Zeeuws Erfgoed blad voor erfgoedliefhebbers
02 | jaargang 15, juni 2016
Inhoud 2 SCEZpresse 3 Francisca van Vloten zoekt het licht “Direct onder bekoring van de zee bij Domburg” 7 Erfgoedtools: gereedschap voor educatie 8 Nieuwe ankerplaats geopend in Dreischor 10 Hugenoten in Zeeland 12 Beeldenstorm over Zeeland 14 Nieuwe verbinding snijdt hout! 16 ‘Het bier is weer best’ 18 Boerderij-inventarisatie van start • Erfgoeddag in het landschap Derde editie in Retranchement • Open Dag SCEZ in Het Schuitvlot 19 Archeologisch nieuws 21 Uit Zeeuwse bodem 24 Eigentijdse herinrichting van Schotse Huizen in Veere 26 Restauratie-instructeur Johan Wattel: ROP belangrijk voor toekomst 27 ERFGOEDallerlei 31 - Colofon - MOnuMENTaal Bij de omslag ‘Zeeuwsche kerktoren’, olieverfschilderij van Piet Mondriaan (1911) (collectie Gemeentemuseum Den Haag).
SCEZpresse In oktober vorig jaar schreef de Raad voor Cultuur een advies aan minister Jet Bussemaker over de inrichting van de aanwijzingsprocedure voor Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud (POM) en de professionalisering van monumentenbehoud. De doelstelling van de aanwijzingsprocedure voor een POM is om monumentenorganisaties zoveel mogelijk te stimuleren tot goed eigenaarschap. Het merendeel van de aanvragen voor de POM-status is tot op heden afgewezen. Van de 45 organisaties die een aanvraag hebben ingediend zijn er slechts 12 aangewezen. In Zeeland heeft geen enkele monumentenorganisatie de POM-status. De reactie van de minister op het advies verscheen in april van dit jaar. Zij constateert dat er positieve ontwikkelingen zijn in de professionalisering van het monumentenbehoud, maar dat er ook nog het nodige kan worden verbeterd. Een van de aanbevelingen gaat over het inventariseren van de aard en de omvang van het eigenarenbestand van rijksmonumenten. Daaruit zou moeten blijken wie de meer institutionele eigenaren zijn, hoe zij georganiseerd zijn, met hoeveel personeel en vrijwilligers zij werken en wat hun financiële positie is. Een dergelijke inventarisatie is van meerwaarde voor het ontwikkelen van handvatten voor goed eigenaarschap. Een tweede aanbeveling die de minister overneemt is een verkenning van de mogelijkheden hoe de onderlinge samenwerking, kennis en ondersteuning in de sector kunnen worden bevorderd. Zeeland is met zijn 381.265 inwoners de kleinste provincie van Nederland, maar met zijn 3.657 rijksmonumenten groots bedeeld. Dat creëert een zekere mate van spanning. Er is veel te behouden, tegelijkertijd zijn de middelen beperkt. Eigenaren van kerken, openbare gebouwen, verdedigingswerken, industrieel en agrarisch erfgoed staan voor een lastige opgave. Wat kan en moet behouden worden, wat zijn de herbestemmingsmogelijkheden en vooral: hoe moet dat worden ‘georganiseerd’? Het advies van de Raad en de reactie van de minister geven alle aanleiding om te kijken hoe de professionalisering van monumentenbehoud op Zeeuwse schaal verder gestalte kan krijgen. Samenwerking en afstemming lijken ook hier de trefwoorden. In de recent door Provinciale Staten vastgestelde Nota provinciaal cultuurbeleid 2017-2020 lees ik dat de restauratie van grote rijksmonumenten, de kwaliteit van restauraties en herbestemming en selectie van de meest kwetsbare categorieën gebouwd erfgoed de aandacht hebben. Het ligt voor de hand dat in de uitwerking daarvan ook wordt gekeken naar de mogelijkheden van een samenwerkingsverband waarbinnen de professionalisering praktisch gestalte kan krijgen. De SCEZ zal voor een dergelijke krachtenbundeling in de komende periode in ieder geval de aandacht vragen en een verkenning uitvoeren naar de mogelijkheden. Wim Scholten, directeur
Volg de SCEZ op Twitter @erfgoedzeeland Gefascineerd door het #Zeeuwse licht. #Interview met schrijver en conservator Francisca van Vloten in #Zeeuws #Erfgoed juni @2016JaarvhBoek Met zo'n 150 aanwezigen, tromgeroffel en een stralende zon opende burgemeester Rabelink de #ankerplaats in #Dreischor #Ambachtelijk en lokaal: het bier is weer best. Lees erover in Zeeuws #Erfgoed. Proef het op unieke historische erfgoedlocaties in #Zeeland!
De Zeeuwse waterridders worden ze wel genoemd. Ik ben op het strand tussen Cadzand en Breskens bij een van de veertig paalhoofden voor de Zeeuws-Vlaamse kust. Zeeland telt ongeveer tweehonderd van die paalhoofden met tienduizenden palen. Ze zijn in continu gevecht met het water en breken de golven. De palen zijn van eikenhout en 3,5 tot 4,5 meter lang. Het zijn levende palen, met boven korstmossen en onder zeepokken, alikruiken en blaaswier. De paalhoofden zijn karakteristiek voor Zeeland en worden door de Provincie beschouwd als cultureel erfgoed.
Zeeuws Erfgoed
2 juni 2016 | 02
zeeuwse
ankers
Francisca van Vloten bij ‘Mondriaan in Domburg’ (foto Ruben Oreel).
Francisca van Vloten zoekt het licht ‘’Direct onder de bekoring van de zee bij Domburg” Weinig aspecten van de Zeeuwse ‘eigenheid’ zijn zo ongrijpbaar als het Zeeuwse licht. Toch is dit beroemd: een stoet kunstenaars, kunsthistorici en publicisten hield en houdt zich er intensief mee bezig. Kunsthistoricus, conservator en schrijver Francisca van Vloten is een van hen. In 1989 zat Francisca van Vloten met journalist Kees Slager op de Hoge Hil bij Domburg, voor het VPRO-radioprogramma ‘Het spoor terug’. Ook toen ging het over het Zeeuwse licht. Van Vloten vertelde dat de schilder Piet Mondriaan begin twintigste eeuw op Domburg moest zijn afgekomen door de Zeeuwse schilderijen van Jan Toorop. Van Vloten: “Die schilderijen flonkerden van de lichtimpressies. Nadat Mondriaan in Domburg aan den lijve had ondervonden hoe dat licht door natuurlijke omstandigheden langs verschillende kanten over Walcheren leek te vallen, werd hij tot experimenten met de kleur en later de vorm gebracht.” Sindsdien heeft Francisca een flinke rij publicaties gewijd aan het Zeeuwse licht en de mensen die erdoor werden geïnspireerd. De ‘aard’ van dat licht en zijn veronderstelde natuurwetenschappelijke achtergrond kwamen daarin regelmatig aan de orde. “Er zijn allerlei factoren van invloed op de werking van dat licht,” zegt Van Vloten. “Het zoutgehalte van de zee, de hoogte van de duinen,
Zeeuws Erfgoed
de ongereptheid van het kustgebied en de uitgestrektheid van het achterland. En natuurlijk ook het klimaat, de stand van maan en zon, de beweging van het water en in onze tijd de vervuiling.” Al deze factoren werken in op de kunstenaar, die - zo schreef Van Vloten in 2007 - ‘zijn eigen weerspiegeling loslaat op de waargenomen weerspiegeling’. Zoutkristallen die zonlicht weerkaatsen De geheimen van het Zeeuwse licht zijn ook het onderwerp van de voorjaarstentoonstelling ‘De zaak Piet Mondriaan * Mondriaan in Domburg’ (nog tot 3 juli) in het Marie Tak van Poortvliet Museum in Domburg, waar Francisca van Vloten de vaste conservator is. Ze was al vanaf het begin (1993) bij dit museum betrokken, waarvan de kern een replica is van het beroemde houten tentoonstellingspaviljoen uit de bloeitijd van de Domburgse kunstenaarskolonie, begin twintigste eeuw. Voor de huidige voorjaarsexpositie ‘verzamelde’ kunstenaar Loek Grootjans (1955) het licht dat Mondriaan in 1908 voor het eerst in Domburg zag. Een jaar lang haalde Grootjans wekelijks water uit de zee 4
3 juni 2016 | 02
Het Zeeuwse licht: Piet Mondriaans ‘Gezicht op strand en pier vanaf de duinen, Domburg’, 1909. New York, Museum of Modern Art.
‘op het kruispunt van de kijkrichting van Piet Mondriaan van Domburg naar Westkapelle’. Hij bottelde het en liet het deels op transparante schalen verdampen. Ook maakte hij duizenden foto’s die het licht moesten vangen. Als omlijsting en complement van Grootjans’ project maakte Van Vloten een documentaire tentoonstelling rond Mondriaan in Domburg.
Francisca van Vloten Komt uit Leiden Woont en werkt in Domburg Is kunsthistoricus en schrijver. In maart verscheen haar boek Zoals het licht valt. Rond Toorop en Mondriaan in Domburg Is conservator en adviseur van het Marie Tak van Poortvlietmuseum in Domburg Is voorzitter van het Wetenschappelijk Adviescomité van EuroArt, de vereniging van Europese kunstenaarskolonies Kreeg in 1976 de eerste eenakterprijs van Toneelgroep Centrum, NRC Handelsblad en Toneel Teatraal voor haar toneelstuk Mono Stereo, won in 2004 de Zeeuwse Boekenprijs voor haar boek Moen. Tussen Toorop en Mondriaan
Zeeuws Erfgoed
Vier stromingen komen voor de Domburgse kust samen, aldus Grootjans: de Wester- en Oosterschelde, de stroming van de Noordzee en het Nauw van Calais. En die stromingen zorgen vlak voor de kust bij Domburg voor een grote ‘werveling’, waardoor de zoutkristallen in het water omhoogkomen en de lucht in worden geslingerd. Als de temperatuur van het zeewater stijgt, groeien ook de zoutkristallen. Uitgerekend in de week dat Mondriaan voor het eerst aankwam in Domburg, waren die zoutkristallen het grootst, soms wel een halve centimeter. Ze weerkaatsen ’s zomers het zonlicht en zorgen voor de befaamde, letterlijke schitterende ‘voile’ over het zeeoppervlak van Domburg: “dat melkachtige, dat witte,” preciseerde Grootjans in 2014 voor Omroep Zeeland TV. Noordelijke eilandplaatsen Mooi gezegd, maar in hoeverre gaat het om een artistieke mythe? Hoe veelbesproken en bijna legendarisch ook, het Zeeuwse licht blijkt net zo Zeeuws als de bolus en het ringrijden. Dat wil zeggen: het gaat om iets wat onlosmakelijk bij Zeeland hoort, maar niet exclusief Zeeuws is. Francisca van Vloten trekt het fenomeen dan ook voorzichtig wat breder. Als cultuurhistoricus is ze gespecialiseerd in kunstenaarskolonies in Europa, met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van Domburg als kunstenaarskolonie in Europees verband. “Wat Domburg, Skagen in Denemarken en Ahrenshoop aan de Duitse Oostzeekust - alle drie ‘eiland’-plaatsen in Europa die kunstenaarskolonies werden - in de eerste plaats gemeen
4 juni 2016 | 02
Zomertentoonstelling van 1911 in het Domburgse kunstzaaltje. V.l.n.r.: 1. Betsy van den Hoorn, 2. onbekend, 3. Jan Toorop, 4. Ferdinand Hart Nibbrig, 5. Jan Heyse, 6. Annie Toorop-Hall, 7. Jacoba van Heemskerck (in deuropening), 8. daarachter Paul Elout, 9. Charley Toorop (tegen deurpost), 10. Marinus Zwart, 11. volgens een mondelinge overlevering Piet Mondriaan (verscholen), 12. Marie Tak van Poortvliet (met hoed), 13. burgemeestersvrouw mw. Van Voorthuijsen, 14. waarschijnlijk Lucie van Dam van Isselt, 15. onbekend, 16. onbekend, 17. Gerard Bergsma (met papier in hand), 18. Johan Drabbe, 19. onbekend.
hebben, is het zeewater dat hen bijna omringt,” vertelt ze. “Het speelt inderdaad een belangrijke rol bij de reflectie van het zonlicht, zoals een relatief hoog zoutgehalte van de lucht het licht bijna transparant kan maken, en de schittering ervan over vlak, open land duizelingwekkend kan zijn. Aan de Noord-Europese kust zijn dus verschillende plaatsen met eenzelfde werking van het licht. Maar het licht in Zeeland is tegelijkertijd uniek Zeeuws. Hét Zeeuwse licht is er niet zonder de eigenheid van het Zeeuwse land. En het is er ook niet zonder de schilders, fotografen, dichters, denkers, schrijvers, componisten, theatermakers enzovoort die zich erdoor lieten en laten inspireren.” Domburg De kunstenaarskolonie Domburg ontstond rond 1900 en beleefde haar grootste bloei tijdens de befaamde ‘Domburgsche Tentoonstellingen’ in de periode 1911-1921. Piet Mondriaan en Jan Toorop zijn wel de bekendste kunstenaars die in Domburg en omgeving werkten. Beiden pionierden ze met het Nederlandse luminisme, waarin het - uiteraard - vooral over het licht ging. Andere bekende en met Domburg in deze periode verbonden namen zijn onder andere Mies Elout-Drabbe, Ferdinand Hart Nibbrig, Jacoba van Heemskerck en Charley Toorop. De Domburgse kolonie kwam symbolisch aan haar einde toen het houten paviljoen, ‘de kunstzaal’, als gevolg van zware stormen instortte in de winter van 1921/1922. Een replica van het gebouwtje huisvest sinds 1994 het Marie Tak van Poortvliet Museum Domburg. Het museum organiseert tweemaal per jaar exposities rond de deelnemers aan de oude tentoonstellingen, rond hedendaagse kunstenaars die een band hebben met Zeeland en rond andere ‘kolonies’ uit het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
Zeeuws Erfgoed
Francisca van Vloten, geboren in Leiden, verhuisde in 1983 naar Domburg met haar man Arnold van Houtum, na zijn benoeming tot gemeentesecretaris van Domburg. “Als kind was ik er een enkele keer op bezoek geweest, bij familie die er vaak kwam. De belangstelling voor het rijke cultuurverleden van Domburg ontstond vrijwel meteen na onze aankomst, toen ik rondsnuffelde in het gemeentearchief dat op de zolder van het stadhuis lag te verstoffen en onder meer ontdekte dat Jan Toorop hier zo’n belangrijke rol had gespeeld. Buiten een artikeltje in de Haagse Post was er zo goed als nooit aandacht besteed aan die schat aan informatie.” Het snuffelen zit haar in de genen, merkt Francisca op. “Mijn voorvader, de - afvallige - theoloog, literator en humanist Johannes van Vloten liep graag half Europa af op zijn ‘geschiedkundige en andere zwerf- en snuffeltochten’. Johannes kwam ook vaak naar Zeeland. In 1857 werd hij lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en tussen 1866 en 1880 publiceerde hij een vijftal werken over de Vlissingse schrijfster Betje Wolff. In 1878 kwam hij in het Archief van het Genootschap met ‘Uit Bellamy’s nagelaten brieven en papieren’.” Zeeuwse ingangen Er is voor Francisca ook een familiale link met de artistieke roering in Nederland van het eind van de negentiende eeuw. “Toorop was nauw bevriend met de Tachtigers, en ‘de meisjes Van Vloten’ (Johannes’ dochters en mijn oud-oud-tantes) werden ook wel ‘clubzusters van Tachtig’ genoemd. Martha was de eerste vrouw van Frederik van Eeden, Betsy de eerste van Willem Witsen en Kitty was getrouwd met Albert Verwey. Van de Van Vloten-kant ging ik dus van jongs af met letterkunde en kunst om. Naast Toorop in Domburg was er het landschap; al direct raakte ik onder de bekoring van de zee bij Domburg, het in de 4
5 juni 2016 | 02
“Mijn grootmoeder woonde in Wenen en Salzburg en had een zomerhuis aan de Attersee, waar Gustav Klimt zijn zomers in Seewalchen doorbracht met zijn vriendin Emilie Flöge.” De meeste zomervakanties in haar jeugd verbleef ze in haar grootmoeders zomerhuis in Steinbach am Attersee: “Dat was niet ver van het door Klimt vereeuwigde Schloss Kammer, waar mijn ooms en tantes naar concerten gingen; en dicht daarbij was het Stübchen van Gustav Mahler, waar hij zich zo vaak terugtrok om te werken. De omgeving van de Attersee is door Klimt vastgelegd in schilderijen waarmee ik van jongs af vertrouwd was. En de vele schatten van Wenen heb ik voor het eerst leren kennen dankzij een vriend van mijn moeder, die een kleinzoon was van de Weense architect Otto Wagner.” Al vroeg geconfronteerd met ‘kunstenaarsscenes’ buiten Nederland, is haar belangstelling steeds naar alle mogelijke invalshoeken op dat gebied in binnen- en buitenland uitgegaan. “Dat maakte het zeker makkelijker voor mij om Domburg als kunstenaarskolonie in een breder perspectief te plaatsen.” ‘Portret van een kerkvader’; een typisch Walcherse kop door Jan Toorop, 1904. Houtskool en krijt op handgeschept papier.
jaren tachtig nog zo goed als ongerepte duingebied, het prachtige vlakke Zeeuwse land en ja, dat zo bijzondere, bijna transparante licht.” In gunstige zin noemde Francisca Domburg wel ‘het einde van de wereld’. Dat was voor een Slibboekje over - alweer ‘Zeeuws Licht’: ‘Als ik aan de voet van de Hoge Hil in Domburg sta, bij voorkeur ’s ochtends vroeg of tegen de avond, en mij koester in de weldadigheid van dat licht dat nu eens de zee of een duin dan weer een eenzame meeuw in zijn schittering betrekt, dan voel ik mij vreemd gelukkig. Alsof ik heel dicht bij een groot geheim sta, dat treurig en mooi tegelijk is.’ “En dan nog de Domburgers zelf,“ vult ze aan, “die stoere, sterke karakters met soms zo’n Spaans ‘Armada’-uiterlijk en zo’n zangerige tongval. En de Zeeuwse, de ‘Belse’ paarden… en dat merkwaardige dorp dat in de loop der eeuwen zoveel verschillende gezichten had.” Bepaalde mensen, deels uit het ‘inheemse’ artistieke en intellectuele milieu, vormden een Zeeuwse en Domburgse ingang voor Francisca van Vloten. Mies Elout-Drabbe bijvoorbeeld. In 2004 won Francisca de Zeeuwse Boekenprijs voor Moen, tussen Toorop en Mondriaan. De kunstenares Mies Elout-Drabbe 1875-1956. Andere inspirators: Frans Elout, de zoon van Mies; de bioloog Pico van der Feen, die een studiegenoot en vriend was van haar grootmoeder Octavie van den Bergh; de Zeeuwse publicist en documentatieman M.P. de Bruin; de neerlandicus Aarnout de Bruyne; kunstenares Sárika Góth en literatuurwetenschapper Mia Gerhardt. Breder perspectief Het koppelen van Domburg en het Zeeuwse licht aan andere kunstenaarskolonies in Europa duidt op internationale oriëntering. “Die komt onder meer voort uit het feit dat mijn moeder, weliswaar een Nederlandse, in Wenen werd geboren en opgroeide,” verklaart Francisca.
