Z Zaterdags bijvoegsel van Handelsblad-NRC 13 februari 1971 Oud versus jong: het langste conflict uit de geschiedenis De schrijver van dit artikel, G.R. van den Berg, psychiater, is wetenschappelijk medewerker aan de Psychiatrische Universiteitkliniek in Amsterdam. Hij baseerde dit stuk mede op zijn ervaring in de adolescentenpsychiatrie in Santpoort.
Bij spanningen in politieke partijen, kerken, verenigingen en zelfs in hele volkeren, ziet men in de regel grote groepen jongeren diametraal staan tegenover grote groepen ouderen. De ouderen in deze sociale structuren zijn daarbij niet alleen maar oud, maar vergeleken bij de jongeren ook nog erg machtig. Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Soms vindt men dat ouderen zich scharen aan de zijde der jonge revolutionairen uit machtspolitieke overwegingen. Een voorbeeld daarvan is wellicht Mao Tse-toeng, waarvan men veronderstelt dat hij ter versterking van zijn machtspositie de opstandige jeugd bij de Culturele Revolutie handig heeft gemanipuleerd. Ook vindt men oudere mensen, die uit een overtuiging hun naam en ervaring ten dienste stellen van de opstandige jeugd. Als voorbeeld daarvan zou men wellicht Spock kunnen noemen, die in Amerika zijn geweldige reputatie als kinderarts en opvoedingsdeskundige inzette bij de strijd om de vrede in Vietnam. Omgekeerd treft men aan de kant van de “oude macht” soms nogal wat jongeren, die door een enge moraaltraining en een onder geboden en verboden verstrikt denkvermogen niet anders kunnen, dan de zijde van de gevestigde orde kiezen. Uit deze jongeren worden de beschermers van law and order gerekruteerd. De heftigheid waarmee zij de mensen van hun eigen generatie soms bestrijden, is te verklaren uit hun angst voor het “andere”, het denken en voelen volgens nieuwe patronen, die altijd verboden zijn geweest. Het generatieconflict en zijn neerslag in allerlei sociale onrust houdt velen bezig. Van vele kanten hoort men opvattingen over het “jongerenprobleem”. Deze kreet heeft iets geruststellends, er worden associaties opgeroepen met de gezinssituatie. In elk gezin zijn er spanningen als de kinderen zelfstandigheid beginnen te wensen; men doet dan het onbehagen van het kind, of de spanning in het gezin af met: “Ach, hij is in de puberteit, het gaat wel voorbij.” Het verschil tussen het gezin en de maatschappij is echter, dat een gezin wel uit zijn pubers raakt, maar de maatschappij
1
nooit zonder jongeren zal functioneren, tenzij wij massaal anticonceptie zouden toepassen en dat een decennium vol zouden houden. De maatschappij groeit niet zo maar over haar “jongerenprobleem” heen. De constatering zonder meer, dat “het generatieconflict een belangrijke oorzaak is van maatschappelijke spanningen”, een “toelichting” die men vaak hoort geven, heeft ook al zoiets sussends. De eigenlijke (verborgen) mededeling in zo’n gezegde is: “Generatieverschillen zijn er altijd al geweest, ze zullen er altijd zijn, ze moeten alleen maar even uitgevochten worden, er is niets nieuws onder de zon.”
