Zandmaas II Thema-uitwerking Archeologie
situatie oktober 2007
Zandmaas II Thema-uitwerking Archeologie
Opdrachtgever
Opdrachtnemer/uitvoerder
| Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
Zandmaas II Thema-uitwerking Archeologie
situatie oktober 2007
Zandmaas II Thema-uitwerking Archeologie
Opdrachtgever
Opdrachtnemer/uitvoerder
mei 2008
| Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
5
Toegevoegde waarde Rol RACM
5 7
2.
Kosten archeologie
9
Schatting kosten archeologie Overige factoren besluitvorming
9 10
Bijlage 1: Interne notitie P. van der Gaauw, 31 januari 2007
11
Archeologie in het Zandmaasgebied: een bijdrage aan het Meerjarenplan Zandmaas II
Bijlage 2: Interne notitie P. van der Gaauw
Behoud en onderzoek van archeologische waarden in het Limburgse Maasdal, n.a.v. het concept-selectiedocument
Colofon
18
23
| Zandmaasprojecten Archeologie
| Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
1 Inleiding Algemene inleiding thema-uitwerkingen Zandmaas II In het besluit tot vaststelling van het Meerjarenplan Zandmaas II 2007-2015 heeft GS in maart 2007 besloten de Zandmaas niet als één integraal project in beschouwing te nemen. De planvorming zou daardoor te gecompliceerd en langdurig worden terwijl tussentijdse kansen niet voldoende zouden kunnen worden opgepakt. Een uitwerking op projectniveau is het gevolg. Toch is het wenselijk een aantal aspecten voor de Zandmaas in zijn geheel te bekijken. Het betreft met name verbindende elementen in de Zandmaas die meerdere locaties omvatten dan wel die een relatie hebben tussen de diverse locaties. Ook aspecten die een grote (financiële) claim leggen op het beschikbare budget worden hiertoe gerekend. Dit rapport bevat het thema archeologie, dit thema is door de provincie geschreven. Naast dit thema heeft Gedeputeerde Staten Dienst Landelijk Gebied opdracht gegeven om voor Zandmaas II de thema’s rivierkunde, grondstromen, hydrologie, natuur en landbouw uit te werken. De inzichten die uit de thema-uitwerkingen naar voren komen, zullen worden gebruikt bij de evaluatie en actualisatie van het Meerjarenplan Zandmaas II. Deze thema-uitwerkingen worden aangeboden aan Gedeputeerde Staten van Limburg. In het programmadocument ‘Ontwikkeling MAASVALLEI’, vastgesteld door GS bij besluit van 29 mei 2007/21157, wordt aangegeven dat verwacht kan worden dat voor de realisatie van de doelstellingen van het Meerjarenplan Zandmaas II het hoofdstuk archeologie op grond van de nieuwe monumentenwet een aanzienlijke aanvullende kostenpost zal worden. In het kader van de vaststelling van het Meerjarenplan (27 maart 2007) is opdracht gegeven deze problematiek nader te onderzoeken ten einde deze beheersbaar te maken. Al in februari 2007 is een notitie gemaakt door het cluster Erfgoed van de afdeling Cultuur, Welzijn en Zorg. Deze notitie getiteld ‘Archeologie in het Zandmaasgebied; een bijdrage aan het Meerjarenplan Zandmaas II’
is nog steeds actueel (zie bijlage). Inmiddels is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 in werking getreden. In deze nota wordt niet alleen ingegaan op de betekenis van deze nieuwe wet in relatie tot rollen en verantwoordelijkheden van de diverse betrokken partijen, maar ook op de aanzienlijke toegevoegde waarde van de uitgangspunten van deze wet voor de provincie, de geschatte kosten van archeologisch onderzoek en overige factoren die van invloed kunnen zijn op de besluitvorming.
Toegevoegde waarde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) De nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) gaat uit van behoud van cultureel erfgoed in situ oftewel op de plek zelf. Bij verstoringen is het daarom van belang te weten welke archeologische waarden verstoord dreigen te worden. Hiervoor is archeologisch vooronderzoek verplicht om het vervolg vast te kunnen stellen. Tevens wordt hiermee inzicht gegeven in de kosten van archeologie. Vooronderzoek is daarmee een vorm van risicomanagement. Verplicht onderdeel is daarom het tijdig rekening houden met archeologische waarden. Archeologie maakt hierdoor onderdeel uit van de ruimtelijke ordening. Het biedt de mogelijkheid om in de toekomst eventuele hoge kosten te voorkomen of beheersbaar te houden. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden tot planaanpassing of archeologievriendelijk bouwen waardoor rechtstreeks uitvoering wordt gegeven aan de gedachte behoud in situ. Als er geen alternatieven zijn, kan een archeologische opgraving noodzakelijk zijn. Een derde belangrijk uitgangspunt is het principe dat de verstoorder betaalt voor het archeologisch onderzoek. De verstoorder is degene die het initiatief heeft genomen tot verstoring van de bodem. De wet is gebaseerd op het principe van decentralisatie; het behoud van het archeologisch erfgoed is bovenal een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Provinciale verantwoordelijkheid hebben wij bij ontgrondingen en wanneer de Provincie Limburg opdrachtgever is. Er is sinds 01 september 2007 een wettelijke basis voor bescherming van archeologisch erfgoed in het Zandmaasgebied, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.
| Zandmaasprojecten Archeologie
Selectiedocument Door een evaluatie van het archeologisch onderzoek van de laatste 12 jaar is op provinciaal niveau overzicht verkregen over de stand van kennis, de kennislacunes en het onderzoekspotentieel in de diverse regio´s van Limburg. Het veelal kleinschalige en ongestructureerde onderzoek heeft weinig winst opgeleverd in onze kennis over het verleden. Over relaties tussen vindplaatsen onderling en tussen vindplaatsen en het Limburgse landschap zijn nauwelijks onderzoeksresultaten geboekt. Met de verschuiving van de verantwoordelijkheid voor archeologie naar de gemeente is het gevaar groot dat er een verdere versnippering van het archeologische onderzoek zal ontstaan, waardoor het rendement zeker niet optimaal zal zijn. Door het archeologisch onderzoek in Limburg te concentreren in erfgoedlandschappen kan de kwaliteit en het rendement van het onderzoek verbeterd worden en kunnen verkeerde keuzes worden voorkomen. De Provincie kan hiermee aangeven welke gebieden zij van provinciaal belang acht. Door het aanwijzen van provinciale erfgoedlandschappen kan samenhang worden gebracht in het onderzoek dat in deze gebieden zal worden uitgevoerd. Op gemeentelijke schaal kan een dergelijke samenhang niet worden bereikt, omdat het ook vaak gaat over terreinen die over de gemeentegrenzen heengaan. Op provinciaal niveau kan sturing worden gegeven aan het onderzoek van thema´s en perioden die in de verschillende archeologische erfgoedlandschappen bij uitstek kunnen worden bestudeerd. Uit extern ingewonnen juridisch advies blijkt dat het aanwijzen van archeologische erfgoedlandschappen mogelijk is op basis van de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg. Het risico op kostenclaims voor de Provincie Limburg wordt op dit moment nog nader onderzocht. Of de Provincie Limburg over zal gaan tot het aanwijzen van dergelijke erfgoedlandschappen (zie ook bijlage 2) zal op korte termijn besloten gaan worden. Zoals wij het nu zien kunnen de erfgoedlandschappen bijdragen aan het levensverhaal van Limburg, zoals wij dat in de Culturele Biografie Limburg de komende jaren zullen vormgeven. Culturele biografie Limburg Voor Provinciale Staten is het rijke culturele erfgoed de aanleiding om een Culturele Biografie Limburg samen te laten stellen. Een Culturele Biografie Limburg is een dynamisch levensverhaal, gezien door de ogen van de inwoners en
