Zedenalmanak De juridische wegen
4
Deel
Zedenalmanak
Deel 4 De juridische wegen
1
Voorwoord Op 1 december 1991 is een nieuwe zedelijkheidswetgeving betreffende zware zedenmisdrijven in werking getreden. De wijzigingen in de zedenwetgeving zijn ingevoerd om een betere bescherming te bieden tegen strafbare vormen van seksueel geweld, onder meer door verruiming van de mogelijkheden tot vervolging en berechting van daders. De wetgever beoogde tevens een aanvullende bescherming te bieden aan diegenen die in het maatschappelijk verkeer extra kwetsbaar zijn, zoals jeugdigen en mensen met een handicap. In 1994 zijn de effecten van de wetswijziging via een onderzoek geëvalueerd 1. Uit dit onderzoek bleek dat de toepassing van de nieuwe zedenwetten in de praktijk nog te wensen overliet. Ook werd vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een kloof tussen functionarissen van justitie en politie enerzijds en de hulpverleners van slachtoffers en plegers anderzijds. De onderzoekers adviseerden om via voorlichting aan alle betrokken beroepsgroepen het juiste gebruik van de nieuwe wetten te stimuleren en de samenwerking tussen het justitiële circuit en de hulpverlening te bevorderen. In antwoord hierop heeft het ministerie van Justitie deze Zedenalmanak ontwikkeld. De almanak is bestemd voor iedereen die professioneel bij deze problematiek betrokken is: de politie, het openbaar ministerie, de advocatuur en de hulpverlening aan slachtoffers 2. In de eerste druk (1997) werd nog aandacht besteed aan het onderwerp vrouwenmishandeling (geweld in relaties). Inmiddels zijn er echter zoveel ontwikkelingen op het terrein van de bestrijding
en preventie van huiselijk geweld dat niet meer volstaan kan worden met een summiere bespreking. Een uitgebreide bespreking van dit onderwerp gaat het bestek van deze almanak te boven, zodat ervoor gekozen is het gehele onderwerp van vrouwenmishandeling in de tweede druk te laten vervallen. Vormen van huiselijk geweld die betrekking hebben op seksueel geweld, komen evenwel aan de orde. In deze tweede geheel herziene druk zijn de wijzigingen in wetten en beleid, alsmede de ontwikkelingen in rechtspraak met betrekking tot seksueel geweld vanaf 1997 tot en met 2001 verwerkt. Doel van de almanak Hoofddoel van de Zedenalmanak is bij te dragen aan de effectieve bescherming van slachtoffers van seksueel geweld. Dit vereist van beroepsbeoefenaren die in hun werk te maken krijgen met deze slachtoffers, dat zij weten welke juridische acties mogelijk zijn en wat daarvan de implicaties zijn. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de verschillende vormen van hulp en bijstand waarop het slachtoffer een beroep kan doen. De almanak geeft daarom veel praktische informatie over zowel de juridische als de psychosociale aspecten van seksueel geweld. De
• 1 Zie J. de Savornin Lohman e.a., 1994. • 2 Daarnaast heeft het ministerie van Justitie een brochure ontwikkeld voor slachtoffers van zedendelicten (Seksueel geweld. Wat kunt u verwachten van hulpverlening, politie en justitie) waarin zij worden gewezen op de mogelijkheden van strafrechtelijke en civielrechtelijke actie en op de beschikbaarheid van hulp en bijstand op juridisch, praktisch, medisch en psychosociaal gebied.
Deel 4 De juridische wegen
3
Zedenalmanak biedt echter meer dan feitelijke informatie. Elk onderwerp wordt zoveel mogelijk benaderd vanuit het perspectief van het slachtoffer. Er wordt aandacht gevraagd voor de beleving en het belang van het slachtoffer en voor de correcte bejegening van het slachtoffer tijdens alle fasen van het proces dat het slachtoffer moet doorlopen. Ook wordt stilgestaan bij mogelijke vormen van samenwerking tussen de hulpverlening en politie/justitie en bij de voordelen die zo’n samenwerking kan hebben – niet alleen voor de betrokken professionals maar zeker ook voor het slachtoffer zelf. Opbouw van de Zedenalmanak De Zedenalmanak bestaat uit vijf delen en een floppydisk. De vijf delen zijn als volgt onderverdeeld. Deel 1: achtergronden Dit deel geeft algemene achtergrondinformatie over seksueel geweld als maatschappelijke problematiek (omvang, aard, gevolgen). Ook wordt geschetst welke trajecten een slachtoffer van seksueel geweld kan doorlopen na het gebeurde en welke organisaties en instanties daarbij betrokken zijn. Het traject voor jeugdige slachtoffers komt apart aan de orde, omdat dit duidelijk afwijkt van het volwassenentraject. Deel 2: hulp en bijstand Deel 2 is geheel gewijd aan de verschillende vormen van hulp en bijstand die beschikbaar zijn voor slachtoffers van seksueel geweld. Er wordt aandacht besteed aan de eerste opvang van slachtoffers, aan vervolghulpverlening en de hulp en bijstand op juridisch en financieel gebied. De verschillende aanbieders van hulp en bijstand worden kort beschreven en er worden adviezen voor doorverwijzing gegeven. Afsluitend wordt aandacht besteed aan specifieke slachtoffergroepen. Vanwege de ontwikkeling van daderhulpverlening als preventiemiddel is een aparte paragraaf over
4
Zedenalmanak
dit onderwerp aan dit onderdeel toegevoegd. Hierna volgen de hoofdstukken over rechtsbijstand en rechtshulp. Deel 3: wetten en regels Dit deel behandelt de relevante wet- en regelgeving. Achtereenvolgens komt aan de orde: de strafwetgeving op het gebied van zedendelicten; de regels en wetten over de positie en behandeling van slachtoffers in het strafrecht; de mogelijkheden die het burgerlijk (of civiele) recht slachtoffers van seksueel geweld biedt; overige relevante regels en wetten in specifieke situaties zoals de (medische) tuchtwetgeving, de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de onderwijswetten, het asielrecht, de vreemdelingenwetten en internationale verdragen. Deel 4: de juridische wegen Het vierde deel is gewijd aan het traject dat een slachtoffer doorloopt als deze persoon besluit om naar de politie te gaan en/of een juridische procedure te starten tegen de dader. Achtereenvolgens komt aan de orde: de gang van zaken bij de politie, de strafrechtelijke procedure en de civielrechtelijke procedure. Deel 5: adressen en informatie Deel 5 is een naslagwerk waarin achtereenvolgens te vinden zijn: een adressenlijst van organisaties op het gebied van slachtofferzorg, hulpverlening, politie, justitie, rechtshulp; een uitgebreid literatuuroverzicht; een lijst van andere middelen dan brochures, protocollen, handleidingen en videoproducties. De diskette De politie Midden- en West-Brabant heeft een computerprogramma ontwikkeld waarmee de verjaringstermijnen van zedendelicten berekend kunnen worden. De diskette met dit programma wordt meegeleverd bij de Zedenalmanak.
Inhoudsopgave De inhoudsopgave van de overige delen treft u aan in bijlage 4.1. Inleiding 7 13 Achtergronden en de keuze voor een juridisch proces 13 14 14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6 14.7 14.8 14.9 14.10 14.11 14.12 14.13 14.14
Naar de politie 17 Het eerste contact met de politie 18 Het informatieve gesprek 18 Aangifte doen 19 Het indienen van een klacht (indien vereist) bij de aangifte 21 De eerste bewijsvergaring 21 Medisch onderzoek 21 Het opsporingsonderzoek door de politie 22 De aanhouding en het verhoor van de verdachte 22 Getuigenverklaringen 23 De expertisegroep bij seksueel misbruik in bepaalde specifieke gevallen 23 Identificatie van de verdachte 23 Buurtonderzoek en onderzoek ter plekke 24 Positie en rol van het slachtoffer in deze fase 24 Afronding van de opsporingsfase 24
15 De strafrechtelijke procedure 27 15.1 De voorlopige hechtenis van de verdachte 27 15.2 Inzending van het proces-verbaal naar het openbaar ministerie 28 15.3 Beslissing tot al dan niet vervolgen 28 15.4 Gerechtelijk vooronderzoek (gvo) door de rechter-commissaris 30 15.5 De terechtzitting 30 15.6 Het slachtoffer als getuige op de zitting 32 15.7 Getuigenverklaringen door hulpverleners 32 15.8 Verloop van het getuigenverhoor 35 15.9 De vordering van de benadeelde partij 35 15.10 Het pleidooi van de officier van justitie (requisitoir) 35 15.11 Uitspraak door de rechter 37 15.12 De executie van het vonnis: inning van de schadevordering 37 15.12.1 Executie van straffen en maatregelen 37 15.12.2 Executie van de vordering van de benadeelde partij: het innen van de schadevergoeding 38 15.13 Hoger beroep en cassatie in strafrechtelijke zaken 38
Deel 4 De juridische wegen
5
De civielrechtelijke procedure 41 Bewijsvoering en kosten 41 Het kort geding 42 De rechtbankprocedure (bodemprocedure) 43 De executie van het vonnis: inning van de schadevordering 45 16.5 Hoger beroep en cassatie in civielrechtelijke zaken 45 16.6 Dading 46 16.7 Mediation 46
16 16.1 16.2 16.3 16.4
Bijlagen 47 Bijl. 4.1 Inhoudsopgave overige delen 47 Geraadpleegde literatuur 51 Index 53
6
Zedenalmanak
Inleiding Doel en doelgroep Deel 4 is met name bedoeld voor hulpverleners aan slachtoffers van seksueel geweld en andere betrokkenen die meer willen weten over de gang van zaken na aangifte bij de politie en bij juridische procedures. In dit deel wordt algemene voorlichting gegeven over de juridische stappen die slachtoffers kunnen ondernemen tegen daders van seksueel geweld. De procedures in het strafrecht en het civiele recht worden doorgenomen. Doel is de lezer een beeld te geven van de juridische procedures waarmee slachtoffers van seksueel geweld te maken krijgen wanneer zij : • aangifte doen bij de politie • schadevergoeding willen krijgen van de dader(s) • de eigen veiligheid willen vergroten, bijvoorbeeld door een straat- of contactverbod Kennis en inzicht in deze procedures is ook voor hulpverleners van groot belang. Daarmee kunnen zij slachtoffers beter ondersteunen bij het nemen van een weloverwogen beslissing al dan niet bepaalde acties te ondernemen. Verder biedt de informatie aanknopingspunten voor de adequate begeleiding van slachtoffers die met juridische procedures te maken krijgen. Hulpverleners kunnen hun cliënten bijstaan, bijvoorbeeld door hen voor te bereiden op wat hen in de juridische procedure te wachten staat. Daarbij is kennis van de positie en de rechten van het slachtoffer in de verschillende trajecten van groot belang.
Leeswijzer In dit deel wordt na een kort inleidend hoofdstuk (hoofdstuk 13) ingegaan op: • de gang van zaken bij de politie (hoofdstuk 14) • de strafrechtelijke procedure (hoofdstuk 15) • de civielrechtelijke procedure (hoofdstuk 16) In Deel 3, hoofdstuk 8.2, is basisinformatie te vinden over de structuur van de rechterlijke macht en over de belangrijkste wetboeken. Nota bene: deel 4 geeft een algemeen beeld van de meest voorkomende politiële, justitiële en juridische procedures. Daarnaast kunnen (voor een specifiek terrein) soms nog andere procedures relevant zijn. De belangrijkste daarvan zijn beschreven in hoofdstuk 12 in deel 3. Het betreft specifieke wetten, regels en procedures met betrekking tot: • seksueel misbruik door hulpverleners (paragraaf 12.1) • seksuele intimidatie op het werk (paragraaf 12.2) • seksueel misbruik in het onderwijs (paragraaf 12.3) • seksueel misbruik in internationale context (paragraaf 12.4.) De weg van het slachtoffer: trajecten voor volwassenen en kinderen Hieronder staan we kort stil bij de trajecten die slachtoffers van
Deel 4 De juridische wegen
7
seksueel geweld (kunnen) doorlopen als zij naar buiten treden met hun ervaringen. Het traject dat kinderen (kunnen) doorlopen, wijkt op een aantal essentiële punten af van het volwassenentraject en wordt daarom apart besproken. Het hiernavolgende is een samenvatting van de hoofdstukken 2 en 3 in deel 1. Wie geïnteresseerd is in een meer diepgaande behandeling van deze materie, kan dus beter het eerste deel van de zedenalmanak raadplegen. De weg van het volwassen slachtoffer: drie fasen, drie trajecten Drie fasen Het proces dat een volwassen slachtoffer doorloopt, kan globaal worden opgedeeld in drie fasen: • Een aanloopfase, waarin het slachtoffer het gebeurde aankaart bij een of meer vertrouwenspersonen. • Een actiefase, waarin het slachtoffer de zaak aanhangig maakt bij bevoegde instanties (de politie of ander meldpunt) en/of bij de hulpverlening. • De vervolgfase: de afhandeling van de (aan)melding door juridische en/of hulpverlenende instanties. In elke fase kunnen problemen optreden. Deze problemen kunnen gevolgen hebben voor hoe het slachtoffer de volgende fase ingaat, of juist niet ingaat. Zie hiervoor hoofdstuk 2 in deel 1. Drie trajecten In de huidige praktijk zijn verder drie mogelijke trajecten te onderscheiden die het slachtoffer kan doorlopen: • een hulpverleningstraject • een civielrechtelijk traject • een strafrechtelijk traject
8
Zedenalmanak
De drie trajecten hebben verschillende doelstellingen en er zijn verschillende personen, instellingen en instanties bij betrokken. In het strafproces draait het primair om het veroordelen van daders, in het civielrechtelijke traject om genoegdoening voor het slachtoffer en in het hulpverleningstraject om het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van het slachtoffer. Voor het slachtoffer zijn de aspecten die in de verschillende trajecten aan de orde komen, nauw met elkaar verweven. De uitkomst van het ene traject (zoals de veroordeling van een dader in het strafproces) kan directe gevolgen hebben voor een ander traject waarin het slachtoffer zit (zoals de emotionele verwerking van het gebeurde in een therapie). Wat in de uitvoeringspraktijk is ontkoppeld, is voor het slachtoffer gekoppeld. Bovendien is de ontkoppeling ook in de uitvoeringspraktijk niet compleet. De eigen advocaat kan zowel begeleiding in de strafzaak bieden, als in de civiele zaak. Kortom: het slachtoffer heeft altijd baat bij een goede afstemming tussen de verschillende trajecten. De ontkoppeling tussen de verschillende trajecten waarin een slachtoffer van seksueel geweld kan belanden, wordt veroorzaakt door het feit dat de diverse betrokken organisaties onderling verschillen wat betreft hun doelstellingen, taken en werkwijzen. In hoofdstuk 2 (deel 1) staat beschreven welke elementen hierbij een rol spelen. Ook worden concrete suggesties gedaan hoe de kloof tussen het juridische circuit en de hulpverlening zou kunnen worden gedicht. Seksuele kindermishandeling: het traject Het traject dat wordt doorlopen in het geval van seksuele kindermishandeling, ziet er anders uit. Als kinderen slachtoffer worden van seksueel geweld, liggen de signalering en melding en de beslissingen over het vervolgtraject niet zozeer bij het (minderjarige) slachtoffer zelf, maar veel meer bij anderen die met het kind te maken hebben. Een extra complicatie kan zijn dat degenen die
Schema 1 Drie fasen en drie trajecten aanloopfase • praten met vertrouwenspersonen • beslissing tot wel of niet actie ondernemen
geen actie
hulpverlening
actiefase • (aan)melding bij politie, • advocatuur, en/of hulpverlening • eerste opvang van het slachtoffer
en/of
eerste opvang intake/onderzoek
(vervolg)aanbod • medische hulp • onderdak • praktische hulp • therapie
eindpunt/doelen oplossen problemen van slachtoffer op het gebied van: • gezondheid • veiligheid • praktische problemen • emotionele/ • psychische verwerking
advocatuur
en/of
politie
eerste opvang eerste (toga)gesprek
eerste opvang • melding • informatief gesprek • aangifte
(vervolg)aanbod • civielrechtelijke procedure • begeleiding in strafzaak • vordering benadeelde partij in strafzaak
(vervolg)aanbod bemiddeling en/of strafrechtelijke procedure
eindpunt/doelen • compensatie geleden schade • erkenning als benadeelde • bescherming tegen dader • informatie, advies en ondersteuning in strafprocedure
eindpunt/doelen • bestraffing van dader • bescherming tegen dader • erkenning/genoegdoening als slachtoffer
Deel 4 De juridische wegen
9
Schema 2 Doelen van en betrokkenen bij de drie trajecten
doelen/ motieven
hulpverleningstraject
civielrechtelijk traject
strafrechtelijk traject
oplossen problemen van slachtoffer op het gebied van: • gezondheid • veiligheid • praktische problemen • emotionele/psychische verwerking
compensatie geleden schade
bestraffing van dader
erkenning als benadeelde
bescherming tegen dader
bescherming tegen dader
erkenning/genoegdoening als slachtoffer
de eigen advocaat civiele rechter
politie
betrokken Buro Slachtofferhulp organisaties/ instanties/ telefonische hulpdiensten personen meld- of adviespunten (vrouwen)opvanghuizen maatschappelijke dienstverlening
10
Zedenalmanak
getuigen
openbaar ministerie strafrechter
deskundigen
advocaat
wederpartij + diens advocaat
Buro Slachtofferhulp
(geestelijke) gezondheidszorg
getuigen
autonome/niet-reguliere hulpverlening
getuige-deskundigen verdachte slachtoffer
(juridisch) verantwoordelijk zijn voor het minderjarige slachtoffer (ouder/verzorger/voogd), zelf de plegers zijn van de seksuele kindermishandeling 3. De signalering Veel gevallen van seksuele kindermishandeling worden aan het licht gebracht door mensen die naar aanleiding van bepaalde signalen van het kind vermoeden dat er iets mis is met het kind. Een probleem bij het interpreteren van deze signalen is dat zij nooit met zekerheid in de richting van seksuele kindermishandeling wijzen. Onoordeelkundig en overhaast handelen bij het interpreteren van signalen kan schade aanrichten voor het kind zelf en voor de directe sociale omgeving van het kind. De algemene richtlijn is daarom dat bij eventuele signalen van seksuele kindermishandeling de op dit gebied deskundige instanties ingeschakeld moeten worden en/of om advies moeten worden gevraagd (zie verder paragraaf 3.2 in deel 1 en hoofdstuk 5 in deel 2). Het melden van vermoedens Er bestaan verschillende meldpunten waar men vermoedens van seksuele kindermishandeling kan melden. De belangrijkste zijn:
telijk traject, dat tot een vervolging kan leiden. Of voor het hulpverleningstraject, waarbij verwerking van het gebeurde en (zo mogelijk) herstel van de verstoorde gezinsrelatie centraal staat. Of van een combinatie van beide trajecten. De keuze is afhankelijk van de belangen van het kind en de actuele gezinssituatie. In sommige gevallen kan daarnaast een kinderbeschermingsmaatregel worden gevraagd (ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing). Het komt regelmatig voor dat een bepaalde pleger meerdere slachtoffers heeft gemaakt. Dergelijke zaken kunnen grote maatschappelijke onrust veroorzaken. Er is een scenario ‘zedenzaken en maatschappelijke onrust’ ontwikkeld, waarin wordt uiteengezet hoe de direct betrokken instanties adequaat kunnen reageren op een dergelijke zaak. Zie voor meer informatie paragraaf 3.3 in deel 1. Samenwerking van betrokkenen Vaak is bij seksuele kindermishandeling een combinatie van psychosociale hulpverlening en een politiële en/of justitiële interventie nodig. Het ligt dan ook voor de hand dat de politie, justitie (waaronder de Raad voor de Kinderbescherming), reclassering, AMK’s en instellingen voor (jeugd)hulpverlening op dit gebied nauw met elkaar samenwerken. In hoofdstuk 5 (deel 2) wordt ingegaan op de wijze waarop deze instanties samenwerken.