Verelendung Sommigen ontkennen het bestaan van het generatieconflict als zodanig. Zij wijzen dan op de sociale ongelijkheid waaronder de jongeren te lijden hebben. Het zijn de jongeren die jeugdlonen krijgen, die te lijden hebben van de woningnood en die niet zelden moeten lijden onder juridische discriminatie. Er wordt dan verklaard, dat de spanningen niet te maken hebben met het verschil tussen de generaties, maar met een soort Verelendung. Het blijft dan wel opvallend dat benadeelde jongeren zo weinig aansluiting vinden bij sociaal eveneens niet zo bevoorrechte groepen van de oudere generatie. De studentenrevoltes in Parijs in mei 1968 vormen in dat opzicht een sprekend voorbeeld. Met name de achterdochtige houding van oudere industriearbeiders jegens de jeugdige opstandelingen was een belangrijke bijdrage tot het falen van de strevingen der studenten. De studenten werden door hen “fils de papa” genoemd. Langs deze weg komt men dus toch weer op communicatiestoornissen tussen jong en oud als belangrijke factor bij maatschappijspanningen. Dan dringt zich echter wel de vraag op, waarom juist in de laatste tijd de spanningen tussen jong en oud schijnen op te lopen. Als historische verklaring zou men in overweging kunnen nemen, dat een kwarteeuw geleden, in de wederopbouwfase na de tweede wereldoorlog talrijke reorganisaties in vele sociale structuren hebben plaatsgevonden. Men mag veronderstellen, dat die reorganisaties waren opgezet door mensen die toen in de kracht van hun leven waren. Zowel deze leiders als de structuurwijzigingen die zij bewerkstelligden, hebben nu hun tijd wel gehad. Dat zou een reden kunnen zijn, waarom juist tegenwoordig het verlangen van vele jongeren naar het aflossen van de wacht zo hoog oploopt. Men zou in het licht van deze verklaring de tweede wereldoorlog kunnen zien als een 2
afgrijslijke, maar wel tamelijk effectieve periode, waarin korte metten werd gemaakt met de machtsconfiguraties die tot dan toe in de deelnemende landen hadden bestaan. Er heeft een stoelendans om de macht plaatsgehad, en degenen, die op het juiste moment de capaciteiten en het geluk hadden om in de juiste fauteuil te ploffen, zitten er nog steeds in, dirigerend, slapend of elkaar verdedigend. Onwillekeurig dringt zich het beeld op, dat door Washburn en De Vore beschreven is: bij in het wild levende bavianen wordt de groep geleid door “senatoren”, een groepje oude mannetjes. Deze oude machthebbers in de bavianengroep houden sterkere, jonge mededingers van zich af, door als klitten aan elkaar te hangen, en elkaar door dik en dun te verdedigen. Op die manier bieden zij het hoofd aan de biologische ontwikkeling van het ouder, zwakker, en dus opzij gezet worden. Men mag op grond van dit voorbeeld van verwante zoogdieren niet zomaar de conclusie trekken, dat het generatieconflict ook bij de mens een natuurgegeven is. In de psychiatrie wordt echter eveneens steeds weer de bevestiging gevonden van het bestaan van spanningen tussen jong en oud. Mensen verdedigen zich alleen niet tegen mededingers met de kracht van de arm of het gebit. Wij zijn helaas geneigd te grijpen naar wapens, die oneindig veel meer schade aanrichten aan de eigen soort dan de in-het-wild-bavianen, wier onderlinge burgeroorlogjes op zijn hoogst een paar lichtgewonden opleveren. Het is daarom zaak om ons niet tevreden te stellen met holle frasen als “jeugdproblemen”, “het generatieconflict geeft nu eenmaal altijd spanning”, en dergelijke, maar om in ieder geval te trachten de agressieve excessen die het gevolg kunnen zijn van het generatieconflict te temperen. Ongetwijfeld zijn er vele factoren van belang bij de spanningen tussen jong en oud. Het zou daarom zelfoverschatting zijn, als ik meende dat slechts uit het vakgebied van de psychiatrie de behandeling en de preventie van de uitwassen van het generatieconflict aangevat zouden kunnen worden. Een bijdrage aan inzicht in het generatieconflict, en wellicht ook aan de preventie van de schadelijke agressie die er het gevolg van kan zijn, kan echter met psychoanalytische theorieën en daarop gebaseerd psychiatrisch werk wél geleverd worden. Wil men de verhouding tussen jong en oud bestuderen om te weten te komen hoe beider gevoelens op elkaar in kunnen grijpen, dan doet men dat het eenvoudigst door in die interactie de volgende twee aspecten te onderscheiden: in de eerste plaats de inbreng van de jongere generatie, en ten tweede die van de oudere generatie. De volgorde waarin deze twee worden besproken is niet toevallig; in verband met de preventie lijkt het beter om met de inbreng van de oudere generatie te eindigen: daar is het meest zinvol op in te
3
haken. Bovendien is de inbreng van de jongere generatie al zo uitgekauwd, en zo bekend, dat de behandeling ervan beknopt gehouden kan worden.