bezoekers van Limburg. Het verhaal zal voortdurend worden aangevuld met nieuwe wetenswaardigheden. Op deze wijze willen wij een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een geschiedschrijving van Limburg. Deze moet enerzijds recht doen aan de toenemende belangstelling voor de eigen cultuur en geschiedenis en anderzijds op een moderne en toegankelijke manier worden vormgegeven. De Culturele Biografie Limburg zal niet alleen bestaan uit een website. De Culturele Biografie Limburg is eveneens bedoeld om mensen te laten bewegen, te beleven en zelf kennis te laten nemen van het cultureel erfgoed in de omgeving, die de context vormt en een stukje Limburgse geschiedenis weergeeft. De kracht van een archeologisch voorwerp is bijvoorbeeld voor veel mensen het sterkst in de buurt waar het gevonden is en als het mag worden aangeraakt. Ook het verhaal om het voorwerp en object heen mag niet vergeten worden. Daarnaast is de biografie bedoeld om ons immaterieel erfgoed, in de vorm van tradities, dialecten, gewoonten en gebruiken onder de aandacht van de inwoners en bezoekers van Limburg te brengen. Onze hedendaagse ‘schatten’ variërend van architectuur, toneel, literatuur, dans, muziek, beeldende kunst tot aan nieuwe media hebben de aandacht in de culturele biografie. Tot slot is het van belang kinderen en jongeren in Limburg spelenderwijs in contact te brengen met het Limburgs cultureel erfgoed en onze hedendaagse cultuur. Daarom maakt cultuureducatie bij alle hierboven beschreven onderwerpen deel uit. De Culturele Biografie Limburg kan benut worden om draagvlak te creëren onder de burgers voor de grootschalige ontwikkelingen in de Zandmaas. Andersom kunnen de resultaten van het archeologisch onderzoek een belangrijke bijdrage leveren aan de CBL. Waar archeologie behouden kan blijven, ligt een kans om de identiteit van de plek te versterken. Maasboot Door Hazenberg Archeologie uit Leiden wordt momenteel gewerkt aan een plan om een boot over de Maas te laten varen die een aantal gemeenten langs de Maas zal aandoen. Doel van deze tocht is het archeologisch draagvlak te verbreden onder kinderen, burgers en ambtenaren langs Moeder Maas. In samenwerking met lokale amateurarcheologen en heemkundeverenigingen, archeologen en wetenschappers worden op en rond de boot
| Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
activiteiten georganiseerd die de mensen laten kennismaken met hun regionale archeologische en landschappelijke omgeving. Er is ruimte voor een educatief programma, workshops, fietstochten, wandelingen, lezingen en debat. Het cluster Erfgoed is bij dit initiatief betrokken en juicht deze ontwikkeling toe. Universiteiten Vanwege de grootschaligheid van de ontwikkelingen in het Maasdal en de lange termijn waarop deze ontwikkelingen tot uitvoering komen, liggen er kansen om universiteiten te interesseren en te betrekken bij het onderzoek naar onze Limburgse cultuurhistorie in dit gebied. De ontwikkelingen langs de Maas zijn reeds onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Onderzoeksschool Archeologie en men heeft grote belangstelling getoond om te participeren in het onderzoek, mits daartoe ook de mogelijkheden worden geboden. De lange doorlooptijd van de projecten maakt het voor universiteiten interessant om te participeren, zij kunnen hun onderwijsprogramma hierop afstemmen. Limburg op de kaart De geplande ontwikkelingen in het Maasdal bieden kansen om Limburg op de kaart te zetten. Er zijn wettelijke kaders, archeologisch inhoudelijke redenen, politieke initiatieven, wetenschappelijke en commerciële interesses die alle een positieve bijdrage leveren aan de kennis, draagvlak en ontsluiting van ons Limburgs waardevol erfgoed. Die kansen moeten niet onbenut blijven en zullen in de nabije toekomst verder uitgewerkt worden.
Rol RACM Adviesrol mer-procedure en bevoegd gezag De minister van OCW heeft op basis van de nieuwe wettelijke situatie een wettelijke adviesrol in het kader van de m.e.r.. Deze adviesrol wordt ingevuld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Zij heeft een Wetenschappelijk Beleidsplan voor het archeologisch onderzoek in het Maasdal opgesteld en zal, naar verwachting, de m.e.r.onderzoeken daaraan toetsen. De RACM maakt daarnaast in mandaat een selectie van te behouden of te vergraven vindplaatsen voor die werken waarop de Tracéwet van toepassing is. In die gevallen heeft zij de rol van bevoegd gezag. Hiervan is sprake bij de projecten bekend onder Zandmaas pakket I.
Nationaal belang De RACM heeft dus een inhoudelijke rol bij de projecten in het kader van de Zandmaas, aangezien deze projecten veelal m.e.r.-plichtig zijn en voor een deel vallen onder de Tracéwet. In die gevallen dat er geen sprake is van m.e.r.plichtige projecten is de rol van de RACM beperkt tot het aanwijzen van een archeologisch vindplaats tot beschermd monument indien er sprake is van nationaal belang. Voor Hoogwatergeul Well Aijen bijvoorbeeld wordt momenteel druk gewerkt aan een oplossing waarbij het plan gerealiseerd kan worden en de aanwezige archeologische rijkdom niet verloren gaat. Deze locatie is wel als te beschermen monument opgenomen in de landelijke archeologische database ARCHIS. Deze bevoegdheid om een te beschermen monument daadwerkelijk in procedure te brengen wordt alleen in uitzonderlijke situaties ingezet. Er zijn gebieden waar bescherming ingezet wordt als er geen adequate oplossing gevonden wordt voor behoud in of ex situ. Dan kan wettelijke bescherming fungeren als een pressiemiddel om partijen bij elkaar te brengen en te komen tot een oplossing. Bescherming van een archeologische vindplaats kan immers, nog meer dan financiële of ruimtelijke druk, realisatie van plannen in de weg staan. Convenant RWS – RACM In 1987 is er een eerste convenant afgesloten tussen de RACM (toen nog de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek – ROB – geheten) en Rijkswaterstaat. Dit convenant regelde al het meewegen en beoordelen van archeologische aspecten bij een voorgenomen infrastructureel werk. Deze beoordeling kan van invloed zijn op de uiteindelijke tracékeuze en de vooraf te nemen maatregelen ten behoud van archeologische relicten. In een dergelijk convenant is ook vastgelegd dat voor het m.e.r. het inventariserend vooronderzoek afgerond moet zijn. Tevens is opgenomen dat binnen de Tracéwetprocedure voor of tijdens de realisatie van de werken, voor zover nodig, de opgravingen uitgevoerd dienen te zijn. Hierdoor ontstaat inzicht in de omvang van de aanwezige archeologie en de kosten die dit met zich meebrengt voor de verstoorder. Ook in het, aan de nieuwe wet, aangepaste convenant zijn deze zaken opgenomen.
| Zandmaasprojecten Archeologie
Excessieve kosten Op ambtelijk niveau realiseert men zich dat een vorm van financiële verantwoordelijkheid van rijkszijde aan de orde is. Ons is bijvoorbeeld bekend dat een vraag hieromtrent aan de minister ter overweging meegegeven is. De RACM heeft naast een inhoudelijke rol ook een rol bij de beoordeling van een aanvraag voor excessieve kosten voor zover die kosten in redelijkheid niet volledig ten laste dienen te komen van de verstoorder (artikel 34a, Wamz).
