld aantal mensen in dienst (de personeelssterkte). De meldingsfrequentie varieert in de regel tussen 0,00 (voor sommige kleine bedrijven) en 3,00.
16.
Geeft u bij vraag 17 (laatste kolom) het totaal aantal ziekmeldingen of de meldingsfrequentie aan ons op? (Zie bovenstaande toelichting.) [] [] [] []
D 17.
het totaal aantal ziekmeldingen de ziekmeldingsfrequentie hierover zijn geen gegevens beschikbaar → vul in de laatste kolom van vraag 17 ‘?’ (vraagtekens) in er waren in 2006 geen ziekmeldingen→ vul in de laatste kolom van vraag 17 ‘0’ (nullen) in
De ziekteverzuim- en WAO-cijfers
Vul hieronder de cijfers over de hoogte van het ziekteverzuim en het aantal ziekmeldingen over de eerste zes maanden van 2006 in, op de manier die u bij vraag 15 en 16 (blok C) heeft gespecificeerd. hoogte ziekteverzuim* (conform vraag 7 t/m 15)
aantal ziekmeldingen of meldingsfrequentie (conform vraag 16)
totaal, exclusief zwangerschapsverlof totaal, inclusief zwangerschapsverlof
n.v.t.
mannen vrouwen, exclusief zwangerschapsverlof vrouwen, inclusief zwangerschapsverlof
n.v.t.
-5-
18.
Bij hoeveel vrouwen was in de eerste helft van 2006 sprake van het opnemen van zwangerschaps- en bevallingsverlof? (Geef alleen de nieuwe, in 2006 begonnen gevallen op) ................ vrouwen
19.
Uit welke bron heeft u de informatie over de hoogte van het ziekteverzuim verkregen? (Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.)
20.
[]
verzuimoverzichten arbodienst
[]
eigen geautomatiseerd verzuimregistratiesysteem
[]
Excel-tabellen
[]
anders, namelijk .....................................................................................
Hoeveel werknemers waren in de eerste helft van 2006 langer dan 52 weken geheel of gedeeltelijk ziek? (NB: het gaat alleen om de nieuwe gevallen, niet om de werknemers die vóór 2006 de 52 weken grens passeerden.)
................ Werknemers
21.
Hoeveel werknemers waren in de eerste helft van 2006 langer dan 104 weken (2 jaar) geheel of gedeeltelijk ziek? (NB: alleen de nieuwe gevallen)
................ Werknemers
22.
Wat was voor de werknemers uit vraag 21 de uitslag van de WIA-beoordeling? aantal werknemers
blijvend > 80% (volledig) arbeidsongeschikt (IVA-uitkering) tijdelijk >80% (volledig) arbeidsongeschikt (volledige WGA-uitkering) 35-80% arbeidsongeschikt: gedeeltelijk WGA-uitkering <35% arbeidsongeschikt (geen uitkering) onbekend / anders totaal (Dit moet in principe overeenkomen met het aantal genoemd bij vraag 22. Als het afwijkt graag toelichten bij blok F.).
-6-
E
Aantal personeelsleden en fte’s
Toelichting bij vraag 23: personeelssterkte en fte’s Het gaat (net als bij vraag 17) alleen om personeel in loondienst, dus uitzendkrachten of werknemers met een nul-urencontract niet meetellen. Ook WAO’ers die onder het vangnet vallen (en waarvoor dus een beroep gedaan kan worden op de Ziektewet) niet meetellen. De personeelssterkte is het aantal mensen dat op een bepaalde peildatum in loondienst is, los van het aantal uren dat zij per week werken. Bijvoorbeeld: bedrijf X heeft op 1 januari 2003 40 fulltime werknemers en 10 parttime werknemers in loondienst. Dan is de personeelssterkte op die peildatum 50. Bij het aantal fte’s (fulltime equivalenten ofwel formatieplaatsen) speelt de omvang van het dienstverband wel een rol. Bij fte’s gaat het om een vertaling naar het aantal voltijdse functies. Bijvoorbeeld: bedrijf X heeft op 1 januari 2003 40 fulltime werknemers en 10 parttime werknemers die ieder halftime werken. De tien halftimers tellen ook maar voor half mee in de fte’s. Het aantal fte’s voor dit bedrijf is dus 40 + (10 x 0,5) = 45.
23.
Vul hieronder de personeelssterkte (het aantal personen in loondienst) en het aantal fte’s (formatieplaatsen) op de twee peildata in 2006 in. aantal personen 1 jan. 2006
30 juni 2006
totaal
mannen vrouwen
-7-
aantal fte’s 1 jan. 2006
30 juni 2006
Reacties en toelichtingen U bent klaar met het invullen van deze vragenlijst. Als u nog opmerkingen heeft bij de vragenlijst of als u bepaalde antwoorden wilt toelichten dan kan dat hieronder. Wij vragen u vriendelijk de vragenlijst de vragenlijst zo snel mogelijk, maar in elk geval vóór eind september 2006, op te sturen in de bijgevoegde antwoordenvelop. Een postzegel plakken is niet nodig! Als u de envelop niet heeft ontvangen, kunt u de vragenlijst in een eigen ongefrankeerde envelop sturen naar:
F
Bureau AStri Antwoordnummer 10578 2300 VL LEIDEN
Als u een digitale versie heeft, kunt u de vragenlijst mailen naar
[email protected].
Hartelijk bedankt voor uw medewerking!
-8-