Het oedipuscomplex In de psychoanalyse wordt gesteld, dat iedereen in zijn ontwikkeling de fase doormaakt van het Oedipuscomplex, of die fase in ieder geval behoort door te maken. Slechts zeer gestoorde kinderen komen niet aan deze ontwikkelingsfase toe. Bij de behandeling van psychisch lichter gestoorde mensen, of bij de training en opleiding van gezonden mensen tot psychoanalyticus is nog nooit het ontbreken van deze fase gevonden. De theorie over het Oedipuscomplex is al oud en eenzijdig, hoewel die in de tijd van haar ontstaan buitengewoon origineel was en momenteel nog steeds onmisbaar is als theoretische kapstok voor vele vormen van psychotherapie. De kwintessens ervan is dat de jongere mens, op grond van zijn aanvankelijk klein en machteloos zijn, altijd zit met gevoelens van concurrentie tegen de “grote mensen”, zijn ouders. Hij is bovendien afhankelijk van ze en houdt ook nog van ze. Het feit dat hij èn van ze houdt, èn ze wenst te beconcurreren, geeft een mengsel van gevoelens (ambivalentie). Deze mengeling is dikwijls zo moeilijk te verdragen, dat het “lelijke” gevoel (de competitiedrang) en de bijbehorende “negatieve” wensen t.a.v. de ouders, grotendeels onbewust wordt gehouden, en dus niet beleefd wordt. Het gevoel van liefde mag wel beleefd worden. De verboden, onbewuste concurrentiegevoelens geven meestal aanleiding tot eveneens onbewuste schuldgevoelens. Deze kunnen weer aanleiding geven tot allerlei neurotische stoornissen, zoals leer- en studiemoeilijkheden, een persoonlijke breakdown na het behalen van een groot succes (depressie na een geslaagd examen, of een mooie bevordering), en bepaalde seksuele moeilijkheden. Freud zag als symbolisch voorbeeld van deze heilloze, schuldgevoelens veroorzakende onbewuste competitiedrang het Oedipusverhaal: niet wetende wat hij deed, doodde Oedipus zijn vader en huwde zijn moeder. Hij nam bovendien de heerschappij van het gebied van zijn vader op zich. Het liep slecht af met Oedipus; er kwam ellende over zijn rijk, en ongeluk over hemzelf en zijn nageslacht. Het zal duidelijk zijn dat in de interactie tussen jeugdigen en ouderen, van de kant van de jeugd veel gevoelens werken, die gelijken op die van het Oedipuscomplex. Er zijn ongetwijfeld 4
gevoelens van concurrentie en de oudere wordt veelal beleefd als “groot mens” en als zodanig bestreden.