Alvorens tot toekenning wordt overgegaan wordt eerst gekeken naar de drempelbijdrage die geldt voor gemeente of provincie die het doen van een opgraving hebben verplicht. Voor de provincie is deze drempelbijdrage vastgesteld op € 0,50 vermenigvuldigd met het inwoneraantal van de provincie. Pas als verstoordersdeel èn provinciale bijdrage niet toereikend zijn voor de opgravingskosten, kan een verzoek ingediend worden voor een bijdrage in excessieve kosten door het Rijk.
| Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
2 Kosten Archeologie Schatting kosten archeologie De vraag naar de geschatte kosten van het archeologisch onderzoek voor de projecten uit het programmadocument “Ontwikkeling Maasvallei” oftewel Meerjarenplan Zandmaas II is een logische, maar tevens een lastige. Lastig, omdat niet alle vooronderzoeken op dit moment zijn afgerond. Pas na de uitvoering van adequaat archeologisch vooronderzoek kunnen de reële kosten begroot worden en kan het risico zowel voor de realisatie van de plannen als voor de archeologie in beeld worden gebracht. Op basis van een ruwe extrapolatie van bekende kosten naar het totaal van 2600ha aan plangebieden in het Meerjarenplan Zandmaas II, zou dit een bedrag van ca. € 52 mln (€ 2 per m²) voor archeologisch onderzoek kunnen betekenen. Ter vergelijking: het archeologisch onderzoek in de Betuwelijn (opp. 900 ha) heeft ongeveer € 30 mln gekost. De 13 projecten waarvan de realisatie vóór 2015 is voorzien zouden tussen de € 22 en € 38 mln gaan kosten voor het archeologisch onderzoek (€ 2,75 – € 4,75 mln op jaarbasis). Bij deze berekening is uitgegaan van de globale raming van de kosten van het vooronderzoek plus de kosten van één ‘gewone’ opgraving per 10 ha (zie bijlage 1, pag. 11). Echter, hierbij is geen rekening gehouden met mogelijkheden tot planaanpassing die voor een aantal locaties bestaan en de noodzakelijke bijstelling aan de hand van de onderzoeksresultaten om de kosten te reduceren. Het kostenaspect voor de verstoorder is hierbij ook niet afgezet tegen de realisatieen exploitatiekosten. Verstoorder betaalt De kosten voor archeologisch onderzoek moeten gedragen worden door ‘de verstoorder’. Uitgangspunt van de kostentoerekening in de archeologische monumentenzorg is immers dat de verstoorder, de partij aan wie de opgravingsplicht is opgelegd, de maatregelen financiert die voor het behoud van het archeologisch erfgoed noodzakelijk zijn (Staatsblad 2007, 292). De kleine ondernemer als verstoorder Het principe van de verstoorder betaalt kan in sommige gevallen een particulier of een kleine ondernemer zwaar treffen, waardoor de realisatie van zijn of haar plannen in gevaar komt. In het verleden is deze situatie een enkele keer voorgekomen en het college van GS hebben toen besloten financieel tegemoet te komen.
Bijvoorbeeld bij de uitbreiding van paprikateler Litjens in Horst aan de Maas heeft de Provincie Limburg in 2006 € 80.000,00 bijgedragen in de definitieve opgravingskosten naar deze unieke middeleeuwse nederzetting. Zowel verstoorder zelf en de gemeente Horst hebben ieder € 40.000,00 bijgedragen, aangezien de locatie door het Rijk afgewezen werd voor bijdrage uit het fonds excessieve kosten. Een voorstel om voor deze uitzonderlijke gevallen een fonds in het leven te roepen is door het college niet overgenomen. Wel is toegezegd in die situatie steeds opnieuw met maatwerk tot een passende oplossing te komen (GS-nota 2006/41234). Naast het leveren van dit maatwerk zou het ook een optie kunnen zijn om meer gebiedsgericht te werken. Het plan van de kleine ondernemer kan meegenomen worden in een groter plan en een groter gebied, waardoor de kosten over meerdere initiatieven verdeeld kunnen worden. Als meerdere partijen baat hebben bij de gebiedsgerichte ontwikkelingen, kunnen die ook delen in de onkosten die noodzakelijk zijn voor realisatie. Op deze manier wordt een win-win situatie gecreëerd waarmee de regio zich op een positieve manier ontwikkelt. De kosten voor het behoud van het erfgoed kunnen op die manier positief mee renderen. Het is dus zaak om de kosten voor het archeologisch (voor)onderzoek te zien in relatie tot het geheel van de gebiedsgerichte ontwikkelingen. Excessieve kosten Als er toch sprake is van excessieve meerkosten die redelijkerwijs niet ten laste van de verstoorder zouden moeten komen, kan een beroep worden gedaan op de gemeente, de provincie en in laatste instantie op het rijk voor bijdrage in deze excessieve kosten. Deze regeling is bekend onder de naam Regeling archeologische monumentenzorg en treedt 01 januari 2008 in werking (Staatsblad 2007, 292). Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de betreffende opgravingen in overeenstemming moet zijn met het rijksbeleid op het terrein van behoud van monumenten. Kortom, zoveel mogelijk behoud in situ, tijdig rekening houden met archeologie en de verstoorder betaalt naar redelijkheid. Voor zover bekend is voor 2008 € 1,25 mln beschikbaar op een totaal van € 7 mln. Hoe dit totaal besteed gaat worden is nog onderwerp van discussie. Daarnaast moet opgemerkt worden dat deze regeling gezien moet worden
| Zandmaasprojecten Archeologie
als een tijdelijke maatregel. OCW gaat ervan uit dat na een werkingstijd van 5 jaar overheden en bedrijfsleven voldoende bereid zijn om hun planontwikkeling aan te passen aan de nieuwe wet. Het mag duidelijk zijn dat deze regeling geen financiële oplossing biedt voor de hoge kosten die met het archeologisch onderzoek gepaard zullen gaan. De oplossing ligt bij overheden en initiatiefnemer en dan met name in het vroegtijdig rekening houden met archeologie en zoveel mogelijk behoud in situ.
Overige factoren besluitvorming De kosten die gemoeid zijn met archeologische onderzoeken zouden van invloed kunnen zijn op de besluitvorming omtrent de realisatie van de plannen. Er zijn echter nog een aantal andere factoren die genoemd kunnen worden als het gaat om beïnvloeding van de besluitvorming. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de omgeving, het draagvlak bij burgers en lokale bestuurders. De archeologische onderzoeken en hun resultaten kunnen hieraan een positieve impuls geven, zoals eerder beschreven. Dit geldt ook voor de diverse belangenverenigingen.
Gedurende de realisatiefase kunnen op basis van de belangrijkste resultaten steeds nieuwe keuzen gemaakt worden omtrent onderzoeksaanpak en werkwijze. Dit kan kostenreducerend werken. De projecten hebben een lange doorlooptijd en hierdoor kunnen nieuwe inzichten ontstaan of kan dit leiden tot een verbeterde onderzoeksaanpak. Het tijdspad is ook van invloed op de kosten. De geraamde kosten hebben betrekking op een lange periode van minimaal 12 jaar tot 2020 en zullen zich dus gespreid over de toekomst voordoen. Voor een aantal projecten zou planaanpassing nog mogelijk zijn, als de archeologische vooronderzoeken in een vroeg stadium worden gestart. Ook hiermee kunnen nog veel kosten bespaard worden en kan de besluitvorming voor realisatie positief afgerond worden. De Provincie Limburg en de verschillende regio’s hebben beide groot belang bij de kansen en de positieve ontwikkelingsimpuls die de uitvoering van het Tracébesluit en het Meerjarenplan Zandmaas biedt. Het archeologisch (voor)onderzoek is net als andere conditioneringsaspecten daarbinnen ook zo’n kans.
