ZeeBel Je kunt je afvragen of het nodig is een baby die geboren wordt met benen die aan elkaar vergroeid zijn te kwellen met de operatie die nodig is om van één ledemaat de gebruikelijke twee te maken.
Eerste levensjaar Terwijl de verloskundige nog verbijsterd stond te kijken naar het merkwaardige wezentje dat ze zojuist ter wereld had gebracht, gebeurde er iets bijzonders in het huis van Mare: de deurbel ging. En hoewel Mare zelf, ondanks allerlei theorieën over in de hersenen aangemaakte stofjes die een vrouw tijdens en na een bevalling in opperste staat van paraatheid brengen, zwetend en uitgeput achterover lag in twee kleffe kussens, verbaasde het horen van de deurbel haar zó, dat ze het geluid in mensentaal herhaalde: “Bel?” kreunde ze verwonderd. Ze realiseerde zich hierbij echter niet dat de verloskundige precies tíjdens het zelden eerder in dit huis gehoorde gerinkel vroeg wat de naam van het meiske zou zijn. Als antwoord hoorde ze “Bel” en sloeg dit op in een klein hoekje van haar hersens dat níet in beslag genomen was door het beeld van de baby. En op deze lullige manier kwam Bel aan haar naam. Zoals het een goed verloskundige betaamt, legde deze Bel zo snel mogelijk in haar moeders armen, hierbij het onderwerp “benen” zorgvuldig vermijdend. En zoals het een goed moeder betaamt, had Mare alleen maar oog voor het vol strepen bloed en huidsmeer zittende gezichtje van haar kersverse dochtertje en registreerde ze niks van de merkwaardigheid die dit wezentje bezat. De voordeurbel was ze inmiddels vergeten, en de verloskundige maakte pas aanstalten naar de voorkant van het huisje te lopen toen voor de tweede keer het geluid klonk. Omdat de rest van dit verhaal grotendeels zal gaan over iemand met één ledemaat onder de heupen, is het misschien wel aardig te vermelden in welke letterlijke spagaat de verloskundige terecht kwam op het moment dat ze Bel in haar moeders armen had gelegd, en de voordeurbel voor de tweede keer ging. Een praktisch deel in haar wilde de deur open gaan doen en zond een signaal door haar zenuwbanen en spieren dat maakte dat ze haar rechtervoet reeds een stap verzette: weg van het baarbed. Een ander deel van haar, ongetwijfeld het moederlijke, bezorgde, maar misschien ook sensatiezoekende, besefte dat zij de aangewezen persoon was om moeder Mare er voorzichtig op te wijzen dat haar dochtertje helaas meerdere operaties zou moeten ondergaan om te repareren wat tijdens het groeiproces in de baarmoeder was misgegaan. Deze gedachte nu veroorzaakte een stap richting het bed met haar línkerbeen. Dit alles gebeurde in een fractie van een seconde en als iemand dit beeld als een tableau vivant zou zien, zou hij of zij ongetwijfeld in de lach geschoten zijn door de wijdbeense houding van de verloskundige, die leek vooraf te gaan aan het doen van een plas in de vrije 1
natuur. De praktische gedachte won: de verloskundige wierp een korte blik op Mare, zuchtte even bij het vooruitzicht dat het vervelende nieuws hoe-dan-ook gemeld zou moeten worden, en beende toen zonder verder dralen naar de voordeur. Voor het verhaal is het irrelevant wie er op dat moment aanbelde, ook al zou Mare nog maandenlang gekweld worden door deze vraag. Feit is dat de volgende dialoog tussen de verloskundige en Mare plaatsvond, ongeveer vijf minuten na de geboorte van Bel. “Mooi kindje hè? Mooie naam ook, Bel. Jaah, ‟t is een mooi meiske hoor,” aldus een uitstellende verloskundige. Toen Mare niets zei, maar verliefd naar haar oudste en enige dochter bleef staren, besloot de verloskundige, die overigens Ria heette, door te zetten. “Heb je haar lijfje al bekeken?” En toen Mare niet reageerde: “Heb je haar al goed bekeken? Ik denk dat ze wel eventjes naar het ziekenhuis moet hoor.” Bij het woord „ziekenhuis‟ keek Mare even fronsend op en stopte vervolgens haar neus weer in het nekje van het baby‟tje. “Haar benen zijn niet goed, mevrouw,” zuchtte de verloskundige toen maar, blij dat het hoge woord eruit was. Mare keek omhoog, naar de persoon naast het hoofdeind van haar bed, de persoon die wat haar betreft mocht