• de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) • de politie In hoofdstuk 5 (deel 2) wordt per type meldpunt besproken wat de werkwijze van het betreffende meldpunt is. Daarnaast is er een specifiek meldpunt voor kinderporno bij de politie (de CRI) en op Internet (zie paragraaf 3.2 in deel 1). De afhandeling van meldingen: vervolging of hulpverlening? Hoe een melding van (vermoedelijk) seksueel misbruik van een kind wordt afgehandeld, hangt onder meer af van de vraag wie de pleger is. Bij een melding kan gekozen worden voor het strafrech-
• 3 Aangezien het bij kindermishandeling niet altijd gaat om strafbare feiten en omdat – ook in geval van strafbare feiten – lang niet altijd een strafrechtelijke weg wordt gevolgd, spreekt men op dit gebied liever van plegers dan van daders. Wij volgen hier dit spraakgebruik.
Deel 4 De juridische wegen
11
13 12
Zedenalmanak
Achtergronden en de keuze voor een juridisch proces Algemeen Voor veel slachtoffers komt er een moment waarop zij zich afvragen of zij juridische stappen willen en kunnen ondernemen. Zij willen het onrecht dat hen is aangedaan aan de kaak stellen, dat de dader gestraft wordt, proberen te voorkomen dat deze in herhaling valt, genoegdoening in de vorm van schadevergoeding of zij willen rust en veiligheid. Dit moment kan zijn meteen nadat het delict is gepleegd, of vele jaren later als de omvang van de opgelopen schade steeds duidelijker wordt. Wanneer dit moment gekomen is, zal het slachtoffer zich afvragen wat het recht haar/hem te bieden heeft. Een adviesgesprek met een juridische deskundige over dit onderwerp is dan altijd aan te raden (zie deel 2, hoofdstuk 7, voor de mogelijkheden van juridische hulpverlening). Na zo’n gesprek kan het slachtoffer een beter gemotiveerde keuze maken voor: • een strafrechtelijk traject: het doen van een melding, het wel of niet aangifte doen • een civiele procedure en zo ja, op welk moment • hulpverlening • overige (klacht)procedures • of een combinatie van deze trajecten De rol van het slachtoffer in strafrecht en civiel recht Een belangrijk verschil tussen het strafrecht en het civiele recht is dat in het strafrecht de overheid (het openbaar ministerie) bepaalt
wanneer en of een strafrechtelijke procedure gestart wordt tegen een verdachte. In het civiele recht kan het slachtoffer zelf (met de hulp van een advocaat) een procedure aanhangig maken. Het slachtoffer speelt dus een actievere rol in het civiele recht. Een ander verschil is dat een slachtoffer in een civiele procedure schadevergoeding voor zichzelf kan vragen, terwijl in het strafrecht uit overwegingen van algemeen belang een bepaalde straf wordt opgelegd. De straf wordt veelal door slachtoffers als te licht ervaren. In de strafprocedure kan het slachtoffer zich wel als benadeelde partij voegen en schadevergoeding vorderen. De specifieke kenmerken van een civiele procedure, te weten: zelf eiser zijn en financiële compensatie vorderen, kunnen soms een belangrijke positieve bijdrage leveren aan de verwerking van het gebeurde door het slachtoffer. Dat is een reden waarom sommige hulpverleners en juristen slachtoffers van seksueel geweld aanraden een civielrechtelijke weg te verkiezen boven (of naast) een strafrechtelijke afhandeling van het gebeurde. Tot slot is een belangrijk voordeel dat het slachtoffer via de mogelijkheid van het kort geding bepaalde maatregelen of vorderingen op de dader snel kan regelen. Deze voordelen gelden alleen als de identiteit van de dader bekend is bij het slachtoffer. Als het slachtoffer de identiteit van de dader niet kent, dan is het aanspannen van een civielrechtelijke procedure niet mogelijk.
Deel 4 De juridische wegen
13
Maar ook het bewandelen van de civielrechtelijke weg gaat niet altijd over rozen. Het stelt de nodige eisen aan het slachtoffer: • Een slachtoffer van seksueel geweld heeft in het civiele recht meer vrijheid om zelf het proces vorm te geven. Dit impliceert ook dat het slachtoffer deze rol (met behulp van een advocaat) aan moet kunnen. Het vereist een zekere stevigheid aan de kant van het slachtoffer – en goede ondersteuning door een advocaat en de eventuele hulpverlening. • De afhandeling van een civielrechtelijke procedure kan lang duren. Dit kan belemmerend werken op de verwerking van het gebeurde. Dit laatste geldt overigens evenzeer voor de strafrechtelijke procedure.
14
vanuit overwegingen van het algemeen belang: de handhaving van normen en regels in onze samenleving. Andersom is ook goed mogelijk: het slachtoffer kan te allen tijde naast een ingestelde strafrechtelijke procedure een civielrechtelijke procedure tegen de verdachte starten. Het slachtoffer kan daarbij vaak profiteren van de uitkomst van het strafproces: met de veroordeling van de verdachte in de strafzaak is in de civiele procedure het bewijs van het seksueel misbruik geleverd. Overige (klacht)procedures Hiermee worden bedoeld specifieke klachtprocedures, zoals bij het Medisch tuchtcollege, bij klachtencommissies in ziekenhuizen of in het onderwijs. Zie voor meer informatie hierover deel 3, hoofdstuk 12.
Het maken van een keuze voor civiel recht Bij de beslissing al dan niet een civielrechtelijke procedure aan te spannen is het van belang dat het slachtoffer van seksueel geweld zich realiseert wat hij zelf wil en kan en wat voor haar/hem genoegdoening voor het aangedane leed kan opleveren. Het slachtoffer kan alleen een weloverwogen keuze maken, als hij goed geïnformeerd is over de verschillende civielrechtelijke mogelijkheden en de implicaties voor haar-/hemzelf: wat kost het, wat levert het op, hoe lang gaat het duren, enzovoort. Het consulteren van een in zedenzaken gespecialiseerde advocaat is daarbij sterk aan te raden. Goede rechtshulp is een essentiële voorwaarde voor een slachtoffer van seksueel geweld om tot een afgewogen keuze te kunnen komen (zie hiervoor deel 2, hoofdstuk 7).
De rol van de hulpverlening Als het slachtoffer een hulpverlener heeft die haar/hem ondersteunt bij de verwerking van het gebeurde, dan is het van belang dat deze hulpverlener minimaal enige basiskennis in huis heeft over juridische procedures. De hulpverlener is er dan mee bekend welke consequenties bepaalde juridische stappen hebben voor de cliënt. Tijdens het proces kan de hulpverlener de cliënt voorbereiden op en ondersteunen in de verschillende processuele gebeurtenissen. Idealiter vindt gedurende de procesgang regelmatig overleg plaats tussen slachtoffer, politie, advocaat en hulpverlener om de cliënt zo goed mogelijk door het proces te loodsen.
Strafrecht en civiel recht Een strafrechtelijke en een civielrechtelijke procedure kunnen los van elkaar gestart worden. Ook als een slachtoffer van seksueel geweld zelf kiest voor de civielrechtelijke weg, dan kan de officier van justitie onafhankelijk daarvan een strafrechtelijke vervolging instellen tegen een verdachte. De officier handelt immers primair
Terminologie In strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures heeft men het niet over ‘daders’ of ‘plegers’. Deze termen impliceren dat vast staat dat degene die ervan beschuldigd wordt ook daadwerkelijk het seksueel misbruik heeft gepleegd. Een essentieel kenmerk in het Nederlands rechtssysteem is dat
Zedenalmanak
niemand schuldig wordt geacht, tot hij veroordeeld is. In het strafrecht spreekt men daarom over een verdachte, tot aan het moment dat deze schuldig is bevonden aan het ten laste gelegde feit. Nadat bewezen is dat de verdachte de feiten heeft gepleegd spreekt men van een veroordeelde of een dader. In het civiel recht heet degene tegen wie de civielrechtelijke procedure wordt aangespannen, de gedaagde of de (schade)veroorzaker. Het slachtoffer (of degene die de zaak aanspant) heet de eiser of de benadeelde. In het hiernavolgende wordt de juridische terminologie gehanteerd. Het slachtoffer zal immers met deze terminologie te maken krijgen wanneer hij een juridische procedure ingaat.
Deel 4 De juridische wegen
15
14 16
Zedenalmanak
Naar de politie Voor een volwassen slachtoffer van seksueel geweld begint een juridische procedure meestal met een eerste contact met de politie, dat mogelijk leidt tot een aangifte 4. In de Aanwijzing bejegening slachtoffers van zedendelicten (zie deel 3, hoofdstuk 10) is vastgelegd dat bij elk politiekorps voldoende in zedenzaken gespecialiseerde medewerkers aanwezig dienen te zijn. Zij hebben een speciale opleiding gevolgd. Zodra een slachtoffer contact zoekt in verband met een zedenzaak dient hij op zo kort mogelijke termijn in contact te worden gebracht met een collega die is belast met zedenzaken. Het eerste contact met de politie maakt formeel gesproken deel uit van een strafrechtelijke procedure. Contact met de politie leidt echter zeker niet als vanzelf tot een strafrechtelijke vervolging en veroordeling van de verdachte. Of een vervolging wordt ingesteld, hangt van veel zaken af, waaronder: • de wensen van het slachtoffer zelf • de vraag of het delict al dan niet verjaard is • de aanwezigheid van bewijs • de mogelijkheden om de verdachte op te sporen Naast het in gang zetten van strafrechtelijke vervolging tegen de verdachte(n) heeft de politie echter nog tal van andere mogelijkheden om op seksueel geweld te reageren en/of ondersteuning te bieden aan slachtoffers. Daarom is aan de gang van zaken bij de politie een apart hoofdstuk gewijd.
In dit hoofdstuk beginnen we op het punt dat het slachtoffer van seksueel geweld 5 voor het eerst in contact komt met de politie. Dat kan gebeuren omdat het slachtoffer zelf besloten heeft om het gebeurde aan te kaarten bij de politie. Het initiatief kan echter ook bij de politie liggen, bijvoorbeeld wanneer de politie naar aanleiding van signalen onderzoek doet naar gedwongen prostitutie of andere vormen van criminaliteit. Vanaf dat moment zijn er verschillende mogelijkheden. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: • de eerste opvang door de politie • het informatieve gesprek • melding of aangifte • het doen van aangifte • het indienen van een klacht (als dit vereist is) • de eerste bewijsvergaring • het opsporingsonderzoek door de politie • afronding van de opsporingsfase
• 4 Voor minderjarige slachtoffers ziet dit traject er vaak anders uit. Zie hoofdstuk 3 in deel 1. • 5 In dit hoofdstuk wordt gesproken van het slachtoffer van seksueel geweld. Daar waar het gaat om een minderjarig slachtoffer is het belangrijk dat in dat geval gelezen moet worden: ‘of diens wettelijke vertegenwoordiger’.
Deel 4 De juridische wegen
17
De strafrechtelijke procedure verloopt in fasen. Deze fasen worden in de volgende hoofdstukken uitgebreid besproken. Die fasen zijn: fase 1: eerste contacten met de politie ( 14.1 en 14.2) fase 2: de aangifte (14.3 en 14.4) fase 3: het opsporingsonderzoek (14.5 t/m 14.14) fase 4: de vervolging (15.1 t/m 15.4) fase 4: de terechtzitting (15.5 t/m 15.10) fase 5: de uitspraak en de tenuitvoerlegging (15.11 t/m 15.13) fase 6: hoger beroep en cassatie (15.13) In al deze fasen treedt een aanzienlijke filterwerking op: slechts een klein deel van de zaken die bij de politie wordt gemeld, leidt uiteindelijk tot een rechtszaak en een veroordeling van de verdachte. Veel slachtoffers beseffen dat niet. De hulpverlener kan het slachtoffer hierop voorbereiden en de politie kan aan het slachtoffer duidelijk maken dat melding of aangifte van het gebeurde aan de politie zeker niet als vanzelf leidt tot een rechtszaak en een veroordeling. Tussen melding en rechtszaak is nog een lange weg te gaan. Positie en rechten van het slachtoffer In dit deel worden uitsluitend procedures beschreven. Welke rechten slachtoffers hebben in die procedures, bijvoorbeeld ten aanzien van het verstrekken van informatie aan hen, bejegening en schadevergoeding staat omschreven in deel 3, de paragrafen 10.2, 10.3 en 10.4. Voor informatie over de klachtregeling bij de politie wordt verwezen naar paragraaf 10.6.1 in deel 3. 14.1 Het eerste contact met de politie Wanneer iemand zich met betrekking tot een zedendelict bij de politie meldt, zal de politie de eerste opvang van het slachtoffer verzorgen. Zie hierover ook paragraaf 4.3.1 in deel 2.
18
Zedenalmanak
In dit eerste contact zal de medewerker van de politie met de melder een afspraak maken voor een informatief gesprek met een in de behandeling van zedenzaken gespecialiseerd collega. Dit gesprek dient maximaal vijf dagen na het eerste contact plaats te vinden. 14.2 Het informatieve gesprek Het informatieve gesprek bestaat enerzijds uit het doen van de melding door het slachtoffer of zijn wettelijk vertegenwoordiger en anderzijds uit een bespreking van de consequenties van het doen van aangifte met de melder 6. Het doel van het gesprek is het uitwisselen van informatie over en weer, opdat het slachtoffer een weloverwogen keuze kan maken voor het wel of niet doen van aangifte en de zedenrechercheur een eerste indruk krijgt van de zaak. De melding Melding betekent dat het slachtoffer aan de politie vertelt wat haar/hem is overkomen. Het slachtoffer krijgt zo goed als mogelijk de kans om zijn gehele verhaal te doen. Onderbrekingen door de rechercheur zijn geoorloofd om de draad op te pakken. Als het slachtoffer dat wil mag bij dit gesprek een vertrouwenspersoon aanwezig zijn ter morele ondersteuning. Het slachtoffer moet er dan wel op gewezen worden dat deze persoon die aanwezig is bij het gesprek, later mogelijk niet meer als getuige kan optreden. Van de melding wordt geen officieel proces-verbaal opgesteld en er wordt ook geen strafrechtelijk onderzoek gestart. Van de melding maakt de zedenrechercheur een mutatie in het politiesysteem, dat is een aantekening over het feit dat dit gesprek plaats vond en een globale aanduiding van het onderwerp. Een mutatie • 6 Dit in tegenstelling tot een ieder (een derde) die kennis draagt van onder meer een verkrachting (artikel 160, lid 1 WvSv juncto artikel 242 WvSr): deze is verplicht de politie daarvan in kennis te stellen.
blijft in principe gedurende drie maanden in het systeem van de politie staan en vervalt daarna.Voordeel van melding is dat dit anoniem kan gebeuren en dat de politie in ieder geval weet dat het delict heeft plaatsgevonden. Mogelijk heeft de verdachte meer slachtoffers gemaakt en is deze informatie belangrijk voor de politie. Men moet wel bedenken dat de politie en het openbaar ministerie bevoegd zijn om, ook als het slachtoffer geen aangifte doet, tot vervolging over te gaan. Het slachtoffer kan in dat geval later als getuige worden opgeroepen.
caat het slachtoffer van seksueel geweld kan helpen bij het maken van keuzes in juridische mogelijkheden. In Rotterdam en in Alkmaar wordt ervaring opgedaan met een zogenaamde piketregeling van advocaten ten behoeve van slachtoffers van seksueel geweld in de eerste opvang (Jos-advocaten: Juridische opvang slachtoffers seksueel geweld). De piketregeling houdt in dat de politie het slachtoffer verwijst naar een dienstdoende advocaat die is gespecialiseerd in het optreden voor slachtoffers in zedenzaken(zie uitgebreider deel 2 paragraaf 7.2.3).