10 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
Bijlage 1 Interne notitie P. van der Gaauw, 31 januari 2007 Archeologie in het Zandmaasgebied: een bijdrage aan het Meerjarenplan Zandmaas II Inleiding Deze notitie is door de Cluster Erfgoed opgesteld om inzicht te verschaffen in de archeologische waarden van het Zandmaasgebied en in de mogelijke kosten van archeologisch onderzoek, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij de realisatie van het Meerjarenplan Zandmaas II. In het Zandmaasgebied staan de komende jaren enkele tientallen projecten op stapel. De totale oppervlakte van de plangebieden tezamen bedraagt ca. 2600 ha, waarvan naar verwachting vele honderden hectaren ook daadwerkelijk op de schop zullen gaan. Uit het inventariserend veldonderzoek in De Maaswerken is gebleken dat de oevers van de Maas in het verleden altijd intensief bewoond en in gebruik zijn geweest. Bovendien zijn de overblijfselen daarvan op veel plaatsen nog goed bewaard gebleven. Omdat er nog geen echte opgravingen hebben plaatsgevonden (in plangebied Lomm is daarmee vorig jaar een aanvang gemaakt), is er nog maar weinig bekend over de bewoningsgeschiedenis van het Maasdal. Daarom zal het behoud en het onderzoek van de archeologische waarden in het Maasdal een prominente plaats innemen in het op te stellen archeologische Selectiedocument van de Provincie Limburg. De archeologische waarden (die op dit moment meestal nog niet bekend zijn) zullen bij de planvorming betrokken moeten worden. Wanneer de vindplaatsen niet behouden kunnen blijven, moet rekening gehouden worden met hoge kosten voor opgravingen. De aanwezigheid van belangrijke archeologische waarden vormen daarmee een risico voor de realisatie van de plannen. Korte schets van de bewoningsgeschiedenis van het Maasdal De bewoning langs de Maas begon al zo’n 10.000 jaar geleden, vlak na de laatste ijstijd. Rondtrekkende groepen jagers/verzamelaars sloegen hun kampementen op langs de rivier. Werktuigen werden gemaakt van hout en vuursteen.
Rond 4000 voor Chr. vestigde men er zich in houten boerderijen en werden de oeverwallen langs de rivier als akkers in gebruik genomen. Vuursteen en hout waren nog de belangrijkste grondstoffen, maar vanaf ca. 1500 voor Chr. werden ook gereedschappen van metaal gemaakt. Eerst van brons en later ook van ijzer. In de Romeinse tijd (0 – 400 na Chr.) was de Maas een belangrijke verkeersader voor handel en transport. Op de oevers vonden naast landbouw allerlei ambachtelijke activiteiten plaats zoals de productie van ijzer. Ook de aanwezigheid van het Romeinse leger is op diverse plaatsen in het Maasdal vastgesteld. In de Middeleeuwen werden veel handelsnederzettingen gesticht langs de Maas. De strategische betekenis van de rivier wordt geïllustreerd door de vele kastelen. Pas vanaf de Late Middeleeuwen (1200–1500 na Chr.) namen, door ontginning en ontbossing van het achterland, de overstromingen toe en werden de oevers minder geschikt voor de vestiging van nederzettingen. Door deze overstromingen zijn de archeologische resten uit de Middeleeuwen, de Romeinse tijd en de Prehistorie afgedekt met jonge riviersedimenten en daardoor meestal goed bewaard gebleven. Archeologische verwachting en stand van onderzoek Het Projectteam Archeologie van de Maaswerken heeft in 2002 voor de “Verkenning Pakket II+ Zandmaas” een inventarisatie gemaakt van de archeologische waarden in de plangebieden van Zandmaas Pakket II+. Bovendien zijn in de ‘Verkenning’ ook de gebouwde monumenten geïnventariseerd. De meeste plangebieden (16) van Pakket II+ maken deel uit van het Meerjarenplan (vnl. hoogwater- en nevengeulen, weerdverlagingen). De inventarisatie van de archeologische waarden was gebaseerd op de aanwezigheid van bekende vindplaatsen en op zgn. verwachtingskaarten. Op deze kaarten staan grote delen van de plangebieden met een lage verwachting aangegeven. Deze verwachting is gebaseerd op het voorkomen van jonge rivierkleigronden, die voor het grootste deel pas gevormd zijn vanaf de Late Middeleeuwen (zie boven) en om die reden weinig archeologische resten zullen bevatten. Er is op de kaarten echter geen rekening
11 | Zandmaasprojecten Archeologie
gehouden met het feit dat onder de jonge rivierafzettingen oudere afzettingen kunnen voorkomen met goed geconserveerde en dus waardevolle archeologische resten. Het is zonder aanvullend (boor-)onderzoek niet mogelijk de locaties van deze overdekte landschappen te voorspellen. De huidige archeologische verwachtingskaarten zijn dus over het algemeen niet geschikt om uitspraken te doen over de archeologische potentie van de plangebieden in de Zandmaas, vooral waar het de jonge rivierkleigronden betreft. Uit het archeologisch onderzoek dat na 2002 is uitgevoerd in de Maaswerken (in Well-Aijen en Lomm) en in de 5 DLG-projecten (Natuurrealisatie Zandmaas) is duidelijk geworden dat er op sommige locaties inderdaad een intact, begraven landschap onder de jonge rivierafzettingen van de Maas verborgen ligt. Op de zandige terrasafzettingen en de oude rivierkleigronden, die op de kaarten met een middelhoge tot hoge verwachting staan aangegeven, zijn veel vindplaatsen aangetroffen. De resultaten van het onderzoek komen in dat geval wel overeen met de verwachting. Dit zal waarschijnlijk ook gelden voor de overige plangebieden uit het Meerjarenplan Zandmaas II. Vanwege de aanwezigheid van vele vindplaatsen van hoge kwaliteit zijn vrijwel het gehele plangebied van hoogwatergeul Lomm en het grootste deel van hoogwatergeul Well-Aijen door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) aangemerkt als gebieden met een zeer hoge archeologische
waarde, die in principe ‘behoudenswaardig’ zijn en dus in aanmerking komen om beschermd te worden als archeologisch monument. Als behoud niet mogelijk is, zullen de geselecteerde vindplaatsen en gebieden opgegraven moeten worden. In onderstaande tabel is de algemene verwachting van het gehele plangebied aangegeven. Deze verwachting zal d.m.v. onderzoek (bureau-, boor- en proefsleuvenonderzoek) getoetst moeten worden. Dat betekent b.v. voor een gebied waarvoor nu een middelhoge verwachting geldt, dat er delen met een lage maar ook met een hoge waarde kunnen voorkomen. Aan (delen van) plangebieden waar op de bodemkaart terrasgronden (oude rivierkleigronden, enkeerdgronden) zijn aangegeven, is meestal de waarde ‘hoog’ toegekend. Deze verwachting is gebaseerd op de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) en op de ervaring die is opgedaan in het reeds uitgevoerde archeologisch onderzoek in andere gebieden langs de Maas. Waar een lage waarde is toegekend, kunnen toch archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. De trefkans is echter laag. In jonge rivierkleigebieden met een lage verwachting moet rekening gehouden worden met nautische vondsten (b.v. vaartuigen). Aan (delen van) plangebieden waar op de bodemkaart jonge rivierkleigronden zijn aangegeven (met een lage tot middelhoge waarde op de IKAW), maar waarvan niet is vastgesteld hoe oud ze zijn en of er onder de jonge rivierklei nog oudere oppervlakken aanwezig zijn, is de verwachting ‘onbekend’ toegekend.