Het Laiuscomplex In 1953 wees de Amerikaanse psycho-analyticus Devereux er als eerste op, hoe eenzijdig Freuds theorie over het Oedipuscomplex eigenlijk wel is. Deze theorie is goed bruikbaar als men het individu wil genezen van neurotische verschijnselen, maar wat betreft de interactie tussen jong en oude belicht zij maar één kant van de zaak. Zeer terecht merkte Devereux op, dat Oedipus weliswaar zijn vader agressief bejegende en doodde, maar dit was naar aanleiding van een situatie waarbij Oedipus zelf door zijn vader en diens wagenmenner bijna in een ravijn werd gereden. Bovendien was Freud er geheel aan voorbijgegaan, dat in het verhaal Oedipus al lang tevoren zeer agressief door zijn vader was bejegend. Vader Laius liet namelijk zijn zoontje Oedipus direct na diens geboorte met een pin door zijn voeten en touwen om zijn enkels in eenzaamheid op de berg Cithaeron achter, opdat hij daar in eenzaamheid zou omkomen en door de dieren verslonden zou worden. Laius vreesde namelijk dat hij door zijn kind, zoals in een orakel was voorspeld, gedood zou worden, en als koning en echtgenoot zou worden verdrongen. Volgens het verhaal werd Oedipus bij toeval gevonden door ’n kinderloze schaapherder die hem meenam en opvoedde. Men zou het drama als volgt kunnen interpreteren: Laius vreest de concurrentie van zijn zoon, en wil hem (met het orakel als excuus) ter dood brengen. Zijn plannen worden door een samenloop van omstandigheden verijdeld, maar hij krijgt zijn volle pond uitbetaald. Wat hij vreesde werd uiteindelijk door zijn eigen agressieve gedrag uitgelokt, men kan hier spreken van een “self-fullfilling prophecy”. Devereux wees dus op de agressieve tendensen van Laius tegen zijn zoon, en meende dat de zoon agressief was jegens zijn vader, omdat Laius hem al tevoren slecht had behandeld. Devereux verzuimde echter de therapeutische consequenties van zijn hypothesen te beschrijven en aan preventief denken over het verminderen van spanningen bij het generatieconflict kwam hij al helemaal niet toe. De therapeutische consequentie van Devereux’ hypothese is dat men oudere mensen die zitten met problematiek rond hun ouder worden, moet helpen hun gevoelens van concurrentie en jaloezie jegens jongeren door te werken, met alle agressieve gevoelens die daar nu eenmaal bij horen.
5
De preventieve consequentie is, dat men in het algemeen alle oudere mensen moet leren omgaan met gevoelens rond het ouder worden. Elk ouder wordend individu is wel eens jaloers op succes in het werk, seksuele mogelijkheden, en eventuele materiële welvaart van jongeren. Elke oudere voelt zich wel eens vanuit zijn eigen “minder worden” gepasseerd, opzij gedrukt, of sterk bedreigd door jeugdigen. Veel oudere mensen zijn er op uit om jongeren voor te houden dat dezen het zoveel “gemakkelijker” hebben, of lamenteren dat de jeugd geen dankbaarheid zou kennen over wat ouderen “met bloed, zweet en tranen” voor de jongeren generatie over zouden hebben gehad. Veel ouderen weten niet eens dat zij dergelijke gevoelens hebben van jaloezie en de daaruit voortvloeiende neiging tot aanklagen en beschuldigen. Je hoort uiteindelijk van je kinderen te houden, en dus worden (net als bij het Oedipuscomplex) de lelijke gevoelens onbewust gehouden. De lelijke, agressieve tendensen mogen pas naar voren komen als jongeren uit de buurt, de stad of het land daar aanleiding toe geven. Op vrienden van de zoon des huizes “die niet deugen”, op langharigen, en op andere soorten tuig mag je wel boos zijn. In hèn kan men allerlei slechte eigenschappen projecteren, om ze dan des te gretiger te kunnen bevechten. De ongekende heftigheid waarmee door oude machthebbers tegen sommige “soorten” jongeren wordt opgetreden wordt in dat licht begrijpelijk.