Zeeuws Erfgoed
Toekomst Francisca van Vloten is nog lang niet klaar met haar werk. “Mijn eerste museumdroom voor Domburg was gebaseerd op Engelse ervaringen; zo keek ik naar Villa De Wael in Domburg als mogelijk museum in de stijl van de Engelse National Trust,” zegt ze. “Maar voor de rijke schat van Domburg moest meer mogelijk zijn. Mijn tweede droom ging dus verder: naar het Nehalenniagebied onder de watertoren - over beide dromen schreef ik in de jaren tachtig in het Zeeuws Tijdschrift. En nu lijkt mijn tweede droom waarheid te kunnen worden. Ik zet mij volledig in voor de uitbreiding van ons museum, in de hoop dat wij een prachtig museum in het duingebied kunnen verwezenlijken met een tweede zaal, een depot en kantoor en een documentatie- en onderzoekscentrum op het gebied van kunstenaarskolonies in Europa. Door onze EuroArtcontacten” - Francisca is onder meer voorzitter van het Wetenschappelijk Adviescomité van EuroArt, de Vereniging van Kunstenaarskolonies in Europa - “hebben wij niet alleen internationale belangstelling voor ons streven, maar ook daadwerkelijke toezeggingen wat het documentatiecentrum betreft. Plannen genoeg dus.” Nog iets anders? “Ja: mijn onderzoek naar kunstenares Carry van Biema toespitsen en in een biografie neerleggen. En als dat is gebeurd, dan wil ik heel graag ook weer ‘voor mezelf’ schrijven. Fictie dus. Af en toe schreef ik verhalen, gedichten en toneelstukken, zoals het in 1976 bekroonde Mono Stereo. Dat is helaas op de achtergrond geraakt. Als ik de tijd ervoor krijg zou ik bijvoorbeeld graag eens een Zeeuwse detective of thriller willen schrijven.” Misschien wel over het Zeeuwse licht? Jan Kuipers
Meer weten? www.franciscavanvloten.nl www.marietakvanpoortvlietmuseumdomburg.nl
6 juni 2016 | 02
Erfgoedtools: gereedschap voor educatie De afgelopen jaren zijn veel erfgoedbronnen bij musea en archieven gedigitaliseerd. Tegelijkertijd deden het digibord en de tablet hun intrede in het klaslokaal. Hoe maak je nu van gedigitaliseerde erfgoedbronnen aantrekkelijk lesmateriaal? Deze vraag was de aanleiding voor het ontwikkelen van ‘tools’ waarmee educatiemedewerkers, leerkrachten én leerlingen zelf aan de slag kunnen.
Museum- en archiefeducatie Erfgoedtools zijn digitale gereedschappen om educatieve spellen te maken. Met de Erfgoedtools kunnen musea en archieven met een gedigitaliseerde collectie op een eenvoudige, snelle en leuke manier de eigen collectie geschikt maken voor gebruik in het onderwijs. Zo komen kinderen op speelse wijze in aanraking met de collectie, bijvoorbeeld ter voorbereiding op of afronding van een museumbezoek. Voor wie? Het programma is geschikt voor leerlingen van het primair onderwijs, groep 1 tot en met 8 en leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De Erfgoedtools zijn een ideaal hulpmiddel bij erfgoedprojecten, geschiedenislessen en wereldoriëntatie. Als leerkracht kun je een spel maken als introductie of verwerking van een thema, of voor een museum- of archiefbezoek. Met de Erfgoedtools oefenen leerlingen cognitieve vaardigheden: ze kijken, vergelijken en categoriseren. Ze plaatsen erfgoed in tijd en ruimte. Leerlingen kunnen ook zelf spellen maken en hun eigen foto’s hiervoor gebruiken. Vier spelmogelijkheden • Memory: dit bekende spel kan een thematische invulling krijgen, zoals huisdieren op schilderijen of alleen gele objecten. • Plaatsspel: dit spel kan goed gecombineerd worden met een stadswandeling. In dit spel kan van alles op de kaart geplaatst worden; foto’s uit collecties, maar ook foto’s die leerlingen zelf hebben gemaakt. Dat kan op verschillende schalen: van straat, dorp, stad, provincie, land, werelddeel tot de hele wereld. • Koppelspel: dit spel lijkt op ‘Electro’ en heeft een ordeningsprincipe; oud/jong, vroeger/nu, geheel/detail. • Reeksspel: met dit spel kunnen chronologische reeksen worden gebruikt. Op de website erfgoedtools.nl staat een duidelijk stappenplan om zelf aan de slag te gaan. De spellen kunnen in het museum of het archief op een tablet of een pc worden gespeeld, ze kunnen op de website worden geplaatst of worden gedeeld via mail, Twitter of Facebook.
Zeeuws Erfgoed
Vroeger-en-nu-koppelspel: welk oud plaatje hoort bij welk nieuw plaatje.
De Erfgoedtools zijn ontwikkeld binnen een samenwerkingsverband van Plein C, Gelders Erfgoed, het Noord-Hollands Archief en het Nederlands Openluchtmuseum. Het Fonds voor Cultuurparticipatie maakte de ontwikkeling van de tools mede mogelijk met een subsidie in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit. Het programma is gratis te gebruiken.
www.erfgoedtools.nl
7 juni 2016 | 02
Nieuwe ankerplaats geopend in Dreischor De karakteristieke dorpsring van Dreischor met de gracht en de kerk in het midden liggen hier al honderden jaren. Maar buiten het dorp ligt een natuurgebied dat nog maar ruim vijftig jaar oud is. Waar eens de schepen voorbijvoeren en hun ladingen losten in een van de haventjes aan het Dijkwater, heerst nu de stilte van de natuur. Dreischor heeft vele verhalen. Drie ervan worden sinds kort verteld op een nieuwe ankerplaats van Zeeuwse Ankers. Drei skir De polder Dreischor is in de middeleeuwen ontstaan door indijking van drie schorren. Waarschijnlijk gebeurde dat in de tweede helft van de twaalfde eeuw. De naam Dreischor verwijst er ook naar: drei staat voor het telwoord drie en schor is afgeleid van het Germaanse woord skir, dat ‘district’ of ‘deel’ betekent. De bewoners van het gebied leefden van de landbouw. Ze verbouwden graan, hielden vee en wonnen zout uit het veen. Door de Sint-Aagtenvloed in 1287 overstroomde het eiland. Het oostelijke deel, dat Sirjansland ging heten, werd het eerst weer ingepolderd. De polder Dreischor werd pas ver na 1300 opnieuw drooggelegd. Tussen de eilanden bleef een kreek over: het Dijkwater. Dit werd een belangrijke vaarroute tussen Zierikzee en de Grevelingen. Het water kon overigens alleen bij hoogwater en met een loods bevaren worden. Aan de oostzijde van de polder Dreischor lag de vissersplaats Maye. Toen de haven aan het eind van de middeleeuwen verlandde, ging het plaatsje ook teniet. In het zuidwesten lag het gehucht Beldert, dat eveneens een haven had. Aan het Dijkwater lagen nog drie andere haventjes: Nieuwe Veer, Stevensluis en De Staart. Het dorp Dreischor kreeg de karakteristieke vorm van een middeleeuws ringdorp. De aan de heilige Adrianus gewijde kerk vormde letterlijk en figuurlijk het middelpunt van het dorp. De huizen en schuren werden in een ring om de kerk gebouwd. Om de kerk zelf lag nog een gracht. Tarwe, vlas en meekrap Tijdens de Sint-Felixvloed van 5 november 1530 overstroomde Dreischor opnieuw. Dit was voorlopig de laatste stormvloed waarbij zoveel land verloren ging. Nadat het land weer was drooggelegd, brak een tijd van voorspoed aan. Grote inpolderingen deden het landbouwareaal verder toenemen. De boeren produceerden voor de stedelijke markt en verdienden daar goed aan. Naast tarwe en vlas gedijde meekrap hier goed. Van de wortels van de meekrapplant werd in meestoven een rode verfstof gemaakt. De opkomst van een synthetische rode verfstof in de tweede helft van de negentiende eeuw deed de meekrapteelt de das om. Terwijl de boeren op hun hofsteden buiten het dorp woonden, vestigden ambachtslieden, winkeliers en arbeiders zich in het dorp. Hoefsmederijen hebben hun
Zeeuws Erfgoed
sporen nagelaten in de vorm van houten travaljes, waarin de paarden werden beslagen. Aan de Ring kwam een nieuw rechtshuis te staan en het middeleeuwse kasteel Windenburg werd in de zeventiende eeuw verfraaid. Dreischor ontwikkelde zich tot een van de grotere dorpen op Schouwen-Duiveland. Dijkwater wordt landbouw- en natuurgebied Eeuwenlang werden vanuit de haventjes aan het Dijkwater landbouwproducten afgevoerd en benodigdheden voor het landbouwbedrijf, bouwmaterialen en winkelwaren aangevoerd. Het was er een en al bedrijvigheid. In de eerste helft van de twintigste eeuw diende het landbouwhaventje Beldert ook voor de afvoer van suikerbieten tijdens de campagnetijd. De bieten gingen van daaruit naar de suikerfabrieken in West-Brabant. Door de Watersnoodramp van 1953 kwam het gebied rond Dreischor onder water te staan. Er waren vele slachtoffers. In het herstelplan werd besloten het Dijkwater af te dammen en in te polderen. De kwalitatief goede grond werd bestemd tot landbouwgrond. Het noordelijke deel, dat minder vruchtbaar is, werd natuurgebied. Daar ontstond een gevarieerd cultuurlandschap met oude dijken, grote waterplassen en een rijke flora en fauna. Klapbank Verhalen rond de geschiedenis van Dreischor en het Dijkwater worden verteld op de nieuwe ankerplaats aan de Molenweg, tegenover Streek- en Landbouwmuseum Goemanszorg. De ankerplaats maakt deel uit van Zeeuwse Ankers, een provinciaal programma dat het verhaal van Zeeland ontsluit. Een ankerplaats is een plek van cultuurhistorische betekenis, een plek waar de geschiedenis van Zeeland in tijdlagen ligt opgestapeld en verteld wordt aan de hand van meerdere verhalen. Dit en volgend jaar worden op verschillende plekken in Zeeland zulke ankerplaatsen ingericht. Behalve in Dreischor is er ook al een in Yerseke. Op een ankerplaats staan ‘klapbanken’. Dergelijke banken waren vroeger ook te vinden op centrale plaatsen in Zeeuwse dorpen en steden. Buurtbewoners kwamen hier bijeen om te ‘klappen’ (kletsen). Bij de moderne klapbanken zijn ook verhalen te horen. Die klinken uit speakers in de rugleuning, die de bezoeker zelf kan activeren. Daarnaast geven panelen informatie over de omgeving en wat er plaatselijk te beleven is op het gebied van erfgoed en landschap.
www. zeeuwseankers.nl
8 juni 2016 | 02
zeeuwse
ankers
De eerste werkzaamheden aan de afdamming van het Dijkwater in 1954 (fotograaf onbekend; bron: ZB| Planbureau en Bibliotheek van Zeeland, Beeldbank Zeeland, fotoarchief PZC).
Feestelijke opening van de nieuwe ankerplaats in Dreischor op 7 mei 2016.