vertrekken, aangezien ze haar taak had volbracht en nu stug de warme band tussen Mare en Bel probeerde te verbreken door rare opmerkingen te maken over ziekenhuizen en benen. “Ze is perfect,” sprak Mare toen. En dat was dat. Later, toen de verloskundige verdwenen was, vond Mare een briefje met daarop gegevens die voor en na de bevalling waren genoteerd, waaronder de naam van de pasgeborene, Bel. Mare haalde haar schouders op, vond het allang prima dat ze zelf geen naam had hoeven bedenken, want verder dan haar eigen naam zou ze niet gekomen zijn. Voordat Mare het briefje had gevonden, had ze het lichaam van haar dochtertje uitgebreid bekeken: een wat haar betreft schitterend hoofdje, een nog erg wiebelig nekje en een romp die binnen enkele maanden zou uitgroeien tot een met traditionele babykwabben bedekte borst en buik, de wasser van het lichaampje uitdagend de plooien één voor één op te pakken, de boel eronder te wassen en weer neer te leggen. Onder de romp leek de boel niet helemaal zoals bedoeld, constateerde Mare lichtelijk verbaasd. Wat ze zag was dit: een minuscuul venusheuveltje, met daaronder de gebruikelijke vrouwelijke genitaliën, de heupjes en aan de achterkant twee rozige babybilletjes. Daaronder waren twee aan elkaar vergroeide beentjes zichtbaar, die schokkend trappelden, keurig synchroon. De hand die Mare zacht over het ledemaat liet glijden voelde resterende contouren van dijbeentjes, twee knie- en enkelbobbeltjes en negen perfecte teentjes. Mare keek haar dochter streng aan, zei: “Je bent perfect!” en zou dat haar hele leven lang blijven herhalen. Mare voedde Bel alleen op, zonder steun van vrienden of familie, niet omdat die niet wilden helpen, maar simpelweg omdat ze die niet had. Meteen na de eerste blik die 2
Mare op het gezichtje van het kindje dat net een geboortetrauma had opgelopen en dit al aan het verwerken en daarmee vergeten was, had geworpen, kwam ze terecht in de wonderlijke wereld van het “houden van”. Buiten haar ouders die, zo dacht Mare, op de eeuwige jacht-, rijst- dan wel watervelden vertoefden, had Mare deze zachte en vriendelijke spanning één keer eerder meegemaakt. Het gevoel van liefde was toen snel weer verdwenen en wat resteerde was pijn. Dat ze haar oneindige liefde nooit op Bel had kunnen uitoefenen als ze deze ontmoeting niet had gehad, wist Mare niet. In gewone menselijke begrippen “wist” Mare erg weinig, eigenlijk had ze precies genoeg kennis van praktische zaken om haar leven te kunnen leven zoals ze dat zelf wilde. Vóór de geboorte van Bel at Mare, dronk ze, sliep ze en luisterde naar het praten van de natuur. Dit veranderde drastisch nádat Bel als volwaardig mensje ter wereld was gekomen en zij de zon werd waarnaar Mare als nietig planeetje dankbaar opkeek. Bel merkte in haar eerste levensjaar weinig van deze adoratie, zou in feite de rest van haar leven geen vergelijkingsmateriaal krijgen en groeide als een normale baby met de bekende eerder genoemde kwabben en plooien, die Mare regelmatig liefdevol verschoof, optrok, nog eens verschoof en uiteindelijk op de oorspronkelijke plek terug legde. Bel‟s onderste helft groeide al die tijd gewoon mee. Omdat ik pas later in Mare‟s en Bel‟s leven verscheen, heb ik nooit geweten hoe ik dit lichaamsdeel zou noemen. Aangezien het in eerste aanleg twee benen waren, die als één ledemaat beschouwd moesten worden, zal ik het vanaf nu hebben over haar „tweebeen‟. Mare had al vrij snel door dat een luier, pamper of iets dergelijks omdoen erg lastig was, dus stopte ze daarmee en kon de baby vrijelijk plassen en poepen waar ze maar wilde. Het gevolg hiervan was dat Mare veel te wassen had. De eerste maanden bleef de viezigheid beperkt tot het bedje waar Bel sliep, of Mare‟s eigen lichaam als ze haar dochtertje tegen zich aanhield. Het werd een stuk lastiger toen Bel aan de omrolfase toekwam en vrolijk stempelend haar bedje, en nog wat later kruipend de huiskamer besmeurde. Op een maandagmorgen in mei besloot Mare kalm dat de vloerbedekking eruit moest. Na uren sleuren en trekken bekeek ze zwetend en met pijnlijk