Het bespreken van de consequenties van het doen van aangifte Na de melding dient de zedenrechercheur het slachtoffer te informeren over de consequenties van het doen van aangifte. Dat betekent dat de recheurcheur er zicht op moet hebben welk mogelijk strafbaar feit het betreft en hoe de kansen voor opsporing liggen. Een aantal zaken kan met het slachtoffer worden doorgenomen, zoals:
Speciale opvang slachtoffers mensenhandel Voor slachtoffers van mensenhandel gelden speciale voorschriften ten aanzien van de eerste opvang. Deze zijn neergelegd in de Aanwijzing aanpak mensenhandel en andere vormen van uitbuiting in de prostitutie. Bij het eerste signaal dat mogelijk sprake is van mensenhandel, dient een eventueel slachtoffer te worden gewezen op de mogelijkheid om een beroep te doen op Hoofdstuk B 9 van de vreemdelingencirculaire. De korpschef legt contact met de Stichting tegen Vrouwenhandel voor het regelen van een opvangadres, kosten van levensonderhoud en medische zorg en rechtshulp. Zie uitgebreider deel 3, paragraaf 12.3.
• wat betekent het doen van aangifte en wat zijn de gevolgen • uitleg over de werkwijze tijdens een aangifte-verhoor • de globale mogelijkheden en onmogelijkheden van strafrechtelijke en civielrechtelijke afhandeling • de procedure binnen het strafrecht • afspreken van bedenktijd om de keuze te maken om wel of geen aangifte te doen (meestal 7 tot 14 dagen) • informatie over vervolghulpverlening • eventuele doorverwijzing naar een Jos-advocaat (zie hierna bij Piketregeling)
14.3 Aangifte doen Na het informatieve gesprek (de melding en het bespreken van de consequenties van het doen van aangifte) beslist de melder/het slachtoffer of hij aangifte wil doen. Het slachtoffer kan besluiten om het bij een melding te laten of om aangifte te doen. In principe vindt de aangifte niet meteen plaats, maar op een later moment. Het slachtoffer heeft dan tijd om na te denken en advies
Naast deze mondelinge voorlichting worden vaak voorlichtingsfolders aan het slachtoffer verstrekt 7. De Jos-advocaat en de Piketregeling Al eerder is benadrukt dat een snelle inschakeling van een advo-
• 7 Hiervoor komen diverse brochures in aanmerking: Slachtofferhulp en schadevergoeding, Seksueel geweld. Wat kunt u verwachten van hulpverlening, politie en justitie en/of een eventuele eigen brochure van de politie over de gang van zaken na seksueel geweld en een folder van het regionale Buro Slachtofferhulp. Zie voor materialen: deel 5, hoofdstuk 19.
Deel 4 De juridische wegen
19
te vragen. De zedenrechercheur kan de tijd gebruiken voor beraad met een collega of leidinggevende. Er kunnen redenen zijn om de aangifte niet uit te stellen naar een later moment, maar direct aansluitend te laten plaatsvinden. Deze redenen kunnen zijn: • het slachtoffer is na langdurige overweging gekomen tot het besluit aangifte te willen doen en invoeging van een periode voor nadere overweging zal daarin geen nieuw inzicht brengen • snel politioneel ingrijpen is geïndiceerd • de zaak is zo duidelijk dat nader beraad geen toegevoegde waarde heeft De aangifte wordt zo mogelijk opgenomen door dezelfde opsporingsambtenaar die het informatieve gesprek heeft gevoerd, met daarbij zo mogelijk een collega. Zie voor een uitgebreider overzicht van de rechten en plichten van het slachtoffer tijdens de aangifte deel 3, hoofdstuk 10). Argumenten van het slachtoffer voor het doen van aangifte kunnen zijn: • de verdachte moet gestraft worden voor hetgeen het slachtoffer is aangedaan • erkenning van het feit dat het slachtoffer iets ergs is overkomen • het verkrijgen van bescherming tegen de verdachte • registratie om duidelijk te krijgen hoe vaak seksueel geweld voorkomt • voorkomen dat iemand anders hetzelfde overkomt als het slachtoffer
• het verhaal vertellen is (nu nog) te moeilijk • problemen rond het bewijs van het gebeuren • angst voor de nadelige gevolgen (waaronder represailles) • negatieve gevolgen voor de verdachte • angst om niet geloofd te zullen worden • de wens om alles zo snel mogelijk te vergeten • nog geen veilig onderdak geregeld • opzien tegen de juridische procedure Het proces-verbaal De politie is verplicht een aangifte op te nemen 8. Van het verhaal van het slachtoffer wordt een proces-verbaal (dat is een schriftelijk verslag) opgemaakt. In het verslag worden steeds zoveel mogelijk de eigen formuleringen van het slachtoffer gebruikt. Het slachtoffer dient het proces-verbaal aan het eind goed door te lezen en te ondertekenen. De aangiften van seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties dienen te worden opgenomen op geluidsband. In andere gevallen kan de politie er voor kiezen het gesprek op de band op te nemen. Bij het doen van aangifte zal naar (pijnlijke) details worden gevraagd. Dit is nodig met het oog op de bewijsvoering later in de strafzaak. Het slachtoffer kan weigeren om te antwoorden op vragen die niet ter zake doen – zoals vragen naar relaties of naar het seksleven van het slachtoffer. Wanneer het seksueel geweld enige tijd geleden heeft plaatsgevonden, zal het navertellen van feiten en details door een slachtoffer moeilijker zijn. Toch dient het proces-verbaal met het oog op de bewijsvoering te zijner tijd, zo gedetailleerd mogelijk weer te geven wat er precies is gebeurd. Voor het opnemen van de aangifte en het maken van het proces-verbaal wordt door de politie daarom meestal een ruime tijd gereserveerd.
Argumenten van het slachtoffer om (tijdelijk) af te zien van het doen van aangifte kunnen zijn: • 8 Artikel 163, lid 5 WvSv.
20
Zedenalmanak
Het (ver)horen van kinderen Voor het (ver)horen van kinderen die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld, zijn in de verschillende politieregio’s speciale verhoorkamers ingericht. De inrichting is zodanig dat het jeugdige slachtoffer zich zoveel mogelijk op haar of zijn gemak voelt. Er is speelgoed, kindermeubilair en de kamer is kleurig geschilderd. Van het verhoor worden (voor het kind onopvallend) video-opnames gemaakt. De ouders zijn niet bij het verhoor aanwezig. Het verhoor wordt afgenomen door een speciaal daarvoor getrainde rechercheur. Het videoverhoor wordt later beoordeeld door een door de rechter-commissaris ingeschakelde deskundige of door een expertisegroep. 14.4 Het indienen van een klacht (indien vereist) bij de aangifte Soms is er sprake van een klachtdelict: een delict dat alleen na de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer (of een andere klachtgerechtigde) vervolgd kan worden 9. Bij zedendelicten kennen alleen seksuele handelingen met jeugdigen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar een klachtvereiste. In dat geval moet het doen van aangifte gecombineerd worden met het opnemen van de klacht op een speciaal daarvoor ontwikkeld klachtformulier. De politie houdt tijdens het opnemen van de aangifte vaak al een klachtformulier gereed. Het formulier kan dan – als het slachtoffer dat wil – gelijk met de aangifte ingevuld worden. Het slachtoffer kan echter ook de ruimte geboden worden een klacht op een later tijdstip in te dienen. Verder moet het slachtoffer weten dat hij na het indienen van een klacht nog acht dagen de tijd heeft om de klacht in te trekken. Het klachtvereiste bij (bepaalde) zedendelicten met jeugdige (12- tot 16-jarige) slachtoffers staat ter discussie. Er is in 2001 een wetsvoorstel ingediend waarin het klachtvereiste wordt geschrapt (zie hiervoor deel 4, paragraaf 9.4). Uit onderzoek is gebleken dat het klachtvereiste in sommige situaties problemen oproept bij de vervolging.
14.5 De eerste bewijsvergaring De politie zal zoveel mogelijk bewijsmateriaal willen vastleggen. Wanneer kort na het zedendelict aangifte is gedaan, worden vaak foto’s genomen van het letsel of van de schade zoals vernielde kledingstukken. Soms wordt kleding of andere goederen ingenomen om deze te onderzoeken op speeksel-, bloed- en spermavlekken ten behoeve van DNA of ander onderzoek. Soms wordt een medisch onderzoek voorgesteld. Dit gebeurt alleen als het slachtoffer daarvoor toestemming geeft (zie verder hierna in paragraaf 14.6). Namen of beschrijvingen van eventuele oog- of oorgetuigen worden vastgelegd. Verklaringen van derden (medici, hulpverleners) die van belang zijn voor de bewijsvoering (bijvoorbeeld over het letsel of andere gevolgen) kunnen door het slachtoffer worden ingebracht of door de politie worden opgevraagd. Deze worden dan aan het politiedossier toegevoegd. Het ontbreken van (zichtbare) sporen en/of van directe getuigen hoeft zeker niet te betekenen dat de zaak niet bewijsbaar is en dus geen kans van slagen heeft in een strafrechtelijke procedure. Als zichtbare sporen en directe getuigen ontbreken, wordt door de politie op andere manieren naar bewijsmateriaal gezocht. 14.6 Medisch onderzoek De politie kan van oordeel zijn dat een medisch onderzoek gewenst is. Zo’n medisch onderzoek heeft alleen zin als het delict recentelijk heeft plaatsgevonden. Voor een medisch onderzoek is altijd toestemming van het slachtoffer nodig. Het medisch onderzoek kan twee doelen hebben: • beperking van de negatieve gevolgen voor de gezondheid van het slachtoffer (behandeling)
• 9 Zie voor een beschrijving van klachtdelicten paragraaf 9.4 in deel 3.
Deel 4 De juridische wegen
21
• verkrijgen van strafrechtelijk bewijs (bewijsvoering); in dit geval gaat het om een zogenaamd forensisch-medisch onderzoek
stand van zaken van het onderzoek. In die gevallen hoort het slachtoffer soms lange tijd niets van de politie.
Uitvoering De politie heeft vaak vaste afspraken met de plaatselijke ggd, een groep huisartsen of de afdeling gynaecologie van een ziekenhuis over het verrichten van deze (forensisch-medische) onderzoeken. Daarnaast is het mogelijk dat een slachtoffer zelf al een medicus ingeschakeld heeft of inschakelt 10. Medische onderzoeken kunnen ingrijpend zijn voor een slachtoffer van seksueel geweld. De arts zal immers aan het lichaam van het slachtoffer zoeken naar sporen van het seksueel misbruik. Zorgvuldige bejegening en begeleiding van het slachtoffer zijn van groot belang. Zie voor bejegening verder paragraaf 10.3 in deel 3.
14.8 De aanhouding en het verhoor van de verdachte
Weigering Het slachtoffer kan weigeren om mee te werken aan een (forensisch) medisch onderzoek. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de bewijsvoering. Het slachtoffer zal gewezen worden op de consequenties van het ontbreken van medische rapportage en de politie zal proberen ander bewijs te verzamelen buiten de medewerking van het slachtoffer om. 14.7 Het opsporingsonderzoek door de politie Nadat de aangifte (en de eventuele klacht) zijn opgenomen, gaat het opsporingsonderzoek van start. In het opsporingsonderzoek staan het verkrijgen van bewijs en het opsporen van de verdachte centraal. Het slachtoffer is in deze fase van het proces niet meer alleen aangever en benadeelde maar ook getuige. Het opsporingsonderzoek kan soms geruime tijd in beslag nemen. Het kan voorkomen dat de politie het erg druk heeft met andere zaken die op dat moment urgenter zijn. Ook kost het tijd om getuigen op te sporen en hen te horen. Het kan in het belang zijn van het onderzoek dat het slachtoffer niet steeds precies word geïnformeerd over de 22
Zedenalmanak
Indien er geen sprake is van heterdaad zal de politie in overleg met de officier van justitie overwegen waar en wanneer tot aanhouding van de verdachte wordt overgegaan en met welke middelen. Daarbij wordt steeds overwogen of kan worden volstaan met een uitnodiging aan de verdachte om vrijwillig op het bureau te verschijnen. Uitgangspunt bij deze overweging is dat leedtoevoeging voor de verdachte en zijn gezin door de inzet van bepaalde dwangmiddelen zo gering mogelijk moet worden gehouden. Direct na de aanhouding zal de verdachte op het politiebureau worden gehoord en worden geconfronteerd met de aangifte van het slachtoffer. Hierbij is vaak nog geen advocaat van de verdachte aanwezig. Aan de verdachte wordt voor het verhoor medegedeeld dat hij niet verplicht is tot het geven van antwoorden. De politie mag bij het verhoren van de verdachte geen ontoelaatbare psychische druk uitoefenen. Vaak vinden er meerdere verhoren plaats. De verhoren worden vastgelegd in een proces-verbaal. Na dit eerste verhoor neemt de officier een beslissing over verdere vervolging en inverzekeringstelling. Een verdachte die is aangehouden kan door de politie maximaal zes uur (overdag) of vijftien uur (inclusief de nacht) worden vast gehouden. Daarna moet de verdachte worden voorgeleid aan een hulpofficier van justitie 11, of aan de officier van justitie. Deze be-
• 10 Indien deze medicus niet over de vereiste kennis voor een strafrechtelijk (forensisch) medisch onderzoek ten bate van de bewijsvoering beschikt, dient te worden verwezen en samengewerkt met een ggd-arts of een andere forensisch geneeskundige! • 11 Dat is een politiefunctionaris, meestal een hoofdinspecteur, die onder meer het bevel tot inverzekeringstelling mag ondertekenen.
paalt of de verdachte langer vastgehouden mag worden. Dit geschiedt via een inverzekeringstelling van drie dagen, met de mogelijkheid de verlenging in geval van dringende noodzaak met drie dagen te verlengen. Een inverzekeringstelling kan alleen worden bevolen als het gaat om een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In paragraaf 15.1 wordt uiteengezet wanneer dat het geval is. Uiterlijk binnen drie dagen na de inverzekeringstelling moet de verdachte worden voorgeleid voor de rechter-commissaris. Deze kan besluiten tot invrijheidstelling of een bevel tot bewaring afgeven (paragraaf 15.1). 14.9 Getuigenverklaringen Bij het leveren van het bewijs van het delict spelen verklaringen van getuigen een belangrijke rol. Het slachtoffer is zelf getuige. Daarnaast kunnen er ooggetuigen zijn, die het plegen van het delict hebben gezien of gehoord. Bij veel zedendelicten zijn er echter geen andere getuigen aanwezig geweest tijdens het plegen ervan. Personen die het slachtoffer (of de verdachte) vlak voor of nadat het delict werd gepleegd hebben gezien, kunnen een verklaring afleggen over bijvoorbeeld het gedrag van de verdachte vlak voor of na het delict of de toestand van het slachtoffer. Hulpverleners of artsen kunnen verklaringen afleggen over hun bevindingen bij onderzoek of behandeling van het slachtoffer. Hulpverleners kunnen een getuigenverklaring afleggen. Daarin wordt het relaas van het slachtoffer over het seksueel misbruik en de bij hem of haar optredende geestelijke gevolgen getoetst aan wat die hulpverlener vanuit zijn deskundigheid en/of in zijn algemeenheid bekend is omtrent de gevolgen van seksueel misbruik. Hiervoor is toestemming van het slachtoffer nodig. Zie verder paragraaf 15.6.