Zeeuws Erfgoed
9 juni 2016 | 02
Hugenoten in Zeeland Vanaf het eind van de zestiende eeuw trokken vanuit Frankrijk protestanten weg. Hugenoten streken ook in Zeeland neer, allereerst in Groede, Aardenburg en Sint-Anna ter Muiden. Hun komst heeft sporen nagelaten in onder meer de streektaal, familienamen en volkscultuur. De eerste Franstalige vluchtelingen die om geloofsredenen naar het noorden vluchtten, kwamen al aan het eind van de zestiende eeuw. Belijders van het gereformeerde geloof waren bevreesd voor vervolging door het katholieke bewind van de Spaanse koning Filips II en vooral de komst van Alva in 1567 vormde aanleiding om elders hun heil te zoeken. Toen het westen van het huidige ZeeuwsVlaanderen begin zeventiende eeuw door prins Maurits was bevrijd, trokken protestanten vanuit de zuidelijke gewesten van de Republiek naar dit gebied. Vanaf 1617 kwamen de vluchtelingen onder meer naar Groede en Aardenburg en tussen 1635 en 1640 belandde een grote groep uit Calais in Sint-Anna ter Muiden. In Groede stichtten de Franstalige vluchtelingen een eigen kerk. Nadat de Franse koning Lodewijk XIV in 1685 een streep had gezet door het Edict van Nantes vluchtten grote aantallen Hugenoten naar de Republiek. Protestanten waren in Frankrijk niet langer vrij om hun geloof te belijden. Ze werden ontslagen uit openbare ambten en omdat ze ook geen lid meer mochten zijn van een gilde was het velen onmogelijk geworden om een ambacht uit te oefenen en daarmee de kost te verdienen. Rond 1770 kwam er een einde aan deze stroom vluchtelingen. De meeste Hugenoten die na 1685 naar Zeeland vluchtten, kwamen op Walcheren en in West-Zeeuws-Vlaanderen terecht. Velen van hen gingen in de dorpen wonen, waar ze werk vonden in de landbouw. Zoals alle vluchtelingen namen zij hun eigen tradities en gebruiken mee. Het verhaal gaat dat de paptaarten, die in het westen van Zeeuws-Vlaanderen worden gegeten, daar zijn geïntroduceerd door gevluchte Hugenoten uit Frans-Vlaanderen. In Duinkerke en Rijsel (Lille) wordt namelijk vrijwel hetzelfde gebak verkocht (couque au riz). Uiteraard brachten de Hugenoten ook hun Franse taal mee. Dikwijls wordt gezegd dat de invloed van de Hugenoten op de dialecten groot is, omdat het Zeeuws vele Franse leenwoorden zou hebben. Er zijn in het Zeeuws honderden woorden die een Franse oorsprong hebben, maar die kunnen niet allemaal op de rekening van de Hugenoten worden gezet. Door de ligging van Zeeland in het uiterste zuidwesten van het taalgebied zal er ook voor de komst van de Hugenoten al veel contact geweest zijn met de zuidelijke buren in Vlaanderen en het aangrenzende Frankrijk. Men mag ook niet vergeten dat in de streek rond Rijsel (Lille) en Calais heel lang het Vlaams als streektaal bestaan heeft. Niet enkel in de Franse woorden, maar ook in sommige ‘Vlaams/Zeeuwse’ dialectwoorden ziet men de gelijkenissen. Zo zijn nu nog woorden bewaard in het Frans-Vlaams die ook in de dialecten van Zeeland bekend
zijn zoals strange, koppespinne, de naam voor de enkel (kluwe en klauwe in enklauw, enkloeë), worst in de betekenis ‘wreef’, bostebeier en rozewied. Dat de komst van de Hugenoten het gebruik van een aantal Franse woorden zal hebben bevorderd, leidt geen twijfel. Franse leenwoorden zijn er genoeg: akkerderen, ambras, verdisteleweren, bougie, kommeren, … Een woord zoals prel ‘eender, gelijk’ is hetzelfde als het Franse pareil en zal misschien onder invloed van de Hugenoten bewaard zijn in de streektaal, maar de invloed van de Hugenoten op de streektaal moet ook gerelativeerd worden. De Hugenoten hebben zich goed geïntegreerd op talig gebied. Dat komt onder andere omdat velen van hen een vergelijkbaar dialect hadden, waardoor de aanpassing wellicht vlotter verliep dan wat we nu van Franse vluchtelingen zouden verwachten. Uit onderzoek van Van Driel (2011) blijkt dat veel immigranten nog tot 1720 onderling Frans zullen hebben gesproken, maar dat hun kinderen en kleinkinderen al het Nederlands leerden, waardoor eind achttiende eeuw de vernederlandsing volledig lijkt te zijn. Een goede bron om te beslissen welke taal deze Hugenoten spraken, zijn notarisakten. Daarvan blijken sommige wel in het Frans te zijn opgesteld, of in het bijzijn van een tolk, maar de meeste koopakten zijn in het Nederlands, wat veronderstelt dat deze immigranten die taal verstonden. Ook het onderwijs verliep na enige tijd meer in het Nederlands dan in het Frans. Wellicht bleef het godsdienstonderricht in het Frans wel langer bestaan, maar daarnaast werd het Nederlands de meest gebruikte onderwijstaal. De vele Franse woorden die we in het Zeeuws kennen, zullen dus niet enkel via de Hugenoten in Zeeland zijn geïntroduceerd. De Hugenoten brachten ook hun familienamen mee en die Franse familienamen bleven wel grotendeels bewaard. Er zijn in Zeeland heel wat familienamen die uit het Frans afkomstig zijn en afstammelingen van Hugenoten zijn daaraan nu nog vaak herkenbaar. Sommige van die namen zijn echt nog Frans, andere zijn min of meer aangepast aan het Nederlands in de loop van de tijd. Van oorsprong Franse familienamen zijn zonder twijfel namen als Becu, Cappon, Le Clercq, Du Bois, Dusarduijn (Dujardin), Ghesquière (verbasterd tot Geschiere op Walcheren), Hennequin, Henin, de Hullu, du Flo, Jumelet, Mesu, Midavaine, Moggré, Neuféglise, Parmentier, Plateau (of de Picardische vorm Platteeuw), Poissonier, Porrey, Tellier, Triou en Wattez. Toch is het niet altijd zo eenvoudig om de Hugenotennamen te herkennen. Sommigen van deze emigranten droegen ook Nederlandse namen. De meeste emigranten waren immers afkomstig uit wat we nu Frans-Vlaanderen noemen. In de Frans-Vlaamse plaatsnamen herkent men nog duidelijk de oorspronkelijke Vlaamse herkomst. Denk aan Wissant (Wit zand), Longenuesse, Koudekercque (Koudekerke), Rozendael,
oldtimer tijdens de feestelijkheden over de Zeelandbrug (foto Provincie Zeeland). Zeeuws ErfgoedEen juni rijdt 2016 | 02 10
Het gebouw van de voormalige Waalse kerk in Oostburg omstreeks 1928. De kerk werd in 1689 gebouwd voor de kerkdiensten van de gevluchte Hugenoten. Als zodanig deed hij dienst tot 1803. Daarna kerkten eerst de katholieken er enige tijd, later was het gebouw pakhuis en graanbeurs. Het werd in 1944 verwoest bij de bevrijding van Oostburg (foto M. Aalbregtse; Beeldbank Zeeland, ZB| Planbureau en Bibliotheek van Zeeland).
Bouquehaut, Bollezele, Bergues (Sint-Winoksbergen), ... Een deel van de familienamen is op Zeeuwse bodem of al eerder in Frans-Vlaanderen ook vernederlandst of aangepast aan het Nederlands. Namen als Crince (Krijnse), De Roij, Planque, Tack, Van Poucke, Verbregghe zijn verfranste Vlaamse namen die lang voor de zeventiende eeuw al voorkwamen in de buurt van Rijsel (Lille) en Calais. Hinnekint en Geschiere zijn dan weer voorbeelden van namen die afgeleid zijn van Hennequin en Ghesquière en
Zeeuws Erfgoed
pas later vernederlandst. Niet elke (vermeende) Franse naam is ook een Hugenotennaam. Ook lang voor de Hugenoten zich in Zeeland vestigden, verhuisden mensen uit andere regio’s naar Zeeland en namen de toen nog niet officieel vastgelegde familienamen mee naar hun nieuwe plek. Om erachter te komen of een familienaam een echte Hugenotennaam is, is genealogisch onderzoek de meest efficiënte en enige manier.
11 juni 2016 | 02
Beeldenstorm over Zeeland
Gezicht op Middelburg uit 1511, met torens van de ‘gestormde’ kerken Westmonster, Abdijkerk, Noordmonster en de donjon van het Gravensteen. Opschrift Lantsheer-Nagtglas, Zel. Ill. dl 1, p. 192 (Zeeuws Archief/ZI-II-0187).
450 jaar geleden: het voorjaar van 1566 was zeer onrustig in de Nederlanden. Edelen presenteerden hun beroemde Smeekschrift aan landvoogdes Margaretha van Parma, calvinistische predikers zweepten hun toehoorders op tijdens ‘hagenpreken’. In augustus barstte de Beeldenstorm los, die ook over Zeeland trok en maanden zou aanhouden.
In het Smeekschrift vroegen de edelen om matiging van de geloofsvervolging van protestanten. Dit werd ingewilligd, maar het gevolg was juist dat de calvinisten na decennia van onderdrukking van zogenaamde ketterse leringen ‘uit de band’ sprongen. Op 10 augustus 1566 sloeg in Steenvoorde, in het huidige Frans-Vlaanderen, de vlam in de pan. Sebastiaan Matte, ongeveer dertig jaar oud met een klein zwart baardje en ‘cort ende dick’, hield een vlammende hagenpreek in het open veld. Onder leiding van Jacob De Buyzere werd vervolgens de kerk van het nabije Sint-Laurentiusklooster onder handen genomen. Binnen een week hadden beeldenstormers meer dan honderd parochie- en abdijkerken ‘gezuiverd’ van beelden, liturgische voorwerpen en kostbare kerkboeken. Ze hielden zelfs de stad Ieper enkele dagen in hun greep. Op 20 augustus was het raak in Antwerpen. Zeeuwse hagenpreken De Beeldenstorm verspreidde zich in drie of vier fasen over de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. De eerste echt bekende hagenpreek in de Noordelijke Nederlanden vond
Zeeuws Erfgoed
op 30 juni 1566 plaats in Zeeland, in de duinen van Dishoek op Walcheren. Schoenmaker Adriaan Jeroensz Obry (ook bekend als ‘doctor Leest’), prediker in Veere, leidde de bijeenkomst. Meer dan driehonderd voornamelijk stedelingen woonden deze bij. Hier en daar waren wachten uitgezet om de veiligheid te garanderen. De tweede grote hagenpreek volgde twee dagen later bij Brigdamme. Doordat dit plaatsje dicht bij de stad Middelburg lag, kwamen er zo’n vijftienhonderd toehoorders opdagen, gewapend met ‘zincroeren [pistolen], bussen ende ander geweer.’ Op zondagmiddag 7 juli woonden ongeveer vierhonderd mensen bij Noordgouwe op Schouwen een hagenpreek bij. Geplande vernieling Sinds 1561 resideerde in Middelburg Nicolaas de Castro als eerste (en enige praktiserende) bisschop van Middelburg; hij zou in 1573 aan dysenterie bezwijken tijdens het beleg van Middelburg door de troepen van Oranje. Op 21 augustus 1566 bereikten tijdingen van de Antwerpse Beeldenstorm de stad. ’s Middags begon het breken al in de (in 1575 gesloopte) Westmonster- of Sint-Maartenskerk op de Markt.
12 juni 2016 | 02
verscherpt. Het tegen Veere aanschurkende dorp Zanddijk moest er wél aan geloven. Maar ook hier waren kostbare voorwerpen uit de kerk haastig bij parochianen verborgen. Beeldenstormers die de kerk binnendrongen gooiden het grote crucifix boven het oksaal (de afscheiding tussen koor en middenschip) naar beneden. Het bleef heel, maar een Amsterdamse beeldenstormer schopte er een arm af. In Veere hadden overigens in het begin van de jaren zestig de hier gevestigde Schotse wolhandelaars al heiligenbeelden uit particuliere huizen opgekocht, om die vervolgens te verbranden. ‘sonder hulpe ende beschermen’ De Middelburgse Norbertijnen vluchtten op 23 augustus, daags na de Beeldenstorm, in burgerkleding naar het buitenverblijf van de abt, het kasteel Westhove tussen Oostkapelle en Domburg. Alleen de abt zelf, Nicolaas de Castro, bleef met enkele getrouwen in de abdijgebouwen achter. Hij meldde mistroostig: ‘Wel dan, zoe sal ic blijven sonder hulpe ende beschermen, ende men sal dit quat volck al laeten gewerden.’ Van zaterdag 24 augustus tot en met maandag 26 augustus trof de Beeldenstorm ook plaatsen in het huidige Oost Zeeuws-Vlaanderen, zoals Axel, Zaamslag, Zuiddorpe en Hulst. Overige delen van Zeeland bleven gespaard, met uitzondering van Bakendorp bij Baarland (Zuid-Beveland). Jan Kuipers De Beeldenstorm volgens Johannes H. Egenberger (1832-1897) (collectie Amsterdam Museum).
Tevoren hadden leden van diverse gilden zoveel mogelijk altaren en andere kostbaarheden uit deze kerk in veiligheid gebracht. Intussen plande de calvinistische kerkenraad voor de volgende dag een grote Beeldenstorm. Vóór zes uur ’s ochtends verzamelden inwoners en vreemdelingen zich bij de Abdij; de calvinisten hadden mensen ingehuurd om met het breken en slopen te helpen. Er werd een proclamatie voorgelezen: geestelijken moesten ongemoeid worden gelaten ‘in lijffve ofte goeden’; goud, zilver en andere schatten moesten onder de hoede der justitie worden gesteld. Hierna begonnen de vernielingen in de Abdijkerk en elders in de stad: drie parochiekerken, waaronder de in 1834 afgebroken Noordmonster of Sint-Pieter (Hofplein), vijf kloosters en een begijnhof moesten het ontgelden. Het kostbare antependium (altaarkleed) uit de Abdij bleef bewaard, wederom dankzij de welbespraaktheid van de magistratuur. Vanuit Middelburg trokken de beeldenstormers naar het nabije Arnemuiden. Stadspoorten dicht! Ook Vlissingen moest er kort na 22 augustus aan geloven; en ook hier stond de organisatie en uitvoering onder leiding van kerkenraad en predikant. Verder maakten omstreeks deze dag Biggekerke, Buttinge, Koudekerke, Popkensburg, Poppendamme, Schellach, Serooskerke, Oost- en West-Souburg, Waterlooswerve, Zanddijk en Zoutelande kennis met het fenomeen Beeldenstorm. Veere, waar wel een plan voor ‘beeldenbrekerij’ klaarlag, bleef gespaard. De magistraat had tijdig de stadspoorten en kerken gesloten, annuleerde misvieringen en liet de kerksieraden in veiligheid brengen. Ook werd de wacht
Zeeuws Erfgoed
Verder lezen - Hans Cools, ‘De Beeldenstorm in de Lage Landen’, www.dutchrevolt.leiden.edu. - Johan Francke, ‘Hagenpreken bij Dishoek, 1565-1566’, in: Jan J.B. Kuipers en Johan Francke, Geschiedenis van Zeeland. De canon van ons Zeeuws verleden (Zutphen 2009), 71-73. - Jan J.B. Kuipers (eindred.), De onderkant van de Markt. De Westmonsterkerk van Middelburg in archeologie en historie (Abcoude 2000). - Jan J.B. Kuipers, De Beeldenstorm. Van oproer tot Opstand in de Nederlanden (Zutphen 2015). - C. Rooze-Stouthamer, Hervorming in Zeeland (ca. 1520-1572) (Goes 1996). - Zie ook: www.beeldenstorm450.eu.
Portret van landvoogdes Margaretha van Parma door Anthonis Mor (1519-1575).
13 juni 2016 | 02
Nieuwe verbinding snijdt hout! In Zeeland spelen ook dit jaar diverse efgoedorganisaties en het onderwijs in op de hernieuwde belangstelling voor oude ambachten en de toepassing ervan in hedendaagse, vaak duurzame producten. Binnen het project HANDWERK werkte het Zeeuws Museum het afgelopen half jaar samen met de Historische Scheepswerf C.A. Meerman om vierdejaars vmbo-leerlingen van Het Goese Lyceum hiermee kennis te laten maken. Onder begeleiding van de meubelmaker Caspar Labarre en scheepstimmerman Cees Droste onderzochten zij houtverbindingen die toegepast zijn in de scheepsbouw en in stoelen uit de museumcollectie. Aandacht voor ambachtelijk handwerk Houtverbindingen zie je overal om je heen. Meestal zijn deze verbindingen van twee stukken hout of samengesteld materiaal zoals spaanplaat en multiplex met schroeven, spijkers of lijm tot stand gebracht. Toch is het nog niet zo lang geleden dat je als timmerman of meubelmaker een hele reeks klassieke houtverbindingen moest kunnen maken. Een van deze klassieke en tevens sterke houtverbinding is een pen-en-gatverbinding. Deze werd tot voor kort vooral gebruikt bij poten en onderstellen van tafels en stoelen. Hoewel mooi en doelmatig, vergt deze houtverbinding een behoorlijke vaardigheid en precisie van de maker. Dit stukje ambachtelijk handwerk, waar geen spijker of machine aan te pas komt, wil het Zeeuws Museum in Middelburg en de Historische Scheepswerf C.A. Meerman in Arnemuiden deze zomer onder de aandacht van een breed publiek brengen. Slim gebruik van oude technieken Het ouderwetse ambacht heeft tegenwoordig meer en meer de belangstelling van het grote publiek. Mensen waarderen het en bestempelen het ambacht als eerlijk, echt en authentiek. Maar tegelijkertijd dreigt de kennis erover te verdwijnen. Erfgoedorganisaties zoals musea proberen deze teloorgang van kennis te stoppen door producten te vernieuwen, nieuwe toepassingen te bedenken, ambachtelijk werk weer zichtbaar te maken en kennis erover uit te wisselen. Ze doen dit door bijvoorbeeld ambachtslieden en ontwerpers uit te nodigen om samen na te gaan of ambachten oplossingen kunnen aanreiken voor het ‘slim’ omgaan met energie, materialen en hulpbronnen, door te kijken of ze nieuwe kansen bieden voor inheemse grondstoffen, door uit te zoeken of ze duurzame producten kunnen maken die een leven lang meegaan en door van een museum een werkvloer voor ambachtslieden te maken. Werkvloer als kenniscentrum Een dergelijke werkvloer stelden het Zeeuws Museum en de Historische Scheepswerf C.A. Meerman afgelopen jaar beschikbaar aan vierdejaarsleerlingen van het vmbo bouwen, wonen en interieur van Het Goese Lyceum en de jonge getalenteerde meubelmaker Caspar Labarre uit Amsterdam. Caspar en de leerlingen gingen de uitdaging aan om de houtverbindingen uit de scheepsbouw en uit de collectie stoelen van het Zeeuws Museum te onderzoeken en zelf toe te passen. Centraal object hierbij was het zogenaamde Uilenstoeltje. Dit stoeltje werd vroeger in Zeeland door landbouwers als winterklus met de hand
gemaakt, maar tegelijkertijd in Culemborg seriematig gefabriceerd. Een goed voorbeeld dus om te onderzoeken hoe je dan wel een uniek product dan wel een serieproduct met de hand kunt maken. Enthousiast over handmatig werken Centraal in het hele project was het handmatig werken met hout. Niet het hanteren van supermoderne machines, maar het leren van ambachtelijke houttechnieken en het werken met bijbehorend handgereedschap voerden op de werf, in het museum en op school hierbij de boventoon. Gedurende een aantal sessies deelden scheepstimmerman Cees Droste en meubelmaker Caspar Labarre hun kennis van houtverbindingen uit hun eigen vakgebied met de leerlingen van Het Goes Lyceum. Zij lieten tevens zien hoe je nog verfijnder met hout kunt werken wanneer je (je eigen) handgereedschap gebruikt. Bij het maken van hun projectwerkstuk in de vorm van een houten bank bleek deze werkwijze voor de leerlingen een ware uitdaging. Maar desalniettemin bewonderden zij Caspar’s streven om op deze handmatige manier een seriematig kwaliteitsproduct te maken en waren enthousiast over hun eigen eindresultaat. Presentatie De houten bank van de school, maar ook de meesterstukken van Caspar in de vorm van nieuw ontworpen en gemaakte stoelen zullen vanaf 11 juni in het Zeeuws Museum te zien zijn. Ook zullen dan alle werkstukken, het oefenmateriaal en films van de gedurende het project overgedragen kennis getoond worden. Op de dag van de presentatie, zaterdag 11 juni, zullen tevens workshops en presentaties worden gegeven die betrekking hebben op het thema. De officiële opening en onthulling van het Meesterstuk van Caspar vindt op het einde van deze middag plaats, waarna de middag met een gezamenlijk toost feestelijk zal worden afgesloten. De tentoonstelling HANDWERK: Houtverbindingen met bijbehorende workshops zal een jaar lang in het Zeeuws Museum te zien en te beleven zijn.