kapotte vingers in haar mond de kaalslag op de betonnen ondergrond. Door haar eigen ijskoude voeten begreep ze dat dit niet zo kon blijven. Hierop knipte Mare alle plastic tasjes die ze had open. Ze verspreidde ze over de grond en plakte ze aan elkaar vast, terwijl Bel haar handjes huilend aan de spijltjes van haar bed vastklampte, verongelijkt omdat ze er niet in slaagde het bedje uit te komen om haar moeder te helpen. De volgende dag bleek dat de plastic zakjes constructie niet werkte en dus zat er voor Mare niets anders op dan zich naar het bewoonde gebied in de buurt te begeven om zich daar te laten voorlichten over wat ze dan wél het beste op de vloer zou kunnen leggen. Ze liet er geen gras over groeien en begon spulletjes te verzamelen om op pad te gaan. Dit had vooral betrekking op het zo goed mogelijk inpakken van Bel: enerzijds moest haar tweebeen onzichtbaar zijn en anderzijds zou ze de mogelijkheid moeten hebben zich een paar uurtjes naar hartenlust te kunnen 3
ontlasten, zonder dat mensen in de buurt hier iets van zouden merken. Handdoek na handdoek, rokje na rokje werd om Bel heengeslagen, die zich dit alles kraaiend van plezier liet welgevallen en uiteindelijk even breed als lang eindigde. Aldus startte Bel‟s eerste en tevens laatste tochtje naar de wereld van andere mensen dan haar moeder. Moeder Mare stapte stevig door en stoof, eenmaal aangekomen in een bekende winkelstraat, de enige winkel binnen die ze ooit had bezocht, namelijk de supermarkt, en vroeg naar vloerbedekking. Toen het kassameisje liefkozend met haar duim over het rechterwangetje van Bel wilde aaien alvorens te antwoorden, draaide Mare zich resoluut om en stelde dezelfde vraag aan het meisje bij de kassa ernaast. Twee uur later en twee wijken verder, met een onvermoeibaar lichaam dat gewend was lange afstanden af te leggen, kwamen Mare en Bel eindelijk aan bij een winkel waar men Mare verder zou kunnen helpen. Bel had het ondertussen prima naar haar zin, zoals het een goede baby betaamt: ze hing lekker dicht tegen haar moeder aan, had nog geen last van een te grote opeenhoping van ontlasting en ontdekte een stukje wereld boordenvol nieuwe vormen, kleuren en geluiden. Het zeil dat de tweekamerwoning van Mare zou gaan bedekken, was binnen tien minuten geregeld en zou diezelfde week nog gelegd worden door iemand van de winkel, die Mare er ondanks haar stugge weigering van had weten te overtuigen dat het alleen door professionals met professioneel gereedschap op een professionele manier gedaan zou kunnen worden en Mare, die fronsend terug dacht aan de plastic zakjes, haalde haar schouders op en accepteerde het aanbod. Traag vormde zich in haar hoofd de gedachte dat ze Bel beslist verborgen moest houden op de dag dat het zeil zou komen, omdat ze, ondanks het feit dat ze Bel écht perfect vond, snapte dat het lichaam van haar dochtertje vervelende vragen zou kunnen oproepen. De dag brak aan dat Ton, degene die het zeil zou gaan leggen, Mare‟s huisje zou betreden, maar helaas wist Mare dat niet. De winkeljuffrouw had gezegd dat het dinsdag of woensdag zou gebeuren en had daarvoor willen bellen, maar Mare had de telefoon na de geboorte van Bel op de composthoop gegooid en moest dus simpelweg afwachten tot de deurbel zou gaan. Die twee dagen durfde ze de deur niet uit te gaan en ze hield Bel zo veel en zo goed mogelijk op de slaapkamer. Het meisje was inmiddels echter aardig vaardig geworden in het zich huppend en kruipend als een rups voortbewegen, en ook haar stembanden deden het prima, zo merkte Mare op de momenten dat ze probeerde de slaapkamerdeur dicht te houden. Ten langen leste liet ze de deur open, zodat Bel zich vrij door het huis kon bewegen en Mare bijna voortdurend voorovergebogen stond om plas- en poepsporen op de constructie van beton en plastic zakjes weg te werken en de rest van de tijd zenuwachtig blikken naar buiten wierp. Het met doeken omwikkelen van Bel‟s tweebeen was wat Bel betreft geen optie: op vakkundige manier verwijderde ze de lappen en hupte kirrend, met ontbloot onderlijf door het huisje.