14.10 De expertisegroep bij seksueel misbruik in bepaalde specifieke gevallen Wanneer een aangifte betrekking heeft op seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties, waarbij tevens sprake is van herinneringen van voor de derde verjaardag, ritueel misbruik of hervonden herinneringen, wordt in overleg met de officier van justitie de landelijke expertisegroep ingeschakeld. Deze groep bestaat uit deskundigen afkomstig uit verschillende disciplines: • klinisch psychologen, psychiaters en pedagogen • psychologen die zijn gespecialiseerd in functieleer • ervaren zedenrechercheurs Per aangifte wordt een adviesgroep samengesteld. In elke adviesgroep zijn deze disciplines vertegenwoordigd. De expertisegroep brengt een advies uit op basis van het proces-verbaal en een volledige schriftelijke weergave van de aangifte die op geluidsband is opgenomen. Deze stukken worden naar een coördinatiepunt gezonden en vanaf dat moment neemt de procedure vier weken in beslag. 14.11 Identificatie van de verdachte De identificatie van de verdachte kan op verschillende manieren plaats vinden. • Confrontatiespiegel (ook wel Oslo-confrontatie genoemd) Als een verdachte bekend is geworden en aangehouden door de politie, kan het slachtoffer verzocht worden om op het politiebureau te komen en via een confrontatiespiegel in een rij van personen de verdachte aan te wijzen. Achter de confrontatiespiegel blijft het slachtoffer voor de verdachte onzichtbaar.
Deel 4 De juridische wegen
23
• Fotoconfrontatie, compositiefoto’s en compositietekeningen Ter identificatie van een (onbekende) verdachte kan de politie het slachtoffer benaderen voor een zogenaamde fotoconfrontatie. Het slachtoffer wordt dan op het politiebureau uitgenodigd om foto’s of dia’s uit een register van bij de politie bekende ‘verdachte’ personen door te nemen om te proberen de verdachte aan te wijzen. Van de methode van fotoconfrontatie wordt terughoudend gebruikt gemaakt omdat het slachtoffer door het bekijken van foto’s mogelijk beïnvloed kan worden. Na een fotoconfrontatie kan geen Oslo-confrontatie meer plaatsvinden. Heel soms wordt het slachtoffer uitgenodigd om een compositiefoto of -tekening te laten maken of om te zien of zij/hij een door daarin gespecialiseerde recherche samengestelde compositiefoto of -tekening van de verdachte ‘herkent’. Weigering Overigens kan, hoe belangrijk een identificatie van de dader door het slachtoffer ook is, het slachtoffer medewerking aan de genoemde confrontaties weigeren. Zo’n weigering kan wel gevolgen hebben voor de vraag of bewezen kan worden dat een verdachte het delict heeft gepleegd. Veel hangt daarbij af van de beschikbaarheid van andere bewijsmiddelen. 14.12 Buurtonderzoek en onderzoek ter plekke De politie kan een onderzoek verrichten in de buurt waar het zedendelict heeft plaatsgevonden of op de plaats waar het delict is gepleegd. Dit onderzoek kan aanwijzingen opleveren die voor het bewijs van belang zijn. Bij een dergelijk onderzoek zal de politie in burgerkleding gekleed gaan en de anonimiteit van het slachtoffer zo goed mogelijk waarborgen.
Een getuige is in deze fase niet tot medewerking verplicht 12. Dat hoeft wettelijk overigens niet aan een getuige te worden gemeld, maar kan wel belangrijk zijn voor de verklaring (en de juistheid daarvan) van een getuige. Getuigen mogen niet worden beïnvloed door een verhorende politiefunctionaris. Suggestieve vraagstelling is uit den boze. Als controle kunnen (en in sommige gevallen moeten) geluidsopnames worden gemaakt van het verhoor. Soms kan een raadsman of vrouw van de getuige aanwezig zijn bij het verhoor. In elk geval worden verklaringen schriftelijk vastgelegd en ondertekend door getuigen. Deze verklaringen mogen alleen in het belang van de strafzaak worden gebruikt. 14.14 Afronding van de opsporingsfase Afsluiting van het dossier Het kan voorkomen dat de politie oordeelt dat onvoldoende bewijs aanwezig is om te kunnen komen tot een veroordeling, of dat de verdachte onbekend blijft. In die gevallen kan de politie het politiedossier sluiten. Dit noemt men een politiesepot. Het slachtoffer kan zich daarover beklagen bij de officier van justitie, die uiteindelijk beslist over de vervolging van een verdachte. De officier kan de politie opdracht geven de opsporing voort te zetten. Inzending aan de officier van justitie Als een zaak voor de politie bewijstechnisch rond is en een verdachte bekend is, zal de politie het dossier (het gehele proces-verbaal plus bijlagen) inzenden aan het arrondissementsparket, waar het uiteindelijk zal worden toebedeeld aan een officier van justitie. De politie geeft daarmee de zaak uit handen en het slachtoffer zal indien hij dat heeft aangegeven, verder op de hoogte gehouden
14.13 Positie en rol van het slachtoffer in deze fase Omdat het slachtoffer zelf getuige is, gelden de regels die voor alle getuigen gelden ook voor het slachtoffer.
24
Zedenalmanak
• 12 In tegenstelling tot de gang van zaken op de zitting, waar de getuige wel verplicht is tot medewerking; zie paragraaf 15.5.
worden door de officier van justitie. Het is voor contactlegging met de officier van justitie van belang dat het slachtoffer (of diens advocaat of vertrouwenspersoon) beschikt over de datum van inzending van het proces-verbaal en de naam van de verdachte. Op grond van artikel 16 lid 2 van de Wet op de Politieregisters heeft het slachtoffer overigens recht op inzage in de eigen stukken (alles wat over het slachtoffer is opgeschreven) die in het politiedossier zitten. Zie hiervoor paragraaf 10.7 in deel 3.
Deel 4 De juridische wegen
25
15 26
Zedenalmanak
De strafrechtelijke procedure Een korte introductie op doel en functie van het strafrecht is te vinden in bijlage 4.2 en in hoofdstuk 8 van deel 3. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de procedure verloopt, nadat de zaak door de politie is ingezonden naar het openbaar ministerie. Dat zijn de fasen 4 tot en met 6 genoemd in paragraaf 14. Achtereenvolgens komen aan de orde: • voorlopige hechtenis van de verdachte (paragraaf 15.1) • inzending van het proces-verbaal naar het openbaar ministerie (paragraaf 15.2) • de beslissing tot al dan niet vervolgen (paragraaf 15.3) • het gerechtelijk vooronderzoek (paragraaf 15.4) • de terechtzitting (paragraaf 15.5) • het slachtoffer als getuige (paragraaf 15.6) • getuigenverklaringen door hulpverleners (paragraaf 15.7) • verloop van het getuigenverhoor (paragraaf 15.8) • de vordering van de benadeelde partij (paragraaf 15.9) • het pleidooi van de officier van justitie (paragraaf 15.10) • uitspraak door de rechter (paragraaf 15.11) • de executie van het vonnis (paragraaf 15.12) • hoger beroep en cassatie (paragraaf 15.13) 15.1 De voorlopige hechtenis van de verdachte Wanneer het wenselijk wordt geacht dat een verdachte langer dan de maximale termijn voor inverzekeringstelling (2 keer 3 dagen) in voorlopige hechtenis wordt gehouden moet een inbewaringstelling worden gevorderd. In dat geval zal de politie het proces-verbaal inzenden naar het openbaar ministerie. Een inbewaringstel-
ling wordt gevorderd door de officier van justitie bij de rechtercommissaris van de rechtbank. Deze duurt maximaal 10 dagen. Na deze 10 dagen kan de officier aan de raadkamer van de rechtbank vragen een bevel tot gevanghouding te verlenen. Dit geldt voor 30 dagen en kan maximaal 3 keer worden verlengd. In totaal kan de verdachte maximaal 106 dagen in voorarrest worden gehouden. Het Wetboek van Strafvordering schrijft in de artikelen 67 en 67a uitgebreid en limitatief voor in welke gevallen en op welke gronden een inbewaringstelling en/of gevangenhouding kan worden bevolen. Dit kan in geval het een delict betreft waarop een gevangenisstraf van minstens 4 jaar is gesteld, en bij een aantal met name genoemde delicten. De gronden kunnen zijn: • indien blijkt van een ernstig gevaar voor vlucht • bij gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid (daarvan is sprake bij vrees voor herhaling of bij delicten met een straf van meer dan 12 jaar) • als het noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid Voordat de maximale termijn van voorlopig hechtenis is afgelopen, moet de strafzaak bij de rechter worden aangebracht. Er wordt dan een zittingsdatum bij de rechtbank bepaald. Als het onderzoek op die datum nog niet is afgerond, noemt men dat een pro forma zitting. De behandeling van de zaak wordt dan uitgesteld naar een volgende zittingsdatum.
Deel 4 De juridische wegen
27
15.2 Inzending van het proces-verbaal naar het openbaar ministerie Een proces-verbaal wordt ingezonden naar het openbaar ministerie (het arrondissementsparket) zodra de politie het opsporingsonderzoek heeft afgerond (de verdachte is bekend en verhoord, al het mogelijke bewijs is verzameld). Vanaf dat moment is dus het openbaar ministerie voor het slachtoffer de aan te spreken instantie. Het slachtoffer – of iemand die namens het slachtoffer optreedt – kan altijd bij de politie vragen naar de datum van inzending van het proces-verbaal en naar de naam van de verdachte. Met deze informatie kan bij het slachtoffer-informatiepunt van het openbaar ministerie worden nagevraagd wat de stand van zaken is, wat het parketnummer is en bij welke officier van justitie de zaak is ondergebracht. Parketnummer Zodra een strafzaak op het parket bij het openbaar ministerie bekend wordt, krijgt de zaak een parketnummer en wordt het toebedeeld aan een officier van justitie. In verschillende arrondissementen kan het vanwege de grote werkdruk geruime tijd duren voordat een zaak aan een officier wordt toebedeeld. Als een slachtoffer meer informatie wil hebben over de stand van zaken, zal hij daarbij steeds het parketnummer nodig hebben. Als het slachtoffer bij de politie heeft aangegeven op de hoogte te willen blijven van het verdere verloop van het strafproces, dan moeten het parketnummer en alle voor het slachtoffer belangrijke beslissingen van het openbaar ministerie door de administratie van het arrondissementsparket aan het slachtoffer worden doorgegeven 13. Na verloop van tijd kan het slachtoffer ook zelf (schriftelijk of telefonisch) contact opnemen met het parket om informatie op te vragen en eventueel nogmaals aan te geven dat hij ook verder op de hoogte wil blijven of schade vergoed wenst te zien en zich als benadeelde partij wil voegen in het strafproces. Bij elk parket is tegenwoordig een
28
Zedenalmanak
Slachtofferinformatiepunt ingericht, waar men terecht kan met dit soort vragen. Zie voor de wettelijke mogelijkheden voor het slachtoffer om informatie in te winnen verder paragraaf 10.7 in deel 3. Gesprek met de officier van justitie Het slachtoffer kan vanaf het moment dat de zaak is ingeschreven bij het parket een gesprek aanvragen met de behandelend officier van justitie. Bij ernstige delicten behoort de officier van justitie zo’n gesprek zelf aan te bieden. Dit op grond van de Aanwijzing slachtofferzorg – zie verder paragraaf 10.2 in deel 3. 15.3 Beslissing tot al dan niet vervolgen Seponeren of niet? Het openbaar ministerie is bevoegd om te beslissen welke zaken vervolgd moeten worden. De overwegingen die daarbij een rol spelen zijn: • Leveren de gebeurtenissen waarvan aangifte is gedaan een strafbaar feit op: vallen de in het proces-verbaal beschreven gedragingen onder een (of meer) van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht. • Kan de zaak bewezen worden: kunnen alle bestanddelen van het strafbare feit bewezen worden (zie voor een inhoudelijke uitleg over deze begrippen deel 3, hoofdstuk 9). • Wenst de officier van justitie op gronden aan het algemeen belang ontleend (opportuniteit) af te zien van verdere vervolging en de zaak te seponeren. In zedenzaken kan hiervan bijvoorbeeld sprake zijn als er sprake is van een gering feit, of als de verdachte en aangeefster inmiddels met elkaar verzoend zijn.
• 13 Zie de paragrafen 10.2 en 10.4 in deel 3 waarin de Wet Terwee wordt behandeld en de Aanwijzing slachtofferzorg ten aanzien van informatieverschaffing en schadevergoeding
Een beslissing om niet te vervolgen heet een sepot 14. Bij zedenzaken is een sepot op grond van gebrek aan bewijs nogal eens aan de orde, zeker als het bewijs zich beperkt tot de twee verklaringen van slachtoffer en verdachte (de zogenaamde één-op-één situatie) en de verdachte de feiten ontkent. In sommige gevallen kan de officier van justitie bij een sepot de bijzondere voorwaarde toepassen dat de verdachte binnen een vastgestelde periode de schade aan het slachtoffer vergoedt of dat de verdachte meewerkt aan een therapie. Zie hierover ook paragraaf 10.5.2 in deel 3. Transactie Ook is er de mogelijkheid dat de officier van justitie de verdachte een transactie aanbiedt. Dat wil zeggen dat de verdachte zijn vervolging kan afkopen door binnen dertig dagen een door de officier voorgesteld bedrag te betalen. Ook dit zal bij zedenzaken (vanwege de ernst van de feiten) slechts incidenteel voorkomen. Ook hier kan de officier van justitie de voorwaarde toepassen dat de verdachte binnen een bepaalde periode de schade vergoedt aan het slachtoffer of meewerkt aan een therapie. Zie paragraaf 10.5.2 in deel 3. Rechten van het slachtoffer Op grond van de artikelen 51f lid 3 en 245 lid 2 Wetboek van Strafvordering behoort de officier van justitie het slachtoffer over deze beslissingen (sepot, transactie) te informeren 15. Bezwaar tegen sepot of transactie, de klacht niet vervolgen ex art.12 Wetboek van Strafvordering Als een slachtoffer het niet eens is met de beslissing van de officier van justitie om te seponeren of de verdachte een transactie aan te bieden, dan kan het slachtoffer een klacht indienen bij het gerechtshof waaronder de officier van justitie valt. Dit heet een klacht over niet vervolgen, als bedoeld in artikel 12 WvSv. De klacht
moet worden ingediend binnen drie maanden nadat aan het slachtoffer door de officier mededeling is gedaan omtrent de transactie of de kennisgeving van niet verdere vervolging. Het indienen van een klacht houdt in dat het slachtoffer een brief stuurt aan het gerechtshof waarin wordt aangegeven dat de officier ten onrechte niet tot vervolging is overgegaan en waarom. Bij ernstige zedenzaken verdient het aanbeveling voor een dergelijke klacht de hulp van een terzake kundig advocaat in te schakelen (zie hiervoor deel 2 paragraaf 7.1. en verder). Het goed motiveren van de klacht vraagt immers inzicht in de strafrechtelijke vereisten voor bewijsvoering. Het gerechtshof zal de haalbaarheid van een vervolging beoordelen en kan het openbaar ministerie alsnog opdracht geven te vervolgen. Een klacht van een slachtoffer is niet ontvankelijk als de zaak nog niet door de officier van justitie is behandeld, of als er meer dan drie maanden zijn verstreken na de beslissing tot niet vervolgen. Zie voor de bepalingen rond de informatieverstrekking aan het slachtoffer van seksueel geweld verder paragraaf 10.2 in deel 3. Overigens is het ook mogelijk om stappen te ondernemen bij een ‘politiesepot’. Daarvan is sprake als de politie de zaak niet verder onderzoekt en geen proces-verbaal inzendt naar het openbaar ministerie. De officier van justitie komt dan niet toe aan een beslissing omtrent vervolging, de zaak is al door de politie afgedaan. Een eerste mogelijkheid is om het openbaar ministerie (schriftelijk en gemotiveerd) te vragen om toch vervolging in te stellen. Blijft een reactie op dat verzoek uit, of wordt dit verzoek niet gehonoreerd, dan kan alsnog een klacht niet vervolgen worden ingediend. Een andere mogelijkheid is om meteen een klacht niet vervolgen in
• 14 In de praktijk wordt deze beslissing vaak genomen door zogeheten parketsecretarissen. • 15 Zie paragraaf 10.2 in deel 3 over informatieverschaffing in het kader van de Aanwijzing slachtofferzorg en de Aanwijzing bejegening slachtoffers zedenzaken. Artikel 245a lid 2 Sv is ingevoerd per 1 mei 2002 (Stb. 2002 nr. 135 en Stb 2001, nr. 531).