(foto still The Hoekman Brothers)
Zeeuws Erfgoed
14 juni 2016 | 02
Meubelmaker Caspar (rechts op de foto) en stagair Pieter in de werkplaats van Caspar (foto Nanda Runge).
Cees Droste in de historische werf Meerman (foto still Urbi et Orbi).
Uilen- en bloempotstoel uit de collectie van het Zeeuws museum (foto Anda van Riet en Mieke Wijnen).
Caspar Labarre, meubelmaker met vergeten houtbewerkingstechnieken Kwaliteit en aandacht voor detail. Daar draait het om bij Caspar Labarre, ontwerper en maker van handgemaakte meubels in Amsterdam. Hij perfectioneert het ambacht van meubelmaker met oude technieken en nieuwe materialen. Te beginnen met zijn gereedschap, dat hij vrijwel allemaal zelf maakt. Op deze wijze maakt Caspar het zichzelf mogelijk oude, vergeten verwerkingstechnieken toe te passen. Deze technieken heeft hij zichzelf eigen gemaakt, enerzijds door aan de hand van beschikbaar materiaal goed te kijken en te analyseren hoe hout werkt en anderzijds door zich door inhoudelijke verdieping, waaronder het bekijken van filmpjes op YouTube, te laten inspireren door (Oosterse) houtbewerkingstechnieken. Een opleiding is er niet aan te pas gekomen.
Zeeuws Erfgoed
Van boom tot en met eindproduct Caspar Labarre koopt het hout voor zijn meubels niet bij een houthandel, maar haalt het gratis op in het Amsterdamse Bos en het Vliegenbos. Zo’n tien keer per jaar rijdt hij met zijn bakfiets daar naartoe, om gevelde en omgevallen bomen te splijten en in stukken op zijn bakfiets te laden. Om deze vervolgens in zijn werkplaats te verwerken tot onder andere stoelen van eigen ontwerp. In het hele ontwerp- en vervaardigingsproces gaat Caspar uit van de kracht van de boom. Lijm of schroeven komen er niet aan te pas. Dit is alleen mogelijk omdat hij beschikt over de juiste kennis van de diverse houtsoorten, zoals bijvoorbeeld de krimprichting van het gebruikte hout. Op deze manier ontstaat een kwalitatief hoogstaand product, dat tevens een duurzaam karakter heeft. Met vrijwel niks en bijna vergeten technieken kwaliteit creëren, dat is dan ook zijn motto.
15 juni 2016 | 02
‘Het bier is weer best’ Ambachtelijk gebrouwen, gemaakt van biologische ingrediënten of een speciale uitheemse variant… we hebben de vele smaken van bier (her)ontdekt. Al sinds de late middeleeuwen wordt er in Zeeland bier gebrouwen. Aanvankelijk gebeurde dat voor eigen huishoudelijk gebruik of als bron van inkomsten voor de kloosters, maar al snel gingen ook kooplieden het gerstenat op commerciële basis produceren. Bierbrouwers behoorden tot de hoogst aangeschreven ambachtslieden van de stad en bezetten niet zelden ook een zetel in het stadsbestuur. Voor de steden was de bierproductie en -consumptie een interessante bron van inkomsten, omdat zij hierover accijns hieven. Zeker nadat werd ontdekt dat bier met hop veel smakelijker is dan het brouwsel dat tot die tijd werd gemaakt. Doordat dit bier zonder aan kwaliteit in te boeten over lange afstanden vervoerd kon worden, steeg de omvang van de bierproductie. Het drinken van bier viel veruit te prefereren boven het drinken van water, dat uit de vaak verontreinigde stadsgrachten of regenputten moest komen. Het bier bevatte overigens heel wat minder alcohol dan dat van tegenwoordig. Beijersch bier Veel brouwerijen kregen het in de achttiende eeuw moeilijk toen koffie, thee en chocolade in opkomst raakten. Later kwam daar nog de concurrentie van gedistilleerde dranken bij. Veel van de ambachtelijke bierbrouwerijen in de steden legden het loodje. In de loop van de negentiende eeuw werd met de toegenomen kennis van scheikunde en biologie de basis gelegd voor het moderne bierbrouwersbedrijf. Technologische vernieuwingen maakten het mogelijk een ander type bier te produceren. Het zogeheten Beijersch bier werd zeer populair. Een nieuw fenomeen deed daarbij zijn intrede: de bierhal of het bierhuis. Er kwamen bierhallen in de Zeeuwse steden en bijvoorbeeld ook in Domburg. De bierhal hield het midden tussen het café en de slijter uit onze tijd. Ook het aantal cafés nam toen overigens toe. Het café werd een plek om vrijetijd door te brengen en de stijgende inkomens van mensen lieten dat ook toe. Na de introductie van het Beijersch bier werden veel bierbrouwerijen opgericht die zich toelegden op de nieuwe productiemethode. Emile van Waes bijvoorbeeld leerde het brouwersvak in Nederlandse en Duitse bierbrouwerijen en stichtte daarop een brouwerij in een oude steenfabriek in Westdorpe, die vanaf 1932 de Beiersch Bierbrouwerij Van Waes Boodts ging heten. De nieuwe generatie brouwers kreeg het echter moeilijk, voornamelijk door concurrentie van de grote spelers in het veld als Heineken en Amstel. De bierbrouwerijen verlengden hun bestaan met de productie en verkoop van limonade. Voor menige bierbrouwerij betekende de Eerste Wereldoorlog de doodsteek. Grondstoffen ontbraken, de prijzen stegen, de kwaliteit daalde en de vraag evenzeer. Pils had in Nederland het pleit gewonnen en domineerde lange tijd de Nederlandse biermarkt. Grote bierdrinkers
Zeeuws Erfgoed
waren de Nederlanders in vergelijking met andere landen niet. Reden voor de brouwers om in de jaren vijftig van de twintigste eeuw een grote campagne over het land uit te rollen onder het motto ‘Het bier is weer best’. Die was succesvol, de consumptie van bier (of beter: pils) steeg. Ambachtelijk en lokaal In het midden van de jaren tachtig groeide de belangstelling voor Belgische bieren. De populariteit van deze bieren, die heel anders smaakten dan pils, leidde ertoe dat Nederlandse brouwers gingen experimenteren met het brouwen van speciaalbier. De verkoop van ambachtelijk gebrouwen en/of biologische bieren nam daarna in Zeeland, evenals elders, een hoge vlucht en aan die populariteit lijkt geen einde te komen. Er worden nieuwe bierbrouwerijen opgericht, zoals in Middelburg en Goes. Speciale biertrucks verschijnen op evenementen en op culinaire festivals vormt bier een van de hoofdingrediënten. En bierbrouwers creëren bieren voor speciale gelegenheden, zoals de Vlissingen 700-bieren, die in 2015 ter ere van de 700 jaar stadsrechten van Vlissingen werden gemaakt. Ambachtelijk en lokaal: zo is het bier tegenwoordig weer best. De Tjechechische stad Plze Waar het woord bier vandaan komt, is onzeker. Sommige taalkundigen denken dat het afstamt van een woord dat ‘wat schuimt, belletjes maakt’ betekende, anderen vermoeden dat de oorsprong ligt in een werkwoord dat ‘brouwen’ betekende. De minst waarschijnlijke optie is dat het een kloosterwoord voor ‘dronk’ zou zijn, dat afgeleid is van het Latijn De herkomst van de naam pils daarentegen is wel bekend. Het brengt ons naar de Tsjechische stad Plze, bij ons bekend als Pilsen. In 1842 besloten ze daar over te gaan op laaggegist bier; ze bouwden daarvoor een nieuwe brouwerij waar er goudgeel bier gemaakt werd met een alcoholpercentage van zo’n 5 procent en een opmerkelijke, bittere hopsmaak. Dat nieuwe bier sloeg in als een bom: het pilsje was geboren. Tegen 1870 was Pilsener een begrip in heel bierdrinkend Europa. In Nederland werd het bier omstreeks dat jaartal in productie genomen door Gerard Heineken, die het bier niet Pilsener, maar Heineken’s Beiersch noemde. De bierdrinkers spraken echter al snel van pilsener of pilsner en vervolgens kortweg van pils (bron: etymologiebank.nl).
Bierhal van de Middelburgse bierslijter D. Bos aan de Latijnse Schoolstraat omstreeks 1880. Ook de bottelarij was hier gevestigd (foto J. Prins; Beeldbank Zeeland, ZB| Planbureau en Bibliotheek van Zeeland).
16 juni 2016 | 02
Zeeuws Erfgoed
17 juni 2016 | 02
Boerderij-inventarisatie van start In april zijn de SCEZ en Stichting Landschapsbeheer Zeeland (SLZ) gestart met het project ‘Inventarisatie cultuurhistorisch waardevolle boerderijen van provinciaal belang’. De werkzaamheden, die worden uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zeeland, zullen over een periode van twee jaar worden gespreid. Het betreft de inventarisatie van circa vierhonderd boerderijcomplexen met hoge cultuurhistorische waarden. Provinciaal beleid De Provincie Zeeland heeft de SCEZ en SLZ deze opdracht verleend omdat in de nabije toekomst een groot gedeelte van de Zeeuwse historische boerderijen de agrarische functie zal verliezen. De verwachting is dat slechts een klein deel van de vrijgekomen bebouwing een nieuwe passende functie zal vinden. Het risico is daarmee groot dat boerderijen leeg komen te staan en vervolgens verpauperen, waardoor op termijn alleen sloop rest. Dit zal ook betrekking hebben op boerderijen met een hoge cultuurhistorische waarde. Bovengeschetste ontwikkeling roept de behoefte op tot een nadere selectie tot toekomstig behoud. Hiermee wil de Provincie komen tot een overzichtelijk aantal cultuur-
historische waardevolle boerderijen van provinciaal belang. De definitieve selectie, die op basis van de uitkomsten van de inventarisatie zal worden samengesteld, zal als uitgangspunt dienen voor beleid, bijvoorbeeld bij mogelijke toekenning van subsidies en bij het bieden van (meer) planologische mogelijkheden. Opzet inventarisatie Bij de inventarisatie worden zowel het erf en de bijbehorende beplanting als de erfbebouwing meegenomen. Eveneens wordt gekeken naar de onderhoudsstaat en de ruimtelijke ligging. Naast de inzet van vaste medewerkers, bieden de SCEZ en SLZ ook vrijwilligers met kennis van historische boerderijen en/of inventarisatiewerkzaamheden de kans om aan de het project deel te nemen. De inventarisatie wordt per regio uitgevoerd, waarbij de werkzaamheden op Walcheren al in april en mei hebben plaatsgevonden. Interesse? Mocht u interesse hebben om aan de inventarisatie deel te nemen, dan kunt u contact opnemen met Marinus van Dintel (
[email protected]), adviseur cultuurhistorie en monumenten en tevens projectleider van de inventarisatie.
Open Dag SCEZ in Het Schuitvlot
Derde editie in Retranchement Op zaterdag 24 september 2016 organiseren de SCEZ, Stichting Landschapsbeheer Zeeland en stichting Het Zeeuwse Landschap voor de derde keer de Erfgoeddag in het Landschap. Dit jaar zal het evenement plaatsvinden op en rondom de vestingwallen van Retranchement, in WestZeeuws-Vlaanderen. Beleving De drie organisaties willen met de Erfgoeddag de samenhang tussen landschap, natuur en cultureel erfgoed in beeld brengen en laten ervaren door het publiek. Bij de vele activiteiten staat beleving van erfgoed, landschap en natuur dan ook centraal. Alle activiteiten zijn vrij toegankelijk tussen 12.00 en 17.00 uur. Bezoekers uit Midden- en Noord-Zeeland kunnen op de dag van het evenement gratis door de Westerscheldetunnel. Ook een tocht met de fiets, gebruik-makend van het fiets-/voetveer naar Breskens, wordt van harte aanbevolen. Programma In de loop van het voorjaar wordt het voorlopige programma van de Erfgoeddag in het Landschap via de website van Zeeuwse Ankers gepubliceerd. Op deze website is eveneens een verhaal te lezen over de geschiedenis van de vestingwallen van Retranchement.
www.zeeuwseankers.nl
Na het succes van vorig jaar organiseert de SCEZ ook dit jaar een Open Dag in het eigen gebouw. Zaterdag 15 oktober 2016, tijdens de Nationale Archeologiedagen, zijn hier van 11.00 tot 16.00 uur de deuren geopend van het Zeeuws Archeologisch Depot, het depot van de Monumentenwacht en de ondergrondse bunker van de voormalige commandopost van de dienst Bescherming Bevolking. Op deze dag zijn er activiteiten die de vele aspecten van archeologie en monumentenzorg in Zeeland tastbaar maken. Dit gebeurt aan de hand van korte lezingen, demonstraties en hands-on activiteiten. Archeologie Archeologie komt vanwege de Nationale Archeologiedagen het meest aan bod. Archeologen geven uitleg over al hun werkzaamheden van bodemvondst en determinering tot restauratie, opslag en advisering. Bezoekers kunnen onder meer kennismaken met de resultaten van het archeologisch onderzoek naar de IJzertijd-offerkuil aan de Kievitshoekweg in Grijpskerke, dat in 2003 en de jaren daarna heeft plaatsgevonden. Monumenten Medewerkers van de Monumentenwacht en Restauratie Opleidingsprojecten Zeeland staan klaar om vragen te beantwoorden over monumentenonderhoud en -restauratie. Belangstellenden kunnen meekijken bij een inspectie van een monument. Voor de jonge en oudere durfal is de mogelijkheid om een klimactiviteit op een nagebouwde torenspits te ondernemen en er zijn rondleidingen door de betonnen bunker onder Het Schuitvlot.
www.scez.nl/opendag2016
Archeologisch nieuws
Verkoolde speenkruidknolletjes uit een laat-neolithische haardkuil in de Autrichepolder, Westdorpe (foto‘s BIAX Consult, Zaandam).
Opname met de rasterelektronenmicroscoop van weefsel van een laatneolithisch speenkruidknolletje uit de Autrichepolder.
Verrassend voedsel uit Westdorpe Evaluatie Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie 2009-2015 Met hulp van de POAZ is voor de eerste maal in Zeeland kennis verworven over het verzamelen en gebruik van plantaardig voedsel in het laat-neolithicum, en nog bijzonder zeldzaam voedsel ook. Een archeologische begeleiding in de Autrichepolder bij Westdorpe in opdracht van Zeeland Seaports bracht naast middeleeuwse sporen (onder meer twee begraven paarden) ook tien prehistorische haardkuilen aan het licht. Ze dateren van tussen 3400 en 2000 voor Christus, een periode waarin men al landbouw bedreef. Vijf kuilen hadden een inhoud van verkoolde botanische resten, waaronder 57 complete knolletjes van speenkruid. Ongeveer 40 onherkenbare resten van plantenweefsel (parenchym) bleken door onderzoek met een rasterelektronenmicroscoop ook van die soort. Die grote hoeveelheid geeft aan dat de zetmeelrijke knolletjes in het wild verzameld en in de kuilen bereid
zijn als voedsel. Ook werd verkoold vruchtvlees van bessen en wilde appel gevonden. De verzamelde knollen en vruchten zijn op waarschijnlijk grotere afstand van een nederzetting bereid.