4
Helaas gebeurde het dat Ton precies wilde aanbellen op het moment dat Mare zich alleen in het kleinste kamertje bevond, druk bezig met een grote boodschap. Voordat zijn vinger de bel had kunnen raken echter viel zijn oog op het wezentje dat schaterend, maar met aan elkaar gegroeide benen, door de woonkamer kroop. Wie kan het hem kwalijk nemen dat hij zijn neus tegen het raampje drukte en zijn hand op de bekende, klassieke manier tegen zijn voorhoofd plaatste? Wie verbaast het níet dat zijn mond openviel toen hij bevestigd zag wat hij van een afstandje al dacht te hebben gezien? En natuurlijk kwam Mare toen van het toilet, en helaas was het kleine huisje precies zó ingericht dat ze zich tegenover het raam bevond waarachter Ton zijn ogen stond uit te kijken. Mare wierp één blik op Ton, één op Bel, liep naar haar dochtertje en bracht dit naar de slaapkamer, waarvan ze de deur onverbiddelijk dicht deed, ondanks hevige tegenstrubbelingen van Bel, die al snel overgingen van verontwaardigd gepruttel naar een loeiende sirene. Mare opende de voordeur waar Ton was gaan staan, en keek hem zwijgend aan. “Dat is uw…?” eigenlijk had Ton „rupsje‟ willen zeggen en dan hadden we met een serieuze freudiaanse verspreking te maken gehad, maar hij maakte zijn eigen zin niet af en bleef Mare verward aankijken. Deze veegde een piek donkerbruin haar van haar bezwete voorhoofd en zei alleen: “U komt het zeil leggen?” En Ton kon niet anders dan knikken, naar zijn busje lopen, de juiste rol eruit pakken en aan de slag gaan. Ondertussen was Bel niet zachter gaan huilen, sterker nog, ze had het op een krijsen gezet, en hoewel Mare best wel eens wat gehuil gehoord had, werd ze langzaamaan zenuwachtig, ook omdat het moment zou aanbreken dat Ton de slaapkamer moest gaan bedekken met zeil. Zonder verder over consequenties na te denken, ging ze de slaapkamer binnen, pakte Bel op, stak haar neus in het nekje van het meisje en sloeg stevig aan het troosten, haar liefdevol heen en weer wiegend. Bel bedaarde meteen tot verontwaardigd gesnik, wist in dat kleine kinderhoofdje dat het ergste leed geleden was en bovendien zag ze, langs haar moeders hoofd heen starend, een interessant personage in de woonkamer, dat zonder een woord te zeggen terug keek. Ton‟s nieuwsgierigheid won het van zijn afkeer, Bel‟s normale gezichtje hielp daar ongetwijfeld aan mee, en hij schuifelde voorzichtig naar Mare toe, die met haar rug naar hem toestond. Hij lachte zonder geluid naar Bel en deze grijnsde een brede grijns terug. Het moment kon niet uitblijven dat Mare zich omdraaide en Ton vlak achter zich zag staan: haar reactie was het steviger vasthouden van Bel, die vervolgens ongeduldig begon te wriemelen om los te komen uit de knellende greep van haar aanbidster. En Ton deed wat wij allen zouden doen: hij keek naar Bel‟s tweebeen. En hij stak zijn hand uit en streelde het ledemaat van boven naar beneden, steeds even stoppend bij de gewrichten. Zowel Bel als haar moeder keken hem stomverwonderd aan, maar Ton zag hen niet, hij had alleen oog voor het tweebeen: nogmaals gleed zijn hand over de zachte, witte bollingen en een lichte frons verscheen op zijn gezicht toen hij het middelste deel aanraakte, het deel waar de twee benen in de baarmoeder ooit vergroeid waren, waar geen scheiding was te zien, geen rand, geen deuk, helemaal glad. Uiteindelijk pakte hij Bel‟s voet vast,
5