Deel 4 De juridische wegen
29
te dienen. In 1972 heeft de Hoge Raad bepaald dat een beslissing van het openbaar ministerie niet vereist is om deze klacht in te dienen. 15.4 Gerechtelijk vooronderzoek (gvo) door de rechter-commissaris De officier van justitie kan, alvorens over het wel of niet vervolging te beslissen, besluiten dat er nader onderzoek gedaan moet worden voordat een definitieve beslissing over de vervolging kan worden genomen. Bij de rechter-commissaris 16 wordt dan een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd (artikel 181, lid 1 WvSv). Dit gebeurt als er na het (politie)onderzoek nog onduidelijkheden zijn die nog moeten worden opgehelderd. Het verhoor van de verdachte kan bijvoorbeeld vragen oproepen ten aanzien van het relaas van het slachtoffer, er kunnen tegenstrijdigheden zijn in beide verklaringen die om opheldering vragen. Een rechter-commissaris heeft meer mogelijkheden en bevoegdheden om bewijs en feiten te verzamelen. Zo kan door de rechtercommissaris onder meer een psychiatrisch onderzoek van de verdachte aangevraagd worden. Ook kan de rechter-commissaris getuigen en deskundigen (eventueel onder ede) horen. Het slachtoffer kan een oproep voor het afleggen van een getuigenverklaring krijgen en is dan wettelijk verplicht te verschijnen. Bij het verhoor door de rechter-commissaris, dat achter gesloten deuren plaatsvindt, zijn doorgaans de officier van justitie en de advocaat van de verdachte aanwezig. Als het slachtoffer een advocaat of vertrouwenspersoon wil meenemen, dan moet men van tevoren contact opnemen met de rechter-commissaris. In de wet is namelijk niet geregeld dat deze personen bij het verhoor aanwezig mogen zijn. In de praktijk wordt vaak wel toestemming gegeven. De advocaat of vertrouwenspersoon mogen echter niet het woord voeren. De verklaring die het slachtoffer aflegt tijdens het verhoor door de rechter-commissaris, wordt op schrift gesteld en moet door het
30
Zedenalmanak
slachtoffer voor akkoord worden getekend. Het slachtoffer kan in het gerechtelijk vooronderzoek indien hij daar om vraagt, onder ede worden gehoord; de afgelegde verklaring heeft daarmee dezelfde kracht als een verklaring ter terechtzitting. Zo wordt in veel gevallen voorkomen dat een slachtoffer nog eens een verklaring op de zitting moet afleggen 17. Vergoeding van gemaakte kosten Een slachtoffer dat als getuige moet verschijnen tijdens het gerechtelijk vooronderzoek, heeft wettelijk recht op vergoeding van noodzakelijk gemaakte kosten als reis- en verblijfskosten en een tegemoetkoming wegens gederfde inkomsten. Nadat het gerechtelijk onderzoek is afgesloten, kan de officier alsnog een beslissing nemen om wel of niet tot vervolging over te gaan (zie paragraaf 15.3). 15.5 De terechtzitting Datum van de terechtzitting In het geval het slachtoffer heeft aangegeven op de hoogte te willen blijven van het verloop van de strafzaak en/of zich te willen voegen als benadeelde partij (zie deel 3, paragraaf 10.5), dient de officier van justitie aan het slachtoffer de zittingsdatum te melden. Ook als zich omstandigheden voordoen waardoor de geplande zittingsdatum wordt opgeschort, dan dient dit gemeld te worden aan het slachtoffer. Zie voor de beleidsregels rond informatieverstrekking verder paragraaf 10.2 in deel 3.
• 16 Dit is een onderzoeksrechter die onder meer belast kan worden met het uitvoeren van een gerechtelijk vooronderzoek dat voorafgaat aan de rechtszitting. • 17 Overigens kan het slachtoffer nog wel als getuige ter zitting worden opgeroepen door de officier van justitie of de advocaat van de verdachte. De rechter beslist over de toe- of afwijzing van het verzoek van de officier of de advocaat.
Toegang tot de terechtzitting De terechtzitting waar de strafzaak wordt behandeld, is in principe openbaar. (Dit geldt niet voor minderjarige verdachten.) Dat betekent dat iedereen de zitting vanaf de publieke tribune kan bijwonen. Ook de pers heeft vrije toegang tot de zittingzaal of een speciale perstribune. Als het slachtoffer van seksueel geweld als benadeelde partij de schade wenst te verhalen op de verdachte, heeft hij in elk geval het recht op toegang tot de zittingzaal. Is het slachtoffer van seksueel geweld getuige dan kan of moet hij zich terugtrekken tot het moment dat het getuigenverhoor aan de orde is (art. 289 WvSv). Op grond van het Europese kaderbesluit slachtofferzorg moet in elke rechtbank een aparte wachtruimte voor slachtoffers zijn. Dit is in de praktijk nog niet overal zo. Het verloop van de terechtzitting De zitting vangt aan door het afroepen van de naam van de verdachte in de wachtruimte. Dan mogen de verdachte, het slachtoffer en andere belangstellenden de zittingszaal betreden. In de zittingszaal roept de bode “de rechtbank”, dan gaat iedereen staan en komen de rechters binnen. De rechters gaan eerst na wie er aanwezig zijn, en controleren de naam en andere personalia van de verdachte. Vervolgens draagt de officier de zaak voor door de dagvaarding op te lezen. Daarna zal de rechtbank de feiten die aan de tenlastelegging ten grondslag liggen met de verdachte doornemen en de verdachte ondervragen. Ook hier geldt weer dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is en ook niet onder ede staat. Dat wil zeggen dat hij niet verplicht is de waarheid te spreken. Uiteraard zal de rechter wel proberen de waarheid te achterhalen en de verdachte meestal confronteren met tegenstrijdige verklaringen. Na het horen van de verdachte worden de getuigen opgeroepen en gehoord. Vervolgens mag de benadeelde partij haar eventuele
vordering indienen en/of toelichten. Daarna zal de officier van justitie zijn requisitoir houden en tenslotte zal de advocaat van de verdachte zijn pleidooi/verdediging voeren. Van deze gang van zaken kan worden afgeweken als er bepaalde juridische incidenten of verweren zijn. Soms wordt de zitting dan afgebroken en later voortgezet of uitgesteld naar een latere datum. In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op sommige van de genoemde zittingshandelingen. Mogelijke kinken in de kabel Het kan gebeuren dat de rechter tijdens de rechtszitting besluit dat het strafproces geen doorgang kan vinden. Daar zijn de volgende mogelijke redenen voor. • Er zijn fouten gemaakt in de dagvaarding van de verdachte (de zogenoemde vormfouten). Sommige fouten kunnen ter zitting worden hersteld, maar anderen zijn zo essentieel dat de procedure daardoor niet door kan gaan. De dagvaarding wordt in zo’n geval nietig verklaard. • Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie: dit gebeurt als er fouten zijn gemaakt in de strafrechtelijke procedure tot aan de zitting, zoals bijvoorbeeld overschrijding van de termijn waarbinnen bepaalde zaken moeten gebeuren, of verjaring van het ten laste gelegde delict. • Als een van deze procedurele gebreken zich voordoen kan de rechter bepalen dat de terechtzitting geen verdere doorgang vindt. Soms is daarmee de hele strafzaak van de baan, en in andere gevallen kan de officier proberen om alsnog de zaak aan te brengen. De officier kan het slachtoffer hierover informeren en uitleg geven. Ook is het mogelijk dat de zaak geschorst wordt: dit is tijdelijk uitstel, bijvoorbeeld omdat blijkt dat er nog meer onderzoek moet
Deel 4 De juridische wegen
31
worden gedaan. Zo kan om een forensisch-psychiatrisch onderzoek worden gevraagd via het Pieter Baan Centrum in Utrecht of kan een (aanvullend) onderzoek door de reclassering nodig zijn. 15.6 Het slachtoffer als getuige op de zitting Wanneer het slachtoffer tijdens het gerechtelijk vooronderzoek bij de rechter-commissaris een verklaring onder ede heeft afgelegd, dan is de kans kleiner dat hij nog eens op de zitting als getuige behoeft te verschijnen. Wanneer een opgeroepen getuige niet op de zitting verschijnt, kan de rechtbank een bevel tot verschijning geven. Van zo’n bevel kan de rechtbank afzien wanneer het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheidstoestand van de getuige door het afleggen van een verklaring ter zitting ernstig in gevaar wordt gebracht (art. 288 lid 1 sub b Sv). Een slachtoffer van seksueel misbruik kan op dit artikel wellicht een beroep doen. In dat geval lijkt het raadzaam om voor de zittingsdatum een brief naar de rechtbank te zenden en het beroep op dit artikel te onderbouwen met een verklaring van de behandelend arts/therapeut. Het slachtoffer kan de rechtbank verzoeken om buiten aanwezigheid van de verdachte gehoord te worden (art. 297 lid 3 WvSv). Als een slachtoffer erg opziet tegen het getuigen op de terechtzitting, dan kan het zinvol zijn om voor de zitting daarover (telefonisch) contact op te nemen met de officier van justitie en te bespreken wat de mogelijkheden zijn. Het opnieuw op de zitting als getuige op moeten treden kan gebeuren op verzoek van de advocaat van de verdachte, op verzoek van de officier van justitie of op initiatief van de rechtbank, bijvoorbeeld omdat men aanvullende vragen wenst te stellen aan het slachtoffer. De rechtbank beslist uiteindelijk over de vraag wie er op de zitting als getuigen worden gehoord. Als gevolg van rechtspraak over het recht op een eerlijk proces voor de verdachte (Europees Verdrag voor de rechten van de
32
Zedenalmanak
mens) is er een tendens waarneembaar waarbij slachtoffers vaker dan voorheen op de zitting worden gehoord en waarbij een beroep op bovengenoemde artikelen vaker wordt afgewezen. Dagvaarding en gijzeling van getuigen Een getuige die wordt opgeroepen om ter terechtzitting een verklaring te komen afleggen, is verplicht om te verschijnen. Een getuige die niet verschijnt om een getuigenis af te leggen kan in principe worden gedagvaard ter zitting. Dat betekent dat de getuige desnoods onder dwang met deurwaarder en politie via een zogenaamd bevel tot oproeping en/of medebrenging (art. 287, lid 3 WvSv) op de zitting kan worden gebracht. Deze situatie dient uiteraard voorkomen te worden: goed vooroverleg met de officier van justitie is hier van groot belang. De getuige die ter zitting weigert te getuigen of bepaalde vragen te beantwoorden, kan op bevel van de rechtbank worden gegijzeld voor een periode van maximaal 30 dagen (art. 294 WvSv). Deze extreme situatie zal zich in de praktijk niet vaak voordoen. Gebeurt het wel, dan heeft de gegijzelde getuige recht op bijstand door een advocaat. Vergoeding van gemaakte kosten Een getuige ter zitting heeft recht op vergoeding van gemaakte kosten. Daartoe behoren reis- en verblijfskosten en een tegemoetkoming wegens gederfde inkomsten, te betalen door degene die de getuige heeft opgeroepen. 15.7 Getuigenverklaringen door hulpverleners De rapportage of getuigenverklaring van een behandelaar of hulpverlener Deze getuigenverklaring is bedoeld als steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer. De verklaring wordt afgelegd of geschreven door iemand die geen ooggetuige is van het strafbare feit zelf, maar die uit eigen waarneming en vanuit eigen deskundig-
heid kan getuigen over de gevolgen van de door de cliënt/patiënt gemelde geweldservaringen of daarmee samenhangende gebeurtenissen, bijvoorbeeld omtrent de geestelijke toestand van het slachtoffer na het delict. De verklaring sluit aan bij het bewijs van de verklaring van het slachtoffer. Bij rapportage of het afleggen van een getuigenverklaring door een hulpverlener speelt een aantal aspecten een rol: • de privacybescherming van de cliënt • beroepsgeheim/geheimhoudingsplicht • verschoningsrecht • de inhoud van de getuigenverklaring • risico dat de verklaring belastend blijkt Over deze onderwerpen is een boekje verschenen: Recht doen, Modelprotocol en handleiding voor rapportage voor hulpverleners van slachtoffers van seksueel geweld (zie literatuuroverzicht). De privacybescherming van de cliënt, het beroepsgeheim In de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener is de hoofdregel dat de hulpverlener de plicht heeft om de privacy van de cliënt te beschermen: de hulpverlener is verplicht tot geheimhouding (art. 7:457 BW). Aan derden mogen geen inlichtingen worden verstrekt. Ook voor medewerkers van bestuursorganen (en dan niet alleen de hulpverleners) zoals de politie en de ggd geldt een geheimhoudingsplicht, die is neergelegd in art. 2:5 Awb 18. In het strafrecht is overtreding van de geheimhoudingsplicht strafbaar gesteld, maar er zijn uitzonderingen, zie hierna. In art. 272 WvSr is geregeld dat degene die een geheim schendt dat hij uit hoofde van zijn ambt of beroep moet bewaren, gestraft kan worden met een gevangenisstraf van ten hoogste 1 jaar of een geldboete. De zwijgplicht geldt ten opzichte van iedereen (familieleden, andere hulpverleners en instellingen), behalve ten opzichte
van de cliënt zelf en de rechter. Uitzonderingen De geheimhoudingsplicht heeft geen absoluut karakter: in een aantal gevallen geldt deze niet. Dan is de zwijgplichtige gerechtigd en soms zelfs verplicht om te spreken. De eerste uitzondering is wanneer de cliënt toestemming heeft gegeven voor doorbreking. Voor het mogen afleggen van een getuigenverklaring waarin mededelingen worden gedaan die over de behandeling of de patiënt gaan is daarom altijd toestemming nodig van de betrokken cliënt. Een dergelijke toestemming wordt doorgaans in een schriftelijke machtiging verleend. In de machtiging staat vermeld voor welk doel de toestemming wordt gegeven en aan wie en voor welke periode. Voorts kan de geheimhouding worden doorbroken bij een conflict van plichten. Dit conflict ontstaat als de geheimhoudingsplicht in conflict komt met een andere plicht van de beroepsbeoefenaar, bijvoorbeeld de plicht om hulp te verlenen als deze weet dat een ander gevaar loopt. De hulpverlener kan zich dan beroepen op art. 40 WvSr, dat overmacht in geval van noodtoestand regelt, in welk geval het doorbreken van de geheimhouding niet meer strafbaar is. Een conflict van plichten kan bijvoorbeeld ontstaan, als de hulpverlener vermoedt dat kinderen in een gezin seksueel misbruikt
• 18 Algemene Wet Bestuursrecht. De volledige tekst van art. 2:5 is: 1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. 2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.
Deel 4 De juridische wegen
33
worden. Het is overigens altijd aan te bevelen dat de hulpverlener zijn overwegingen toetst bij een andere beroepsbeoefenaar. Ten slotte is een doorbreking van het beroepsgeheim soms mogelijk op grond van de wet. In het wetsvoorstel tot wijziging van de wet op de Jeugdhulpverlening, dat in 2002 nog in behandeling was bij de Eerste Kamer, is opgenomen dat degenen die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, zonder toestemming van degene die het betreft, aan een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling inlichtingen kan verstrekken, indien dit noodzakelijk is om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken. 19 Verschoningsrecht Dit houdt in dat men zich ten opzichte van de rechter mag verschonen om vragen te beantwoorden. Het verschoningsrecht valt enkel toe aan hen die zich daar op grond van de wet en de jurisprudentie op kunnen beroepen. Beroepsbeoefenaren van wie het verschoningsrecht wettelijk is vastgelegd zijn: notarissen, advocaten, medici en geestelijken. Daarnaast kan aan bepaalde hulpverleners via een gerechtelijke uitspraak een verschoningsrecht worden toegekend. De rechtbank te Middelburg heeft in een strafzaak (RB Middelburg, 27 juni 1996) aan een vrijwilliger werkzaam bij een Buro Slachtofferhulp een verschoningsrecht toegekend. De vrijwilliger was opgeroepen als getuige, maar voerde het argument aan dat een vrijwilliger bij een Buro Slachtofferhulp “een taak heeft die slechts naar behoren kan worden vervuld als het slachtoffer erop kan vertrouwen dat het stilzwijgen wordt bewaard omtrent datgene wat hem of haar in die hoedanigheid is toevertrouwd”. De rechtbank bepaalde dat “het belang van de waarheidsvinding moet wijken voor het belang van degene die zich tot slachtofferhulp heeft gewend met een hulpvraag. Hulpzoekenden moeten erop kunnen vertrouwen dat wat zij aan een hulpverlener van Slachtofferhulp toever-
34
Zedenalmanak
trouwen, geheim blijft”. Ten aanzien van vertrouwensartsen werkzaam bij een Buro Vertrouwensartsen heeft de Hoge Raad in een uitspraak van 15 oktober 1999 (NJ 2001, 42) bepaald dat deze zich alleen mogen beroepen op het verschoningsrecht voor wat betreft de naam van de melder van seksueel misbruik/mishandeling. Overigens vervalt dat beroep op verschoningsrecht zodra het slachtoffer zelf instemt met het horen van een vrijwilliger slachtofferhulp, aldus de rechtbank in de genoemde strafzaak. Een eventueel beroep op een verschoningsrecht moet door de hulpverlener altijd worden afgewogen tegen het belang dat een slachtoffer heeft bij een getuigenverklaring. Meldplicht In het onderwijs is er sprake van een meldplicht. Beroepskrachten zijn verplicht vermoedens van seksuele intimidatie te melden bij het bevoegd gezag (zie ook deel 3, hoofdstuk 12.3). In maart 2002 is door de Tweede Kamer voorgesteld deze melding ook in de jeugdhulpverlening in te voeren. Voor hulpverleners kan dit leiden tot een verplichte doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Inhoud van de rapportage of getuigenverklaring van de hulpverlener Een dergelijke getuigenverklaring behoort alleen informatie te bevatten met betrekking tot de bij een hulpverlener beschikbare kennis en informatie. Verklaringen die deze kennis en informatie te buiten gaan, zijn niet relevant. Van een getuige/hulpverlener wordt niet verlangd dat deze een uitspraak doet over de vraag of de gebeurtenissen waar of niet waar zijn. Het is uiteindelijk de rechter die op grond van al het aanwezige bewijsmateriaal en met inachtneming van de wet en jurisprudentie op dit terrein, zal beslissen of een bepaald delict met alle juridische aspecten daarvan bewezen
• 19 Wetsvoorstel 27842, vergaderjaar 2001-2001, Wijziging van de wet op de Jeugdhulpverlening in verband met de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling.
kan worden geacht. De hulpverlener zal deze grenzen in het oog moeten houden en zich niet laten verleiden tot verklaringen of conclusies die zijn deskundigheid te boven gaan. Risico van een belastende getuigenverklaring Een getuigenverklaring, zeker van hulpverleners die langere tijd contact hebben met een slachtoffer van seksueel geweld, kan soms onbedoeld contraproductief uitpakken. Een voorbeeld uit de praktijk. Een slachtoffer van een verkrachting is eerder slachtoffer geweest van incest en is daarvoor bij een hulpverlener in behandeling. Het slachtoffer wil bij de strafrechter via een voeging een schadevergoeding vragen op grond van het door de verkrachting aangedane psychische leed. De hulpverlener refereert in zijn getuigenverklaring aan de reeds eerder door de incest ontstane psychische schade. Dit maakt het voor de rechter moeilijker de verdachte te veroordelen tot een vergoeding van de schade voor de verkrachting alleen. Het geeft bovendien de advocaat van de verdachte middelen in handen om twijfel te zaaien over de grondslag van de vordering, omdat er meer oorzaken van het gestelde psychische lijden zijn aan te wijzen. In het civiele recht bestaan er wel regelingen over de schadevergoedingsplicht wanneer er meerdere oorzaken van de schade zijn. Het feit dat er sprake is van zo’n meervoudige causaliteit zal echter al snel maken dat een vordering van een benadeelde partij door de strafrechter niet ontvankelijk wordt verklaard omdat deze niet meer ‘eenvoudig van aard’ is. Een hulpverlener zal dus zeer zorgvuldig moeten handelen en niet meer moeten verklaren dan hij zelf heeft gehoord of gezien, of hetgeen hem/haar op het gebied van zijn specifieke deskundigheid bekend is. In het reeds genoemde boekje Recht doen worden ten aanzien van dit aspect enkele tips gegeven.