Vikinginvloed in Zeeuwse vondsten Dinsdag 22 februari brachten de Vlaamse postdoctorale onderzoeker Pieterjan Deckers (Vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie, Vrije Universiteit Brussel) en de Deen Torben Trier Christiansen (Museumsinspektør gemeente Ålborg), een bezoek aan het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD) om ‘Vikinginvloed’ op middeleeuwse voorwerpen van het strand van DomburgOostkapelle te bestuderen. De voornamelijk bronzen en zilveren voorwerpjes zoals mantelspelden, haarnaalden en toiletgerei zijn vooral in de negentiende en twintigste eeuw verzameld en belandden in de collectie van het Zeeuws Genootschap. Ze komen uit enkele grafvelden, die op het strand benoorden Oostkapelle af en toe bloot spoelden. Ook van de bijbehorende middeleeuwse nederzetting waren soms resten zichtbaar. Oorspronkelijk lag de nederzetting binnen de duingordel, nu verder weg in zee. Depotbeheerder Henk Hendrikse toonde ook enkele vondsten uit de opgraving binnen de ringwalburg van Domburg (2010). Ringwalburgen werden eind negende eeuw opgericht ter bescherming tegen de Vikingen. De Genootschapscollectie bleek een dierenfibula te
Zeeuws Erfgoed
Voor de POAZ-evaluatie zijn afgelopen jaar 214 rapporten uit 2008 tot 2015 bestudeerd, van inventariserend veldonderzoek met proefsleuven, archeologische begeleidingen en opgravingen. In 60 procent van de onderzoeken bleken een of meer van de tien POAZkernthema’s benut, een goed resultaat. Uit de POAZbudgetten is aan 21 projecten (10 procent) een bijdrage verstrekt. De grootste ging naar de uitwerking van de oude opgravingen van Romeins Aardenburg, terwijl ook DNA-onderzoek van skeletten uit Vlissingen een flinke subsidie kreeg. De meeste onderzoeken kregen kleinere bedragen, maar juist die waren voor deze onderzoeken vaak van grote betekenis.
bevatten die mogelijk een missing link is, een overgangsvorm tussen twee bekende vormen. Ook over het betaalmiddel van de Vikingen - zij sloegen geen munten, maar hakten stukjes van een staafje zilver af - is een belangrijke ontdekking gedaan. De massa van dit ‘hakzilver’ is inmiddels bepaald.
Pieterjan Deckers, Torben Trier Christiansen en Aagje Feldbrugge (Zeeuws Genootschap) op het spoor van de Vikingen in het ZAD. Inzet: een stukje ‘hakzilver’ uit de collectie van het Zeeuws Genootschap (foto‘s Gemma van der Hoogte).
19 juni 2016 | 02
Zeeuwse AmateurArcheologen Dag 2016 Zaterdag 12 maart was het met 73 deelnemers op de zeventiende ZAAD een gezellige drukte. De dag begon in mineur en met een minuut stilte, omdat amateurarcheoloog Christ van Terheijden de voorgaande avond was overleden (zie onder). Stijn Heeren (Universiteit Gent) opende het lezingprogramma met een verhaal over de Lage Landen en Zeeland in de laat-Romeinse tijd (derde-vijfde eeuw na Christus). Belangrijk was zijn mededeling dat er in Nederland een groot project op stapel staat, om zoveel mogelijk collecties van amateurarcheologen te inventariseren en online te publiceren. Rachel Schats (Universiteit Leiden) vergeleek voor haar proefschrift onder andere stoffelijke resten van het kerkhof van het verdwenen middeleeuwse Schouwse dorp Klaaskinderkerke met die van Alkmaar en Blokhuizen in Noord-Holland. Alleen in Klaaskinderkerke kwam bij drie vrouwen Engelse ziekte voor: een gevolg van te weinig zonlicht, mogelijk door veel werk binnenshuis of sterk bedekkende kleding. Ter inleiding op de vrijwilligersmarkt toonde Nathalie de Visser (Edufact!) de jongste resultaten van het werk van amateurarcheologen in Zeeland. Negen mensen demonstreerden op de vrijwilligersmarkt hun archeologische passie: dijken (Bas Chamuleau), digitale kaarten (Roland Danker), Oud-Rilland (Leo den Heijer), menselijk bot (Annemarie de Visser), onderwaterarcheologie (Bér Sterkendries en Jan Venema), SMS-oproepsysteem voor amateur-aracheologen (Hans de Vos), Werkgroep Archeologie Hulst (Eddy Verschraegen) en Werkgroep Archeologie Schouwen-Duiveland (Martin van der Zande). De organisatie van deze eerste vrijwilligersmarkt lag bij Dicky de Koning en Ron Wielinga (beiden AWN). Na de theepauze sloot Marco Vermunt het lezing-programma af met een inleiding over de vroegste geschiedenis van Bergen op Zoom en omgeving, met aandacht voor de Romeinse aardewerkproductie en de rituele offerplaats
Archeoloog Annemarie de Visser toont op de vrijwilligersmarkt van de ZAAD wat mensenbotten kunnen vertellen (foto Niek Beeke).
met honderden kleine amforen in een ven naast de Gertrudiskerk. De ZAAD wordt jaarlijks door de SCEZ georganiseerd.
In memoriam Christ van Terheijden Op 11 maart is door een noodlottige val amateurarcheoloog Christ van Terheijden op 79-jarige leeftijd overleden. Christ was een markante persoonlijkheid in de archeologie van Zeeland en een drijvende kracht in de heemkunde en archeologie van West-Brabant, in Halsteren en Steenbergen. In de verdronken plaatsen Nieuwlande, Oud-Rilland, Reimerswaal, Tolsende en Valkenisse groef en verzamelde Christ vondsten uit beerputten en met de metaaldetector. Na de bescherming van de buitendijkse verdronken gebieden verlegde Christ zijn interesse naar het verkrijgen van kennis over zijn vondsten; soms bleef de schatgraver in hem trekken. Na zijn pensionering stelde hij zijn kennis en ongebreidelde werklust ten dienste van de SCEZ en archeologische bedrijven. Vanaf 2000 was Christ altijd van de partij op de ZAAD. Afgelopen 12 maart zou hij voor de eerste keer verstek laten gaan vanwege andere heemkundige bezigheden. Christ van Terheijden in de voor hem karakteristieke zoekpose in het verdronken dorp Tolsende, november 2015.
Zeeuws Erfgoed
20 juni 2016 | 02
Uit Zeeuwse bodem Schouwen-Duiveland Andennekan uit Westenschouwen De heer W. de Vrieze uit Burgh-Haamstede meldde enkele voorwerpen, gevonden bij rioleringswerkzaamheden langs de Steenweg bij Westenschouwen. Het meeste materiaal dateerde van na 1500 (nieuwe tijd). Eén object bleek ouder. Dit was het bovenste deel van een kan uit de elfde-dertiende eeuw, uit productiecentrum Andenne in België.
Bovenstuk van een Andennekan uit Westenschouwen.
Zuid- en Noord-Beveland Een Merovinger uit Borssele De heer F. van Nieulande uit Nieuw- en Sint Joosland meldde een fragment van een menselijke onderkaak, twintig jaar geleden gevonden op het strand ‘De Kaloot’ bij Borssele. Aangezien hier al eerder vuurstenen voorwerpen uit de steentijd waren aangetroffen, kon deze onderkaak wel eens prehistorisch zijn. De heer M. Niekus van de Rijksuniversiteit Groningen bood aan de kaak te laten dateren. Dit onderzoek (door het Centrum voor Isotopenonderzoek van de RU Groningen) leerde dat de persoon tussen 650 en 690 na Christus is overleden. Dus geen prehistorische mens, maar iemand uit de Merovingische tijd. Desondanks interessant, aangezien ook menselijke resten uit de vroege middeleeuwen in Zeeland zeldzaam
Menselijke onderkaak van de Kaloot bij Borssele.
zijn, afgezien van enkele begraafplaatsen op het strand bij Oostkapelle (zie ‘Vikinginvloed’ op pagina 19).
Nehalennia-altaren in het ZAD In december 2015 is een grote collectie bodemvondsten van het Historisch Museum De Bevelanden te Goes overgedragen aan het Zeeuws Archeologisch Depot. Hieronder ook een zevental Romeinse altaren of fragmenten ervan, afkomstig van de Nehalennia-vindplaats bij Colijnsplaat (de handelsplaats Ganuenta, Romeinse tijd). De vindplaats ligt al eeuwen in het water en is bekend sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. De meeste ‘vangsten’ bevinden zich in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De nu overgedragen exemplaren zijn in de jaren tachtig opgevist door de Thoolse visser Minneboo. Het grootste exemplaar meet 73 x 46 x 25 centimeter en heeft aan beide zijden een bloemmotief. De tekst DEAE NEHALENNIAE is nog gedeeltelijk leesbaar. Het afgebeelde steentje (32 x 17 x 10 centimeter) is uit kalksteen vervaardigd. Het merendeel van de altaren is eveneens van kalksteen, één exemplaar van tefriet.
Altaarsteen uit Ganuenta, overgedragen aan het ZAD.
Zeeuws Erfgoed
21 juni 2016 | 02
Schenking collectie Oud-Rilland In maart schonk de heer Edie Bogaert aan de SCEZ fraaie vondsten van Oud-Rilland op Zuid-Beveland. Vooral in de jaren tachtig van de vorige eeuw bezocht hij met enkele vrienden regelmatig de restanten van dit middeleeuwse dorp. De verzamelde collectie keramiek maakte vervolgens deel uit van de presentatie in het streekmuseum te Hulst. Recent is besloten de ruimte voor de archeologie daar opnieuw in te richten, waarvoor een beroep is gedaan op de SCEZ-collectie. Het gaat in de nieuwe presentatie vooral om vondsten uit de streek zelf; de nieuwe inrichting is vanaf 1 april te bezoeken. De door Edie Bogaert geschonken vondsten uit Oud-Rilland zijn nu via de SCEZ beschikbaar voor uitlenen.
Voorwerpen uit Oud-Rilland, collectie Edie Bogaert: beker en kan van grijs aardewerk, vijflingpotje van witbakkend aardewerk, kookpotje, spinkruikje.
Walcheren
Vondstlocatie in de huidige Quarlespolder op een kaart uit 1852 (WAD).
‘Veerverleden’ in de Quarlespolder In januari meldde de heer Jacco Elenbaas bij de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) een mogelijk scheepswrak in de Quarlespolder. Met regelmaat stuit hij hier op bakstenen en houten resten in een sloot. De Quarlespolder is pas na de Tweede Wereldoorlog ingedijkt. Daarvoor was het een schorrengebied en tot 1872 deel van de zeearm het Sloe tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Een inspectie in het veld leidde tot de theorie dat het misschien om een heel groot wrak ging. Kaartstudie wees in een andere richting. Bij projectie van de huidige topografie op een kaart uit Vuistbijl van Neanderthaler In de winter van 2015 is op de stranden bij Westkapelle en Domburg een zandsuppletie aangebracht. Dat levert soms archeologische verrassingen op. Zo meldde een particulier een vuurstenen vuistbijl en twee gave mammoetkiezen. Het zand was opgezogen op zo’n 15 kilometer voor de Walcherse kust. De vondsten dateren uit de oude steentijd en komen van ongeveer 20 meter diep. Tijdens de laatste ijstijd, meer dan 40.000 jaar geleden, verbleven in de vlakte van de huidige Noordzee Neanderthalers en liepen
Zeeuws Erfgoed
Tekening uit 1819-1821 van de gebruikte veerschuit over het Sloe (Zeeuws Archief, ZI III-1029).
1852 valt de vondstlocatie exact samen met het uiteinde van een oude strekdam, die diende als landingspunt voor het oude veer over het Sloe. Schorvorming maakte het voor de pont onmogelijk om bij de dijk aan te landen. Over een stenen pad op de strekdam liepen de passagiers naar de boot. De bewoners van de theetuin ‘Op Sloe’ aan de Bevelandse kant van de voormalige veerdienst maakten een studie naar de geschiedenis van de dienst. Het was tussen 1755 en 1872 de belangrijkste veerdienst tussen Zuid-Beveland en Walcheren.
kuddes mammoeten, steppewisenten en wolharige neushoorns rond. De Noordzee bestond nog niet, omdat de zeespiegel tientallen meters lager stond dan nu. De vuistbijl is 11,0 centimeter lang en 8,1 centimeter breed. Hij zal door een Neanderthaler zijn gebruikt voor het slachten van een groot dier, zoals een mammoet. Uit de omgeving van het zandwingebied waren eind twintigste eeuw al enkele vuistbijlen aangevoerd en ook het tot nu toe enige fragment van een Neanderthaler. Vuistbijl van het strand tussen Westkapelle en Domburg.
22 juni 2016 | 02
Zeeuws-Vlaanderen Oude dijk bij Perkpolder Na een vondstmelding door de heer W. Lases verrichtte de SCEZ in samenwerking met de heer B. Chamuleau (AWN) op 10 februari en 15 maart archeologische waarnemingen van een oud dijkrestant bij Perkpolder. In het gebiedsontwikkelingsplan Perkpolder is een deel van de Perkpolder als natuurcompensatie opgenomen. Hiervoor is een polderdeel aan de Westerschelde tot overstromingsgebied gemaakt. Het dijkrestant kwam tevoorschijn tijdens het doorgraven van de zeedijk (2015), waarbij een opening van ruim 300 meter is gemaakt. De nu zichtbare gebogen oude dijkresten bestaan uit een enorme hoeveelheid kleine houten paaltjes met een doorsnede van 3 tot 5 centimeter en veel liggend rijshout: mogelijk laatmiddeleeuws dijkherstelwerk. Van enkele paaltjes is een monster genomen voor een uit te voeren C(koolstof)14-datering.
Resten van de oude dijk bij Perkpolder.
Restanten uithof Nieuw-Othene? Begin februari 2016 is begonnen met de aanleg van het wooneiland Mercatorschans in de nieuwbouwwijk Nieuw-Othene Zuid (Terneuzen). De heer R. Lensen uit Zaamslag vond hier laatmiddeleeuws aardewerk, dierlijk
botmateriaal en baksteenpuin in een groot aantal afvalkuilen. Nadien verrichtte de SCEZ nog een waarneming. Mogelijk behoorden de resten en sporen tot een laatmiddeleeuwse uithof van de Cisterciënzerabdij Boudelo bij Sint-Niklaas in België.
Een sluis in Sluis Op 30 maart onderzocht de SCEZ de Zuiddijk bij Sluis, nadat de heer J.-P. Schoutens uit Retranchement bakstenen en natuurstenen muurresten had gemeld. De vindplaats bevindt zich iets ten oosten van de Oostpoort. De resten waren zichtbaar nadat het talud op enkele plaatsen iets was ingestort. De zone met natuurstenen restanten was ongeveer 12 meter lang. De buitenkanten worden gevormd door twee bakstenen muurdelen van elk ongeveer 2 meter breed. In het midden bevindt zich een natuurstenen muurrestant. De rode bakstenen hadden afmetingen van 22 x 10 x 4 centimeter (l x b x d). Dit wijst op een datering in de nieuwe tijd, waarschijnlijk zeventiende eeuw. De steenblokken hadden een lengte van minimaal 90 en een hoogte van 30 centimeter. Gezien de ligging behoorden de resten vermoedelijk tot een sluis, die water doorliet in de grachten van de Sluise verdedigingswerken. In de zeventiende eeuw lag deze dijk nog aan het Zwin.
Restant van een natuurstenen muur in het talud van de Zuiddijk bij Sluis.
Vondsten langs de Sint Bavodijk De heer J. de Zwart uit Nieuwvliet meldde een grote hoeveelheid aardewerkfragmenten en een versierde benen twee- of drietand uit de tiende-dertiende eeuw, alsmede een broche. Hij vond de voorwerpen in een akker langs de Sint Bavodijk in Nieuwvliet, nadat de akker was ingericht voor natuurontwikkeling. Van de twee- of drietand was nog één tandje aanwezig. De functie van dergelijke voorwerpen is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk was het een twijnbot; uit experimenten is gebleken dat ze geschikt waren voor het twijnen van garens om bijvoorbeeld visnetten te maken. In de directe omgeving verzamelde de heer De Zwart in 2014 en 2015 al veel vondstmateriaal. In 2014 kwamen ook de resten van een huisplaats uit de vijftiende eeuw aan het licht.
Zeeuws Erfgoed
Twee- of drietand; Sint Bavodijk, Nieuwvliet. Bovenstuk van een Pingsdorf tuitpot; Sint Bavodijk, Nieuwvliet.