12 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
Tabel archeologische verwachting en stand van onderzoek per plangebied Plangebied
Oppervlakte in ha
Archeologische verwachting
Uitgevoerd onderzoek
NG Stadsweide (DLG)
87
laag (zeer jonge rivierafzettingen)
bureauonderzoek
NG Baarlo (DLG)
60
(middel-)hoog
verkennend onderzoek
NG Afferden (DLG)
72
middelhoog
verkennend onderzoek
HWG Raaijweide (DLG)
16
middelhoog
verkennend onderzoek proefsleuvenonderzoek in 2007
HWG Venlo-Velden (DLG)
113
hoog
verkennend onderzoek
hoog
proefsleuvenonderzoek (gehele gebied door RACM geselecteerd voor opgraving) opgravingen vanaf 2006
hoog
- proefsleuvenonderzoek (grotendeels door RACM geselecteerd voor opgraving)
(middel-)hoog
- gedeeltelijk verkennend onderzoek
HWG Lomm
87
HWG Well-Aijen 187 Maaspark Well HWG Grubbenvorst
78
(middel-)hoog deels onbekend
0
HWG Arcen
91
hoog
0 - knelpunt: beschermd monument (Romeinse villa)
HWG Ooijen +
68
hoog (klein deel laag)
karterend onderzoek
Kop van Ooijen
145
laag-hoog
karterend onderzoek
HWG Wanssum
119
onbekend
0
HWG Mook
138
onbekend
0 - knelpunt: beschermd monument (Romeinse brug)
17
(middel-)hoog
karterend onderzoek (twee vindplaatsen door RACM geselecteerd voor waarderend onderzoek/proefsleuven)
WV Grubbenvorst-Houthuizen
54
(middel-)hoog
0
WV Broekhuizen
17
onbekend
0
WV Baarlo
(7 vindplaatsen)
OMA Ooijen-Wanssum ex HWG
450 incl.
laag (klein deel hoog)
0
Natuurontw. Project Lottum
125
laag-hoog
0
Waarden Wellerlooi
180
onbekend laag-hoog
0
LKW
499
hoog
verkennend onderzoek
Geul Geijsteren
250
hoog
0
Spoorbrug Buggenum
23
laag (zeer jonge rivierafzettingen)
0
Brug Oeffelt-Gennep
28
onbekend
0
Hout-Blerick kassen
50
laag-hoog
0
CVI Raaijeind
15
hoog
bureauonderzoek
Broekhuizen Sluitstuk kaden
-
hoog
0
Nieuw Wanssum
-
hoog
verkennend onderzoek
ROC Heijen
-
onbekend
0
100
laag-hoog
0
Oevers Grave-Sambeek
13 | Zandmaasprojecten Archeologie
Keuzes in het onderzoekstraject Archeologisch onderzoek vindt altijd plaats in verschillende fasen, zoals die zijn voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie: • Bureauonderzoek • Inventariserend veldonderzoek - Verkennend onderzoek (extensief boor onderzoek) - Karterend onderzoek (intensief boor onderzoek, oppervlaktekartering en zoeksleuven) - Waarderend onderzoek (proefsleuven) • Opgravingen In het gehele onderzoekstraject zal door het bevoegd gezag steeds een onderbouwde afweging gemaakt moeten worden over de noodzaak tot het uitvoeren van vooronderzoek (b.v. bureau- en booronderzoek) en vervolgonderzoek (b.v. proefsleufonderzoek en opgravingen). In het Zandmaasproject zullen verschillende overheden als bevoegd gezag betrokken zijn bij de archeologische monumentenzorg, bijvoorbeeld Gemeenten i.h.k.v. bestemmingsplannen, Provincies bij het verlenen van ontgrondingenvergunningen en het Rijk bij het handhaven van de Monumentenwet cq. de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg. Hoe de verschillende bevoegdheden zich tot elkaar verhouden, is op dit moment nog onduidelijk en een punt van discussie. Het Rijk (lees: de RACM) krijgt in de nieuwe wet een wettelijke adviesrol in het kader van milieueffectrapportages. Naar het zich laat aanzien zal het archeologische kader in m.e.r.plichtige projecten gesteld worden door de RACM. Overheidsbeleid inzake archeologie, zoals ook verwoord in de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg, is behoud in situ. Dat betekent in ieder geval dat bekend moet zijn waar en welke archeologische waarden in de plangebieden aanwezig zijn of verwacht worden. Dit vereist een gedegen vooronderzoek. Omdat veel plannen nog in het beginstadium verkeren, kunnen ze op basis van de resultaten van het vooronderzoek nog aangepast worden zodat de archeologische waarden gespaard blijven. Als behoud in situ niet mogelijk is vanwege andere, meer zwaarwegende maatschappelijke belangen, zal een opgraving noodzakelijk zijn. De keuze voor het opgraven van individuele vindplaatsen of grotere gebieden kan overigens pas gemaakt worden als de vindplaats / het
gebied d.m.v. een proefsleuvenonderzoek is gewaardeerd. Omdat de projecten niet tegelijkertijd zullen worden uitgevoerd, wordt het maken van keuzes bemoeilijkt. Er is immers geen totaaloverzicht van de aanwezige archeologische waarden waaruit men kan kiezen. Hierdoor dreigt bovendien versnippering van het archeologisch onderzoek waardoor dit aan kwaliteit zal inboeten. Kosten Om de mogelijke kosten van archeologisch onderzoek enigszins inzichtelijk te maken worden hieronder enkele bedragen genoemd die gebaseerd zijn op het onderzoek dat de laatste jaren in het Maasdal is uitgevoerd. Het proefsleuvenonderzoek in hoogwatergeul Lomm (80 ha) bedroeg ongeveer € 400.000. De kosten van de opgravingen zijn door de RACM geraamd op € 1,5 mln. Na de eerste opgravingen is inmiddels gebleken dat dit bedrag verre van toereikend is voor adequaat archeologisch onderzoek. Het proefsleuvenonderzoek in hoogwatergeul Well-Aijen bedroeg ongeveer € 500.000. De kosten van de opgravingen zijn door het Projectteam Archeologie Maaswerken begroot op € 6 - 8 mln. Op basis van het vooronderzoek in de DLGgebieden en bovenstaande gegevens is voor het vervolgonderzoek (proefsleuven en opgravingen) in hoogwatergeul Venlo-Velden grofweg een bedrag geraamd van € 3,5 mln. De kosten van het vervolgonderzoek in de vier overige DLGgebieden tezamen worden op ca. € 300.000 begroot. De totale oppervlakte van de zeven bovenstaande plangebieden waarvoor tot dusver een kostenraming is gemaakt, bedraagt ca. 600 ha. Een ruwe extrapolatie van bovenstaande geraamde kosten (ca. € 12 mln) naar het totaal van 2600 ha aan plangebieden in het Meerjarenplan Zandmaas II, zou een bedrag van ca. € 52 mln voor archeologisch onderzoek betekenen. Ter vergelijking: het archeologisch onderzoek in de Betuwelijn (opp. 900 ha) heeft ongeveer € 30 mln gekost. Het is niet mogelijk om op dit moment een reële raming te maken van de kosten van het archeologisch onderzoek. De huidige stand van onderzoek laat dat niet toe. Pas na de uitvoering
14 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
van adequaat archeologisch vooronderzoek kunnen de kosten begroot worden en kan het risico zowel voor de realisatie van de plannen als voor de archeologie in beeld worden gebracht. Omdat in het ene gebied veel meer archeologie zit dan in het andere, zullen de kosten per project aanzienlijk uiteenlopen (zie pag. 6 voor een kostenraming op basis van de archeologische verwachting per plangebied). Onderzoek kan in sommige gevallen (mede)gefinancierd worden uit de opbrengst van delfstoffen of uit de grondexploitatie. Bij low budget natuurontwikkelingsprojecten kunnen de kosten voor archeologie een belemmering zijn voor de realisatie. De kosten voor archeologisch onderzoek moeten in principe gedragen worden door ‘de veroorzaker’ oftewel de initiatiefnemer. Als sprake is van excessieve meerkosten die redelijkerwijze niet ten laste van de initiatiefnemer zouden moeten komen, kan een beroep worden gedaan op de Gemeente, de Provincie en in laatste instantie op het Rijk voor een bijdrage in deze excessieve kosten. Een belangrijk criterium daarbij is de voorzienbaarheid van het financiële risico. Zoals boven al is aangegeven, is dit financiële risico op dit moment nog niet goed in te schatten. De kostentoedeling van archeologisch onderzoek
staat uitgebreid beschreven in de Memorie van Toelichting op de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (zie bijlage).