haar voet met negen tenen, met in het midden de reuzenteen en hij keek op naar Mare‟s gezicht. “Wat een grote voet…en.” Verbaasd keek Mare naar beneden, zag hoe Ton Bel‟s voet in zijn twee handen probeerde te vatten, wat niet lukte. Eigenlijk had Mare er nooit zo op gelet, en ze had ze geen vergelijkingsmateriaal voor kindervoetjes, dus was ze er vanuit gegaan – niemand zou haar op andere gedachten kunnen brengen – dat Bel perfect was, en dus ook haar voet. Als Ton zei dat het een grote voet was, dan zou dat best zo zijn, maar het zou Mare worst wezen. Op de één of andere manier besefte Mare dat deze man vragen zou kunnen gaan stellen waarop ze geen antwoord kon en wilde geven en dus draaide ze zich om, pakte van een klapstoeltje in de slaapkamer een oude badhanddoek en wikkelde die snel om Bel‟s tweebeen. Het bezoek eindigde ermee dat Mare een kraaiende Bel, armpjes naar Ton uitgestoken, meenam naar een reeds met zeil bedekte plek in de woonkamer en daar bleef staan, tot ook het zeil in de rest van de woonkamer en slaapkamer gelegd was en Ton, een onduidelijke groet mompelend, langs Mare en Bel glipte, Bel stiekem een vette knipoog gaf, die daar met een blije pruttel op reageerde, in zijn zenuwen vergat de bon te laten tekenen, in zijn busje stapte en wegreed.
Vijfde levensjaar Bel‟s vijfde levensjaar was het jaar dat ze geen vragen meer stelde, maar afvúúrde op haar moeder, die steeds langere periodes nodig had om over antwoorden na te denken en zich er ongemakkelijk bij begon te voelen. Het probleem zat „m in het eerste deel van Bel‟s vragen, die steevast begonnen met “Ik wil…” waarna de zin “Waarom mag/kan ik dat niet?” volgde. Mare‟s antwoorden op eerdere vragen waren lang bevredigend geweest en bestonden meestal uit de vier woorden “omdat het zo is”, een zin waar Mare zich haar hele leven al prettig bij voelde, een antwoord dat alles verklaarde en Mare‟s leven in stand hield en zin gaf, al zou ze het zelf nooit in die woorden hebben kunnen uitleggen. Een vraag die Bel bleef stellen was: “Waarom kunnen wij niet op dezelfde manier lopen?” en Mare‟s stralende “omdat jij perfect bent” en later het voor de hand liggende “omdat het zo is” veroorzaakte steeds vaker de koppige tegenreactie “Maar waarom is het zo?”. Twee samengeknepen ogen waren strak op Mare gericht, die haar dochter dan enkele seconden bleef aankijken, zich vervolgens omdraaide en zwijgend doorging met datgene waar ze mee bezig was. Bel hupte dan naar haar toe en begon met twee vlakke handen op Mare‟s billen te slaan, “Máma!” roepend tot Mare zich omdraaide, Bel‟s handjes vast pakte en zei: “Morgen krijg je antwoord.” Morgen werd overmorgen, overmorgen werd volgende week en volgende week werd uiteindelijk volgende keer, een antwoord waarmee de vierjarige Bel niet tevreden was. Het verontrustte ook Mare omdat er zich langzamerhand een massa onbeantwoorde vragen in haar hoofd verzamelde – “Ik wil alléén naar buiten. Waarom mag ik dat niet?” en “Ik wil ook een auto! Wanneer mag dat?” en natuurlijk
6
“Ik wil twéé schoenen, net als jij! Waarom kan dat niet?” enz. enz. – die ze allemaal onthield en, besefte ze, uiteindelijk zou moeten beantwoorden. Wanhopig begon Mare, ‟s avonds in bed in de rust van het donker, in de krochten van haar brein te graven, op plekken waarvan ze niet kon herinneren dat ze er voor het laatst was geweest, op zoek naar een ander antwoord dan “omdat het zo is”. Ze stuitte op dingen waarvan ze schrok en waarvan ze moest huilen. Als ze buiten liep, vroeg Mare de vogels om hulp en kreeg te horen dat je nu eens hier, dan weer daar kon zijn en toch kon genieten van het leven. Toen ze sprak met de wolken leerden die haar wat ze al lang wist: soms was je er en soms niet, soms was je groot en krachtig, dan weer dun en ijl, vaak was je samen en dan weer