23 juni 2016 | 02
Eigentijdse herinrichting van Schotse Huizen in Veere Opvallende metamorfose in slechts drie maanden tijd Museum Veere is sinds 2015 de opvolger van Museum De Schotse Huizen en het Stadhuismuseum in Veere. Bij de start van Museum Veere kreeg het Stadhuismuseum al een geheel nieuwe inrichting. Daar konden de Schotse Huizen natuurlijk niet bij achterblijven. Sinds dit voorjaar is ook deze locatie van Museum Veere weer open voor publiek, na een volledige herinrichting in slechts drie maanden tijd. In verschillende zalen worden belangrijke periodes uit de Veerse geschiedenis op een eigentijdse manier gepresenteerd. Ook hebben de Walcherse streekdrachten weer een prominente plaats in het museum gekregen. In de vernieuwde Schotse Huizen is een bijzondere rol weggelegd voor Alma Oakes, de grondlegster van het museum en voormalig bewoonster van ‘De Struys’, een van de twee Schotse Huizen. Zij verzamelde onder andere Zeeuwse kostuums, porselein en scheepsmodellen. Ook was ze verbonden aan de Veeristen, de kunstenaars die langere tijd in Veere woonden en werkten. In de herinrichting van ‘De Struys’ staan haar verzamelingen centraal. In de nieuwe Alma II-zaal komen Walcherse kostuums, compleet met accessoires, helemaal tot hun recht. Stichting Het Walchers Costuum was nauw bij de inrichting van deze tentoonstelling betrokken en stelde voorwerpen uit haar collectie ter beschikking. In ‘Het Lammeken’, het tweede pand van de Schotse Huizen, komt het verhaal van Veere tot leven. De Beeldenzaal op de begane grond, met de unieke zestiende-eeuwse stadhuisbeelden (vroegere Heren en Vrouwen van Veere), heeft een strakkere inrichting en betere belichting gekregen. Een maquette van Kasteel Sandenburgh, verblijfplaats van de Heren en Vrouwen van Veere, maakt het verhaal compleet. De eerste verdieping is
als vanouds bestemd voor wisseltentoonstellingen (t/m 7 augustus werk van de Vlaamse zeeschilder Maurice Seghers). Ook de presentatie van de Schots-Veerse geschiedenis op de zolder van ‘Het Lammeken’ is vernieuwd. Bezoekers wanen zich hier terug in de tijd, toen Schotten in Veere woonden en werkten. Tevens wordt ingegaan op het rijke maritieme verleden van Veere. Audiovisuele media Geheel nieuw is het gebruik van audiovisuele media. De persoon van Alma Oakes, gespeeld door actrice Jacqueline Blom, komt tot leven in twee videopresentaties. Nieuw is de ‘podcatcher’, een audiotour waarmee in vier talen informatie wordt gegeven over wat er is te zien. Zo zijn in de Beeldenzaal met de podcatcher verhalen te beluisteren over de stadhuisbeelden en hoort men hoe belangrijk de Heren en Vrouwen van Veere voor de stad waren. Een speciale kindertour is in de maak. Kinderen kunnen dan met de podcatcher een speciale rondleiding volgen en een quiz spelen.
Een rondleiding met de podcatcher door het museum.
Zeeuws Erfgoed
24 juni 2016 | 02
Tegenlicht Meet Up in Museum Veere.
Museum Veere als sociale motor Met de herinrichting heeft de museumorganisatie ook meer ruimte gecreëerd om Museum Veere in te zetten als ‘sociale motor van Veere’. Dat uitte zich in de eerste weken na de heropening al gelijk in een stevig programma van lezingen, filmvertoningen, dialoogavonden, pop-uppresentaties van de collecties en dergelijke. Op 19 april was Museum Veere gastlocatie voor de Tegenlicht Meet Up naar aanleiding van de recent uitgezonden VPRO-Tegenlicht-documentaire ‘De Man door Europa’. Daarin trekt theaterregisseur Lucas de Man langs zeventien Europese steden, op onderzoek naar onze toekomst. Er wordt in de film onder andere gekeken naar nieuwe vormen van communicatie, maar ook naar de
‘gemeenschappen van de toekomst’. Afgewisseld door zang-, dans- en dichtkunst (merendeels bijgedragen door studenten van de University College Roosevelt) gingen de circa veertig deelnemers in de Schotse Huizen (jong en oud) over deze thematiek met elkaar in dialoog, onder het toeziend oog van de Heren en Vrouwen van Veere, Europeanen ‘avant la lettre’. En zo heeft Museum Veere voor de komende maanden tal van activiteiten ‘op stapel’ op het gebied van zorg, sociale cohesie, leefbaarheid en participatie.
www.museumveere.nl
daarom vandaag de dag zeer zeldzaam en een set van zeven is volgens taxateur Henri van Maanen van het Zeeuws Veilinghuis zeker bijzonder: “Het is uniek Nederlands erfgoed, ik ken geen tweede set hiervan in ons land. En dat vind je dan zomaar in Veere.”
Zeldzame vondst
Tijdens het herinrichtingstraject zijn zeven zeer bijzonder zeldzame Weesper porseleinen schaaltjes in de Schotse Huizen ontdekt. De schaaltjes zijn gemaakt rond 1762 in de eerste Hollandse porseleinfabriek in Weesp. Deze fabriek heeft maar korte tijd (1759-1770) bestaan. De producten uit de fabriek zijn
Zeeuws Erfgoed
De zeven schaaltjes zijn condimentsschaaltjes voor specerijen en werden vermoedelijk gebruikt voor het serveren van klein fruit, zoals aardbeien of voor zoete lekkernijen zoals bijvoorbeeld ‘Turks fruit’, confituur en compote. De ovale schaaltjes zijn in rococostijl uitgevoerd en gedecoreerd met een bloemmotief. Aan de onderkant zijn ze voorzien van het Weesper porseleinmerk: twee gekruiste degens omgeven door drie bollen, waarbij de punten van de degens naar beneden zijn gericht. De schaaltjes zijn in 1930 in het bezit van de gemeente Veere gekomen via het legaat van de heer J.L. Richel, oud-burgemeester van Borssele. De schaaltjes zijn in de Alma I-zaal van de Schotse Huizen te zien.
25 juni 2016 | 02
Johan Wattel geeft uitleg aan de restauratieleerlingen op de werkplaats.
Restauratie-instructeur Johan Wattel:
ROP belangrijk voor toekomst Johan Wattel is restauratie-instructeur bij Bouwmensen Zuid-West. Johan onderwijst de leerlingen van de Goese vestiging de fijne kneepjes van het restauratievak. ROP-coördinator John Akkermans ging bij hem op bezoek. Johan, bij wat voor soort bedrijf werk je nu en wat heb je hiervoor gedaan? Bouwmensen Zuid-West is een opleidingsbedrijf voor de bouw. De leerlingen komen na het behalen van hun vmbodiploma in dienst bij Bouwmensen Zuid-West. Van daaruit worden zij geplaatst bij een erkend leerbedrijf. Daar leren ze het vak van timmerman en metselaar. Mocht er geen werkplek bij een leerbedrijf zijn, dan werken de leerlingen op de werkplaats van Bouwmensen Zuid-West. Na het behalen van hun diploma niveau 2 kunnen ze door naar niveau 3 met de mogelijkheid tot uitstroom richting restauratie. Voordat ik bij Bouw Opleiding Zeeland (de voorloper van Bouwmensen Zuid-West) in dienst kwam, heb ik vele jaren in de bouw gewerkt. Mijn werkzaamheden waren heel divers. Vanuit die job werd mij zo’n twintig jaar geleden gevraagd om eens in te vallen op de werkplaats van het opleidingsbedrijf. Na drie jaar, waarin ik steeds vaker gevraagd werd om bij te springen, kreeg ik een vaste baan aangeboden en ben ik hier in dienst gekomen. Wat is de taak van een (restauratie-)instructeur bij Bouwmensen Zuid-West? De leerlingen leren het vak bij de leerbedrijven. Als zij geen werkplek hebben, komen ze tijdelijk terug naar onze werkplaats. In de tussentijd dat er naar een andere leerbedrijf wordt gezocht, is het de taak van de instructeur om de leerlingen op de werkplaats zoveel mogelijk te scholen. Dat doen we aan de hand van opdrachten die zo dicht
Zeeuws Erfgoed
mogelijk bij de werkelijkheid staan. De leerlingen komen om de drie weken een dag naar de werkplaats. Op die dag kunnen de leerlingen aangeven wat er bij het leerbedrijf niet of te weinig aan bod komt, om het dan op de werkplaats van de instructeur te leren. Verder nemen wij als instructeurs, als het bij het leerbedrijf niet mogelijk is, ook de proeven van bekwaamheid af. Waarom ben je restauratie-instructeur geworden? Van jongs af aan ben ik al geïnteresseerd in oude gebouwen. Door het bezoeken van oude boerderijen, kastelen, buitenverblijven en kerken is die interesse alleen maar gegroeid. Ik wilde weten hoe ze vroeger bouwden en ben me daarin gaan verdiepen. Toen in Zeeland het ROP (Restauratie Opleidingsprojecten) startte werd ik door de vorige coördinator Jan van Zon gevraagd om mee te denken hoe we het een en ander konden inpassen op de werkplaats. Door mijn enthousiasme over oude bouwstijlen droeg Jan van Zon mij voor als instructeur voor de restauratieopleiding. Wat vind je van het ROP? De oprichting in 2006 van het ROP Zuid-West, waaronder Zeeland valt, is in mijn ogen heel belangrijk. Als er van een restauratieopdracht een ROP-project gemaakt kan worden, geldt de eis dat er ook leerlingen op het bouwproject gaan werken, zodat oude ambachten en specifieke restauratiekennis overgedragen worden op de nieuwe generatie. Die kan dan in de toekomst zorgdragen voor een verantwoorde restauratie van historische gebouwen.
26 juni 2016 | 02
ERFGOEDallerlei De SCEZ kan geen aanvullende informatie verstrekken over de verkoop van verschenen publicaties.
• Boeken en eenmalige uitgaven Stef Beumkes, Wij moesten naar Duitsland. In de voetsporen van onze jongens uit Loenen en Zeeland, 4de druk (Zutphen: S.J. Beumkes, 2015) 215 pag.; ill., foto’s, krt., tek. Documenten en herinneringen van mannen en jongens, onder andere zo’n 120 Zeeuwen, die gedurende de Tweede Wereldoorlog als dwangarbeider in de Hasagfabriek in Leipzig werden ingezet. De hoofdstukken steunen grotendeels op de levensverhalen van de mannen die destijds tewerkgesteld werden. Jan Campert, Uit een jeugd. Herinneringen aan Zeeland, bezorgd en toegelicht door Ans Dingemanse-Dieleman en Aad de Klerk (Middelburg: Den Boer De Ruiter, 2016) 144 pag., foto’s, krt.; ISBN 978-90-79875-70-2). Eeuwig verliefd op Walcheren: dat was Jan Campert (1902-1943) die als jongen vijftien jaar in Westkapelle woonde, zijn - korte - leven lang. Daarvan getuigt een serie van 34 artikelen die hij in de jaren 1928-1929 schreef in het weekblad Ons Zeeland. Deze herinneringen zijn nu heruitgegeven en van een inleiding, een toelichting en toepasselijke foto’s voorzien. Op een tocht met de stoomtram voeren ze de lezer onder andere mee langs Westkapelle, langs Middelburg en Vlissingen waar Campert schoolging, en langs Zoutelande, zijn ‘klein, aardsch paradijs.’ Het bekende gedicht Lof van Walcheren en een toepasselijk gedicht van vader Remco Campert completeren het geheel. Arjen Fortuin, Geert van Oorschot, uitgever (Amsterdam: Van Oorschot uitgeverij, 2015) 763 pag.; ill., foto’s; ISBN 978-90-282-6115-0. Geert van Oorschot (1909-1987) werd in Vlissingen geboren en zou een van de succesvolste en spraakmakendste uitgevers van Nederland worden. Hij was de uitgever en dikwijls ook ontdekker van tal van belangrijke Nederlandse schrijvers, zoals Gerard Reve, W.F. Hermans, Jan Hanlo, M. Vasalis, Rutger Kopland en J.J. Voskuil. Uit gezocht geld, deskundige vertalers en een klassieke boekverzorging smeedde Van Oorschot de Russische Bibliotheek. Deze reeks vestigde de reputatie van zijn bedrijf en liet Nederland kennismaken met het Rusland van de negentiende eeuw. Naast het bestieren van zijn uitgeverij onderhield hij tal van contacten en correspondenties met schrijvers en kunstenaars (ook uit zakelijk belang) en hij vond tijd om zelf te schrijven. Zijn boeken Mijn tante Coleta en Twee vorstinnen en een vorst, die zijn jeugdjaren in Vlissingen beschrijven behoren tot de winstgevendste publicaties van Uitgeverij Van Oorschot. Het leven
van de man zelf is ronduit stormachtig te noemen, maar Fortuin vat het leven van Geert van Oorschot samen in 24 hoofdstukken die tezamen een flink boek opleveren. Bevat een lijst met alle uitgaven van het fonds van de uitgever. Met epiloog, notenapparaat en bijlagen. Koos Hage, e.a., Atlas van de watersnood 1953, waar de dijken braken (Bussum: Toth, 2015) 191 pag.; ill., foto’s, krt., tek.; ISBN 978-90-6868-653-1. In deze atlas worden de dijkdoorbraken en stroomgaten van weleer in kaart gebracht. Daarbij worden luchtfoto’s en andere opnamen naast kaartmateriaal en hedendaagse foto’s gelegd. Ook bevat het boek ooggetuigeninterviews. De auteur start met een waterstaatkundig overzicht van de oorsprong van de provincie, een meteorologische beschouwing van de ramp. Het grootste deel van het boek gaat over alle stroomgaten, die per regio worden besproken. Tevens is er aandacht voor de Deltawerken na de ramp, de wijze waarop er nu met water wordt omgegaan en een overzicht van alle geïnundeerde polders. Met begrippenlijst, verantwoording en dankwoord. Jan Kaljouw, Van Zorgvrij tot Schoonenburg. Buitenplaatsen en Herenhuzien aan de Oude Vlissingseweg (Oost-Souburg: Jan Kaljouw, 2015) 98 pag.; ill., foto’s, krt., tek. Dit boekje is een bundel van grotendeels eerder in De Wete verschenen artikelen over buitenhuizen aan de Oude Vlissingseweg. De volgende buitenhuizen komen daarbij aan bod: Essenvelt, Thuinenburg, Rust na Onrust, Poelwijk, Huize Abeele, Groot Engelenburg en Klein Engelenburg, Zuidvliet, Veldzicht, Schoonenburg en De Zevensterren. In het hoofdstuk Van Zorgvrij tot Buitenrust worden meerdere huizen besproken. Met beknopte bronnen- en literatuurlijst. Maarten Knoester, Aagtekerke, verleden en heden (Aangtekerke: College van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Aagtekerke, 2015) 28 pag.; ill., foto’s, krt., tek. In dit boekje wordt in vogelvlucht de geschiedenis van Aagtekerke besproken, beginnend bij het landschap in de Romeinse tijd en de stichting van de parochie Aagtekerke en omliggende kloosters. Het derde hoofdstuk gaat over de bouw van de kerk zelf. Ook de buitenplaatsen Waterlooze Werve en Sint Jan ten Here worden besproken, waarna het vijfde hoofdstuk ingaat op de nieuwe tijd, spanningen en afscheiding in de negentiende eeuw. De laatste twee hoofdstukken gaan over de inundatie en bezetting en de naoorlogse periode en de activiteiten en het toerisme. Bevat een beknopte literatuurlijst. J.M.G. Leune, Het fort Sint Anna in de polder van Namen (Broek op Langedijk: Gigaboek, 2016) 221 pag.; ill., foto’s, krt., tek., tab.; ISBN 978-90-854842-0-2. Het fort Sint Anna werd vanaf 1630 door de
Zeeuws Erfgoed
27 juni 2016 | 02
Spanjaarden gebouwd aan de Westerschelde, maar het viel al in 1632 in Staatse handen en was daarmee een belangrijk steunpunt in de beheersing van de Schelde. Het fort werd in 1718 verlaten. In dit boek wordt de geschiedenis van het fort vanuit verschillende invalshoeken bezien: vestingbouwkundig, krijskundig, politiek-bestuurlijk, demografisch, economisch, sociologisch, genealogisch en waterstaatkundig. De inhoud bestaat uit negen hoofdstukken die onder meer behandelen: het ontstaan van vesting, de Staatse verovering, het fort als militaire vesting, het leven in het fort, de fortkerk, het fort als licentkantoor, de polder van Namen, de laatste fase van de polder en van het fort en een chronologisch overzicht van belangrijke gebeurtenissen. Er is een verwijzing naar een reeks van bijlagen die via de website hanleune.nl zijn te vinden. Met geraadpleegde literatuur en personenindex. Henk van der Linden, Leo van der Vliet (red.), Zeeland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg: Aspekt, 2015) 348 pag.; ill., foto’s, tek., krt.; ISBN 978-94-6153478-1. Bevat een twintigtal artikelen over de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor Zeeland. Daarnaast bevat het twee integrale journalen, bijgehouden door twee Zeeuwen in Zeeuws-Vlaanderen en midden-Zeeland tijdens de oorlog. De artikelen zijn alle eerder verschenen in heemkundige tijdschriften of studies over de Eerste Wereldoorlog, maar zijn nu gebundeld. In deze bundel staan onder meer artikelen over de voedselvoorziening en hulpverlening aan vluchtelingen in Middelburg: Fall K, de Duitse aanvalsplannen tegen Nederland, de mobilisatie in Zierikzee, Belgische vluchtelingen in Krabbendijke, Hontenisse en Vlaamse vissers in Zierikzee, het Duitse consulaat in Vlissingen, de stoomvaartmaatschappij Zeeland, spionage op Walcheren, geïnterneerde vliegtuigen, bommen op Zierikzee, Sas van Gent onder vuur, onlusten in Vlissingen en Souburg en de dodendraad aan de Zeeuws-Vlaamse grens. Van redactie voorzien door WO I-kenners Henk van der Linden en Leo van der Vliet. Voorzien van zwart-wit illustraties en gebruikte bronnen en eindnoten per artikel. Met index. B. Meijlink, B. Silkens en N.L. Jaspers, Verhalen uit de Fles. 700 jaar Vlissingen. De ontwikkeling van een havenstad door archeologische vondsten verteld (Amsterdam: Terra Cotta Incognita, 2015) 96 pag.; ill., foto’s, krt., tek.; ISBN 978-90824844-0-3. Aan de hand van vijf thema’s wordt de stadsgeschiedenis in vijf perioden verteld: zout en vis (1300-1572); peper en goud (1572-1648); kralen en kruit (1648-1795); kogels en baksteen (1795-1814) en staal en beton (1814-1945). Per periode worden enkele belangrijke vondsten uitgelicht zoals het Kasteel Aldegonde, aan tafel bij een arm gezin en bij de familie Lampsins, de Spuistraat en het Dokje van Perry. Elk hoofdstuk start met een korte geschiedenis en een blik op de stad vanaf een bepaald jaar. Verder worden belangrijke structuren
uitgelicht en vondsten besproken. Een zesde hoofdstuk gaat over lijkvondsten in Vlissingen. Met literatuurlijst en lijst van afbeeldingen. Adri Rijstenbil, Middenstand van OudVossemeer in vroegere jaren (Tholen: Jantine Pollie, 2015) 28 pag.; ill., foto’s. De schrijfster van het boek heeft de tijd waarover zij schrijft, de jaren dertig, veertig en vijftig van de twintigste eeuw, zelf bewust meegemaakt. Het boek behandelt met name over de middenstand, die straat voor straat wordt besproken, maar ook onderwerpen als de haven en het veer komen aan bod. Voorzien van diverse oude foto’s en ansichtkaarten. Zo was ’t bie ons. Stavenisse vertelt vol. 2 (Stavenisse: Stichting Actief Stavenisse, 2016) 95 pag.; ill., foto’s. Door middel van jongeren die interviews afnamen bij ouderen wordt een beeld gegeven van het dorpsleven in Stavenisse in de eerste helft van de twintigste eeuw. De indeling is onderwerpsgewijs met onder meer: de middenstand, deurleurders, horeca, ambachten, landbouw, de haven, vervoer, wonen, huishouden, voeding, het varken, brood, de kerk, scholen, kattenkwaad, spelen, vrije tijd, rangen en standen, verenigingsleven, de crisis, de oorlog en welvaart. Met epiloog. Jos Visser & Gerrie Kik, De schepen van De Hoop BV. Meer dan 100 jaar scheepvaart in woord en beeld (Terneuzen: Drukkerij Bareman, 2015) 206 pag.; ill., tab., foto’s; ISBN 978-90-8245000-2. In dit boek worden de verhalen verteld van schippers en schepen die onder de vlag van de firma De Hoop hebben gevaren. Het bedrijf staat inmiddels meer dan 100 jaar onder leiding van de familie Van der Peijl. De redacteuren hebben 14 hoofdstukken samengesteld, waarin onder meer de oorsprong van het bedrijf, nieuwbouw van schepen, 24 schepen met de naam Machiensteen en de verandering (over de beurskrach in 1929) worden besproken. Ook komen alle diverse scheepstypen aan bod die werden gebruikt, zoals de spitsen, kempenaars, Rijn-, Herne-, Dortmund- en Eemskanaalschepen en zijn er hoofdstukken over de Tweede Wereldoorlog en de Watersnood van 1953, beunschepen en duwbakken, kustvaarders, hopperzuigers en een slothoofdstuk gevolgd door een index van scheepsnamen. Bevat een grote hoeveelheid oude en nieuwe foto’s. Paul Voskamp, Batterij Dishoek (Middelburg: Paul Voskamp, 2015) 80 pag.; ill., foto’s; ISBN 978-90-824549-0-1. In oblongformaat uitgegeven fotoboek. De auteur is verzamelaar van foto’s van Zeeland in de Tweede Wereldoorlog. In dit geval omvat de verzameling louter foto’s die in de omgeving van de kustbatterijen van Dishoek zijn genomen: 75 stuks in totaal. Alle foto’s zijn aan de onderzijde van de bladzijde voorzien van enkele regels toelichting. Rachel van Westen, Wereldzeeuwen
(Goes: Paard van Troje, 2015) 96 pag.; ill., foto’s, krt.; ISBN 978-90-71937-37-8. Bloemlezing van interviews met Zeeuwen die naar het buitenland zijn vertrokken. Oorspronkelijk verschenen in de weekkranten De Faam, De Bevelander en Ons Eiland. Er worden negentien personen/ families geportretteerd in onder meer Canada, de VS, Mexico, Guatemala, Noorwegen, Zweden, Frankrijk, Portugal, Spanje, Togo, Kameroen, Oostenrijk, Rwanda, Australië, Nieuw-Guinea, Japan en natuurlijk Nieuw-Zeeland.