Angst voor de dood Er is geen oudere, die niet geconfronteerd wordt met het probleem rond het verval van de eigen krachten, dat zal eindigen met de dood. Er is geen oudere die zich daar niet tegen verzet. Sommigen trachten deze gevoelens weg te houden en te bewijzen, dat ze nog best “mee kunnen” door overdreven hard te werken, en als Napoleon maar 4 uur per nacht te slapen. Een dergelijk gedrag kan aanvankelijk de angst voor het naderend verval verzachten, ook al houd je er later een hartkwaal aan over. Bij anderen kan de angst voor het verval en de dood direct uit hun relatie met of hun opmerkingen over de jeugd worden waargenomen. Zo maakte bijvoorbeeld prof. A.D. de Groot in Het Parool van 20 mei 1969, een aantal opmerkingen, waaruit blijkt hoe bedreigend hij de jeugdigen vindt die tegenover hem stonden. Hij stelt dat de studenten “zo’n overmacht” zouden
6
hebben. iedereen die ook maar iets met studentenactivisme te maken heeft of heeft gehad, weet dat er weliswaar veel meer studenten dan hoogleraren zijn, maar dat het aantal werkelijk actieve activisten veel geringer is dan het aantal hoogleraren aan de universiteit. Hoe dan ook, volgens De Groot is de overmacht der studenten niet alleen numeriek, maar ook zouden zij overwicht hebben, omdat zij jonger zijn; in feite zijn deze jongeren er volgens hem op uit om hun docenten ziek en dood te maken door ze maagzweren en hartverlammingen te bezorgen. Men kan natuurlijk in plaats van angstig en beschuldigend de vinger (en de wapenstok!) te heffen jegens studenten ook de problematiek beschouwen vanuit de Laius-Oedipus-relatie. Men kan dan constateren dat er ongetwijfeld veel studenten zijn die vanuit hun “mindere” positie, nog erg veel macht en kennis wensen te verwerven, en daardoor concurrentiegevoelens en de daarbij horende agressieve ideeën hebben over hun docenten en de universiteitsbestuurders. Ongetwijfeld is het ook zo, dat deze agressieve ideeën regelmatig worden geuit. (Bij mijn weten werden daarbij overigens in tegenstelling tot wat De Groot meent, niet de hoogleraren, maar juist de studenten ongelukken aangedaan!). Vragen we ons de achtergronden van de studentenonvrede af, dan kunnen we in de studentenwereld veel misstanden vinden. Met andere, niet studerende jonge mensen hebben zij gemeen, dat zij veelal onder waanzinnige woonomstandigheden moeten leven. Zij betalen voor een klein, ongerieflijk kamertje meestal meer dan hun verhuurder voor zijn gehele huis. Daarbij bestaat er dikwijls een grote mate van seksuele onvrijheid. Niet alleen worden zij door hun kamermelkers gecontroleerd, maar zij staan ook nog bloot aan de waanideeën van veel ouderen, die de eigen verboden seksuele fantasieën projecteren (in gedachten laten uitleven) door studenten en andere jongeren. Studenten moeten bovendien diep dankbaar zijn voor het feit, dat zij “verder mogen leren”. Dat verder leren wordt hun niet alleen door bovenstaande misstanden onmogelijk gemaakt, maar ook door het beknibbelend beurzenbeleid en de bizarre onderwijsomstandigheden op de universiteiten. Voorbeelden van het laatste zijn het plaatsgebrek op vele faculteiten, en het wegsmakken van geld aan dure prestigeobjecten en -onderzoeken, terwijl dat veel beter gebruikt kan worden voor reële, effectieve, en economische kennisoverdracht. Waarom deze toestanden blijven voortbestaan, wordt in het licht van de Laius-Oedipusrelatie glashelder: Men is erop uit de jongeren uit, en zichzelf in het zadel te houden. Degenen die verder dreigen te komen, en voor wie plaats gemaakt zou moeten worden moeten klein gehouden worden. In dit licht kunnen ook de jeugdlonen en automatische (dus dikwijls onverdiende, en derhalve voor collega’s en chefs niet-bedreigende) promoties bij het vorderen van de leeftijd
7
als uitingen van het Laiuscomplex in de maatschappij geduid worden.