15.8 Verloop van het getuigenverhoor De rechter zal eerst de naam, geboortedatum en woonplaats van de getuige verifiëren. Daarna wordt de getuige beëdigd. Dat wil zeggen dat de getuige een verklaring aflegt waarbij hij belooft de waarheid te zullen spreken. De getuige kan voor deze verklaring kiezen tussen het afleggen van de eed of het afleggen van de belofte. Bij de eed moet de getuige de woorden “zo waarlijk helpe mij God almachtig” spreken en bij de belofte “dat beloof ik”. Als (achteraf) blijkt dat de getuige niet de waarheid heeft gesproken, kan de getuige wegens meineed vervolgd worden. Na het beëdigen van de getuige kunnen achtereenvolgens de rechter, de officier van justitie en de advocaat van de verdachte vragen stellen aan de getuige. Er kunnen vragen gesteld worden aan het slachtoffer waartegen de rechtbank, de officier van justitie of de advocaat van de verdachte bezwaar maakt. De rechter beslist of een vraag waartegen bezwaar wordt gemaakt moet worden beantwoord. Op alle andere vragen zal de getuige/het slachtoffer naar waarheid moeten antwoorden. 15.9 De vordering van de benadeelde partij Wanneer het slachtoffer zich als benadeelde partij in de strafzaak heeft gevoegd (een schadevergoeding heeft gevorderd, zie deel 3 paragraaf 10.5.3)) wordt hij of zijn raadsman na de verhoren van getuigen en verdachte tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld de vordering toe te lichten. 15.10 Het pleidooi van de officier van justitie (requisitoir) Na het verhoor van de getuigen en deskundigen (het onderzoek ter terechtzitting) en de toelichting op de vordering benadeelde partij houdt de officier van justitie zijn pleidooi of requisitoir. In dit requisitoir zal de officier uiteenzetten op grond waarvan de ten laste gelegde feiten bewezen zijn en welke straf en/of maatregel wordt geëist. Als er een vordering benadeelde partij is, zal de
Deel 4 De juridische wegen
35
officier tevens zijn mening geven over de toewijsbaarheid van de vordering.
Aan de voorwaardelijke straf is altijd een termijn verbonden, een zogenaamde proeftijd. Meestal is deze twee jaar.
Straffen De te eisen straffen zijn:
Maatregelen De hier relevante te eisen maatregelen zijn:
• onvoorwaardelijke gevangenisstraf • voorwaardelijke gevangenisstraf • het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte (werkstraf) • onvoorwaardelijke geldboete • voorwaardelijke geldboete • hechtenis 20
• een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer • terbeschikkingstelling (TBS) • psychiatrische behandeling van de verdachte • storting van een geldsom door de verdachte in een fonds dat ten goede komt aan slachtoffers van (zeden)delicten
Deze straffen kunnen gecombineerd opgelegd worden. Een gevangenisstraf of geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk zijn. Voorwaardelijk wil zeggen dat dit deel van de straf niet meteen wordt uitgevoerd, maar alleen op het moment dat de veroordeelde niet aan de voorwaarde voldoet. Mogelijke voorwaarden die de officier van justitie (ten behoeve van het slachtoffer van seksueel geweld) kan eisen zijn: • De voorwaarde van gehele of gedeeltelijke vergoeding van de geleden schade. • De voorwaarde dat de verdachte zich op straffe van een dwangsom gedurende een bepaalde periode onthoudt van bepaalde gedragingen jegens het slachtoffer (bijvoorbeeld een strafrechtelijk straat- of contactverbod). • De voorwaarde dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en/of een dadertherapie volgt. • Daarnaast geldt altijd een algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.
Boete of schadevergoedingsmaatregel De meeste (zeden)delicten kunnen bestraft worden met een geldboete of een vrijheidsstraf. Een geldboete moet betaald worden aan de Staat. Naast het opleggen van zo’n straf kan de rechter de veroordeelde maatregelen opleggen, waaronder de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. Dit heet de schadevergoedingsmaatregel. De schadevergoedingsmaatregel wordt door de Staat geïnd en vervolgens uitbetaald aan het slachtoffer. Bij de formulering van de strafeis moet de officier van justitie zich houden aan de Aanwijzing slachtofferzorg. Daarin staat dat een schadevergoedingsmaatregel vóór een boete moet gaan. Overigens moet de officier van justitie ook bij vordering van andere straffen en maatregelen rekening houden met de schade die het slachtoffer geleden heeft. Zie verder deel 3, paragraaf 10.4. Terbeschikkingstelling (TBS) Dit wordt toegepast als een verdachte (door de rechter) niet straf• 20 Vrijheidsstraf van lichtere aard dan gevangenisstraf; wordt nogal eens gevorderd ter vervanging van geldboete.
36
Zedenalmanak
baar wordt bevonden wegens een “gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestelijke vermogens” oftewel niet toerekeningsvatbaar is. De rechter kan dan besluiten dat de dader opgenomen moet worden in een speciale inrichting (TBS-kliniek). Aan een TBS is geen vaste termijn verbonden: in eerste instantie duurt de TBS twee jaar en kan daarna (door de rechter) steeds met een jaar verlengd worden. 15.11 Uitspraak door de rechter In de meeste gevallen doet de rechter niet direct uitspraak. Wel bepaalt de rechter aan het eind van de zitting wanneer er uitspraak gedaan wordt. Meestal is de uitspraak na 14 dagen. De uitspraak wordt gedaan op een openbare terechtzitting. Bij de uitspraak kan het slachtoffer aanwezig zijn. De uitspraak van de rechter kan bestaan uit: • Niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie: dit wordt bijvoorbeeld uitgesproken als de zaak verjaard is en niet meer vervolgd kan worden. • Vrijspraak: dit gebeurt als niet bewezen kan worden dat een strafbaar feit is gepleegd, of wanneer de gepleegde feiten niet gekwalificeerd kunnen worden als strafbaar feit. • Ontslag van rechtsvervolging: dit gebeurt als het feit wel bewezen is, maar dit feit is geen strafbaar feit. • schuldigverklaring: als een verdachte schuldig wordt verklaard, dan zal de rechter meestal een straf en/of een maatregel opleggen 21. Zie paragraaf 15.10 voor een overzicht van mogelijke straffen en maatregelen. Een schuldigverklaring kan ook plaats vinden zonder dat een straf wordt opgelegd. Daarnaast doet de rechter ook een uitspraak over de vordering van de benadeelde partij, indien deze ingediend is. Later kan de uitspraak schriftelijk worden opgevraagd bij de griffie van de rechtbank. Echter wanneer de verdachte of de officier van
justitie in hoger beroep zijn gegaan (zie hierna), zal de uitspraak niet in werking treden en wordt deze meestal ook niet officieel op schrift gesteld. 15.12 De executie van het vonnis: inning van de schadevordering Met ‘executie’ bedoelt men: de tenuitvoerlegging (uitvoering) van het vonnis. 15.12.1 Executie van straffen en maatregelen Executie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf Als een verdachte in voorlopige hechtenis zit, dan zal meestal de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aansluitend plaatsvinden. De verdachte komt dus niet op vrije voeten. Nota bene: de duur van de voorlopige hechtenis wordt in mindering gebracht op de gevangenisstraf. Dit kan betekenen dat (bij een korte gevangenisstraf) de verdachte vrij snel of direct na de uitspraak van de rechter op vrije voeten komt.Tevens geldt dat doorgaans slechts tweederde van de opgelegde straf behoeft te worden uitgezeten. De meeste veroordeelden komen na die periode vrij. In sommige arrondissementen is vanaf 2001 bij wijze van experiment het slachtoffer van ernstige geweldsdelicten door de officier van justitie in kennis gesteld van een op handen zijnde invrijheidstelling van de dader. Executie van een voorwaardelijke straf Voorwaardelijke straffen worden niet ten uitvoer gelegd, tenzij de dader binnen de proeftijd een van de voorwaarden overtreedt. Executie van een terbeschikkingstelling (TBS) Een dader die een TBS opgelegd heeft gekregen, zal worden op• 21 In uitzonderlijke gevallen kan de rechter een verdachte schuldig verklaren zonder straf op te leggen. Dit komt echter weinig voor.
Deel 4 De juridische wegen
37
genomen in een TBS-kliniek. Er is een lange wachttijd voor plaatsing. Totdat plaatsing in de kliniek mogelijk is wordt de dader vastgehouden in een gevangenis of huis van bewaring. Executie van de maatregel tot vergoeding van schade aan het slachtoffer De schadevergoedingsmaatregel wordt ten uitvoer gelegd door een speciale afdeling van het openbaar ministerie (het Centraal Justitieel Incasso Bureau). Het slachtoffer behoeft dus zelf geen actie te ondernemen. Zodra een bedrag is geïncasseerd, wordt het aan het slachtoffer uitbetaald. 15.12.2 Executie van de vordering van de benadeelde partij: het innen van de schadevergoeding Grosse Nadat de vordering van de benadeelde partij c.q. slachtoffer van seksueel geweld is toegewezen, kan bij de griffie van de rechtbank een afschrift van het vonnis gevraagd worden. Zo’n afschrift heet ‘grosse’ en is nodig voor de uitvoering van het vonnis. Niet altijd zal de veroordeelde uit zichzelf betalen. Het slachtoffer heeft dan wel een vonnis, maar daarmee nog geen geld. Voor de executie (uitvoering) van het vonnis kan het slachtoffer de dader eerst een aanmaning tot betaling sturen in de vorm van een aangetekende brief 22. Dat kan leiden tot betaling of afspraken over een afbetalingsregeling. Als de dader niet reageert, dan kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. De deurwaarder brengt een bevel tot betaling uit aan de dader en vervolgens kan de deurwaarder beslag leggen op vermogen, eigendommen en/of inkomsten van de dader. De kosten van deze executie zijn altijd voor rekening van de dader. Het slachtoffer zal deze kosten echter eerst aan de deurwaarder moeten voorschieten, waarna afgewacht moet worden of de dader over voldoende middelen beschikt om de schade en de executiekosten te kunnen betalen.
38
Zedenalmanak
15.13 Hoger beroep en cassatie in strafrechtelijke zaken Hoger beroep Als de advocaat van de verdachte of de officier van justitie het niet eens zijn met de uitspraak van de rechtbank, dan kunnen zij daartegen in hoger beroep gaan. Dat moet gebeuren binnen veertien dagen nadat de uitspraak is gedaan en aan de verdachte in persoon is betekend (dat wil zeggen dat de verdachte kennis heeft kunnen nemen van de uitspraak van de rechter). Het slachtoffer kan in het strafproces niet zelfstandig in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van de rechter – ook niet als hij zich als benadeelde partij gemeld heeft. Dat recht is voorbehouden aan de twee partijen waar het in feite om gaat in het strafproces: de overheid (officier van justitie) en de verdachte (of diens advocaat). Wel staat civielrechtelijk hoger beroep open voor het slachtoffer als benadeelde partij. Zie hiervoor paragraaf 10.5.3 in deel 3. De officier van justitie kan het belang van het slachtoffer meewegen in de beslissing om hoger beroep aan te tekenen. Teleurstelling bij het slachtoffer alléén is echter geen voldoende grond voor hoger beroep: er moeten ook andere argumenten zijn om hoger beroep aan te tekenen. In het hoger beroep zal het gerechtshof de zaak helemaal opnieuw behandelen en beoordelen. Het gerechtshof kan dus ook opnieuw getuigen horen. Het gerechtshof kan uiteindelijk tot een ander oordeel komen dan de rechtbank. Informatie aan het slachtoffer Het slachtoffer dat geïnformeerd wenst te blijven over het verloop van de strafzaak en het slachtoffer dat zich als benadeelde partij heeft gevoegd, heeft recht op informatie over een ingesteld hoger
• 22 Wel zal het vonnis eerst aan de dader moeten worden ‘betekend’ zodat de dader op de hoogte is van de inhoud van het vonnis. Heeft de dader op de zitting de uitspraak vernomen dan is dat voldoende.
beroep en over de zittingsdatum waarop het hoger beroep zal dienen. Tevens heeft het slachtoffer dat zich heeft gevoegd als benadeelde partij, recht op inzage in relevante processtukken. Cassatie Nadat het gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan, kan de advocaat van de verdachte of de officier van justitie in cassatie gaan bij de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland. De termijn hiervoor is eveneens veertien dagen. De Hoge Raad kan niet opnieuw de feiten vaststellen, dat is definitief door het gerechtshof gebeurd. De Hoge Raad toetst of de wet en het recht goed zijn toegepast. Zie verder over dit onderwerp deel 3, paragraaf 8.2.
Deel 4 De juridische wegen
39
16 40
Zedenalmanak
De civielrechtelijke procedure In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende procedures binnen het civiele recht. Voor het maken van een keuze voor de meeste geschikte juridische procedure om een schadevergoeding te vorderen wordt verwezen naar deel 3 en naar hoofdstuk 13 in dit deel. In bijlage 4.2 is een korte introductie te vinden over onder meer doel en functie van het civiele recht. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart voor, tijdens of na een strafrechtelijke procedure. De uitkomst van de strafrechtelijke procedure kan wel van nut zijn bij het verloop van het civielrechtelijke proces. Binnen het civiele recht bestaan twee soorten procedures die vooral relevant zijn voor slachtoffers van seksueel geweld 23: • het kort geding • de rechtbankprocedure Leeswijzer In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: • aspecten van bewijsvoering en kosten gemoeid met civielrechtelijke procedures (paragraaf 16.1) • het kort geding (paragraaf 16.2) • de rechtbankprocedure (of bodemprocedure) (paragraaf 16.3) • de executie van het vonnis (paragraaf 16.4) • hoger beroep en cassatie (paragraaf 16.5) 16.1 Bewijsvoering en kosten Het civiele recht kent verschillende procedures. Voordat daarop
wordt ingaan, wordt stil gestaan bij twee aspecten die gelden voor alle civielrechtelijke procedures: de bewijsvoering en de kosten. Het bewijs in civielrechtelijke zaken • Uitgangspunt in het civiele recht is dat de eiser de bewijslast heeft en de vordering met bewijs moet onderbouwen. De rechter is overigens geheel vrij in het beoordelen van het bewijs en of met het bewijs de vordering/eis voldoende bewezen is. • Een slachtoffer van seksueel geweld kan in feite alle middelen gebruiken om aan te tonen wat de gedaagde heeft gedaan en dat deze gedragingen onrechtmatig zijn. Bewijsmiddelen kunnen zijn: getuigenverklaringen, rapportages, schriftelijke bescheiden enzovoort. Ook de getuigenverklaringen of schriftelijke stukken uit de strafzaak kunnen hiervoor gebruikt worden. • Zoals hierboven reeds werd gemeld, kan een civielrechtelijke procedure ingesteld worden naast een strafrechtelijke. Het voordeel daarvan is dat een slachtoffer van seksueel geweld kan profiteren van het aangeleverde bewijs in de strafzaak 24.
• 23 Daarnaast is er een aantal andere civiele procedures, zoals een verzoekschriftprocedure, die voor de kantonrechter gevoerd kunnen worden. Ze lijken in grote lijnen op de rechtbankprocedure. Omdat slachtoffers van seksueel geweld daar in de praktijk weinig mee te maken krijgen worden deze procedures hier verder niet besproken.• 24 Zo kan een DNA-test (een test waarbij, via bloed, speeksel of huiddelen op of bij het slachtoffer na het zedendelict aangetroffen, de DNA-structuur wordt vastgesteld van de vermoedelijke dader en die wordt vergeleken met de DNA-structuur van de verdachte via een (eventueel gedwongen) bloedafname) die in het kader van het strafrecht is afgenomen ook gelden als bewijs in het civiele recht, zelfs als deze in het strafrecht als onrechtmatig verkregen wordt aangemerkt (zie Claessens, 1995, p. 35).