alleen. De struiken en het gras in de duinen en het bos bewogen zachtjes heen en weer en vertelden Mare dat alles en iedereen uniek was, recht had op een eigen leven met eigen vragen en antwoorden. Op een avond kwam het onweer eraan en Mare besefte dat dit onweer waarschijnlijk het duidelijkst kon uitleggen hoe alles nu zat, dus ze snelde naar Bel‟s bedje en haalde er een warm en slaperig hoopje mens uit, hield haar recht voor zich en zei: “Meisje, je bent perfect. Maar je wil steeds antwoorden die ik niet kan geven. Het onweer komt eraan, kijk naar de bliksem en luister naar de donder! Shhhh,” fluisterde ze toen Bel begon te snikken omdat ze schrok van de felle blik in haar moeders ogen. Samen nestelden ze zich op de bank, Bel gekalmeerd en Mare opgewonden wachtend op de eerste duidelijke bliksemschichten en donderslagen. Toen deze kwamen voelde Mare zich onuitsprekelijk blij, het deed haar denken aan de geboorte van Bel, en ze hoorde alles wat ze wilde horen, snapte zichzelf en haar dochter weer, draaide deze al snel naar zich toe en lachte: “Hoor je dat Bel? Hoor je wat de donder zegt? Nú weet je waarom alles is zoals het is, nú snap je het!” Bel keek haar moeder aarzelend aan, kromp in elkaar toen weer een harde slag klonk en zei: “Het klinkt boos. De bliksem is kort en de donder moppert, mama.” Een onuitsprekelijke teleurstelling maakte zich van Mare meester, ze keek wezenloos naar buiten en probeerde te bevatten wat Bel zojuist had gezegd, kon niet bedenken hoe hierop te reageren. Waar haar dochtertje gemopper had gehoord, voelde zij kracht, energie en geluk, hoe kon het dat Bel dit niet voelde, wat was er mis met haar? In dit levensjaar gebeurde er meer. Tussen moeder en dochter heerste de onuitgesproken regel dat als Mare de deur uit was, hetgeen alleen voorkwam als er boodschappen gedaan moesten worden omdat ze de natuur meestal samen bezochten, Bel in huis bleef. Of ze dit nu zo braaf deed omdat ze niet beter wist of omdat ze het eng vond zonder moeder op pad te gaan, feit is dat Mare er tot die tijd nooit een seconde bij stil stond dat Bel ook alleen door de natuur zou kunnen gaan lopen. Voordat dit inderdaad gebeurde en een nieuw, in Mare‟s ogen verschrikkelijk en in Bel‟s ogen heerlijk tijdperk aanbrak, kwam Mare op een dag thuis met een flinke rugzak vol boodschappen en trof een vreemd tafereel aan toen ze de voordeur 7
open deed. Bel zat naakt op het aanrecht: billen op het blad, voet in de aanrechtbak die ze had laten vollopen met water, ruggetje kromgebogen zodat haar hoofd boven de aanrechtbak hing. Haar handen omknelden de bovenkant van haar tweebeen en ze bewoog haar enorme voet golvend door het water, rustig heen en weer, heen en weer, heen en weer… Mare kon vanuit haar standpunt niet zien dat Bel‟s ogen dichtgeknepen waren en dat er een gelukzalige glimlach om haar lippen lag; als in trance bleef ze staan, zag Bel‟s tweebeen ritmisch bewegen, terwijl de rest van het lichaampje stil was. “Wat doe je?” bracht Mare met verstikte stem uit, en toen haar dochtertje niet reageerde, nogmaals: “Wat doe je?” Maar ze bleef staan, liep er niet heen, ook niet toen Bel niet reageerde en haar voet door het klotsende water bleef duwen. En toen Mare een glimp opving van deze golvende beweging, die er zo intens natuurlijk uitzag, draaide ze zich om en rende weg. Uren later kwam Mare terug thuis en zag alles eruit alsof het nooit was gebeurd. Bel mopperde “Waar bleef je nou?” en Mare wist niet wat ze moest zeggen. Twee maanden later ging Bel voor het eerst alleen de deur uit, op een middag dat haar moeder met de rugzak