• Tijdschriften Zeeland. Tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 25/1 (2015) 1-64. Ineke Vogel-Wessels Boer schreef een artikel over de Zeeuwse fotograaf C.W. Bauer en diens fotoateliers in Goes en Middelburg. P.H. de Dreu bespreekt ‘Vijftig jaar werkgroep Geologie’ van het KZGW en M. Jacobusse heeft het in ‘Globalisering van flora en fauna’ over de achtergronden en effecten van de opmars van uitheemse planten en dieren in Zeeland zoals de nijlgans, een Japans oesterrif in de Oosterschelde, bezemkruiskruid, knolcyperus en goudknopje. Tevens is er aandacht voor twee onderdelen uit de collectie in ‘’t Is vol van schatten’ hier en zijn er boekbesprekingen. Zeeuws Tijdschrift 66 1/2 (2016) 1-74. Thema van dit nummer is Vlissingen 700 jaar. Dit was in 2015. Peter van Druenen schetst de geschiedenis van de stad in vogelvlucht, Oscar Steens en Paul van der Velde lichten vervolgens toe voor welke keuzes de stad voor nu en de toekomst staat. Het grootste deel is gewijd aan een bespreking van de vier door Joep Bremmers en Veronica Frenks gehouden symposia over Vlissingen in de middeleeuwen, strijd, ondernemersklimaat en architectuur. Daarna volgen nog diverse pagina’s met andere activiteiten die in 2015 plaatsvonden. Verder nog bijdragen over Panta Rei door André van der Veeke, de mythe van de Vlissingse fles door Ad Tramper, de Gevangentoren door Wim Hofman, een artikel over het maritieme werk van vader en zoon Schütz door Karen Kroese, over de kunstenaar Wim Jurcka in de jaren vijftig door Paul van der Velde en een originele bijdrage over de eerste Chinees in Vlissingen (rond 1600!) door Leonard Blussé. Bijdragen die niet over Vlissingen gaan betreffen de Zeeuwse Boekenprijs 2015 en een in memoriam voor Peter van Houte. Lo van Driel, Jan H. Eekhout. Een plooibaar talent. Bijdragen tot de Geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen 44 (Aardenburg: Durenkamp, 2015) 351 pag.; ill., foto’s; ISBN 978-94-9152819-4. Eekhout werd geboren in Sluis en schreef gedichten en romans die veelal in West-Zeeuws-Vlaanderen gesitueerd zijn. Na een keuze voor het nationaalsocialisme in de oorlog volgde een moeizame terugkeer na de bevrijding. Het leven van Eekhout wordt door Van Driel in tien
Zeeuws Erfgoed
28 juni 2016 | 02
hoofdstukken geschetst. Daarin komt niet alleen zijn verblijf in Zeeland (Sluis, Middelburg, Sint Anna ter Muiden) aan bod, maar ook dat in Groningen, Leeuwarden, Bolsward en Amsterdam. Daarnaast is er aandacht voor de ontwikkeling van de kunstenaar en de moeilijkheden die hij gedurende zijn schrijverschap ondervond. Met nawoord, noten literatuurlijst en register. Kees de Koning en Piet Quist (red.), Droogleggers en rederijkers Jaarboek Heemkundekring Stad en Lande van Tholen 12 (2015) 47 pag.; ill., krt., foto’s, ISBN 978-90-821398-2-2. Hierin artikelen over de Thoolse waterbouwkundige Cornelius Vermuyden (1590-1677) en diens werkzaamheden in Engeland tijdens de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog. Het artikel ‘Oefening kweekt kunst’ door Kees de Koning over de opvoering van een toneelstuk ten bate van de armen in 1870 en de daaruit voortkomende rederijkerskamer die nog altijd bestaat. Het laatste artikel is van Kees Fase: ‘Schip stond als sigaar overeind’, over het ‘Vergeten bombardement’ van de geallieerden op Rotterdam op 31 maart 1943, waarbij meer dan vierhonderd doden vielen. Adri Meerman, Aafke Verdonk-Rodenhuis en Ad Tramper (red.), Tussen vesting en skyline. Het leven in Vlissingen vanaf het midden van de negentiende eeuw, nr. 1 (Vianen: Uitgeverij Optima, 2016) 26 pag.; ill, foto’s, krt., tek. Eerste deel van een langere reeks, waarvan dit deel als onderwerp de skyline van Vlissingen heeft. Het gaat over het bouwen binnen de beperkingen van de vesting Vlissingen en vanaf 1867 over de ruimte die er kwam om daarbuiten te bouwen, waarbij factoren als het Kanaal door Walcheren, de havens, het vliegveld en de Westerschelde de groeirichting bepaalden en er een nieuwe skyline van de stad ontstond. Middenstand in Middelburg, over pruiken, poeders en profetenbrood. Het leven in Middelburg vanaf het midden van de negentiende eeuw, nr. 1 (Vianen: Uitgeverij Optima, 2016) 26 pag.; ill., krt., foto’s, Eerste deel van een langere reeks, waarvan dit deel als onderwerp de middenstand heeft en dan vooral die in de vooroorlogse jaren en de negentiende eeuw. Aan bod komen onder meer de ambachtslieden en winkeliers, pruikenmakers, fotografen, buitenlandse ondernemers, branden, etalages, koffie en thee, kledingwinkels, drogisterijen en boekwinkels. De Hattinga’s. Predikanten, geneesheren, bestuurders en vooral kaartenmakers, hun geschiedenis en betekenis voor Hulst en Hulsterambacht. Jaarboek 2014-2015 Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’ (Hulst: Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’, 2015) 334 pag.; ill., foto’s, krt., tek., grav. Tien auteurs geven invulling aan artikelen over vele telgen uit het geslacht Hattinga. Met een ten geleide en woord vooraf, gevolgd door artikelen over J. Adriaanse (1863-1935) door Jan de Kort; Cartografie voorafgaand
Stad en Lande. Historische bijdragen en mededelingen van de vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland (maart 2016) biedt - na de huishoudelijke mededelingen en verslagen - als eerste artikel ‘De artsenfamilie Keller te Oosterland en Zierikzee - een vermogende familie in de 19e eeuw’ (auteur A. Flikweert). De eerste arts, Johan Martin Keller vestigde zich in 1791 als huisarts in Oosterland. Zijn zoon Frans Keller was ruim vijftig jaar als genees-, heel- en verloskundig arts werkzaam in Zierikzee. R. van Langeraad beschrijft de geschiedenis van een boerderij bij Kerkwerve, eerst een gemengd bedrijf, later een recreatieboerderij, waarbij nu zelfs een paling- en escargotskwekerij wordt geëxploiteerd. W. Kesteloo en P. Karman vertellen beiden over een reis per schip, iets wat in vroeger dagen allesbehalve eenvoudig was in Zeeland. In de rubriek ‘Uut de pepieren’ gaat het over de dienstplichtige mannen die opgeroepen werden en moesten loten voor de Nationale Militie. Van ene Pieter van der Have uit Oosterland - lichting 1826 - wordt het militaire zakboekje doorgelicht (I. van den Broek).
Zeeuws Erfgoed
29 juni 2016 | 02
Den Spiegel, orgaan van de Vereniging Vrienden van het muZEEum en het Gemeentearchief Vlissingen (2016, 2) heeft als eerste artikel ‘Het bij “Banana Island” ontdekte VOC-wrak geïdentificeerd’, door A. Scheijde. Hij vertelt hoe het zoeken naar onderwaterschatten gebeurt en hoe het waarschijnlijk met het schip is afgelopen. Een ander, ook archeologisch artikel is van L. Goldschmitz en gaat over de interessante zaken die in een beerput gevonden kunnen worden, waardoor het huishouden van vroegere bewoners voor ons gaat leven. De aandacht van de auteur gaat vooral uit naar een Engelse guinea van Charles II, geslagen in 1685. In ‘Een gasboei en een vissloep. Neutraliteitsschendingen tijdens WO I’ memoreert J. Braat twee gebeurtenissen uit 1916 en 1917, beide schendingen van de neutraliteit van Nederland. In 1916 bevonden zich Engelse torpedoboten in onze territoriale wateren en na veel geharrewar bleef een boei in Nederlandse wateren achter. In 1917 ontstonden moeilijkheden met betrekking tot een vissloep, wat veel onduidelijkheid en verwijten tussen Duitsland en Nederland opleverde. In het Polderhuisblad, Wasschappels Magazine (januari 2016) motiveert E. Ramakers haar keus om bij de zee te wonen en niet naar het ‘hoge’ oosten te verhuizen. J. Kaland is met twee artikelen vertegenwoordigd. Eerst lezen we dat de dijken altijd zorg nodig hebben en nooit sterk genoeg zijn, wat leidde tot een ingrijpende dijkversterking: de verzwaring in het kader van het Deltaplan, 1986-1988. In het tweede artikel vertelt hij over de vorstelijke personen die belangstelling voor de Westkappelse dijk getoond hebben. L. van den Heuvel heeft een gesprek met Kees Minderhoud, een waterschapsman die boeiend over de dijk kan vertellen.
De Bevelanden
In de Cronicke van den lande van Philippuslandt, uitgave van de Heemkundekring “Philippuslandt” (maart 2016) haalt A. Romijn-de Raat herinneringen op aan het bouwbedrijf van haar vader, Pieter de Raat. De Raat startte zijn timmerbedrijf in Sint Philipsland in 1939. Na de Tweede Wereldoorlog en na de Watersnoodramp in 1953 was er veel werk en floreerde het bedrijf, maar toen omstreeks 1969 het economisch slechter ging viel het doek en werd het aannemersbedrijf failliet verklaard. De auteur vertelt over de werkzaamheden en over de goede band die werkgever en werknemers hadden. In 2014 bestond het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten 50 jaar. E. van der Vlies-van Dijke geeft het artikel van J. Van Keymeulen over het woordenboek (gepubliceerd in Nehalennia) verkort weer. Rika Ghijsen heeft met het werk een monument voor de Zeeuwse taal en cultuur tot stand gebracht, met hulp van honderden vrijwilligers. In de tweede aflevering van de memoires van mevrouw M.M. Vermeij-Filius gaat het over
Walcheren
In Nehalennia, Archeologie, cultuurhistorie, streektaal en volkscultuur (voorjaar 2016) verzorgt K. Beaart de tweede aflevering van zijn artikel over de Middelburger Johannes Goedaert, ontdekker van de metamorfose. Het gaat over de methoden van onderzoek. Alle door Goedaert beschreven soorten zijn de eerste beschrijvingen die bekend zijn. In deze aflevering wordt een beeld van Goedaerts pionierswerk gegeven door onder andere de beschrijving met illustraties van de ‘Twee-steert’, nu de hermelijnvlinder genoemd. R. Willemsen beschrijft een feestelijke bijeenkomst in 1826, toen de Gouverneur van Zeeland de eerste steen legde voor de nieuwe sluizen in het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Hierna wordt een bijzondere dag belicht door G. van de Velde: dinsdag 13 maart
Sint Philipsland
• Heem- en oudheidkundige bladen
‘aantrekkingskracht’ en ‘centen’. Aantrekkingskracht in positieve en negatieve zin van het water, en centen waarvan je er met boodschappen doen soms een hele of halve kon verdienen. Een bijzondere ‘Fluplander’ was Abraham Mol, de ‘Amerikaan’. In Sint Annaland hangt een tekening van hem voor een alternatief Deltaplan, al getekend in 1933. G. Noorthoek schrijft ‘De oprichting en verdere geschiedenis van NOAD ‘67’, de voetbalclub die in 1967 werd opgericht, en die na ups en downs, nog steeds bloeiend is. J. Mol laat ons kennismaken met de familie Faasse, schippers in hart en nieren; hij richt zijn aandacht op Jan Marinus Faasse, geboren in 1899, gestorven in 1981. Het schip de ‘Adriana’ werd later overgenomen door zijn dochter Miep, maar door de schaalvergroting in de binnenvaart was het te klein om nog een behoorlijk inkomen mee te verdienen.