Deel 4 De juridische wegen
41
• Wanneer een verdachte strafrechtelijk is veroordeeld, wordt het feit waarvoor hij veroordeeld is civielrechtelijk bewezen geacht onder het voorbehoud van tegenbewijs door de gedaagde. Vandaar dat wel wordt aangevoerd dat een slachtoffer van seksueel geweld - omdat het moeilijk en belastend kan zijn om zelf bewijs te verzamelen - kan profiteren van het door de officier van justitie in het strafrecht verzamelde bewijs en de uitkomst van een eventuele strafzaak. Daarbij is niet relevant of de verdachte in het strafproces is veroordeeld: het is voldoende als het feit waar het om gaat in het strafproces is bewezen. Wel zal een eiser/slachtoffer van seksueel geweld dan nog de omvang en de verschillende componenten van de gevorderde schadevordering moeten onderbouwen met bewijsstukken. Kosten van de civielrechtelijke procedure De kosten voor het aanspannen van een civielrechtelijke procedure zijn in eerste instantie voor degene die de procedure start, maar kunnen in de procedure deels op de tegenpartij worden verhaald via een kostenveroordeling door de rechter van de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Een slachtoffer loopt dus altijd het financiële risico zelf met de kosten te blijven zitten. Dat risico kan samen met een advocaat in een verkennend gesprek worden afgewogen. Een aantal advocaten rekent geen kosten voor dit zogenaamde togagesprek. Namen van gespecialiseerde advocaten zijn onder meer voorhanden bij de Bureaus voor Rechtshulp en het Clara Wichmann Instituut. Zie uitgebreider over dit onderwerp deel 2, paragraaf 7.2. 16.2 Het kort geding Spoedeisend belang Een nadeel van de civielrechtelijke procedure is dat er veel tijd mee gemoeid kan zijn. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin iemand op korte termijn een uitspraak van een rechter nodig heeft.
42
Zedenalmanak
In dat geval kan in het civiele recht een kort geding worden gestart. In een kort geding vraagt men de rechter een voorziening te geven. De rechter die deze zaken behandeld wordt de voorzieningenrechter genoemd. Om een kort geding te kunnen voeren moet de eiser een aantoonbaar spoedeisend belang hebben. Onder andere in het geval een slachtoffer van seksueel geweld wordt lastig gevallen of bedreigd door de verdachte/de dader, is er sprake van een spoedeisend belang. Het slachtoffer kan dan via een kort geding vorderen dat het de verdachte verboden wordt contact te zoeken met het slachtoffer of in zijn buurt te komen (zie hiervoor verder paragraaf 11.3 in deel 3). Ook als een slachtoffer in een nijpende financiële situatie is beland door het gebeurde of de afhandeling daarvan (kosten van hulpverlening, schadeherstel, enzovoort) dan kan het slachtoffer proberen via een kort geding een voorschot te krijgen op een door de verdachte te betalen schadevergoeding. Ook kan als argument voor spoedeisendheid in een kort geding worden aangevoerd dat een (spoedige) erkenning van het gebeurde de schade bij het slachtoffer beperkt en voor haar/hem bevorderend is voor de verwerking van het gebeurde. Beslissing bij voorraad De beslissing in een kort geding is altijd voorlopig van aard. De rechter in kort geding kan op grond van het geleverde bewijs voorlopig aannemen dat de wederpartij inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld of dat de schade een bepaalde omvang heeft. Het staat partijen vrij om daarna alsnog in een gewone procedure een definitieve uitspraak te vragen. Dit wordt dan de bodemprocedure genoemd. Aan de voorzieningenrechter kan wel worden gevraagd om de beslissing van het kort geding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat wil dan zeggen dat de beslissing meteen uitgevoerd kan worden, ook al gaat de wederpartij in hoger beroep of spant deze alsnog een gewone procedure aan.
Het dagvaarden in kort geding Een slachtoffer heeft voor het voeren van een kort geding altijd een advocaat nodig. De advocaat stelt een dagvaarding op en laat de rechtbank weten een kort geding te wensen. In de dagvaarding komt te staan tegen wie het kort geding gevoerd zal worden, wat er precies gevorderd wordt, op grond waarvan en waarom de vordering spoedeisend is. Een kopie van de dagvaarding wordt aan de griffie van de voorzieningenrechter bij de rechtbank toegezonden. De rechter stelt dan een datum vast, op zo kort mogelijke termijn, waarop het kort geding kan worden gehouden. Daarna kan de advocaat van het slachtoffer (die in dat geval procureur genoemd wordt) de dagvaarding uit laten brengen door een gerechtsdeurwaarder. Dit houdt in dat de deurwaarder de dagvaarding overhandigt aan de gedaagde (de verdachte/dader). Het verloop van de kort-gedingprocedure De kort-gedingprocedure verloopt voor het grootste deel mondeling tijdens de zitting. Wel kunnen beide partijen ter ondersteuning van hun standpunten schriftelijke stukken opsturen of meenemen. De verdachte (gedaagde) hoeft niet per se vertegenwoordigd te zijn door een advocaat, maar kan ook zelf verschijnen. De voorzieningenrechter van de rechtbank spreekt soms op de zitting een oordeel uit. Vaker volgt de uitspraak later, doorgaans binnen vijftien dagen. 16.3 De rechtbankprocedure (bodemprocedure) In een rechtbankprocedure worden beide partijen vertegenwoordigd door een advocaat/procureur. Een procureur is een advocaat uit het arrondissement waar de rechtbank is gelegen. Wanneer de advocaat van het slachtoffer in een ander arrondissement is gevestigd dan waar de rechtszaak moet dienen, kiest die advocaat in dat andere arrondissement een procureur. De eigen advocaat stelt de dagvaarding op en de procureur zorgt ervoor dat deze wordt uitgebracht.
Dagvaarding Een rechtbankprocedure begint ook met het uitbrengen van een dagvaarding. In de dagvaarding staat vermeld: • wanneer en waar de zaak behandeld zal worden • tegen wie de dagvaarding wordt uitgebracht • een precieze omschrijving van de vordering van eiser/het slachtoffer • de argumenten/gronden voor deze vordering • de wijze waarop het bewijs kan worden geleverd • de namen van de eventuele getuigen • indien bekend: het verweer van de tegenpartij (gedaagde) De dagvaarding moet worden opgesteld door een advocaat (procureur) en wordt aan de verdachte (gedaagde) uitgereikt door een gerechtsdeurwaarder. Een kopie van de dagvaarding wordt door de advocaat of procureur naar de rechtbank gezonden 25. Verloop van de procedure Op de dag die in de dagvaarding is genoemd, wordt de zaak bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Er vindt niet een echte zitting plaats waar partijen aanwezig kunnen zijn. De zitting wordt een rolzitting genoemd. De rol is de agenda van de rechtbank. Tijdens rolzittingen bepaalt de rechter wat er in de procedure verder moet gebeuren. Op die rolzitting zal de rechtbank officieel vaststellen of de zaak inderdaad is aangebracht. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: • de tegenpartij “verschijnt” ter zitting, vertegenwoordigd door een procureur • de tegenpartij “verschijnt” niet • 25 In Nederland zijn 19 arrondissementsrechtbanken. De woonplaats van de verzoeker bepaalt welke rechtbank de zaak behandelt (zie voor adressen deel 5, paragraaf 17.11).
Deel 4 De juridische wegen
43
Met verschijnen wordt bedoeld: schriftelijk laten weten dat men mee wil procederen. De tegenpartij “verschijnt” niet Dit betekent dat de wederpartij/gedaagde niet schriftelijk aan de rechtbank heeft gemeld dat hij mee wil procederen. In dat geval zal de rechter onderzoeken of de dagvaarding correct is uitgebracht en wat de inhoud betreft voldoet aan alle in de wet gestelde eisen. Als dit het geval is kan de rechter verstek verlenen tegen de gedaagde. Dit verstek verlenen betekent dat de zaak zonder de aanwezigheid van de gedaagde toch wordt behandeld. De rechter zal dan de zaak eerst nog verwijzen naar een volgende rolzitting. De gedaagde kan tot de volgende rolzitting alsnog verschijnen en dan het verstek zuiveren. Verschijnt de gedaagde wederom niet en komt de vordering van eiser de rechter niet onrechtmatig voor, dan zal de rechter de vordering toewijzen. De gedaagde kan binnen veertien dagen in verzet komen tegen dit verstekvonnis. Het verstekvonnis wordt onherroepelijk na veertien dagen en daarna kan de eiser/het slachtoffer van seksueel geweld het vonnis executeren. Voor de gedaagde/verdachte rest dan het instellen van hoger beroep. Zuivert de gedaagde het verstek, of komt deze in verzet tegen het verstekvonnis dan wordt de zaak verder behandeld op tegenspraak (zie hierna: de tegenpartij verschijnt). Als de tegenpartij (althans diens procureur) verschijnt De rechter bepaalt dan dat de zaak op tegenspraak aanhangig is en dat de tegenpartij schriftelijk weerwoord kan leveren op de volgende rolzitting, die doorgaans na zes weken wordt bepaald. Deze schriftelijke reactie van de wederpartij heet conclusie van antwoord. De conclusie van antwoord moet meer zijn dan een simpele ontkenning van de vordering van de eiser, de gedaagde moet zijn verweer onderbouwen met juridische argumenten en bewijs. Op de volgende rolzitting levert de wederpartij dan deze conclusie
44
Zedenalmanak
van antwoord in of de wederpartij vraagt hiervoor uitstel. Dit kan door de rechtbank worden verleend. Indien een conclusie van antwoord is ingediend stelt de rechter een datum vast voor een comparitie van partijen. Deze comparitie is wel een echte zitting. Partijen en hun advocaten worden uitgenodigd om aanwezig te zijn. Zij kunnen vragen van de rechter beantwoorden en de vordering toelichten. Zo krijgt de rechter een volledig beeld van de hele zaak 26. Een comparitie van partijen kan ook worden gebruikt om te bekijken of er een schikking (overeenkomst) tussen partijen mogelijk is. Na de comparitie van partijen is het woord aan de rechter. Als de rechter meent dat de stellingen van partijen voldoende onderbouwd zijn, en alle juridische vragen zijn beantwoord, kan meteen een eindvonnis worden gegeven. In dat eindvonnis wijst de rechter de vordering toe, gedeeltelijk toe of af. Ook wordt er een uitspraak gedaan over de kosten (zie deel 2, paragraaf 7). Omdat de rechter in civielrechtelijke zaken een lijdelijke rol heeft, mag er in het vonnis geen andere uitspraak worden gedaan dan over zaken die beide partijen hebben aangedragen. Daarmee zijn in het civiele recht de partijen degenen die de hele inhoud van het proces bepalen. Als de zaak juridische erg ingewikkeld is, kan er nog een schriftelijke ronde worden gehouden. Dat wil zeggen dat beide partijen nogmaals schriftelijk hun standpunt mogen uiteenzetten. Dit gebeurt dan in een conclusie van repliek van eiser en een conclusie van dupliek van gedaagde.
• 26 In zo’n situatie kan zich de mogelijkheid voordoen dat partijen alsnog een onderlinge schikking overeenkomen en de zaak daarmee eindigt. In dat geval kan aan de rechter worden gevraagd om deze schikking vast te leggen in een vonnis.
Het kan ook zijn dat de rechter in plaats van een eindvonnis een zogenaamd tussenvonnis wijst. Zo’n tussenvonnis kan de rechter gebruiken om: • (aanvullend) bewijs te vragen aan partijen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van getuigen • deskundigenrapporten op te vragen over niet-juridische aspecten in de zaak, bijvoorbeeld over de omvang van het geestelijk letsel Nadat de getuigen zijn gehoord en/of het deskundigenrapport is uitgebracht kunnen beide partijen aan de rechtbank vragen om daarop te mogen reageren. Beide partijen mogen dan nogmaals een schriftelijke reactie inleveren, waarna de zaak zal leiden tot een eindvonnis. Het eindvonnis is uitvoerbaar (executabel) als de tegenpartij geen hoger beroep heeft ingesteld, tenzij het uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (zie paragraaf 16.1). 16.4 De executie van het vonnis: inning van de schadevordering Voor opmerkingen over executie van het vonnis en de inning van de schadevordering wordt verwezen naar paragraaf 15.12.2. Daaraan wordt toegevoegd dat in het civiele recht de mogelijkheid bestaat een dader die weigert te betalen, in civielrechtelijke gijzeling te laten nemen. Dat betekent dat een dader zolang hij weigerachtig blijft te betalen, vastgezet kan worden (meestal in een huis van bewaring) met het doel betaling af te dwingen. De kosten van de gijzeling komen echter voor rekening van de eiser. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid bijna nooit gebruik gemaakt. Als iemand wel kan, maar niet wil betalen, is het immers effectiever om beslag te laten leggen op het inkomen of vermogen van de dader.
16.5 Hoger beroep en cassatie in civielrechtelijke zaken Hoger beroep van uitspraak in kort geding Van de uitspraak van de voorzieningenrechter in kort geding kunnen beide partijen binnen vier weken in hoger beroep gaan. Het hoger beroep wordt verder op dezelfde wijze gevoerd als het hoger beroep in een gewone rechtbankprocedure bij het gerechtshof. Zie hierna. Hoger beroep van uitspraak in rechtbankprocedure Beide partijen zijn, indien men het niet eens is met het vonnis van de rechtbank, bevoegd om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 27. De dagvaarding voor een hoger beroep bevat de aankondiging van het hoger beroep en datum, tijdstip en plaats waar een en ander zal worden behandeld. In een memorie van grieven wordt door de partij die hoger beroep instelt, vastgelegd wat de argumenten zijn voor het hoger beroep. Daarop volgt een memorie van antwoord door de tegenpartij. Het gerechtshof doet, na een eventueel getuigenverhoor of ingewonnen deskundigenverklaring, uitspraak. Cassatie Beide partijen kunnen van deze uitspraak in cassatie gaan bij de Hoge Raad. De Hoge Raad toetst op de vraag of in de civielrechtelijke behandeling de wet en het recht goed zijn toegepast en zal niet nog eens de feiten beoordelen. Nota bene: bij de Hoge Raad mogen alleen advocaten die in Den Haag als cassatie-advocaat staan ingeschreven, de partijen vertegenwoordigen.
• 27 Nederland heeft 5 gerechtshoven. Bepalend voor de vraag welk gerechtshof bevoegd is, is de vraag binnen welk werkgebied (of hofressort) de arrondissementsrechtbank behoort waar de zaak in eerste instantie is behandeld.
Deel 4 De juridische wegen
45
16.6 Dading Dading betekent een schikking. Tijdens een aanhangig rechtsgeding kunnen partijen, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de comparitie van partijen (zie paragraaf 16.3 onder “als de wederpartij verschijnt”), de ander tegemoet komen en besluiten het geding tot een einde te brengen. De afspraken die worden gemaakt worden door de rechter in een proces-verbaal opgenomen. Deze afspraken hebben dan dezelfde werking als een vonnis (zie paragraaf 16.4). 16.7 Mediation Mediation is het gezamenlijk vinden van een oplossing via bemiddeling door een onafhankelijke derde (de ‘mediator’). De mediator neemt nooit een eigen standpunt in maar helpt partijen samen hun eigen oplossing te vinden. Daarbij worden alle – ook de nietjuridische – belangen van partijen betrokken. Alles wat tijdens de mediation wordt besproken is vertrouwelijk. Een mediation kan worden gestart in de plaats van een rechtszaak of tijdens een aanhangige procedure. Deze wordt dan tijdelijk bevroren. Mocht de mediation om welke reden dan ook niet slagen dan kan de procedure bij de rechter onmiddellijk hervat worden. Mediators worden opgeleid door en staan ingeschreven bij het Nederlands Mediation Instituut. Advocaten kunnen ook mediator zijn. Landelijk project Sinds 2000 is het landelijk project Mediation Rechterlijke Macht: Mediation naast rechtspraak ingesteld. Dit project liep van 2000 tot 1 januari 2003. In het project bieden een aantal rechtbanken, hoven en kantonrechters mediation aan als extra service vanuit de rechterlijke macht. In andere landen gebeurt dat al langer. Daar is gebleken dat procespartijen ook tijdens een procedure nog met succes gebruik kunnen maken van mediation, al dan niet op aanwijzing of voorstel van de rechter. Het ministerie van Justitie wil weten of in ons land ook deze behoefte bestaat en of doorverwij-
46
Zedenalmanak
zing naar mediation succesvol is. Om die vraag te kunnen beantwoorden worden op vijf verschillende plaatsen bij diverse gerechtelijke instanties deelprojecten gestart waar aan procederende partijen als extra service de mogelijkheid van mediation wordt aangeboden. De effectiviteit van en de vraag naar mediation wordt gedurende de hele projectperiode geregistreerd en onderzocht. Na afloop van de projectperiode zal de politiek op basis van de verkregen resultaten beslissen over al dan niet structurele invoering van verwijzing naar mediation bij de rechterlijke macht.