Kostenraming per plangebied op basis van de archeologische verwachting Om de problematiek inzichtelijk te maken, beperken we ons tot een overzicht van 13 projecten waarvan de realisatie vóór 2015 is voorzien en waar ook daadwerkelijk een bodemingreep is gepland. Zeer globale raming van de kosten van archeologisch onderzoek voor gebieden met een: • hoge verwachting = € 40.000 60.000 per ha • middelhoge verwachting = € 10.000 40.000 per ha • lage verwachting = € 1.000 10.000 per ha Een bodemingreep van b.v. 10 ha in een gebied met een hoge verwachting zal gemiddeld ongeveer € 400.000 tot € 600.000 aan archeologische kosten met zich meebrengen. Hierbij moet gedacht worden aan de kosten van het vooronderzoek plus de kosten van 1 ‘gewone’ opgraving. Deze raming zal in de loop van het onderzoek steeds moeten worden bijgesteld aan de hand van de onderzoeksresultaten
Tabel met plangegevens en globaal geraamde kosten van archeologisch onderzoek Opp in ha
Bodemingreep
5000
87
Ja, strook 50 m
ja
Bureauonderzoek Geen verk. onderzoek nodig
NG Baarlo (Belfeld-west)
100000
60
Ja, strook 50 m
ja
Verkennend onderzoek
NG Afferden (Sambeek-oost)
100000
72
Ja, strook 50 m
ja
Verkennend onderzoek
HWG Raaijweide (Venlo)
100000
16
Ja
nee
Verkennend onderzoek Proefsleufonderzoek in 2007
HWG Venlo-Velden
€ 2,4 - 3,6 mln
113
Ja (ca 60 ha)
nee
Verkennend onderzoek
CVI Zandmaas Raaieind
€ 0,6 - 0,9 mln
ja
15
Ja
nee
Bureauonderzoek verk. onderzoek in uitvoering
HWG Grubbenvorst
€ 1,5 - 3,8 mln
ja
78
Ja
nee
Geen
Kadenplan Broekhuizen
? Maaswerken
Klein deel
ja
Geen
HWG Arcen
€ 3,6 - 5,5 mln
Ja
nee
Geen
450
Ja (215 ha)
nee in het te vergraven deel
Alleen in HWG en Kop Ooijen karterend onderzoek
Project NG Stadsweide Roermond
OMA Ooijen-Wanssum / Kop van Ooijen / HWG Ooijen plus / Nieuw Wanssum Maaspark Well inclusief HWG Well-Aijen ROC Heijen Hout-Blerick kassen
Geraamde kosten
zr
ja
€ 2,2 - 5,3 mln
91
PlanaanReeds uitgevoerd onderpassing zoek mogelijk?
€ 4 - 6 mln + € 6 - 8 mln
ja
187?
Ja
nee
ged. verkennend onderzoek In HWG proefsleuvenonderzoek
€ 0,8 – 3,2 mln
ja
80 ?
Ja
nee
Geen
50
Ja, woningen
ja
Geen
€ 0,5 - 2 mln
(zr = zelfrealisatie) 15 | Zandmaasprojecten Archeologie
Aanbevelingen Uit de bovenstaande tabel blijkt dat er een grote marge zit in de mogelijke kosten. De totale kosten van het archeologisch onderzoek in de 13 plangebieden zullen waarschijnlijk tussen de € 22 en 38 mln bedragen. Zoals gezegd is het niet mogelijk om bij de huidige stand van onderzoek een meer reële raming te maken. Daarom wordt aanbevolen om z.s.m. een verkennend onderzoek te laten verrichten in de plangebieden van projecten, waarvan de start van de uitvoering vóór 2015 staat gepland en waar nog geen vooronderzoek is uitgevoerd. Zo kan snel (en relatief goedkoop) inzicht worden verkregen in de archeologische potentie van de plangebieden en de daarmee gepaard gaande risico’s. Als het risico voldoende bekend is, zal dit risico neergelegd moeten worden bij de initiatiefnemer cq. de zelfrealisator. De kosten van een verkennend onderzoek (bij grote plangebieden met een (middel-)hoge verwachting ca. € 500 per ha) komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer. Vanwege de provinciale belangen wordt echter aanbevolen dat de Provincie met alle initiatiefnemers afspraken maakt om dit verkennend onderzoek snel gerealiseerd te krijgen. De totale kosten van het verkennend onderzoek in de 7 of 8 plangebieden waar dit nog niet is uitgevoerd, wordt geraamd op ca. € 250.000. Overigens is uit het verkennend onderzoek in enkele DLG- en Maaswerken-projecten gebleken
dat het vervolgonderzoek beperkt kan blijven. Dit kan ook het geval zijn in de onderhavige projecten, waardoor de kosten eerder lager dan hoger zullen uitvallen. Het is noodzakelijk dat tussen de verschillende overheden overeenstemming wordt bereikt over de archeologische keuzes die gemaakt moeten worden. Deze moeten bovendien passen in het beleid dat is vastgesteld. De geplande ingrepen van Zandmaas ll zijn dermate grootschalig dat er in archeologisch opzicht gesproken kan worden van een project van ‘nationaal belang’. Het verdient daarom aanbeveling om de RACM nauw te betrekken bij het overleg over het archeologisch onderzoek en bij de kwaliteitsborging daarvan. In het plangebied van hoogwatergeul Arcen ligt een wettelijk beschermd monument, een Romeinse villa. De kans dat de RACM vergunning zal verlenen om dit monument op te graven, is onder de huidige omstandigheden nihil. Zonder aanpassing van de bodemingreep moet verdere planvorming worden ontraden. De RACM treedt, op basis van een convenant, voor het archeologisch onderzoek in de Maaswerken op als bevoegd gezag. Voor het onderzoek in de vijf DLG-projecten is de Provincie formeel verantwoordelijk. De RACM beschouwt deze projecten echter in archeologisch opzicht
16 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
als een voortzetting van het Maaswerken-project en heeft daarom het verkennend archeologisch onderzoek in de DLG-projecten inhoudelijk begeleid. De RACM heeft i.s.m. het Projectteam Archeologie voor het archeologisch onderzoek in de Maaswerken het wetenschappelijk beleidsplan (WBP) “Behoud en onderzoek van archeologische waarden in het Maasdal” opgesteld. In het WBP wordt uitgegaan van landschapsarcheologisch onderzoek dat zich niet alleen richt op individuele vindplaatsen maar ook op grotere gebieden als geheel. Dit biedt betere mogelijkheden tot het maken van keuzes en kan als zodanig kostenreducerend werken. De wetenschappelijke uitgangspunten van het WBP zullen in een geactualiseerde vorm opgenomen worden in het Selectiedocument. Om wetenschappelijk verantwoorde keuzes te kunnen maken, wordt aanbevolen deze uitgangspunten als leidraad te nemen voor het toekomstig onderzoek in het Maasdal. Dit staat tevens garant voor kwalitatief goed onderzoek. De hoogste kosten van archeologisch onderzoek zijn verbonden aan de definitieve opgravingen. Het betreft meestal (maar niet altijd) locaties van beperkte omvang. Hoewel in de tabel bij veel projecten vermeld staat dat er geen planaanpassing mogelijk is, wordt aanbevolen om de meest waardevolle vindplaatsen/gebieden die na het vooronderzoek geselecteerd worden voor
behoud cq. opgraving, door creatieve oplossingen daadwerkelijk in situ te behouden. Na elke fase in het archeologisch onderzoek zullen op basis van de resultaten en aan de hand van het Selectiedocument verantwoorde keuzes gemaakt moeten worden. Vervolgens kunnen reële ramingen worden opgesteld. Dit kan leiden tot het afzien van realisatie, aanpassing van de plannen waardoor archeologische waarden gespaard blijven, voortzetting van het archeologisch (voor-)onderzoek, extensief archeologisch onderzoektijdensderealisatie(=uitvoeringsbegeleiding) of tot het vrijgeven van de plangebieden. Archeologisch onderzoek kan ook een positieve bijdrage leveren aan de recreatieve en toeristische ontsluiting van het Maasdal. Lokale amateurarcheologen kunnen meehelpen bij het archeologisch onderzoek, vondsten kunnen op open dagen ter plaatse tentoongesteld worden, belangstellenden en schoolklassen kunnen rondgeleid worden op opgravingen, en bezoekers van de toekomstige natuur- en recreatiegebieden kunnen op allerlei wijzen (via lezingen, kleinschalige musea, informatieborden, digitale informatie etc.) geïnformeerd worden over de bewoningsgeschiedenis van het Maasdal. Dit zou bovendien goed aansluiten bij de doelstelling van de Culturele Biografie van Limburg. Daarom wordt aanbevolen om ook dit aspect in een vroeg stadium op te pakken.