1945, de dag waarop koningin Wilhelmina een bezoek aan het bevrijde ZeeuwsVlaanderen bracht. P. Van Daele vertelt over een unieke collectie op de website dialectloket.be, van opnames met verhalen van veertig Zeeuws-Vlamingen, in het dialect van hun plaats of streek. P. Heerschap schrijft over het ontstaan van familienamen. Namen ontstonden door afstamming of familierelaties, beroepen, eigenschappen en geografische herkomst. Een flink deel van het tijdschrift wordt gevuld door leden van de dialectvereniging, onder andere met verhalen als ‘In de scheerstoel’, over ‘Tôôndaegen’ in Goes en over de klok van Hoek: ‘Â meêr dan 500 jaer oud en nog âltied vitæl ghenoeg om te beieren’. R. RosmolenMurre verzorgt een interview met zangeres Anja Kopmels, die in het dialect van Noord-Beveland zingt. Schouen-Duiveland
aan de Hattinga’s door Honoré Rottier; Het landschap van het Hulsterambacht in de 18de eeuw door Adrie de Kraker; De cartografen Hattinga, hun voorouders en nazaten: een familiekroniek door Marc Buise; De vrouwen naast de Hattinga’s door Katrijn van Goethem; Abdias Hattinga, een rechtzinnig en koppig predikant door André Bauwens; Het doel heiligt de middelen: het religieus geïnspireerde veroveringsplan van dominee Abdias Hattinga door Ruud Paesie; De pest volgens Willem Tiberius Hattinga door Dirk De Groof en Erik Bruynseels; Geneesheren die landkaarten maken door Marijke Donkersloot-de Vrij; ‘Sulke werken behooren alleen tot nutte van den Souverain en Vorst te zijn’: de Hattinga-atlassen, hun ontstaan, samenstelling en lot door Marc Buise; ‘Aan de Bibliotheecq der Universiteit te Leyden overgebragt’: de Kaarte van de Provincie Zeeland en andere manuscriptkaarten van de Hattinga’s in de Universiteitsbibliotheek Leiden door Martijn Storms; ‘Het Doodboek der Stad Hulst’ van Willem Tiberius Hattinga door Jan de Kort; ‘Toon mij uw boekenkast en ik zal zeggen wie u bent’: de veiling van Willem Tiberius Hattinga door Marc Buise; Jeugdige trots : het Teyken-boek Door David Willem Coutry Hattinga door Peter Paul Hattinga Verschure; ‘Waarom is God alleen bekend’ David Hattinga in Berbice door Marc Buise; De hermeting van de Ser-Pauluspolder in Hulsterambacht door D.W.C. Hattinga, 1769-1775 door Carlo Buijsrogge; ‘De bewaaring en bescherming van dit quartier’: de zorg voor de veiligheid in het Hulsterambacht 1783-1785 door Antoine Prinsen; Jan Wormerus Raven: echtgenoot van Anna Wilhelmina Hattinga door Joop van Hecke en Marc Buise en ‘In de voetsporen van Willem Tiberius Hattinga Prof. dr. J. C. M. Hattinga Verschure (1914-2006)’ door de kinderen Hattinga Verschure. Het geheel staat onder redactie van Marieke, Joost en Peter Paul Hattinga Verschure. Bevat een lijst met archivalia en gebruikte literatuur. Voetnoten bevinden zich onder de teksten. Met lijst van auteurs.
De Spuije, het tijdschrift van de Heemkundige Kring De Bevelanden en de Vereniging Vrienden van het Historisch Museum De Bevelanden (voorjaar 2016) begint met een brief van Henk Aalbers,
dominee in Rilland tijdens WO II, die hij aan familie in het noorden schreef over alle angstige ogenblikken die in Zeeland doorleefd werden. H. de Vos schrijft over de emancipatie van de katholieken, nadat de nieuwe grondwet van 1848 Nederland vrijheid van vereniging en vergadering bracht. Met wel een eigen kerk, school en armenzorg in Goes in 1880, misten de katholieken nog een eigen, roomse begraafplaats. De totstandkoming, de inrichting en het gebruik van deze begraafplaats worden in het artikel besproken. In 1990 werd het kerkhof officieel gesloten verklaard, daarna gebruikten de katholieken een gedeelte van de algemene begraafplaats, die in haar geheel wordt onderhouden door de gemeente. T. Wajer gaat verder met het artikel over de afwikkeling van de nalatenschap van Robbert van Schilperoort. Door diens vele bezittingen in Zeeland en West-Brabant blijkt dit een ingewikkelde zaak geweest te zijn. Over onze beroemde Annie M.G. Schmidt kan iedereen meepraten. Tijd voor auteur K. van Oosten om nu de vader, dominee Johan Daniël Schmidt, in de belangstelling te plaatsen. We lezen dat dominee Schmidt een geliefd, gezaghebbend en uitmuntend prediker was. Hij deed intrede in Kapelle in 1909, en bleef die plaats 36 jaar trouw, tot hij in 1945 met zijn echtgenote naar Den Haag verhuisde. In 1951 stierf de geliefde predikant, hij werd in Kapelle begraven. Zeeuws-Vlaanderen
Tijd|Schrift, Bulletin van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (2016, 1) begint met een artikel van H. van Damme over IJzendijke tijdens de Tweede Wereldoorlog. IJzendijke kreeg direct in 1940 te maken met het oorlogsgeweld. Er waren Franse, en wat later Belgische militairen ingekwartierd, wat na 10 mei Duitse reacties uitlokte: IJzendijke werd gebombardeerd en toen in juni 1940 de inventaris werd opgemaakt van de schade aan dorpen in West-Zeeuws-Vlaandreren, telde IJzendijke al veel beschadigde gebouwen en dakloze personen. De auteur schrijft over de ernst van de beschadigingen en over de vergoeding voor de inkwartiering. Aan het eind van de oorlog was de schade groot: 26 doden en vijf verminkte mensen. De door het gemeentebestuur aan Den Haag verzochte financiële hulp kwam traag op gang. Tijdens de oorlog had het dorp last van plundering en schade door Duitsers, na de bevrijding zorgden de Canadezen voor
overlast. Ook de zuiveringen na de bevrijding komen aan bod en de wederopbouw van 1945 tot ongeveer 1958. Een groot deel van het Tijd|Schrift is gevuld met het artikel ‘Josephus Philippus Dinnewet 1827-1889’, geschreven door G.A. Gielen Nannes. Na de genealogie van Dinnewet en zijn leven in Aardenburg behandelt de auteur zijn werk uitgebreid. Er zijn 26 schilderijen bekend en twee kruiswegstaties. Meestal schilderde hij portretten, zoals bijvoorbeeld zijn vader, zijn echtgenote, enkele burgemeesters van Aardenburg. In de latere periode toen hij in Brugge woonde, schilderde hij de familie Moreeuw, waaronder Maria Bernardina Moreeuw, met wie hij in 1855 trouwde. In de Nieuwsbrief, Heemkundige Vereniging Terneuzen (maart 2016) schrijft R. van Elslande ‘De burggravenfamilie Vilain van Gent, heren van Willemskerke en Sint Jansteen’. Het verdronken dorp Willemskerke lag destijds in de huidige Goese polder. Het dorp is misschien ontstaan aan het eind van de twaalfde eeuw. De oudst gekende heer van Willemskerke was Diederick van Gent. In dit artikel wordt de hoofdtak van de familie van Gent, burggraven van de Oudburg en heren van Willemskerke en Sint-Jansteen belicht. G. de Pooter zoekt uit waarom de kindersterfte in het Land van Axel in de negentiende eeuw zo opvallend hoog was. Gedurende een groot deel van de negentiende eeuw lagen de cijfers van Zeeland duidelijk boven het landelijk gemiddelde, en het gemiddelde van het Land van Axel was nog hoger dan dat in de rest van Zeeland. In Axel woonde de bevolking dicht opeen, waardoor mogelijk de drinkwatervoorziening slecht functioneerde, en ook het effect van open riolen op de verspreiding van infectieziekten groot was. Daarbij zal de moerasachtige omgeving een excellente broedplaats voor de malariamug geweest zijn. G. Millenaar laat zien dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de Rijks Hogere Burgerschool in Terneuzen geen al te beste beurt maakte. De mentaliteit liet te wensen over, de ‘Hollandse’ leraren vonden de plattelandskinderen ‘uit de Zeeuwse klei getrokken’ en er gebeurden dingen die zoveel mogelijk in de doofpot werden gestopt. R.J.H. Lensen vertelt over de brand in januari 2016 in café-restaurant Het Wapen van Zeeland, een van de oudste nog bestaande panden in Zaamslag. Bulletin van de Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’ (2016, 1) is voor het grootste deel gevuld met de biografie van Louis Lockefeer (1903-1968), geschreven door G. Sponselee. Lockefeer begon zijn carrière als onderwijzer in Clinge en werd later docent Nederlands aan de Middelbare Handelsdagschool in Hulst. Hij ging zelf nieuwe lesmethoden schrijven en leverde later veel bijdragen aan verschillende tijdschriften. Toneel, zowel schrijven als spelen, was ook een passie: ‘Lentestrijd’, een spreekkoor met tweehonderd deelnemers, de revue ‘Keur en kleur’, openluchtspelen en het toneelstuk ‘De Zondvloed’ zijn maar enkele
Zeeuws Erfgoed
30 juni 2016 | 02
voorbeelden van zijn uitgebreide oeuvre. Lockefeer was regisseur van twee toneelgezelschappen in Hulst, die in 1965 samengingen in de nog steeds bestaande Camere van Rhetorica De Transformatie. Ondanks zijn werkijver en het drukke leven buitenshuis was Louis Lockefeer een echte familieman, hij betrok zijn kinderen bij zijn hobby’s, tuinierde samen met zijn vrouw en vond ook tijd om bijen te houden en aan sportvissen te doen. Verder naast alle huishoudelijke mededelingen in dit nummer nog een artikel over oude grenspalen rond Kapellebrug en Hulst (M. Buise). De Kroniek 2015 van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent geeft een lijst met alle bekende bijnamen in Sas van Gent, overgenomen uit het boek Het Dikke Bijnamen boek Zeeuws-Vlaanderen van F. Deij en J. Naughton. Beroepen en bijzonderheden worden erbij vermeld (J. van Hecke). Ook van J. van Hecke het artikel ‘De geschiedenis van het katholiek begraven in Sas van Gent’. Het oude katholieke kerkhof is definitief gesloten in 1902, hetzelfde jaar waarin pastoor Verhoeven de nieuwe begraafplaats inzegent. In juni 2015 is het Industrieel Museum Zeeland aan de rand van Sas van Gent geopend. Koning Willem Alexander en koningin Maxima hebben het museum reeds bezocht en al snel na de opening werd de vijfduizendste bezoeker welkom geheten. De Vlaamse hoogleraar Jozef Janssens schreef een nieuw Davidsfondsboek: Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede. Liefde in het Vlaanderen van de dertiende eeuw. D. de Smet geeft de inhoud van het oude verhaal, gegevens over de vroege auteur Diederic van Assenede en historische bijzonderheden uit de tijd van ontstaan. Van het boek van de Middelburgse Harold Sarneel - sociaalwetenschappelijk onderzoeker en publicist - is een fragment van zijn boek ‘Dorpeling’ opgenomen: ‘De Oostdam’. Kunstenaar F. Kegels vertelt zelf wie hij is en wat zijn kunst en kunstenaarschap inhoudt. Daarna gaat het over de totstandkoming van een door hem ontworpen beeld voor de Keukenhof in Lisse. Tenslotte een historisch overzicht van de R.K. Coöperatieve Verbruikersvereniging ‘De Volharding’ te Sas van Gent, dat is overgenomen uit het jubileumboek ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de vereniging (J. van Hecke). Meldpunt voor Bodemvondsten Stel, u doet een archeologische vondst in uw tuin, op het strand, in een bouwput of op een aardappelveld. De Monumentenwet (vanaf juli de Erfgoedwet) schrijft voor dat u dit moet melden. In Zeeland doet u dat bij de SCEZ. De SCEZ registreert uw ontdekking en slaat de informatie op in het Zeeuws Archeologisch Archief. De vondst blijft uw eigendom, tenzij u deze wilt afstaan. Meer informatie op:
www.scez.nl/vondstmelden
Colofon
Zeeuws Erfgoed jaargang 15 nr. 2 • juni 2016
Zeeuws Erfgoed - blad voor erfgoedliefhebbers is een uitgave van Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland en verschijnt vier keer per jaar. Dit blad informeert over het materieel en immaterieel erfgoed in Zeeland. De activiteiten van de SCEZ worden mede mogelijk gemaakt door de Provincie Zeeland. Redactie Saskia Buitenkamp, Marinus van Dintel, Jan Kuipers, Veronique De Tier en Janneke de Wit Eindredactie Saskia Buitenkamp, Marinus van Dintel, Jan Kuipers en Veronique De Tier Foto’s SCEZ, tenzij anders vermeld Auteursrecht Het auteursrecht van Zeeuws Erfgoed (gehele uitgave) berust bij de SCEZ; van externe bijdragen bij de auteurs. Gehele of gedeeltelijke overname of publicatie van artikelen is uitsluitend toegestaan met bronvermelding na toestemming van de SCEZ en de rechthebbende(n). De SCEZ streeft er met de uiterste zorgvuldigheid naar om voorafgaand aan het moment van publicatie contact op te nemen met de rechthebbende(n). Mochten personen of instanties als rechthebbende(n) alsnog niet benaderd zijn, dan kunnen zij hiervoor contact opnemen met de redactie. De SCEZ kan op geen enkele wijze aansprakelijk worden gesteld voor door derden aangeleverd beeldmateriaal waarop auteursrecht berust. De SCEZ staat voor behoud en beleving van erfgoed in een veranderende samenleving. Samen met de vele andere erfgoedorganisaties in Zeeland houden wij het erfgoed levend en in beweging.
Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Postbus 49 4330 AA Middelburg Bezoekadres Het Schuitvlot, Looierssingel 2 T +31 (0)118-670870 | E
[email protected] Twitter SCEZ @erfgoedzeeland | www.scez.nl Contact redactie en administratie Reacties en adreswijzigingen bij voorkeur digitaal via
[email protected] of via postbus 49, 4330 AA Middelburg o.v.v. Zeeuws Erfgoed. Opmaak decreet, Ramon de Nennie, Middelburg Druk Meulenberg, Middelburg Aan dit nummer droegen bij Leo Adriaanse, John Akkermans, Jeanine Dekker, Robert van Dierendonck, Marinus van Dintel, Aagje Feldbrugge, Johan Francke, Henk Hendrikse, Hans Jongepier, Jan Kuipers, Bernhard Meijlink, Josien Pootjes, Wim Scholten, Veronique De Tier, Truus Trimpe Burger-Mekking en Janneke de Wit
ISSN 2352-4766 Losse verkoopprijs € 4,50 (alleen aan balie SCEZ) Donateurs van de SCEZ ondersteunen het erfgoed in Zeeland. Dat kan al voor 14 euro per jaar. Meer weten? Kijk op www.scez.nl/donateur
MOnuMENTaal Meekrap werd al in de middeleeuwen in Zeeland verbouwd. Vanaf 1660 nam de teelt ervan toe. Boeren schakelden over op meekrap omdat de graanopbrengsten terugliepen. Uit de wortel van de plant werd de rode kleurstof alizarine gewonnen, die werd gebruikt voor het verven van wol, katoen, zijde en leer. Vooral op Schouwen-Duiveland en Tholen kwam veel meekrapteelt voor, verder ook op de Bevelanden en in het Land van Hulst. Het was eeuwenlang het meest winstgevende product van de Zeeuwse landbouw, met zijn hoogtepunt rond 1850. Bijna elk dorp op Tholen en Schouwen-Duiveland had zijn eigen meestoof waar de meekrap werd verwerkt. De wortels van de meekrap moesten nog een hele bewerking ondergaan voordat ze de rode verfstof voor de textiel-industrie opleverden. De gedroogde en tot poeder gestampte meekrap werd in de waag van het stadhuis in Zierikzee gekeurd (zie foto op achteromslag). De grootste vaten wogen wel vijfhonderd kilo en brachten een klein kapitaal op. Andere handelaren bezochten de telers op hun boerderijen om er monsters te nemen en de koop te sluiten. Vanuit Zierikzee ging de meekrap naar Rotterdam, van waaruit de verfstof naar heel Europa werd verhandeld.
Zeeuws Erfgoed
In 1826 kwam de meekrapteelt onder druk te staan door de Franse uitvinding van garancine, een verbeterd meekrappreparaat. Nadat de regelgeving over de meekrapteelt en -bereiding in 1845 was afgeschaft, verschenen ook in Zeeland nieuwe meekrapfabrieken en garancinefabrieken. In korte tijd onderging de meekrapnijverheid belangrijke vernieuwingen. Toen het mogelijk bleek om relatief goedkoop synthetische alizarine te produceren, was het eind negentiende snel gedaan met de meekrapnijverheid in Zeeland. Het gewas verdween bijna helemaal uit Zeeland. Tegenwoordig staat meekrap weer in de belangstelling. Er worden pogingen ondernomen om het gewas weer te kweken, bijvoorbeeld bij Streek- en Landbouwmuseum Goemanszorg in Dreischor. Een van de verhalen die te beluisteren is op de nieuwe ankerplaats tegenover Goemanszorg gaat over de historische manier van delven van het gewas. Ook kledingontwerpers zorgen voor een nieuwe impuls, omdat zij graag met de natuurlijke rode verfstof werken.
www.zeeuwseankers.nl
31 juni 2016 | 02
zeeuwse
ankers
MOnuMENTaal
De waag in Stadhuismuseum Zierikzee (foto Huibert van den Bos).