Bijlage 4.1 Inhoudsopgave overige delen Deel 1 Achtergronden Inleiding 1 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.5
Seksueel geweld: omschrijving, omvang en gevolgen Seksueel geweld in de maatschappelijke discussie Seksueel geweld en wetgeving Omvang en aard van seksueel geweld Gegevens over volwassen slachtoffers Gegevens over kinderen De gevolgen van seksueel geweld Fysieke gevolgen Emotionele en psychische gevolgen Sociale gevolgen Praktische gevolgen Juridische gevolgen
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.4 2.5
De weg van het slachtoffer: volwassenen De weg van het slachtoffer: drie fasen, drie trajecten De drie fasen: het perspectief van het slachtoffer De aanloopfase: op zoek naar vertrouwenspersonen De actiefase: de (aan)melding en eerste opvang De vervolgfase De drie trajecten: perspectief van het slachtoffer De kloof tussen de hulpverlening en het juridische circuit Samenwerking tussen de hulpverlening en het juridische circuit: enkele suggesties
Seksueel misbruik van kinderen: het traject De signaleringsfase Het melden van seksuele kindermishandeling De afhandeling van meldingen: vervolging of hulpverlening? 3.4 Samenwerking van betrokken instanties 3 3.1 3.2 3.3
Bijlagen Bijl. 1.1 Inhoudsopgave overige delen Geraadpleegde literatuur Index
Deel 2 Hulp en bijstand Inleiding 4 Hulpverlening aan volwassen slachtoffers van seksueel geweld en hulp aan daders 4.1 Inleiding 4.2 De eerste opvang van slachtoffers 4.3 De belangrijkste aanbieders van eerste opvang 4.3.1 De politie 4.3.2 Buro’s Slachtofferhulp 4.3.3 Telefonische hulpdiensten 4.3.4 De huisarts
Deel 4 De juridische wegen
47
4.3.5 4.3.6 4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3
De gg&gd Het algemeen maatschappelijk werk Verwijzing naar vervolghulp Aanbieders van vervolghulp Onderdak: vrouwenopvang en maatschappelijke opvang Ambulante psychosociale hulpverlening (regulier) Intramurale hulp De niet-reguliere (autonome) hulpverlening Samenwerking bij seksueel geweld Samenwerkingsverbanden tegen seksueel geweld Zorgprogramma’s Hulp aan zwarte en migrantenvrouwen
5 Hulp aan jeugdigen 5.1 Preventie en signalering van seksuele kindermishandeling 5.2 Het melden van vermoedens 5.3 Vervolghulpverlening 5.3.1 Hulp aan jeugdige slachtoffers 5.3.2. Jongens als slachtoffer 5.3.3 Hulpverlening aan de overige betrokkenen 5.4 Samenwerking in de hulp bij seksueel misbruik 5.5 Preventie en hulpverlening meisjesprostitutie
7 Daderhulpverlening 7.1 Inleiding 7.2 Knelpunten bij daderhulpverlening 8 8.1 8.1.1 8.1.2 8.1.3 8.1.4 8.1.5 8.1.6. 8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.3 8.3.1 8.3.2
Juridische bijstand en financiële hulp De diverse rechtshulpverleners Advocaten Gespecialiseerde advocaten Het Jos-project in Rotterdam en Alkmaar Bureaus voor Rechtshulp Ledenservice van de vakbond De rechtsbijstandverzekering De kosten van de rechtshulp Gefinancierde rechtshulp Niet-gefinancierde rechtshulp Proceskosten en kostenveroordeling Buitengerechtelijke kosten van rechtshulp Financiële hulp: schadefondsen Het Schadefonds Geweldsmisdrijven Overige mogelijkheden
Bijlagen Bijl. 2.1 Inhoudsopgave overige delen Geraadpleegde literatuur
6 6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.5
48
Zedenalmanak
Hulp aan specifieke groepen Inleiding Vluchtelingen en asielzoekers Mensen met een handicap Mensen met een verstandelijke handicap Mensen met een lichamelijke handicap Patiënten/cliënten in de (geestelijke) gezondheidszorg Jeugdigen in instellingen voor jeugdhulpverlening/ jeugdbescherming
Index
Deel 3 Wetten en regels Inleiding 8 Achtergrondinformatie 8.1 De totstandkoming van en ontwikkelingen in de zedelijkheidswetgeving 8.2 De structuur van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie 8.3 Strafrecht: omschrijving en relevante wetboeken 8.4 Civiel recht: omschrijving en relevante wetboeken 9 De strafwetgeving 9.1 De zedendelicten: Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht 9.1.1 Overzicht van de artikelen 242-250a 9.1.2 Drie stroomschema’s 9.1.3 Keuze van het juiste stroomschema 9.1.4 Gebruik van de stroomschema’s 9.2 Enkele bijzondere artikelen in de strafwetgeving 9.2.1 Mensenhandel, prostitutie 9.2.2 (Kinder)porno 9.3 Verjaring van de zedendelicten 9.3.1 Strafrechtelijke verjaring 9.4 Klachtdelicten 10 Positie, rechten en plichten van slachtoffers in het strafrecht (wet- en regelgeving) 10.1 Overzicht van relevante Aanwijzingen 10.2 Beleidsregels over informatieverstrekking 10.3 Beleidsregels over bejegening 10.4 Beleidsregels over schadebemiddeling (in de fase vóór de strafzitting)
10.5 Wettelijke bepalingen rond schadevergoeding in het strafproces 10.5.1 Inleiding 10.5.2 De officier van justitie en schadevergoeding in het strafproces 10.5.3 Het slachtoffer en schadevergoeding in het strafproces 10.6 Klachtregelingen 10.6.1 Klachten over de politie 10.6.2 Klachten over justitie 10.7 Wettelijke bepalingen rond inzage van processtukken en verkrijgen van strafrechtelijke informatie 11 Civielrechtelijke mogelijkheden voor slachtoffers van seksueel geweld 11.1 Welke personen en of instanties kunnen aansprakelijk zijn 11.2 De aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad 11.3 Soorten schade 11.3.1 Vermogensschade 11.3.2 Immateriële schade: smartengeld 11.4 Andere civielrechtelijke voorzieningen 11.4.1 Het straat-, wijk- of gemeenteverbod 11.4.2 Contactverbod 11.4.3 Informatiegebod 11.4.4 Verhuisgebod 11.4.5 Dwangsom of lijfsdwang 11.4.6 Voorschot op schadevergoeding 11.5 Civielrechtelijke verjaring
Deel 4 De juridische wegen
49
12 12.1 12.1.1 12.1.2 12.1.3 12.2 12.2.1 12.2.2 12.2.3 12.2.4 12.2.5 12.3 12.4 12.4.1 12.4.2
Overige relevante wet- en regelgeving Seksueel misbruik door (medische) hulpverleners Het wettelijk tucht- en klachtrecht Intern (buitenwettelijk) tuchtrecht Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst Seksuele intimidatie op het werk Begripsomschrijving De wetgeving De Arbowet De Wet op de Ondernemingsraden Het gewone arbeidsrecht van het Burgerlijk Wetboek Seksueel geweld of seksuele intimidatie in het onderwijs Seksueel geweld in internationale context Mensenhandel Vluchtelingen en asielzoekers: seksueel geweld in het land van herkomst
Bijlagen Bijl. 3.1 Inhoudsopgave overige delen Bijl. 3.2 Wetsteksten van de zedenmisdrijven
verlening 17.5 Vrouwenopvangvoorzieningen 17.6 Algemene crisisopvang 17.7 Seksuele kindermishandeling: landelijke organisaties, telefonische opvang en meldpunten 17.8 Jeugd: vervolghulpverlening 17.9 Raden voor de Kinderbescherming 17.10 Juridische en financiële hulpverlening 17.11 Rechtbanken en parketten 17.12 Medische Tuchtcolleges 17.13 Rijksoverheid en Inspecties 18 18.1 18.2 18.3 18.4 18.5 18.6 18.7 18.8
Literatuur Algemene literatuur over seksueel geweld Specifieke slachtoffergroepen Signalering en eerste opvang (Vervolg)hulpverlening Slachtofferzorg en -hulp Wetten, regels en richtlijnen Politie en seksueel geweld Justitie en seksueel geweld
19 19.1 19.2 19.3 19.4
Overige materialen en middelen Brochures Protocollen/handelingsrichtlijnen/handleidingen Audiovisuele middelen Bibliografieën
Geraadpleegde literatuur Index
Deel 5 Adressen en informatie 17 Adressen 17.1 Landelijke steun-, koepel- en belangenorganisaties 17.2 Regionale steunpunten en consultatieteams seksueel geweld 17.3 Regionale en lokale samenwerkingsverbanden seksueel geweld 17.4 Hulp aan volwassenen: eerste opvang en vervolghulp-
50
Zedenalmanak
Bijlagen Bijl. 5.1 Inhoudsopgave overige delen
Geraadpleegde literatuur Advocatenblad (2001), afl. 15, 7 september. Special over Nieuw Burgerlijk Procesrecht. Jansen, M. (red.) Smartengeld. Uitspraken van de Nederlandse rechter over de vergoeding van immateriële schade. Den Haag, ANWB, Special Verkeersrecht (2000), 14e dr. Bakker-Teunissen, O.J.G.B. de GGD en zedenzaken. De rol van forensisch geneeskundige. In: Modus (1995), afl. 5, pp. 18-20. Broekman, M.F.H. Actuele verfijning van verjaring in het civiele recht. In: Advocatenblad (2001), afl. 17, 5 oktober, pp. 652-658. Claessens, S. Slachtoffers van seksueel geweld. Amsterdam, scriptie Clara Wichmann Instituut (1995).
Clara Wichmann Instituut (CWI) Werkmap ‘Hulp en Recht’ - Expertmeeting 11 oktober 1994. Amsterdam/Utrecht, CWI/Medusa (1994). Clara Wichmann Instituut (CWI) Jurisprudentiesysteem seksueel geweld. Amsterdam , CWI. Coenen. W.A.M. De aangifte. De rol van de jeugd- en zedenpolitie. In: Modus (1995), afl. 5, pp. 15-17. Dijk-Frouws, M.S. van Eerstelijnshulpverlening in de Eper zaak. Het verslag van een maatschappelijk werker. In: MGv. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (1996), afl., pp. 761-776. Frenken, J. Het horen van kinderen in zedenzaken. Een twintigtal suggesties. In: Algemeen Politieblad (1994), afl. 18, pp. 20-21.
Gelder, K. van en S. Tan Juridische opvang slachtoffers van seksueel geweld: Evaluatie van een experiment in Rotterdam/Rijnmond. Utrecht, Verwey-Jonker Instituut (1998). Goes, A.M.A.H. Recht doen: Modelprotocol en handleiding voor rapportage: voor hulpverleners van slachtoffers van seksueel geweld. Utrecht, TransAct (1999). Hageman, H.A. De huidige organisatie van de jeugd- en zedenpolitie in Nederland. Een onderzoek naar het specialisme jeugd- en zedenzaken na de reorganisatie van de politie en naar de kwaliteit van de afhandeling van jeugd- en zedenzaken in de 25 politieregio’s. Amsterdam, Politie AmsterdamAmstelland (1995). Huijbregts, V. Steun bij aangifte hoort bij hulpverlening. In: De Gazet (1994), afl. 3, pp. 16-17.
Deel 4 De juridische wegen
51
Informatie over de rechtsgang na seksueel geweld Gemeenten Zeeuws Vlaanderen en Vlissingen (1995). Brochure. Kool, R. Schuivende panelen, hopen op herstel. In: Nemesis (2001), afl. 5, pp. 141-144. Klein Tank, M. OM en Slachtofferhulp experimenteren met Slachtofferverklaring. In: Puntkomma (2001), afl. 6, p. 9. Mierlo, A.I.M. van en M.M.L. Harreman Tekst boek 1 Rv nieuw. Boom juridische uitgevers (2001), 3e dr. Politie Utrecht Jeugd en zeden, een regiozorg. Een regionaal verbetertraject. Utrecht (1995). Schadefonds Geweldsmisdrijven Syllabus Schadefonds Geweldsmisdrijven. Den Haag, Schadefonds Geweldsmisdrijven (2002). Seksueel geweld en recht Rotterdam, Vrouwenrechtswinkel (1993). Brochure.
52
Zedenalmanak
Soetenhorst-de Savornin Lohman, J. (red.) Slachtoffers van misdrijven. Ontwikkelingen in hulpverlening, recht en beleid. Arnhem, Gouda Quint BV (1989). Spreekrecht slachtoffer? Moet kunnen! In: Opportuun. Tijdschrift voor het Openbaar Ministerie (2001), afl. 5, januari, pp. 3-5. Vellinga, W.H. De benadeelde partij in het strafproces vanuit civielrechtelijk perspectief. In: Verkeersrecht (2001), afl. 4, pp. 97-106. Winter, S. de en P. Mutsaers Vooraf-informatie en oordeelsvorming. Wat is bij zedenverhoren de invloed van voorafinformatie op de beoordeling van een vrouw die aangifte van verkrachting doet? Amsterdam, scriptie Vrije Universiteit, VU (1990). Zee, S. van der en N. Nierop Opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties: de landelijke expertisegroep bijzondere zedenzaken. In: Modus (2001), afl. 2, pp. 3-6.
Index Aangifte doen • proces-verbaal van aangifte • verhoren van kinderen
14.3 14.3 14.3
Aanhouding en verhoor verdachte
14.8
Bewijsvergaring, eerste
14.5
Bewijsvoering in civiele procedure
16.1
Buurtonderzoek/onderzoek ter plekke Cassatie in civiele zaken Cassatie in strafzaken
14.6.4 16.5 15.13
Gerechtelijk vooronderzoek (gvo) • vergoeding van door slachtoffer gemaakte kosten
15.4 15.4
Getuige ter terechtzitting, slachtoffer als • dagvaarding en gijzeling • vergoeding van door slachtoffer gemaakte kosten
15.6 15.6 15.6
Getuigenverklaringen
14.9
Getuigenverklaringen ter terechtzitting door hulpverleners • belastende getuigenverklaring, risico van • beroepsgeheim • getuigenverklaring • meldplicht • privacybescherming van cliënt • verschoningsrecht
15.6 15.6 15.6 15.6 15.6 15.6 15.6 16.5
Dading
16.6
Hoger beroep in civiele zaken
Eerste contact met de politie
14.2
Hoger beroep in strafzaken
15.13
Executie van civielrechtelijk vonnis
16.4
Identificatie van de verdachte
14.11
Executie van straffen en maatregelen
15.12.1
Executie van vordering benadeelde partij
15.13
Expertisegroep seksueel misbruik
14.10
Informatief gesprek met de politie • consequenties van het doen van aangifte • melding • opvang slachtoffers mensenhandel • piketregeling
14.2 14.2 14.2 14.2 14.2
Deel 4 De juridische wegen
53
54
Inzending van proces-verbaal naar openbaar ministerie • gesprek met de officier van justitie • parketnummer
15.2 15.1 15.1
Rechtbankprocedure (bodemprocedure) • dagvaarding • verloop van de procedure
Klachtdelict, indienen van een
14.4
Strafrecht en/of civiel recht, keuze voor
13
Kort geding • beslissing bij voorraad • dagvaarden • spoedeisend belang • verloop van de procedure
16.2 16.2 16.2 16.2 16.2
Terechtzitting • kinken in de kabel • toegang tot de zitting • verloop van de zitting • zittingsdatum melden aan slachtoffer
15.5 15.5 15.5 15.5 15.5
Kosten van de civiele procedure
16.1
Uitspraak door de rechter
Mediation
16.7
Verloop van getuigenverhoor
15.8
Medisch onderzoek • uitvoering • weigering
14.6 14.6 14.6
Opsporingsonderzoek
14.6
Vervolging, beslissing tot • klacht over niet vervolgen • rechten van het slachtoffer • sepot • transactie
15.3 15.3 15.3 15.3 15.3
Positie van het slachtoffer in de opsporingsfase
14.13
Opsporingsonderzoek, afronding van • afsluiting van het dossier • inzending aan de officier van justitie
14.14 14.14 14.14
Pleidooi van de officier van justitie (requisitoir) • boete of schadevergoedingsmaatregel • maatregelen • straffen • TBS
15.10 15.10 15.10 15.10 15.10
Zedenalmanak
16.3 16.3 16.3
15.11
Colofon Uitgever Ministerie van Justitie Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie Postbus 20301 2500 EH Den Haag Auteurs P.M. de Savornin Lohman G.J. Slump (Van Dijk, Van Soomeren en Partners, Amsterdam) Herziene tweede druk, maart 2003: A.C.T. Hommes (advocaat Rotterdam), in opdracht van het Clara Wichmann Instituut A.M.A.H. Goes (TransAct) Met medewerking van K. Blits (Ministerie van Justitie) M. de Boer (Clara Wichmann Instituut, Amsterdam) Stichting TransAct (team bestrijding seksueel geweld, Utrecht) F. Goutbeek (Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde, Zutphen) W. Verhoeven (Brabants Ondersteuningsinstituut Zorg, Tilburg). Eindredactie I. van Erpecum Herziene tweede druk, maart 2003: A. Hakkert Vormgeving K. Polder, Den Haag
negew ehcsidiruj eD
leeD
4
kanamlanedeZ