17 | Zandmaasprojecten Archeologie Rivierkunde
Bijlage 2 Interne notitie P. van der Gaauw Behoud en onderzoek van archeologische waarden in het Limburgse Maasdal, n.a.v. het concept-selectiedocument In deze notitie wordt aangegeven hoe op een verantwoorde wijze kan worden omgegaan met de archeologische waarden in het Maasdal voorafgaande aan en tijdens de grote bodemingrepen die daar de komende jaren op het programma staan. De notitie is gebaseerd op het concept-selectiedocument van de Provincie. De wetenschappelijke onderbouwing is verwoord in het beleidsplan dat is opgesteld voor het archeologisch onderzoek in de Maaswerken en de Via Limburg. Selectiedocument Uit een analyse en evaluatie van het archeologisch onderzoek van de laatste jaren blijkt dat door het kleinschalige en ongestructureerde onderzoek weinig winst is geboekt in onze kennis over het verleden. Er werden hoofdzakelijk uitspraken gedaan op vindplaatsniveau en relaties tussen vindplaatsen onderling en tussen vindplaatsen en het landschap (zgn. ensemblewaarden of contextwaarden) zijn nauwelijks in het onderzoek meegenomen. Ook de uitwerking van opgravingen blijft vaak steken tot het borgen van gegevens op vindplaatsniveau. Evenmin kennen de onderzoeken, uitzonderingen daargelaten, een interdisciplinaire opzet. In het selectiedocument wordt daarom de keuze gemaakt om zowel het beschermingsbeleid als het archeologisch onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg (AMZ) te richten op grotere geografische eenheden, waarin meerdere vindplaatsen in onderlinge samenhang aanwezig zijn. Daar is de meest geïntegreerde kenniswinst te boeken. Deze zgn. archeologische erfgoedlandschappen zijn representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een hoge archeologische verwachting. Deze gebieden van provinciaal belang zijn optimaal geschikt voor gebiedsgericht onderzoek met een landschapsarcheologische vraagstelling. Uit de evaluatie van het archeologisch onderzoek van de laatste jaren is gebleken dat het Maasdal verreweg het grootste onderzoekspotentieel heeft van alle regio’s. Het Maasdal omvat een groot scala aan landschapselementen zoals de huidige rivier en de oude geulen, de holocene
kronkelwaarden en oeverwallen, de laagterrassen en de terrasranden. Er zijn vindplaatsen uit alle perioden aanwezig. Bovendien zijn veel vindplaatsen later afgedekt met riviersediment en bezitten daardoor een hoge fysieke kwaliteit. Het Maasdal is een gebied waarin uitstekend de interactie tussen menselijk handelen en de natuurlijke omgeving, in het bijzonder de rivier, te bestuderen is. In het selectiedocument worden enkele delen van het Maasdal voorgesteld als archeologisch erfgoedlandschap (zie kaart). Het gaat om het gebied tussen Heel en Kessel op de linker Maasoever, het gebied tussen Venlo/Blerick en Arcen/Broekhuizen en het gebied tussen Well en Afferden op de rechter Maasoever. De eerste 2 gebieden sluiten aan op het beekdallandschap van Noord- en Midden-Limburg, terwijl het laatste gebied gedeeltelijk overlapt met het landschap van de Maasduinen. In enkele gebieden staan de komende jaren grote ontgrondingen jaren op het programma in het kader van het Meerjarenplan Zandmaas. De keuze van het gebied tussen Heel en Kessel kan als volgt worden gemotiveerd. Het gebied is in feite onder te verdelen in drie delen. In het zuiden het gebied Lateraalkanaalwest e.o. dat kenmerkend is voor het gedeelte van het Maasdal dat in de Centrale Slenk (een dalingsgebied van de aardkorst) is gelegen. De holocene riviervlakte is hier zeer breed en bestaat uit kronkelwaarden en oude Maasmeanders. In het kader van de Maaswerken is hier een verkennend onderzoek uitgevoerd dat heeft uitgewezen dat aan het gebied een zeer hoge archeologische potentie kan worden toegeschreven. Het gebied tussen Buggenum en Neer bestaat voor een groot deel uit een Maasterras uit de laatste fase van de laatste ijstijd. Het is het laatste restant van dit terras in de Centrale Slenk, waar de rivier door laterale erosie het terras bijna geheel heeft opgeruimd. Bovendien ligt in het noorden van dit deelgebied de Neerbeek. Het is bekend dat juist waar een beek uitmondt in een rivier veel archeologische resten zijn te verwachten. Het gebied tussen Neer en Kessel is representatief voor de Peelhorst-Maas. Het holocene dal is hier heel smal en het gebied bestaat dan ook grotendeels uit hogere en oudere Maasterrassen die tijdens de laatste ijstijd
18 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
gedeeltelijk zijn afgedekt met dekzand. Het gebied tussen Heel en Kessel is bijzonder rijk aan archeologische vindplaatsen uit alle perioden. Als voorbeeld kan genoemd worden de weg die in de Romeinse tijd langs de oostoever van de Maas heeft gelopen. Langs deze weg zullen nederzettingen, grafvelden en andere overblijfselen uit de Romeinse tijd aanwezig zijn. Maar ook uit de Steentijd zijn waardevolle vindplaatsen aanwezig zoals het onderzoek in de Omleiding Haelen heeft uitgewezen. Het gebied tussen Venlo/Blerick en Arcen/ Broekhuizen is geselecteerd omdat het representatief is voor het gedeelte van het Maasdal in de Venlo Slenk. Het is tevens karakteristiek voor het zgn. meanderbogenterras dat in een korte warme periode aan het einde van de laatste ijstijd door de Maas is gevormd. Onderzoeken bij Grubbenvorst, Velden en Lomm hebben de grote archeologische waarde van dit gebied bevestigd. Ook hier kan de Romeinse weg genoemd worden die zowel op de west- als oostoever aanwezig zal zijn geweest. Het gebied ten noorden van Arcen wordt ook tot dit erfgoedlandschap gerekend. Hier ligt een Romeinse villa, een wettelijk beschermd monument. Het is aannemelijk dat het gebied rondom het monument het landbouwareaal van de villa vormde, zodat hier een unieke mogelijkheid ligt om een villa in een cultuurlandschappelijke context te bestuderen. De selectie van het gebied tussen Well en Afferden is vooral gebaseerd op het feit dat hier de bewoning en het landgebruik van het holocene Maasdal, de laat-pleistocene Maasterrassen en de rivierduinen in onderlinge samenhang bestudeerd kan worden. De archeologische rijkdom van het Maasdal is in dit traject gebleken uit het archeologisch onderzoek dat in het plangebied van de hoogwatergeul Well-Aijen heeft plaatsgevonden. De potentie van de gradiëntzone tussen het Maasdal en de rivierduinen blijkt uit vele incidentele waarnemingen. Met de keuze van dit erfgoedlandschap wordt nu de mogelijkheid geschapen om de synchrone en diachrone relaties tussen de vindplaatsen onderling en de relatie met het landschap te onderzoeken. Het uitgangspunt van het provinciaal beleid ten aanzien van de geselecteerde gebieden is niet de bescherming van het gehele erfgoedlandschap, maar een hoge kwaliteit van het archeologisch onderzoek. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen dus wel plaats vinden in de geselecteerde