was weggegaan. Het was een weloverwogen plan om op onderzoek te gaan op de plekken die niet in de buurt van het huisje lagen. Bel was niet bang en had niet over dit plan nagedacht, was eerder nieuwsgierig en vastbesloten, zomaar, van het ene op het andere moment toen de gedachte in haar opkwam dat ze dit kon doen. Met haar gebruikelijke wandelrok en -stok begon ze te dwalen over de paden in de duinen waar ze met haar moeder vaak gelopen had en die ze perfect kende. Haar tweebeenspieren waren inmiddels zo stevig en haar voet zo groot, dat ze per hup een afstand van zo‟n anderhalve meter aflegde en dit moeiteloos uren kon volhouden, een hoger tempo en beter uithoudingsvermogen dan haar moeder die het met twee gewone mensenbenen moest stellen. Al snel had Bel alle bekende paden bewandeld en voor het eerst nauwelijks oor of oog gehad voor de boodschappen die haar vanuit de natuur werden meegedeeld. Het leek alsof ze niks kón horen omdat haar moeder niet in de buurt was, maar eigenlijk wilde ze het simpelweg niet. Bel wilde weten of er meer was dan hetgeen ze al kende en daarbij kon ze geen fluitende vogels of ruisende bomen gebruiken, dus negeerde ze die en probeerde te bedenken wat de beste plek zou zijn om het bekende terrein te verlaten. Bergen van wit, mul zand met pollen gras verboden haar haar horizon te verleggen, en toch, en toch… Uiteindelijk beklom Bel zo‟n berg, hoewel het haar vreselijk veel moeite kostte met haar tweebeen in het losse zand bergop vooruit te komen. Het zweet stroomde over haar lichaam, haar hoofd leek uit elkaar te barsten van zowel de fysieke inspanning als de zenuwen over wat er bovenop de berg te zien zou zijn. Was het arriveren op de top het moment dat Bel wist dat ze een echt “thuis” aanschouwde? Of was dat moment pas later, toen ze uitgeput op het strand onderaan de duin was neergevallen en met open ogen naar de grijze verte had liggen staren? Voelde Bel zich thuis toen het zeewater voor het eerst over haar lange voet spoelde, of al eerder, toen schelpjes onder het gewicht van haar lichaam 8
braken en uit protest in haar voet prikten? Wat dacht ze toen het water haar buik raakte, haar borst, haar keel en zich uiteindelijk boven haar hoofd aaneen sloot? Dacht ze: “Hier hoor ik thuis” of dacht ze helemaal niks en liet ze zich overweldigen door een natuurkracht die ze nog niet eerder in haar leven had meegemaakt? Mare‟s schrik voelde als een wurgtouw nadat ze was thuis gekomen en Bel niet had kunnen vinden. Verward liep ze door het huisje, de twee ruimtes steeds opnieuw inspecterend alsof Bel zich had kunnen verbergen in een keukenla of onder een klapstoeltje. Mare‟s geest nam de tijd om woorden, zinnen en vragen in haar hoofd te vormen, gedachtes die ze minutenlang probeerde tegen te houden kregen uiteindelijk gestalte in de vorm van de vraag “Waar is Bel?” en de dringende raad “Zoek Bel!”. Diep zuchtend zakte Mare van de bank op de grond, sloeg haar handen voor haar gezicht om op die manier te ontsnappen aan de werkelijkheid, maar helaas zaten de woorden in haar hoofd, die lieten zich niet wegjagen door twee handen. Het volgende moment schoot Mare in vliegende vaart het huis uit, Bel‟s naam roepend. Eerst zacht, toen, voor het eerst in jaren, schreeuwend, tussendoor vragen stellend aan de natuur – “Waar is Bel?” en “Heb je Bel gezien?” – maar de vogels hadden alleen maar plezier, het gras wuifde afwijzend heen en weer en er waren geen wolken. Toen de natuur geen antwoord gaf en Mare alle bekende paden had belopen, viel ze huilend neer op een grasveldje, trok met beide handen pollen uit de