Abraham en Isaac Preventie van te grote agressie Bij de benoeming van het angstige en agressieve gedrag van vaders ten aanzien van zoons, of van de maatschappij en zijn machthebbers jegens de erin levende jongeren, zou men niet alleen hoeven teruggrijpen op de Oedipusmythe. Men zou niet alleen kunnen spreken van Laiuscomplex, maar ook van “Abrahamgevoelens”, of van “Wilhelm Tell-gedrag”. Volgens Genesis 22 heeft Abraham óók zijn zoon naar het leven gestaan, en ook Wilhelm Tell heeft zich volgens het verhaal tegenover zijn kind niet bepaald liefdevol gedragen! (Zie citaten aan het eind van dit artikel) Het offeren van de Zoon door, of althans met goedvinden van of ter verzoening van de Almachtige Vader speelt trouwens in het Nieuwe Testament ook als hoofdmotief. De enige zoon echter die agressief terugdeed, was Oedipus. Derhalve moet als symboolverhaal de Laius-Oedipusmythe toch de voorkeur verdienen als men de interactie van het generatieconflict beschrijft. Door de moderne zanger Leonard Cohen wordt in zijn ontroerende lied “The Story of Isaac” de aandacht gevestigd op de dwaze mensenoffers die er nog steeds worden gebracht. (Zie citaten aan het eind van dit artikel) Onlangs werd ik er door de Amsterdamse psycho-analyticus De Blécourt op gewezen, hoe Benjamin Britten in zijn War-Requiem was geïnspireerd door de jonge Engelse dichter Wilfred Owen, die sneuvelde in de oorlog 1914-1918. Owen beleefde de eerste wereldoorlog als één groot, en noodlottig offerritueel, waarbij jeugdigen werden gedood op gezag van relatief veilige ouderen. (Zie citaten aan het eind van dit artikel). Ook nu worden talloze jongeren uitgezonden door de vroede vaderen van onze bodgenoot Amerika om geslacht te worden op het offerblok Vietnam. Dat Amerika’s jongeren sterven in Vietnam zal zeker, zoals de Amerikaanse machthebbers voortdurend verklaren, “niet voor niets” zijn. Ik ben alleen geneigd aan dat “niet voor niets” een andere interpretatie te geven dan de voorvechters tegen het communisme. Het lijkt mij, dat de grote meerderheid van de oudere Amerikanen de oorlog onder andere blijft aanvaarden vanuit de eigen angst voor jongeren. Ik denk dat de jongeren elders moeten vechten en sterven, omdat zij anders te bedreigend zouden zijn voor Amerika’s Laiussen. (Ik ben mij bewust van eenzijdigheid: ik laat hier, evenals zoveel 8
Amerikanen, buiten beschouwing, dat niet alleen Amerikaanse jongeren, maar ook Vietnamezen van andere generaties massaal het leven laten.) Natuurlijk zijn er bij de oudere generatie óók positieve gevoelens voor jeugdigen. De bespreking van het “negatieve” gevoel heeft hierboven echter zoveel nadruk gekregen omdat juist de negatieve gevoelens jegens de jeugd bij oudere mensen zo vaak geheel of grotendeels onbewust zijn, en op die manier schadelijk kunnen werken bij hun relaties met jongeren. Van het bestaan van liefde voor de kinderen en voor de jongere generatie weet iedereen, het is echter niet het positieve gevoel dat de interactie tussen oud en jong verstoort. Wil men preventief te werk gaan en het ontstaan van uitwassen bij het generatieconflict trachten te voorkomen dan dienen juist de negatieve gevoelens bij ouderen bekend te worden, hoe pijnlijk en verboden ze ook vaak zijn. Ik hoorde onlangs de psychiater Silbermann dit probleem als volgt in een schijnbare tegenspraak formuleren: Wie niet weet, dat hij jaloers is op zijn kinderen, doet ze tekort.