gebieden, maar alleen als er in een vroegtijdig stadium adequaat archeologisch onderzoek wordt verricht. Er worden immers waarden verwacht die van provinciaal belang zijn. De filosofie achter dit uitgangspunt is dat door goed onderzoek zowel de risico’s voor de archeologie als voor de gebiedsontwikkeling beter in beeld worden gebracht. Onderzoek in een vroegtijdig stadium biedt tevens mogelijkheden om door planaanpassing de meest waardevolle vindplaatsen te behouden en de cultuurhistorische structuur en identiteit van het landschap te versterken en zichtbaar te maken. Een dergelijk regionaal beleid is een logisch vervolg op het landschapsarcheologische en gebiedsgerichte onderzoek dat de laatste jaren in grote projecten zoals de Maaswerken is toegepast en het sluit tevens aan op het Belvedèreprogramma dat op grote cultuurlandschappelijke eenheden gericht is. Gebiedsgericht beleid is per definitie zowel synchroon als diachroon van karakter en richt zich op archeologische fenomenen in een landschappelijke context, met aandacht voor off-site patronen, zoals infrastructuur, bodemgebruik en landinrichting. Wetenschappelijk beleidsplan In het kader van de Maaswerken en de Via Limburg is in 1997 door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM, Amersfoort) het project “Behoud en Onderzoek van Archeologische Waarden in het Maasdal” opgezet. In het wetenschappelijk beleidsplan (RACM, 2004) is de te volgen koers van het project uitgezet. Het beleidsplan dient als wetenschappelijk kader voor het uit te voeren archeologisch onderzoek van gebieden en vindplaatsen in het Maasdal. De inhoudelijke doelstelling van het project is wetenschappelijk onderzoek vanuit een landschapsarcheologisch perspectief. De nederzettingen worden in hun bredere landschappelijke context onderzocht, in samenhang met grafvelden, infrastructuur en andere vormen van land- en watergebruik. Dit biedt mogelijkheden voor een nieuwe opzet van diachrone studies van cultuurlandschappen in termen van een ‘culturele biografie’ van het landschap. Het landschap wordt gezien als een samenhangend geheel waarbij naast de bewoonde en bebouwde plaatsen (nederzettingen, grafvelden, wegen, kampementen, kastelen, etc.) ook het niet-bewoonde landschap (akkerarealen, beek-
19 | Zandmaasprojecten Archeologie
dalen, heidevelden, moerassen, etc.) aandacht krijgt. Ook in deze zones is de mens in het verleden actief geweest. De archeologische resten daarvan worden off-site verschijnselen genoemd. Daarnaast wordt het landschap niet alleen gezien als een fysiek gegeven waarin mensen resten hebben achtergelaten, maar ook als een denkbeeldige constructie. Niet alleen zijn het de economisch gebruiksfuncties die bepalend zijn voor de in- en herinrichting van een landschap. Ook het geheel van ideeën, tradities en religie hangt nauw samen met het landschap. Onderzoek vanuit een landschapsarcheologisch perspectief wordt gedefinieerd als ‘gecombineerd archeologisch, fysisch-geografisch, historischecologisch en historisch-geografisch onderzoek dat zich richt op de ontwikkeling, de bewoning en het gebruik van het cultuur- en het fysieke landschap over de (zeer) lange termijn en de samenhang tussen deze aspecten van het landschap’. Specifiek richt het onderzoek zich op de relatie en interactie tussen mens en het biotische en abiotische landschap en de veranderingen die hierin vanaf de vroegste bewoning tot in de Nieuwe tijd zijn opgetreden. In het perspectief van de archeologische monumentenzorg zijn de doelstellingen: het vullen van kennisleemten, het bijdragen aan beheer en behoud van archeologische waarden en het ontwikkelen van methoden en technieken. Onderzoeksthema’s die zowel voor de prehistorie als de Romeinse tijd als de Middeleeuwen en Nieuwe tijd gelden, zijn de ontwikkeling van het biotische en abiotische landschap, het nederzettingssysteem en de infrastructuur, synchrone en diachrone relaties tussen bewoning en gebruik van het landschap, de rol van de Maas. Specifieke vragen per archeologische periode hebben o.a. te maken met de relatie tussen bandceramische sites op de hoge en lage gronden, met de tafonomie van steentijdsites, met de zeldzaamheid van sites in de Midden Bronstijd, de diachrone ontwikkeling van nederzettingspatroon en landgebruik van IJzertijd naar Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen, de aard en ouderdom van villlae in het Maasdal en de pluriformiteit van de landelijke bewoning in de Romeinse tijd, de materiele cultuur van nederzettingen en grafvelden in het Maasdal versus die meer landinwaarts gelegen, de weerslag van de Maashandel in de Middeleeuwen.
Operationalisering In de uitvoeringsmethodiek wordt zoveel mogelijk gekozen voor een gebiedsgerichte in plaats van een vindplaatsgerichte aanpak. In een plangebied zullen meerdere vindplaatsen in een landschappelijke context aanwezig zijn. Sites en off-site patronen kunnen in hun synchrone en diachrone cultuurhistorische context, en in hun landschappelijke context worden bestudeerd. Op macroniveau komen in het gehele Zandmaasgebied twee landschappen voor: het laatpleistocene terrassenlandschap en het holocene Maasdal. Daarbinnen kunnen kleinere landschapstypen worden onderscheiden. Elk landschapstype kent zijn eigen geomorfologische en bodemkundige eigenschappen en (naar verwachting) ook specifieke archeologische karakteristieken. Gebiedsgericht onderzoek betekent niet dat het gehele gebied moet worden opgegraven. Het betekent dat per landschapstype opgravingsvlakken van beperkte omvang (zgn. archeologische ‘vensters’) worden onderzocht die tezamen - voor dat plangebied - een goed en representatief overzicht geven van de bewoningsen landschapsgeschiedenis. Op die manier kan er b.v. voor gekozen worden om sites van een bepaalde datering in een vergelijkbare of juist verschillende landschappelijke setting op te graven. Bovendien kan er gemakkelijk naar gestreefd worden om alleen de hoogwaardige (goed geconserveerde, etc.) op te graven. Is het aantal sites binnen een plangebied heel klein, dan zal mogelijk met minder goed geconserveerde sites genoegen genomen moeten worden. Gecombineerd geowetenschappelijk en paleoecologisch onderzoek moet een bijdrage leveren aan de landschapsreconstructie, aan de vegetatiegeschiedenis en aan het inzicht in het gebruik van het landschap door de mens. In wetenschappelijke beleidsplannen en programma’s van eisen zullen de specifieke onderzoeksthema’s per plangebied verder worden uitgewerkt
20 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
21 | Zandmaasprojecten Archeologie
22 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
Colofon Zandmaas II Thema-uitwerking Archeologie Een uitgave van Dienst Landelijk Gebied (DLG), Regio Zuid, vestiging Roermond Opgesteld door de Provincie Limburg mei 2008
Redactieadres Dienst Landelijk Gebied Postbus 1237 6040 KE Roermond Telefoon: 0475-356756 Telefax: 0475-35677
Vormgeving Levi Hallmann (DLG Regio Zuid, vestiging Roermond)
Drukwerk ARS Grafisch, Roermond
23 | Zandmaasprojecten Archeologie
24 | Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
| Dienst Landelijk Gebied regio Zuid
DLG realiseert groene plannen voor 16 miljoen nederlanders DLG realiseert groene plannen voor 16 miljoen nederlanders DLG realiseert groene plannen voor 16 miljoen nederlanders
Dienst Landelijk Gebied Godsweerdersingel 10 Postbus 1237, 6040 KE Roermond telefoon: (0475) 356 756 telefax: (0475) 356 777