grond, probeerde op die manier het gras te dwingen antwoord te geven – “Zég het me! Waar is Bel? Práát tegen me!!” – en stopte toen met praten, huilen en denken. Mare viel in slaap. Die avond reageerde Mare niet toen Bel kletsnat binnenkwam, naast haar moeder op de bank neerplofte en enthousiast begon te vertellen over wat ze had gezien, gehoord, gevoeld, meegemaakt. Mare zei niets, keek haar dochter niet aan en bleef de hele nacht op de bank zitten, zonder woorden, met een pijn die ze niet begreep en niet kon uitleggen. Bel voelde haar moeders afkeer tot in haar kleine teentjes, voelde zich afgewezen en alleen en kon niet anders dan zich afdrogen, naar bed gaan, en zich in slaap huilen. Over het voorval werd nooit meer gesproken, ook al zou Bel vanaf nu regelmatig de zee in gaan op momenten dat Mare weg was, ook al waren de natte kleren en natte haren overduidelijk, en kromp Mare‟s hart ineen bij de stralende blik in Bel‟s ogen. Mare kon er geen woorden aan geven.
Elfde levensjaar Al die jaren tot het definitieve afscheid herhaalde Mare als een robot de woorden “je bent perfect” als ze Bel ‟s ochtends wakker knuffelde en ‟s avonds omarmde en een neus in Bel‟s nek stak, maar ze heeft mij nooit de waarheid kunnen vertellen, de vraag die ik haar een paar keer heb gesteld, tot ik besefte dat ze hierop nooit zou reageren: “Vond je Bel toen perfect?” De dag dat Mare deed alsof ze om boodschappen ging en vervolgens Bel volgde naar het strand, de plek waar ze zo lang niet was geweest omdat het zo‟n 9
verschrikkelijke pijn deed, de plek waar ze Bel nooit mee naartoe had willen nemen, omdat ze het woord “zee” uit haar hoofd had gebannen, die dag voelde Mare dat de zee nooit uit haar hart was verdwenen, maar had gewacht tot dit moment. Als een gloeide massa lava vulde het woord haar buik, haar borst en Mare greep met haar vingers naar haar lippen om ze dicht te houden, om te voorkomen dat ze het woord zou uitschreeuwen nu ze de macht aanschouwde die haar ouders ooit had weggenomen. De zee, waarin Bel zich blij gillend stortte, wapperende haren, vooruitgestoken armen, twee, drie forse slagen van haar tweebeen en weg was ze. Moeder en dochter spraken steeds minder met elkaar, zo groeide het, geen van beiden had het bewust in de gaten: Mare kende geen woorden om te vertellen wat ze wist van de zee en van Bel, kon geen zinnen formuleren om haar dochter uit te leggen hoe ze op haar oma leek en wat er vroeger gebeurd was. En Bel verlegde haar leven meer en meer naar de zee, waar ze sprak met vissen en schelpdieren, knuffelde met zeeanemonen en zeesterren, stralend door het water kronkelde, genietend van deze plek waar ze zichzelf kon zijn. We zullen nooit kunnen vragen of Bel meer van de zee hield dan van haar moeder. Ik trof Mare aan twee dagen nadat Bel verdwenen en niet meer thuis gekomen was. Ze lag plat op haar rug op een stukje gras voor het huisje, armen en benen gespreid, starend naar de blauwe hemel, en ik kwam, zoals ik om de paar weken deed sinds ik het zeil jaren geleden had gelegd, in mijn auto langzaam voorbij rijden. Ik weet niet waarom ik honderd meter verderop ben gestopt en uitgestapt en terugliep naar Mare die bleef liggen, ogen wijd open, dikke wallen van de tranen die uren eerder waren gestopt met stromen. Ik ben naast haar gaan zitten, voelde me onhandig, een indringer, maar iets in me beval me te blijven en uiteindelijk ben ik twee glaasjes water gaan halen. Toen ik terugkwam uit het huisje was Mare rechtop gaan zitten, met gekruiste benen. Vermoeid en triest keek ze me aan. “Ze is weg en komt nooit meer terug,” zei ze.
10