Preventie van te grote agressie bij het generatieconflict Men tracht tegenwoordig steeds meer de “jongeren op te vangen”, terecht komen er steeds meer Jeugdadviescentra voor de jongeren die dat nodig hebben. Ook beginnen er meer en meer jeugdsociëteiten te ontstaan met een soort “ingebouwde opvang”. Gelukkig is er zelfs ook belangstelling voor het oprichten van psychiatrische jeugdklinieken. Het opzetten van al deze voorzieningen is al jarenlang erg nodig. Het opvangen van (gestoorde) jeugd moet echter niet losstaan van pogingen tot preventie van stoornissen die ontstaan door het hoog oplopen van generatieconflicten. Dan zou het eenzelfde alibikarakter hebben als wanneer ouders van een gezin met opgroeiende kinderen zou zeggen: “Ach zij zijn in de puberteit en ze zitten er zo mee.” Het probleem dat het hele gezin heeft met de puberteit van de kinderen, wordt dan naar die kinderen verschoven. Het jongerenprobleem is net zomin alleen maar het probleem van de jongeren, integendeel. Bij de preventie van te hoog oplopende conflicten tussen generaties zal de oudere generatie dan ook betrokken moeten worden. Voor het zinvol bereiken van de oudere generatie zal men zich moeten bedenken dat het probleem van die generatie het ouder worden zelf is, met de daaruit voortvloeiende gevoelens van jaloezie op de jeugd; de bij deze jaloezie horende agressie kan, zoals bij koning Laius de relatie met de jeugd oneindig schade. Om die agressie op te vangen is het nuttig te weten 9
dat er twee op de voorgrond staande manieren van omgaan zijn van ouderen met jongeren: 1. De identificatie met jongeren. Als ouderen zich kunnen identificeren met jongeren, kunnen zij herbeleven, en zelfs inhalen wat zij vroeger gehad, resp. gemist hebben. Als deze manier van verwerken van het ouder worden op de voorgrond staat, kan de oudere mens zonder al te veel te lijden onder zijn jaloezie, de jongere steunen bij diens rijping. Dat hebben de jongeren maar al te hard nodig. 2. Het toeschrijven aan jongeren van de eigen (door jaloezie gewekte) agressie Dit verwerkingsmechanisme heet projectie. Het gevoel van de oudere is dan als volgt: “Niet ikzelf (de oudere) draag in mij, dat ik achteruit ga en uiteindelijk zal sterven (dat is te griezelig om je te realiseren), maar zij (de jongeren) willen me sarren, eruit werken, ziek, kapot en uiteindelijk dood maken.” Het zal duidelijk zijn, dat juist de mensen, die het moeilijkst het eigen achteruitgaan kunnen verwerken bij het ouder worden, het meest neigen tot projectiemechanisme (2). Wil men op een goede manier preventie van het generatieconflict beoefenen, dan zal de identificatie (1) met jongeren bevorderd moeten worden. Dat kan slechts als ouderen leren verdragen dat zij ouder worden. Hierbij zou men kunnen denken aan educatieve voorlichting en gevoelstraining van de oudere generatie rondom de gevoelens van het achteruitgaan, het “minder worden” en het uiteindelijk sterven. Het is zaak, dat iedereen op een zo harmonisch mogelijke manier leert, dat er nu eenmaal plaats gemaakt moet worden. Dat is een onveranderlijke, biologische wet. Tracht men oudere mensen te leren deze wet te aanvaarden, dan zal het Laiusgedrag getemperd worden. Ongetwijfeld zal het Oedipusgedrag van de jongere generatie dan vanzelf minder hoog oplopen.
Citaten: Genesis 22, 9-11 Toen zij aan de plaats gekomen waren bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout, bond zijn zoon Isaäc, en legde hem op het altaar boven op het hout. Daarop strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.
Uit: Story of Isaac, Leonard Cohen Thought I saw an eagle But it might have been a vulture
10
I never could decide. Then my father built an altar He looked once behind his shoulder He knew I would not hide. You who build these altars now To sacrifice these children You must not do it anymore.
Tekst van Wilfred Owen, waarop het War Requiem van Benjamin Britten is geïnspireerd So Abram rose, and clave the wood and went, And took the fire with him and a knife, And as they sojourned both of them together, Isaac the first born spoke and said, My Father, Behold the preparation, fire and iron, But where the Lamb for this burnt-offering? Then Abram bound the youth with belts and straps, And builded parapets and trenches there, And stretched for the knife to slay his son, When Io! an angel called him out of heav’n, Saying, Lay not thine hand upon the lad, Neither do anything to him. Behold, A ram, caught in a thicket by its horns; Offer the Ram of Uride instead of him. But the old man would not so, but slew his son, And half the seed of Europe, one by one, ...
11